KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Artikel 3 Uitmetingsverschillen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Leiding - Gas
Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 10 Algemene Afwijkingsbevoegdheid
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Begrenzing Plangebied
1.3 Voorgeschiedenis
Hoofdstuk 2 Het Ontwerp
2.1 Eindbeeldstudie Oostelijke Ringweg
2.2 Het Ontwerp Van De Aansluiting
2.3 Openbare Ruimte
Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden / Omgevingsaspecten
3.1 Duurzaamheid, Energie En Leefomgevingskwaliteit
3.2 Archeologie
3.3 Ecologie
3.4 Water
3.5 Milieu
3.6 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting
4.1 Algemeen
4.2 Geldende Bestemmingsplannen En Overige Regelingen
4.3 Toelichting Op De Artikelen
Hoofdstuk 5 Participatie, Inspraak En Overleg
5.1 Participatie En Inspraak
5.2 Overleg

Oostelijke Ringweg Kardinge

Bestemmingsplan - Groningen

Onherroepelijk op 22-02-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplanOostelijke Ringweg, Kardinge van de gemeente Groningen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0014.BP511ORingKardinge-oh01 met de bijbehorende regels.

1.3 de kaart:

de plankaart van het bestemmingsplanOostelijke Ringweg, Kardinge, bestaande één kaartblad.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 additionele voorzieningen:

voorzieningen, die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.12 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.13 peil:

voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

voor schepen: de waterspiegel.

1.14 standplaats voor een woonwagen:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.15 woonwagen:

voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevelvlakken en / of de buitenkant dakoverstek en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 horizontale diepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de hoogte van een bouwlaag

de hoogte tussen de bovenkanten van boven elkaar gelegen vloeren, of tussen bovenkant vloer en vlakke afdekking, welke hoogte niet meer mag bedragen dan in de bouwregels is bepaald.

2.9 bruto vloeroppervlakte van een bouwlaag:

op de vloer van de bouwlaag, tussen de binnenzijde van de gevelmuren.

2.10 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Artikel 3 Uitmetingsverschillen

Voor zover op de kaart niet anders is aangegeven, wordt de vaststelling van afmetingen bepaald door middel van meting op de kaart, met dien verstande dat:

  1. a. de maatbepaling tot op 1 meter nauwkeurig geschiedt, en
  2. b. de maat van de openbare ruimte wordt berekend naar de ter plaatse geldende werkelijke situatie, behoudens indien de grenslijn van de bebouwing niet in de bestaande voorgevellijn is geprojecteerd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, fiets- en voetpaden;
  2. b. viaducten en andere kunstwerken;
  3. c. geluidwerende voorzieningen;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. bermen, taluds, groenvoorzieningen en waterlopen;
  7. g. additionele voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Leiding - Gas

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van aardgastransportleidingen.

5.2 Bouwregels

Er zijn wat de bebouwing betreft, in afwijking van de bepalingen bij de andere voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan ten behoeve van de aardgastransportleidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 ten behoeve van de bouw van in de andere bestemming(en) genoemde bouwwerken, geen gebouw zijnde, na voorafgaand overleg met de betreffende leidingbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de aardgastransportleiding.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoogspanningsleidingen.

6.2 Bouwregels

Er zijn wat de bebouwing betreft, in afwijking van de bepalingen bij de andere voorkomende bestemming(en), uitsluitend hoogspanningsmasten toegestaan met een maximale bouwhoogte van 55 meter.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van de bouw van in de andere bestemming(en) genoemde bouwwerken geen gebouw zijnde, na voorafgaand overleg met de betreffende leidingbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van aan hun gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, werktuigen of machines of onderdelen daarvan, verpakkingsmaterialen, schroot- en afbraak- en bouwmaterialen, bagger en grondspecie, afval, puin, grind of brandstoffen, anders dan in verband met het normale onderhoud of ter verwezenlijking van de bestemming;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een automaten/amusementshal;
  3. c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor standplaatsen voor woonwagens.

Artikel 9 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
  2. b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  3. c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de parkeergelegenheid en de laad- en losmogelijkheden;
  5. e. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsbevoegdheid

10.1 Afwijkingsbevoegdheid

Voor zover zulks niet op grond van een andere bepaling van de regels kan worden toegestaan, kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan:

  1. a. van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages en/of van de bij recht in de regels en/of op de plankaart gegeven maten en afmetingen tot maximaal 1 meter;
  2. b. voor aanpassing in geringe mate van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. voor overschrijding van de bouw- en/of maatvoeringsgrenzen:
    1. indien een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
    2. ten behoeve van stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, terrassen, erkers, balkons, luifels, hijsinrichtingen, lift- en trappenhuizen alsmede naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken;
  4. d. voor het oprichten van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwtjes voor zakelijke doeleinden, zoals kiosken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met een maximale inhoud van 50 m3;
  5. e. voor het oprichten van bouwwerken van openbaar nut, zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasreduceerstations en daarmee gelijk te stellen bouwwerken met een maximale inhoud van 200 m3;
  6. f. voor het oprichten van containers voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, als bedoeld in artikel 1.1., eerste lid, Wet milieubeheer, met een maximale inhoud van 200m3, met dien verstande dat voor ondergrondse containers geen maatvoeringsbeperkingen gelden;
  7. g. voor het realiseren van voorzieningen ten behoeve van de verkeers- en waterinfrastructuur;
  8. h. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals vlaggenmasten, reclame-uitingen tot een maximale hoogte van 6 meter, gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstuitingen;
  9. i. voor het innemen van een standplaats voor straathandel;
  10. j. voor overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter vanaf peil, met dien verstande dat voor reclame-uitingen een maximale hoogte van 6 meter geldt;
  11. k. voor overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, tot maximaal 40 meter vanaf peil.

10.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels met toepassing van lid 10.1 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de milieusituatie;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplanOostelijke Ringweg, Kardinge.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De Oostelijke Ringweg in Groningen ondergaat tussen 2010 en 2015 een ingrijpende reconstructie. Gelijkvloerse kruisingen worden ongelijkvloers en de zes aansluitingen voor de ontsluiting van omliggende gebieden worden gewijzigd en verbeterd. Daarmee wordt het capaciteitsprobleem aangepakt en wordt Groningen beter bereikbaar vanuit de regio. De aansluiting van de Oostelijke Ringweg op Kardinge is een onderdeel van dit grote project. Doel van dit bestemmingsplan is om de reconstructie van deze aansluiting planologisch mogelijk te maken.

1.2 Begrenzing Plangebied

Op basis van het door de provincie Groningen gemaakte ontwerp voor de aansluiting en de grenzen van de omliggende bestemmingsplannen is de grens van het plangebied bepaald. Het plangebied omvat de aansluiting zelf alsmede een gedeelte van enkele honderden meters van de Oostelijke Ringweg zelf ten noorden van de aansluiting. De bestemmingsplannen voor de aansluitingen Beijum Zuid / De Hunze en Beijum Noord - Groningerweg zullen hierop aansluiten. Op onderstaand kaartje wordt de plangrens aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP511ORingKardinge-oh01_0001.jpg"

plangrens

1.3 Voorgeschiedenis

In 1998 heeft de provincie Groningen samen met Rijkswaterstaat en de gemeente Groningen een inventarisatie en analyse laten uitvoeren naar de Ringweg van Groningen (Visie Ringweg

Groningen, 1998). Uit de analyse blijkt dat er zich, ondanks de investeringen in openbaar vervoer en fietsvoorzieningen, in toenemende mate capaciteitsproblemen (gaan) voordoen op de Ringweg en dat de inrichting van de Ringweg niet overeenkomt met de inrichtingseisen van een regionale stroomweg conform Duurzaam Veilig Verkeer. Het kernprobleem bij zowel de capaciteitsproblemen, als het niet voldoen aan de inrichtingseisen, ligt voornamelijk bij de vele aansluitingen en het feit dat een groot

gedeelte van de aansluitingen en knooppunten gelijkvloers is uitgevoerd. Op basis van deze analyse is een visie ontwikkeld waarin wordt ingezet op enerzijds minder aansluitingen op de Ringweg en anderzijds op het ongelijkvloers maken van de resterende aansluitingen. Aangezien de Oostelijke Ringweg onderdeel uitmaakt van deze wegenstructuur, is ook voor deze weg een maatregelenpakket geformuleerd.

In 2006 is een overeenkomst bereikt met de minister over de overname van de N46 (Oostelijke Ringweg Groningen en Eemshavenweg) door de provincie Groningen van het Rijk. De overeenkomst is een belangrijke impuls om versneld de bereikbaarheid van Groningen vanuit de regio te verbeteren. Per 1 januari 2007 is de N46 officieel overgedragen aan de provincie Groningen. Onderdeel van de afspraken met het Rijk is dat de provincie Groningen zorgdraagt voor het onderhoud en voor het opwaarderen van de N46 tot een (stads)stroomweg met ongelijkvloerse aansluitingen. Het opwaarderen van de N46 dient in de periode tot 2015 zijn beslag te krijgen.

Hoofdstuk 2 Het Ontwerp

2.1 Eindbeeldstudie Oostelijke Ringweg

In 2009 hebben Provinciale Staten het visiedocument Eindbeeld Oostelijke Ringweg Groningen vastgesteld. Dit rapport bevat een studie voor de toekomstige inrichting van de Oostelijke Ringweg en bevat zowel een totaalbeeld als deelontwerpen voor de diverse aansluitingen. Daarnaast zijn in het rapport de resultaten van diverse onderzoeken opgenomen.

Als provinciale weg gelegen in de stad Groningen hebben zowel de provincie als de gemeente een direct belang bij het goed functioneren van de Oostelijke Ringweg. Bij de totstandkoming van het eindbeeld zijn de provincie Groningen en de gemeente Groningen daarom gezamenlijk opgetrokken. Gebruik is gemaakt van kennis en expertise van beide organisaties maar ook van daarbuiten. Integraliteit was daarbij het uitgangspunt. Naast verkeerskundigen zijn onder meer ecologen, landschappers, stedenbouwkundigen en milieukundigen betrokken geweest. Tijdens het proces is veel aandacht besteed aan wat er leeft in de omgeving. Zo zijn er vanaf de start klankbordgroepbijeenkomsten georganiseerd, waarbij inbreng gevraagd is vanuit de omgeving. Voor deze bijeenkomsten zijn de wijkraden, bewoners- en bedrijventerreinorganisaties, maar ook partijen zoals de ANWB en de Kamer van Koophandel uitgenodigd. Aanvullend op de klankbordgroepbijeenkomsten zijn tijdens openbare informatieavonden de plannen besproken met een bredere groep belanghebbenden en belangstellenden. Ook zijn er nog individuele gesprekken gevoerd met bewoners en bedrijven.

2.2 Het Ontwerp Van De Aansluiting

De ligging van het viaduct bij Kardinge wordt in hoofdzaak bepaald door drie randvoorwaarden:

  • de ligging van het Kardingerplein en de Kardingerweg (ten westen van de ring), die niet in een rechte lijn van elkaar liggen en toch beiden op de ringweg moeten worden aangesloten;
  • de beschikbare ruimte die wordt begrensd door de ijsbaan, het Alfacollege, Vison keukens en de hoogspanningsleiding en –mast;
  • de geschiktheid van het te bouwen viaduct voor een toekomstige tram. Dit stelt eisen aan bijvoorbeeld de boogstraal (hoe scherp is een bocht) en de helling (hoe steil mag de tram) van de tram/busbaan.

De aansluiting wordt vormgegeven als half klaverblad en niet als Haarlemmermeeraansluiting. Bij een Haarlemmermeeraansluiting doorkruisen de op- en afritten de trambaan, wat niet wenselijk is. Daarnaast liggen de op- en afritten bij een Haarlemmermeeraansluiting meer richting Lewenborg waardoor het weefvak tussen de aansluiting Kardinge en de aansluiting Lewenborg te kort wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP511ORingKardinge-oh01_0002.png"

luchtfoto nieuwe situatie

Het bestaande fietsviaduct Windepad over de ringweg wordt afgebroken. De middenpijler staat in de weg, het viaduct voldoet niet meer aan de huidige richtlijnen voor aanrijdbeveiliging en past niet in de nieuwe beeldtaal voor de ringweg. De nieuwe fietsoversteek wordt gecombineerd met het nieuwe Kardingeviaduct dat meer richting het huidige Windepad opschuift. Deze combinatie is ook gewenst vanuit sociale veiligheid doordat er meer zicht op het fietspad is. In de toekomst kan op de nieuwe fietsoversteek een eventuele fietsroute langs de Oosterhamrikbaan worden aangesloten. Hiermee ontstaat dan een directe verbinding vanuit het centrum naar Kardinge.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP511ORingKardinge-oh01_0003.jpg"

nieuwe situatie gezien vanuit het zuiden

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP511ORingKardinge-oh01_0004.jpg"

nieuwe situatie gezien vanuit het noorden

Het nieuwe viaduct over de ringweg zal bestaan uit een in twee richtingen bereden weg, een in twee richtingen bereden busbaan, later om te bouwen tot trambaan, een in twee richtingen bereden fietspad en een voetpad. Het weggedeelte sluit aan op de Ulgersmaweg en de Kardingerweg, de trambaan sluit aan op de Oosterhamrikkade en het Kardingeplein. Het fietspad wordt aangesloten op het Windepad en op de Eenrumermaar.

De ligging van de ringweg blijft zowel horizontaal als verticaal ongewijzigd. De kruisingen van de op- en afritten met de Ulgersmaweg en Kardingeweg worden uitgevoerd als rotondes. Een voorrangskruising heeft onvoldoende capaciteit. Bij verkeerslichten is er onvoldoende ruimte om de benodigde opstelvakken te realiseren. Bovendien is de kans groot dat de wachtrijen terugslaan tot op de afritten wat verkeersonveilig is. Daarnaast zijn rotondes verkeersveiliger dan voorrangskruisingen en met verkeerslichten geregelde kruisingen.

Het gebied direct naast de ring kent een groeninvulling met vooral lage beplanting en waterpartijen om zicht te houden op het bedrijventerrein Ulgersmaborg Noord en op Kardinge.

2.3 Openbare Ruimte

2.3.1 Groenstructuur

Doel van de planvorming is ook een verantwoorde landschappelijke inpassing van de weg en de ongelijkvloerse kruising in zijn omgeving.

Structuurdrager

Het beeld van de weg wordt gekenmerkt door de lage ligging van de weg ten opzichte van het maaiveld en het ruime zicht op de directe omgeving.

De beplanting, bomen en struiken, staan groepsgewijs op het maaiveld. Er is veel zicht op de bebouwing aan weerszijden van de weg. De aard van de beplanting sluit aan bij het thema van de stedelijke zone die zich hier dwars over de weg uitstrekt.

De weg wordt ervaren als een open groene vallei in direct contact met zijn omgeving.

Het profiel

Gezien vanaf de weg is er een flauw talud van 13 meter met een hellingspercentage van 10% zodat er lange zichtlijnen naar het naastgelegen gebied mogelijk zijn. Er is veel contact tussen de weg en zijn omgeving.

De gekozen soorten beplanting dragen alle vrucht en bieden nestel- en schuilgelegenheid voor de fauna. De vruchten zijn niet alleen eetbaar voor dieren maar ook voor mensen.

Het voor de ecologische verbinding noodzakelijke wildraster, dat ervoor zorgt dat de zoogdieren niet de weg oversteken maar via ecoducten en faunatunnels de weg passeren, komt vier meter uit de rand van de weg te staan.

De toegepaste heesterbeplanting is van genetisch inheemse oorsprong.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP511ORingKardinge-oh01_0005.jpg"ontwerp voor het groenplan

De ongelijkvloerse kruising

De kruising krijgt een authentieke inrichting zodat ze een eigen 'adres' krijgt, net als ook de andere kruisingen op de Oostelijke Ringweg. De kommen die tussen de op- en afritten ontstaan vormen een tussenstap in de ecologische verbinding maar hebben ook een belangrijke functie in de 'adressering' van de kruising. Door middel van beplanting in een bepaald patroon wordt een aantrekkelijk beeld gecreëerd dat ook goed past in de ecologische verbinding.

De rotondes en overige groenvakken krijgen een inrichting passend bij de kruising zodat de overgang Oostelijke Ringweg - Kardinge duidelijk gemarkeerd is.

2.3.2 Groenbeleid

Het beleid voor groen van de Gemeente Groningen is neergelegd in een aantal documenten:

  • het Bomenstructuurplan;
  • de Groenstructuurvisie 'Groene pepers';
  • de Algemene Plaatselijke Verordening en de Nota Kapbeleid.

Het Bomenstructuurplan

In het in 2002 door de raad vastgestelde Bomenstructuurplan is per straat aangegeven welke bomenstructuren voor de stad waardevol zijn. De bomen langs dit gedeelte van de Oostelijke Ringweg vormen geen onderdeel van de bomenhoofd- of nevenstructuur.

De Groenstructuurvisie 'Groene Pepers'

Het groen langs de Ringweg is belangrijk voor de ecologie, leefbaarheid, vermindering van fijnstof en voor de tempering van de opwarming van de stad. Het groen langs de ringweg is 'basisgroen' zoals in 2009 is vastgesteld in de groenstructuurvisie Groene Pepers. Als groen uit de basisstructuur gekapt wordt, moet dit volgens de Groenstructuurvisie één op één worden gecompenseerd. In eerste instantie moet dit binnen de projectgrens worden gecompenseerd. Als dat niet mogelijk is, moet compensatie worden gevonden in de nabijheid van de locatie waar het groen wordt gekapt.

De Algemene Plaatselijke VerordeningGroningen 2009 en de Nota Kapbeleid

In de APVG 2009 en de daarbij behorende in 2010 vastgestelde Nota Kapbeleid is vastgesteld wanneer bomen (potentieel) monumentaal zijn. Langs dit gedeelte van de ringweg staat geen monumentaal groen omdat het nog niet ouder dan 50 jaar is. Wel staat er potentieel monumentaal groen zoals in de Bomeneffectanalyse nader gespecificeerd. Voor potentieel monumentale bomen geldt een hoge inspanningsverplichting deze te behouden.

2.3.3 Bomeneffectanalyse

Op basis van het Groenplan en een uitvoerige inventarisatie is een bomeneffectanalyse (BEA) gemaakt van het groen dat moet wijken en het groen dat na de reconstructie wordt aangeplant. Deze groenparagraaf is gebaseerd op de BEA gedateerd 31 augustus 20111. Op basis hiervan wordt de omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden aangevraagd.

Eén van de criteria, waaraan de aanvraag volgens de APVG wordt getoetst, is het verkrijgen van dringende redenen. In de 'Nota Kapbeleid 2010', die beleidsregels bevat voor de beoordeling van vergunningaanvragen, is dit criterium nader uitgewerkt. Volgens de nota mag een dringende reden in elk geval worden aangenomen wanneer burgemeester en wethouders of de raad zich aan de hand van een BEA of groenparagraaf hebben uitgesproken over bepaalde projecten waarbij groenbelangen betrokken zijn en het belang van bomen adequaat en zorgvuldig in beeld is gebracht.

Groencompensatie

De gevolgen op basis van het ontwerp zijn in de BEA, in lijsten en op tekeningen aangegeven. De gevolgen zijn in onderstaande tabel samengevat.

De genoemde aantallen kunnen na detaillering van het ontwerp (op uitvoerings-/besteksniveau) globaal met 20% positief of negatief afwijken. De hierna opgegeven aantallen/oppervlakte zijn globaal omdat de analyse is gemaakt op basis van het nader te detailleren groenplan.

planuitwerking
Beplanting Aanwezig Vellen Verplanten Compensatie Groenbalans
Bomen 91 stuks 28 stuks 6 stuks 43 stuks 15 stuks +
Singel 10,1 are 10,1 are ca. 16 are ca. 6 are +
Haag 230 meter 230 meter 230 meter -
Struweel 4,9 are 4,9 are 700m (ca.35 are) ca. 30 are +

Hiermee wordt voldaan aan de één op één herplantverplichting zoals in de Groenstructuurvisie is vastgesteld. Het aantal te kappen bomen, singels (hoog opgaande bomen/struiken langs de weg) en struweel (lage beplanting) wordt zeer ruim gecompenseerd en de te kappen hagen worden niet gecompenseerd. Gemiddeld genomen betekent dit een ruime groencompensatie.

Wijze van herplant
Bij het uitwerken van het Groenplan zullen de soorten en maten van de beplanting nader worden aangegeven. Er worden bomen van de eerste grootte geplant die meer dan 18 meter hoog worden.

Belangrijk voor het goed groeien van bomen is de inrichting van een volwaardige ondergrondse groeiplaatsinrichting. De grootte van deze groeiplaats bepaalt hoe oud de bomen kunnen worden. Deze ondergrondse groeiplaats zal per boom in dit project minimaal 50 m3 groot zijn.

In dit stadium is niet aan te geven waar de kabels en leidingen komen te liggen. Het genoemde Groenplan is leidend bij de vaststelling van het kabels- en leidingentracé. Met de uitwerking van het tracé waar deze kabels en leidingen komen te liggen wordt rekening gehouden met de benodigde groeiplaatsinrichting.

  1. 1. Oostelijke Ringweg, Groningen. Bomeneffectanalyse Kardinge. Nationale Bomenbank, rapport 11-848, 31 augustus 2011

Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden / Omgevingsaspecten

Dit hoofdstuk gaat in op de wijze waarop bij het maken van het bestemmingsplan / het planvormingstraject rekening is gehouden met de omgeving. Aan de hand van de verschillende omgevingsaspecten is aangegeven hoe de in het plangebied voorkomende functies op elkaar zijn afgestemd om overlast en ongewenste effecten op de omgeving te voorkomen.

3.1 Duurzaamheid, Energie En Leefomgevingskwaliteit

De duurzaamheidsvisie van de gemeente Groningen is gebaseerd op het beleidskader van de gemeente Groningen dat is uitgewerkt in: 'het Beleidskader duurzaamstestad.groningen.nl' en het 'Masterplan Groningen energieneutraal'. Vastgelegd is hoe de leefomgevingskwaliteit duurzaam ontwikkeld kan worden en hoe de gemeente zich gereed maakt voor de effecten van klimaatverandering. Duurzaamheid bestaat uit de twee volgende onderdelen: leefomgevingskwaliteit en energie.

Leefomgevingskwaliteit

De leefomgevingskwaliteit vormt een belangrijk onderdeel van de totale afweging over ruimtelijke plannen binnen de gemeente. Naast de milieu-items maken groen, water en ecologie ook onderdeel uit van de leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt in de desbetreffende paragrafen aandacht besteed. Daar waar nodig worden onderzoeken verricht en is aangegeven wat gedaan kan worden om de directe negatieve gevolgen voor de omgeving te beperken.

Energie

In het bestemmingsplan is geen ruimtelijk relevant onderdeel opgenomen wat betreft nieuwe ontwikkelingen op het gebied van energie. Dit betekent niet dat er geen mogelijkheden zijn in het plangebied voor eventuele toekomstige ontwikkelingen, zoals kansen om bijvoorbeeld een warmtenet of een groengasleiding aan te leggen. Dit is echter niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Indien in het plangebied, om wat voor reden dan ook, zonnepanelen worden gebruikt dan kan dit omdat deze onder de Wabo vergunningvrij zijn.

In het bestemmingsplan kunnen alleen ruimtelijk relevante aspecten van energie van duurzaamheid worden gerealiseerd. Een bestemmingsplan regelt namelijk het gebruik van de (boven- en onder)grond, (oppervlakte)water en de opstallen en bepaalt de bouwmogelijkheden. Het bestemmingsplan fungeert als toetsingsnorm voor omgevingsaanvragen voor bouw, aanleg of sloop. Andere aspecten van duurzaamheid, die ruimtelijk niet relevant zijn, worden geregeld in publiekprivate samenwerking, convenanten, het programma van eisen, het exploitatieplan en de anterieure (privaatrechtelijke) overeenkomst.

3.2 Archeologie

Inleiding

In 1992 is door Nederland het Verdrag van Valetta ondertekend. Dit verdrag is vertaald in een ingrijpende wijziging van de Monumentenwet '88 en enkele andere wetten, zoals de Ontgrondingenwet en de Woningwet. Hierin wordt de verantwoordelijkheid voor een goede omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden bij de gemeenten gelegd. De bescherming van die waarden dient te worden meegenomen in de ruimtelijke ordening, d.w.z. de bestemmingsplannen.

Elk bestemmingsplan dient vanaf 1 september 2007 daarom een paragraaf archeologie te bevatten, waarin wordt aangegeven welke archeologische waarden in het plan aanwezig, dan wel te verwachten zijn. Daarnaast dient het bestemmingsplan regels te bevatten om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen. Die regels kunnen in enkele, op archeologische gronden geselecteerde, gebieden aan een 'omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden' worden verbonden. Daarmee wordt de aanvrager van een dergelijke vergunning verantwoordelijk voor behoud van archeologisch erfgoed. De Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening van de gemeente en dit bestemmingsplan beschrijven vervolgens de procedure.

Archeologisch onderzoek

Om de verwachte archeologische waarden in het plangebied in kaart te brengen, is in januari 2011 door bureau De Steekproef een archeologisch onderzoek verricht door middel van boringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP511ORingKardinge-oh01_0006.jpg"

locaties proefboringen

De resultaten van dit onderzoek wijzen uit dat de ondergrond in dit gebied tot op het diepe wadzand is verstoord. Eventuele archeologische waarden zijn door deze verstoring hoogstwaarschijnlijk niet meer intact aanwezig. Er worden in dit bestemmingsplan dan ook geen beschermende maatregelen opgenomen.

Mochten er - tegen de verwachting in - bij werkzaamheden in het gebied archeologische resten aan het licht komen, dan dienen die te worden gemeld conform artikel 43 van de Monumentenwet 1988.

3.3 Ecologie

Ecologische groenstructuur

Het tracé van de Oostelijke Ringweg wordt als een groene vallei aan de oostkant van de stad beschouwd. De bermen en taluds met aansluitende groengebieden vormen een belangrijk onderdeel van de door de raad vastgestelde Stedelijke Ecologische Structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP511ORingKardinge-oh01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP511ORingKardinge-oh01_0008.jpg"

Tegelijkertijd vormt de weg een barrière in de mogelijkheden voor dieren om van oost naar west te bewegen; de belangrijke zogenaamde radiale ecologische ontsluiting van de stad wordt door de ringweg gebarricadeerd. Ook de wijkontsluitingswegen van Kardinge en Ulgersmaborg-Noord in dit deeltracé vormen een barrière en maken het bewegen in noordelijke en zuidelijke richting vrijwel onmogelijk. Genetische uitwisseling dan wel beweging, veroorzaakt door klimaatsverandering, vragen om vitale ecologische verbindingen. Belangrijke te verbinden groengebieden in dit tracé zijn de zogenaamde Groene Scheg, de Hunzezone, de Zuidwending en het groen- en recreatiegebied Kardinge.

Het tracé van de ringweg bestaat uit verschillende biotopen. In dit open en meer ruimtelijke deel gaat het om bermen, graslanden, bomen, struiken en diverse sloten. Dit deel is sterk verbonden met het recreatiegebied Kardinge dat in beheer is bij Natuurmonumenten en de Groene Scheg. De biodiversiteit in deze grote groengebieden is relatief groot en waardevol.
In bomen kan een ransuil broeden en in de sloten zijn kansen voor de zeldzame poelkikker. De graslanden geven ruimte aan graslandvlinders, marters, verschillende muizensoorten, egels en zelfs incidenteel reeën.
De aantakkende groenstructuren van de ringweg hebben gelijke of aanvullende kenmerken die allen ondersteunend werken. Uiteindelijk vertakken die zich in kleinere groenaders in de woonwijken en genereert dat gewenste leefomgevingskwaliteit.
Verschillende vleermuissoorten als ruige dwergvleermuis en water- en meervleermuis gebruiken de boomstructuren en/of waterwegen als foerageerplek en trekroute. Deze trekroutes zijn wettelijk beschermd. Behoud en versterking van deze zones is van groot belang.

Waterstructuur
Binnen het plangebied komen geen grotere waterstructuren voor, uitgezonderd het water direct rond het sportcentrum. Het gaat echter voornamelijk om sloten. In deze sloten zijn beperkte voortplantingsmogelijkheden voor vissen en watervogels. Voor verschillende amfibieën en libellen vormt het echter een belangrijke leefplaats. In dat laatste geval kunnen we denken aan kleine watersalamanders, bastaardkikkers, bruine kikkers en zelfs de zeldzame poelkikker.
Voor ecologische wateren wordt gestreefd naar een hogere waterkwaliteit (sanering riooloverstorten), doorzicht, doorstroming, ondergedoken waterplanten en het ontwikkelen van ecologische oevers. Bij de meeste watergangen zijn de taluds zeer steil waardoor ecologische kwaliteiten van oeverbeplanting ontbreken en mogelijkheden voor amfibieën en libellen beperkt zijn. Ook de ijsvogel kan profiteren van een dergelijke inrichting indien een plaatselijke steilrand en lokaal overhangende takken gerealiseerd worden.
Water en oever zijn van belang als effectieve trekroute voor daaraan verbonden flora en fauna.

Gewenste ontwikkeling
Genetische uitwisseling en klimaatopwarming vragen om duurzame, goed functionerende kerngebieden en ecologische verbindingen tussen groengebieden.
Optimale groenverbindingen zijn minimaal 25 meter breed en bevatten naast een waterstructuur een boom-, struik- en kruidlaag om voor een doelsoort als bunzing en egel passeerbaar te zijn. Bij langere verbindingszones zijn aansluitende kleinere groengebieden als ondersteuning van belang.
Het ontwerp voorziet in behoud en herontwikkeling van genoemde natuurwaarden. Inrichting en beheer van alle groengebieden moet afgestemd zijn op het Doelsoortenbeleid Noord.
Waar nodig worden faunapassages gerealiseerd zodat de dieren ongehinderd de ringweg en wijkontsluitingswegen kunnen passeren. In dit tracédeel is ter hoogte van het Meedenpad een ecoduct voorzien zodat de stadsnatuur verbonden blijft met het buitengebied. Langs de ringweg wordt aan beide zijden een faunakeerscherm geplaatst zodat dieren uitsluitend via de faunapassages kunnen oversteken. Locaal worden groepjes struiken geplant als dekking voor dieren tussen de faunapassages en groengebieden.
Daarnaast worden er nieuwe bomen geplant. Graslanden zullen schraal worden aangelegd en worden ingezaaid met een gebiedseigen kruidenmengsel met soorten als knoopkruid, agrimonie, pastinaak en paarse morgenster. Lokaal wordt een poel of ijsvogelbroedplek gerealiseerd. De aanplant zal waar mogelijk plaats vinden met genetisch inheems materiaal.

Wet- en regelgeving

Door middel van quickscans en zonodig nader onderzoek worden de ruimtelijke ontwikkelingen getoetst aan de Flora- en faunawet alsook het stedelijke ecologisch beleid2 . Op grond van de uitgevoerde quick scan kan de aanwezigheid van een soort die een zware bescherming geniet in de Flora- en faunawet (de ransuil) niet worden uitgesloten. Nader onderzoek naar deze soort is noodzakelijk. Als deze vervolgens wordt aangetroffen en negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden, is het noodzakelijk om een ontheffing aan te vragen. In het projectplan dat bij de ontheffingsaanvraag wordt ingediend, moet duidelijkheid verschaft worden over uit te voeren mitigatie en zo nodig compensatie.

Vanwege het voorkomen van broedvogels zal het verwijderen van opgaande beplanting (bomen en struiken) en ruige oeverbegroeiingen buiten het broedseizoen (half maart tot en met half juli) moeten worden uitgevoerd.

De overige in het plangebied gevonden en te verwachten soorten zijn licht beschermd. Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De algemene zorgplicht is dan wel van kracht.
De afstand tot de Ecologische Hoofdstructuur - Koningslaagte - bedraagt gemiddeld 1 kilometer. De afstand tot het Leekstermeergebied bedraagt ruim 6 kilometer. Door deze afstand is er geen invloed op de Natura 2000-gebieden.

  1. 2. Toetsing Flora- en faunawet voor de reconstructie van de oostelijke ringweg Groningen: Kruising Kardinge/Ulgersmaborg. Buro Bakker adviesburo voor ecologie BV te Assen, in opdracht van provincie Groningen

3.4 Water

De watertoets vormt een onderdeel van de startovereenkomst Waterbeleid in de 21e eeuw, een gezamenlijk stuk van de VNG, de provincies, het Rijk en de Unie van Waterschappen. In het kader daarvan dient in de totstandkoming van ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met de belangen van het water. Dit plangebied valt in het werkgebied van Waterschap Noorderzijlvest. In het kader van de watertoets is contact gezocht met het waterschap. Het waterschap heeft in het voortraject zijn uitgangspunten kenbaar gemaakt.

De Oostelijke Ringweg Groningen ligt in de huidige situatie verdiept, waarbij de weg onder het grondwaterpeil ligt. De weg wordt door een drainage- en bemalingssysteem droog gehouden. Het hemelwater dat op het verharde oppervlak terecht komt, wordt afgevoerd naar goten, die vervolgens aansluiten op een rioleringssysteem. Het grondwater en het hemelwater worden elk door een apart rioleringssysteem afgevoerd naar het gemaal Kardinge. Het gemaal voert dit water af naar de nabijgelegen watergang. De beschreven systemen blijven na reconstructie gehandhaafd. Omdat er (nagenoeg) geen toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, treedt er geen verslechtering op ten opzichte van de huidige situatie.

Als gevolg van de reconstructie wordt wel een aantal watergangen ingekort c.q. deels gedempt. Deze worden in hetzelfde peilgebied en hetzelfde plangebied gecompenseerd zodat de totale wateroppervlakte niet afneemt. De toetsing hiervan vindt plaats bij de aanvraag van de watervergunning.

Bij de reconstructie van de aansluiting Lewenborg wordt eveneens een watergang gedempt. De compensatie hiervan vindt plaats in het plangebied voor de reconstructie van Beijum Zuid en/of Kardinge.

Het waterschap heeft aangegeven dat, gezien de eventueel geringe toename van het verhard oppervlak en de lage ligging van de weg, er geen extra waterberging gezocht hoeft te worden.

Ten aanzien van water bestaan er geen belemmeringen voor de reconstructie van de aansluiting Oostelijke Ringweg / Kardinge.

3.5 Milieu

3.5.1 Geluid (wegverkeer)

In opdracht van de Provincie Groningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de reconstructie van de aansluiting Kardingerweg/Oosterhamrikbaan op de Beneluxweg3. Het onderzoek is gedaan door het adviesbureau NAA (rapportage d.d. 6 mei 2011). Het rapport is als losse bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Conclusie van het rapport is dat:

  • ten gevolge van de N46 er bij 7 (mogelijke) bedrijfswoningen aan het Grondzijl sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Voor deze bestemmingen is door de provincie Groningen een hogere waarde vastgesteld;
  • ten gevolge van de Kardingerweg is er bij 2 (mogelijke) bedrijfswoningen en maatschappelijke functies aan de Melisseweg sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Voor deze bestemmingen is een hogere waarde vastgesteld door de gemeente Groningen.

De hogere waardeprocedures zijn doorlopen gelijktijdig met de procedure van het ontwerp-bestemmingsplan. Er zijn geen zienswijzen op ingebracht. De hogere waardebesluiten zijn genomen door gedeputeerde staten respectievelijk burgemeester en wethouders.

Overig geluid, zoals industrielawaai en spoorweglawaai, speelt niet in dit bestemmingsplan.

  1. 3. Akoestisch onderzoek reconstructie aansluiting Kardingerweg / Oosterhamrikbaan op de Beneluxweg. NAA, 6 mei 2011

3.5.2 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model. Voor het bestemmingsplan is nagegaan wat de concentraties zijn van de luchtverontreinigende stoffen en of er luchtkwaliteitsnormen worden overschreden.

Naast de memo beoordeling luchtkwaliteit van de provincie Groningen, d.d. 17 februari 2011, is er een onderzoek gedaan4. Uit het onderzoek en de memo volgt dat de luchtkwaliteit voor het vaststellen van het bestemmingsplan geen belemmering vormt.

De memo beoordeling luchtkwaliteiteit en het onderzoek zijn als losse bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

  1. 4. Onderzoek luchtkwaliteit aansluiting Kardingerweg / Oosterhamrikbaan op de Beneluxweg. NAA 24 mei 2011.

3.5.3 Externe Veiligheid (transport, bedrijven/instellingen en buisleidingen)

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bij voorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

De minister van I&M is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, VROM, 2004, laatst gewijzigd 2009) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met VROM. Voor aardgastransportleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (1-1-2011). Op dit moment wordt nieuw wettelijk instrumentarium ontwikkeld voor het transport van gevaarlijke stoffen (Besluit transport externe veiligheid (Btev), verwacht voor 2012 en Basisnetten Weg, Spoor en Water).

De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden.

Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij negatieve veranderingen van het groepsrisico moet de gemeente een verantwoording van het groepsrisico afleggen.

Voor het bestemmingsplan is een risico-inventarisatie uitgevoerd (d.d.04-03-2011). Hieruit blijkt dat het plangebied te maken heeft met een aantal risicobronnen. Deze bevinden zich in zowel binnen het plangebied als in de omgeving van de Oostelijke Ringweg. Het betreft de volgende bronnen:

  • LPG tankstation, Euro Kartracing en Sportcentrum Kardinge,
  • provinciale weg N46,
  • hoge druk aardgasleiding N 507-50-KR.

Verder bevinden zich geen risicobronnen in of nabij het plangebied. Voor alle risicobronnen wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden van het plaatsgebonden risico, alsmede voor het plasbrand-aandachtsgebied (PAG). De reconstructie van de Oostelijke Ringweg heeft geen invloed op deze inrichtingen.

Voor de N46 heeft de Milieudienst een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd5 . Hieruit blijkt dat het risico past binnen de bestaande wettelijke kaders. Het volledige onderzoeksrapport is als losse bijlage toegevoegd aan het bestemmingsplan.

In het provinciaal basisnet Groningen is voor de N46 (het deel Oostelijke Ringweg tot de aansluiting met de ringweg noord) een PRmax berekend van 11 meter. Deze 11 meter wordt gerekend vanaf de as van de weg en daarmee valt de PRmax op de oostelijke ringweg zelf.

Naast de PRmax geeft het provinciaal basisnet Groningen nog een beperking, te weten een 30 meter zone welke vrij van nieuwe objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen gehouden moet worden. Binnen de 30 meterzone van de oostelijke ringweg (huidig en na ombouw) zijn geen objecten voor minder zelfredzame personen aanwezig.

De Oostelijke Ringweg kruist ter hoogte van Euro Kartracing een hoge druk aardgasleiding (N 507-50-KR) met een diameter van 6" en een werkdruk van 40 bar. Ten noorden van de aansluiting met de ringweg noord loopt een 4" hogedruk aardgasleiding (N507-31-KR) met een werkdruk van 40 bar.

Beide hogedruk aardgasleidingen vormen geen planologische belemmering. Tijdens de werkzaamheden aan de Oostelijke Ringweg zullen de bepalingen conform de Grondroerdersregeling in acht genomen (moeten) worden.

Ten aanzien van externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de reconstructie van de Oostelijke Ringweg en daarmee voor het bestemmingsplan. Zoals bovengenoemd zal tijdens de werkzaamheden wel rekening gehouden moeten worden met de hogedruk aardgasleiding ter hoogte van Euro Kartracing.

  1. 5. Rapportage N46 Beijum. Milieudienst gemeente Groningen, 15 juni 2011

3.5.4 Bodem

Voor het plangebied is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd in opdracht van de Provincie Groningen6.Momenteel is de kwaliteit van de bodem nog onvoldoende in beeld. Om de kwaliteit van de bodem te bepalen is aanvullend bodemonderzoek nodig. Afhankelijk van de uitkomsten van het vervolgonderzoek kan bepaald worden of er sanerende maatregelen getroffen moeten worden.

Bij de aanpak van de bodemverontreiniging moet aangesloten worden bij de geplande ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van een bodemonderzoek en voor een sanering ligt bij de veroorzaker, de eigenaar en/of de belanghebbende. Het uitgangspunt is dat de locatie geschikt wordt gemaakt voor het beoogde gebruik. Voordat met de sanering kan worden begonnen, moet de gemeente Groningen als bevoegd gezag op grond van de Wet bodembescherming instemmen met de voorgestelde sanering. De gemeente ziet toe op de juiste uitvoering van de sanering en van grondverzet in het algemeen.

Diffuse verontreinigingen

Eventuele diffuse bodemverontreiniging ontstaat door jarenlang gebruik en is niet tot een specifieke bron te herleiden. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Groningen blijkt dat in dit plangebied geen diffuse (lichte) bodemverontreiniging voorkomt.

Bij het toepassen en hergebruik van grond dient de “Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem” in acht genomen te worden.

De beoordeling van de bodemkwaliteit voor het bestemmingsplan gaat uit van een gebiedsbenadering en van de beschikbare gegevens op het moment van de inventarisatie. Individuele locaties zullen telkens opnieuw moeten worden beoordeeld op het aspect van geschiktheid. De inventarisatie is uitgevoerd op 4 april 2011 en is gebaseerd op de op dat moment bij de Milieudienst beschikbare gegevens over (potentiële) ernstige verontreinigingen. Dagelijks worden gegevens aangeleverd en bijgewerkt. Voor een actuele situatie of voor informatie over individuele locaties wordt daarom verwezen naar www.eloket.groningen.nl.

  1. 6. Historisch onderzoek Oostelijke Ringweg Groningen, kruispunt Kardinge. Terra Bodemonderzoek BV, 7 maart 2011.

3.6 Kabels, Leidingen En Straalpaden

In bestemmingsplannen worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's. Het gaat dan altijd om de hoofdtransportstructuur. In elk bestemmingsplangebied bevinden zich uiteraard ook kabels en leidingen voor distributie en huisaansluitingen, maar die worden niet in het plan opgenomen.
In het plangebied bevinden zich de volgende kabels en leidingen die als dubbelbestemming op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen:

  • een hogedrukgasleiding van de Gasunie met een diameter van 6 inch en een ontwerpdruk van 40 bar. In de externe veiligheidsstudie voor dit bestemmingsplan is het effect van deze leiding op zijn omgeving beschreven. Aangezien het aantal mensen dat binnen het invloedsgebied van deze leiding verblijft, gering is en door vaststelling van het bestemmingsplan niet wordt verhoogd, is een nadere uitwerking van het veiligheidsrisico niet aan de orde.
  • Een bovengrondse hoogspanningsverbinding van TenneT van 110 kV (Vierverlaten - Hunze). De verbinding heeft een indicatieve zone van 2x50 meter. Omdat binnen deze zone geen nieuwe gevoelige functies kunnen worden gerealiseerd, kan op de kaart volstaan worden met opname van de zakelijk rechtstrook. Deze meet voor deze verbinding 2x25 meter. Binnen deze zone mag alleen gebouwd worden ten behoeve van de verbinding, of anders uitsluitend na toestemming van de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 4 Juridische Toelichting

4.1 Algemeen

Het bestemmingsplan Oostelijke Ringweg, Kardinge voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor beheer en ontwikkeling van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kunnen met direct recht omgevingsvergunningen worden verleend. De gekozen bestemmingen en de daarbij behorende regels geven helder aan welke functies op welke plaats zijn toegestaan.

Het bestemmingsplan is digitaal gemaakt. De digitale kaart (verbeelding) is variabel in schaal doordat kan worden in- en uitgezoomd, en bezit een meetfunctie. Het digitale plan is raadpleegbaar via het internet (bestemmingsplannen.groningen.nl alsook www.ruimtelijke plannen.nl). Daar zijn de digitale bestanden ook te downloaden.

De papieren plankaart bestaat uit één kaartblad met schaal 1:1000. De kaart is getekend conform de SVBP 2008. De plankaart geeft in samenhang met de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied aan.

4.2 Geldende Bestemmingsplannen En Overige Regelingen

In het plangebied vigeren momenteel de onderstaande bestemmingsplannen. Deze worden geheel of gedeeltelijk door het voorliggend bestemmingsplan vervangen.

Nr. Bestemmingsplan Vastgesteld door de gemeenteraad Goedgekeurd door gedeputeerde staten
346 Stadsgewestpark Noorddijk 10-10-1990 7 14-05-1991 21703/20/BB.26, afd. RR
386 Ulgersmaborg 22-10-1997 29-01-1998 19765, afd. RRB

4.3 Toelichting Op De Artikelen

4.3.1 Artikelsgewijze toelichting

Inleidende regels

De artikelen 1 tot en met 3 bevatten achtereenvolgens de in het plan gebruikte begrippen en hun definitie, de wijze waarop moet worden gemeten en de manier van omgaan met uitmetingsverschillen.

Bestemmingsregels

De bestemming Verkeer is de enige enkelbestemming in het plangebied. De bestemming laat de weg zelf toe alsmede gebouwde kunstwerken (viaducten) en de aanleg van geluidwerende voorzieningen. In deze bestemming zijn tevens nutsvoorzieningen geregeld die de vergunningvrije maatvoering (15m2en 3 meter bouwhoogte) te boven gaan.

Artikel 5 Leiding - Gas

Een hogedruk gasleiding van de Gasunie kruist het tracé van de Oostelijke Ringweg. De leiding is als dubbelbestemming opgenomen. De bebouwingsvrije zone bedraagt 4 meter ter weerszijde van het hart van de leiding.

Artikel 6 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Deze verbinding, die ten noordoosten van de Oostelijke Ringweg loopt, heeft een bebouwingsvrije zone (belaste strook) van 2x25 meter. Omdat nieuwe gevoelige functies in deze zone niet mogelijk zijn, is er geen noodzaak een indicatieve zone (2x50 meter) aan te houden noch een specifieke zone te berekenen. Bouwwerken geen gebouw zijnde kunnen met een binnenplanse afwijking worden toegestaan.

Artikel 7

Dit artikel bevat de anti-dubbeltelbepaling. De redactie is conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze bepaling is ervoor om te voorkomen dat dezelfde grond meer dan eens betrokken wordt bij de toets van de aanvraag om een omgevingsvergunning en daarmee meer gebouwd kan worden dan is toegestaan.

Artikel 9

In dit artikel wordt geregeld dat de aanvullende stedenbouwkundige bepalingen uit de Groninger Bouwverordening niet van toepassing zijn. Hetgeen het bestemmingsplan regelt gaat vóór datgene wat op dit gebied door de Bouwverordening wordt geregeld. Daarop is echter op een vijftal punten, die in dit artikel zijn genoemd, een uitzondering gemaakt. Het belangrijkste hierbij is onderdeel d., waarmee de Nota Parkeernormen van de gemeente Groningen voor dit bestemmingsplan van toepassing wordt verklaard.

Artikel 10

Dit artikel bevat afwijkingsbevoegdheden, die op alle bestemmingen in het plangebied van toepassing zijn. Bedoeling van de bepaling is om relatief kleine afwijkingen van het bestemmingsplan toe te staan, zowel qua omvang als qua functie.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11

Dit artikel regelt het overgangsrecht. De redactie is conform de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 12

Dit artikel bevat de zogenaamde slotregel, die bedoeld is voor een eenduidige vastlegging van de naam van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Participatie, Inspraak En Overleg

5.1 Participatie En Inspraak

Voor het opstellen van de eindbeeldstudie heeft de volgende participatie plaats gevonden:

Klankbordgroep

De provincie heeft, zoals veelal in dergelijke projecten gebeurt, een klankbordgroep ingesteld. De klankbordgroep is samengesteld uit personen die een groep vertegenwoordigen. Voor de wijken zijn dat de buurt- en/of wijkverenigingen. In dit geval waren naast wijk-/buurtverenigingen ook o.a. de ANWB, fietsersbond, transport en logistiek Nederland (TLN) aanwezig.

De volgende overleggen hebben plaats gevonden:

  • overleg klankbordgroep op 4-7-2007
  • overleg klankbordgroep op 4-3-2008
  • overleg klankbordgroep op 9-9-2008.

Inspraak/informatieavonden

Naast de klankbordbijeenkomsten is voor alle bewoners een aantal avonden verzorgd. Bewoners zijn per brief of via de Groninger Gezinsbode uitgenodigd. De klankbordgroepleden zijn allen persoonlijk per brief uitgenodigd. Onderstaand zijn de informatie/inspraakavonden aangegeven.

  • 9 april 2008: informatieavond eindbeeldstudie oostelijke ringweg Groningen
  • 15 oktober 2008: informatieavond eindbeeldstudie oostelijke ringweg Groningen (idem)
  • 8 december 2008: inspraakavond eindbeeldstudie oostelijke ringweg Groningen.
  • 14 januari 2009: informatieavond voor de bewoners van het Zilvermeer

Voor de uitwerking van het deelproject Kardinge zijn de ondernemers en belanghebbenden vervolgens als volgt betrokken.

Overleg met ondernemers en overige belanghebbenden

Omdat voorzien was dat de uitvoeringsavond voor de aansluiting Lewenborg van 8 november 2010, door veel ondernemers wordt bezocht die ook belang hebben bij een goed functionerende aansluiting Kardinge, is tijdens deze avond ook informatie over de aansluiting Kardinge gepresenteerd.

Vervolgens zijn de ondernemers uit de directe omgeving per brief uitgenodigd voor een nieuwjaarsontbijt om van gedachten te wisselen over het ontwerp. Dit ontbijt heeft plaats gevonden op maandag 10 januari 2011. Daarnaast hebben er een aantal 1 op 1 gesprekken plaats gevonden met ondernemers die direct uitkijken op de ring en de aansluiting.

Op 14 november 2011 is een inloopavond in het infocentrum gehouden waarin het definitieve plan kon worden bekeken. Van het reconstructieplan was een maquette beschikbaar.

Daarnaast is het infocentrum oostelijke ringweg aan het Grondzijl 23 iedere donderdagmiddag geopend voor belangstellenden.

Inloopavonden

Op 29 maart 2011 is een inloopavond gehouden waarin de plannen zijn toegelicht en vragen zijn beantwoord. Ondernemers, bewoners en andere belanghebbenden zijn per brief of via de Groninger Gezinsbode uitgenodigd. Ook is er een persbericht uitgegaan, is de inloopavond aangekondigd via de website www.ringgroningen.nl en zijn de wijkvereningen van de omliggende wijken uitgenodigd.

Een tweede inloopavond heeft plaatsgevonden tijdens de terinzageleggingsperiode van het ontwerp-bestemmingsplan, op 14 november 2011.

5.2 Overleg

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp-bestemmingsplan toegestuurd aan de volgende instanties.

provincie Groningen

ministerie van Infrastructuur en Milieu, inspectie Noord

ministerie van Landbouw, Natuurbehoud en Visserij, Directie Noord

ministerie van Verkeer en Waterstaat, directie Noord-Nederland

ministerie van Economische Zaken

rijksdient voor het Cultureel Erfgoed

Regionale Brandweer Groningen

Brandweer Stad Groningen

NV Nederlandse Gasunie

Enexis

KPN Telecom

Ziggo

TenneT

Waterschap Noorderzijlvest

Daarop zijn 5 reacties ontvangen, die hieronder worden samengevat en zonodig van commentaar voorzien.

1. provincie Groningen

De provincie Groningen heeft geen opmerkingen over het plan.

2. gezamenlijke rijksdiensten (I&M, LNV, V&W, EZ, Cultureel Erfgoed)

De inspectie VROM deelt mede dat de gezamenlijke rijksdiensten geen opmerkingen hebben over het plan, gelet op de nationale belangen in de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid.

3. N.V. Nederlandse Gasunie

De Gasunie heeft geen opmerkingen over het plan.

4. Regionale Brandweer Groningen en Brandweer Stad Groningen

De Regionale Brandweer merkt op dat door het ontbreken van bluswatervoorzieningen langs de ringweg de brandweer bij calamiteiten operationeel hoger moet inzetten. Verder wordt verzocht om de bijlage met de risico-inventarisatie van de Milieudienst bij de stukken te voegen.

Reactie: bij de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan is dat rapport bijgevoegd.

5. Waterschap Noorderzijlvest

Het waterschap heeft geen opmerkingen over het plan.

De overlegreacties geven geen aanleiding het plan aan te passen.