Buitengebied
Bestemmingsplan - gemeente Groningen
Vastgesteld op 25-04-2012 - deels onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplanBuitengebied van de gemeente Groningen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0014.BP486Buitengebied-vo01de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 de kaart:
de plankaart van het bestemmingsplanBuitengebied, bestaande uit de kaartbladen 1 tot en met 5.
1.4 verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied, met het identificatienummer NL.IMRO.0014.BP486Buitengebied-vg01, in analoge vorm bestaande uit de kaartbladen 1 tot en met 5.
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage:
een op de kaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.12 (agrarisch) bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende (agrarische) bebouwing is toegelaten.
1.13 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.14 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.15 maatvoeringsgrens:
een op de kaart aangegeven lijn, die de grens aanduidt van een maatvoeringsvlak.
1.16 maatvoeringsvlak:
een op de kaart geheel of gedeeltelijk door maatvoeringsgrenzen omsloten vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop bebouwingsregelingen van eenzelfde aard van toepassing zijn.
1.17 aan huis verbonden beroep:
het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/ of de daarbij behorende aan- of uitbouwen (inclusief aangebouwde bijgebouwen) kan worden uitgeoefend, mits:
1. het beroep door de bewoner van het pand wordt uitgeoefend, en
2. de woonfunctie in overwegende mate intact blijft, en
3. waarbij het beroep een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.18 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.19 agrarisch bouwperceel:
aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende
gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan.
1.20 additionele voorzieningen:
voorzieningen, die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie.
1.21 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren.
1.22 agrarisch dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven.
1.23 agrarisch medegebruik:
een op natuur- en landschapsbeheer afgestemd agrarisch gebruik.
1.24 archeologische verwachtingswaarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de hoge kans dat in dat gebied archeologische sporen voorkomen.
1.25 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.
1.26 archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 dan wel de Monumentenverordening van de gemeente Groningen is aangewezen als beschermd archeologisch monument.
1.27 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.28 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.29 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.30 bedrijfswoning / dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.31 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.
1.32 bestaand:
aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
1.33 biomassevergisting
het bedrijfsmatig produceren van duurzame energie door het bewerken van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (inclusief plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval.
1.34 bodemingrepen:
werken en werkzaamheden waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten.
1.35 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.36 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw.
1.37 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.38 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.39 bruto vloeroppervlakte:
de som van de oppervlaktes van alle bouwlagen van een gebouw, gemeten op de vloer van de bouwlaag, tussen de binnenzijde van de gevelmuren.
1.40 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.41 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.42 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.43 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder ook een belwinkel en een internetcafé.
1.44 erf:
het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.45 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
1.46 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.47 geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg.
1.48 geluidsgevoelige objecten:
woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.49 geluidszoneringplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.50 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf.
1.51 groothandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.52 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.53 hoofdgebouw:
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.54 hoofdmassa van de bebouwing:
het hoofdgebouw exclusief architectonisch ondergeschikte delen die door de vorm onderscheiden kunnen worden van dit hoofdgebouw.
1.55 horecabedrijf:
een bedrijf of instelling, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.56 horeca - 1:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, grillrooms, shoarmazaken, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
1.57 horeca - 2:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro's en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
1.58 horeca - 3:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, met uitzondering van discotheken en nachtclubs.
1.59 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet.
1.60 intensieve veehouderij:
niet-grondgebonden agrarische bedrijven die zelfstandig of als neventak (nagenoeg) geheel in gebouwen varkens, pluimvee, vleeskalveren en pelsdieren houden. Het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.
1.61 kamerverhuurpand:
een gebouw of een deel van een gebouw met of geschikt te maken voor vier of meer woonvertrekken, niet vallende onder het begrip logiesgebouw en/of logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit en niet zijnde een zelfstandige woonruimte als bedoeld in de Huisvestingswet, waarin (ongeacht de duur van het verblijf) (aan) drie of meer personen (al dan niet tegen betaling) nachtverblijf wordt verschaft (hebben).
1.62 kampeermiddel:
1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan.
2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde,
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.63 kantoor:
een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige, financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een publiekgerichte baliefunctie.
1.64 kap:
een door tenminste één hellend dakvlak omsloten dak dat meer dan 50% van de bovenste vloerlaag van de onderliggende verdieping omvat.
1.65 kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten.
1.66 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.67 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.68 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.
1.69 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
1.70 ligplaats:
een bij een bestemmingsplan aangewezen plaats in het water, die door een woonschip wordt ingenomen.
1.71 logies met ontbijt:
het verstrekken van gelegenheid tot overnachting met ontbijt als toeristisch-recreatieve voorziening in een woning en ondergeschikt aan de woonfunctie.
1.72 maatschappelijke dienstverlening:
het geheel van diensten die de overheden aan hun burgers leveren, alsmede het verlenen van maatschappelijke diensten, medische dienstverlening, psychosociale zorg, onderwijs, kinderdagopvang, sociaal-culturele voorzieningen, voorzieningen van levensbeschouwelijke aard, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, evenwel met uitzondering van een seksinrichting.
1.73 manege:
een bedrijf met een publieksgericht karakter, dat is gericht op het bieden van gelegenheid tot het stallen van paarden/pony's en/of het berijden van paarden/pony's, waaronder begrepen lesgeven, verhuur en het houden van wedstrijden en/of andere hippische evenementen.
1.74 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.75 NEN:
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm.
1.76 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt.
1.77 oorspronkelijk hoofdgebouw:
het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd.
1.78 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.79 paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen.
1.80 paardenhouderij
een gebruiksgericht bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen en/of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.
1.81 peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of een tuin grenst: de hoogte van die weg of tuin ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.82 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.83 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
1.84 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie.
1.85 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.86 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.87 stacaravan:
een caravan, die als een gebouw valt aan te merken.
1.88 standplaats voor straathandel:
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel aanbieden van diensten:
a. gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;
b. door anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of af te leveren.
1.89 verkooppunt van motorbrandstoffen:
een inrichting voor de uitoefening van detailhandel in motorbrandstoffen, waaronder begrepen smeermiddelen voor motorvoertuigen en benodigdheden voor gebruik, reiniging of spoedeisende reparaties van motorvoertuigen alsmede accessoires daarvoor en daaraan ondergeschikt detailhandel in voedings- en genotmiddelen.
1.90 verkoopvloeroppervlakte (vvo):
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke besloten winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
1.91 volwaardig agrarisch bedrijf:
duurzaam agrarisch bedrijf dat volledige werkgelegenheid biedt of op termijn zal bieden aan tenminste één arbeidskracht.
1.92 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.93 voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de gevel aan de zijde van de weg, waarop de hoofdtoegang van het gebouw is ontsloten.
1.94 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.95 winkel:
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
1.96 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.97 woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.98 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.
1.99 woonschip:
een schip uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebruikt of tot woning bestemd.
1.100 woonwagen:
voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.101 woon-werkcombinaties:
het wonen in combinatie met aan de woonfunctie ondergeschikte kantoor- en werkfuncties in de vorm van aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
1.102 zakelijke dienstverlening:
het verlenen van diensten in een kantoorachtige omgeving op administratief, financieel en juridisch gebied, alsmede op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie, de verhuur en handel in onroerend goed, architecten-, onderzoeks-, marketing-, uitzend- en beveiligingsbureaus en daarmee naar de aard vergelijkbare vormen van dienstverlening.
1.103 zorgboerderij:
het bieden van de mogelijkheid tot zorg aan personen, door middel van een aan het agrarisch gebruik verbonden werkgemeenschap van sociaaltherapeutische aard en in de vorm van dagopvang.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevelvlakken en / of de buitenkant dakoverstek en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 horizontale diepte van een gebouw:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 bruto vloeroppervlakte van een bouwlaag:
op de vloer van de bouwlaag, tussen de binnenzijde van de gevelmuren.
2.9 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Artikel 3 Uitmetingsverschillen
Voorzover op de kaart niet anders is aangegeven, wordt de vaststelling van afmetingen bepaald door middel van meting op de kaart, met dien verstande dat:
- a. de maatbepaling tot op 1 meter nauwkeurig geschiedt, en
- b. de maat van de openbare ruimte wordt berekend naar de ter plaatse geldende werkelijke situatie, behoudens indien de grenslijn van de bebouwing niet in de bestaande voorgevellijn is geprojecteerd.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 4 Agrarisch
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
- b. intensieve veehouderij, uitsluitend toegestaan als neventak ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' met een oppervlakte van maximaal de bestaande stalvloer;
- c. het houden van paarden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
- d. agrarische bedrijfsgebouwen en maximaal één agrarische bedrijfswoning voor één agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf', met bijbehorende erven, tuinen, verharding en parkeervoorzieningen;
- e. paardenbakken, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - paardenbak' en paardenstapmolens, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - paardenstapmolen';
- f. mestbassin, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestopslag';
- g. zorgboerderij, ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
- h. cultuurgrond;
- i. recreatief medegebruik;
- j. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', zoals beschreven in de bij dit plan behorende cultuurwaardenkaarten in de bijlage bij de toelichting;
- k. het behoud van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden in hun huidige verschijningsvorm; in het bijzonder de objecten, terreinen en structuren die zijn aangeduid en genummerd op de bij dit plan behorende cultuurwaardenkaarten in de bijlage bij de toelichting;
- l. logies met ontbijt, met dien verstande dat deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in het hoofdgebouw en ten dienste van deze functie maximaal twee (slaap)kamers voor toeristisch-recreatief nachtverblijf mogen worden gebruikt;
- m. bestaande stallen en schuurtjes/bergingen/overkappingen;
- n. wegen, uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft;
- o. wegen, paden en structuren met een cultuurhistorische en/of landschappelijke waarde, ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde';
- p. groenvoorzieningen;
- q. paden;
- r. waterlopen;
- s. additionele voorzieningen;
alsmede voor:
- kleinschalige recreatieve voorzieningen, zoals een boerderijwinkel met detailhandel in streekeigen producten tot een oppervlakte van niet meer dan 120 m2; een kaasmakerij of een bijenhouderij; een kijkboerderij met een boerderijterras, een boerderij met ontvangstruimte voor rondleidingen of lezingen;
- kleinschalig kamperen (kamperen bij de boer) met maximaal 15 seizoensgebonden kampeerplaatsen per agrarisch bedrijf.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het landschaps- en bebouwingsbeeld:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het instandhouden c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig en architectonisch opzicht, samenhangend bebouwingsbeeld die recht doet aan de bestaande kwaliteit van het landelijk gebied die vooral gekenmerkt wordt door openheid zonder veel grootschalige bebouwing. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:
- een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- een goede hoogte/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en in samenhang met bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
- b. de verblijfsituatie:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhoudhouden van het bestaande uitzicht c.q. tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.
- c. de verkeersveiligheid:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie.
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
- e. de sociale veiligheid:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden voorkomen dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
- f. de milieusituatie:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor de naaste (woon)omgeving en de verkeersaantrekkende werking.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
- b. het gebruik van de gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van de normale agrarische bedrijfsvoering en het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
- c. het gebruik van de gronden als standplaats voor woonwagens;
- d. het gebruik van de gronden voor het plaatsen van stacaravans, chalets en trekkershutten en het gebruik als nachtverblijf, behoudens het kleinschalig kamperen bij de boer tot maximaal 15 plaatsen tijdens het kampeerseizoen van 15 maart tot en met 31 oktober;
- e. het gebruik van de gebouwen voor kamerverhuur;
- f. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
- g. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak en/of een paardenstapmolen buiten het bouwvlak;
- h. het gebruik van de gronden buiten het bouwperceel ten behoeve van het oprichten van stallen, onderkomens voor (klein)vee, bergingen voor landbouwmaterieel en bouwwerken voor de opslag van hooi of veevoeder in de vorm van overkappingen of anderszins;
- i. het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van de realisering van mestsilo's, mestbassins of andere werken of bouwwerken voor de opslag van mest, waaronder mestzakken;
- j. het gebruik van de gronden voor biomassavergisting;
- k. het veranderen van het profiel van de wegen, paden en structuren ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
- l. de aanleg van nieuw bos, houtteelt en boomgaarden met uitzondering van de gronden tussen het Winschoterdiep en de Winschoterweg in deelgebied 5 (Winschoterweg) en in de noordoost-punt van dit deelgebied ten zuiden van de A7 (tot aan de zone met de bestemming Agrarisch met waarden).
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 4.1 voor de aanleg van een paardenbak, mits:
- 1. de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden ten minste 50 meter bedraagt;
- 2. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m2 bedraagt;
- 3. er een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 meter;
- 4. de paardenbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
- 5. er niet meer dan één lichtmast wordt geplaatst met een maximale hoogte van 6 meter;
- b. het bepaalde in lid 4.1 voor de aanleg van een paardenstapmolen, mits:
- 1. de afstand tussen de paardenstapmolen en een woning van derden ten minste 50 meter bedraagt;
- 2. de diameter niet meer dan 20 meter bedraagt;
- 3. er een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 meter;
- 4. er niet meer dan één lichtmast wordt geplaatst met een maximale hoogte van 6 meter;
- c. het bepaalde in lid 4.1 voor het gebruik van agrarische bedrijfsbebouwing ten behoeve van de berging van caravans, campers, boten en aanhangwagens/paardentrailers, mits de stalling niet op het open erf plaatsvindt, niet zichtbaar is in het landschap, maar binnen de bestaande bebouwing;
- d. het bepaalde in lid 4.1 voor het gebruik van de agrarische bedrijfswoning voor de huisvesting van twee huishoudens, ten behoeve waarvan de woning in twee wooneenheden mag worden verbouwd, mits:
- 1. de twee huishoudens in het bouwvolume van het bestaande hoofdgebouw worden ondergebracht;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
- e. het bepaalde in lid 4.5 voor agrarische biomassavergisting binnen het agrarisch bouwperceel.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.8 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen:
- a. in die zin dat de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Natuur waarbij het bepaalde in artikel 11 van overeenkomstige toepassing is;
- b. voor zover het betreft (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf':
- 1. ten behoeve van een woonfunctie, met dien verstande dat:
- het aantal zelfstandige wooneenheden niet meer dan twee mag bedragen en de oppervlakte per wooneenheid niet meer dan 200 m2 bedraagt;
- de woonfunctie beperkt blijft tot het bestaande hoofdgebouw, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
- de gehele aanduiding 'agrarisch bedrijf' van de kaart wordt verwijderd;
- 2. ten behoeve van de situering en de vorm van de op de kaart aangegeven bouwvlakken, die zijn voorzien van de aanduiding 'agrarisch bedrijf', mits:
- de oppervlakte van het bouwvlak niet toeneemt;
- de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan (de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of) een verkregen hogere;
- 3. ten behoeve van sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen functies, mits:
- deze functies in de bestaande bebouwing uitgeoefend worden;
- de aanduiding 'agrarisch bedrijf' (gedeeltelijk) van de kaart wordt verwijderd;
- 4. ten behoeve van bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende 1 Staatvan bedrijfsactiviteiten in bijlage 1, of ten behoeve van bedrijven die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2, mits:
- het geen geluidszoneringplichtige of risicovolle inrichtingen betreft en deze functie in de bestaande bebouwing uitgeoefend wordt;
- de aanduiding 'agrarisch bedrijf' (gedeeltelijk) van de kaart wordt verwijderd;
- 5. ten behoeve van de vestiging van een manege, mits:
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
- de bestaande bebouwde oppervlakte niet toeneemt;
- zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
- de aanduiding 'agrarisch bedrijf' (gedeeltelijk) van de kaart wordt verwijderd;
- 6. ten behoeve van detailhandel in streekeigen producten tot een oppervlakte van maximaal 60 m², mits deze functie in de bestaande bebouwing uitgeoefend wordt;
- 7. ten behoeve van het vergroten van het agrarisch bouwperceel tot maximaal 1,5 hectare, mits:
- uit een bedrijfsplan blijkt dat deze vergroting voor de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is;
- aan de regels uit de provinciale verordening dan wel de bestuurlijke afspraken tussen gemeente en provincie kan worden voldaan;
- 1. ten behoeve van een woonfunctie, met dien verstande dat:
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied, aan de belangen van omliggende bewoners en bedrijven, aan de bestaande verkeerssituatie en aan de belangen van de bestaande agrarische bedrijven.
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden in hun huidige verschijningsvorm, in het bijzonder de objecten, terreinen en structuren die zijn aangeduid en genummerd op de bij dit plan behorende Cultuurwaardenkaarten in bijlage 1 van de toelichting;
- b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, met uitsluiting van intensieve veehouderij;
- c. agrarische bedrijfsgebouwen en maximaal één agrarische bedrijfswoning voor één agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduidingen 'agrarisch bedrijf', met bijbehorende erven, tuinen, verharding, parkeervoorzieningen, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. paardenbakken, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - paardenbak' op de kaart en paardenstapmolens, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - paardenstapmolen' op de kaart;
- e. zorgboerderij, ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
- f. cultuurgrond;
- g. recreatief medegebruik;
- h. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', zoals beschreven in de bij dit plan behorende cultuurwaardenkaarten in de bijlage bij de toelichting;
- i. het behoud van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden in hun huidige verschijningsvorm; in het bijzonder de objecten, terreinen en structuren die zijn aangeduid en genummerd op de bij dit plan behorende cultuurwaardenkaarten in de bijlage bij de toelichting;
- j. logies met ontbijt, met dien verstande dat deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in het hoofdgebouw en ten dienste van deze functie maximaal twee (slaap)kamers voor toeristisch-recreatief nachtverblijf mogen worden gebruikt;
- k. bestaande stallen en schuurtjes/bergingen/overkappingen;
- l. een stadsmarkering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - stadsmarkering;
- m. wegen, uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft;
- n. wegen, paden en structuren met een cultuurhistorische en/of landschappelijke waarde, ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde';
- o. groenvoorzieningen;
- p. waterlopen;
- q. additionele voorzieningen;
alsmede voor:
- kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, zoals een boerderijwinkel met detailhandel in streekeigen producten tot een oppervlakte van niet meer dan 120 m2; een kaasmakerij of een bijenhouderij, een kijkboerderij met een boerderijterras, een boerderij met ontvangstruimte voor rondleidingen of lezingen;
- kleinschalig kamperen (kamperen bij de boer) met maximaal 15 seizoensgebonden kampeerplaatsen per agrarisch bedrijf.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het landschaps- en bebouwingsbeeld:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het instandhouden c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig en architectonisch opzicht, samenhangend bebouwingsbeeld die recht doet aan de bestaande kwaliteit van het landelijk gebied die vooral gekenmerkt wordt door openheid zonder veel grootschalige bebouwing.
In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:
- een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- een goede hoogte/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en in samenhang met bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
- b. de verblijfsituatie:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhoudhouden van het bestaande uitzicht c.q. tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.
- c. de verkeersveiligheid:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie.
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.
- e. de sociale veiligheid:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden voorkomen dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
- f. de milieusituatie:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor de naaste (woon)omgeving en de verkeersaantrekkende werking.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
- b. het gebruik van de gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van de normale agrarische bedrijfsvoering en het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
- c. het gebruik van de gronden als standplaats voor woonwagens;
- d. het gebruik van de gronden voor het plaatsen van stacaravans, chalets en trekkershutten en het gebruik als nachtverblijf, behoudens het kleinschalig kamperen bij de boer tot maximaal 15 plaatsen tijden het kampeerseizoen van 15 maart tot en met 31 oktober;
- e. het gebruik van de gebouwen voor kamerverhuur;
- f. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning en verblijfsrecreatie;
- g. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak of een paardenstapmolen buiten het bouwvlak;
- h. het gebruik van de gronden buiten het bouwperceel ten behoeve van het oprichten van stallen, onderkomens voor (klein)vee, bergingen voor landbouwmaterieel en bouwwerken voor de opslag van hooi of veevoeder in de vorm van overkappingen of anderszins;
- i. het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van de realisering van mestsilo's, mestbassins of andere werken of bouwwerken voor de opslag van mest, waaronder mestzakken;
- j. het gebruik van de gronden voor biomassavergisting;
- k. het veranderen van het profiel van de wegen, paden en structuren ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
- l. het verleggen van de karakteristieke waterlopen en de laagten die van oorsprong met een waterloop samenhangen of hebben samengehangen in de Koningslaagte, die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding 'cultuurwaarden';
- m. het diepploegen, egaliseren en afschuiven van:
- 1. de laagten die van oorsprong met een waterloop samenhangen of hebben samengehangen in de Koningslaagte, die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding 'cultuurwaarden';
- 2. de dijkgronden langs het Reitdiep;
- n. het gebruik anders dan grasland op het dijklichaam langs het Reitdiep;
- o. de aanleg van nieuw bos, houtteelt en boomgaarden.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 5.1 voor de aanleg van een paardenbak, mits de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden ten minste 50 meter bedraagt, de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m2 bedraagt, er een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 meter, de paardenbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding en er niet meer dan één lichtmast wordt geplaatst met een maximale hoogte van 6 meter;
- b. het bepaalde in lid 5.1 voor de aanleg van een paardenstapmolen, mits de afstand tussen de paardenstapmolen en een woning van derden ten minste 50 meter bedraagt, de diameter niet meer dan 20 meter bedraagt, er een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 meter en er niet meer dan één lichtmast wordt geplaatst met een maximale hoogte van 6 meter;
- c. het bepaalde in lid 5.1 voor het gebruik van agrarische bedrijfsbebouwing ten behoeve van de berging van caravans, campers, boten en aanhangwagens/paardentrailers, mits de stalling niet op het open erf plaatsvindt, niet zichtbaar is in het landschap, maar binnen de bestaande bebouwing;
- d. het bepaalde in lid 5.1 voor het gebruik van de agrarische bedrijfswoning voor de huisvesting van twee huishoudens, ten behoeve waarvan de woning in twee wooneenheden mag worden verbouwd, mits de twee huishoudens in het bouwvolume van het bestaande hoofdgebouw worden ondergebracht en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
- e. het bepaalde in lid 5.5 onder f, voor het realiseren van maximaal twee eenheden ten behoeve van verblijfsrecreatie in bestaande bijbehorende bouwwerken, voor zover gelegen aan de Paddepoelsterweg.
5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.8 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen:
- a. in die zin dat de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Natuur waarbij het bepaalde in artikel 11 van overeenkomstige toepassing is;
- b. voor zover het betreft (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf':
- 1. ten behoeve van een woonfunctie, met dien verstande dat:
- het aantal zelfstandige wooneenheden niet meer dan twee mag bedragen en de oppervlakte per wooneenheid niet meer dan 200 m2 bedraagt;
- de woonfunctie beperkt blijft tot het bestaande hoofdgebouw, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
- de gehele aanduiding 'agrarisch bedrijf' van de kaart wordt verwijderd;
- 2. ten behoeve van de situering en de vorm van de op de kaart aangegeven bouwvlakken, die zijn voorzien van de aanduiding 'agrarisch bedrijf', mits:
- de oppervlakte van het bouwvlak niet toeneemt;
- de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan (de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of) een verkregen hogere;
- 3. ten behoeve van sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen functies, mits:
- deze functies in de bestaande bebouwing uitgeoefend worden;
- de aanduiding 'agrarisch bedrijf' (gedeeltelijk) van de kaart wordt verwijderd;
- 4. ten behoeve van bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 van de bij dit plan behorende Staat vanbedrijfsactiviteiten in bijlage 1, of ten behoeve van bedrijven die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2, mits:
- het geen geluidszoneringplichtige of risicovolle inrichtingen betreft en deze functie in de bestaande bebouwing uitgeoefend wordt;
- de aanduiding 'agrarisch bedrijf' (gedeeltelijk) van de kaart wordt verwijderd;
- 5. ten behoeve van detailhandel in streekeigen producten tot een oppervlakte van maximaal 60 m², mits deze functie in de bestaande bebouwing uitgeoefend wordt;
- 6. ten behoeve van het vergroten van het agrarisch bouwperceel tot maximaal 1,5 hectare, mits:
- uit een bedrijfsplan blijkt dat deze vergroting voor de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is;
- aan de regels uit de provinciale verordening dan wel de bestuurlijke afspraken tussen gemeente en provincie kan worden voldaan;
- 1. ten behoeve van een woonfunctie, met dien verstande dat:
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied, aan de belangen van omliggende bewoners en bedrijven, aan de bestaande verkeerssituatie en aan de belangen van de bestaande agrarische bedrijven.
Artikel 6 Bedrijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan behorende Staat vanbedrijfsactiviteiten, dan wel de bestaande aanwezige bedrijven, met uitzondering van geluidszoneringplichtige en risicovolle inrichtingen;
- b. zorgboerderij, ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
- c. bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- d. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
- e. een garagebedrijf ter plaatse van de aanduiding 'garage';
- f. een agrarisch loonbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
- g. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', zoals beschreven in de bij dit plan behorende cultuurwaardenkaarten in de bijlage bij de toelichting;
- h. groenvoorzieningen;
- i. paden;
- j. waterlopen;
- k. verharding en parkeervoorzieningen;
- l. additionele voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de verblijfssituatie:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.
b. het straat- en bebouwingsbeeld:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het instandhouden c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:
- een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- een goede hoogte-breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
c. de landschappelijke inpassing:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient een optimale inpassing in het landschap te worden nagestreefd.
d. de verkeersveiligheid:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie.
e. de sociale veiligheid:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden voorkomen dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
f. de milieusituatie:
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.
g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, behorende tot een andere categorie dan die welke volgens lid 6.1 onder a zijn toegestaan;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, productiegebonden detailhandel uitgezonderd en met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van reclamedoeleinden, met uitzondering van reclame ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde doeleinden;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning anders dan als een bedrijfswoning;
- e. het gebruik van de gronden voor recreatief nachtverblijf.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, afwijken van het bepaalde in lid 6.1 onder a voor de vestiging van bedrijven die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 van de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteitenin bijlage 1, mits het geen geluidszoneringplichtige of risicovolle inrichtingen betreft.
Artikel 7 Bedrijventerrein - Gronddepot
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijventerrein-gronddepot' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. opslag en verwerking van bietengrond ten behoeve van de suikerindustrie;
- b. dijken, taluds en ontsluitingswegen;
- c. groenvoorzieningen en waterlopen;
- d. additionele voorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de verblijfssituatie:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.
b. het straat- en bebouwingsbeeld:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het instandhouden c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:
- een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- een goede hoogte-breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
c. de landschappelijke inpassing:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient een optimale inpassing in het landschap te worden nagestreefd.
d. de verkeersveiligheid:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie.
e. de sociale veiligheid:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden voorkomen dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
f. de milieusituatie:
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.
g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van reclamedoeleinden;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond-en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op de opslag van materialen en stalling van materieel ten behoeve van de bedrijfsvoering die gekoppeld is aan de opslag van bietengrond en het normale onderhoud van waterlopen, paden en wegen;
- c. het gebruik van de gronden als standplaats voor woonwagens;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning;
- f. het gebruik van de gronden voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplantingen;
- c. fiets- en voetpaden;
- d. een stadsmarkering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - stadsmarkering';
- e. nutsvoorzieningen;
- f. waterlopen en waterpartijen;
- g. additionele voorzieningen.
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Horeca
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horecabedrijven in de categorieën horeca - 1, horeca - 2 en horeca - 3, met één bijbehorende inpandige bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' op de kaart;
- b. verharding en parkeervoorzieningen;
- c. additionele voorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de woonsituatie:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.
b. het straat- en bebouwingsbeeld:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het instandhouden c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:
- een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- een goede hoogte-breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
c. de landschappelijke inpassing:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient een optimale inpassing in het landschap te worden nagestreefd.
d. de verkeersveiligheid:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie.
e. de sociale veiligheid:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden voorkomen dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
f. de milieusituatie:
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.
g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke doeleinden, waaronder voorzieningen voor cultuur- en ontspanning, kerken, exposities en tentoonstellingen, natuureducatie en voorlichting, mini-congressen, muziek- en toneeluitvoeringen met ondersteunende horeca;
- b. een dierenasiel, ter plaatse van de aanduiding 'dierenasiel';
- c. één bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- d. een begraafplaats, ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' en rond de bestaande kerken van Leegkerk, Noorddijk en Dorkwerd;
- e. zakelijke dienstverlening tot een oppervlakte van 200 m2, een hotel voor maximaal 20 gasten, sport en recreatieve voorzieningen en een bedrijf aan huis ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis', met dien verstande dat alleen categrorie 1 en 2 bedrijven zijn toegestaan;
- f. horeca - 1: en horeca - 2: ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2';
- g. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', zoals beschreven in de bij dit plan behorende cultuurwaardenkaarten in de bijlage bij de toelichting;
- h. wegen en paden;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. waterlopen;
- l. additionele voorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de woonsituatie:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.
b. het straat- en bebouwingsbeeld:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het instandhouden c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:
- een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- een goede hoogte-breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
c. de landschappelijke inpassing:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient een optimale inpassing in het landschap te worden nagestreefd.
d. de verkeersveiligheid:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie.
e. de sociale veiligheid:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden voorkomen dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
f. de milieusituatie:
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.
g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.
10.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 11 Natuur
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden in hun huidige verschijningsvorm, in het bijzonder de objecten, terreinen en structuren die zijn aangeduid en genummerd op de bij dit plan behorende cultuurwaardenkaarten;
- b. agrarisch medegebruik;
- c. cultuurgrond;
- d. bestaand bos (en bestaande houtteelt) op de volgende locaties: 1. de noordwestelijke driehoek tussen de Aduarderdiepsterweg en het Aduarderdiep. 2. het Bevrijdingsbos in Noorddijk
- e. recreatief medegebruik;
- f. paardenbak, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - paardenbak;
- g. stadsmarkering, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - stadsmarkering;
- h. gemaal, ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';
- i. bestaande stallen en schuurtjes/bergingen/overkappingen;
- j. wegen, uitsluitend voor zover het de bestaande wegen betreft;
- k. wegen, paden en structuren met een cultuurhistorische en/of landschappelijke waarde, ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde';
- l. groenvoorzieningen;
- m. paden;
- n. waterlopen;
- o. additionele voorzieningen.
11.2 Bouwregels
11.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van reclamedoeleinden;
- b. het gebruik van de gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming en het normale onderhoud van waterlopen, paden en wegen;
- c. het gebruik van de gronden als standplaats voor woonwagens;
- d. het gebruik van de gronden voor het plaatsen van (sta)caravans, chalets en trekkershutten en het gebruik als recreatief nachtverblijf;
- e. het gebruik van de gebouwen voor bewoning;
- f. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak of een paardenstapmolen;
- g. het gebruik van de gronden ten behoeve van het oprichten van stallen, onderkomens voor (klein)vee, bergingen voor landbouwmaterieel of materieel voor natuuronderhoud en bouwwerken voor de opslag van hooi of veevoeder in de vorm van overkappingen of anderszins;
- h. het veranderen van het profiel van de wegen, paden en structuren ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
- i. het verleggen van de karakteristieke waterlopen en de laagten die van oorsprong met een waterloop samenhangen of hebben samengehangen in de Koningslaagte, die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding 'cultuurwaarden';
- j. het diepploegen, egaliseren en afschuiven van de laagten die van oorsprong met een waterloop samenhangen of hebben samengehangen in de Koningslaagte, die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding 'cultuurwaarden';
- k. de aanleg van nieuw bos, houtteelt en boomgaarden, met uitzondering van het deelgebied Noorddijk op een afstand van meer dan 500 meter vanaf de Noordermolen.
11.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.3 onder f voor de aanleg van een paardenbak in het deelgebied Noorddijk, mits de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden ten minste 50 meter bedraagt, de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m2 bedraagt, er een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 meter, de paardenbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verhardingen en er niet meer dan één lichtmast wordt geplaatst met een maximale hoogte van 6 meter.
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Sport
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een ijsbaan, ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
- b. agrarisch medegebruik;
- c. additionele voorzieningen.
12.2 Bouwregels
Artikel 13 Verkeer
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen (waaronder mede begrepen fiets- en wandelpaden) met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als voor de ontsluiting van aanliggende gronden;
- b. wegen (waaronder mede begrepen fiets- en wandelpaden) met een cultuurhistorische en/of landschappelijke waarde, ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
- c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
- d. parkeervoorzieningen;
- e. bermen, taluds, groenvoorzieningen en waterlopen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. additionele voorzieningen, waaronder voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes, bruggen en geluidwerende voorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden, behoudens bij het onder 9.1 onder c genoemde verkooppunt voor motorbrandstoffen waar bedrijfsgebonden reclame is toegestaan;
- b. het gebruik van de gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, anders dan in verband met normaal onderhoud of ter verwezenlijking van de bestemming;
- c. het gebruik van de gronden als standplaats voor woonwagens;
- d. het veranderen van het profiel van de wegen ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'.
Artikel 14 Verkeer-railverkeer
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer-railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorwegen;
- b. bermen, taluds, groenvoorzieningen en waterlopen;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. additionele voorzieningen, waaronder lichtmasten, seinpalen, afrasteringen, duikers en geluidwerende voorzieningen.
14.2 Bouwregels
Artikel 15 Water
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterbergingen, watergangen, voorzieningen voor het keren en beheersen van water en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
- b. oeverstroken, bermen en groenvoorzieningen;
- c. additionele voorzieningen, waaronder bruggen, dammen en/of duikers, steigers en beschoeiingen.
15.2 Bouwregels
Artikel 16 Wonen
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. bijzondere vormen van huisvesting, zoals begeleid wonen, met uitzondering van kamerverhuur;
- c. logies met ontbijt, met dien verstande dat deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in het hoofdgebouw en ten dienste van deze functie maximaal twee (slaap)kamers voor toeristisch-recreatief nachtverblijf mogen worden gebruikt;
- d. garage/bergingen ter plaatse van de aanduiding 'garage';
- e. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', zoals beschreven in de bij dit plan behorende cultuurwaardenkaarten in de bijlage bij de toelichting;
- f. additionele voorzieningen.
16.2 Bouwregels
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de woonsituatie:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy.
b. het straat- en bebouwingsbeeld:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het instandhouden c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:
- een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- een goede hoogte-breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
c. de landschappelijke inpassing:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient een optimale inpassing in het landschap te worden nagestreefd.
d. de verkeersveiligheid:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie.
e. de sociale veiligheid:
Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden voorkomen dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
f. de milieusituatie:
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking.
g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.
16.4 Afwijken van de bouwregels
16.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gebouwen voor kamerverhuur;
- b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning en verblijfsrecreatie;
- c. het gebruik van aangebouwde bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van standplaatsen;
- e. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden;
- f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten, voor zover dit niet uitdrukkelijk op grond van lid 16.1 is toegestaan;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van reclamedoeleinden.
16.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 16.5 onder e voor het gebruik van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep tot een maximum van 100m². Het gestelde in lid 16.4.2 onder b, c, e en f is hierbij van overeenkomstige toepassing;
- b. het bepaalde in lid 16.5 onder f voor het gebruik van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit tot een maximum van 100 m² en voor zover voorkomend op de bij dit plan behorende Staat van bedrijfsactiviteitenwonen-werken in bijlage 2. Het gestelde in lid 16.4.2 onder b, c, e en f is hierbij van overeenkomstige toepassing;
- c. het bepaalde in lid 16.5 onder b, voor het realiseren van maximaal twee eenheden ten behoeve van verblijfsrecreatie in bestaande bijbehorende bouwwerken, voor zover gelegen aan het Pieterpad (de Paddepoelsterweg).
16.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de situering en de vorm van de op de kaart aangegeven bouwvlakken, voor zover het geen bouwvlakken van voormalig vrijgekomen boerderijen betreft, worden gewijzigd, mits:
- 1. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan (de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of) een verkregen hogere grenswaarde;
- 2. de bebouwing zorgvuldig wordt ingepast in het landschap en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het oorspronkelijke hoofdgebouw van voormalig vrijgekomen boerderijen wordt verbouwd tot twee wooneenheden, mits de wooneenheden in het bouwvolume van het bestaande oorspronkelijke hoofdgebouw worden ondergebracht;
- c. van voormalig vrijgekomen boerderijen, waar nu de woonbestemming op rust, de bestemming Wonen wordt gewijzigd in de bestemming Bedrijf, met de aanduiding 'bedrijfswoning', waarbij de bedrijfsfunctie, inclusief opslag, in de bestaande bebouwing moet worden ondergebrachten het bepaalde in artikel 6 van overeenkomstige toepassing is.
Het gestelde in lid 16.3 is hierbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 17 Leiding - Gas
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van aardgastransportleidingen.
17.2 Bouwregels
Er zijn wat de bebouwing betreft, in afwijking van de bepalingen bij de andere voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan ten behoeve van de aardgastransportleidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.
17.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 ten behoeve van de bouw van in de andere bestemming(en) genoemde bouwwerken, geen gebouw zijnde, na voorafgaand overleg met de betreffende leidingbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de aardgastransportleiding.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 18 Leiding - Hoogspanningsverbinding
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoogspanningsleidingen.
18.2 Bouwregels
Er zijn wat de bebouwing betreft, in afwijking van de bepalingen bij de andere voorkomende bestemming(en), uitsluitend hoogspanningsmasten toegestaan met een maximale bouwhoogte van 55 meter.
18.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 ten behoeve van de bouw van in de andere bestemming(en) genoemde bouwwerken geen gebouw zijnde, na voorafgaand overleg met de betreffende leidingbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding.
Artikel 19 Waarde - Archeologie 1a
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1A' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
19.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken met een grotere oppervlakte dan 50m2 en een grotere diepte dan 0,3 meter beneden maaiveld, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd nadat de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Indien archeologische waarden worden aangetroffen, dient een advies te worden ingewonnen ten aanzien van de voorgenomen werken bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
19.3 Afwijken van de bouwregels
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologie - 1 van de kaart te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 20 Waarde - Archeologie 1b
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1B' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
20.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken met een grotere oppervlakte dan 50m2 en een grotere diepte dan 0,3 meter beneden maaiveld, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd nadat de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Indien archeologische waarden worden aangetroffen, dient een advies te worden ingewonnen ten aanzien van de voorgenomen werken bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
20.3 Afwijken van de bouwregels
20.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het diepploegen, egaliseren en afschuiven van wierden.
20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologie - 1 van de kaart te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 21 Waarde - Archeologie 2
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
21.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken met een grotere oppervlakte dan 200m2 en een grotere diepte dan 0,3 meter beneden maaiveld, waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd nadat de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Indien archeologische waarden worden aangetroffen, dient een advies te worden ingewonnen ten aanzien van de voorgenomen werken bij een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
21.3 Afwijken van de bouwregels
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
21.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie - 2' van de kaart te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 23 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden;
- e. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 24 Bijzondere Aanduidingsregels
24.1 Geluidzone-industrie
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone-industrie' gelden de volgende aanvullende regels:
24.2 Vrijwaringszone-molenbiotoop
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop' gelden de volgende aanvullende regels:
Artikel 25 Algemene Afwijkingsbevoegdheid
25.1 Afwijkingsbevoegdheid
Voor zover zulks niet op grond van een andere bepaling van de regels kan worden toegestaan, kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan:
- a. van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages en/of van de bij recht in de regels en/of op de plankaart gegeven maten en afmetingen tot maximaal 1 meter;
- b. voor aanpassing in geringe mate van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. voor overschrijding van de bouw- en/of maatvoeringsgrenzen:
1. indien een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
2. ten behoeve van stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, terrassen, erkers, balkons, luifels, hijsinrichtingen, lift- en trappenhuizen alsmede naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken; - d. voor overschrijding van de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en buitentrappen, mits:
1. de oppervlakte van de vergroting maximaal 25 m² bedraagt;
2. deze bouwhoogte met maximaal 25% wordt overschreden; - e. voor het oprichten van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwtjes voor zakelijke doeleinden, zoals kiosken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met een maximale inhoud van 50 m3;
- f. voor het oprichten van bouwwerken van openbaar nut, zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasreduceerstations en daarmee gelijk te stellen bouwwerken met een maximale inhoud van 200 m3;
- g. voor het oprichten van containers voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, als bedoeld in artikel 1.1., eerste lid, Wet milieubeheer, met een maximale inhoud van 200m3, met dien verstande dat voor ondergrondse containers geen maatvoeringsbeperkingen gelden;
- h. voor het realiseren van voorzieningen ten behoeve van de verkeers- en waterinfrastructuur;
- i. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals vlaggenmasten, reclame-uitingen tot een maximale hoogte van 6 meter, gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstuitingen, met dien verstande dat bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de Ecologische Hoofdstructuur in de Koningslaagte niet meer dan 5 meter mag bedragen;
- j. voor het innemen van een standplaats voor straathandel;
- k. voor het oprichten van geluidwerende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 4 meter;
- l. voor overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter vanaf peil, met dien verstande dat voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de Ecologische Hoofdstructuur in de Koningslaagte een maximale hoogte van 5 geldt en voor reclame-uitingen een maximale hoogte van 6 meter geldt;
- m. voor overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, tot maximaal 40 meter vanaf peil, met dien verstande dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, in de Ecologische Hoofdstructuur in de Koningslaagte niet meer dan 5 meter mag bedragen.
25.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken van de regels met toepassing van lid 25.1 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de milieusituatie;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht
26.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
26.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 27 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanBuitengebied.
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
SBI-code | SBI-code 2008 | nr. | omschrijving | cat. | |
01 | 01 | - | landbouw en dienstverlening t.b.v. de landbouw | ||
014 | 016 | 4 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² | 2 | |
014 | 016 | 3 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m² | 3.1 | |
15 | 10, 11 | - | vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken | ||
151 | 101, 102 | 0 | Slachterijen en overige vleesverwerking: | ||
151 | 101, 102 | 1 | - slachterijen en pluimveeslachterijen | 3.2 | |
151 | 101 | 3 | - bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval | 4.2 | |
151 | 101 | 4 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1000 m² | 3.2 | |
151 | 101 | 5 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1000 m² | 3.1 | |
151 | 101 | 6 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m² | 3.1 | |
151 | 101, 102 | 7 | - loonslachterijen | 3.1 | |
151 | 108 | 8 | - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaar-maaltijden met p.o. < 2.000 m² | 3.1 | |
152 | 102 | 0 | Visverwerkingsbedrijven: | ||
152 | 102 | 2 | - conserveren | 4.1 | |
152 | 102 | 3 | - roken | 4.2 | |
152 | 102 | 4 | - verwerken anderszins: p.o.> 1000 m² | 4.2 | |
152 | 102 | 5 | - verwerken anderszins: p.o. <= 1000 m² | 3.2 | |
152 | 102 | 6 | - verwerken anderszins: p.o. <= 300 m² | 3.1 | |
1531 | 1031 | 0 | Aardappelprodukten fabrieken: | ||
1531 | 1031 | 1 | - vervaardiging van aardappelproducten | 4.2 | |
1531 | 1031 | 2 | - vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m² | 3.1 | |
1532, 1533 | 1032, 1039 | 0 | Groente- en fruitconservenfabrieken: | ||
1532, 1533 | 1032, 1039 | 1 | - jam | 3.2 | |
1532, 1533 | 1032, 1039 | 2 | - groente algemeen | 3.2 | |
1532, 1533 | 1032, 1039 | 3 | - met koolsoorten | 3.2 | |
1532, 1533 | 1032, 1039 | 4 | - met drogerijen | 4.2 | |
1532, 1533 | 1032, 1039 | 5 | - met uienconservering (zoutinleggerij) | 4.2 | |
1541 | 104101 | 0 | Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke oliën en vetten: | ||
1541 | 104101 | 1 | - p.c. < 250.000 t/j | 4.1 | |
1541 | 104101 | 2 | - p.c. >= 250.000 t/j | 4.2 | Z |
1542 | 104102 | 0 | Raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vetten: | ||
1542 | 104102 | 1 | - p.c. < 250.000 t/j | 4.1 | |
1542 | 104102 | 2 | - p.c. >= 250.000 t/j | 4.2 | Z |
1543 | 1042 | 0 | Margarinefabrieken: | ||
1543 | 1042 | 1 | - p.c. < 250.000 t/j | 4.1 | |
1543 | 1042 | 2 | - p.c. >= 250.000 t/j | 4.2 | Z |
1551 | 1052 | 0 | Zuivelprodukten fabrieken: | ||
1551 | 1051 | 3 | - melkprodukten fabrieken v.c. < 55.000 t/j | 3.2 | |
1551 | 1051 | 4 | - melkprodukten fabrieken v.c. >= 55.000 t/j | 4.2 | Z |
1551 | 1051 | 5 | - overige zuivelprodukten fabrieken | 4.2 | |
1552 | 1052 | 1 | Consumptie-ijsfabrieken: p.o. > 200 m² | 3.2 | |
1552 | 1052 | 2 | - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² | 2 | |
1561 | 1061 | 0 | Meelfabrieken: | ||
1561 | 1061 | 1 | - p.c. >= 500 t/u | 4.2 | Z |
1561 | 1061 | 2 | - p.c. < 500 t/u | 4.1 | |
1561 | 1061 | Grutterswarenfabrieken | 4.1 | ||
1562 | 1062 | 0 | Zetmeelfabrieken: | ||
1562 | 1062 | 1 | - p.c. < 10 t/u | 4.1 | |
1562 | 1062 | 2 | - p.c. >= 10 t/u | 4.2 | Z |
1571 | 1091 | 0 | Veevoerfabrieken: | ||
1571 | 1091 | 3 | - drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. < 10 t/u water | 4.2 | |
1571 | 1091 | 5 | - mengvoeder, p.c. < 100 t/u | 4.1 | |
1571 | 1091 | 6 | - mengvoeder, p.c. >= 100 t/u | 4.2 | Z |
1572 | 1092 | Vervaardiging van voer voor huisdieren | 4.1 | ||
1581 | 1071 | 0 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: | ||
1581 | 1071 | 1 | - v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens | 2 | |
1581 | 1071 | 2 | - v.c. >= 7500 kg meel/week | 3.2 | |
1582 | 1072 | Banket, biscuit- en koekfabrieken | 3.2 | ||
1583 | 1081 | 0 | Suikerfabrieken: | ||
1583 | 1081 | 1 | - v.c. < 2.500 t/j | 5.1 | |
1583 | 1081 | 2 | - v.c. >= 2.500 t/j | 5.3 | Z |
1584 | 10821 | 0 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | ||
1584 | 10821 | 2 | - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m² | 3.2 | |
1584 | 10821 | 4 | - Suikerwerkfabrieken met suiker branden | 4.2 | |
1584 | 10821 | 5 | - Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. > 200 m² | 3.2 | |
1585 | 1073 | Deegwarenfabrieken | 3.1 | ||
1586 | 1083 | 0 | Koffiebranderijen en theepakkerijen: | ||
1586 | 1083 | 2 | - theepakkerijen | 3.2 | |
1587 | 108401 | Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden | 4.1 | ||
1589 | 1089 | Vervaardiging van overige voedingsmiddelen | 4.1 | ||
1589.1 | 1089 | Bakkerijgrondstoffenfabrieken | 4.1 | ||
1589.2 | 1089 | 0 | Soep- en soeparomafabrieken: | ||
1589.2 | 1089 | 1 | - zonder poederdrogen | 3.2 | |
1589.2 | 1089 | 2 | - met poederdrogen | 4.2 | |
1589.2 | 1089 | Bakmeel- en puddingpoederfabrieken | 4.1 | ||
1591 | 110101 | Destilleerderijen en likeurstokerijen | 4.2 | ||
1592 | 110102 | 0 | Vervaardiging van ethylalcohol door gisting: | ||
1592 | 110102 | 1 | - p.c. < 5.000 t/j | 4.1 | |
1592 | 110102 | 2 | - p.c. >= 5.000 t/j | 4.2 | |
1596 | 1105 | Bierbrouwerijen | 4.2 | ||
1597 | 1106 | Mouterijen | 4.2 | ||
1598 | 1107 | Mineraalwater- en frisdrankfabrieken | 3.2 | ||
16 | 12 | - | verwerking van tabak | ||
160 | 120 | Tabakverwerkende industrie | 4.1 | ||
17 | 13 | - | vervaardiging van textiel | ||
171 | 131 | Bewerken en spinnen van textielvezels | 3.2 | ||
172 | 132 | 0 | Weven van textiel: | ||
172 | 132 | 1 | - aantal weefgetouwen < 50 | 3.2 | |
172 | 132 | 2 | - aantal weefgetouwen >= 50 | 4.2 | Z |
173 | 133 | Textielveredelingsbedrijven | 3.1 | ||
174, 175 | 139 | Vervaardiging van textielwaren | 3.1 | ||
1751 | 1393 | Tapijt-, kokos- en vloermattenfabrieken | 4.1 | ||
176, 177 | 139, 143 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen | 3.1 | ||
18 | 14 | - | vervaardiging van kleding; bereiden en verven van bont | ||
181 | 141 | Vervaardiging kleding van leer | 3.1 | ||
183 | 142, 151 | Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont | 3.1 | ||
19 | 15 | - | vervaardiging van leer en lederwaren (excl. kleding) | ||
191 | 151, 152 | Lederfabrieken | 4.2 | ||
192 | 151 | Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) | 3.1 | ||
193 | 152 | Schoenenfabrieken | 3.1 | ||
20 | 16 | - | houtindustrie en vervaardiging artikelen van hout, riet, kurk e.d. | ||
2010.1 | 16101 | Houtzagerijen | 3.2 | ||
2010.2 | 16102 | 0 | Houtconserveringsbedrijven: | ||
2010.2 | 16102 | 1 | - met creosootolie | 4.1 | |
2010.2 | 16102 | 2 | - met zoutoplossingen | 3.1 | |
202 | 1621 | Fineer- en plaatmaterialenfabrieken | 3.2 | ||
203, 204, 205 | 162 | 0 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout | 3.2 | |
203, 204, 205 | 162 | 1 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 | 3.1 | |
21 | 17 | - | vervaardiging van papier, karton en papier- en kartonwaren | ||
2111 | 1711 | Vervaardiging van pulp | 4.1 | ||
2112 | 1712 | 0 | Papier- en kartonfabrieken: | ||
2112 | 1712 | 1 | - p.c. < 3 t/u | 3.1 | |
2112 | 1712 | 2 | - p.c. 3 - 15 t/u | 4.1 | Z |
2112 | 1712 | 3 | - p.c. >= 15 t/u | 4.2 | Z |
212 | 172 | Papier- en kartonwarenfabrieken | 3.2 | ||
2121.2 | 17212 | 0 | Golfkartonfabrieken: | ||
2121.2 | 17212 | 1 | - p.c. < 3 t/u | 3.2 | |
2121.2 | 17212 | 2 | - p.c. >= 3 t/u | 4.1 | Z |
22 | 58 | - | uitgeverijen, drukkerijen en reproduktie van opgenomen media | ||
2221 | 1811 | Drukkerijen van dagbladen | 3.2 | ||
2222 | 1812 | Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen) | 3.2 | ||
23 | 19 | - | aardolie-/steenkoolverwerk. ind. | ||
2320.2 | 19202 | A | Smeeroliën- en vettenfabrieken | 3.2 | |
2320.2 | 19202 | B | Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie | 4.2 | |
2320.2 | 19202 | C | Aardolieproduktenfabrieken n.e.g. | 4.2 | |
24 | 20 | - | vervaardiging van chemische produkten | ||
2411 | 2011 | 0 | Vervaardiging van industriële gassen: | ||
2412 | 2012 | Kleur- en verfstoffenfabrieken | 4.1 | ||
2413 | 2012 | 0 | Anorg. chemische grondstoffenfabrieken: | ||
2413 | 2012 | 1 | - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" | 4.2 | |
2414.1 | 20141 | A0 | Organ. chemische grondstoffenfabrieken: | ||
2414.1 | 20141 | A1 | - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" | 4.2 | |
2414.1 | 20141 | B0 | Methanolfabrieken: | ||
2414.1 | 20141 | B1 | - p.c. < 100.000 t/j | 4.1 | |
2414.1 | 20141 | B2 | - p.c. >= 100.000 t/j | 4.2 | Z |
2414.2 | 20149 | 0 | Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synth.): | ||
2414.2 | 20149 | 1 | - p.c. < 50.000 t/j | 4.2 | |
242 | 202 | 0 | Landbouwchemicaliënfabrieken: | ||
243 | 203 | Verf, lak en vernisfabrieken | 4.2 | ||
2441 | 2120 | 0 | Farmaceutische grondstoffenfabrieken: | ||
2441 | 2110 | 1 | - p.c. < 1.000 t/j | 4.2 | |
2442 | 2120 | 0 | Farmaceutische produktenfabrieken: | ||
2442 | 2120 | 1 | - formulering en afvullen geneesmiddelen | 3.1 | |
2451 | 2041 | Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken | 4.2 | ||
2452 | 2042 | Parfumerie- en cosmeticafabrieken | 4.2 | ||
2462 | 2052 | 0 | Lijm- en plakmiddelenfabrieken: | ||
2462 | 2052 | 1 | - zonder dierlijke grondstoffen | 3.2 | |
2464 | 205902 | Fotochemische produktenfabrieken | 3.2 | ||
2466 | 205903 | A | Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken | 3.1 | |
2466 | 205903 | B | Overige chemische produktenfabrieken n.e.g. | 4.1 | |
247 | 2060 | Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken | 4.2 | ||
25 | 22 | - | vervaardiging van produkten van rubber en kunststof | ||
2511 | 221101 | Rubberbandenfabrieken | 4.2 | ||
2512 | 221102 | 0 | Loopvlakvernieuwingsbedrijven: | ||
2512 | 221102 | 1 | - vloeropp. < 100 m2 | 3.1 | |
2512 | 221102 | 2 | - vloeropp. >= 100 m2 | 4.1 | |
2513 | 2219 | Rubber-artikelenfabrieken | 3.2 | ||
252 | 222 | 0 | Kunststofverwerkende bedrijven: | ||
252 | 222 | 1 | - zonder fenolharsen | 4.1 | |
252 | 222 | 2 | - met fenolharsen | 4.2 | |
252 | 222 | 3 | - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen | 3.1 | |
26 | 23 | - | vervaardiging van glas, aardewerk, cement-, kalk- en gipsprodukten | ||
261 | 231 | 0 | Glasfabrieken: | ||
261 | 231 | 1 | - glas en glasprodukten, p.c. < 5.000 t/j | 3.2 | |
261 | 231 | 2 | - glas en glasprodukten, p.c. >= 5.000 t/j | 4.2 | Z |
261 | 231 | 3 | - glaswol en glasvezels, p.c.< 5.000 t/j | 4.2 | |
2615 | 231 | Glasbewerkingsbedrijven | 3.1 | ||
262, 263 | 232, 234 | 0 | Aardewerkfabrieken: | ||
262, 263 | 232, 234 | 2 | - vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW | 3.2 | |
264 | 233 | A | Baksteen en baksteenelementenfabrieken | 4.1 | |
264 | 233 | B | Dakpannenfabrieken | 4.1 | |
2651 | 2351 | 0 | Cementfabrieken: | ||
2652 | 235201 | 0 | Kalkfabrieken: | ||
2652 | 235201 | 1 | - p.c. < 100.000 t/j | 4.1 | |
2653 | 235202 | 0 | Gipsfabrieken: | ||
2653 | 235202 | 1 | - p.c. < 100.000 t/j | 4.1 | |
2661.1 | 23611 | 0 | Betonwarenfabrieken: | ||
2661.1 | 23611 | 1 | - zonder persen, triltafels en bekistingtrille | 4.1 | |
2661.1 | 23611 | 2 | - met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 t/d | 4.2 | |
2661.2 | 23612 | 0 | Kalkzandsteenfabrieken: | ||
2661.2 | 23612 | 1 | - p.c. < 100.000 t/j | 3.2 | |
2661.2 | 23612 | 2 | - p.c. >= 100.000 t/j | 4.2 | Z |
2662 | 2362 | Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken | 3.2 | ||
2663, 2664 | 2363, 2364 | 0 | Betonmortelcentrales: | ||
2663, 2664 | 2363, 2364 | 1 | - p.c. < 100 t/u | 3.2 | |
2663, 2664 | 2363, 2364 | 2 | - p.c. >= 100 t/u | 4.2 | Z |
2665, 2666 | 2365, 2369 | 0 | Vervaardiging van produkten van beton, (vezel)cement en gips: | ||
2665, 2666 | 2365, 2369 | 1 | - p.c. < 100 t/d | 3.2 | |
2665, 2666 | 2365, 2369 | 2 | - p.c. >= 100 t/d | 4.2 | Z |
267 | 237 | 0 | Natuursteenbewerkingsbedrijven: | ||
267 | 237 | 1 | - zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m² | 3.2 | |
267 | 237 | 2 | - zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m² | 3.1 | |
267 | 237 | 3 | - met breken, zeven of drogen, v.c. < 100.000 t/j | 4.2 | |
2681 | 2391 | Slijp- en polijstmiddelen fabrieken | 3.1 | ||
2682 | 2399 | A0 | Bitumineuze materialenfabrieken: | ||
2682 | 2399 | A1 | - p.c. < 100 t/u | 4.2 | |
2682 | 2399 | B0 | Isolatiematerialenfabrieken (excl. glaswol): | ||
2682 | 2399 | B1 | - steenwol, p.c. >= 5.000 t/j | 4.2 | Z |
2682 | 2399 | B2 | - overige isolatiematerialen | 4.1 | |
2682 | 2399 | C | Minerale produktenfabrieken n.e.g. | 3.2 | |
2682 | 2399 | D0 | Asfaltcentrales: p.c.< 100 ton/uur | 4.1 | |
2682 | 2399 | D1 | - asfaltcentrales, p.c. >= 100 ton/uur | 4.2 | Z |
27 | 24 | - | vervaardiging van metalen | ||
272 | 241 | 0 | IJzeren- en stalenbuizenfabrieken: | ||
273 | 243 | 0 | Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen: | ||
273 | 243 | 1 | - p.o. < 2.000 m2 | 4.2 | |
274 | 244 | A0 | Non-ferro-metaalfabrieken: | ||
274 | 244 | A1 | - p.c. < 1.000 t/j | 4.2 | |
274 | 244 | B0 | Non-ferro-metaalwalserijen, -trekkerijen e.d.: | ||
2751, 2752 | 2451, 2452 | 0 | IJzer- en staalgieterijen/ -smelterijen: | ||
2751, 2752 | 2451, 2452 | 1 | - p.c. < 4.000 t/j | 4.2 | |
2753, 2754 | 2453, 2454 | 0 | Non-ferro-metaalgieterijen/ -smelterijen: | ||
2753, 2754 | 2453, 2454 | 1 | - p.c. < 4.000 t/j | 4.2 | |
28 | 25, 31 | - | vervaard. en reparatie van produkten van metaal (excl. mach./transportmidd.) | ||
281 | 251, 331 | 0 | Constructiewerkplaatsen: | ||
281 | 251, 331 | 1 | - gesloten gebouw | 3.2 | |
281 | 251, 331 | 1a | - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 | 3.1 | |
281 | 251, 331 | 2 | - in open lucht, p.o. < 2.000 m2 | 4.1 | |
281 | 251, 331 | 3 | - in open lucht, p.o. >= 2.000 m2 | 4.2 | Z |
2821 | 2529, 3311 | 0 | Tank- en reservoirbouwbedrijven: | ||
2821 | 2529, 3311 | 1 | - p.o. < 2.000 m2 | 4.2 | |
2822, 2830 | 2521, 2530, 3311 | Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels | 4.1 | ||
284 | 255, 331 | A | Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven | 4.1 | |
284 | 255, 331 | B | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. | 3.2 | |
284 | 255, 331 | B1 | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 | 3.1 | |
2851 | 2561, 3311 | 0 | Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven: | ||
2851 | 2561, 3311 | 1 | - algemeen | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 10 | - stralen | 4.1 | |
2851 | 2561, 3311 | 11 | - metaalharden | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 12 | - lakspuiten en moffelen | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 2 | - scoperen (opspuiten van zink) | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 3 | - thermisch verzinken | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 4 | - thermisch vertinnen | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 5 | - mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten) | 3.2 | |
2851 | 2561,3311 | 6 | - anodiseren, eloxeren | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 7 | - chemische oppervlaktebehandeling | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 8 | - emailleren | 3.2 | |
2851 | 2561, 3311 | 9 | - galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen ed) | 3.2 | |
2852 | 2562, 3311 | 1 | Overige metaalbewerkende industrie | 3.2 | |
2852 | 2562, 3311 | 2 | Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 | 3.1 | |
287 | 259, 331 | A0 | Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken: | ||
287 | 259, 331 | A1 | - p.o. < 2.000 m2 | 4.1 | |
287 | 259, 331 | B | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g. | 3.2 | |
287 | 259, 331 | B | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2 | 3.1 | |
29 | 27, 28, 33 | - | vervaardiging van machines en apparaten | ||
29 | 27, 28, 33 | 0 | Machine- en apparatenfabrieken incl. reparatie: | ||
29 | 27, 28, 33 | 1 | - p.o. < 2.000 m2 | 3.2 | |
29 | 27, 28, 33 | 2 | - p.o. >= 2.000 m2 | 4.1 | |
29 | 28, 33 | 3 | - met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW | 4.2 | Z |
30 | 26, 28, 33 | - | vervaardiging van kantoormachines en computers | ||
30 | 26, 28, 33 | A | Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie | 2 | |
31 | 26, 27, 33 | - | vervaardiging van over. elektr. machines, apparaten en benodigdh. | ||
311 | 271, 331 | Elektromotoren- en generatorenfabrieken incl. reparatie | 4.1 | ||
312 | 271, 273 | Schakel- en installatiemateriaalfabrieken | 4.1 | ||
313 | 273 | Elektrische draad- en kabelfabrieken | 4.1 | ||
314 | 272 | Accumulatoren- en batterijenfabrieken | 3.2 | ||
315 | 274 | Lampenfabrieken | 4.2 | ||
32 | 26, 33 | - | vervaardiging van audio-, video-, telecom-apparaten en -benodigdh | ||
321 t/m 323 | 261, 263, 264, 331 | Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. | 3.1 | ||
3210 | 2612 | Fabrieken voor gedrukte bedrading | 3.1 | ||
33 | 26, 32, 33 | - | vervaardiging van medische en optische apparaten en instrumenten | ||
33 | 26, 32, 33 | A | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie | 2 | |
34 | 29 | - | |||
34 | 29 | vervaardiging van auto's, aanhangwagens en opleggers | |||
341 | 291 | 0 | Autofabrieken en assemblagebedrijven | ||
341 | 291 | 1 | - p.o. < 10.000 m2 | 4.1 | |
341 | 291 | 2 | - p.o. >= 10.000 m2 | 4.2 | Z |
3420.1 | 29201 | Carrosseriefabrieken | 4.1 | ||
3420.2 | 29202 | Aanhangwagen- en opleggerfabrieken | 4.1 | ||
343 | 293 | Auto-onderdelenfabrieken | 3.2 | ||
35 | 30 | - | vervaardiging van transportmiddelen (excl. auto's, aanhangwagens) | ||
351 | 301, 3315 | 0 | Scheepsbouw- en reparatiebedrijven: | ||
351 | 301, 3315 | 1 | - houten schepen | 3.1 | |
351 | 301, 3315 | 2 | - kunststof schepen | 3.2 | |
351 | 301, 3315 | 3 | - metalen schepen < 25 m | 4.1 | |
352 | 302, 317 | 0 | Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen: | ||
352 | 302, 317 | 1 | - algemeen | 3.2 | |
352 | 302, 317 | 2 | - met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW | 4.2 | Z |
353 | 303,3316 | 0 | Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven: | ||
353 | 303, 3316 | 1 | - zonder proefdraaien motoren | 4.1 | |
354 | 309 | Rijwiel- en motorrijwielfabrieken | 3.2 | ||
355 | 3099 | Transportmiddelenindustrie n.e.g. | 3.2 | ||
36 | 31 | - | vervaardiging van meubels en overige goederen n.e.g. | ||
361 | 310 | 1 | Meubelfabrieken | 3.2 | |
361 | 9524 | 2 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 | 1 | |
362 | 321 | Fabricage van munten, sieraden e.d. | 2 | ||
363 | 322 | Muziekinstrumentenfabrieken | 2 | ||
364 | 323 | Sportartikelenfabrieken | 3.1 | ||
365 | 324 | Speelgoedartikelenfabrieken | 3.1 | ||
3663.1 | 32991 | Sociale werkvoorziening | 2 | ||
3663.2 | 32999 | Vervaardiging van overige goederen n.e.g. | 3.1 | ||
37 | 38 | - | |||
37 | 38 | - | voorbereiding tot recycling | ||
372 | 383202 | A0 | Puinbrekerijen en -malerijen: | ||
372 | 383202 | A1 | - v.c. < 100.000 t/j | 4.2 | |
372 | 383202 | B | Rubberregeneratiebedrijven | 4.2 | |
372 | 383202 | C | Afvalscheidingsinstallaties | 4.2 | |
40 | 35 | - | produktie en distrib. van stroom, aardgas, stoom en warm water | ||
40 | 35 | A0 | Elektriciteitsproduktiebedrijven (electrisch vermogen >= 50 MWe) | ||
40 | 35 | A1 | - kolengestookt (incl. meestook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth | 5.2 | Z |
40 | 35 | A2 | - oliegestookt, thermisch vermogen > 75 MWth | 5.1 | Z |
40 | 35 | A3 | - gasgestookt (incl. bijstook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth,in | 5.1 | Z |
40 | 35 | B0 | bio-energieinstallaties electrisch vermogen < 50 MWe: | ||
40 | 35 | B1 | - covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen voedingsindustrie | 3.2 | |
40 | 35 | B2 | - vergisting, verbranding en vergassing van overige biomassa | 3.2 | |
40 | 35 | C0 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | ||
40 | 35 | C1 | - < 10 MVA | 2 | |
40 | 35 | C2 | - 10 - 100 MVA | 3.1 | |
40 | 35 | C3 | - 100 - 200 MVA | 3.2 | |
40 | 35 | C4 | - 200 - 1000 MVA | 4.2 | Z |
40 | 35 | D0 | Gasdistributiebedrijven: | ||
40 | 35 | D1 | - gascompressorstations vermogen < 100 MW | 4.2 | |
40 | 35 | D5 | - gasontvang- en -verdeelstations, cat. D | 3.1 | |
40 | 35 | E0 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | ||
40 | 35 | E1 | - stadsverwarming | 3.2 | |
41 | 36 | - | winning en ditributie van water | ||
41 | 36 | A0 | Waterwinning-/ bereiding- bedrijven: | ||
41 | 36 | A2 | - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling | 3.1 | |
41 | 36 | B0 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | ||
41 | 36 | B1 | - < 1 MW | 2 | |
41 | 36 | B2 | - 1 - 15 MW | 3.2 | |
41 | 36 | B3 | - >= 15 MW | 4.2 | |
45 | 41, 42, 43 | - | bouwnijverheid | ||
45 | 41, 42, 43 | 0 | Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m² | 3.2 | |
45 | 41, 42, 43 | 1 | - bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m² | 3.1 | |
45 | 41, 42, 43 | 2 | Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m² | 3.1 | |
45 | 41, 42, 43 | 3 | - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² | 2 | |
50 | 45, 47 | - | handel/reparatie van auto's, motorfietsen; benzineservicestations | ||
501, 502, 504 | 451, 452, 454 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | 2 | ||
501 | 451 | Groothandel in vrachtauto's (incl. import) | 3.2 | ||
5020.4 | 45204 | A | Autoplaatwerkerijen | 3.2 | |
5020.4 | 45204 | C | Autospuitinrichtingen | 3.1 | |
51 | 46 | - | |||
51 | 46 | - | groothandel en handelsbemiddeling | ||
5121 | 4621 | 0 | Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders | 3.1 | |
5121 | 4621 | 1 | Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer | 4.2 | Z |
5122 | 4622 | Grth in bloemen en planten | 2 | ||
5123 | 4623 | Grth in levende dieren | 3.2 | ||
5124 | 4624 | Grth in huiden, vellen en leder | 3.1 | ||
5125, 5131 | 46217, 4631 | Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen | 3.1 | ||
5132, 5133 | 4632, 4633 | Grth in vlees, vleeswaren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën | 3.1 | ||
5134 | 4634 | Grth in dranken | 2 | ||
5135 | 4635 | Grth in tabaksprodukten | 2 | ||
5136 | 4636 | Grth in suiker, chocolade en suikerwerk | 2 | ||
5137 | 4637 | Grth in koffie, thee, cacao en specerijen | 2 | ||
5138, 5139 | 4638, 4639 | Grth in overige voedings- en genotmiddelen | 2 | ||
514 | 464, 46733 | Grth in overige consumentenartikelen | 2 | ||
5148.7 | 46499 | 0 | Grth in vuurwerk en munitie: | ||
5148.7 | 46499 | 1 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton | 2 | |
5148.7 | 46499 | 2 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton | 3.1 | |
5148.7 | 46499 | 5 | - munitie | 2 | |
5151.1 | 46711 | 0 | Grth in vaste brandstoffen: | ||
5151.1 | 46711 | 1 | - klein, lokaal verzorgingsgebied | 3.1 | |
5151.2 | 46712 | 0 | Grth in vloeibare en gasvormige brandstoffen: | ||
5151.2 | 46712 | 1 | - vloeistoffen, o.c. < 100.000 m3 | 4.1 | |
5151.2 | 46712 | 3 | - tot vloeistof verdichte gassen | 4.2 | |
5151.3 | 46713 | Grth minerale olieprodukten (excl. brandstoffen) | 3.2 | ||
5152.1 | 46721 | 0 | Grth in metaalertsen: | ||
5152.1 | 46721 | 1 | - opslag opp. < 2.000 m2 | 4.2 | |
5152.2 /.3 | 46722, 46723 | Grth in metalen en -halffabrikaten | 3.2 | ||
5153 | 4673 | 0 | Grth in hout en bouwmaterialen: | ||
5153 | 4673 | 1 | - algemeen: b.o. > 2000 m² | 3.1 | |
5153 | 4673 | 2 | - algemeen: b.o. <= 2000 m² | 2 | |
5153.4 | 46735 | 4 | zand en grind: | ||
5153.4 | 46735 | 5 | - algemeen: b.o. > 200 m² | 3.2 | |
5153.4 | 46735 | 6 | - algemeen: b.o. <= 200 m² | 2 | |
5154 | 4674 | 0 | Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | ||
5154 | 4674 | 1 | - algemeen: b.o. > 2.000 m² | 3.1 | |
5154 | 4674 | 2 | - algemeen: b.o. < = 2.000 m² | 2 | |
5155.1 | 46751 | Grth in chemische produkten | 3.2 | ||
5155.2 | 46752 | Grth in kunstmeststoffen | 2 | ||
5156 | 4676 | Grth in overige intermediaire goederen | 2 | ||
5157 | 4677 | 0 | Autosloperijen: b.o. > 1000 m² | 3.2 | |
5157 | 4677 | 1 | - autosloperijen: b.o. <= 1000 m² | 3.1 | |
5157.2/3 | 4677 | 0 | Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1000 m² | 3.2 | |
5157.2/3 | 4677 | 1 | - overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1000 m² | 3.1 | |
518 | 466 | 0 | Grth in machines en apparaten: | ||
518 | 466 | 1 | - machines voor de bouwnijverheid | 3.2 | |
518 | 466 | 2 | - overige | 3.1 | |
519 | 466, 469 | Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. | 2 | ||
60 | 49 | - | vervoer over land | ||
6021.1 | 493 | Bus-, tram- en metrostations en -remises | 3.2 | ||
6023 | 493 | Touringcarbedrijven | 3.2 | ||
6024 | 494 | 0 | Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m² | 3.2 | |
6024 | 494 | 1 | - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m² | 3.1 | |
603 | 495 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | 2 | ||
63 | 52 | - | dienstverlening t.b.v. het vervoer | ||
6311.1 | 52241 | 0 | Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. zeeschepen: | ||
6311.1 | 52241 | 2 | - stukgoederen | 4.2 | |
6311.1 | 52241 | 7 | - tankercleaning | 4.2 | |
6311.2 | 52242 | 0 | Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart: | ||
6311.2 | 52241 | 1 | - containers | 4.2 | |
6311.2 | 52242 | 10 | - tankercleaning | 4.2 | |
6311.2 | 52242 | 2 | - stukgoederen | 3.2 | |
6311.2 | 52242 | 3 | - ertsen, mineralen, e.d., opslagopp. < 2.000 m² | 4.2 | |
6311.2 | 52242 | 5 | - granen of meelsoorten , v.c. < 500 t/u | 4.2 | |
6311.2 | 52242 | 7 | - steenkool, opslagopp. < 2.000 m2 | 4.2 | |
6312 | 52102, 52109 | A | Distributiecentra, koelhuizen | 3.1 | |
6312 | 52109 | B | Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) | 2 | |
6321 | 5221 | 2 | Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) | 3.2 | |
64 | 53 | - | post en telecommunicatie | ||
641 | 531, 532 | Post- en koeriersdiensten | 2 | ||
642 | 61 | A | Telecommunicatiebedrijven | 1 | |
71 | 77 | - | verhuur van transportmiddelen, machines, andere roerende goederen | ||
711 | 7711 | Personenautoverhuurbedrijven | 2 | ||
712 | 7712, 7739 | Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) | 3.1 | ||
713 | 773 | Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen | 3.1 | ||
714 | 772 | Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. | 2 | ||
72 | 62 | - | computerservice- en informatietechnologie | ||
72 | 62 | A | Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. | 1 | |
72 | 58, 63 | B | Datacentra | 2 | |
73 | 72 | - | Speur- en ontwikkelingswerk | ||
731 | 721 | Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk | 2 | ||
74 | 63,69 t/m 71,73,74,77,78,80 t/m 82 | - | overige zakelijke dienstverlening | ||
747 | 812 | Reinigingsbedrijven voor gebouwen | 3.1 | ||
7481.3 | 74203 | Foto- en filmontwikkelcentrales | 2 | ||
7484.3 | 82991 | Veilingen voor landbouw- en visserijprodukten | 4.1 | ||
75 | 84 | - | openbaar bestuur, overheidsdiensten, sociale verzekeringen | ||
7525 | 8425 | Brandweerkazernes | 3.1 | ||
80 | 85 | - | onderwijs | ||
85 | 85.53 | Auto- en motorrijscholen | 2 | ||
90 | 37, 38, 39 | - | milieudienstverlening | ||
9001 | 3700 | A0 | RWZI's en gierverwerkingsinricht., met afdekking voorbezinktanks: | ||
9001 | 3700 | A1 | - < 100.000 i.e. | 4.1 | |
9001 | 3700 | A2 | - 100.000 - 300.000 i.e. | 4.2 | Z |
9001 | 3700 | B | rioolgemalen | 2 | |
9002.1 | 381 | A | Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. | 3.1 | |
9002.1 | 381 | B | Gemeentewerven (afval-inzameldepots) | 3.1 | |
9002.1 | 381 | C | Vuiloverslagstations | 4.2 | |
9002.2 | 382 | A0 | Afvalverwerkingsbedrijven: | ||
9002.2 | 382 | A2 | - kabelbranderijen | 3.2 | |
9002.2 | 382 | A4 | - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) | 3.1 | |
9002.2 | 382 | A5 | - oplosmiddelterugwinning | 3.2 | |
9002.2 | 382 | A6 | - afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW | 4.2 | Z |
9002.2 | 382 | A7 | - verwerking fotochemisch en galvano-afval | 2 | |
9002.2 | 382 | B | Vuilstortplaatsen | 4.2 | |
9002.2 | 382 | C0 | Composteerbedrijven: | ||
9002.2 | 382 | C3 | - belucht v.c. < 20.000 ton/jr | 3.2 | |
9002.2 | 382 | C4 | - belucht v.c. > 20.000 ton/jr | 4.1 | |
9002.2 | 382 | C5 | - GFT in gesloten gebouw | 4.1 | |
92 | 59 | - | Cultuur, sport en recreatie | ||
921, 922 | 591, 592, 601, 602 | Studio's (film, TV, radio, geluid) | 2 | ||
93 | 96 | - | overige dienstverlening | ||
9301.1 | 96011 | A | Wasserijen en strijkinrichtingen | 3.1 | |
9301.1 | 96011 | B | Tapijtreinigingsbedrijven | 3.1 | |
9301.2 | 96012 | Chemische wasserijen en ververijen | 2 | ||
9301.3 | 96013 | A | Wasverzendinrichtingen | 2 | |
9303 | 9603 | 0 | Begrafenisondernemingen | 1 |
Verklaring gebruikte afkortingen - niet van toepassing of niet relevant < kleiner dan >= groter dan of gelijk aan cat. categorie e.d. en dergelijke kl. klasse n.e.g. niet elders genoemd o.c. opslagcapaciteit p.c. produktiecapaciteit p.o produktieoppervlak v.c. verwerkingscapaciteit | u. uur d. dag w. week j. jaar Z zoneringplichtig |
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Wonen-werken
SBI-code | SBI-code 2008 | omschrijving | cat. |
182 | 141 | Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) | 2 |
221 | 581 | Uitgeverijen (kantoren) | 1 |
2222.6 | 18129 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | 2 |
2223 | 1814 | Grafische afwerking | 1 |
2223 | 1814 | Binderijen | 2 |
2224 | 1813 | Grafische reproduktie en zetten | 2 |
2225 | 1814 | Overige grafische aktiviteiten | 2 |
223 | 182 | Reproduktiebedrijven opgenomen media | 1 |
362 | 321 | Fabricage van munten, sieraden e.d. | 2 |
363 | 322 | Muziekinstrumentenfabrieken | 2 |
511 | 461 | Handelsbemiddeling (kantoren) | 1 |
527 | 952 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 1 |
61, 62 | 50, 51 | Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) | 1 |
6322, 6323 | 5222 | Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) | 1 |
633 | 791 | Reisorganisaties | 1 |
634 | 5229 | Expediteurs, cargadoors (kantoren) | 1 |
642 | 61 | Telecommunicatiebedrijven | 1 |
65, 66, 67 | 64, 65, 66 | Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen | 2 |
70 | 41, 68 | Verhuur van en handel in onroerend goed | 1 |
72 | 62 | Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. | 1 |
731 | 721 | Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk | 2 |
732 | 722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 1 |
74 | 63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | 1 |
8021.3 | 85.31.3 | Praktijkonderwijs | 2 |
8022.2 | 85.32.2 | Educatie | 2 |
8042.1 | 85.59.1 | Afstandsonderwijs | 1 |
8042.2 | 85.59.2 | Bedrijfsopleiding en -training | 2 |
8042.3 | 85.59.9 | Studiebegeleiding, vorming en onderwijs n.e.g. | 2 |
8512, 8513 | 8621, 8622, 8623 | Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven | 1 |
853 | 88.91.1 | Kinderopvang | |
921, 922 | 591, 592, 601, 602 | Studio's (film, TV, radio, geluid) | 2 |
9234 | 8552 | Muziek- en balletscholen | 2 |
9251, 9252 | 9101, 9102 | Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. | 1 |
9302 | 9602 | Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten | 1 |
9305 | 9603 | Persoonlijke dienstverlening n.e.g. | 1 |
Verklaring gebruikte afkortingen n.e.g. niet elders genoemd |
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Dit bestemmingsplan is opgesteld om het landelijk gebied van de gemeente Groningen een actueel juridisch-planologisch kader te geven. In het gebied zijn momenteel meerdere bestemmingsplannen van kracht die aan vervanging toe zijn. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) schrijft namelijk voor dat het hele grondgebied van de gemeente in 2013 van actuele bestemmingsplannen is voorzien. Hiertoe is in 2006 het actualiseringstraject van bestemmingsplannen ingezet. In dit kader is nu voor het plangebied, zoals in paragraaf 1.2 weergegeven, één nieuw bestemmingsplan vervaardigd. Uitgegaan is van het bestemmen van het feitelijk gebruik, voor zover dit legaal tot stand is gekomen. Ook zijn projecten en ontwikkelingen die een wettelijke procedure hebben doorlopen (binnenplanse of vrijstelling ex artikel 19 WRO) opgenomen in het bestemmingsplan.
Nieuwe ontwikkelingen die nog niet volledig zijn uitgekristalliseerd, zijn niet meegenomen in dit plan.
In de volgende hoofdstukken is de juridisch-planologische regeling van het plangebied nader gemotiveerd.
1.2 Begrenzing Plangebied
Landelijk gebied
Het huidige Bestemmingsplan Buitengebied (1998) beslaat het landelijk gebied aan de west, noord en oostkant van de stad. Inmiddels zijn delen van deze gebieden ontwikkeld ten behoeve van stedelijke functies, zoals het plan voor De Held III, het Reitdiep en bedrijventerrein Westpoort, waarvoor de planvorming is afgerond. Uiteraard worden deze delen nu buiten het nieuwe bestemmingsplan gelaten. Ook in het landelijk gebied aan de oostkant zijn de nodige ontwikkelingen gepland. Dit deel wordt bijna in z'n geheel in beslag genomen door de toekomstige ontwikkeling van Meerstad, waarvoor eigen bestemmingsplannen zijn en worden ontwikkeld.
De lintbebouwing
Het huidige Bestemmingsplan Buitengebied (1998) is ook van toepassing op de lintbebouwing van Engelbert, Middelbert, Wolddijk en Noorderhogebrug (Groningerweg). Voor de lintbebouwing bevat het oude bestemmingsplan een globale regeling en deze heeft op de plankaarten dezelfde schaal (1 : 10.000) als het landelijk gebied. Ook voor deze lintdorpen bestaat behoefte aan een actuele juridisch-planologische regeling, maar met een gedetailleerdere plankaart. De dorpslinten krijgen daarom in het kader van het actualiseringstraject een eigen bestemmingsplan en vallen buiten dit plan. De bebouwing aan de Noorddijkerweg is wel opgenomen omdat hier behoefte is om op korte termijn over een conserverend bestemmingsplan te beschikken.
Begrenzing
Het nieuwe Bestemmingsplan Buitengebied omvat de westelijke, noordelijke en oostelijke delen van het landelijk gebied van de gemeente Groningen, waarop geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien. De buitenste grens van het plangebied valt grotendeels samen met de gemeentegrens. Verder is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande grenzen van de bestemmingsplannen, kadastrale grenzen en logische lijnen in het veld. Op een aantal plaatsen is de begrenzing langs de hoofdwatergangen gelegd, zoals het Aduarderdiep, het Van Starkenborghkanaal, het Boterdiep, het Damsterdiep, en het Winschoterdiep. Deze wateren en delen van hun oevers zijn geregeld in het onlangs vastgestelde bestemmingsplan Openbaar Vaarwater.
Voor de lintbebouwing in het buitengebied wordt een aparte regeling gemaakt. Dit betreft de linten Engelbert, Middelbert, Wolddijk en Noorderhogebrug (zie het kaartje Ligging plangebied).
![]() | 1. Roderwolderdijk/Koningsdiep (Suiker Unie); 2. Zijlversterweg/Aduarderdiep/ Leegeweg; 3. Koningslaagte (incl. punt van Zernike); 4. Noorddijkerweg; 5. Winschoterweg/Waterhuizen. |
Ligging plangebied
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
De Nota Ruimte "Ruimte voor ontwikkeling" (2006) is een strategische nota op hoofdlijnen, waarin het nationaal ruimtelijk beleid zoveel mogelijk is ondergebracht. Hierin zijn vier algemene doelen beschreven: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid.
Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende thema's uit de Nota Ruimte van belang: water, natuur en landschap.
Water
In het algemeen moet water worden beschouwd als een belangrijk structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Dit betekent dat ruimtelijke keuzen nadrukkelijk moeten worden afgewogen op grond van kenmerken van watersystemen. Het ruimtelijk waterbeleid is erop gericht het watersysteem op orde te brengen en te houden, zoals overeengekomen in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Bij de uitwerking hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen ieder hun eigen verantwoordelijkheden.
Natuur
Rijk, provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de beschermde natuurgebieden: Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, Natuurbeschermingswetgebieden en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Alleen de laatstgenoemde komt binnen de gemeentegrenzen van Groningen voor: de Koningslaagte. De concrete uitvoering van de EHS ligt in handen van de provincie.
Landschap
Nederland is meer dan andere landen een cultuurlandschap. Wat wij om ons heen zien, is voor het grootste deel in een proces van eeuwen door mensenhand ontstaan. De kwaliteit van dit landschap verdient dan ook een volwaardige plaats bij ruimtelijke afwegingen. Water speelt daarbij een belangrijke rol. Het Nederlandse landschap is immers voor een groot deel geënt op de loop van waterstromen.
De Nota Ruimte speelt in op het feit dat het economisch draagvlak en de vitaliteit van landelijke gebieden onder druk staan. Om daarin verlichting te brengen kunnen de mogelijkheden voor hergebruik en nieuwbouw in het buitengebied worden verruimd. Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in een woonbestemming of vestigingsruimte voor kleinschalige bedrijvigheid. Soms kan ook nieuwbouw wenselijk zijn.
Een economisch vitale grondgebonden landbouw is van belang voor het beheer van het buitengebied. Door teruglopende inkomsten neemt dit soort bedrijven echter in snel tempo af. Van de provincies wordt verwacht dat zij in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden scheppen voor een bredere bedrijfsvoering. Het rijk ondersteunt de veranderingen in de landbouw onder andere door ruimtelijke ontwikkelingen in de richting van duurzame productie te vergemakkelijken.
2.2 Provinciaal Beleid
In het Provinciaal Omgevingsplan 2009 - 2013 (POP) is het beleid voor de fysieke leefomgeving neergelegd. Het is strategisch van aard en gaat over de kwaliteit, de inrichting en het beheer van de leefomgeving. Op onderdelen is het kaderstellend voor gemeenten en waterschappen. Aan de hand van een zestal thema's is de provinciale visie op de toekomstige ontwikkeling weergegeven. De voor het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Groningen van belang zijnde thema's zijn onderstaand kort weergegeven.
De regels voor de fysieke leefomgeving uit de bij het POP behorende Omgevingsverordening 2009zijn per functie weergegeven in hoofdstuk 4.
Karakteristiek Groningen
De provincie streeft naar een goed ingericht en verzorgd landschap, met duurzaam behoud van de kernkarakteristieken. Voor verschillende deelgebieden zijn deze te beschermen karakteristieken beschreven. Voor dit bestemmingsplan zijn van belang:
- grootschalige openheid
- wierden
- reliëf
- karakteristieke waterlopen
- oorspronkelijk verkavelingspatroon
- wegenpatroon
- duisternis en stilte
- oude en voormalige dijken
In de hoofdstukken 4 en 6 is verder aangegeven hoe de karakteristieken in dit bestemmingsplan zijn geregeld en beschermd.
Er wordt ingezet op het vergroten van de omvang en de kwaliteit van de natuur door samen met andere overheden en organisaties de ecologische hoofdstructuur (EHS) te realiseren. Naast de natuurdoelen zal er ook voldoende aandacht moeten zijn voor voor onder andere landschap, cultuurhistorie, recreatie, waterberging en milieukwaliteit. Verder wil de provincie een duurzaam watersysteem ontwikkelen dat efficiënt kan worden beheerd.
Ondernemend Groningen
Nieuwe niet agrarische of aan de landbouw verwante bedrijven moeten op bedrijventerreinen worden gevestigd. Vestiging van kleine bedrijven in vrijkomende waardevolle panden zoals oude boerderijen is wel toegestaan. Instandhouding van het pand is hierbij het uitgangspunt. Uitbreiding van niet-agrarische bedrijvigheid in het landelijk gebied is in principe niet toegestaan. Uitbreiding is alleen (onder voorwaarden) mogelijk als verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein objectief aantoonbaar niet mogelijk is.
De provincie ondersteunt de ontwikkeling van hoogwaardige en duurzaam producerende land- en tuinbouw. Nieuwvestiging van agrarische bedrijven is in principe niet toegestaan. Voor uitbreiding van de bestaande agrarische bedrijven zijn regels opgenomen in de provinciale omgevingsverordening (artikel 4.22). De verantwoordelijkheid voor landschappelijke inpassing ligt bij de gemeente. Bij elk volwaardig agrarisch bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan.
Nieuwe intensieve veehouderijbedrijven zijn niet toegestaan, ook niet als neventak.
In gebieden met hoge natuur- en landschapswaarden liggen mogelijkheden voor de landbouw om in te zetten op een productiewijze met aanvullende inkomsten uit nevenactiviteiten. Dat betekent overigens niet dat in deze gebieden helemaal geen ruimte meer is voor schaalvergroting. Landbouwkundige ontwikkelingen blijven mogelijk binnen het landschappelijk raamwerk.
Voor de ontwikkeling van recreatie en toerisme noemt de provincie de volgende aandachtspunten: cultuurtoerisme, natuur en landschap, stad en ommeland, plattelandstoerisme, vaartoerisme, routegebonden recreatie, dagtoerisme, verblijfstoerisme, professionalisering en kwaliteitsverbetering en promotie.
Wonen en leven
De provincie vindt het van belang dat de primaire functies van het buitengebied (landbouw, natuur en landschap) niet worden beperkt door een te grote uitbreiding van woningen met de daarbij behorende aan- en bijgebouwen. In de omgevingsverordening zijn daarom regels opgenomen voor de maximale oppervlakte van woningen in het buitengebied.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Stad op Scherp (2009)
Eén van de kernkwaliteiten van Groningen die in het ruimtelijk beleid wordt benadrukt is de compacte en intense stad. Vanuit het streven naar een sterke en duurzame stad blijft het beleid erop gericht de natuurlijke omgeving te koesteren en respectvol om te gaan met de ommelanden. De stad breidt niet uit ten koste van het landschap, maar intensiveert en investeert juist in het landschap en de stadsranden. Dit resulteert in een actieve betrokkenheid van de stad bij de versterking van de economische, landschappelijke, recreatieve en ecologische kwaliteiten in het stadsrandgebied. In de structuurvisie is aangegeven dat de handhaving van de landbouw vaak een voorwaarde is voor het instandhouden van de specifieke gebiedskwaliteiten en het voorkomen van verrommeling.
Groenstructuurvisie voor Groningen, Groene pepers (2009)
In de Groenstructuurvisie is de duurzame ambitie op het gebied van groen en water geformuleerd, waarbij aansluiting is gezocht bij de structuurvisie Stad op Scherp. De stad blijft compact en de bestaande stadsranden worden zoveel mogelijk gerespecteerd. De kwaliteit van het landschap óm de stad kan hiervan profiteren.
In de Groenstructuurvisie is aan de hand van thema's aangegeven hoe deze ambities kunnen worden verwezenlijkt. Een aantal hiervan is relevant voor het buitengebied.
Ten eerste is afstemming met het Groninger Water- en Rioleringsplan van belang. De samenhang tussen groen- en waterstructuren kan worden versterkt door een juiste afstemming van doelen en middelen. Er wordt ingezet op het realiseren van een groenblauw netwerk, dat de belangrijke groengebieden met het buitengebied verbindt.
Ten tweede wordt de provinciale visie “Stadsrand Groninger Ommelanden” als uitgangspunt en beleidskader gebruikt voor het behoud van de verschillende landschapstypen rond de stad . Behoud van de specifieke kwaliteiten van het landschap en de cultuurhistorie speelt hierin een belangrijke rol.
Ten derde zet de stad zich ten aanzien van recreatie onder andere in voor het verhogen van de recreatieve en sociaal-economische waarde van de stadsranden. De realisering van een recreatieve ring rond de stad is daarbij de inzet, naast de versterking van de toegankelijkheid van het buitengebied.
In de uitvoeringsparagraaf van de Groenstructuurvisie zijn maatregelen gekoppeld aan aandachtsgebieden. De aandachtsgebieden Westrand, Koningslaagte en Kardinge-oost vallen in het plangebied van dit bestemmingsplan.
Voor de Westrand is een waterrijke ecologische verbindingszone langs het Aduarderdiep en de Zuidwending voorzien, waarvan ook de groene inrichting van Westpoort deel uitmaakt. De wierden van Dorkwerd en Leegkerk worden opgeknapt (is inmiddels gebeurd) en een versterking van de wandel- en fietspadenstructuur in het gebied is gewenst. Over het Aduarderdiep bij Leegkerk is een nieuwe fietsbrug gerealiseerd, die de recreatieve verbinding met het Zuidelijk Westerkwartier aanzienlijk verbetert.
Voor de Koningslaagte wordt de ecologische en landschappelijke kwaliteit versterkt door het aanpassen van de waterhuishouding, waarmee de meanderstructuur van de voormalige Hunze wordt benadrukt. Deze aanpak wordt uitgevoerd in het kader van de provinciale gebiedsvisie voor het Reitdiepdal.
De stadsrand in het noordoosten valt gedeeltelijk binnen de gebiedsvisie Woldstreek, die naast de verbetering van de recreatieve toegankelijkheid met name de versterking van de landbouwfunctie beoogt. In Kardinge-oost wordt daarnaast ingezet op de versterking van de landschapsecologische verbinding tussen Lewenborg en Meerstad, wellicht gecombineerd met een fietspad en een kanoroute.
Het bestemmingsplan
Een aantal van de aandachtsgebieden, waarin de ambities met de bijbehorende maatregelen verder worden uitgewerkt vallen in het buitengebied. Het bestemmingsplan is zodanig opgezet dat de eventuele aanpassingen aan groen en water kunnen worden uitgevoerd zonder dat een bestemmingsplanwijziging nodig is.
Hoofdstuk 3 Het Plangebied
3.1 Fysische Geschiedenis (Cultuurhistorie)
De stad Groningen ligt op de noordelijke punt van de tijdens de voorlaatste ijstijd (Saalien) opgestuwde rug van keileem, de Hondsrug. De Hondsrug vormt de oostelijke grens van het Drentsch plateau. In het Eemien, een warme periode na het Saalien, is ten oosten van de Hondsrug de Hunze gevormd door het afstromend smeltwater. Aan de westkant van de Hondsrug voerde de Drentsche Aa het smeltwater af. Ten noorden van de Hondsrug komen de beide stroomgebieden samen.
Met het aflopen van de ijstijden en het opwarmen van het klimaat, steeg de zeespiegel waardoor het afwateren van beide systemen werd bemoeilijkt. Zo kon zich vanaf ± 6.000 v. Chr. veen vormen tot aan de flanken van het Drentsch Plateau. Dit veen is vervolgens bedekt met een laag zeeklei die is afgezet tijdens de zeespiegelstijging vanaf het Holoceen. Als gevolg van de zeespiegelstijging zijn de dalsystemen 'verdronken'. De dalsystemen, waaronder die van de Hunze en meer oostelijk die van de Fivel, veranderden in getijdebekkens.
Tot aan de Middeleeuwen drong de zee regelmatig het kwelderlandschap binnen, de transgressieperioden. Delen van het veen werden hierdoor weggespoeld en nieuwe zeeklei afgezet, ook weer deels op het veen. Daar waar de kweldergebieden hoog genoeg lagen om droge voeten te houden hebben de bewoners het landschap zelf verder geschikt gemaakt voor bewoning door wierden op te werpen. Niet alle wierden groeiden echter uit tot dorpen. Een groot aantal vormde verhoogde woonplaatsen met daarop een enkele boerderij. Het land werd verkaveld en gebruikt voor landbouw en veeteelt.
Situatie circa 1400 - 1500
bron: Het Groninger Landschap
In het gebied ten noordoosten van de stad, tussen de stroomgebieden van de Hunze en de Fivel, was eveneens een veenpakket aanwezig (ook wel aangeduid als woudgronden). Wat niet werd weggeslagen door de zee, werd verder ontgonnen om het land in gebruik te kunnen nemen. Dit gebeurde in de loop van de Middeleeuwen. Het toen nog aanwezige veenpakket lag hoger dan het kleigebied en was, na ontwatering, geschikt voor akkerbouw. De ontwatering en ontginning van de veengronden veroorzaakten een belangrijke daling als gevolg van klink en oxidatie van het veen. Uiteindelijk bleef er kleigrond over met een hoog humusgehalte. De toenemende dreiging van het zeewater in het stroomgebied van de Hunze leidde in de elfde eeuw tot de aanleg van de Wolddijk. De Wolddijk doorsnijdt het gebied zonder echt rekening te houden met de opstrekkende verkaveling, wat impliceert dat de verkaveling ouder is dan de Wolddijk. De dijk is om het lage gebied ten noorden van de stad Groningen gelegd, het gebied dat vroeger Innersdijken genoemd werd. De Wolddijk loopt van Noorderhogebrug in noordelijke richting naar Westerdijkshorn, dan in oostelijke richting, ten noorden van Bedum, naar de Kardingermaar en van daar in zuid-oostelijke richting naar Oosterdijkshorn bij Ten Boer. De Stadsweg, de (voormalige) oostelijke Hunzedijk tot aan Noorderhogebrug maakte de ring compleet. Na de aanleg van de Wolddijk werd het binnenste gebied van een nieuw afwateringssysteem voorzien, waarbij gebruik werd gemaakt van oude kreken en maren.
Zuidoostelijk van de stad, oostelijk van de Hondsrug, was sprake van een laagveenpakket op het Pleistocene dekzand. Rond het jaar 1200 is dit veengebied in vrij korte tijd ontgonnen. De eerste lintvormige nederzettingen uit die tijd liggen langs veenriviertjes en op zandruggen in het veen. Van hieruit is het achterliggend moeras ontgonnen door brede sloten loodrecht op de riviertjes of zandruggen te graven. De sloten lagen niet ver van elkaar waardoor langgerekte percelen ontstonden (strokenverkaveling). Bemaling met windmolens zorgde voor regulering van het waterpeil waardoor veeteelt mogelijk werd.
3.2 Natuur, Landschap En Ecologie
Het huidige landschap vindt zijn basis in de bodem, de waterhuishouding, de natuurlijke vegetatie en de invloed die de mens in de loop der tijd hierop heeft gehad. Rond de stad Groningen is nog steeds een interessante verscheidenheid aan landschappen te vinden met kenmerkende elementen, zoals wierden, dijken, erven en waterlopen. Op basis van de ruimtelijke kenmerken en landschappelijke eenheden wordt een indeling en waardering gemaakt in deelgebieden.
De gronden die in het bestemmingsplan Buitengebied vallen behoren tot het kleilandschap. Dit kleilandschap is weer onder te verdelen in het Wierdenlandschap aan de west- en noordzijde van de stad en het Wegdorpenlandschap op klei aan de oostzijde van de stad (Noorddijk en omgeving) en meer zuidoostelijk het Laagveenlandschap.
Landschapstypen
Wierdenlandschap
Kenmerkend is de grootschaligheid en de openheid, met puntsgewijze verdichtingen in de vorm van boerderijen, soms op wierden gelegen, met erfbeplantingen. Lijnvormig verdichte elementen vormen hierin het Aduarderdiep en de bebouwde en beplante Kerkstraat-Noodweg. In het oosten vormen Dorkwerd, de Reitdiepskade met op de achtergrond beplanting (universiteitscomplex, Van Starkenborghkanaal e.d.) en de stad met de bosaanplant in De Held een 'wand' door algehele visuele verdichting. Hoogkerk vormt in het zuiden een vlakvormig verdicht element.
Ten noorden van het Van Starkenborghkanaal zijn diverse lijnvormig verdichte elementen aanwezig: de Reitdiepskade, het Van Starkenborghkanaal met zware boombeplanting (voornamelijk populieren), de provinciale weg Groningen-Winsum met wegbeplanting (voornamelijk esdoorn), de spoordijk Groningen-Winsum, de beplante Wolddijk en het Boterdiep. Het dorp Zuidwolde manifesteert zich vanuit het gebied nog als een op zich staande kern.
Deelgebied Zijlvesterweg
Deelgebied Koningslaagte
De Koningslaagte bestaat uit onder andere een oude bedding van de Hunze. Deze is in de vorm van twee meanders nog steeds waar te nemen. De zuidwestzijde is duidelijk hoger. Dit zijn de oeverwallen. Kenmerkend in de Koningslaagte is het reliëf in samenhang met de onregelmatige blokverkaveling.
Het karakter van dit kwetsbare landschap is, zeker gezien de ligging dicht bij de stad, nog bijzonder gaaf. Vooral de nog zo duidelijk herkenbare samenhang tussen de landschapsbepalende factoren maken het gebied karakteristiek en waardevol.
Het bodemgebruik is overwegend grasland. De weilanden kennen veelal nog de kenmerkende kleine greppels, elementen die vaak meer dan tien eeuwen oud zijn. Ook de bijzondere in het voorjaar bloeiende vegetatie op oude weilanden is uniek en elders in Nederland nagenoeg niet meer aanwezig. Het landschap is weids en open en wordt gekenmerkt door markante inrichtingselementen als wierden, vaak ruimtelijk en ecologisch versterkt met grens en erfbeplantingen, dijken en een onregelmatige blokverkaveling. Het karakter van het gebied, behoudens de oostwand, is gaaf.
Wierdenlandschap
- ecologie -
Het gebied kenmerkt zich oorspronkelijk als soortenrijk weidevogelgebied met relatief hoge dichtheden, maar de intensivering van de landbouw heeft de aantallen drastisch verminderd. Veel boerderijen herbergen boerenzwaluw- en huiszwaluwkolonies en er komen nog broedplekken van de zeldzame ringmus voor. Plaatselijk zijn nog relicten van de kamgraslanden aanwezig en zijn op diverse plaatsen goed ontwikkelde slootvegetaties te vinden met onder andere beschermde zwanenbloemen.
Het is daarom van belang de cultuurhistorische landschapskarakteristiek (percelering, smalle watergangen, verspreide landschapselementen) te behouden, in samenhang met het versterken van het natuurlijk functioneren van het landschap, onder meer door de aanleg van de EHS-verbinding Leekstermeer – Reitdiep langs het Aduarderdiep/ Zuidwending en een stedelijke ecologische verbindingszone langs het Kliefdiep. Ook het behoud van historische boerderijplaatsen en daarbij horende groenstructuren kan in dit kader worden genoemd.
Wegdorpenlandschap op klei (Noorddijk e.o.)
In het landschap aan de oostzijde van de stad is de wijze van ontginning nog duidelijk herkenbaar. Ook hier is sprake van een grootschalig en open landschap. Kenmerkend zijn de wegdorpen (streekdorpen) en boerderijreeksen met erfbeplantingen in samenhang met de opstrekkende verkaveling. Het slotenpatroon staat haaks op de Noorddijkerweg. Langs deze weg liggen de voormalige boerderijen en woningen op kavels met een verschillende omvang met daartussen fraaie doorkijkjes naar het open landschap. De huidige lintbebouwing kent een diversiteit aan verschijningsvormen.
Deelgebied Noorddijk
Het grondgebruik is agrarisch grasland en natuur. Een groot deel van het landschap behoort tot het vanaf 1989 door Natuurmonumenten beheerde natuur- en recreatiegebied Kardinge, genoemd naar de Kardingermaar. Dit water vormt grotendeels de grens tussen de gemeenten Bedum en Ten Boer. Het was ooit de belangrijkste afwatering van het oostelijke gedeelte van de Innersdijken, dat zijn water naar het noorden, naar het Winsumerdiep bij Onderdendam afvoerde. Het water is genoemd naar de Kardingereed; het gebied ten westen van het dorp Sint-Annen. Hier bevond zich in de Wolddijk de Kardingerzijl. De oostelijke gemeentegrens wordt grotendeels gevormd door de Thesingermaar.
Wegdorpenlandschap
- ecologie -
Aan de oostkant van het stedelijke gebied is sprake van een open landschap. Naast weidegrond is een groot deel van het gebied ingericht als natuurgebied. Deze gebieden worden extensief beheerd, conform het Ontwikkelings- en Beheerplan Kardinge. Het Bevrijdingsbos aan de Noorddijk vormt hierop een uitzondering. Dit wordt beheerd als park.
Het huidige open weidegebied herbergt nog steeds een relatief vitale weidevogelpopulatie met o.a. grutto, tureluur, kievit maar ook zeldzaamheden als slobeend en zomertaling. Enkele boerderijen en woonhuizen herbergen grote zwaluwkolonies en nestplaatsen van ransuil en torenvalk. Tevens is het weidegebeid van belang voor overwinteringsgasten zoals de smient.
Het Kardinger Bos bestaat uit jong gemengd bos, verschillende ruigten, watergangen, kruidenvegetaties, rietvelden en ecologische oevers. De bospercelen zijn aangeplant met inheemse soorten. De variatie en betekenis voor flora en fauna is hierdoor zeer groot. Kenmerkende zoogdieren als ree, bunzing, egel, zeldzame vogelsoorten als rietzanger, koekoek, ringmus, blauwborst, waterral, sprinkhaan en bosrietzanger broeden er. Ook de vlinder en libelsoorten en populaties nemen toe als gevolg van ecologisch beheer.
De landbouw is veelal ondergeschikt aan de natuurfunctie. De groenstructuren rond de (voormalige) boerderijen zijn van waarde.
Het waterstructuurplan Noorddijk, dat in de periode tot 2015 wordt uitgevoerd, gaat uit van een versterking van de bufferwerking in de waterstructuur door het toelaten van peilwisselingen. Een verhoging van de grondwaterstanden die hier het gevolg van is, zal een positief effect op de weidevogelstand hebben.
Het gebied heeft potenties voor een ecologische verbinding met Meerstad/Midden Groningen. Hiervoor is het nodig faunapassages met geleidende structuren ter hoogte van de N360, Damsterdiep en Eemskanaal te realiseren.
Laagveenlandschap
Het bestemmingsplan Buitengebied heeft betrekking op slechts een klein deel van het gebied met deze landschapstypering. Naast de opstrekkende verkaveling zijn er meanders van de oude Hunzeloop aanwezig. Verder is het gebied omgeven door infrastructuur zoals de A7 richting Hoogezand en het Winschoterdiep. Het landschap is halfopen met gevarieerde groenelementen.
De landbouw neemt hier nog altijd een belangrijke plaats in.
Deelkaart Winschoterweg
Laagveenlandschap
- ecologie -
Ecologisch is het wilgenbos langs het Winschoterdiep van belang, hier huist een roekenkolonie. Daarnaast is de zwaar beschermde heikikker die als een historische restpopulatie wordt gezien, in een groot deel van het gebied aanwezig. Een deel van deze populatie is in verband met de ontwikkeling van het bedrijventerrein Roodehaan afgevangen en overgeplaatst naar de ecologische Hunzezone achter de Stainkoeln. Ten noorden van de Winschoterweg is komt een vitale populatie van de zwaar beschermde peolkikker voor, vooral in en langs de sloten in het gebied. De waterkwaliteit is relatief hoog en mede als gevolg van kwel is het aantal soorten waterplanten zeer divers.
De Hunzezone vormt een verbinding van de stedelijke ecologische structuur met de EHS-verbinding Zuidlaardermeer – Midden Groningen. Voor een goede relatie zijn faunapassages met geleidende structuren nodig in de Europaweg , de Winschoterweg, langs het Winschoterdiep en onder het spoor naar Hoogezand.
Hoofdstuk 4 De Functies / Uitgangspunten Voor Het Bestemmingsplan
4.1 Natuur En Landschap
Eén van de doelstellingen van dit bestemmingsplan is het vastleggen en beschermen van de in hoofdstuk 2 en 3 beschreven landschappelijke en natuurlijke waarden, en het zo goed mogelijk regelen van het agrarisch medegebruik. In de provinciale verordening zijn hiervoor regels opgenomen die in het bestemmingsplan een vertaling moeten krijgen. Deze regels zijn overwegend gericht op het behoud van het Groninger landschap door zeer terughoudend om te gaan met nieuwe, bebouwde ontwikkelingen op het platteland. Deze komen later aan de orde.
Specifiek voor het beschermen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de wierden gelden de volgende regels.
EHS
Voor de gronden die deel uitmaken van de EHS (de Koningslaagte) geldt dat het bestemmingsplan niet mag voorzien in een wijziging van de bestemming of wijziging van de regels ten aanzien van het gebruik. Zo wordt geen afbreuk gedaan aan de omvang van de EHS en de hier aanwezige (abiotische) waarden.
Dit regime geldt niet voor de gronden die in het bestemmingsplan zijn aangewezen als agrarisch bouwperceel (de op de plankaart aangegeven vlakken waarbinnen de agrarische bebouwing is toegestaan).
De wierden
In de verordening is voor wierden en wierdedorpen opgenomen dat een bestemmingsplan moet regelen dat de openheid en reliëf van en rond de wierden en wierdedorpen beschermd wordt. Hiermee wordt bedoeld een verbod op: het diepploegen, egaliseren en afschuiven van gronden alsmede nieuwe houtteelt en de aanleg van nieuw bos en boomgaarden.
Overig landschap
Ook de gronden die geen deel uitmaken van de EHS of een wierde moeten in de toekomst gevrijwaard blijven van ontwikkelingen die het landschap aantasten. Het bestemmingsplan is erop gericht de landschappelijke karakteristieken en cultuurhistorisch waardevolle kenmerken zoveel mogelijk te beschermen. Dit zijn onder andere de openheid, karakteristieke wegen en waterlopen, oorspronkelijke verkavelingspatronen en oude dijken. In paragraaf 5.2 zijn deze elementen benoemd en in paragraaf 6.3 is beschreven op welke wijze dit bestemmingsplan bescherming biedt.
Alleen aan de oostkant van de stad, Noorddijk en omgeving, liggen gronden die als natuurgebied zijn ingericht en als zodanig worden beheerd. Ook voor dit gebied zal een bestemming gaan gelden die de functie natuur met recreatief medegebruik recht doet. Functiewijziging moet ook hier niet mogelijk zijn. Alleen ontwikkelingen ten behoeve van het beschermen of vergroten van de landschappelijk of ecologische kwaliteit, dan wel het recreatieve karakter van het gebied zijn mogelijk.
4.2 Landbouw / Agrarische Bedrijven
4.2.1 Agrarisch gebied
Ten aanzien van het landelijk gebied rond de stad is het de bedoeling dat de bestaande situatie wordt geconserveerd. Het huidige agrarisch gebruik kan, binnen de kaders van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, worden voortgezet. Aan de west- en noordkant van de stad zullen grote delen, naast het agrarisch gebruik, mede worden bestemd voor het behoud van deze waarden. Dit is het geval op gronden die in het bezit zijn van een agrariër en waarop een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering wordt uitgeoefend.
Op de gronden waar de functie primair uit natuur bestaat wordt een natuurbestemming gelegd. Hier is het agrarisch gebruik ondergeschikt aan de natuurfunctie. Ook de eigendomssituatie is hierop van invloed. In de Koningslaagte, bij Noorddijk en ten zuiden van het Winschoterdiep zijn grote delen in eigendom van natuur- en landschapsorganisaties (Het Groninger Landschap en de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland).
Een aantal functies en activiteiten die de landschappelijke waarden zouden kunnen schaden en die niet moeten worden toegestaan in het buitengebied zijn in de provinciale verordening genoemd. Het gaat om nieuwe agrarische bedrijven, nieuwe woningen, de aanleg van bos- en houtteelt, de vestiging van glastuinbouwbedrijven, het oprichten van windturbines met een hoogte van meer dan 15 meter en het oprichten van reclamemasten met een hoogte van meer dan 6 meter. Het bestemmingsplan dient deze bouwwerken, functies en activiteiten uit te sluiten.
4.2.2 Agrarische bedrijven
In het buitengebied van de gemeente Groningen komen alleen grondgebonden veeteeltbedrijven voor. Dit zijn bedrijven waarvan de bedrijfsvoering hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt en waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf.
Op basis van omvang van de bedrijven is een driedeling aan te brengen:
- volwaardige agrarische bedrijven;
- kleinere agrarische bedrijven;
- hobbymatige agrarische activiteiten.
Volwaardige agrarische bedrijven
Bij volwaardigheid gaat het om een duurzaam agrarisch bedrijf dat volledige werkgelegenheid biedt of op termijn zal bieden aan ten minste één arbeidskracht. De bij deze bedrijven behorende bebouwing, inclusief de bedrijfswoning dienen vanwege een goede landschappelijke inpassing zo compact mogelijk te zijn gesitueerd, maar tegelijkertijd moet er ook ruimte zijn voor uitbreiding als dit vanwege het functioneren van het bedrijf noodzakelijk is. Bij het bepalen van de uitbreidingsrichting is in eerste instantie gekeken naar de mogelijkheden die het oude bestemmingsplan biedt. Daarnaast heeft een afweging plaatsgevonden waarbij inpasbaarheid vanuit ruimtelijk, landschappelijk en cultuurhistorisch oogpunt bepalend is geweest. Dit heeft geresulteerd in de agrarische bouwpercelen zoals op de plankaart aangegeven. De bedrijfswoning en de agrarische (bij)gebouwen mogen uitsluitend binnen dit bouwperceel voorkomen. Uit oogpunt van landschappelijke inpassing is het belangrijk dat zorgvuldig met de lengte van de stallen wordt omgegaan. In het bestemmingsplan is daarom opgenomen dat de breedte en lengte van de stallen respectievelijk 50 en 75 meter mag bedragen, afgestemd op de overwegend voorkomende maatvoering. Vanwege de maatschappelijke trend van meer aandacht voor dierenwelzijn is ook de vraag naar meer ruimte per dier aan de orde. De lengte van 75 meter kan, door gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid die aan de bestemming is toegevoegd, met 25 meter worden opgerekt. In een stal met een dergelijke oppervlakte kunnen ongeveer 200 koeien.
Per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan. De bouwpercelen hebben een omvang van maximaal 1 hectare. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. In gebieden waar een dergelijke uitbreiding mogelijk moet zijn, is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
Ook in functionele zin kunnen agrarische bedrijven uitbreiden. Bepaalde nevenactiviteiten zijn toegestaan. Hierbij moet gedacht worden aan: nieuwe vormen van natuur- en landschapsbeheer en kleinschalige recreatieve activiteiten in samenhang met de agrarische bedrijfsvoering, agrotoerisme, welzijnszorg, energieopwekking in combinatie met extensivering van de agrarische productie.
Deze activiteiten moeten eveneens op het bouwperceel plaatsvinden en ondergeschikt blijven aan de agrarische bedrijfsvoering. De verkoop van streekeigen producten mag op een inpandig oppervlak van maximaal 120 m².
Kleinere agrarische bedrijven
De kleinere agrarische bedrijven voldoen niet aan de definitie van een volwaardig agrarisch bedrijf zoals in de vorige alinea weergegeven. Toch hebben de grondgebonden agrarische activiteiten nog wel een zodanige omvang dat er een specifieke agrarische bestemming op van toepassing is. Van groeipotentie is echter geen sprake. Het bouwperceel van deze bedrijven kan dan ook rond de bestaande bebouwing worden getrokken en heeft in de meeste gevallen een omvang van circa 0,5 hectare. Hiermee kan het huidige gebruik worden voortgezet.
Hobbymatige agrarische activiteiten
De ruime percelen van voormalige agrarische bedrijven en woningen in het buitengebied lenen zijn goed voor kleinschalige agrarische activiteiten zoals het houden van enkele schapen, paarden of geiten. Dit komt dan ook vrij veel voor. Voor deze hobbymatige activiteiten is het niet nodig een specifiek agrarische bestemming op te nemen. Het houden van een bescheiden aantal dieren past bij de woonfunctie in het buitengebied. De bestaande (bij)gebouwen kunnen worden aangewend om de hobby uit te oefenen. Het is niet de bedoeling dat er nieuwe bijgebouwen ten behoeve van deze functie worden opgericht. De bijgebouwenregeling bij woningen in het buitengebied is in paragraaf 6.3beschreven.
Intensieve veehouderij
Onder intensieve veehouderij wordt verstaan: niet-grondgebonden agrarische bedrijven die zelfstandig of als neventak geheel of nagenoeg geheel in gebouwen varkens, pluimvee, vleeskalveren en/of pelsdieren houden met uitzondering van het biologisch houden van dieren.
In het plangebied is slechts één geval van intensieve veehouderij aanwezig. Het betreft een nevenfunctie bij een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Dit bedrijf krijgt een specifieke bestemming. Uitbreiding van gebouwen ten behoeve van deze neventak kan alleen aan de orde zijn als daarmee kan worden voldaan aan milieu- en dierenwelzijnseisen. Nieuwe intensieve veehouderijbedrijven zijn niet toegestaan, ook niet als neventak bij een bestaand agrarisch bedrijf. In de provinciale verordening is hiervoor een verbod opgenomen.
4.2.3 Vrijkomende agrarische bebouwing
Door de voortschrijdende terugloop in het aantal agrarische bedrijven is het wenselijk dat vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen worden hergebruikt ten behoeve van andere, niet-agrarische functies. Het gaat om agrarische bedrijfsgebouwen die geen agrarisch gebruik meer kennen, maar in het verleden wel als zodanig gebruikt zijn.
De agrarische bebouwing maakt in veel gevallen deel uit van de cultuurhistorische waarden van het landschap. Behoud van de bebouwing is vanuit landschappelijk oogpunt dan ook gewenst. Er is echter ook een economisch belang. De resterende economische waarde van de agrarische bedrijfsgebouwen wordt benut voor andere functies.
Niet agrarische bedrijvigheid
Een nieuwe bedrijfsfunctie mag geen afbreuk doen aan de landelijke uitstraling van de gebouwen. Aandachtspunten zijn: de situering in het landschap, een bijdrage aan het behoud of de versterking van de ruimtelijke kwaliteit en de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Het hergebruik en de bijbehorende activiteiten moeten zich beperken tot de bedrijfsgebouwen zelf (inpandig). Hieronder wordt ook de opslag van materialen en de stalling van bedrijfswagens en andere voertuigen verstaan. Showrooms of bedrijven met een industriële uitstraling zijn niet toegestaan. Ook mag er geen sprake zijn van detailhandel, anders dan de verkoop van ter plaatse vervaardigde producten of streekeigen producten. De verkeersintensiteit mag niet substantieel toenemen ten opzichte van het aanwezige niveau.
Omdat de nieuwe activiteiten geen milieukundige beperkingen mogen opleveren voor de (agrarische) omgeving zijn alleen bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de brochure Bedrijven en milieuzonering, dan wel daarmee gelijk te stellen activiteiten, toegestaan.
Wonen
Na het beëindigen van een agrarisch bedrijf kan de boerderij een reguliere woonfunctie krijgen. Hierbij is het nadrukkelijk de bedoeling dat de uiterlijke verschijningsvorm van de oorspronkelijke hoofd- en bijgebouwen in tact blijft. Om deze reden zijn in een voormalig agrarisch bedrijf maximaal twee wooneenheden toegestaan.
4.3 Wonen
In het nieuwe plangebied komen verschillende verschijningsvormen van de woonfunctie voor. Te onderscheiden zijn:
- het wonen bij een agrarisch bedrijf (hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.2.2);
- het wonen in voormalige agrarische bebouwing;
- het wonen in reguliere woningen (burgerwoningen).
Veel van de woningen in het buitengebied hoorden vroeger bij agrarische bedrijven. Naar verwachting zullen er in de toekomst meer agrarische bedrijven worden beëindigd. Ook deze kunnen in aanmerking komen voor wonen (zie paragraaf 4.2).
Voor de woonfunctie gaat het bestemmingsplan uit van het behoud van de kwaliteit van het wonen, door de woningen concreet en conserverend in te bestemmen. Anders gezegd: de bestemmingsplanregeling zal zijn afgestemd op de huidige vorm en omvang van de woningen en de woonfunctie. Dit wil niet zeggen dat er niets meer mogelijk is. Aanpassingen aan de woningen ten behoeve van het behouden of verbeteren van de kwaliteit en/of het wooncomfort moeten mogelijk zijn. Voor woningen die zijn aangemerkt als karakteristiek gelden afwijkende regels (zie paragraaf 5.2). Het oprichten van nieuwe woningen, anders dan een functiewijziging van bestaande bebouwing, staat het bestemmingsplan niet toe.
Over het algemeen gaat het hier echter om grotere woningen op grotere kavels. Qua bijgebouwen kan in het buitengebied dan ook een groter aantal vierkante meters worden toegestaan, gekoppeld aan de grootte en de ruimtelijke situatie van het perceel. In veel gevallen is overigens al sprake van grote bijgebouwen. Verdere uitbreiding is dan niet gewenst. Bestaande grotere bijgebouwen worden uiteraard positief bestemd. Ongewenste ontwikkelingen en verrommeling moeten echter zoveel mogelijk tegengegaan worden. Hiervoor is het onder andere van belang dat de bijgebouwen zoveel mogelijk bij elkaar zijn gesitueerd, in plaats van verspreid over het hele perceel. Het doel van dit bestemmingplan is om hierin te voorzien.
4.4 Niet-agrarische Bedrijvigheid
In het buitengebied zijn veertien niet-agrarische bedrijven aanwezig. Deze bedrijven zijn deels gevestigd in voormalige agrarische bedrijven, waar in sommige gevallen bedrijfsgebouwen zijn bijgeplaatst. Het gaat veelal om lichte bedrijfsvormen (milieucategorie 2). In een paar gevallen is sprake van bedrijven uit milieucategorie 3. In het nieuwe bestemmingsplan krijgen deze bedrijven een specifieke, conserverende bedrijfsbestemming, waarin tevens de maximaal toegestane milieucategorie van 3.2 is geregeld, zodat na bedrijfsbeïndiging niet opnieuw een 'zwaar' bedrijf kan worden gevestigd op de betreffende plek.
Waar mogelijk, vanuit ruimtelijk, landschappelijk, cultuurhistorisch en milieuhygiënisch oogpunt, kunnen deze bedrijven in bescheiden mate uitbreiden. De aanwezige bedrijfswoningen worden positief bestemd, nieuwe bedrijfswoningen zijn niet wenselijk. Dit sluit aan bij de uitgangspunten in paragraaf 4.3, waarin is aangegeven dat het oprichten van nieuwe woningen in het buitengebied moet worden uitgesloten.
Vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen kunnen in aanmerking komen voor lichte vormen van bedrijvigheid en dienstverlening. Ook hierbij mag maximaal één bedrijfswoning aanwezig zijn (zie ook paragraaf 4.2). Voor nieuwe niet-agrarische bedrijvigheid geldt milieucategorie 2 (of daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid) als maximum.
4.5 Infrastructuur
In het plangebied valt een aantal hoofdwegen van en naar de stad. Dit zijn de A7 richting Hoogezand, de Noordzeeweg, de Friesestraatweg en de Winschoterweg. Deze wegen krijgen een conserverende verkeersbestemming. Hetzelfde geldt voor de spoorwegen, de gebiedsontsluitingswegen en de landweggetjes die eveneens een cultuurhistorische waarde hebben.
Aan de infrastructurele lijnen in het buitengebied (paden en wegen, spoorwegen en waterlopen) worden de komende jaren geen grootschalige ingrepen verwacht. Wel is het de bedoeling dat het bestemmingsplan het realiseren van recreatieve ommetjes vanuit de stad en het verbeteren van de aansluiting op het regionale padennet mogelijk maakt.
De openbare vaarwegen zijn buiten het bestemmingsplan gelaten. Voor deze wateren is onlangs het bestemmingsplan Openbaar Vaarwater vastgesteld.
4.6 Recreatie
Het landelijk gebied rond de stad heeft een belangrijke dagrecreatieve waarde voor de inwoners van de stad. Fietsend of wandelend 'beleeft' men het landschap.
Aan de west- en noordzijde van de stad (omgeving Zijlvesterweg en de Koningslaagte) liggen de 'landweggetjes' als aantrekkelijke routes door het landschap. Door dit langschap loopt de lange-afstand-wandelroute (LAW 9): het Pieterpad. Dit is de bekendste route van Nederland, die voert van Pieterburen naar de Sint Pietersberg bij Maastricht. Naar schatting maken jaarlijk tussen de vijftien- en vijftigduizend mensen gebruik van deze route. Langs het traject floreert de horeca en verblijfsrecreatie dan ook. Ook in het Groningse deel van de route liggen hiervoor kansen. Met name voor de verblijfsrecreatie. In het bestemmingsplan wordt daarom langs de Pieterpadroute de mogelijkheid geboden in vrijstaande bijgebouwen verblijfsrecreatieve voorzieningen te realiseren. Dit is een geringe verruiming van de standaardregels, die inhouden dat in ieder hoofdgebouw een tweetal (slaap)kamers voor logies en ontbijt aangewend mag worden.
Recentelijk is het padennetwerk uitgebreid met een fietsverbinding tussen de Leegeweg en de Aduarderdiepsterweg met een brug over het Aduarderdiep. De Stichting Het Groninger Landschap heeft onlangs het bezoekerscentrum Buitenplaats Reitdiep aan de Wolddijk geopend.
Het landelijk gebied rond de Noorddijkerweg maakt deel uit van het recreatiegebied Kardinge. Ook hier is sprake van routegebonden recreatie. Naast de Noorddijk zijn er verschillende fietsverbindingen die aansluiten op het regionale paden- en wegennet.
De Tichelwerkbrug over het Aduarderdiep
In de Groenstructuurvisie is het belang van de recreatieve ring rond de stad benoemd. Hierbij is aangegeven dat zal worden ingezet op het verhogen van de recreatieve waarde. In het provinciaal beleid is aangegeven dat onder andere door middel van recreatie invulling kan worden gegeven aan een verbreding van de landbouw. Hierbij moet gedacht worden aan kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie (kamperen bij de boer). Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat er nieuwe bebouwing ten behoeve van de recreatie wordt opgericht in het buitengebied. Momenteel zijn er geen verblijfsrecreatieve voorzieningen aanwezig in het plangebied.
4.7 Overige Functies
Naast de functies die in de voorgaande paragrafen zijn beschreven, kent het buitengebied de volgende functies en voorzieningen:
- Zorgboerderijen
- Kerken
- Traditionele molens
- Opvang voor dieren
- IJsbaan
- Gronddepot
- Paardenbakken
- Paardenstapmolens
- Windturbines
- Stadsmarkeringen
Dit zijn functies en voorzieningen die in beperkte mate aanwezig zijn en waarvan de verwachting is dat het aantal de komende jaren niet zal toenemen. Voor deze activiteiten en de bijbehorende gebouwen en bouwwerken is het uitgangspunt dat het bestemmingsplan een passende, conserverende regeling bevat. De wijze van bestemmen is in paragraaf 6.3 nader toegelicht.
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / Omgevingsaspecten
Dit hoofdstuk gaat in op de wijze waarop bij het maken van het bestemmingsplan / het planvormingstraject rekening is gehouden met de omgeving. Aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten is aangegeven hoe de in het plangebied voorkomende functies op elkaar zijn afgestemd om overlast en ongewenste effecten op de omgeving te voorkomen.
5.1 Duurzaamheid, Energie En Leefomgeving
Beleid
De gemeente Groningen heeft de ambitie uitgesproken om van Groningen de duurzaamste stad van Nederland te maken. Hiervoor heeft het college in 2007 een duurzaamheidsvisie opgesteld en vastgesteld. De uitwerking van deze visie heeft het college verwoord in de documenten: 'het Beleidskader duurzaamstestad.groningen.nl' en de 'Routekaart Groningen Energieneutraal+2025”.
In het beleidskader duurzaamstestad.groningen.nl is beschreven hoe de stedelijke ontwikkeling en de leefomgevingskwaliteit duurzaam ontwikkeld kunnen worden en hoe de stad klaar gemaakt wordt voor de effecten van klimaatverandering.
In de Routekaart Groningen Energieneutraal+2025 staat opgeschreven hoe, met wie, waarmee en wanneer deze ambitie gerealiseerd kan worden. De ambitie 'Groningen energieneutraal' krijgt inhoud door het gelijk te trekken met 'CO2-neutraal' met een extra plus op energie besparen. Binnen de Routekaart is een nieuw denkpatroon geïntroduceerd: de Groningse energieladder. De energieladder is hét gereedschap bij het afwegen van keuzes, bij het nemen van beslissingen, bij het sturen op processen en bij het concreet uitvoeren van acties en maatregelen.
Vanuit de ambitie de duurzaamste stad te worden ligt de focus op twee thema's: energie en de kwaliteit van de leefomgeving. In de onderstaande paragrafen staat hoe deze thema's in het kader van dit bestemmingplan worden ingevuld.
Energie
Binnen dit bestemmingsplan hebben we niet zozeer te maken met een bebouwde omgeving en dus met energiebesparing. Maar hier liggen wel kansen voor energieopwekking. We kunnen hierbij denken aan het plaatsen van kleine windmolens (maximale ashoogte 15 meter), kleinschalige mest- of biomassavergisting en het plaatsen van zonne-energie-installaties op daken van gebouwen. Dit bestemmingsplan houdt nog geen rekening met het grootschalig toepassen van zonne-energiesystemen in bijvoorbeeld weilanden.
Kwaliteit van de leefomgeving
In dit bestemmingsplan komt de duurzame leefomgeving tot uitdrukking in de manier waarop wordt omgegaan met ecologie, groen, water en onder meer de milieuaspecten geluid, lucht, veiligheid en bodem. In algemene zin kan geconcludeerd worden dat duurzaamheid al een goede verankering in dit bestemmingsplan heeft gekregen.
Overige (duurzaamheid)aspecten
Op het gebied van materiaalgebruik wordt gestreefd naar het gebruik van materialen die gerecycled kunnen worden of herwinbaar zijn. Hiertoe dienen materialen tevens zodanig te worden toegepast dat deze na sloop eenvoudig kunnen worden gescheiden en geschikt voor hergebruik zijn. Bij het gebruik van materialen dient uitloging naar de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater zoveel mogelijk te worden voorkomen.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk. Dit maakt dat een concrete vertaling van het hierboven weergegeven beleid pas aan de orde is bij ver- of nieuwbouwplannen, passend binnen het regime van dit bestemmingsplan. Hierbij is het stimuleren van het toepassen van de duurzaamheidsprincipes het uitgangspunt, ook bij particuliere initiatieven.
5.2 Cultuurhistorie En Archeologie
5.2.1 Inleiding
Het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Groningen omvat een gebied met veel archeologische, geomorfologische en cultuurhistorische waarden, zoals: wegen, verkavelingspatronen, oprijlanen, wierden, paden, oude boerderijplaatsen, boerderijen, kerken en kerkhoven, oeverwallen, gehuchten, veldnamen, dijken en waterlopen. Buiten de veelheid aan cultuurhistorische en archeologische elementen is het gebied vooral zeer waardevol vanwege de grote samenhang tussen deze waarden die er voorkomen.
Samenhang van waarden
Het is vooral de cultuurhistorische samenhang tussen en stapeling van de verschillende archeologische, geomorfologische, natuurlijke en landschappelijke waarden die het buitengebied voor de gemeente Groningen uniek maakt. Zo zijn veel boerenplaatsen vaak gelegen op al in vroegere tijden bewoonde wierden. De ligging van de wierden is weer sterk beïnvloed door de aanwezigheid van oeverwallen. De egomorfologie heeft ook invloed gehad op de verkaveling van het gebied: rechte perceelsgrenzen worden onderbroken door de kronkelende lijnen van eeuwenoude geulen en prielen die nog duidelijk in het slotenpatroon herkenbaar zijn. Deze verkaveling is in grote delen van het buitengebied sinds haar ontstaan nagenoeg intact gebleven. De samenhang met natuurlijke waarden blijkt onder andere uit dat smalle watergangen, historische groenstructuren en monumentale bomen op boerderijplaatsen.
Naast de samenhang zijn uiteraard specifieke terreinen, wegen, dijken, waterkeringen en waterlopen ook op zichzelf van cultuurhistorische en archeologische waarde. Het buitengebied kent veel (archeologische) rijksmonumenten, (archeologische) gemeentelijke monumenten, waardevolle boerderijen en boerenplaatsen, archeologische percelen en landschappelijke en historisch-geografische structuren. Deze elementen bepalen voor een belangrijk deel het beeld en de beleving van dit gebied door passanten en recreanten.
Buitengebied en verstedelijking
De kwaliteiten van het buitengebied staan onder druk. De uitbreiding van de Stad, de schaalvergroting van de landbouw, de aanleg van bedrijven- en industrieterreinen, de aanleg van nieuwe infrastructuur, ingrepen in het watersysteem en bosaanleg; dergelijke ontwikkelingen tasten de landschappelijke kwaliteiten aan. In een open landschap dat sterk contrasteert met de stedelijke bebouwing, zijn nieuwe ontwikkelingen al snel te dominant aanwezig. Toevoeging van nieuwe elementen in dit eeuwenoude en goed zichtbare en bewaard gebleven cultuurlandschap, leiden dan ook al snel tot een verstoord landschapsbeeld. Als hiertoe toch de mogelijkheid geboden wordt, is aansluiting bij de kernkarakteristieken van het landschap een belangrijke voorwaarde.
5.2.2 Bescherming van waarden via het bestemmingsplan
Archeologie
De bescherming van de archeologische waarden moet sinds de vaststelling van de Wet Archeologische MonumentenZorg (WAMZ) in het bestemmingsplan zijn gewaarborgd. Elk bestemmingsplan dient vanaf 1 september 2007 een paragraaf archeologie te bevatten, waarin wordt aangegeven welke archeologische waarden in het plan aanwezig, dan wel te verwachten zijn. Daarnaast moet het bestemmingsplan regels bevatten om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen. Die regels kunnen in waardevolle archeologische gebieden aan een omgevingsvergunning worden gekoppeld. Daarmee wordt de aanvrager van een dergelijke vergunning verantwoordelijk voor behoud van archeologisch erfgoed.
In het bestemmingsplan buitengebied zijn twee soorten dubbelbestemmingen opgenomen: de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 betreft de terreinen waarvan bekend is dat er archeologische resten aanwezig zijn. Het gaat hierbij voornamelijk om (on)bebouwde huiswierden of (verlaten) verhoogde boerenplaatsen. Ingrepen in deze terreinen verstoren vrijwel zeker archeologische waarden. De bestemming Waarde - Archeologie 2 betreft de zones met een hoge archeologische verwachting. In deze zones kunnen zich (nog niet ontdekte) vindplaatsen bevinden. Het gaat hierbij voornamelijk om het kweldergebied en het gebied rond Noorddijk.
Aan de dubbelbestemmingen zijn bouwregels en een aanlegvergunningstelsel gekoppeld, die de archeologische waarden beschermen. Voor de terreinen die bebouwd zijn, of die via het bestemmingsplan bebouwingsmogelijkheden hebben is een vrijstelling van 50 vierkante meter oppervlakte opgenomen. De gebieden die mede bestemd zijn als Waarde - Archeologie 2 hebben een vrijstelling van 200 vierkante meter oppervlakte en 30 cm diepte. Archeologische resten kunnen zich hier namelijk zeer dicht onder het maaiveld bevinden. De vrijstelling van 200 vierkante meter is gebaseerd op de aard van de vindplaatsen. Een ingreep in de bodem met een oppervlakte van meer 200 vierkante meter zou een enkele boerderij al compleet kunnen vernietigen.
Karakteristieke panden
In het buitengebied is sprake van panden die niet de monumentale status hebben, dus niet worden beschermd op basis van de Monumentenwet 1988, maar wel beschermwaardig zijn. Deze panden zijn als karakteristiek aangemerkt. In algemene zin geldt voor deze panden en bijbehorende bouwwerken dat behoud moet worden nagestreefd. In het bestemmingsplan is dit vertaald naar een regeling waarbij de bestaande verschijningsvorm (de goot- en bouwhoogte en de dakhelling) is vastgelegd. Door middel van een afwijkingsbevoegdheid van het college kan hiervan worden afgeweken, waarbij de karakteristieke waarden zullen worden meegewogen.
In het bestemmingsplan zijn 44 panden als karakteristiek aangegeven (zie bijlage 1 en 2). Het gaat hierbij voornamelijk om boerderijen, bijschuren met een grote architectuurhistorische en/of bouwhistorische waarde. In bijlage 1 zijn per object de karakteristieke kenmerken en elementen aangegeven.
- boerderijen -
Door boerderijonderzoeker R.C. Hekker zijn de boerderijen in Nederland in verschillende groepen ingedeeld. Die in de provincie Groningen behoren tot de zogenaamde Friese-huisgroep, samen met Noord-Holland en Friesland. Eigenlijk kan ook het kustgebied van Noord-Duitsland tot dezelfde groep gerekend worden. Deze strook land behoorde vóór de Middeleeuwen tot de Friese landen. Kenmerkend is de grondsoort: klei; de manier waarop de koeien gestald worden: in een grupstal met de kop naar de zijgevels en sinds de 19e eeuw de manier van indeling van de schuur namelijk tasvakken tussen de gebinten en een langsdeel aan één kant.
Stad Groningen ligt als een knooppunt in de provincie Groningen. Aan de noordkant het Hogeland met het wierdenlandschap met z'n kop-hals-romp boerderijen, aan de oostkant het Oldambt waar in de 19e eeuw de akkerbouw de overhand kreeg en het Oldambtster type veelvuldig voorkwam (woon- en bedrijfsgedeelte liggen onder één nok). Ten Westen ligt het Westerkwartier met voornamelijk kop-romp boerderijen omdat veeteelt hier de boventoon voerde. Ieder deelgebied heeft haar eigen kleisoort en een eigen ontwikkeling doorgemaakt en dus ook een eigen karakteristiek. Rondom de stad komen deze karakteristieken terug. De oudste boerderijen liggen in het wierdengebied ten noorden en ten westen van de stad.
Deze boerderijen staan verhoogd op een boerenplaats. Veelal is deze boerenplaats omgracht en met bomen omzoomd. Bewoning op een boerenplaats gaat vaak eeuwen terug.
Het gebied aan de oostkant, bij Engelbert en Middelbert, ligt lager en is dus ook veel natter. Pas aan het eind van de 19e eeuw begon men hier met het droogmalen van het gebied. Dan worden de boerderijen ook vernieuwd, veelal in de kenmerkende, Oldambster stijl. De grondsoort om de stad is uitermate geschikt voor veeteelt. Toch hebben alle historische boerderijen binnen de gemeente Groningen een zogenaamde “Friese” schuur. Een schuurtype dat vanuit Friesland vanaf 1600 ook in de provincie Groningen zijn intree doet en bij een gemengde bedrijfsvoering hoorde. De oudste gebinten van een Friese schuur in de gemeente Groningen die destijds volledig met nieuw hout gemaakt zijn dateren uit 1610 en staan in de schuur aan de Friesestraatweg 422. Een 16e eeuwse schuur was veel lager, zelfs lager dan het woongedeelte en relatief smal. De bijbehorende gebinten waren eveneens laag, maar de balken waren wel 6 – 6,5 m lang. Vaak werden de lange balken uit een voorganger hergebruikt als staander in een Friese schuur. Een Friese schuur kenmerkt zich door een nok die hoog boven het woongedeelte ligt. Er staan aan de binnenkant dan ook hogere, zogenaamde dekbalkgebinten die de schuur in drie beuken verdeelt. De ruimte tussen de gebintstijlen is de middenbeuk die gebruikt werd voor de opslag van de produkten van het land terwijl tegen de achtergevel een paardenstal was gesitueerd. In de ene zijbeuk lag, langs de zijgevel, de koestal voorzien van voorgang, koestand, grup en looppad. Hier werden de koeien op de traditionele Friese manier gestald, ofwel met de kop naar de zijgevel. De andere beuk werd gebruikt als inrit naar de tasvakken en als dorsdeel. Aan de hoge achtergevel zijn deze traditionele functies nog steeds duidelijk te zien. Achter de hoge dubbele deelddeuren bevindt zich de deel terwijl er daarnaas twee kleine toegangen liggen, één in het midden voor de paardenstal en één aan de zijkant voor de koestal. In het Westerkwartier waar minder paarden nodig waren ontbreekt de paardenstaldeur vaak.
Woon- en bedrijfsgedeelte werden vaak onafhankelijk van elkaar verbouwd. Dan weer werd het woongedeelte vernieuwd, dan weer het bedrijfsgedeelte. Soms bleef de muur tussen woon- en bedrijfsgedeelte bij deze verbouwing staan. Dan is dat bouwhistorisch gezien een belangrijke muur.
Ook aan het voorhuis is een ontwikkeling af te lezen. Een 17e eeuws voorhuis bestond uit twee topgevels met daartussen een zadeldak en een nok die evenwijdig ligt aan die van de schuur. Asymmetrisch geplaatste vensters in de voorgevel verraden de plek van een bedsteewand binnenin. In de 19e eeuw werd het oude woongedeelte nog al eens gesloopt om plaats te maken voor een nieuwe, bijvoorbeeld een dwarshuis. Vanuit het Oldambt kwam een andere ontwikkeling opzetten. Hier werd de nok van de schuur naar voren doorgetrokken voor een nieuw woongedeelte. Via sprongen in de zijgevel zogenaamde krimpen verkreeg men de overgang van de hoge zijgevels van het woongedeelte naar de lage van die van de schuur.
Zeer interessant is de plaats van de kelder in het pand. Die kan naast het voorhuis liggen onder een afgaand dak; onder het voorhuis bijvoorbeeld bij een dwarshuis of Oldambtster type; dwars geplaatst in het voorhuis zoals in het Westerkwartier of in de schuur tegen de voorgevel.
Op een boerenplaats kunnen nog andere gebouwen staan met een cultuurhistorische waarde, zoals een schuuruitbreiding in de vorm van een tweede historische bijschuur of een hut (voor gerei en schapen). Op het Hogeland werd een kleine bijschuur een hut genoemd.
Los van het woongedeelte stond vaak een stookhut waarin het vuur gestookt werd voor de bereiding van eten en later voor het koken van varkensvoer.
5.2.3 Cultuurwaardenkaart
Op de plankaart behorende bij dit bestemmingsplan zijn – zoals boven beschreven - de archeologische waarden aangegeven, evenals de karakteristieke panden die in het gebied voorkomen. Veel cultuurhistorische/archeologische waarden in het buitengebied zijn echter beschermd via andere regelingen zoals de Monumentenwet 1988 en komen niet voor op te plankaart. Om geen afbreuk te doen aan de samenhang van cultuurhistorische en archeologische waarden, en een goed overzicht te kunnen geven van alle waarden in het buitengebied van Groningen is bij dit bestemmingsplan een cultuurwaardenkaartgevoegd. Hierop staan de cultuurhistorische, archeologische, historisch-gegorafische en landschappelijk waardevolle elementen met nummers aangegeven. De nummers verwijzen naar een korte beschrijving, waar ook staat onder welk beschermingsregime ze vallen.
Het bestemmingsplan buitengebied is ingedeeld in vijf deelgebieden. Onderstaand is een toelichting per deelgebied gegeven met betrekking tot de specifieke cultuurhistorische en archeologische waarden.
Deelgebied Roderwolderdijk
Dit kleine gebied bestaat uit een grondberging ten oosten van het Koningsdiep en weilanden en een boerderij ten westen van het Koningsdiep. Het gebied ten westen van het Koningsdiep grenst aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van het laagveengebied de Peizermaden. Behoud van natuurwaarden door handhaving van de kenmerkende openheid in combinatie met het landschap doorsnijdende structuren als de Roderwolderdijk is daarom van belang. Het Koningsdiep is een groenverbinding en ecologisch waardevolle waterverbinding die de Peizermaden verbindt met het ten noorden van Hoogkerk gelegen open landschap nabij het Aduarderdiep. Uit cultuurhistorisch oogpunt is het wenselijk de loop van het Koningsdiep te consolideren, omdat deze onderdeel is van het historische Peizerdiep en hier een ongewijzigde loop kent.
Deelgebied Zijlvesterweg
De geomorfologie van dit gebied is met name beïnvloed door de zee en door afwateringstelsels van naar de zee lopende waterlopen ten westen van de Hondsrug. Ze is van grote invloed geweest op de bewoningsgeschiedenis. Dit gebied is grotendeels bedekt geweest met een laag veen. Dit veenpakket is grotendeels verdwenen door de ontginningen om het gebied bewoon- en bewerkbaar te maken. Toen de zee actiever werd zijn er nieuwe kleilagen afgezet en raakte veel van het nog aanwezige veen overspoeld. De dreiging van de zee kreeg steeds meer een permanent karakter en de meeste huiswierdes werden verlaten.
Kort voor het jaar 1000 vestigden zich weer mensen in het gebied. Dit deden ze voornamelijk op kwelderwallen, oeverwallen en andere natuurlijke hoogtes in het landschap. Ze moesten daarbij rekening houden met zeewater dat bij vloed via meanderende geulen en kreken het gebied binnenstroomde en telkens een kleilaagje achterliet. Bovendien diende rekening te worden gehouden met de afvoer van water vanuit hoger gelegen gebieden via dezelfde geulen en kreken. Woonplaatsen werden daarom ook kunstmatig verhoogd en zo ontstonden de wierden, waarvan er veel nu nog duidelijk herkenbaar in het landschap aanwezig zijn. De herkenbaarheid van deze verspreid voorkomende bebouwde en onbebebouwde wierden vormt een kernwaarde van dit deelgebied.
Rond 1200 wordt het gebied ontgonnen en verkaveld. Deze ontginning begint waarschijnlijk vanaf de oeverwal langs het Peizerdiep in het westen en vanaf de omgeving van de Paddepoelsterweg in het oosten. De verkaveling is sterk beïnvloed door geomorfologische factoren als geulen en kreken, waterlopen en natuurlijke hoogtes in het landschap. De hoofdstructuur van het landschap wordt gevormd door blokverkaveling. Nabij de oude meanders van de Hunsinge (de benedenloop van het Peizerdiepje) en de hieraan gerelateerde oeverwallen is sprake van onregelmatige blokverkaveling. Verder kent het gebied regelmatige blokverkaveling met een hoofdrichting meestal vrij haaks op de ontginningsbasis, zoals de Zijlvesterweg, de Aduarderdiepsterweg en de Noodweg/Kerkstraat. Uniek en van grote cultuurhistorische waarde is dat deze oorspronkelijke verkaveling in dit deelgebied, onder andere tot uiting komende in de herkenbaarheid van de Hunsinge meanders, zo gaaf aanwezig is.
In het gebied zijn vele (archeologische) gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten te vinden. Het betreft kerken, een pastorie, boerderijen/boerenplaatsen en een molen. Bovendien kent het gebied historisch-geografische structuren zoals wegen, oprijlanen, sloten, laagten, wierden, bebouwingslinten (onder andere langs de Friesestraatweg, Noodweg en Kerkstraat) en verlaten boerenplaatsen. Deze specifieke elementen, maar zeker ook hun onderlinge samenhang, vormen samen een cultuurhistorisch zeer waardevol en gaaf landschap. Kenmerkend voor dit landschap is de openheid met locale verdichting in de vorm van boerderijen, veelal op wierden gelegen, met bijbehorende karakteristieke erfbeplanting. Deze landschappelijke waarden staan echter onder druk. Stadsuitbreiding, de verdichting van bebouwingslinten, de realisatie van grote bijgebouwen, de aanleg of wijziging van wegen en waterwegen bedreigen het open wierdenlandschap.
De meeste boerderijen in dit gebied hebben een grote architectuurhistorische en/of bouwhistorisch waardevolle karakteristiek. De ruimtelijke situering in het open landschap versterkt de karakteristieken van boerderij en boerenplaats en draagt bij aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden in dit gebied.
De aanwezigheid van een gracht, singelbeplanting als windbeschutting, bomen en boomgroepen, siertuinen en moestuinen, maar ook de algehele herkenbaarheid van de historische inrichting van het erf dragen bij aan de waarde van een boerenplaats. Deze elementen vormen een weerspiegeling van de bewoningsgeschiedenis en agrarische bedrijfsvoering in de loop der tijd. De ligging van veel boerderijen op eeuwenoude boerderijplaatsen, vaak verhoogde woonplaatsen (wierden), maakt ze bovendien vaak ook archeologisch waardevol.
Deelgebied Koningslaagte
De voormalige Hunze en de werking van de zee zijn in hoofdzaak bepalend geweest voor de opbouw van het gebied. Meanders van de Hunze zijn goed herkenbaar in het verkavelingspatroon in de vorm van langgerekte, kronkelende laagtes. Veel meanders hebben nog een, weliswaar beperkte, waterafvoerende functie. Naast meanders zijn ook oeverwallen van de Hunze nog goed herkenbaar in het landschap.
Dit gebied, grotendeels Koningslaagte genoemd, is cultuurhistorisch van grote waarde door de veelheid, gaafheid en samenhang van verschillende natuurlijke, geomorfologische, historisch-geografische en landschappelijke landschapsbepalende factoren. De gaafheid blijkt onder andere uit het blokverkavelingspatroon dat in de afgelopen eeuwen, op enkele infrastructurele ingrepen na nauwelijks veranderd is. Het verkavelingpatroon is beïnvloed door natuurlijke aspecten (zoals oeverwallen, zandruggen en natuurstroompjes), maar ook door uit verschillende tijdsperioden stammende menselijke ingrepen als de uitvalswegen van de stad, oprijlanen, dijken en gegraven waterlopen. De herkenbaarheid en gaafheid van deze verschillende historische lagen in het landschap vormt een kernwaarde van dit gebied.
Ook kenmerkend voor dit gebied is de openheid met daarin verspreid voorkomende agrarische bebouwing, welke sterk contrasteert met de stedelijke bebouwing ten zuiden van het Van Starkenborghkanaal en ten oosten van de Noordzeeweg. Deze openheid staat echter onder permanente druk. De realisatie van grote bijgebouwen,verdichting van bebouwingslinten als Noorderhoogebrug en infrastructurele ingrepen kunnen bijdragen aan een de verstoring van (het zicht op) het open landschap.
De meeste archeologische monumenten en percelen in dit gebied bevinden zich op en onder wierden, voornamelijk huiswierden die veelal te vinden zijn op de oeverwallen van de voormalige Hunze. De herkenbaarheid van deze verspreid voorkomende bebouwde en onbebebouwde wierden vormt een kernwaarde van dit deelgebied.
Een interessant verschijnsel in dit gebied zijn de afgravingen ten behoeve van de kleiwinning en tichelwerkindustrie. Gemiddeld werd 50 à 80 centimeter van de bodem afgegraven. Hiervoor zijn delen van de Koningslaagte afgegraven. De klei werd gebruikt voor het vervaardigen van onder andere bakstenen en dakpannen. Voor de grootschalige fabricage was de nabijheid van water voor het aanvoeren van de benodigde turf en het afvoeren van de producten van belang. De afgegraven percelen bevinden zich daarom voornamelijk nabij de oude loop van de Hunze. Enkele archeologische monumenten bevatten sporen van middeleeuwse steen- en pannenbakkerijen.
In dit gebied stond ooit het Benedictijner nonnenklooster 'Maria Virgo' (nr. 156, archeologisch rijksmonument). Verder stonden er vele borgen/boerderijen (vaak is het onderscheid niet te maken). Één van de borgen was borg Selwerd (nr. 134, archeologische rijksmonument) nabij de Paddepoelsterweg. Naast archeologisch waardevol zijn deze terreinen van betekenis voor de bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van dit gebied.
Alle boerderijen in dit gebied hebben zèlf een architectuurhistorische en/of bouwhistorische waarde, maar ook de omgeving van de boerderijen maakt ze monumentaal. De ruimtelijke situering in het open landschap versterkt de karakteristieken van boerderij en boerenplaats en draagt bij aan de grootse cultuurhistorische en landschappelijke waarden in dit gebied. Ook is er vaak sprake van archeologische waarden: de boerderijen in dit gebied zijn meestal gelegen op eeuwenoude boerderijplaatsen. Dit zijn bovendien vaak verhoogde woonplaatsen (wierden).
De vaak voorkomende aanwezigheid op een boerenplaats van een gracht, singelbeplanting als windbeschutting, bomen en boomgroepen, siertuinen en moestuinen, maar ook de algehele herkenbaarheid van de historische inrichting van het erf dragen bij aan de waardes van een boerenplaats. Deze elementen vormen een weerspiegeling van de bewoningsgeschiedenis en agrarische bedrijfsvoering in de loop der tijd. In dit gebied dienen bovendien de historische oprijlanen genoemd te worden waarvan de loop vaak door geomorfologische aspecten bepaald is.
Deelgebied Noorddijk
Rond het jaar 1000 is sprake van veenontginning aan de randen van de uitgestrekte veengebieden ten westen en oosten van de stad Groningen. De ontginning vindt plaats vanaf de hoger gelegen oeverwallen van de Hunze in oostelijke richting door het graven van sloten. Zo ontstaat het verkavelingspatroon van langgerekte percelen. Haaks hierop zijn, op kleine verhogingen in het veengebied, nederzettingsassen gecreëerd. Deze nederzettingen zijn gelegen aan een lange weg met daaraan verspreid solitaire gebouwen. Noorddijk is zo'n nederzetting. Aan weerszijden van de Noorddijkerweg werd turf gestoken. Mede als gevolg hiervan erodeerde het veen, daalde het maaiveld en trad er vernatting op. Verbeterde waterhuishouding zorgde ervoor dat na de Middeleeuwen ook op lagere delen boerderijen gebouwd werden.
De Noorddijkerweg, een ontginningsas, vormt nog steeds de hoofdstructuur in het dorp Noorddijk, in de vorm van lintbebouwing. Dit beeld dient behouden te blijven. Gerealiseerde woningbouw, bosaanplant en verrommeling vormen een bedreiging van dit beeld.
Noorddijk grenst aan de wijk Lewenborg. Bij de overgang tussen Lewenborg en Noorddijk is bewust gekozen voor behoud van cultuurhistorische en landschappelijke waarden in de vorm van boerderijen met houtopstanden, weilanden, verkavelingspatronen en de bossingel om Lewenborg. Deze duidelijke overgang tussen stad en land is van grote landschappelijke waarde en dient behouden te blijven.
Veel sloten liggen al eeuwen oud op dezelfde plek en het geheel van deze sloten vormt een redelijk intact gebleven verkavelingpatroon dat vertelt over de ontginningsgeschiedenis van dit gebied. Dit moet behouden blijven. Hetzelfde geldt ook voor de Beijumer Zuidwending, nu een waterloop, ooit een lage kadijk met aan weerszijden een sloot, die het laag gelegen Woldland ten noorden ervan moest beschermen tegen water vanuit de omgeving van Noorddijk.
Deelgebied Winschoterweg
In geomorfologisch opzicht is het buitengebied hier tamelijk gaaf gerelateerd naar de natuurlijke ontstaansvorm. Langs de Hunze zien we nog duidelijke invloeden van zowel de zee als de rivierstroming in de vorm van stroomruggen, oude stroommeanders en grondsoorten (namelijk zand, zavel en klei). In de oostelijkere delen van dit deelgebied is de grond moeriger en veniger, lager gelegen en heeft veenontginnning vanuit oostelijke richting plaats gevonden.
Ten westen van de vroegere Hunze (maar ten oosten van het Winschoterdiep) is sprake van onregelmatige blokverkaveling, kenmerkend voor een stroomdalgebied. De loop van de Hunze is goed te herkennen Ten oosten van de Hunzezone, alsmede tussen de spoorlijn en het Winschoterdiep is sprake van strokenverkaveling. Deze gave verkaveling moet behouden blijven.
5.3 Ecologie
Beleid en wetgeving
Het ecologische beleidskader in ons land wordt in grote lijnen gevormd door de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Daarnaast is de rechtstreekse werking van enkele Europese richtlijnen relevant, die evenals de wetten betrekking hebben op de bescherming van waardevolle gebieden en van waardevolle soorten.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 en uitvoering van de richtlijn Natura 2000 en de uitwerking van de Ecologische Hoofdstructuur van belang.
In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt uitgegaan van twee typen gebieden:
Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden.
Beschermde Natuurmonumenten komen in en in de nabijheid van het plangebied niet voor.
Voor Groningen zijn twee Natura 2000-gebieden van belang: het Leekstermeer- en het Zuidlaardermeergebied. Als er activiteiten in of nabij Natura 2000-gebieden plaatsvinden, moet worden onderzocht of deze significante negatieve effecten op de kwalificerende waarden van de gebieden hebben.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is onderdeel van het rijksbeleid voor een netwerk van natuurgebieden door Nederland. Met ruimtelijke ingrepen binnen de EHS wordt terughoudend omgegaan. Voor het EHS-gebied de Koningslaagte is in dit bestemmingsplan een passende regeling opgenomen (zie paragraaf 6.3.1); voor de EHS-verbindingszone in de Westrand is door de provincie een voorkeurstracé vastgesteld.
Soortbescherming
De soortbescherming is in de Flora- en faunawet en in de Habitatrichtlijn geregeld. Van nature in Nederland voorkomende planten- en diersoorten die beschermd moeten worden, zijn aangewezen. De bescherming houdt in dat het verboden is beschermde, inheemse planten te beschadigen en beschermde, inheemse dieren te doden, verontrusten, dan wel hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen of te verstoren.
Voor vogels geldt een algemene bescherming, waarbij het verboden is vogels en hun nesten in het broedseizoen te verstoren. Dat betekent dat het in die periode (15 maart tot 15 juli) niet is toegestaan om werkzaamheden in een gebied uit te voeren die bedreigend of verstorend zijn voor broedvogels. Specifieke werkzaamheden (landbouw en waterhuishouding) zijn vrijgesteld. Voor een aantal specifieke vogelsoorten geldt jaarrond een bescherming; onder andere voor huis-, gier-, en boerenzwaluw, kerkuil, steenuil, ransuil, torenvalk, roek en zwarte kraai.
Ecologie in het plangebied
Aan de beleidsuitgangspunten zoals in hoofdstuk 2 beschreven kan nog worden toegevoegd dat een goed functionerende ecologie eveneens van groot belang is om de doelstelling, een duurzame, veilige, en aantrekkelijke stadsrand met een goede ruimtelijke kwaliteit, te bereiken. Hiervoor dienen voldoende natuurlijke elementen in een onderlinge samenhang in het gebied aanwezig te zijn. Het landschap moet de functie van natuurlijk brongebied voor de stedelijke ecologie kunnen vervullen.
Onderstaand is een beknopte uitwerking per deelgebied in het landelijke gebied weergegeven. In algemene zin kan hier aan worden toegevoegd dat voor de inrichting en beheer zoveel mogelijk afstemming plaatsvindt met de vastgestelde doelsoortenbeleidsnota's Noord (het kleigebied) en Oost (het veengebied).
- Gronddepot Suikerfabriek -
Afscherming van de bedrijfsmatige activiteiten door een groene omkadering is wenselijk. Verdere aanplant van bomen is in verband met de weidevogelfunctie van het omliggende gebied niet gewenst.
- Leegkerk e.o. -
Het gebied is een weidevogelgebied met plaatselijk relatief hoge dichtheden. Veel boerderijen herbergen zwaluwkolonies. Op een enkele boerderij huist een kerkuil of torenvalk. Al deze nestplaatsen zijn jaarrond beschermd. Plaatselijk zijn nog relicten van de kamgraslanden aanwezig en zijn goed ontwikkelde slootvegetaties met onder andere beschermde zwanenbloemen te vinden. In het hele slotengebied zijn groene kikkers in flinke aantallen aanwezig.
Behoud van de cultuurhistorische landschapskarakteristiek is het uitgangspunt (percelering, smalle watergangen, verspreide landschapselementen met o.a. boerenerven, wierde- en kerkhofbeplantingen) in samenhang met het versterken van het natuurlijke functioneren van het landschap, onder meer door de aanleg van de provinciale ecologische verbindingszone Leekstermeer – Reitdiep langs het Aduarderdiep/ Zuidwending en een stedelijke ecologische verbindingszone langs het Kliefdiep. Het slibdepot bij Leegkerk is een belangrijke stapsteen in deze verbindingszones.
- Friesestraatweg -
Ingezet wordt op het behoud van de historische boerderij- en molenplaatsen en de daarbij horende groenstructuren.
Wenselijk is: versterking van de verbindingsfunctie met het stedelijke gebied met behoud van de openheid van het landschap door invulling van een groene verbindingszone aan de zuidzijde parallel aan de weg, die aansluit op de Stedelijke ecologische structuur in de noordelijke stadsdelen. Waar kruisingen zijn met de infrastructuur, is het realiseren van adequate faunapassages gewenst.
- Dorkwerd e.o. -
Het gebied kenmerkt zich als weidevogelgebied met een relatief hoge dichtheid van grutto, tureluur, kievit en scholekster. Veel boerderijen herbergen zwaluwkolonies. Op een enkele huist een kerkuil of torenvalk. Al deze nestplaatsen zijn beschermd. In de winter zijn veelvuldig grote aantallen watersnippen en goudplevieren aanwezig. Daarnaast foerageren ooievaars en lepelaars regelmatig op deze weiden.
Er is ruimte voor de landbouw binnen de context van het cultuurhistorisch waardevolle landschap en de functie als EHS-beheersgebied. Verbetering van extensieve recreatie en voorzieningen (logies en kamperen bij de boer, verkoop streekproducten) is gewenst.
Versterking van het wandel- en fietsroutenetwerk vindt bij voorkeur plaats op historische routes.
Verder is het wenselijk historische boerderijplaatsen en daarbij horende groenstructuren te behouden.
Weidevogelgebied dient te worden beschermd door het voorkomen van boomaanplant, alsook de afscherming van woonwijken door middel van voldoende brede, niet passeerbare sloten.
- Zone Van Starkenborghkanaal -
Handhaven van begeleidende boom- en struikstructuren langs de infrastructuur is gewenst, evenals het creëren van uittreedplaatsen voor de fauna met geleidende structuren aan de noordzijde van het kanaal, primair ter hoogte van de Reitdiepzone, Paddepoelsterweg en het Boterdiep.
Het gebied ten noorden van Paddepoelsterweg is floristisch zeer waardevol.
- Koningslaagte -
Versterking van de EHS-reservaatsfunctie kan bereikt worden door vernatting en extensivering van de landbouwfunctie. Verder zijn gewenst: behoud van het open karakter van het landschap; geen nieuwe infrastructuur en geen verdere intensivering van wandel- en fietsroutes.
Speciale aandacht geldt voor de zwaar beschermde waterspitsmuis en de poelkikker. Deze soorten leven in en langs verschillende sloten en watergangen in het gebied.
Er wordt bovendien ingezet op behoud van bestaande wierden, kleine landschapselementen, historische boerderijplaatsen en daarbij horende groenstructuren. Het bezoekerscentrum van de Stichting Het Groninger Landschap zal de recreatieve functie versterken.
- Kardinge / Noorddijk -
Uitgangspunt is een inrichting van het extensieve natuurgebied conform het Ontwikkelings - en Beheerplan en handhaving van het open landschap in het centrale deel. Ook de landbouwfunctie kan daar gehandhaafd blijven, maar is ondergeschikt aan de natuurfunctie. Wenselijk is een verhoging van de grondwaterstanden, in verband met weidevogels en de aanleg van helofytenfilters oostelijk van Lewenborg en Beijum (optioneel). Dit is een onderdeel van het waterstructuurplan Noorddijk. Mogelijkheden voor een grotere diversiteit in wandelpaden en routes kan worden benut door realisatie van laarzen- of knuppelpaden, in relatie met de uitwerking van de gebiedsvisie Woldstreek.
Behoud van historische boerderijplaatsen en daarbij horende groenstructuren is gewenst.
Het uitbreiden van de waterstructuur kan door uitvoering van het waterstructuurplan Noorddijk. Hieruit volgen eveneens: aanleg helofytenfilter oostelijk van Noorddijkerweg en vernatting van gedeelten; meer extensief bosbeheer, met uitzondering van Bevrijdingsbos (parkbeheer) en streven naar een ecologische verbinding met Meerstad/Midden Groningen. Ter hoogte van de N360, het Damsterdiep en Eemskanaal kunnen faunapassages met geleidende structuren worden gerealiseerd. Een beschrijving van de natuurwaarden is in paragraaf 3.2 opgenomen.
- Winschoterweg / Waterhuizen -
Voorzover geen bedrijventerrein (Roodehaan) kan de landbouwfunctie worden gehandhaafd. Het landschap is halfopen met gevarieerde groenelementen. Het wilgenbos langs het Winschoterdiep dient te worden gehandhaafd in verband met de roekenkolonie.
Invulling van de natuurfunctie van de Bronlanden kan door middel van particulier natuurbeheer.
Ter hoogte van de kruisingen met de Europaweg (A7), Winschoterweg, Winschoterdiep en spoor naar Hoogezand kan de ecologische verbinding Hunzezone met EHS Zuidlaardermeer – Midden Groningen worden gerealiseerd. Ook kunnen hier faunapassages met geleidende structuren worden aangelegd.
Het bestemmingsplan
Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan geen belemmering vormt voor de ecologie. De Natura 2000-gebieden Zuidlaardermeer en Leekstermeer liggen op grotere afstand. Daarnaast is het bestemmingsplan conserverend van aard, ingrijpende ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. Ook in het deel van de EHS dat binnen de gemeentegrenzen valt zijn geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien. Voor perceelsgebonden initiatieven biedt het bestemmingsplan in beperkte mate ruimte.
Het merendeel van de voorgestelde maatregelen ter verbetering van het landschap en de ecologische situatie in het plangebied kunnen binnen het bestemmingsplan uitgevoerd worden.
5.4 Water
Beleid
Het waterbeleid voor Groningen is vastgelegd in 'Waterwerk' het Groninger water- en rioleringsplan 2009-2013. In onderstaande tabel is het beleidskader weergegeven.
Het beleid is vertaald in ambities voor de gemeente Groningen. De centrale ambitie is het streven naar een duurzaam stedelijk waterbeheer. Doelen bij het duurzaam stedelijk waterbeheer zijn onder meer:
- Inspelen op klimaatveranderingen.
- Voorkomen en beperken van wateroverlast.
- Inrichten en beheren van het water op een wijze die aansluit bij natuurlijke processen.
- Verhogen van de natuurwaarde van wateren en oevers.
- Bevorderen van recreatief medegebruik van water en oevers.
- Verbeteren van de leefomgevingskwaliteit in de wijken.
- Zuiniger omspringen met drinkwater en grondwater.
- Vergroten van het maatschappelijke draagvlak voor duurzaam waterbeheer.
Duurzaam stedelijk waterbeheer moet dus leiden tot een natuurlijker functionerend watersysteem. Dit kan worden gerealiseerd door een scala aan maatregelen, zoals waterbesparing, het voorkomen en zo nodig terugdringen van verontreinigingen en het natuurlijker inrichten van waterlopen en vijvers.
Watersysteem
Het plangebied voor het onderliggende bestemmingsplan bestaat uit vijf deelgebieden:
- Roderwolderdijk in het zuidwesten
- Zijlvesterweg in het westen
- Koningslaagte in het noorden
- Noorddijk in het noordoosten
- Winschoterweg / Waterhuizen in het zuidoosten
- Roderwolderdijk -
Het gebied is gelegen ten zuiden van de A7. Het grootste deel van het gebied maakt deel uit van de vloeivelden van de suikerfabriek. Het bestemmingsplan omvat meerdere peilgebieden. Zo maakt het deel ten oosten van het Koningsdiep deel uit van peilgebied Verbetering. Het streefpeil varieert hier tussen NAP -1.90 m (winterpeil) en NAP -1.70 m (zomerpeil). Het Koningsdiep maakt deel uit van de Boezem Electra met een streefpeil van NAP -0.93 m. Het gebied ten westen van het Koningsdiep is onderdeel van peilgebied Roderwolder Matsloot. Het streefpeil varieert hier tussen NAP -1.30 m (winterpeil) en NAP -1.15 m (zomerpeil).
Roderwolderdijk
- Zijlvesterweg -
Het gebied van het bestemmingsplan in dit deel is opgedeeld in twee kleinere gebieden. De twee gebieden worden gescheiden door het Aduarderdiep.
Het gebied ten zuiden van het Aduarderdiep valt binnen twee peilgebieden. Ten noorden van de Schipsloot maakt het gebied deel uit van de Boezem Electra met een streefpeil van NAP -0.93 m. Ten zuiden van de Schipsloot maakt het gebied deel uit van peilgebied Zuidwending. Dit peilgebied heeft een streefpeil van NAP -1.40 m (winterpeil) en NAP -1.20 m (zomerpeil).
Het deel ten noorden van het Aduarderdiep bevindt zich in diverse peilgebieden. In het zuiden maakt het gebied deel uit van gebied Oude Held. In dit gebied zijn meerdere stuwgebieden aanwezig. De streef winterpeilen variëren van NAP -1.37 m, NAP -1.51 m en NAP -1.40 m. De streef zomerpeilen in het gebied variëren van NAP -1.17 m, Nap -1.31 m en NAP -1.40m.
In het oosten maakt het gebied deel uit van peilgebied Jonge Held. Dit gebied heeft een streefpeil van NAP -1.10 m (winterpeil) en NAP -0.90 m (zomerpeil). Op de rand van het gebied tussen Jonge Held en Boezem Electra staat een windmolen (de Jonge Held). Dit is een opvoermolen.
In het westen maakt het gebied deel uit van Electraboezem. Dit gebied heeft een streefpeil van NAP -0.93 m.
In het noorden bevindt zich nog een klein deel van het gebied dat binnen de gemeente Groningen valt (Gaaikemaheerd) in het stuwgebied Laan. Het streef waterpeil in het gebied bedraagt NAP -0.70 m (winterpeil) en NAP -0.55 m (zomerpeil).
De peilgebieden binnen dit deel van het bestemmingsplan zijn met bijbehorende waterpeilen weergegeven op de volgende figuur.
Zijlvesterweg
- Koningslaagte -
Het gebied ligt ten noorden van het Van Starkenborgkanaal. Het maakt deel uit van Boezem Electra en gebied Wolden.
Het streefpeil van Boezem Electra bedraagt NAP -0.93 m (zomer- en winterpeil).
Gebied Wolden heeft twee peilgebieden, in het noord westen van het gebied bedraagt het streefpeil NAP -1.42 m (winterpeil) en NAP -1.12 m (zomerpeil). In het oosten bedraagt het streefpeil NAP -1.32 m (winterpeil) en NAP -1.12 m (zomerpeil). In een deel van het gebied wordt het peil gereguleerd door het Groninger Landschap. Deze organisatie streeft naar vernatting van het gebied.
Koningslaagte
- Noorddijk -
Het gebied van het bestemmingsplan in dit deel is opgedeeld in twee kleinere gebieden. De twee gebieden worden gescheiden door de Noorddijkerweg.
Het deel ten westen van de Noorddijkerweg bevindt zich in twee peilgebieden. In het noordelijke deel (Beijumerbos) maakt het gebied deel uit van peilgebied Beijum. Het streef waterpeil in het gebied bedraagt NAP -1.95 m (winterpeil) en NAP -1.75 m (zomerpeil).
In het zuidelijke deel (recreatiegebied Kardinge) maakt het gebied deel uit van peilgebied Innersdijken. Het streefwaterpeil in het gebied bedraagt NAP -1.70 m (winterpeil) en NAP -1.50 m (zomerpeil).
Het gebied ten oosten van de Noorddijkerwegbevindt zich in twee peilgebieden. In het noordelijke deel (Bevrijdingsbos, Lindenhoeve, Edonbos, e.o.) maakt het gebied deel uit van peilgebied Innersdijken. Het streef waterpeil in het gebied bedraagt NAP -1.70 m (winterpeil) en NAP -1.50 m (zomerpeil). De watergang in het oosten is opgesloten tussen twee dijken en heeft boezempeil NAP -0.93 m. Het zuidelijke deel maakt het gebied deel uit van peilgebied Garmerwolde.
Noorddijk
-Winschoterweg / Waterhuizen -
Het gebied van het bestemmingsplan in dit deel is opgedeeld in twee kleinere gebieden. De twee gebieden worden gescheiden door het Winschoterdiep.
Ten noorden van het Winschoterdiep zijn diverse peilgebieden. In onderstaande figuur zijn deze peilgebieden weergegeven met groene lijnen. De afvoerrichting is noordelijk gericht.
Er zit een inlaat voor water vanaf het Winschoterdiep ter hoogte van Waterhuizen.
Het deel ten zuiden van het Winschoterdiep is opgedeeld in meerdere peilgebieden. De peilgebieden voeren af naar een gemaal aan het Winschoterdiep.
Winschoterweg e.o.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Bij nieuwe ontwikkelingen mag het regenwater niet worden geloosd op het riool. Het dient ter plaatse te worden geïnfiltreerd of (via een bodempassage) te worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Vanwege de plaatselijk slecht doorlatende bodem is het nodig bij infiltratie goed onderzoek te doen naar de opbouw van de ondergrond om grondwateroverlast te voorkomen. Bij de afwatering van het perceel moet daarmee rekening worden gehouden. Dat geldt ook voor het bouwpeil (vloerpeil) van de bebouwing. Het aanwezige oppervlaktewater mag niet vervuild raken door de agrarische activiteit of door de bouwactiviteiten. Het afstromende regenwater moet zo schoon mogelijk blijven.
- Bodem -
De drooglegging is de afstand van het oppervlaktewaterpeil tot aan de bovenzijde van het maaiveld. De ontwateringsdiepte is de afstand van de grondwaterstand tot aan het maaiveld. Het verschil tussen de drooglegging en de ontwateringsdiepte wordt veroorzaakt door de opbolling van het grondwater tussen de watergangen. De ontwateringsdiepte moet bij wegen en bomen minimaal 1.00m zijn en bij gebouwen moet dit minimaal 0.20m beneden de bodemafsluiting van de kruipruimte zijn.
- Riolering -
In het buitengebied zijn de woningen aangesloten via drukriolering of IBA (individuele behandeling afvalwater).
Bij de realisatie van nieuwbouw binnen dit bestemmingsplan moet een gescheiden rioolsysteem aangelegd worden waarbij regenwater gescheiden wordt van het overige huishoudelijke afvalwater van onder meer toilet, douche en keuken. Het dakwater plus het overige regenwater gaat vervolgens rechtstreeks naar het oppervlaktewater.
Bij wegen met een hoge verkeersintensiteit en terreinoppervlakken waar mogelijk vervuiling te verwachten is moet met het waterschap overlegd worden over het afstromend regenwater.
Ook eventuele drainagesystemen moeten indien mogelijk rechtstreeks afwateren richting het oppervlaktewater.
- Bouwmaterialen -
Bij de bouw van de gebouwen mogen geen materialen gebruikt worden die milieuverontreinigend zijn zoals lood, zink en koper. Ook bepaalde bitumen en behandeld hout logen milieugevaarlijke stoffen uit welke via het regenwater in het oppervlaktewater terecht kunnen komen.
Het toepassen van vegetatiedaken/groene daken is een prima middel om regenwater vast te houden en vertraagd af te voeren. De vegetatie neemt vocht op, bergt water en gebruikt op die manier water. Tevens verdampt het water door zon en wind. Bij hevige neerslag zal het water minder snel tot afstroming komen. Dit kan een bijdrage leveren in de compensatie van de toename van het verhard en bebouwd oppervlak. Daarnaast isoleren de groene daken in de zomer. Door het verdampingsproces in de grondlaag wordt voorkomen dat het dak te veel opwarmt. Op deze wijze kan bespaard worden op energieslurpende voorzieningen zoals airco's.
5.5 Milieu
Binnen de gemeente Groningen is sinds eind jaren '80 van de vorige eeuw het principe van de compacte stad uitgangspunt van het milieu- en ruimtelijk beleid. Het compacte stadsbeleid staat voor een concentratie van stedelijke functies waardoor op regionaal niveau het milieu gunstig wordt beïnvloed. De compacte stad leidt immers tot minder ruimtebeslag in het buitengebied en minder mobiliteit.
Het concept van de compacte stad brengt echter met zich mee dat de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving door de concentratie van stedelijke functies, plaatselijk kan leiden tot milieubelasting. Het is dan ook belangrijk om de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving gericht in de gaten te houden. Uitgangspunt hierbij is dat de relatief goede kwaliteit van het Groningse milieu wordt gehandhaafd en waar nodig verbeterd.
Het plangebied is voornamelijk het landelijk gebied, uitgezonderd de lintdorpen, van de gemeente Groningen. Het voorliggend plan is een conserverend plan, dat in het kader van de actualisering van oude bestemmingsplannen is opgesteld. Dit betekent dat er in principe geen nieuwe ontwikkelingen in worden meegenomen.
Er komen in het plangebied geen mer-plichtige activiteiten voor, zodat mede vanwege het feit dat de Natura-2000 gebieden (Leekstermeer en en Zuidlaardermeer) op ruime afstand van het plangebied liggen, een beoordeling in het kader van de Mer niet nodig is.
De volgende paragrafen gaan in op de milieuaspecten die relevant zijn voor dit bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op bedrijven(terreinen), geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en bodem.
5.5.1 Bedrijven
Bedrijven kunnen hinder (geur, stof of geluid) of gevaar veroorzaken en daardoor de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen, vooral bij woongebieden of gevoelige bestemmingen. Anderzijds is het zaak, dat bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden.
Het plangebied bestaat uit het landelijk gebied van de gemeente Groningen. Het beheer is gericht op de ontwikkeling van de landbouw, de natuur en het landschap. Dit zijn de basisfuncties. Intensieve veehouderij behoort hier niet toe. Nieuwe intensieve veehouderij wordt daarom in zijn geheel uitgesloten.
Naast agrarische bedrijven zijn in het plangebied uitsluitend bedrijven toegestaan die in het landelijk gebied passen. Tevens moeten deze bedrijven vallen onder de categorieën 1 en 2, conform de beschrijving van de VNG in “Bedrijven en milieuzonering”. De regels van dit bestemmingsplan staan geen bedrijven toe die vanwege de aard van de bedrijvigheid een risicocontour hebben die buiten het eigen terrein is gelegen.
Bedrijfsmatige activiteiten kunnen invloed hebben op de leefomgeving. Het aanhouden van een bepaalde afstand tussen een bedrijfsmatige activiteit en een woonbestemming is een middel om overmatige hinder te voorkomen. De VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering geeft hiervoor een handreiking. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet Milieubeheer stellen regels aan de milieugevolgen die ontstaan als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van het voorkomen of beperken van bijvoorbeeld geluidhinder, bodemverontreiniging en risicovolle situaties. In artikel 2.1 Wabo is aangegeven dat het verboden is een inrichting op te richten zonder daarbij in het bezit te zijn van een oprichtingsvergunning. Dit verbod is niet van toepassing indien de inrichting in het activiteitenbesluit (Barim) genoemd is als een type A of B inrichting. Indien het een type A of B inrichting is, dan is respectievelijk geen melding of het doen van een melding verplicht.
5.5.2 Geluid
Geluid is één van de factoren die (grote) invloed kan hebben op de beleving van de leefomgevingskwaliteit. Daarom moet er bij nieuwe ruimtelijke of verkeersontwikkelingen akoestisch onderzoek plaatsvinden om de geluidsituatie in beeld te brengen.
Hierbij moet de geluidbelasting op de gevel van (nieuwe) geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) worden getoetst aan de wettelijke geluidnormen. Hierbij worden drie bronnen van geluidhinder onderscheiden:
- 1. industrielawaai
- 2. wegverkeerslawaai
- 3. spoorweglawaai
In dit plangebied zijn alle drie de bronnen van geluidhinder relevant.
1. Industrielawaai
Enkele delen van dit bestemmingsplan liggen voor een deel binnen een geluidzone. Het betreft in dit geval de geluidzones van twee gezoneerde industrieterreinen te weten: Groningen Zuid Oost en Groningen West Hoogkerk. Deze industrieterreinen zijn gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder. Buiten de geluidzone mag de geluidbelasting niet hoger zijn dan 50 dB(A). De geluidzones zijn weergegeven op de plankaart. Voor bestaande woningen heeft de geluidzone geen gevolgen.
Vanwege geluidbeperkende maatregelen en het vertrek van inrichtingen is de geluidbelasting vanwege de industrieterreinen sterk verminderd. Het voornemen is dan ook om te zijner tijd de geluidzones van de industrieterreinen terug te leggen. De bevoegdheid hiertoe is vastgelegd in dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan kan worden vastgelegd dat B&W de bevoegdheid hebben tot het wijzigen of opheffen van de geluidzone. Hiermee wordt het mogelijk om een bestaande zone te verkleinen of op te heffen door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3.6 Wro.
2.Wegverkeerslawaai
In en langs het plangebied liggen Rijks- en Provinciale wegen zoals de A7, N355, N361, N46, N360 en de Ringweg. Daarnaast zijn er ook 50- en 60 kilometer wegen in het plangebied. Al deze wegen vallen onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder.
De geluidbelasting vanwege deze wegen op nabijgelegen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen kan op een aantal drukke punten hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Deze wet heeft geen gevolgen voor dergelijke bestaande situaties, tenzij hier nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. In dat geval schrijft de Wet geluidhinder een procedure en werkwijze voor die consequenties kan hebben voor de geluidbelasting die is toegestaan op nieuwe maar ook op bestaande geluidgevoelige bestemmingen. Een maatregel om het wegverkeerslawaai te beperken is het toepassen van stil asfalt. Waar nodig en (technisch) mogelijk zal een wegdek bij groot onderhoud worden vervangen door stil asfalt.
3. Spoorweglawaai
De spoorlijnen Groningen-Delfzijl en Groningen- Bad Nieuweschans lopen door een gedeelte van het plangebied. Enkele woningen in het landelijk gebied liggen dicht langs de spoorlijn. Voor deze bestaande woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 53 dB overschreden. Nieuwe ontwikkelingen voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidzone van de spoorlijn mogen niet zonder meer plaatsvinden. Hiervoor moet de gemeente een hogere waarde vaststellen.
5.5.3 Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model.
De gemeente heeft in haar duurzaamheidsbeleid opgenomen dat er ook getoetst wordt aan de veel strengere gezondheidskundige advieswaarden voor fijn stof van de Wereld Gezondheidsraad (WHO). Voor het bestemmingsplan Buitengebied is nagegaan of er op basis van de huidige en toekomstige verkeersintensiteiten risico's zijn op het overschrijden van luchtkwaliteitsnormen. Hierbij is gekeken naar de jaren 2009 en 2019. De concentraties zijn met behulp van het verkeersmodel Regio Groningen - Assen (RGA), versie 1.2. berekend voor de Friesestraatweg, Winsumerweg, Rijksweg en de Groningerweg. Met behulp van de Rapportage-tool zijn de concentraties bepaald voor de A7 (richting Hoogezand) en de Noordzeeweg. Voor wegen met gemiddelde weekdagintensiteiten beneden de 7000 voertuigen zijn in het verleden geen luchtkwaliteitsnormoverschrijdingen geconstateerd. Om deze reden zijn de volgende wegen niet meegenomen: Aduarderdiepsterweg, Zijlvesterweg, Hoogeweg, Winschoterweg en Noorddijkerweg.
Voor dit bestemmingsplan is nagegaan of er op basis van de huidige en toekomstige verkeersintensiteiten risico's zijn op het overschrijden van luchtkwaliteitsnormen. Hierbij is gekeken naar de jaren 2009 en 2019.
Uit de berekeningen blijkt dat op basis van de huidige gegevens de onderzochte situatie voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen. Dit betekent dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan. De gezondheidskundige advieswaarde voor fijn stof wordt wel overschreden. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet optimaal is.
Het luchtkwaliteitsonderzoek is opgenomen in de losse bij dit bestemmingsplan behorende Bijlage Omgevingsaspecten.
Geur
Veel agrarische bedrijven hebben een geurcirkel. Voor zover van toepassing worden de richtlijnen voor geurnormen van de bedrijven meegenomen via de vergunningen in kader van Wet milieubeheer en/of een Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB). Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige geurcirkels. Omdat het bestemmingsplan conserverend van aard is en geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het opnemen van de geurcirkels op de plankaart niet nodig.
5.5.4 Externe Veiligheid (transport, bedrijven/instellingen en buisleidingen)
Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bij voorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.
De minister van VROM is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (2004, laatst gewijzigd 2009) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met VROM. Voor aardgastransportleidingen geldt het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB, 2011). Op dit moment wordt nieuw wettelijk instrumentarium ontwikkeld voor het transport van gevaarlijke stoffen (Besluit Transport Externe Veiligheid (BTEV), verwacht in 2012 en Basisnetten Weg en Water, Basisnet Spoor (2010).
De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden. Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij negatieve veranderingen van het groepsrisico moet de gemeente een verantwoording van het groepsrisico afleggen.
De Milieudienst van de gemeente Groningen heeft voor het bestemmingsplan een risico-inventarisatie uitgevoerd. Deze inventarisatie is als bijlage bij dit plan gevoegd. Hieruit blijkt dat het plangebied te maken heeft met een aantal risicobronnen. De volgende risicobronnen liggen in één van de vijf deelgebieden behorende tot het plangebied, te weten:
- LPG- tankstation TinQ (deelgebied Zijlvesterweg),
- Provinciale weg N355, Friesestraatweg (deelgebied Zijlvesterweg),
- hoge druk aardgasleidingen:N-505-36-KR-002, N-507-26-KR-003 t/m 006, A-541-04-KR-003 en N-507-31-KR-006, leiding N-508-57-KR-003, N-508-56-KR-002, N-508-01-KR-002, N-508-50-KR-039, N-508-50-KR-036 t/m 38 en N-508-50-KR-047 t/m 48 (alle deelgebieden)
- spoorlijn Groningen – Sauwerd (richting Delfzijl/Eemshaven) (deelgebied Koningslaagte),
- A7 Groningen - Hoogezand-Sappemeer (deelgebied Winschoterweg),
- spoorlijn Groningen – Zuidbroek (deelgebied Winschoterweg).
De volgende risicobronnen grenzen aan of liggen nabij één van de vijf deelgebieden:
- A7 Groningen – Drachten (deelgebied Roderwolderdijk),
- hoge druk aardgasleidingen: leiding N-508-57-KR-001(deelgebied Noorddijk),
- Van Starkenborghkanaal (verbinding haven Delfzijl) (deelgebied Koningslaagte).
Voor alle risicobronnen wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden van het plaatsgebonden risico, alsmede voor het plasbrandaandachtsgebied (PAG).
Het invloedsgebied van het LPG tankstation TinQ valt binnen het plangebied. Echter, aangezien er (bijna) geen personen in het invloedsgebied aanwezig zijn, heeft dit LPG tankstation geen invloed op de veiligheidssituatie van het plangebied.
Voor de hoge druk aardgasleidingen geldt dat het Steunpunt Externe Veiligheid Groningen met behulp van het rekenprogramma CAROLA versie 1.0.0.50., voor de buisleidingen in de deelgebieden Noorddijk en Winschoterweg een risicoberekening heeft gemaakt. Beide berekeningen zijn als bijlage bij dit plan gevoegd. Er is blijkens de weergave in alle FN-curves geen groepsrisico van betekenis. Het groepsrisico is voor alle leidingen lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Voor de overige aardgasleidingen geldt dat de personendichtheid dusdanig laag is dat dit geen groepsrisico oplevert.
De toetsingszone van de N355 (Friesestraatweg) waarbinnen het groepsrisico moet worden bekeken, ligt over het plangebied. De personendichtheid in dit gebied is dusdanig laag dat dit geen significante invloed heeft op de veiligheidssituatie binnen het plangebied.
Voor de spoorlijn Groningen-Sauwerd geldt een toetsingsafstand van 200 meter voor het groepsrisico. Aangezien de personendichtheid binnen dit deelgebied dusdanig laag is, heeft dit geen invloed op de veiligheidssituatie binnen het plangebied.
Voor de A7 geldt dat het invloedsgebied wordt gesteld op 200 m aan weerszijden van de weg. Binnen deze zones is geen bebouwing aanwezig en ook niet toegestaan. De afwezigheid van personen in dit gebied maakt dat de A7 geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Het invloedsgebied van de spoorlijn Groningen-Zuidbroek ligt gedeeltelijk binnen het plangebied. Conform het Basisnet Spoor is de gemeente in principe verplicht om bij bouwplannen binnen 1500 meter langs deze spoorlijn rekening te houden met het groepsrisico. In het (concept) 'Besluit transportroutes externe veiligheid' is bepaald dat het groepsrisico niet hoeft te worden verantwoord als deze onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijft. Dit betekent in de praktijk dat gemeenten het groepsrisico langs spoorwegen alleen moeten verantwoorden indien het aantal inwoners de 1.500 per hectare bij dubbelzijdige bebouwing overschrijdt. Bij de spoorlijn Groningen – Zuidbroek is dit niet het geval. Verdere berekening en verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de spoorlijn Groningen - Zuidbroek voor de actualisatie van het bestemmingsplan geen knelpunt oplevert.
Er is tevens sprake van externe veiligheidsrisico's door transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen. Daarnaast is er ook sprake van een risicovolle inrichting. Hierdoor is verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Uit het bestemmingsplan blijkt dat er niet of nauwelijks toename van het groepsrisico is of een overschrijding van de oriënterende waarde. Desondanks zijn in het plangebied effecten mogelijk door de aanwezige risicobronnen.
Uit de beoordeling van het aspect bestrijdbaarheid blijkt dat de bereikbaarheid door hoge opkomsttijden niet optimaal is en de bluswatervoorzieningen een aandachtspunt zijn. Momenteel wordt er gewerkt aan het plan 'Witte vlekken in de bluswatervoorziening' waarin oplossingen zullen worden aangedragen.
Uit de beoordeling van het aspect zelfredzaamheid blijkt dat er geen objecten zijn voor het langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen.
De externe veiligheidssituatie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.5.5 Bodem
De functies in dit gebied zijn voornamelijk agrarische functies. In het gebied zijn daarnaast enkele bedrijfslocaties aanwezig. De bodemkwaliteit voldoet over het algemeen aan de normen die gekoppeld zijn aan het gebruik of de huidige functie. In het plangebied zijn echter wel diverse bronnen van verontreiniging aanwezig en is sprake van een diffuse (lichte) verontreiniging van de bodem.
Bronverontreiniging
Binnen het plangebied bevinden zich diverse locaties die verdacht zijn van een (ernstige) bodemverontreiniging. De verdachtmaking kan het gevolg zijn van bodembedreigende activiteiten in het verleden of een eerder bodemonderzoek. In het plangebied zijn veel dempingen en ophogingen aangemerkt als mogelijk (ernstig) verontreinigde locaties. Daarnaast bevinden zich binnen het plangebied diverse bedrijfslocaties en enkele ondergrondse tanks en stortplaatsen waardoor de bodem plaatselijk verontreinigd kan zijn.
Van de vier locaties waar een ernstige bodemverontreiniging is vastgesteld zijn twee locaties deels gesaneerd. Alle locaties zijn als niet-spoedeisend aangemerkt. Deze hoeven niet binnen vier jaar na afgifte van de beschikking gesaneerd te zijn.
In het plangebied was één locatie met ernstige bodemverontreiniging aanwezig (Noorddijkerweg 31). Deze is gesaneerd.
Diffuse verontreinigingen
Als gevolg van jarenlange activiteiten is de bodem belast met een diffuse, niet tot een bron te herleiden, bodemverontreiniging. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Groningen blijkt dat ook in dit plangebied diffuse (lichte) bodemverontreiniging voorkomt. Dit is van invloed op de voorwaarden voor hergebruik van grond. De inventarisatie van de bodemkwaliteit voor dit plangebied is opgenomen in de losse bij dit bestemmingsplan behorende Bijlage Omgevingsaspecten.
5.5.6 Kabels en leidingen
De in het plangebied aanwezige hoogspanningsleidingen en hoofdgastransportleidingen krijgen een dubbelbestemming ter bescherming van het functioneren van de leidingsystemen. In paragraaf 6.3 zijn de dubbelbestemmingen nader toegelicht.
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan Buitengebied voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor beheer en ontwikkeling van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kunnen met direct recht omgevingsvergunningen worden verleend. De gekozen bestemmingen en de daarbij behorende regels geven helder aan welke functies op welke plaats zijn toegestaan.
Om de nodige flexibiliteit te waarborgen zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen, alsmede wijzigingsbevoegdheden, met name om functiewijzigingen van vrijkomende agrarische bebouwing mogelijk te maken.
Dit bestemmingsplan is gemaakt conform SVBP 2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008) en het standaard-bestemmingsplan van de gemeente Groningen. Daarin zijn de regels gestandaardiseerd. De bestemmingsregels zijn opgemaakt in een vaste indeling en bevatten in principe voor elke bestemming achtereenvolgens: een bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels, en waar nodig een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Het bestemmingsplan is digitaal gemaakt. De digitale kaart (verbeelding) is variabel in schaal doordat kan worden in- en uitgezoomd, en bezit een meetfunctie. Het digitale plan is raadpleegbaar via het internet (bestemmingsplannen.groningen.nl alsook www.ruimtelijke plannen.nl). Daar zijn de digitale bestanden ook te downloaden.
De papieren plankaart bestaat uit vijf kaartblad met schaal 1 : 5.000. De kaart is getekend conform de SVBP 2008. De plankaart geeft in samenhang met de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied aan.
6.2 Geldende Bestemmingsplannen En Overige Regelingen
In het plangebied vigeren momenteel de onderstaande (bestemmings)plannen. Deze worden geheel of gedeeltelijk door het voorliggend bestemmingsplan vervangen.
Nr. | (Bestemmings)plan | Vastgesteld door de gemeenteraad | Goedgekeurd door gedeputeerde staten |
398 | Buitengebied herziening 1998 | 24 maart 1999 | 26 oktober 1999 |
incl. wijzigingsplan verdubbeling spoorbaan Groningen-Sauwerd | 20 juni 2000 | 8 augustus 2000 | |
346 | Stadsgewestpark Noorddijk | 10 oktober 1990 | 14 mei 1991 |
368 | Wijzigingsplan stadsgewestpark Noorddijk 1 | 22 juni 1994 | 20 oktober 1994 |
400 | Zernike | 25 mei 1999 | 2 december 1999 |
Naast de bovenstaande (bestemmings)plannen geldt voor het plangebied momenteel een aantal aanvullende en uniforme voorschriften. Deze worden eveneens meegenomen en daarmee vervangen door het voorliggend bestemmingsplan. Het betreft onderstaande regelingen.
Regeling | Vastgesteld door de gemeenteraad | Goedgekeurd door gedeputeerde staten |
Uniforme voorschriften prostitutiebedrijven | 28 maart 2001 | 25 juni 2001 |
Aanvullende voorschriften gebruik | 25 juli 1994 | 20 oktober 1994 |
Uniforme voorschriften bijgebouwen | 7 mrt 1977 | 24 april 1978 |
6.3 Toelichting Op De Artikelen
6.3.1 Artikelsgewijze toelichting
Algemeen
In deze paragraaf is per bestemming beschreven hoe de uitgangspunten en randvoorwaarden uit de voorgaande hoofdstukken in de regels zijn vertaald. Een aantal regelingen komen in meerdere bestemmingen terug omdat ze op meerdere van de onderliggende bestemmingen van toepassing zijn. Nutsleidingen en cultuurhistorie zijn voorbeelden van zaken die de bestemmingen overstijgen. Deze zijn door middel van dubbelbestemmingen of aanduidingen geregeld. De dubbelbestemmingen (zie onder artikel 17 tot en met 21) bevatten regels voor de nutsleiding (gas en hoogspanning).
Voor een tweetal cultuurhistorische zaken zijn aanduidingen opgenomen:
- karakteristieke panden -
Voor bebouwing die (nog) geen monumentale status heeft, maar wel beschermwaardig is, is in het bestemmingsplan de regeling voor karakteristieke panden opgenomen. Deze regeling houdt in dat de bestaande verschijningsvorm is vastgelegd. De bestaande goot- en bouwhoogte en dakhelling zijn in de bouwregels genoemd. In de cultuurwaardenkaart bij deze bestemmingsplantoelichting is een overzicht opgenomen van de karakteristiek panden en is per pand een beschrijving opgenomen.
- cultuurwaarden -
De aanduiding 'cultuurwaarden' is op de cultuurhistorische landschapselementen, zoals voormalige waterlopen, paden en structuren gelegd. In de verschillende bestemmingen waarin deze aanduiding is opgenomen zijn de bijbehorende regels te vinden. Deze komen er op neer dat een aantal activiteiten niet mogen worden uitgevoerd zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Op een aantal plaatsen zijn bepaalde ingrepen in het langschap helemaal verboden. Het doel hiervan is om de patronen in het landschap te behouden. Bij deze regels is een koppeling met de cultuurwaardenkaart in de bijlage bij deze bestemmingsplantoelichting gelegd. De cultuurwaardenkaart bevat onder andere beschrijvingen van de landschapselementen. De regeling staat het normaal agrarisch gebruik overigens niet in de weg. Deze kan zonder meer worden voortgezet.
Inleidende regels
De artikelen 1 tot en met 3 bevatten achtereenvolgens de in het plan gebruikte begrippen en hun definitie, de wijze waarop moet worden gemeten en de manier van omgaan met uitmetingsverschillen.
Bestemmingsregels
Artikel 4 Agrarisch
De bestemming Agrarisch is toegekend aan de gronden ten noorden van Westpoort, aan de westzijde van de Aduarderdiepsterweg en aan het merendeel van de gronden tussen de Winschoterweg/Waterhuizen en de A7 aan de oostzijde van het plangebied. Deze gronden zijn als weiland in gebruik en kennen relatief weinig bijzondere natuurlijke, landschappelijke of cultuurhistorische waarden. Binnen deze bestemming worden de aanwezige agrarische bedrijven op de kaart aangeduid met de functieaanduiding 'agrarisch bedrijf' (ab), met daaromheen een bouwgrens: dit zijn de agrarische bouwvlakken, ook wel bouwpercelen genoemd, waarbinnen zich de agrarische bedrijfsbebouwing voor één agrarisch bedrijf met één agrarische bedrijfswoning mag bevinden.
In de planregels zijn bebouwingsregels opgenomen. Zo mag een nieuwe agrarische schuur maximaal een lengte van 75 meter hebben, uit oogpunt van landschappelijke inpasbaarheid. Dit kan, door gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid, worden opgerekt met 25 meter. De bouw van 'mega-stallen' in het open agrarisch gebied wordt hiermee voorkomen. De goot- en bouwhoogte is eveneens geregeld, ook voor de bedrijfswoningen. Voor de bedrijfswoningen is tevens een maximale oppervlakte van 300 m2 opgenomen, inclusief bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning.
Per bedrijf is, conform het provinciaal beleid, één windmolen met een maximale hoogte van 15 meter toegestaan.
Voor ingrijpende werkzaamheden in het landschap is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden vereist. Voorbeelden hiervan zijn: de aanleg van een nieuwe paardenbak of paardenstapmolen. Voor 'normaal voorkomende agrarische werkzaamheden' is uiteraard geen omgevingsvergunning nodig.
In de bestemming is verder een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor functiewijzigingen van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing naar maximaal twee wooneenheden. Deze mogen uitsluitend in het oorspronkelijke hoofdgebouw, dus niet in de bedrijfsgebouwen, gevestigd worden. Daarnaast kan de bestemming gewijzigd worden naar niet-hinderlijke vormen van bedrijvigheid (tot en met categorie 2 of daarmee vergelijkbare bedrijven) of naar een manege. Ook kan de bestemming worden gewijzigd in de bestemming Natuur. Hiermee kunnen de percelen in het gebied ten oosten van de Noorddijk, die nu nog een uitsluitend agrarische functie hebben, op termijn worden ingericht als natuurgebied.
Voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak is binnen deze bestemming een wijziging mogelijk tot maximaal 1,5 ha. In het verleden heeft dit één keer plaatsgevonden, ten behoeve van een agrarisch
bedrijf aan de Winschoterweg.
Artikel 5 Agrarisch met waarden
De bestemming beslaat het merendeel van het plangebied, met name in het gebied rond de Zijlvesterweg, de noordoostelijke punt van het Zerniketerrein en de Koningslaagte. In dit karakteristieke wierdenlandschap bevinden zich de meeste waardevolle objecten en terreinen.
Vandaar dat hier een strenger vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden geldt dan binnen de bestemming 'Agrarisch'. Buiten de agrarische bouwvlakken, die overeenkomstig de methodiek van de bestemming 'Agrarisch' op de kaart zijn aangeduid met (ab), geldt dat voor het aanbrengen van verhardingen, het graven/dempen van sloten en ingrepen die dieper dan 30cm de grond ingaan, een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden nodig is. Bij de toetsing worden de bij het plan behorende cultuurwaardenkaarten gebruikt. Zo zal niet zo gauw een vergunning worden verleend als het een waardevol object (bijvoorbeeld een wierde) betreft.
Bovendien is er een koppeling gelegd met het vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van de bestemming Waarde - Archeologie 1A en 1B (WR-A1A en -A1B) en Waarde - Archeologie 2 (WR-A2). Dit houdt in dat er een advies nodig is van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
De bestemming Agrarisch met waarden kent, evenals de bestemming Agrarisch (artikel 4), wijzigingsbevoegdheden, maar vanwege de kwetsbaarheid van het gebied is de vestiging van een manege binnen deze bestemming niet mogelijk.
Verder staat deze bestemming verblijfsrecreatieve voorzieningen toe in bestaande vrijstaande bijgebouwen langs het Pieterpad (de Paddepoelsterweg).
Artikel 6 Bedrijf
De bestemming Bedrijf is toegekend aan de bestaande niet-agrarische bedrijven die in het buitengebied aanwezig zijn, waaronder een autobedrijf aan de Friesestraatweg en een zand- en grindhandel in Waterhuizen. Om de bebouwing is een bouwvlak aangebracht, waarin de bedrijven nog beperkte groeimogelijkheden hebben. Bij een uitbreiding van grotere omvang is verplaatsing gewenst naar een voor dit doel ontwikkeld bedrijventerrein.
Bij recht zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan (zie ook paragraaf 5.5.1 en bijlage 1Staat van bedrijfsactiviteiten bij de regels. De de nu aanwezige zwaardere bedrijven zijn aangeduid, zodat zich hier bij een bedrijfsbeïndiging geen ander bedrijf uit de hogere categorie kan vestigen.
Bij de bedrijven waarbij een bedrijfswoning voorkomt, zijn deze ter plaatse op de plankaart aangeduid (bw), waarbij sprake mag zijn van hooguit één bedrijfswoning, tenzij anders is aangegeven.
Zo zijn bij een groot bedrijfspand aan de Noorddijkerweg (het voormalig KI-station) twee woningen aanwezig. Als er geen aanduiding (bw) aanwezig is, betekent dat dat bij de bedrijfsactiviteit geen woning mag worden gebouwd.
Artikel 7 Bedrijventerrein - Gronddepot
Dit is het terrein van het gronddepot van de Suiker Unie, in het zuidwesten van het plangebied bij de Roderwolderdijk/Koningsdiep. Dit terrein is specifiek voor deze doeleinden bestemd. Andere functies zijn uitgesloten. De planregels van het bestemmingsplan Buitengebied 1998 zijn één op één overgenomen.
Artikel 8 Groen
De bestemming Groen is van toepassing op een aantal groene ruimten die liggen ingeklemd tussen infrastructuur, langs de Noordzeeweg. Aanvankelijk waren deze ruimten onder de verkeersbestemming gebracht, maar op verzoek van een tweetal insprekers op het voorontwerp-bestemmingsplan is hier nu de bestemming Groen op gelegd. Hiermee wordt meer zekerheid geboden dat de ruimten in de toekomst groen blijven.
Artikel 9 Horeca
Het plan buitengebied kent twee percelen met de bestemming Horeca: het chinees restaurant aan de Friesestraatweg en het wokrestaurant Shufu State aan de Noorddijkerweg. Beide vestigingen hebben een (inpandige) bedrijfswoning. Deze zijn op de kaart aangeduid.
Artikel 10 Maatschappelijk
De bestemming Maatschappelijk is toegekend aan de in het gebied voorkomende kerken en molens en andere maatschappelijke functies. Ook Stichting dierenopvangcentrum Groningen aan de Oude Adorperweg en de Buitenplaats Reitdiep van het Groninger Landschap in de Koningslaagte hebben deze bestemming gekregen. De onlangs door de kerk aangekochte boerderij naast de kerk in Noorddijk is eveneens onder de bestemming Maatschappelijk gebracht.
Het bestemmingsplan voorziet er in dat in de gebouwen met deze bestemming ook (kleinschalige) recepties, lezingen en dergelijke mogen worden gehouden; kerken hebben niet meer het krappe jasje van enkel religieuze doeleinden. Voor het kerkje van Leegkerk zijn de door de Stichting Oude Groninger Kerken aangegeven functies mogelijk gemaakt (zie ook paragraaf 7.1).
Op Noorddijkerweg 29 is een tweetal aanduidingen aan de bestemming toegevoegd. Hiermee zijn de bestaande planologische mogelijkheden overgenomen. Naast de woonfunctie kan hier een bedrijfsmatige functie gerealiseerd worden.
De gebouwen binnen deze bestemming zijn over het algemeen bestaande (waardevolle) objecten die als zodanig op de kaart zijn aangeduid en geen uitbreidingsmogelijkheden hebben.
Artikel 11 Natuur
Deze bestemming is van toepassing op de noordwestelijke punt van het plangebied tussen het Aduarderdiep en de Aduarderdiepsterweg, een groot gedeelte in het midden van de Koningslaagte, een groot deel van het plangebied aan de oostzijde van de Noorddijkerweg en aan de zuidkant van het Winschoterdiep. Deze gronden zijn in bezit van verschillende instanties, die hier de bescherming van het gebied en de ontwikkeling van natuur nastreven.
In het westen van het plangebied is de bestemming Natuur op de oostoever van de Zuidwending gelegd. Hiermee komt het beleidsstreven uit de Groenstructuurvisie, om hier een ecologische verbindingszone te realiseren, tot uitdrukking.
In de planregels is bepaald dat in de Koningslaagte de aanleg van nieuw bos niet is toegestaan. Dit is wel het geval in de omgeving van het Bevrijdingsbos aan de Noorddijkerweg. In het Provinciaal Omgevingsplan is dit gebied van de aanduiding 'Recreatie' voorzien.
Binnen deze bestemming komen geen agrarische bouwvlakken voor, er zijn enkele paardenbakken en enkele bestaande stallen en schuurtjes/bergingen aanwezig. Deze zijn van een klein bouwvlak voorzien. Daarbuiten mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht.
Artikel 12 Sport
Het betreft hier de ijsbaan langs de noordgrens van de Koningslaagte. De bestemming sluit aan bij het planologisch regime van de gemeente Bedum, omdat de ijsbaan zich gedeeltelijk ook op gronden van deze gemeente bevindt. Er is een bebouwingspercentage van maximaal 5% opgenomen voor het (bestaande) clubgebouw.
Artikel 13 Verkeer
De bestemming Verkeer omvat de bestaande verkeersstructuur in het plangebied. Deze heeft de gebruikelijke verkeersbestemming gekregen. Het bestemmingsplan voorziet niet in de aanleg van wegen, alleen de mogelijke aanleg van voetpaden en de verbetering/verbreding van de fietspaden (in het kader van het Superfietspadenplan om het woon-werkverkeer naar de stad vanuit de regio te stimuleren).
Artikel 14 Verkeer-spoorweg
Deze bestemming is toegekend aan de bestaande spoorlijn in de Koningslaagte, waarin de spoorwegverbreding waarvoor in 2000 een wijzigingsplan is gemaakt, is opgenomen.
Artikel 15 Water
De bestemming Water komt in dit bestemmingsplan weinig voor. Dit komt omdat de bestaande waterwegen deel uitmaken van het bestemmingsplan Openbaar Vaarwater.
De bestaande watergangen en waterlopen in het plangebied maken over het algemeen deel uit van de onderliggende bestemming Agrarisch, Agrarisch met waarden of Natuur. Alleen de waterpartijen aan de westzijde van de Noorddijkerweg hebben de bestemming Water gekregen.
Artikel 16 Wonen
De aanwezige woningen in het plangebied zijn geïnventariseerd en van een bouwvlak voorzien. Dit bouwvlak is over het algemeen ruim om de woning getrokken, zodat de hoofdgebouwen in beperkte mate kunnen uitbreiden. De toegestane goot- en bouwhoogtes zijn afgestemd op de feitelijke situatie.
De bouw van nieuwe woningen is niet toegestaan: het wonen beperkt zich tot de daarvoor aangegeven locaties. Op het 'woonperceel' mag slechts één woning aanwezig zijn. Als er meerdere woningen aanwezig zijn, zoals het rijtje woningen langs de Friesestraatweg in de noordwesthoek van het plangebied, is dit aantal op de kaart aangeduid. Op grond van artikel 16, lid 7 onder b kan een voormalige boerderij worden verbouwd tot twee wooneenheden. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid van het college vereist.
Verder staat deze bestemming verblijfsrecreatieve voorzieningen toe in bestaande (vrijstaande) bijgebouwen langs het Pieterpad (de Paddepoelsterweg).
Regeling voor bijbehorende bouwwerken
Voor de bouwmogelijkheden is het van belang op welk gedeelte van het erf gebouwd wordt. Bijbehorende bouwwerken zijn (bij recht) uitsluitend toegestaan op het achtererfgebied.
Voorerfgebied en achtererfgebied
Aangebouwde bijbehorende bouwwerken zijn (bij recht) toegestaan, mits zij:
- maximaal 4 meter hoog zijn, en;
- maximaal 5 meter diep zijn, gemeten vanuit (het verlengde van) de achtergevel.
Aangebouwde bijbehorende bouwwerken
Vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan tot een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,50 en 5 meter. Indien de zij- of achtererfgrens grenst aan het openbaar toegankelijk gebied moeten bijbehorende bouwwerken minimaal 1 meter uit deze zij- en/of achtererfgrens worden geplaatst.
Ligging aan het openbaar toegankelijk gebied
Voor alle bijbehorende bouwwerken op het achtererfgebied tezamen, inclusief bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat het achtererfgebied voor maximaal 50% mag worden bebouwd tot een maximale oppervlakte van 60 m². Door gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid uit lid 16.4.1 kan hier maximaal 100 m² van gemaakt worden.
Artikel 17 Leiding-gas en artikel 18 Leiding-hoogspanningsverbinding
Voor een tweetal te beschermen functies zijn dubbelbestemmingen toegevoegd. Deze bestemmingen hebben betrekking op een gasleiding en een bovengrondse hoogspanningsleiding die door het gebied lopen. Door middel van de dubbelbestemming wordt het functioneren van de leidingen gewaarborgd. In een zone langs de leidingen mag niet worden gebouwd.
Artikel 19, 20 en 21 Waarde - Archeologie 1A, 1B en 2
In het bestemmingsplan Buitengebied zijn drie archeologische dubbelbestemmingen opgenomen: de bestemming Waarde - Archeologisch 1a en 1b betreffen de terreinen waarvan bekend is dat er archeologische resten aanwezig zijn. Het gaat hierbij voornamelijk om (on)bebouwde huiswierden of (verlaten) verhoogde boerenplaatsen. Ingrepen in deze terreinen verstoren vrijwel zeker archeologische waarden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden is daarom een omgevingsvergunning vereist. Van een aantal wierden is in de provinciale verordening aangeven dat bepaalde werkzaamheden helemaal uitgesloten, dus verboden, moeten worden. Daarom is het onderscheid 1a en 1b is aangebracht. De wierden waarvoor een extra verbod op het diepploegen, egaliseren en afschuiven van wierden geldt, zijn van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1B voorzien.
De bestemming Waarde - Archeologisch 2 betreft de zones met een hoge archeologische verwachting. In deze zones kunnen zich (nog niet ontdekte) vindplaatsen bevinden. Het gaat hierbij voornamelijk om het kweldergebied, het gebied rond Noorddijk en aan weerszijden van de Winschoterweg.
Aan de dubbelbestemmingen zijn bouwregels en een vergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden gekoppeld, die de archeologische waarden beschermen. Voor de terreinen die bebouwd zijn, of die via het bestemmingsplan bebouwingsmogelijkheden hebben is een vrijstelling van 50 m² oppervlakte opgenomen. De gebieden die mede bestemd zijn als Waarde - Archeologisch 2 hebben een vrijstelling van 200 m² oppervlakte en 30 cm diepte. Archeologische resten kunnen zich hier namelijk zeer dicht onder het maaiveld bevinden. De vrijstelling van 200 m² is gebaseerd op de aard van de vindplaatsen. Een ingreep in de bodem met een oppervlakte van meer 200 m² zou een potentiële vindplaats al compleet kunnen vernietigen.
Algemene regels
Artikel 22
Dit artikel bevat de anti-dubbeltelbepaling. De redactie is conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze bepaling is ervoor om te voorkomen dat dezelfde grond meer dan eens betrokken wordt in een omgevingsvergunningtoets en daarmee meer gebouwd kan worden dan is toegestaan.
Artikel 23
In dit artikel wordt geregeld dat de aanvullende stedenbouwkundige bepalingen uit de Groninger Bouwverordening niet van toepassing zijn. Hetgeen het bestemmingsplan regelt gaat vóór datgene wat op dit gebied door de Bouwverordening wordt geregeld. Daarop is echter op een vijftal punten, die in dit artikel zijn genoemd, een uitzondering gemaakt. Het belangrijkste hierbij is onderdeel d., waarmee de Nota Parkeernormen van de gemeente Groningen voor dit bestemmingsplan van toepassing wordt verklaard.
Artikel 24
Dit artikel bevat een tweetal bijzondere aanduidingen: de geluidzone-industrielawaai en de vrijwaringszone-molenbiotoop. De eerste is opgenomen om uit te sluiten dat er nieuwe milieugevoelige bebouwing wordt opgericht in gebieden die binnen de invloedssfeer van industrieterreinen liggen. Het gaat om de zones Groningen Zuid Oost en Groningen West Hoogkerk. Deze industrieterreinen zijn gezoneerd in het kader van de Wet geluidhinder (zie ook paragraaf 5.5.1).
Rond de in het buitengebied voorkomende molens is een vrijwaringszone van 100 meter van kracht, de zogeheten molenbiotoop. Ten behoeve van voldoende windvang van de molen mag in deze zone geen bebouwing of hoogopgaande beplanting worden aangebracht.
Artikel 25
Dit artikel bevat enkele afwijkingsbevoegdheden, die op alle bestemmingen in het plangebied van toepassing zijn. De bedoeling van de bepaling is om relatief kleine afwijkingen van het bestemmingsplan toe te staan, zowel qua omvang als qua functie.
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 26
Dit artikel regelt het overgangsrecht. De redactie is conform de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 27
Dit artikel bevat de zogenaamde slotregel, die bedoeld is voor een eenduidige vastlegging van de naam van het bestemmingsplan.
6.3.2 Toelichting regeling van vrije beroepsactiviteiten en bedrijfsmatige activiteiten in en bij woningen
De begrippen aan huis verbonden beroep en vrij beroep worden vaak, en ook hier, synoniem gebruikt. Het voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid aan huis verbonden beroepen -met behoud van de woonfunctie- uit te oefenen in een woning en de daarbij behorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken.
In het algemeen is het verboden om, indien aan gronden en bouwwerken een woonbestemming of -functie is gegeven, deze te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de woonbestemming. Een ander gebruik dan wonen is niet toegestaan. In de jurisprudentie is echter bepaald dat het vestigen van een vrij beroep niet in strijd is met de woonbestemming, tenzij het bestemmingsplan het tegendeel bepaalt en het beroep door de bewoner van het pand wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de uitoefening van het beroep een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Het gaat veelal om een eenpersoonsberoep.
Op grond van de definitie van aan huis verbonden beroepen in dit bestemmingsplan zijn de betreffende activiteiten (onder voorwaarden, zie hierna) in overeenstemming met de functie wonen. Voor dergelijke activiteiten in een woning en/ of de daarbij behorende aangebouwde bijbehorende bouwwerken is geen afwijking bij een omgevingsvergunning nodig.
Of een bepaald gebruik in overeenstemming is met de functie woondoeleinden wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
a. de aard van het gebruik
b. de omvang van het gebruik
c. de intensiteit van het gebruik
Ad a. Bij de 'aard' van het gebruik kan men denken aan een beroep welke naar zijn aard (ernstige) hinder voor zijn omgeving oplevert, of welke naar zijn aard grote verkeersproblemen zal opleveren. Het gebruik mag immers geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Het mag evenmin een onevenredige parkeerdruk veroorzaken.
Ad b. Bij de 'omvang' van het gebruik is relevant of het gebruik meerdere ruimten of gebouwen in beslag neemt, welk gedeelte van het gebouw door het gebruik in beslag wordt genomen, hoeveel vierkante meter het gebruik in beslag neemt.
Ad c. Bij de 'intensiteit' van het gebruik kan worden gedacht aan frequent of incidenteel gebruik.
Als nu blijkt dat het gebruik aldus een uitstraling heeft welke niet te rijmen valt met de gelegde woonbestemming, dan is het gebruik strijdig met de woonbestemming (zie ARRvS, AB 1993/163).
Onder een 'vrije beroepsbeoefenaar' wordt verstaan: 'iemand die wordt gevraagd om zijn individuele, persoonlijke kwaliteiten, die in het algemeen op artistiek of academisch/HBO-niveau liggen'. In de praktijk is het onderscheid moeilijk aan te geven. Bij vrije beroepen valt te denken aan: advocaat, accountant-administratieconsulent, alternatieve genezer, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huidtherapeut, huisarts, interieurarchitect, juridisch adviseur, kunstenaar,logopedist, makelaar, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, Cesar/Mensendieck, organisatieadviseur, orthopedagoog, psycholoog, raadgevend adviseur, redacteur, registeraccountant, stedenbouwkundige, tandarts, tandarts-specialist, (al dan niet beëdigd) tolkvertaler, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige.
Aan huis verbonden beroepen in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk
Voor het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep is het nodig om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan. Hiertoe is een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen in lid 16.4.
Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Overige activiteiten, die niet vallen onder de aan huis verbonden beroepen, maar in bepaalde gevallen wel daarmee gelijk te stellen zijn, worden aangemerkt als beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten, die niet rechtstreeks passen binnen de woonbestemming. Zij zijn daarom niet bij recht toegestaan in dit plan. Wel is het mogelijk voor deze activiteiten bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan (zie lid 16.6, voor zover voorkomend op de bij dit plan behorende Staat vanbedrijfsactiviteiten wonen-werken (bijlage 2).
Hoofdstuk 7 Participatie
7.1 Inspraak
Er is voldaan aan het bepaalde in artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening door middel van een kennisgeving van het voornemen tot het maken van het voorliggend bestemmingsplan op 4 maart 2009 in de Groninger Gezinsbode.
Over het voorontwerp-bestemmingsplan is een inspraakprocedure gevoerd op grond van de Algemene Inspraakverordening Groningen 2005. In het kader van deze procedure heeft het voorontwerp-bestemmingsplan van 5 november tot en met 3 december 2010 ter inzage gelegen.
Voorafgaand aan de inspraak is een tweetal inloopbijeenkomsten georganiseerd waar geïnteresseerden het plan konden inzien, vragen konden stellen en eventueel een inspraakreactie konden geven. De avonden zijn goed bezocht en in totaal zijn er 20 inspraakreacties ingediend. Van de inspraak is verslag gemaakt. Dit verslag maakt als losse bijlage deel uit van dit bestemmingsplan.
7.2 Overleg
Het voorontwerp-bestemmingsplan is op grond van het in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven overleg tevens toegezonden aan overheids- en semi-overheidsorganisaties. De volgende instanties hebben gereageerd:
- 1. provincie Groningen
- 2. inspectie VROM
- 3. LTO Noord, Drachten
- 4. waterschap Noorderzijlvest
- 5. waterschap Hunze en Aa's
- 6. NV Nederlandse Gasunie
- 7. Brandweer Regio Groningen
- 8. Het Groninger Landschap
- 9. Biotoopwacht Groninger Molenhuis
- 10. Natuurmonumenten
- 11. gemeente Bedum
- 12. gemeente Leek
- 13. gemeente Ten Boer
- 14. gemeente Zuidhorn
Hieronder zijn de ontvangen overlegreacties genoemd onder de nummers 1 tot en met 9 samengevat en voorzien van een gemeentelijk reactie. Natuurmonumenten heeft per mail aangegeven op dit moment geen op- of aanmerkingen ten aanzien van het plan te hebben. Wel blijven ze graag op de hoogte van het vervolg van de bestemmingsplanprocedure. De omliggende gemeenten hebben eveneens aangegeven geen commentaar op het plan te hebben. Kopieën van de brieven zijn in de losse bij dit bestemmingsplan behorende bijlage van het inspraakverslag opgenomen.
Ad. 1. provincie Groningen
De provincie Groningen heeft gekeken of het bestemmingsplan het beleid van de provincie doorkruist. Het gaat hierbij met name om hoofdstuk 4 van de Omgevingsverordening provincie Groningen, waarin regels zijn opgenomen over de inhoud van het bestemmingsplan. De opmerkingen van de provincie hebben betrekking op de wijze waarop de wierden en het weidevogelgebied in het bestemmingsplan zijn beschermd. Verder is aan de brief een bijlage toegevoegd met ambtelijke afspraken tussen provincie en gemeente over aanpassingen van het bestemmingsplan om het in overeenstemming met de verordening te brengen. Deze aanpassingen zijn inmiddels doorgevoerd in het ontwerp-bestemmingsplan.
Wierden
Ten noorden en ten westen van de stad bevinden zich wierden die in de Omgevingsverordening zijn aangeduid. Op deze Wierden zou een beschermende regeling moeten liggen die het diepploegen, egaliseren en afschuiven van wierden verbiedt. In dit kader wordt tevens verzocht de artikelen 4.7.1 onder h, 5.7.1 onder h, 10.5.1 onder g, 18.4.1 onder a en 19.4.1 onder a, hierop aan te passen.
Reactie:
Omdat de wierden op de landschapskaart van de provincie grotendeels samenvallen met de wierden die reeds een bescherming op basis van de Monumentenwet 1988 genieten is met de provincie afgesproken dat alleen de wierden die geen monumentale status hebben van een verbod op diepploegen, egaliseren en afschuiven van gronden worden voorzien. De gronden waarvoor dit geldt zijn van de dubbelbestemming WR-A1B voorzien. De betreffende werkzaamheden zijn ondergebracht in de specifieke gebruiksregel als strijdig gebruik en uitgesloten in de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.
Ecologische hoofdstuctuur (weidevogelgebied)
Delen van het plangebied ten noorden en westen van de stad maken deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Volgens artikel 16 van de Omgevingsverordening vertegenwoordigen de gronden belangrijke waarden voor weidevogels. In het bestemmingsplan is opgenomen dat pas een aanlegvergunning nodig is voor het afgraven en ophogen van de gronden bij meer dan 30 cm. Ingrepen van minder dan 30 cm kunnen echter al effect hebben op de waarden als weidevogelgebied. Verzocht wordt daarom ook het afgraven en ophogen van gronden met minder dan 30 cm aan een vergunning te koppelen.
Reactie:
Ook de gemeente Groningen is van mening dat de Koningslaagte belangrijke landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten herbergt. In het bestemmingsplan is dit gebied daarom voor een belangrijk deel van de bestemming Agrarisch met waarden voorzien. De gronden die in bezit zijn van natuur- en landschapsorganisaties of waarvoor beheersovereenkomsten met de agrariers zijn afgesloten hebben de bestemming Natuur gekregen. Het kan echter niet ontkend worden dat delen van het gebied nog steeds een agrarisch gebruik kennen. Vanwege dit gebruik kan het noodzakelijk zijn dat bepaalde bewerkingen van de gronden moeten worden uitgevoerd. Omdat zorgvuldig met de gronden moet worden omgesprongen moet voor het uitvoeren van deze grondbewerkingen, mits dieper dan 30 cm beneden maaiveld, een vergunning zijn verkregen. De provincie wil nu ook de bewerkingen die direct aan de oppervlakte plaatvinden onder het vergunningenstelsel brengen om de abiotische waarden die het gebied aantrekkelijk maken voor weidevogels beter te beschermen. Voor de gronden die de bestemming Natuur hebben kan aan deze wens worden voldaan. Hier is de agrarische functie immers van ondergeschikt belang. De gronden binnen de bestemming Agrarisch met waarden leveren nog altijd een aanzienlijke bijdrage aan de agrarische bedrijfsvoering van de bedrijven in dit gebied. Om deze reden worden hier de ondiepe grondbewerkingen alleen onder het vergunningenstelsel gebracht voor zover het de Koningslaagte betreft. Op de overige gronden met de bestemming Agrarisch met waarden blijven de ondiepe grondbewerkingen buiten het vergunningenstelsel.
Ad. 2. inspectie VROM
De inspectie verwijst naar de brief die in mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders gestuurd en waarin is aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid gemeenten altijd overleg moeten voeren met het Rijk. Vervolgens is aangegeven dat het voorontwerp-bestemmingsplan Buitengebied geen aanleiding vormt tot het maken van opmerkingen, gelet op de nationale belangen.
Reactie:
Deze opmerkingen van de inspectie VROM zijn voor kennisgeving aangenomen.
Ad.3. LTO Noord
In algemene zin geeft LTO Noord aan zich in te zetten voor het levensvatbaar houden van het agrarisch gezinsbedrijf. Hiervoor is het noodzakelijk dat de bedrijven zich kunnen aanpassen aan de eisen die de internationale concurrentie en de samenleving aan hen stellen. Vanuit deze doelstelling maakt LTO Noord enkele opmerkingen.
Ruimere bouwblokken
In het bestemmingsplan hebben de bouwpercelen een omvang van maximaal 1 ha. Dit is een conserverende maatvoering die soms niet past bij de ontwikkeling van de melkveehouderijsector. Een goede landschappelijke inpassing wordt wel belangrijk gevonden.
De volgende argumenten worden genoemd om een bouwperceel van 1,5 ha bij recht mogelijk te maken:
- een goede landschappelijke inpassing vraagt om ruimte;
- toekomstige stalconcepten m.b.t. dierenwelzijn vragen meer ruimte dan de huidige lixboxenstallen;
- mestsilo's, mestbassins en andere bouwwerken moeten binnen het bouwvlak passen;
- grachten en bomen die niet gerooid mogen worden, maar binnen het bouwvlak staan, horen geen beperking op te leveren ten aanzien van het te bebouwen oppervlak binnen het bouwvlak. Hetzelfde geldt voor de ruimte op het erf vóór de woning;
- er moet ruimte zijn voor toekomstige bedrijfsontwikkeling.
Reactie:
Bij het leggen van de bouwvlakken van de agrarische bedrijven in dit bestemmingsplan Buitengebied is zeer zorgvuldig te werk gegaan. De bestaande rechten, landschap, mogelijke archeologische sporen en een logische uitbreidingsrichting van het agrarisch bedrijf hebben een rol gespeeld in de belangenafweging. Met name vanuit langschappelijk oogpunt wordt er waarde gehecht aan het concentreren van de agrarische gebouwen en bouwwerken op zo beperkt mogelijke ruimte. De landschappelijke impact is zo het laagst en eventuele archeologische percelen ondervinden bij eventuele bouwplannen beperkte schade. Overigens is uitbreiding van agrarische bedrijven in de gemeente Groningen het afgelopen decennium niet of nauwelijks aan de orde geweest.
Een aantal agrariërs heeft in het kader van de inspraak echter aangegeven het bouwvlak liever iets anders gesitueerd te zien. Hieraan kon in de meeste gevallen medewerking worden verleend. De bouwvlakken zijn, voor zover dit vanuit de bovengenoemde uitgangspunten aanvaardbaar was, aangepast aan de persoonlijke wensen van de ondernemers. In vrijwel alle gevallen is er nog uitbreidingsruimte aanwezig binnen de nu ingetekende bouwvlakken. Als vanuit de agrarische bedrijfsvoering verdere uitbreiding noodzakelijk is, kan een beroep worden gedaan op de wijzigingsbevoegdheid om het bouwvlak te vergroten tot maximaal 1,5 ha. Ook voor eventuele nieuwe stalconcepten en uitbreidingsbehoefte om de dierenwelzijn te verbeteren, kan van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt. Het ligt echter niet in de lijn der verwachting dat het concept van de zogeheten vrijloopstal binnen de tienjaarlijkse termijn van het bestemmingsplan in het agrarisch gebied rond de stad gerealiseerd gaat worden. Omdat het nog onduidelijk is of dit concept wel 'aanslaat' in Nederland, is het te vroeg om hiervoor nu planologische ruimte te reserveren.
Bebouwingsregels
In de planregels is opgenomen dat nieuwe agrarische schuren een maximale lengte van 75 meter moeten hebben, uit oogpunt van landschappelijke inpasbaarheid. De bouw van megastallen wordt hiermee voorkomen. Een stallengte van 100 meter zou bij een toekomstige ontwikkeling tot 150 melkkoeien passen. De genoemde breedte van 50 meter voldoet wel.
Vervolgens pleit LTO Noord voor een ontheffing van de dakhelling vanaf 18 graden (i.p.v. 20 graden) in het kader van de toekomstige eisen ten aanzien van milieu en/of dierenwelzijn.
Reactie:
Zoals in het voorgaande aangegeven wordt er vanuit het landschap veel belang gehecht aan compacte bebouwing op het bouwperceel. Dit is tevens de reden geweest om een maximale lengte van 75 meter voor de stallen te introduceren. LTO Noord geeft aan deze stallengte in sommige gevallen niet toereikend zal zijn. Dergelijke situaties zijn inderdaad denkbaar, zeker in gevallen waarbij meer ruimte nodig is vanwege dierenwelzijn. In het bestemmingsplan is daarom een afwijkingsbepaling opgenomen waarmee de stallengte tot maximaal 100 meter kan worden opgerekt. Als voorwaarde geldt dat er vanuit landschappelijk oogpunt een acceptabele situatie moet ontstaan.
De opmerking over de ontheffing van de dakhelling is moeilijk te plaatsen. Waarschijnlijk wordt bedoeld dat er een ruimere afwijking mogelijk moet zijn. Een dergelijke afwijkingsbevoegdheid is echter al in het plan opgenomen. In de bebouwregels van de agrarische bestemmingen is geregeld dat de dakhelling tussen de 20 en 60 graden moet zijn. Door middel van de afwijkingsbevoegdheid kan hiervan worden afgeweken en is zelfs een platte afdekking mogelijk.
Bedrijfswoning
Voor de bedrijfswoning in de bestemming Agrarisch met waarden pleit LTO Noord voor een uitbreidingsruimte tot maximaal 200 m², zoals ook in de bestemming Agrarisch het geval is.
Reactie:
Aan deze wens van LTO Noord kan tegemoet gekomen worden. Dit vanwege het feit dat de provincie een maximale maatvoering voor niet agrarische woningen in het buitengebied heeft voorgeschreven in de provinciale verordening. In aansluiting op dit voorschrift kan de maatvoering van bedrijfswoningen hierbij aansluiten. In het bestemmingsplan is nu een maximale oppervlakte van 200 m² opgenomen. Inclusief de bijgebouwen ten behoeve van het wonen mag de oppervlakte 300 m² zijn.
Vergroting bouwvlak
Op pagina 24 van de toelichting wordt over een ontheffingsmogelijkheid voor het vergroten van het bouwvlak gesproken, terwijl in de regels een wijzigingsbevoegdheid voor deze vergroting is opgenomen. De voorkeur van LTO Noord gaat uit naar een ontheffing (tegenwoordig afwijking geheten).
Reactie:
In de toelichting is abusievelijk het woord ontheffing gebruikt, dit moet zijn Wijzigingsbevoegdheid. Gezien eerdere reactie zal vergroting tot 1,5 ha niet bij recht opgenomen worden.
Archeologie
LTO Noord vindt de gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde te fors van omvang. Er is weinig geïnvesteerd om deze gebieden kleiner te maken. Vanwege het momenteel gehanteerde principe van 'de verstoorder betaalt' kan dit in de praktijk tot onrechtvaardige situaties leiden als het om de kosten gaat. Het is redelijk dat de overheid bijdraagt in de kosten van boor- en proefsleuvenonderzoek. Nu valt alleen het afgravingsonderzoek onder de regeling van excessieve kosten.
Reactie:
De gebieden met een hoge verwachting maken een niet al te groot deel uit van de gemeente Groningen (ongeveer een kwart van gemeentelijk oppervlak). Echter, het bestemmingsplan Buitengebied omvat een relatief groot deel van deze hoge verwachting omdat het het wierdengebied betreft. Het wierdengebied zelf kan niet kleiner gemaakt worden. En gezien het feit dat alle rijksmonumenten in dit gebied liggen, mag er niet verwacht worden dat grote stukken van dit wierdengebied archeologisch 'leeg' zullen blijken.
Overigens heeft de gemeente Groningen een excessieve kostenregeling, waar ook boor en proefsleuvenonderzoek - mits excessief - onder valt. Onrechtvaardige situaties worden zo veel mogelijk voorkomen door het opnemen van een vrij grote vrijstelling van onderzoek (200 vierkante meter).
Alle werkzaamheden die tot de normale exploitatie, het gebruik en het onderhoud van de grond behoren moeten zijn vrijgesteld van een aanlegvergunning. Hieronder zouden ook reeds omgewoelde gronden, het vervangen van bestaande drainage en het aanbrengen van nieuwe systematische drainage moeten worden verstaan. Dit laatste is volgens LTO Noord tot nu toe in alle Groningse gemeenten vrijgesteld van een aanlegvergunning in gebieden met een hoge archeologische waarde. Ook de aanlegvergunningsvrije diepte van 30 cm past niet bij het normale gebruik. Dit wordt geillustreerd met een brochure over de diepte van grondbewerkingen. Voorgesteld wordt deze diepte naar 40-50 cm te brengen.
Reactie:
Gezien het voorgaande kan alleen tegemoet worden gekomen aan een vrijstelling van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) voor het vervangen van reeds bestaande drainage, mits de drainagebuizen op dezelfde plaats worden teruggelegd.
Wat de omgevingsvergunningsvrije diepte betreft is het zo dat de archeologische waarden in het wierdengebied van Groningen zich bevinden op een geringe diepte beneden het maaiveld. Vanuit dit archeologisch oogpunt is deze diepte een goed uitgangspunt.
LTO Noord vraagt de gemeente te onderzoeken of het mogelijk is de bouwvlakken te vergroten naar 1,5 ha. Hiermee zou het doen van boor- en proefsleuvenonderzoek kunnen worden voorkomen omdat er meer ruimte is om mogelijke nieuwbouw te plaatsen. Er kan dan gekozen worden voor de locatie waar onderzoek niet noodzakelijk is.
Reactie:
Zoals uit de eerste reactie op de brief van LTO Noord blijkt heeft de archeologie al een belangrijke rol gespeeld bij het leggen van de bouwvlakken. Vanuit landschap wordt er aan een compact bouwvlak gehecht. In de eerste reactie is reeds aangegeven dat een verdere vergroting tot 1,5 ha aan de wijzigingsbevoegdheid gekoppeld blijft.
Wel moet worden erkend dat het vanuit archeologisch belang wenselijk kan zijn het bouwvlak enigszins te verschuiven, zonder de oppervlakte te verruimen. Hiervoor is nu een bepaling toegevoegd aan de wijzigingsbevoegdheden in de agrarische bestemmingen.
Gesteld wordt dat in de WR-A1 en WR-A3-gebieden (waarschijnlijk wordt WR-A2 bedoeld) egaliseren vergunningplichtig is. Een tweetal gevallen zou vergunningvrij moeten zijn:
- egaliseren van een sloot met een kilverblad die in het verleden gedempt en nagezakt is;
- het ophogen van lager gelegen stukjes, waar de waterafvoer wordt belemmerd.
Reactie:
De LTO Noord noemt hier een tweetal zeer incidentele situaties. Juist voor dit soort situaties zal een vergunning kunnen worden afgegeven. Gezien de waarden in het gebied is het omgevingsvergunningenstelsel een goed instrument om ongewenste ontwikkelingen te kunnen tegenhouden en ontwikkelingen die geen schade aanrichten te kunnen toestaan. Van geval tot geval kan een afweging plaatsvinden die het meest recht doet aan de situatie ter plekke.
De boswet is van toepassing op alle bossen en houtopstanden buiten de bebouwde kom, buiten het erf, groter dan 1000 m² en rijbeplatingen van meer dan 20 bomen. Waarom kiest de gemeente voor een bescherming via het bestemmingsplan.
Reactie:
Er is voor een planologische bescherming van de houtopstanden gekozen omdat deze in het landelijk gebied rond de stad Groningen vaak op de agrarische percelen staan. Het gaat om de houtsingels en erfbeplanting die een belangrijke bijdrage leveren aan de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied.
Omvang gebied Agrarisch met waarden
De aanduiding Agrarisch met waarden is fors te noemen. Het lijkt alsof andere waarden leidend zijn en de landbouw volgend. Een bestemmingsplan hoort de werkelijke en actuele situatie weer te geven. Wat is de achterliggende gedachte van deze bestemming en wat zijn de consequenties voor de aanwezige landbouw. Is het vergroten van agrarische bedrijven in dit gebied niet mogelijk.
Reactie:
De bestemming geeft inderdaad de werkelijke en actuele situatie weer. De hoofdbestemming is daarom Agrarisch met waarden. In dit gebied is - als een van de laatste gebieden in de gemeente Groningen- de (agrarische) ontstaansgeschiedenis (inclusief verkaveling) nog af te lezen aan het landschap.
Ook in het gebied waarop de bestemming Agrarisch met waarden rust is vergroting van het agrarisch bouwperceel mogelijk. Aan deze bestemming is ook de wijzigingsbevoegdheid tot een bouwvlak van 1,5 ha opgenomen.
Agrariërs kennen de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van hun eigendommen. LTO Noord vraagt zich dan ook af wat de noodzaak is een bescherming 'karakteristiek' op de bestaande agrarische panden te leggen. Verzocht wordt de aanduiding alleen op agrarische panden te leggen als de ondernemer hier mee instemt. Daarnaast verzoekt LTO Noord bij die panden die als karakteristiek worden aangewezen (en waarvoor de eigenaren voor de sloop een vergunning nodig zijn), als compensatie een compensatiefonds op te richten en of functieverruiming mogelijk te maken en of compensatie in bouwvlakgrootte mogelijk te maken.
Gewezen wordt nog op een tweetal consequenties van de aanduiding karakteristiek:
- beperkingen t.a.v. toekomstige (bouwkundige) aanpassingen;
- financiële consequenties door verplichte instandhouding.
Verzocht wordt de reacties bij de belangenafweging te betrekken.
Reactie:
Sinds 2006 wordt er door de gemeente gewerkt aan het actualiseren van het gehele bestemmingsplannenbestand. De plannen voor de binnenstad en omliggende oude wijken worden momenteel onder handen genomen. Deze plannen beslaan gebieden waar eveneens veel cultuurhistorische waarden, zowel boven- als ondergronds aanwezig zijn. De wijze waarop deze waarden in bestemmingplannen tot uitdrukking zouden moeten komen is momenteel onderwerp van discussie. Hierop vooruitlopend is voor het bestemmingsplan Buitengebied besloten het sloopvergunningenstelsel, zoals dat in het voorontwerp-bestemmingsplan was opgenomen te verwijderen. De aanduiding 'karakteristiek' is echter wel op de betreffende panden blijven liggen. Hieraan is gekoppeld dat de bestaande goot- en bouwhoogte en dakhelling gelden. Door middel van de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheid van het college kan hiervan worden afgewekenen.
Ad. 4. waterschap Noorderzijlvest
Het waterschap wijst erop dat de waterpeilen die in het plan genoemd zijn niet helemaal correct zijn. Ook wil het waterschap graag in het plan opgenomen hebben dat het waterpeil te allen tijde naar boven of beneden kan worden bijgesteld.
Reactie:
In de waterparagraaf in de bestemmingsplantoelichting is van de recentste informatie gebruik gemaakt, die overigens is aangeleverd door het waterschap. Het kan zijn dat hierop inmiddels wijzigingen zijn die nog niet in de peilenkaarten zijn verwerkt. Deze wijzigingen zijn voor het bestemmingsplan echter minder relevant. De kaarten dienen uitsluitend ter illustratie van de waterparagraaf. In de regels bij het bestemmingsplan is water in de verschillende bestemmingen in de bestemmingsomschrijving opgenomen, waarmee het oppervlaktewater is bestemd, zonder dat het concreet op de plankaart is aangegeven. Ook is het zo dat het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van de waterpeilen. Voor eventuele peilwijzigingen hoeft het bestemmingsplan geen regels te bevatten.
Ad. 5. waterschap Hunze en Aa's
Het waterschap wijst op een onjuiste kaart in de toelichting. Verder wordt verzocht de boezemkade langs het Winschoterdiep en de Winschoterweg zelf van een regeling te voorzien die het oprichten van bebouwing tegengaat, zodat de werking voor de waterkering verzekerd blijft. Een voorbeeldbestemming is bijgevoegd.
Reactie:
De kaart in de toelichting waar het waterschap op doelt is inmiddels vervangen door de juiste. Ten aanzien van de waterkerende functies van kades en 'dijken' is het van belang dat deze in tact blijven. Door middel van het bestemmingsplan genieten deze waterkerende elementen een zekere bescherming. Het bestemmingsplan staat ter plaatse geen bebouwing toe. Het is dan ook niet nodig dat er een extra beschermingsregime op komt te liggen.
Ad. 6. NV Nederlandse Gasunie
De Gasunie wijst op een tweetal onvolkomenheden op de plankaart en verzoekt deze te herstellen. Verder wordt opgemerkt dat de nu opgenomen bepalingen onvoldoende zijn ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leidingen. De Gasunie ziet graag een lijst van werkzaamheden toegevoegd waarvoor, in een zone van 4 meter ter weerszijden van de leiding, een aanlegverguinning wordt vereist.
Reactie:
De exacte ligging van de gasleidingen in de deelgebieden Koningslaagte en Noorddijk zijn nu correct aangegeven. Ook de door de Gasunie gewenste omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is aan de bestemming Leiding - Gas toegevoegd.
Ad. 7. Brandweer Regio Groningen
De brandweer geeft aan dat het noodzakelijk is het groepsrisico te beoordelen omdat het plangebied in de invloedssfeer van een aantal risicobronnen ligt. Verder wordt geadviseerd te benoemen dat de N355 onder het Provinciaal Basisnet Groningen (PBG) valt.
Reactie:
Het advies van de Brandweer is overgenomen. Het groepsrisico van de hoge druk aardgasleidingen is beschouwd en voor enkele leidingen is een kwantitatieve risicoberekening uitgevoerd.
Ook het advies ten aanzien van PBG is overgenomen en is in zowel de EV-paragraaf als de veiligheidsstudie benoemd.
Ten aanzien van de plankaart merkt de brandweer op dat voor het LPG-tankstation geen risicocontouren zijn opgenomen en voor de provinciale weg geen veiligheidszone of 30-meter zone. Geadviseerd wordt dit alsnog te doen.
Reactie:
In het provinciaal beleid ten aanzien van het PBG is voorgeschreven dat een bestemmingsplan niet voorziet in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen binnen een zone van 30 meter aan weerszijden van de wegrand. Dit is in het bestemmingsplan reeds geregeld. In het agrarisch gebied aan weerszijden van de weg zijn op basis van het bestemmingsplan Buitengebied geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Het opnemen van een zone op de plankaart is daarmee niet nodig. Dit blijkt ook uit de reactie van de provincie die niet heeft aangegeven een dergelijke zone op de kaart te willen hebben.
Voor het LPG-station geldt hetzelfde. Ook hier zijn geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan binnen de risicocontouren. De bestaande functies blijven uiteraard in tact, maar mogen op basis van het bestemmingsplan niet uitbreiden richting de bron. Het opnemen van een zone op de plankaart is ook hier overbodig.
Tot slot heeft de brandweer de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beoordeeld. Verzocht wordt dit in het bestemmingsplan op te nemen.
Reactie:
Dit advies van de brandweer is overgenomen en verwerkt in het bestemmingsplan.
Ad. 8. Het Groninger Landschap
Het Groninger Landschap verzoekt de inpandige bedrijfswoning in het Bezoekerscentrum Buitenplaats Reitdiep te regelen in het bestemmingsplan door de aanduiding 'bedrijfswoning' hierop te leggen.
Reactie:
Aan deze opmerking wordt tegemoet gekomen. Op de plankaart is nu aangegeven dat er maximaal één bedrijfswoning aanwezig mag zijn binnen het aangegeven bouwvlak ter plaatse van de Wolddijk 103.
Verder vraagt het Groninger Landschap waar de grens ligt van de ecologische verbindingszone langs het Aduarderdiep in noordelijke richting. Voor het zuidelijk deel, langs de Zuidwending, is dit wel concreet aangegeven.
Tot slot wordt aangegeven dat het Groninger Landschap zeer content is met de bestemming Natuur op de Bronlanden in het deelgebied Winschoterweg.
Reactie:
De strook langs het Aduarderdiep en de Zuidwending is in de gemeentelijke Groenstructuurvisie als ecologische verbindingszone aangewezen. In het bestemmingsplan komt dit voor het zuidelijk deel, langs de Zuidwending, tot uitdrukking in de bestemming Natuur. Dit sluit aan op de wijze waarop de zone in Westpoort is bestemd. De natuurbestemming is hier toelaatbaar omdat deze gronden in eigendom van de gemeente zijn. Belangen van particulieren worden hiermee niet geschaad.
Meer noordelijk, langs het Aduarderdiep, zijn de gonden in particulier eigendom bij agrariërs. Hierop is nu de bestemming Agrarisch met waarden gelegd. Deze bestemming regelt, naast het agrarisch gebruik, het behoud en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. Deze bestemming biedt voldoende mogelijkheden voor de aanleg van de ecologische verbindingszone. Als het langs het Aduarderdiep tot inrichting van de ecologische zone komt kan dezelfde breedte worden gehanteerd als langs de Zuidwending.
Ad. 9. Biotoopwacht Groninger Molenhuis
Naast algemene informatie ten aanzien van molenbiotopen verzoekt de Biotoopwacht de zone rond de molen te vergroten tot een straal van 400-500 meter rond de molen. Hierbij zou dan moeten gelden dat vanaf meer dan 100 meter van de molen obstakels kunnen worden toegelaten die blijven onder de lijn oplopend met 2 meter per 100 meter afstand. In de eerste 100 meter mogen belemmeringen niet boven de onderkant van de wieken uitkomen.
Reactie:
In het bestemmingsplan is voor een zone van 100 meter rond de in het plangebied voorkomende molens een gebiedsaanduiding opgenomen. Deze aanduiding heeft ten doel het beschermen van het kunnen functioneren van de molen op het punt van vrije windvang en de waarde van de molen als cultuurhistorisch en landschappelijk beeldbepalend element. Binnen de zone zijn de bestaande bouwhoogtes van de aanwezige bebouwing vastgelegd. Het leggen van een grotere zone is niet nodig. Buiten de 100 meter zone komen de gebiedsbestemmingen Natuur, Agrarisch met waarden en Agrarisch voor. Deze bestemmingen zijn eveneens conserverend van aard. Nieuwe bebouwing is hierin niet toegestaan, evenals het aanleggen van nieuw bos en houtteelt. Dit maakt het onnodig de zone rond de molens groter te maken.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid / Exploitatie
Economische uitvoerbaarheid
Onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen heeft in het algemeen betrekking op nieuwe ontwikkelingen waarvoor bestemmingswijzigingen nodig zijn en die door de gemeente worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan Buitengebied is echter een conserverend bestemmingsplan, waarbij de perceelsgebonden ontwikkelingen aan het particuliere initiatief worden overgelaten.
Grondexploitatie
Verder is nagegaan of het op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (afdeling 6.4, Grondexploitatie) noodzakelijk is een exploitatieplan aan het bestemmingsplan toe te voegen. Een dergelijk plan wordt tezamen met het bestemmingplan door de raad vastgesteld en bevat een verantwoording van de wijze, waarop de kosten van een ontwikkeling, waaronder de bouw van woningen, verzekerd zijn. Daarnaast kan een exploitatieplan inrichtingseisen voor de ontwikkeling bevatten. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig als ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan een exploitatieovereenkomst is gesloten met de ontwikkelende partij, als het gaat om gronden die in eigendom zijn van de gemeente dan wel die reeds zijn vergund of waarvoor een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan is opgenomen.
Tevens is in de Wro geregeld dat een exploitatieplan ten behoeve van ontwikkelingen die door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt pas ten tijde van de wijziging van de bestemming hoeft worden vastgesteld.
Aangezien het bestemmingsplan Buitengebied nieuwe ontwikkelingen niet zonder meer mogelijk maakt (hiervoor moet eerst een wijzigingsplan worden gemaakt) is het niet nodig een aparte overeenkomst met een ontwikkelende partij te sluiten of een exploitatieplan vast te stellen.
Bijlagen
Bijlage 1 Cultuurwaardenkaart
Bijlage 2 Karakteristieke Panden Op Adres
Nr | Adres | Omschrijving |
90ka | Aduarderdiepsterweg 15 | Oldambtster-boerderij met stookhut |
89ka | Aduarderdiepsterweg 17 | kop-hals-romboerderij met kleine bijschuur |
21ka | Bebouwingslint langs Friesestraatweg | 9 vrijstaande éénlaagse panden |
74ka | Friesestraatweg 253 | kop-romp boerderij met dwarshuis |
61ka | Friesestraatweg 271 | Oldambtster-boerderij |
73ka | Friesestraatweg 426 | kop-romp boerderij met smalle bijschuur |
72ka | Friesestraatweg 430 | Oldambtster-boerderij |
65ka | Friesestraatweg 440 | kop-romp boerderij met kleine bijschuur |
66ka | Friesestraatweg 442 / 444 | kop-romp boerderij met losstaande bijschuur |
64ka | Gaaikemadijk 3 | kop-romp boerderij met losstaande bijschuur |
95ka | Hoogeweg 17 | kop-romp boerderij met dwarshuis en uitbouw |
27ka | Hoogeweg 21, 25 en 27 | 3 vrijstaande éénlaagse panden |
22ka | Nieuwklap - buurtschap | 4 vrijstaande éénlaagse panden |
83ka | Noodweg 3 | Oldambtster-boerderij met stookhut |
81ka | Noodweg 5 | kop-romp boerderij met bijschuur en stookhut |
70ka | Noodweg 6 | Oldambtster-boerderij |
240ka | Noorddijkerweg 1 | kop-romp boerderij met bijschuur |
241ka | Noorddijkerweg 3 | kop-romp boerderij |
222ka | Noorddijkerweg 4 | woning naast de molen |
242ka | Noorddijkerweg 13 (en 11) | Oldambtster-boerderij |
220ka | Noorddijkerweg 15 | pastorie |
163ka | Oude Adorperweg 2 | kop-romp boerderij |
162ka | Oude Adorperweg 3 | kop-romp boerderij |
160ka | Oude Adorperweg 5 | kop-romp boerderij met hut en stookhut |
159ka | Oude Adorperweg 7 | Oldambtster-boerderij met stookhut en losstaande bijschuur |
158ka | Oude Adorperweg 8 | Oldambtster-boerderij |
150ka | Paddepoelsterweg 9 | kop-hals-rompboerderij met uitbouw en bijschuur |
152ka | Paddepoelsterweg 11 | bijschuren en stookhut |
153ka | Paddepoelsterweg 16 | kop-romp boerderij met bijschuur en stookhut |
340ka | Winschoterweg 6 | kop-romp boerderij |
341ka | Winschoterweg 8 | kop-romp boerderij |
342ka | Winschoterweg 9 | kop-romp boerderij |
320ka | Winschoterweg 12 | arbeiderswoning |
157ka | Winsumerweg 5 | kop-romp boerderij met dwarshuis |
166ka | Wolddijk 97 | Oldambtster-boerderij |
165ka | Wolddijk 99 | Oldambtster-boerderij met hut |
68ka | Zijlvesterweg 5 | kop-romp boerderij met bijschuur |
67ka | Zijlvesterweg 7 | kop-romp boerderij met hut |
69ka | Zijlvesterweg 8 | kop-hals-rompboerderij |
20ka | Zijlvesterweg 9, 11 en 13 | éénlaags bouwblok |
63ka | Zijlvesterweg 10 | Oldambtster-boerderij met bijschuur en stookhut |
62ka | Zijlvesterweg 15 | kop-romp boerderij met kleine bijschuur |
28ka | Zijlvesterweg 19 | Arbeidershuisje |
96ka | Zijlvesterweg 21 | kop-romp boerderij |