Hoofdwegen
Bestemmingsplan - gemeente Almere
Vastgesteld op 14-02-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Link naar de toelichting op de Inleidende regels
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Hoofdwegen met identificatienummer NL.IMRO.0034.BP235alg01-vg01 van de gemeente Almere;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologisch onderzoek
onderzoek naar archeologische waarden, uitgevoerd conform de geldende Kwaliteitsnorm voor Nederlandse Archeologie;
1.6 archeologisch waardevol terrein
terrein met behoudenswaardige oudheidkundige resten van (inter)nationaal belang;
1.7 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 beperkt kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.10 bestaande situatie
- a. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen;
- b. bij gebruik: het gebruik van gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 CROW-kencijfer
de parkeerkencijfers zoals gepubliceerd in de CROW-publicatie 'Kencijfers en verkeersgeneratie' 317, oktober 2012, dan wel een hernieuwde uitgave van deze publicatie;
1.21 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt bij dat bouwwerk of gebied;
1.22 dove gevel
- a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede;
- b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte;
1.23 ecologische waarde
waarde betreffende de natuurlijke samenhang tussen organismen en hun milieu;
1.24 eigen terrein
een aaneengesloten stuk grond waarover door de gebruiker kan worden beschikt en waarbij het kan gaan om meerdere kadastrale percelen;
1.25 fundering
dat deel van een bouwwerk dat ervoor zorgt dat het eigen gewicht ervan en de daarop uitgeoefende krachten worden overgedragen aan de draagkrachtige ondergrond;
1.26 gebied met mogelijk archeologische waarde
gebied waar naar verwachting terreinen met behoudenswaardige oudheidkundige resten van (inter)nationaal belang voorkomen, maar waar deze nog niet zijn vastgesteld;
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 geluidsgevoelige objecten
geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder, te weten:
- a. woningen;
- b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
- 1. onderwijsgebouwen;
- 2. ziekenhuizen;
- 3. verpleeghuizen;
- 4. verzorgingstehuizen;
- 5. psychiatrische inrichtingen;
- 6. kinderdagverblijven;
de aanwijzing als 'ander geluidsgevoelig gebouw' geldt niet voor de delen van een gebouw die een andere bestemming hebben dan verblijfsruimte;
- c. geluidsgevoelige terreinen:
- 1. een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
- 2. een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen;
1.29 geurgevoelige bestemmingen
gebieden waar grote aantallen mensen veelal langdurig verblijven. Hiertoe behoren woon- en leefgebieden, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, dagverblijven, winkelcentra, dag- en verblijfrecreatie (kampeerterreinen, volkstuinen met verblijfsaccommodatie, recreatiebungalows, drukbezochte recreatieobjecten) en kantoren gevestigd in algemene woon- en leefgebieden (niet op bedrijventerreinen);
1.30 geurgevoelig object
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder «gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf» wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet daaronder mede begrepen, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van die wet, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Onder geurgevoelige objecten worden in dit geval niet verstaan bestaande en nieuwe bedrijfsgebouwen binnen de milieuzone-geurzone;
1.31 gevel
bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;
1.32 gevellijn
zie begrip voorgevelrooilijn;
1.33 hogere waarde
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.34 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.35 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken;
1.36 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve ten behoeve van civieltechnische of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.37 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
1.38 landschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;
1.39 minder geurgevoelige bestemmingen
- a. agrarische bedrijfswoningen en op bedrijventerreinen gelegen (bedrijfs)woningen;
- b. natuurterreinen, volkstuinen zonder verblijfsaccommodatie, sportterreinen, extensieve recreatieterreinen en vergelijkbare gebieden gekenmerkt door een lage bevolkingsdichtheid en de daar gevestigde bedrijfswoningen, en verspreid liggende (niet aaneengesloten) overige woningen;
- c. bedrijven, kantoren, detailhandel op bedrijventerreinen tot en met categorie 3;
1.40 natuur(lijke) waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen zowel afzonderlijk als in onderling verband;
1.41 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie, voorzieningen voor stadsverwarming, electrische oplaadpunten, zonnecollectoren, zonnepanelen;
1.42 onderheide bebouwing
een bouwwerk waarbij de fundering op heipalen rust;
1.43 peil
- a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;
- b. voor bouwwerken binnen de bestemming 'Verkeer': de hoogte vanaf de bovenkant van de wegverharding;
- c. voor bouwwerken binnen de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' de hoogte van de bovenkant van de laagste spoorstaaf;
- d. voor bouwwerken in of op het water en drijvende bouwwerken inclusief vaartuigen: de waterlijn;
- e. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het oorspronkelijk, aansluitend afgewerkte maaiveld;
1.44 reclameobjecten
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of onderdelen van bouwwerken ten behoeve van reclamedoeleinden, zoals aankondigingborden, mupi's (reclameborden), billboards, reclame aan lichtmasten, gevel- en lichtreclames en gebouwaanduidingen, tweevlaksborden;
1.45 risicovolle inrichting
een inrichting als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, zoals dat geldt ten tijde van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan;
1.46 straatmeubilair
kleinschalige bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, zoals verkeergeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, prullenbakken, speeltoestellen en telefooncellen;
1.47 verblijfsruimte
een verblijfsruimte als bedoeld in het Besluit geluidhinder, te weten:
- leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen;
- onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
- onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;
- theorievaklokalen van onderwijsgebouwen;
- ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
1.48 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.49 voorgevelrooilijn
de denkbeeldig doorgetrokken lijn van de voorgevel van een gebouw;
1.50 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
1.51 woonschip
elk vaartuig of drijvend voorwerp, niet zijnde een pleziervaartuig, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf;
1.52 zeer kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichting groepen personen verblijven met een beperkte zelfredzaamheid, zoals minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, bijvoorbeeld ziekenhuizen en andere zorginstellingen, gebouwen voor onderwijs voor minderjarigen of buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, justitiële inrichtingen en asielzoekerscentra;
1.53 zendmast
bouwwerk, geen gebouw zijnde, die zelfstandig dan wel in onderlinge samenhang met bijbehorende bouwwerken, bedoeld is voor het dragen en laten functioneren van zend- of ontvangstantennes.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Link naar de toelichting op de Inleidende regels
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de hoogte van het oorspronkelijk, aansluitend afgewerkte maaiveld
bij het meten van deze hoogte blijven plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen, verlagingen of verzakkingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing;
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/ of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot en met de (wieken)as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos;
- b. bosbeleving, waaronder speel-, educatieve- en culturele voorzieningen;
- c. natuurontwikkeling;
- d. recreatief medegebruik
- e. houtproductie;
- f. water en waterberging;
met de daarbij behorende:
- g. verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden;
- h. ontsluitingswegen;
- i. kunstwerken en kunstobjecten;
- j. parkeervoorzieningen;
- k. waterhuishoudings- en nutsvoorzieningen;
- l. overige functioneel met de bestemming Bos' verbonden voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving bouwwerken worden gebouwd met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:
ten aanzien van bouwwerken:
- a. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen: bouwhoogte 3 m, oppervlakte 25 m²;
- b. observatiehutten: bouwhoogte 3 m, oppervlakte 20 m²;
ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- c. erf- en terreinafscheidingen grenzend aan de openbare weg: bouwhoogte 1 m;
- d. overige erf- en perceelsafscheidingen: bouwhoogte 2 m mits:
- 1. op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat,
- 2. achter de voorgevelrooilijn, en
- 3. op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
- e. speelvoorzieningen en straatmeubilair: bouwhoogte 4,5 m;
- f. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte 15 m;
- g. kunstobjecten, bouwhoogte 6 m, oppervlakte 10 m2;
- h. kunstwerken: bouwhoogte 5 m;
- i. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte 3 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor de opslag van goederen;
- b. Het bepaalde in lid 3.3 onder a is niet van toepassing op:
- 1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
- 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de bestemming en aanduidingen.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en bermsloten;
- b. landschappelijke inpassing;
- c. water en waterberging;
- d. recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
- e. geluidwerende voorzieningen;
- f. verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden;
- g. sport- en speelvoorzieningen;
- h. kunstwerken en kunstobjecten;
- i. waterhuishoudings- en nutsvoorzieningen;
- j. overige functioneel met de bestemming 'Groen' verbonden voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:
ten aanzien van gebouwen
- a. nutsvoorzieningen: bouwhoogte 3,5 m, oppervlakte 25 m²;
ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- b. erf- en perceelsafscheidingen: bouwhoogte 3 m;
- c. licht- en vlaggenmasten en masten voor beveiliging: bouwhoogte 9 m;
- d. overig straatmeubilair: bouwhoogte 4,5 m;
- e. geluidwerende voorzieningen inclusief daarbij behorende/ geïntegreerde zonnepanelen: bouwhoogte 9 m;
- f. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte 15 m;
- g. kunstobjecten: bouwhoogte 10 m, oppervlakte 10 m2;
- h. bouwwerken geen gebouwen zijnde met oppervlakte van maximaal 1 m²: bouwhoogte 6 m;
- i. van in oppervlakte ondergeschikte bouwdelen voor verkeer zoals pylonen en tuinen van bruggen: bouwhoogte 20 m;
- j. overige bouwdelen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor verkeer, zoals bruggen: bouwhoogte 7 m;
- k. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte 5 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is verboden de gronden te gebruiken voor de opslag van goederen;
- b. Het bepaalde in lid 4.3 onder a is niet van toepassing op:
- 1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
- 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de bestemming en aanduidingen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 onder f (antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie) tot een bouwhoogte van maximaal 40 m, mits het bouwwerk uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Recreatie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. recreatieve voorzieningen;
- b. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
- c. behoud, versterking en ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur(lijke) en landschappelijke waarden, in samenhang met de waterhuishouding;
met de daarbij behorende
- d. verkeers- en verblijfsgebieden, verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, in- en uitritten;
- e. straatmeubilair en reclameobjecten;
- f. groen- en nutsvoorzieningen;
- g. kunstobjecten en kunstwerken;
- h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. overige functioneel met de bestemming 'Recreatie' verbonden voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:
ten aanzien van gebouwen:
- a. ten behoeve van nutsvoorzieningen: bouwhoogte 3,5 m, oppervlakte 25 m2;
ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
- b. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte 3 m;
- c. masten voor beveiliging, licht- en vlaggenmasten: bouwhoogte 9 m;
- d. overig straatmeubilair: bouwhoogte 4,5 m;
- e. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte 15 m;
- f. gevel- en lichtreclames en gebouwaanduidingen zijn toegestaan aan en binnen de gevel van het hoofdgebouw;
- g. vrijstaande reclameobjecten: de maximale bouwhoogte is gelijk aan de maximale bouwhoogte voor gebouwen;
- h. kunstobjecten: bouwhoogte 6 m, oppervlakte 10 m2;
- i. bouwwerken geen gebouwen zijnde met oppervlakte van maximaal 1 m²: bouwhoogte 6 m;
- j. van in oppervlakte ondergeschikte bouwdelen voor verkeer zoals pylonen en tuinen van bruggen: bouwhoogte 20 m;
- k. overige bouwdelen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor verkeer, zoals bruggen: bouwhoogte 7 m;
- l. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte 5 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 onder e (antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie) tot een bouwhoogte van maximaal 40 m, mits het bouwwerk uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen in de ecologische waarden van het gebied als gevolg van het gebruik van de gronden.
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (auto)rijwegen met ten hoogste 2x2 rijstroken
- b. in afwijking van het bepaalde in lid 6.1 onder a bedraagt het aantal rijstroken het aantal overeenkomstig de in Bijlage 1, Bijlage 2 en Bijlage 3 opgenomen kaarten;
- a. in- en uitvoegstroken, opstelstroken, rijstroken op rotondes en kruisingen zijn niet inbegrepen bij het maximaal aantal rijstroken, als bedoeld in lid 6.1 onder a en b;
- b. (ongelijkvloerse) kruisingen met bijbehorende voorzieningen;
- c. verkeer en vervoer te water;
- d. busbanen, fiets- en voetpaden;
met de daarbij behorende:
- e. parkeerplaatsen, haltevoorzieningen, reclameobjecten, bermen, verhardingen;
- f. geluidwerende voorzieningen;
- g. kunstwerken en kunstobjecten;
- h. water, waterhuishoudings- en nutsvoorzieningen;
- i. straatmeubilair;
- j. overige functioneel met de bestemming 'Verkeer' verbonden voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:
- a. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte 2 m;
- b. lichtmasten, bewegwijzeringsborden en verkeersregelinstallaties bouwhoogte 9 m;
- c. reclameobjecten: bouwhoogte 6 m, oppervlakte 10 m2;
- d. kunstobjecten: bouwhoogte 10 m, oppervlakte 10 m²;
- e. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie: bouwhoogte 15 m;
- f. bruggen: bouwhoogte 20 m;
- g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde met oppervlakte van maximaal 1 m²: bouwhoogte 15 m;
- h. van in oppervlakte ondergeschikte bouwdelen voor verkeer zoals pylonen en tuien van bruggen: bouwhoogte 20 m;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'brug' een fietsbrug met een bouwhoogte van 35 m;
- j. geluidwerende voorzieningen inclusief daarbij behorende/ geïntegreerde zonnepanelen: bouwhoogte 9 m;
- k. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: bouwhoogte 10 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 onder e (antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie) tot een bouwhoogte van maximaal 40 m, mits het bouwwerk uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 7 Verkeer - Railverkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorwegen, (auto)wegen, busbanen, fiets- en voetpaden;
- b. bermen en bermsloten;
- c. water en waterwegen;
met de daarbij behorende:
- d. kunstwerken, kunstobjecten;
- e. parkeervoorzieningen, haltevoorzieningen;
- f. reclameobjecten;
- g. geluidwerende voorzieningen en groenvoorzieningen;
- h. verhardingen en beplantingen;
- i. overige functioneel met de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' verbonden voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:
- a. nutsvoorzieningen: bouwhoogte 5 m, oppervlakte 50 m²;
- b. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte 3 m;
- c. lichtmasten, bewegwijzeringsborden en verkeersregelinstallaties bouwhoogte 9 m;
- d. reclameobjecten: bouwhoogte 6 m, oppervlakte 10 m²;
- e. kunstobjecten: bouwhoogte 10 m, oppervlakte 10 m²;
- f. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie: bouwhoogte 15 m;
- g. bruggen: bouwhoogte 20 m;
- h. bouwwerken geen gebouwen zijnde met oppervlakte van maximaal 1 m²: bouwhoogte 15 m;
- i. van in oppervlakte ondergeschikte bouwdelen voor verkeer zoals pylonen en tuien van bruggen: bouwhoogte 20 m;
- j. geluidwerende voorzieningen inclusief daarbij behorende/ geïntegreerde zonnepanelen: bouwhoogte 9 m;
- k. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: bouwhoogte 10 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 onder f (antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie) tot een bouwhoogte van maximaal 40 m, mits het bouwwerk uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, bepaald door en gericht op de aangrenzende bestemmingen;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. parkeervoorzieningen, haltevoorzieningen, fietsenstallingen;
- d. groen-, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen
met de daarbij behorende:
- e. bermen en bermsloten;
- f. water en waterberging;
- g. kunstobjecten en kunstwerken;
- h. voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen en reclameobjecten;
- i. jongerenontmoetingsplaatsen;
- j. speel- en sportvoorzieningen;
- k. overige functioneel met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' verbonden voorzieningen.
8.2 Bouwregels
Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:
- a. nutsvoorzieningen, bouwhoogte 3,5 m, oppervlakte 25 m2;
- b. erf- en perceelsafscheidingen: bouwhoogte 1 m;
- c. overige erf- en perceelsafscheidingen: bouwhoogte 2 m mits:
- 1. op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat,
- 2. achter de voorgevelrooilijn, en
- 3. op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
- d. lichtmasten, bewegwijzeringsborden en verkeersregelinstallaties bouwhoogte 9 m;
- e. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, bouwhoogte 15 m;
- f. reclameobjecten en kunstobjecten, bouwhoogte 6 m, oppervlakte 10 m²;
- g. bouwwerken geen gebouwen zijnde met oppervlakte van maximaal 1 m²: bouwhoogte 6 m;
- h. van in oppervlakte ondergeschikte bouwdelen voor verkeer zoals pylonen en tuinen van bruggen: bouwhoogte 20 m;
- i. overige bouwdelen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor verkeer, zoals bruggen: bouwhoogte 7 m;
- j. geluidwerende voorzieningen inclusief daarbij behorende/ geïntegreerde zonnepanelen: bouwhoogte 9 m;
- k. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte 5 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2:
- a. voor bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen tot maximaal 5 m hoog en met een oppervlakte tot maximaal 50 m2, mits het bouwwerk uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt als ook uit oogpunt van het woongenot in de directe woonomgeving aanvaardbaar is;
- b. onder e (antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie) tot een bouwhoogte van maximaal 40 m, mits het bouwwerk uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- c. voor bouwwerken ten behoeve van een jongerenontmoetingsplaats met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van een gebouw of overkapping mag maximaal 3,5 m bedragen;
- 2. de oppervlakte van een gebouw of overkapping mag maximaal 15 m² bedragen;
- 3. de afstand tussen een gebouw of overkapping n woonbebouwing moet minimaal 50 m bedragen;
- 4. binnen een jongerenontmoetingsplaats zijn maximaal één gebouw en maximaal 3 overkappingen toegestaan;
- 5. de plaats moet uit oogpunt van sociale veiligheid een open karakter hebben;
Artikel 9 Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- b. verkeer en vervoer over water;
- c. aanleggelegenheid en steigers;
- d. natuurvriendelijke oevers;
- e. recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
- f. kunstwerken, zoals bruggen, sluizen, keermuren, duikers, steigers en (strek)dammen, welke mede ten dienste mogen zijn van de aangrenzende bestemming;
- g. straatmeubilair en kunstobjecten;
- h. voet- en fietspaden;
- i. groenvoorzieningen;
- j. overige functioneel met de bestemming 'Water' verbonden voorzieningen;
9.2 Bouwregels
Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:
- a. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte 2 m;
- b. licht- en vlaggenmasten: bouwhoogte 9 m;
- c. straatmeubilair: bouwhoogte 6 m;
- d. kunstobjecten: bouwhoogte 6 m, oppervlakte 10 m²;
- e. aanmeerpalen: bouwhoogte 10 m;
- f. kunstwerken: bouwhoogte 10 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van een brug 20 m mag bedragen;
- g. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte 3 m.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een ligplaats voor woonschepen.
Artikel 10 Leiding - Gas
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor:
- a. een ondergrondse leiding voor het transport van gas met een diameter van ten hoogste 13 inch en een druk van ten hoogste 40 bar;
- b. de daarbij behorende belemmeringenstrook;
- c. overige functioneel met deze dubbelbestemming verbonden voorzieningen.
10.2 Bouwregels
Op de als 'Leiding - Gas' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze dubbelbestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder(s). Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- 2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 3. het aanbrengen of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en beplantingen;
- 4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 5. het aanleggen of het dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend, indien de veiligheid met betrekking tot de leiding(en) niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder(s).
- c. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden:
- 1. ten behoeve van de dubbelbestemming;
- 2. die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een verleende vergunning;
- 3. die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- 4. zijnde graafwerkzaamheden, als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
10.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor de opslag van goederen.
- b. Het bepaalde in artikel 10.5 onder a is niet van toepassing op:
- 1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
- 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de bestemming.
10.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' te wijzigen of te verwijderen, indien nieuwe technische inzichten, de verandering van wetgeving of nieuwe rekenmodellen daar aanleiding toe geven en/ of de leiding zelf is verplaatst, gewijzigd of verwijderd.
Artikel 11 Leiding - Hoogspanning
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor:
- a. een ondergrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 150kV (kilovolt);
- b. de daarbij behorende belemmeringenstrook;
- c. overige functioneel met deze dubbelbestemming verbonden voorzieningen.
11.2 Bouwregels
Op de als 'Leiding - Hoogspanning' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen, zijnde ten dienste van deze dubbelbestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder(s).
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- 2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 3. het aanbrengen of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en beplantingen;
- 4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 5. het aanleggen of het dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan worden verleend, indien de veiligheid met betrekking tot de leiding(en) niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder(s).
- c. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden die:
- 1. ten behoeve van de dubbelbestemming;
- 2. die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een verleende vergunning;
- 3. die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- 4. zijnde graafwerkzaamheden, als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
11.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor de opslag van goederen.
- b. Het bepaalde in artikel 11.5 onder a is niet van toepassing op:
- 1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
- 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de bestemming.
11.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' te wijzigen of te verwijderen, indien nieuwe technische inzichten, de verandering van wetgeving of nieuwe rekenmodellen daartoe aanleiding geven en/ of de leiding zelf is verplaatst, gewijzigd of verwijderd.
Artikel 12 Leiding - Hoogspanningsverbinding
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor:
- a. een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 380kV (kilovolt), genaamd Diemen-Lelystad, ter plaatse van de Buitenring en Tussenring;
- b. een bovengrondse hoogspanningsverbinding van ten hoogste 150kV (kilovolt), genaamd Zeewolde-Almere, ter plaatse van de A27 en ter hoogte van de Waterlandseweg;
- c. de daarbij bijbehorende belemmeringenstrook;
- d. overige functioneel met deze dubbelbestemming verbonden voorzieningen.
12.2 Bouwregels
Op de als 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen, zijnde ten dienste van deze dubbelbestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m met dien verstande dat:
- a. voor hoogspanningsmasten, als bedoeld in lid 12.1 onder a (Lijn Diemen-Lelystad), de bouwhoogte maximaal 55 m bedraagt;
- b. voor hoogspanningsmasten, als bedoeld in lid 12.1 onder b (Lijn Zeewolde-Almere), de bouwhoogte maximaal 36 m bedraagt.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken beheerder van de hoogspanningsverbinding.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- 2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 3. het aanbrengen of het vellen/rooien van hoogopgaande bomen en beplantingen;
- 4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 5. het aanleggen of het dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend, indien de veiligheid met betrekking tot de leiding(en) niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder(s).
- c. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden:
- 1. ten behoeve van de dubbelbestemming;
- 2. die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een verleende vergunning;
- 3. die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- 4. zijnde graafwerkzaamheden, als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
12.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor de opslag van goederen.
- b. Het bepaalde in lid 12.5 onder a is niet van toepassing op:
- 1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
- 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de bestemming.
12.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' te wijzigen of te verwijderen, indien nieuwe technische inzichten, de verandering van wetgeving of nieuwe rekenmodellen daar aanleiding toe geven en/ of de leiding zelf is verplaatst, gewijzigd of verwijderd.
Artikel 13 Leiding - Leidingstrook
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor:
- a. een ondergrondse leiding voor het transport van gas met een diameter van ten hoogste 13 inch en een druk van ten hoogste 40 bar;
- b. een ondergrondse hoogspanningsleiding van ten hoogste 150kV (kilovolt);
- c. andere kabels en leidingen;
- d. de daarbij behorende belemmeringenstrook;
- e. overige functioneel met deze dubbelbestemming verbonden voorzieningen.
13.2 Bouwregels
Op de als 'Leiding - Leidingstrook' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze dubbelbestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder(s). Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Leidingstrook' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (doen) voeren:
- 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- 2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 3. het aanbrengen of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en beplantingen;
- 4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 5. het aanleggen of het dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan worden verleend, mits de veiligheid met betrekking tot de leiding(en) niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder(s).
- c. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden:
- 1. ten behoeve van de dubbelbestemming;
- 2. die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een verleende vergunning;
- 3. die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- 4. zijnde graafwerkzaamheden, als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
13.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor de opslag van goederen.
- b. Het bepaalde in artikel 13.5 onder a is niet van toepassing op:
- 1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
- 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de bestemming.
13.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook' te wijzigen of te verwijderen, indien nieuwe technische inzichten, de verandering van wetgeving of nieuwe rekenmodellen daar aanleiding toe geven en/ of de leiding zelf is verplaatst, gewijzigd of verwijderd.
Artikel 14 Leiding - Riool
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor:
- a. de bescherming van de rioolpersleiding.
- b. de daarbij behorende belemmeringenstrook;
- c. overige functioneel met deze dubbelbestemming verbonden voorzieningen.
14.2 Bouwregels
Op de als 'Leiding - Riool' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en/ of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze dubbelbestemming worden gebouwd met een maximale totale oppervlakte van 100 m² en een bouwhoogte 18 meter.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder(s).
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (doen) voeren:
- 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- 2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 3. het aanbrengen of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en beplantingen;
- 4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 5. het aanleggen of het dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan worden verleend, mits de veiligheid met betrekking tot de leiding(en) niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder(s).
- c. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden:
- 1. ten behoeve van de dubbelbestemming;
- 2. die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een verleende vergunning;
- 3. die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- 4. zijnde graafwerkzaamheden, als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
14.5 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor de opslag van goederen.
- b. Het bepaalde in lid 14.5 onder a is niet van toepassing op:
- 1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
- 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de bestemming.
14.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' te wijzigen of te verwijderen, indien nieuwe technische inzichten, de verandering van wetgeving of nieuwe rekenmodellen daar aanleiding toe geven en/ of de leiding zelf is verplaatst, gewijzigd of verwijderd.
Artikel 15 Waarde - Archeologie 1
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de ter plaatse te verwachten archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld.
15.2 Bouwregels
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning op of in de gronden met de bestemming 'Waarde -Archeologie 1' bouwwerken te bouwen.
- b. Het in lid a bedoelde verbod is niet van toepassing op:
- 1. die delen van de gronden die reeds bebouwd of anderszins verstoord zijn of zijn geweest;
- 2. bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte kleiner dan 500 m².
- c. Een uitzondering op het verbod, zoals bedoeld in lid 15.2, sub b onder 2, is niet van toepassing als gedurende de periode van 36 maanden voor verstrekking van de omgevingsvergunning een uitzondering op het verbod in lid 15.2, sub b onder 2, van toepassing is geweest op bouw- en aanlegactiviteiten zoals genoemd in lid 15.4 sub a in terreinen op een afstand van minder dan 50 m van het onderhavige terrein, voor zover de voorgenomen activiteiten in het onderhavige terrein een oppervlakte hebben van meer dan 100 m2.
15.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in lid 15.2 bedoelde verbod voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte groter dan 500 m².
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat:
- 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
- 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 3. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
- c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- 4. De voorwaarden als bedoeld onder 1, 2 en 3 dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag bij de afwijking te stellen kwalificaties en eisen.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning op of in de gronden met de bestemming 'Waarde -Archeologie 1' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen van de bodem, het uitvoeren van grondwerkzaamheden of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning nodig is;
- 2. het ophogen van de bodem met meer dan 50 cm;
- 3. het aanleggen van bos of boomgaard bestaande uit meer dan 10 bomen;
- 4. het verlagen van het waterpeil;
- 5. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverharding;
- 6. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
- 7. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden kunnen aantasten en die niet aan te merken zijn als het normale gebruik van het terrein.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat:
- 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
- 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 3. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
- c. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 3. de verplichting de uitvoering van het werk c.q. de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- 4. de voorwaarden als bedoeld onder 1, 2 en 3 dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.
- d. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:
- 1. ten behoeve van de dubbelbestemming;
- 2. die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- 3. die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een verleende vergunning;
- 4. die betrekking hebben op een oppervlakte kleiner dan 500 m²;
- 5. die worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek.
15.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' te wijzigen of te verwijderen op basis van archeologischonderzoek;
- b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' te wijzigen in de bestemming 'Waarde Archeologie 5' voor gronden, waar door middel van archeologisch onderzoek een of meer archeologisch waardevolle terreinen zijn vastgesteld.
Artikel 16 Waarde - Archeologie 4
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de ter plaatse te verwachten archeologische waarden op een diepte vanaf 50 cm onder maaiveld.
16.2 Bouwregels
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning op of in de gronden met de bestemming 'Waarde -Archeologie 4' bouwwerken te bouwen.
- b. Het in lid a bedoelde verbod is niet van toepassing op:
- 1. die delen van de gronden die reeds bebouwd of anderszins verstoord zijn of zijn geweest;
- 2. bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte kleiner dan 100 m².
- c. Een uitzondering op het verbod, zoals bedoeld in lid 16.2, sub b onder 2, is niet van toepassing als gedurende de periode van 36 maanden voor verstrekking van de omgevingsvergunning een uitzondering op het verbod in lid 16.2, sub b onder 2, van toepassing is geweest op bouw- en aanlegactiviteiten zoals genoemd in lid 16.4 sub a in terreinen op een afstand van minder dan 50 m van het onderhavige terrein, voor zover de voorgenomen activiteiten in het onderhavige terrein een oppervlakte hebben van meer dan 100 m2.
16.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in lid 16.2 bedoelde verbod voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte groter dan 100 m².
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a zal alleen worden verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat:
- 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
- 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 3. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
- c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- 4. de voorwaarden als bedoeld onder 1, 2 en 3 dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag bij de afwijking te stellen kwalificaties en eisen.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning op of in de gronden met de bestemming 'Waarde -Archeologie 4' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen van de bodem, het uitvoeren van grondwerkzaamheden of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning nodig is;
- 2. het ophogen van de bodem met meer dan 50 cm;
- 3. het aanleggen van bos of boomgaard bestaande uit meer dan 10 bomen;
- 4. het verlagen van het waterpeil;
- 5. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverharding;
- 6. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
- 7. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden kunnen aantasten en die niet aan te merken zijn als het normale gebruik van het terrein.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. kan alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat:
- 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
- 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 3. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
- c. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 3. de verplichting de uitvoering van het werk c.q. de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- 4. de voorwaarden als bedoeld onder 1, 2 en 3 dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.
- d. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:
- 1. ten behoeve van de dubbelbestemming;
- 2. die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- 3. die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een verleende vergunning;
- 4. die betrekking hebben op een oppervlakte kleiner dan 500 m²;
- 5. die worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek .
16.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' te wijzigen of te verwijderen op basis van archeologischonderzoek;
- b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' te wijzigen in de bestemming 'Waarde Archeologie 5' voor gronden, waar door middel van archeologisch onderzoek een of meer archeologisch waardevolle terreinen zijn vastgesteld.
Artikel 17 Waterstaat - Waterkering
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor:
- a. bescherming van de waterkering;
- b. dijken;
- c. kaden;
- d. dijksloten;
- e. overige functioneel met deze dubbelbestemming verbonden voorzieningen;
17.2 Bouwregels
Op de in lid 17.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.
17.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 17.2 voor het bebouwing ten behoeve van de samenvallende bestemmingen, mits het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te (doen) voeren:
- 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van dijken en aarden wallen;
- 2. het planten en verwijderen van bomen en struiken;
- 3. het dempen en graven van waterlopen;
- 4. het verwijderen en aanbrengen van verhardingen, waaronder wegen en paden.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend, indien de bescherming van de waterkering niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken beheerder(s);
- c. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden:
- 1. ten behoeve van de dubbelbestemming;
- 2. die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een verleende vergunning;
- 3. die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Link naar de toelichting op de Algemene regels
Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels
19.1 Geluidzone - industrie
19.2 Milieuzone - geurzone
19.3 Infrastructuur
Link naar de toelichting op de aanduiding infrastructuur'
Ter plaatse van de aanduiding 'infrastructuur' zijn de gronden gereserveerd voor de mogelijke realisering van een verbinding ten behoeve van openbaar vervoer in de vorm van rail- en/ of spoorverkeer dan wel een busbaan. Op de gronden met deze aanduiding zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan.
19.4 Veiligheidszones - LPG
19.5 Veiligheidszone - magneetveldzone
19.6 Veiligheidszone - propaan
19.7 Veiligheidszones - vervoer gevaarlijke stoffen
19.8 Veiligheidszone - windturbine
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' is de bouw van een kwetsbaar object niet toegestaan.
19.9 Vrijwaringszones - dijk
Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels
20.1 Afwijking
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bepalingen van het plan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 terzake reeds kan worden afgeweken - voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen niet zijnde bestemmingsgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3.00 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- c. het oprichten van ondergrondse pompgemalen ten behoeve van riooltransportleidingen;
20.2 Voorwaarden voor de afwijking
Er wordt niet afgeweken van de bepalingen van het plan, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 21 Algemene Wijzigingsregels
21.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen, voorzover zulks van belang is voor een bouwkundige dan wel stedenbouwkundige betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein waarbij het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% mag worden vergroot.
21.2 Wetgevingszone - wijzigingsgebied
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied' de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' te verschuiven, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- b. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
- c. door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurbeschermingswetgeving.
Artikel 22 Overige Regels
22.1 Overige regelingen en verordeningen
Indien in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen of verordeningen, dienen deze te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, tenzij anders bepaald.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Link naar de toelichting op de Overgangs- en slotregels
Artikel 23 Overgangsrecht
23.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
23.2 Afwijking overgangsrecht bouwwerken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 23.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
23.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken
Lid 23.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
23.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
23.5 Ander strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 23.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
23.6 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht
Indien het gebruik, bedoeld in lid 23.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
23.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik
Lid 23.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 24 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Hoofdwegen.
vastgesteld door de raad van de gemeente Almere op
de griffier, de voorzitter.
Bijlagen
Bijlage 1 Kaart 1 Hogering
Bijlage 2 Kaart 2 Hogering
Bijlage 3 Kaart 3 Hogering
Bijlage 4 Waarde Archeologie 5
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Een Bestemmingsplan
Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.
1.2 Aanleiding Voor Dit Bestemmingsplan
De aanleiding voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de Hoofdwegen is tweeledig.
Consoliderend
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) schreef tot 1 juli 2018 voor dat gemeenten verplicht zijn elke tien jaar een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Per 1 juli is deze plicht is komen te vervallen, zodat gemeenten capaciteit kunnen vrijmaken om zich op de Omgevingswet, die per 2021 in werking treedt, te kunnen voorbereiden. In Almere willen we echter het project actualisering van alle bestemmingsplannen dat in 2010 is gestart nog afronden. Dit bestemmingsplan is één van de laatste in dat project. Na afronding hiervan zijn alle gebieden qua bestemmingsplan up-to-date en verloopt de overgang naar een omgevingsplan, waarin alle regelingen over de fysieke leefomgeving integraal zijn gebundeld, soepeler. Uitgangspunt van dit plan is dat in beginsel de bestaande, feitelijke en vergunde situatie (rechtszekerheid) is overgenomen en dus gronden als zodanig worden bestemd. Langs de wegen is een marge van circa 5 meter, voor zover mogelijk, aangehouden, waarop een verkeersbestemming geldt, zodat kleine aanpassingen aan wegen zonder bestemmingsplanwijziging mogelijk zijn. Toevoeging van een extra rijstrook is niet toegestaan, omdat dit volgens de regels niet toegestaan is. Omdat in het plan een aantal aanpassingen wordt doorgevoerd als gevolg van nieuwe ontwikkelingen (zie volgende alinea), is het niet mogelijk een beheersverordening op te stellen.
Ontwikkeling
Ten tweede wordt een deel van de Hogering, het gedeelte tussen de Elementendreef en de Hollandsedreef, verbreed van 2 x 2 rijstroken naar 2 x 3 rijstroken. Dit heeft te maken met de beoogde verdubbeling van het aantal inwoners in onze gemeente, de zogenaamde schaalsprong. De bestaande verkeers- en vervoersvoorzieningen zijn geschikt voor een stad met een omvang van circa 200.000-225.000 inwoners. De capaciteitsuitbreiding van de Hogering valt binnen het fysieke ruimtebeslag van het nu geldende bestemmingplan 'Hoofdwegen' uit 1983, maar niet binnen de voorschriften van dat plan. Op grond van het geldende bestemmingplan mag de breedte van de verharding maximaal 8 meter per rijrichting bedragen. Het is niet mogelijk om de beoogde drie rijstroken binnen deze breedte te realiseren. Een wijziging van het bestaande plan dan wel vaststellen van een nieuw plan is dan ook noodzakelijk. Voor de overige gedeelten van het plangebied zal het bestemmingsplan conserverend zijn.
1.3 Begrenzing Van Het Plangebied
De hoofdwegen, waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, zijn:
- Hogering;
- Tussenring;
- Buitenring met een deel van de gronden ten oosten daarvan;
- Waterlandseweg;
- deel van de rijksweg A27;
- restanten van de gronden direct ten zuiden van de rijksweg A6.
In onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.
Figuur: overzicht plangebied
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
De huidige hoofdwegen zijn in diverse bestemmingsplannen opgenomen:
Bestemmingsplan | Belangrijkste bestemming | Vastgesteld | Goedgekeurd | In werking getreden | Vervalt |
Flevolijn II (BP3ALG01) | Spoorwegen | 15-11-1982 | 26-04-1983 | 26-04-1983 | deels* |
Hoofdwegen (BPALG01) | Verkeer | 09-08-1983 | 22-11-1983 | 22-11-1983 | deels |
Oost II (BP3R01) | Uit te werken groen- doeleinden | 17-08-1983 | 25-11-1983 | 25-11-1983 | deels* |
Stripheldenbuurt (BP3T01) | Groen en verkeer | 14-04-2005 | 25-10-2005 | 03-01-2006 | deels* |
Sieradenbuurt (BP3PR01) | Groen | 15-06-2006 | 31-10-2006 | 16-01-2007 | deels* |
Boswachterij Almeerderhout (Waterlandseweg) | Bos en verkeer | 12-02-2009 | - | 27-05-2009 | deels |
Almere Poort | Verkeer | 15-03-2007 | 24-07-2007 | 18-09-2008 | deels |
Hoofdwegen, 1e partiële herziening (BPALG02) | Verkeer | 08-04-2010 | - | 08-06-2010 | deels |
Weguitbreiding Rijksweg A6 traject Hollandse brug-Havendreef | Verkeer | 04-07-2013 | - | 01-10-2013 | deels |
* door inwerkingtreding van dit nieuwe bestemmingsplan Hoofdwegen vervallen deze plannen geheel. De andere delen van deze plannen waren al eerder vervallen.
1.5 Leeswijzer
Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte bestemmingen. Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van het plangebied en geeft de nieuwe ontwikkelingen weer, waaronder de verbreding van de Hogering (hoofdstuk 2). In hoofdstuk 4 worden de bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende beleidskader (hoofdstuk 4) en de omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Per hoofdstuk en omgevingsaspect wordt, indien noodzakelijk, apart aandacht besteed aan de verbreding van de Hogering, tussen de Elementendreef en Hollandsedreef.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Karakteristieken Plangebied
Algemeen
Almere kent een, ten opzichte van andere steden, bijzonder verkeerssysteem dat bij de ontwikkeling van Almere is ingegeven door een integrale visie op het verkeer en vervoer. De doelstellingen op het gebied van veiligheid en milieu zijn gecombineerd met een goede bereikbaarheid. De hoofdlijnen zijn altijd vrij consequent toegepast. Na 40 jaar is de conclusie dat dit gescheiden verkeersstelsel positieve gevolgen heeft gehad voor de bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. Er is dus geen aanleiding om tot een andere beleidskoers over te gaan. Wel zijn enkele aandachtspunten naar voren gekomen, met name de kwetsbaarheid van het systeem als de capaciteit op de dreven ontoereikend wordt en het beperkte vermogen om de stedelijke dynamiek te faciliteren.
De Hogering, de Tussenring, de Buitenring en de Waterlandseweg vormen het hoofdverkeerssysteem van Almere. Deze wegen zijn in eigendom en beheer bij de provincie Flevoland. Er is gekozen voor het uitgangspunt dat de 'ringen moeten draaien'. Knelpunten op de ringen hebben namelijk ook impact op een groot deel van de reizende Almeerders en kunnen tot knelpunten elders in de stad leiden.
De Hogering is de drukste binnenstedelijke verkeersader van Almere. Deze weg vervult een grote rol in de afwikkeling van het Almeerse verkeer richting de A6. Daarnaast heeft de Hogering, samen met de Buitenring en de Tussenring, een verdeelfunctie tussen de wijken onderling. Behalve de functie om bovenregionaal verkeer te faciliteren wordt de Waterlandseweg ook gebruikt als alternatief voor de A1 en de A27 en voor de bereikbaarheid van de nieuwe woon- en werklocaties in Almere-Oost.
Uitgaande van het Almeerse mobiliteitsbeleid wordt autoverkeer via de ringen en dreven om woonwijken heen geleid met weinig directe verbindingen. Het verkeerskundige voordeel is dat dit de concurrentie- positie ten opzichte van het openbaar vervoer en de fiets verslechtert. Nadeel is dat extra autokilometers worden gemaakt, ook op plekken die filegevoelig zijn (zoals de dreven ten zuiden van het stadscentrum). Om een goede bereikbaarheid met een goede leefbaarheid, verkeersveiligheid en duurzaamheid te kunnen verenigen, is het zaak dat de ringen en de dreven optimaal blijven functioneren. Dit betekent dat moet worden ingezet op een goede doorstroming op de hoofdwegen én op het tegengaan van onnodig autoverkeer. Het bestemmingsplan voorziet hierin.
2.2 Consoliderend Deel Van Het Plan
Wegen
Voor het overgrote deel van het plangebied vinden er ten opzichte van de huidige situatie geen wijzigingen plaats, waarvoor een wijziging van het bestemmingsplan of een akoestisch onderzoek nodig is. Deze wegen (Hogering vanaf de Hollandsedreef tot aan de Tussenring, de Buitenring, de Tussenring, de Waterlandseweg en een deel van de A27 ter hoogte van de Stichtse brug) blijven dus onveranderd. Hieronder enige foto's van de huidige situatie.
Figuur: Hogering ter hoogte van de Muziekwijk
figuur: Tussenring ter hoogte van het Fanny Blankers-Koensportpark
figuur: Tussenring ter hoogte van de Flevolijn
figuur: Buitenring ter hoogte van de Buitenvaart
figuur: Buitenring ter hoogte van de Stripheldenbuurt
Reststukjes
In dit plan zijn twee restlocaties meegenomen, waarvoor nog geen bestemmingsplan gold. Bij eerdere (actualisatie)bestemmingsplannen zijn deze strookjes nooit meegenomen. Dat is hierbij hersteld. De twee gebieden zijn op de verbeelding bestemd voor 'verkeer' en 'groen', zodat dit aansluit op de bestaande bestemmingen.
figuur: restlocaties ten zuiden van de A6 ter hoogte van Buitenhout
2.3 Nieuwe Ontwikkelingen In Het Plan
2.3.1 Verbreding Hogering
2.3.2 Overige ontwikkelingen
Verbreding Waterlandseweg
De Waterlandseweg is verbreed van 1 x 1 rijstrook naar 2 x 2 rijstroken. De verbreding is gedaan naar aanleiding van het project SBA. Met dat project zorgen het Rijk, provincie en de gemeente ervoor dat Almere bereikbaar blijkt, ook na de Schaalsprong. De maximumsnelheid blijft 80 km/u, de kruisingen blijven gelijkvloers met verkeerslichten en de middenberm wordt breed en groen.
Figuur: impressie nieuwe Waterlandseweg
Onderdeel van de verbreding is ook de aanleg van een fiets- en voetbrug over de Waterlandseweg ter hoogte van bedrijventerrein Stichtsekant en het landschapskunstwerk 'De Groene Kathedraal'. In verband met de verbreding verdwijnen de bestaande bushaltes met de verkeerslichten . Daarvoor in de plaats is vergunning verleend voor een brug, zodat buspassagiers en fietsers gemakkelijk de weg kunnen oversteken.
Hoofdstuk 3 Bestemmingen
In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.
3.1 Toelichting Op De Juridische Regeling
Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.
Opzet van de planregels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:
- in hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
- hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
- in hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
- hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.
Flexibiliteitsbepalingen
In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd. Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming. Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.
3.2 Bestemmingen
In dit hoofdstuk worden de bestemmingen omschreven en de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Voor zover de uitgangspunten voortvloeien uit een beleidsuitspraak of de omgevingsaspecten, is een koppeling naar de bijbehorende paragraaf opgenomen. Via de koppeling onderaan de paragraaf kan worden doorgeklikt naar de planregels. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
3.2.1 Bos
Voor de structurele bossen is een bestemming 'Bos' opgenomen. Deze sluiten ook aan op de bosbestemmingen van aanliggende bestemmingsplannen. In artikel 3 staan de regels voor deze bestemming.
3.2.2 Groen
De beren en groenstroken langs de wegen zijn als 'Groen' bestemd. Er is wel enige marge aangehouden (in beginsel minimaal 5 m) en die marges zijn als 'Verkeer' bestemd, zodat de flexibiliteit zo groot mogelijk is. Omdat het aantal rijstroken is vastgelegd, is uitbreiding daarvan niet zonder meer mogelijk (rechtszekerheid). Langs de Hogering, Buitenring en Tussenring loopt in het groengebied langs de wegen een kabel- en leidingenstrook dan wel een aparte leiding (riool, gas of hoogspanning). Behalve de bestemming 'Groen' geldt hier ook een gelijknamige dubbelbestemming. Deze dubbelbestemming is bedoeld om te voorkomen dat de kabels en leidingen kunnen worden beschadigd door graven, ongewenste aanplant en/of bebouwing.
In artikel 4 zijn de planregels van de bestemming 'Groen' opgenomen.
3.2.3 Recreatie
Deze bestemming is opgenomen voor het gebied aan de noordzijde van de Buitenring, aansluitend aan de Oostvaardersplassen. Op grond van het aangrenzende bestemmingsplan geldt daar al een recreatiebestemming. Dit sluit zodoende op elkaar aan. Binnen deze bestemming zijn recreatieve voorzieningen (geen gebouwen) mogelijk.
In artikel 5 staan de regels van deze bestemming.
3.2.4 Verkeer
Ter plaatse van de bestemming 'Verkeer' zijn de rijbanen, kunstwerken, waaronder de viaducten en de bijbehorende onderdelen van de wegen toegestaan. Middenbermen, bermsloten en kleinere groenelementen maken ook deel uit van de verkeersbestemming, zodat de bestemming voldoende flexibiliteit biedt voor ondergeschikte aanpassingen. Het aantal rijstroken is in de regels en op de verbeelding vastgelegd. Daarmee is voorkomen dat de weg zonder bestemmingsplanwijziging kan worden verplaatst of wordt verbreed door het aantal rijstroken te vergroten. Daarvoor zal eerst akoestisch onderzoek gedaan moeten worden en vervolgens een planologische procedure of een reconstructie van de weg in het kader van de Wet geluidhinder. Het onderzoek in dit bestemmingsplan is slechts uitgevoerd voor de erin opgenomen verbreding van de Hogering en de bestaande situatie.
In artikel 6 zijn de planregels van de bestemming 'Verkeer' opgenomen.
3.2.5 Verkeer - Verblijfsgebied
Delen van het plangebied waar fietspaden zijn gelegen of verblijfsgebieden zijn bestemd voor 'Verkeer-verblijfsgebied'.
De regels voor deze bestemming staan in artikel 7.
3.2.6 Verkeer-Railverkeer
Op drie plekken, namelijk de Hogering, Buitenring en Tussenring onder de Flevospoorlijn door. Ter hoogte van deze doorsnijdingen is gekozen voor de bestemming 'Verkeer-Railverkeer'. Binnen deze bestemming zijn spoorwegen en de daarbij behorende voorzieningen mogelijk, zoals bermen en geluidwerende voorzieningen. Bij de kruising met de Tussenring is de spoorlijn uit het plan gelaten, omdat hier al de beheersverordening Flevolijn geldt. In paragraaf 3.3.14 wordt nader ingegaan op de van toepassing zijnde veiligheidszones.
Figuur: afbeelding Flevolijn ter hoogte van de Hogering
In artikel 7 zijn de planregels van de bestemming 'Verkeer-Railverkeer' opgenomen.
3.2.7 Water
De gedeeltelijke verbreding van de Hogering heeft tot gevolg dat het verhard oppervlak toeneemt. Ook worden enkele watergangen gedempt, waardoor het noodzakelijk is om water te compenseren. Zoals in hoofdstuk 2 beschreven wordt het eerste deel van de Hogering, vanaf de A6 gezien, uitgebreid in het kader van het SAA-project. Ook hiervoor moet compensatie plaatsvinden, een deel van de compensatie voor dit project was namelijk onder de uit te breiden Hogering voorzien. Dit deel van de compensatie wordt nu in onderhavig project meegenomen. De totaal te compenseren oppervlakte bedraagt 5.426 m2. In overleg met de provincie Flevoland is er voor gekozen om de watercompensatie aan de westzijde te realiseren. Om de benodigde ruimte langs het gehele tracé te beperken is gekozen om de watercompensatie ter plaatse van de percelen van Staatsbosbeheer te verruimen. Voorts is ook voor belangrijke watergangen en grotere waterpartijen deze bestemming gehanteerd. Naast water zijn binnen deze bestemming onder andere natuurvriendelijke oevers en recreatief medegebruik toegestaan.
In artikel 9 zijn de planregels van de bestemming 'water' opgenomen.
3.3 Dubbelbestemmingen En Gebiedsaanduidingen
Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt (overeenkomstig de SVBP) gewerkt met dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. In dit bestemmingsplan zijn de volgende opgenomen:
3.3.1 Leiding - Gas
In het plangebied ligt een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding met leidingnummer N-533-20. De leiding heeft een diameter van maximaal 13 inch en een ontwerpdruk van 40 bar. Het besluit externe veiligheid buisleidingen is op deze leiding van toepassing.
Om bescherming aan deze leiding te bieden is de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' opgenomen. Deze is 4 m breed aan weerszijden van de hartlijn van de gasleiding, omdat het een leiding tussen de 16 en 40 Bar betreft (zie artikel 5 Regeling externe veiligheid buisleidingen). Het PR is binnen die zone namelijk niet hoger dan 10-6 p/jr. Voor andere gasleidingen is de breedte 5 m. De ligging van de leiding en de bijbehorende belemmeringenstrook moeten op grond van artikel 14 Besluit externe veiligheid buisleidingen in een bestemmingsplan worden vastgelegd om de leiding te beschermen en onderhoud te kunnen plegen. Het is niet toegestaan om binnen de belemmeringenzone van de leiding bouwwerken op te richten anders dan ten dienste van de bestemming 'Leiding-Gas'. Ook mogen de volgende werkzaamheden niet worden uitgevoerd:
- 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- 2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 3. het aanbrengen of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en beplantingen;
- 4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 5. het aanleggen of het dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen.
In artikel 10 zijn de planregels van de bestemming 'Leiding-Gas' opgenomen.
3.3.2 Leiding - Hoogspanning
Dit artikel bevat de regels die verband houden met de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemming 'Leiding-Hoogspanning'. Dit betreft een ondergrondse hoogspanningsverbinding die ten westen van de Hogering loopt en ter hoogte van de Hoge Vaart de Hogering kruist. Ook bij de Waterlandseweg doorkruist een ondergrondse hoogspanningslijn de weg. Deze dubbelbestemming beschermt de hoogspanningsverbinding zelf. Het is een strook van 6 meter breed, dus 3 meter aan weerszijden van het hart van de verbinding. Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt dat er alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd ten behoeve van de hoogspanningsverbinding. Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen zijn niet toegestaan. Deze kunnen alleen via een afwijking van de bouwregels, mits de veiligheid van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en na advies van de netbeheerder. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist.
In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' uit het plan kan worden verwijderd of worden aangepast, indien de wetgeving is gewijzigd of het leidingtransport voor hoogspanning ter plaatse is beëindigd of gewijzigd.
In paragraaf 5.5 is een nadere toelichting omtrent de veiligheidszones die in acht moeten worden genomen, opgenomen.
Aan weerszijden van de dubbelbestemming ligt een 'Veiligheidszone - magneetveldzone'. Zie paragraaf 3.3.13.
3.3.3 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Een 380 kV hoogspanningsverbinding doorkruist de Tussen- en de Buitenring. Deze verbinding maakt onderdeel uit van de op grond van artikel 2.8.6 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) aangewezen hoogspanningsverbinding Diemen - Lelystad. De masten hebben een hoogte van 48,7 m. De dubbelbestemming en aanduiding hieronder zijn van toepassing op:
- Tussenring ter hoogte van bedrijventerrein Het Atelier/ Buitenhout;
- Buitenring ter hoogte van de Stripheldenbuurt/ Buitenhout/ Lage Vaart.
Bij de Waterlandseweg (ter hoogte van bedrijventerrein Stichtsekant en over de A27) loopt ook een bovengrondse hoogspanningsverbinding, genaamd Zeewolde-Almere. Deze heeft een capaciteit van 150 kV.
Bij de ontwikkeling van de in de nabijheid gelegen gronden dient rekening te worden gehouden met deze hoogspanningslijn. Enerzijds betreft dit de bescherming van de bovengrondse hoogspanningsverbinding zelf. Deze heeft een zakelijke rechtstrook van 2 x 36 m vanuit het hart van de hoogspanningslijn, die nodig is voor een ongestoorde bedrijfsvoering. Hierbinnen mag niet gebouwd worden en voor aanleg- en graafwerkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de hoogspanningsverbinding moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd.
Om de hoogspanningsverbinding te beschermen en het beheer veilig te stellen, zijn ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding-Hoogspanningsverbinding' alleen gebouwen en bouwwerken toegestaan ten behoeve van het transport van electriciteit door een bovengrondse hoogspanningsverbinding. De maximale bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken bedraagt 3 meter. De hoogte van de hoogspanningsmasten bedraagt maximaal 55 meter bij de Tussenring en Buitenring en maximaal 36 m bij de Waterlandseweg/ A27. Bouwwerken ten behoeve van de andere bestemmingen kunnen alleen worden gerealiseerd indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken beheerder van de hoogspanningsverbinding.
Evenals bij de vorige bestemming is ook bij deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de dubbelbestemming 'Leiding-Hoogspanningsverbinding-1' uit het plan kan worden gewijzigd of verwijderd, indien wetgeving is veranderd, als gevolg van nieuwe technische inzichten of het leidingtransport voor hoogspanning ter plaatse is beëindigd.
In het bestemmingsplan is deze dubbelbestemming opgenomen in artikel 12.
Aan weerszijden van beide dubbelbestemmingen ligt een aanduiding 'Veiligheidszone - magneetveldzone'. Zie hiervoor paragraaf 3.3.13.
3.3.4 Leiding - Leidingstrook
Ter bescherming van een aantal kabels en leidingen (zie paragraaf 5.7) is een dubbelbestemming 'Leiding- Leidingstrook' opgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor ondergrondse leidingen, onder andere voor het transport van gas, riolering en hoogspanning met de daarbij behorende belemmeringenstrook. De leidingstrook is circa 23 meter breed en moet obstakelvrij blijven. De leidingstrook ligt op diverse plekken, maar niet altijd in het plangebied. Voor zover deze wel in het plangebied ligt, is deze opgenomen:
- langs Hogering (vanaf Hogekant/Literatuurwijk richting noorden tot aan Muziekwijk);
- langs Hogering (vanaf stadsweiden Kruidenwijk tot aan bedrijventerrein Markerkant);
- langs Hogering (vanaf de kruising Hogering met de Tussenring);
- langs Tussenring;
- langs Buitenring (vanaf kruising Tussenring).
figuur: ligging leidingstroken in Almere
Om de transportleidingen te beschermen tegen graafschade en het beheer van de leiding veilig te stellen, zijn ter plaatse van de dubbelbestemming alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van de leidingen en tot een maximale bouwhoogte van 3 meter. Bouwwerken ten behoeve van de andere bestemmingen kunnen alleen worden gerealiseerd, indien de veiligheid van de betrokken leidingen niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten i.v.m. de aanwezigheid van een hogedruk gasleiding.
Ook voor aanleg- en graafwerkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de transportleidingen moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd.
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook' te wijzigen of te verwijderen, indien de leidingen ter plaatse zijn gewijzigd of verwijderd.
De regels over deze dubbelbestemming staan in artikel 13.
3.3.5 Leiding - Riool
Dit gaat om een buisleidingen met een (boven)regionale transportfunctie of buisleidingen die op een andere manier risico's met zich meebrengen voor mens of de leefomgeving wanneer deze buisleidingen beschadigd raken. Een voorbeeld hiervan zijn sommige rioolleidingen nabij zuiveringsinstallaties. Dat is hier het geval, namelijk de rwzi van bedrijventerrein De Vaart. Wanneer de werking van een dergelijke riolering door een beschadiging langdurig verstoord wordt, kan dit grote gezondheidsproblemen in een groot gebied veroorzaken. Er is voor deze buisleidingen geen sprake van externe veiligheidscontouren en ze vallen dus ook niet onder het Bevb. Wel krijgt een dergelijke buisleiding ter bescherming en om beheer en onderhoud mogelijk te maken, een dubbelbestemming 'Leiding-riool' ter grootte van de belemmeringenstrook. De beschermingszone inclusief belemmeringenstrook is in totaal 12 m breed (6 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding). Zie Artikel 14 voor de regels die bij deze dubbelbestemming horen.
3.3.6 Waarde-Archeologie 1
Binnen het plangebied zijn gebieden aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Overeenkomstig de Archeologische Beleidskaart Almere 2016 hebben deze gebieden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1'. Dit betekent dat er behalve de basisbestemming bijvoorbeeld verkeer of groen, ook een bestemming voor archeologie geldt. Aan deze bestemming is een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. De bestemmingsregels bevatten ook een tweetal wijzigingsbevoegdheden om een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van een eventueel uitgevoerd archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde-Archeologie 1' komen te vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'WaardeArcheologie 5'.
In artikel 15 zijn de planregels van de bestemming Waarde-Archeologie 1 opgenomen.
3.3.7 Waarde-Archeologie 4
Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 50 cm onder maaiveld (op oeverwallen), hebben in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van "Waarde - Archeologie 4". Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.
In artikel 16 zijn de planregels van de bestemming Waarde-Archeologie 4 opgenomen.
3.3.8 Waterstaat - Waterkering
De Gooimeerdijk heeft een waterkerende functie en daarom de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Gronden met deze bestemming zijn naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, primair bestemd voor een waterkering. Aangrenzend zijn vrijwaringszones (zie paragraaf 3.3.17) opgenomen met aanvullende gebruiksbeperkingen. Dit zijn beschermingszones voor de waterkerende functie op basis van de Keur van het Waterschap Zuiderzeeland (zie voor de uitleg hiervan paragraaf 5.9).
In Artikel 17 zijn de planregels van de bestemming Waterstaat-Waterkering opgenomen.
3.3.9 Geluidzone - industrie
In artikel 19.1 is een regel opgenomen in verband met een geluidzone van industrieterrein De Vaart en de Warmtekrachtcentrale op bedrijventerrein Markerkant. Erom heen ligt een geluidzone van 50 dB(A), omdat het genoemde industrieterrein een geluidgezoneerd industrieterrein is en omdat rondom de centrale een geluidszone van kracht is. De bouw van nieuwe geluidsgevoelige objecten mag hier niet. Lees ook paragraaf 5.3 over geluid.
3.3.10 Milieuzones - geurzone
Rwzi
De rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) aan de Vlotbrugweg 27 heeft een geurcontour ter voorkoming van onaanvaardbare geurhinder.
Voor de activiteit 'stedelijke behandeling van afvalwater' is in artikel 3.5.b. lid 1 van het Activiteitenbesluit bepaald wat het aanvaardbaar hinderniveau is voor geur: de geurbelasting als gevolg van een zuiveringtechnisch werk is ter plaatse van geurgevoelige objecten niet meer dan 0,5 ouE/m³ lucht als 98-percentiel. Conform de verleende revisievergunning op 11 april 1997 heeft deze onderstaande geurcontouren, waarbij geldt dat 1 ge/m³ overeenkomt met 0,5 ouE/m³. Hieruit blijkt, dat de geurbelasting als gevolg van het zuiveringtechnisch werk ter plaatse van het meest dichtbij gelegen geurgevoelige object (woonbebouwing Bouwmeesterbuurt) niet meer bedraagt dan 0,5 ouE/m3 lucht als 98-percentiel. Conform artikel 3.5.b lid 7 van het Activiteitenbesluit, worden de op het moment van vergunningverlening aanwezige bedrijfsgebouwen op het bedrijventerrein niet als geurgevoelig object (conform definitie Wet geurhinder veehouderijen) beschouwd.
Hiermee wordt voldaan aan de voorgeschreven norm voor de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten en is sprake van een goede ruimtelijke ordening c.q. een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Om dit in de toekomst te kunnen waarborgen, is een aanduiding 'milieuzone-geurzone rwzi' op de verbeelding opgenomen en is daaraan een planregel verbonden die vestiging van nieuwe geurgevoelige objecten) uitsluit binnen de geurcontour van 0,5 ouE/m³. Onder geurgevoelige objecten, worden in dit specifieke geval niet verstaan bestaande en nieuwe bedrijfsgebouwen binnen deze contour. Een hogere geurbelasting wordt voor deze objecten aanvaardbaar geacht vanwege de ligging op een bedrijventerrein.
Onder nieuwvestiging verstaan we in dit verband nieuwbouw, verbouw en omkleuring van nieuwe of bestaande panden tot een geurgevoelig object.
Figuur: geurzone rondom rwzi
De regels staan in artikel 19.2.1.
Braambergen
De stortplaats Braambergen ligt buiten het plangebied, maar heeft wel vergunde geurcontouren waarmee in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden. In februari 2006 is een milieuvergunning verleend, die inmiddels van onbepaalde duur is. De opslag van huishoudelijk en GFT-afval en het stortfront zijn de grootste geurbronnen. Ter voorkoming van nieuwe geurhinder zijn als gevolg van de stortplaats twee geurzones opgenomen. Het onderzoek vindt u hier en de planregels staan in de artikelen 19.2.2 en 19.2.3.
Figuur: geurzones Braambergen
3.3.11 Infrastructuur
Deze aanduiding is opgenomen in verband met de reservering voor de mogelijke aanleg van de IJmeerlijn en de Stichtselijn. In artikel 19.3 zijn de planregels van deze gebiedsaanduiding opgenomen.
3.3.12 Veiligheidszones - LPG
Deze veiligheidszones zijn opgenomen rondom tankstations om de veiligheid van kwetsbare, beperkt kwetsbare en zeer kwetsbare objecten voldoende te beschermen. Er zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen voor het onder voorwaarden gemotiveerd toestaan van nieuwe beperkt kwetsbare of nieuwe kwetsbare objecten (voor de veiligheidszone effectafstand Fakkelbrand) en het toestaan van nieuwe zeer kwetsbare objecten (voor de veiligheidszone effectafstand Bleve). In het plan zijn ook wijzigings- bevoegdheden opgenomen om deze aanduidingen aan te passen dan wel te verwijderen, indien daartoe aanleiding is. In paragraaf 5.5 worden deze veiligheidszones en de voorwaarden voor het afwijken nader toegelicht.
In artikel 19.4 zijn de regels opgenomen behorende bij de veiligheidszones-LPG.
3.3.13 Veiligheidszone - magneetveldzone
Rond zowel ondergrondse als bovengrondse hoogspanningsverbindingen liggen magneetveldzones. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna RIVM) heeft in juli 2018 een rapport gepubliceerd rond (bovengrondse) hoogspanningslijnen. De gemeente Almere volgt de uitkomst van dit rapport en neemt de daarin genoemde magneetveldzones over. Het is vrijwel onmogelijk om magnetische velden af te schermen, dus afstand houden is de enige maatregel bij bestaande lijnen om blootstelling aan magnetische velden te verminderen. Op basis van het VROM-advies met betrekking tot hoogspanningslijnen van oktober 2005, dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te worden vermeden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). Voor functies als sportvelden, speeltuinen, zwembaden vormt de magneetveldzone geen belemmering.
Voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen van 380kV (over de Tussenring en Buitenring) beslaan de zones 120 m aan weerszijden van de hoogspanningslijn, te meten vanuit de as van de hoogspanningslijn. De indicatieve magneetveldzone van de bovengrondse 150 kV hoogspanningslijn langs Stichtsekant (Waterlandseweg/ A27) is 2 x 65 m.
Voor magneetveldzones van ondergronds hoogspanningsverbindingen houdt de gemeente Almere op grond van het voorzorgsprincipe ter voorkoming van gezondheidsrisico's een generieke breedte aan van 25 m aan weerszijden. Deze zones kunnen een afwijkende breedte hebben, mits dit wordt onderbouwd met een deskundig rapport. Binnen de zones mogen geen nieuwe functies komen ''waar kinderen langdurig verblijven'', zoals woningen, kinderdagverblijven, scholen, crèches etc, en de daarbij behorende buitenruimten.
Voor deze zone is een gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone- magneetveldzone' op de verbeelding opgenomen met bijbehorende regel in artikel 19.5.
3.3.14 Veiligheidszones - vervoer gevaarlijke stoffen
3.3.15 Veiligheidszones - propaan
Het gaat hier om een veiligheidszone voor een propaan opslagplaats. Dit verbiedt de vestiging of uitbreiding van kwetsbare, beperkt kwetsbare of zeer kwetsbare objecten binnen deze zone. Het gaat hier om het crematorium op de hoek Hogering/ Muziekdreef en de stortplaats Braambergen aan de Waterlandseweg. In paragraaf 5.5 Externe veiligheid wordt deze zone nader toegelicht. In artikel 19.6 staan de regels voor deze zone.
3.3.16 Veiligheidszone - windturbine
Dit betreft een veiligheidszone in verband met een buiten het plangebied geprojecteerde windturbine. Binnen deze zone mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd. De regels van deze aanduiding staan in artikel 19.8.
3.3.17 Vrijwaringszones - dijk
Om de stabiliteit van de primaire waterkering de Gooimeerdijk te garanderen geldt aan weerszijden van de dijk een terughoudend bouwbeleid. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in twee verschillende beschermingszones. De aanduiding 'Vrijwaringszone dijk - 1' heeft betrekking op de binnenbeschermingszone en bedraagt 20 meter vanuit de kernzone van de dijk. Deze vrijwaringszone dient onbebouwd te blijven. Op grond van deze aanduiding is voor bepaalde werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig. Bebouwing is niet toegestaan, behalve ten behoeve van waterstaatkundige functies. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning bouwen of aanleg van werken en werkzaamheden moet eerst advies worden ingewonnen bij de waterbeheerder, het waterschap Zuiderzeeland. In artikel 19.9.1 zijn de planregels van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone dijk - 1' opgenomen.
Ter bescherming van de stabiliteit van de primaire waterkering de Oostvaardersdijk is aangrenzend aan de vrijwaringszone dijk-2 de aanduiding 'Vrijwaringszone dijk - 2' opgenomen. Deze aanduiding wordt de buitenbeschermingszone genoemd. Binnendijks heeft deze zone een breedte van 80 meter, terwijl het buitendijks gaat om een zone met een breedte van 155 meter. In de buitenbeschermingszone geldt geen beperking voor bouwactiviteiten, maar wel een verbod op diepe ontgrondingen. In artikel 19.9.2 zijn de planregels van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone dijk - 2' opgenomen.
Zie ook de waterparagraaf 5.9.
3.4 Overige Regels
3.4.1 Inleidende regels
Begripsbepalingen
In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met een kunstwerk of bouwwerk wordt bedoeld.
Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwerk moet worden gemeten.
Voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst en in alle andere gevallen geldt dat het peil wordt gemeten vanaf het oorspronkelijk maaiveld. Dit betekent dus dat bij het bepalen van het peil buiten beschouwing wordt gelaten het maaiveld dat is verhoogd door het aanleggen van een verhoging of terp of verlaagd door uitgraven. Als waterlijn wordt bedoeld de grens tussen onder en boven water dan wel de grens tot waar het water komt op bijvoorbeeld een strand of tegen een kade. Ook is het het grens- of snijvlak tussen het gedeelte van het bouwwerk of vaartuig onder water en dat van het gedeelte erboven. Wij houden hiervoor het winterpeil aan zoals opgenomen in het meest recente Peilbesluit van het waterschap Zuiderzeeland dan wel het Peilbesluit IJsselmeergebied van het waterschap.
3.4.2 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
In artikel 18 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.
Afwijkingsregels
In artikel 20 zijn afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:
- het afwijken van maten (maximaal 10 %);
- het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
- het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen;
De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Wijzigingsregels
In artikel 21 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag, indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.
Overige regelingen
In artikel 22 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.
3.4.3 Overgangs- en slotregels
In artikel 23 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.
In artikel 24 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskaders
Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In onderstaande tabel staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. In deze bijlage zijn ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden. Deze beleidsdocumenten zijn daarom niet in de tabel opgenomen. In hoofdstuk 2.3.1 is een (uitgebreidere) relatie gelegd tussen de relevante beleidsdocumenten en de verbreding van de Hogering.
Beleidsdocument | Beleidsuitgangspunt | Vertaling in het bestemmingsplan |
Rijksbeleid | ||
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) | Drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam - Almere - Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw) | De verbreding van een deel van de Hogering is nodig in verband met de schaalsprong van Almere. |
Ladder voor duurzame verstedelijking | ||
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012) Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (20212) | Radarverstoringsgebieden | Geen mogelijkheid opnemen voor de bouw van windturbines. Kleinschalige windmolens op gebouwen onder voorwaarden toestaan. |
RAAM-brief | Schaalsprong Almere | De gedeeltelijke verbreding van de Hogering draagt bij aan het behalen van de doelstellingen uit de RAAM-brief. |
Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer (2013) Bestuursovereenkomst RRAAM (2013) Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 (2013) (IAK2) MJP Almere 2.0 (2018) | Het toekomstperspectief voor Almere is een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. De ambitie is 100.000 arbeidsplaatsen. Een adaptieve aanpak staat centraal: vraagafhankelijk realiseren van woningen, infrastructuur, economische activiteiten en voorzieningen. | Het bestemmingsplan draagt bij aan een goede bereikbaarheid van Almere. Door de verbreding van de Hogering in dit plan planologisch mogelijk te maken wordt de westelijke oriëntatie van Almere bevorderd. |
Structuurvisie buisleidingen 2012-2035 (2012) | Planologisch geen beletselen opleggen voor de aanleg van de in de Structuurvisie genoemde buisleidingen. | De Structuurvisie heeft geen betrekking op het plangebied. |
Structuurvisie Randstad 2040 (2010) | Randstad in 2040 een duurzame en concurrerende Europese topregio | Uitvoering van dit plan draagt bij aan de stedelijke bereikbaarheid. |
Provinciaal en regionaal beleid | ||
Omgevingsplan Flevoland (2006) | Een goede bereikbaarheid van Flevoland bevorderen. | Het plan draagt bij aan de goede bereikbaarheid van Flevoland. |
Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland (2012) | Provinciale verordening met betrekking tot de fysieke leefomgeving. | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland. |
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008) | Archeologisch aandachtsgebied | Opnemen van een dubbel- bestemming voor archeologisch waardevolle gebieden. |
Gemeentelijk beleid | ||
Ruimtelijke ontwikkeling | ||
Almere Principles (2009) | Zeven stelregels voor een duurzame stadsontwikkeling: 1. Koester diversiteit 2. Verbind plaats en context 3. Combineer stad en natuur 4. Anticipeer op verandering 5. Blijf innoveren 6. Ontwerp gezonde systemen 7. Mensen maken de stad | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Almere Principles. |
Omgevingsvisie Almere (2017) | De visie gaat uit van behoud van de moderne tuinstad met stadsdelen in groen-blauw netwerk maar wil ook uitdagingen aangaan op basis van 2 principes: organische groei en adaptief beleid. Er zijn vier uitgangspunten: 1. ontwikkel en onderhoud het goede. 2. naar een Growing green city. 3. onderscheidende positie in metropolitaan netwerk. 4. uitnodiging aan iedereen om met goede initiatieven te komen die passen binnen de ruimtelijke hoofdstructuur: polderlaag (water, cultuurhistorie, natuur), netwerklaag (infrastructuur, duurzame energie) en stedelijke laag (wonen, werken, voorzieningen. Hierbij moet met diverse reserveringen rekening worden gehouden. | Het plan past in deze visie: het maakt Almere gereed voor de toekomst waarin het is gegroeid qua inwoners en dus verkeersbewegingen door de verdubbeling van een deel van de Hogering te faciliteren, twee rotondes op de Vogelweg en de verdubbeling van de Waterlandseweg conform de vergunning over te nemen. Voor het overige voldoen alle hoofdwegen aan het meeste recente beleid en wet- en regelgeving. |
Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 (2012) | Ontwerpen van gezonde systemen voor een duurzame ontwikkeling van de stad. | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 |
Welstandsnota Almere 2018 (2018) | Welstandstoezicht voor: - het groenblauwe raamwerk - de hoofdstructuur - de centrumgebieden - bijzondere gebieden - etalagegebieden - reclame. | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Welstandsnota |
Masten en antennes t.en behoeve van het mobiele telefoonnet (1999) | Plaatsing van masten is niet mogelijk in (toekomstige) woonwijken | Het plaatsen van masten in het plangebied is mogelijk tot een hoogte van 15 meter. |
Bereikbaarheid en mobiliteit | ||
Nota Mobiliteitsplan Almere (2012) | Goede bereikbaarheid is randvoorwaarde voor een gezond vestigingsklimaat. | Het plan draagt bij aan een goede bereikbaarheid. |
Werk in de stad | ||
De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019 (2015) | Bevorderen van de economische spankracht van Almere. | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met De Economische Kracht van Almere, de economische agenda. |
Groene stad | ||
Waterplan, stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017) | De ambitie is om Almere verder te ontwikkelen tot een ondernemende, veelzijdige waterstad. Doelstellingen zijn: slim waterbeheer, aantrekkelijke waterstad, biodiversiteit versterken en een stad zonder afvalwater. | In paragraaf 5.9 zijn de wateraspecten aangegeven. |
Kleur aan groen (2014) | Spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere | Het bestemmingsplangebied heeft geen betrekking op 'nieuwe' gebieden. Alleen de bestaande infrastructuur wordt bestemd. De verbreding van de Hogering wordt opgelost in de huidige middenberm. |
Ecologisch Masterplan (2005) | In het Ecologisch Masterplan is het beleid opgenomen gericht op de natuur in Almere en er zijn een aantal uitgangspunten benoemd. | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Economisch Masterplan. |
Veiligheid | ||
Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsprocessen) (2003) | Checklist voor ontwikkelingen in het openbare en semi-openbare gebied | Bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden, bedrijventerreinen, uitgaansgebieden, verkeersveiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid. |
Sociale structuur, onderwijs en cultuur | ||
Archeologienota (2016) | beschermen van archeologische waarden | Onderzoeksplicht opnemen bij dubbelbestemmingen 'waarde-archeologie'. |
Archeologieverordening (2016) | Archeologisch waardevolle terreinen op de ABA moeten overeenkomstig de verordening zijn beschermd | Opnemen van een beschermende regeling voor de dubbelbestemmingen. |
Hoofdstuk 5 Omgevingstoets
Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water. Dit hoofdstuk is dus vooral gericht op de verbreding van de Hogering die in dit plan mogelijk is gemaakt. Voor zover het om de bestaande situatie gaat, is dat in de betreffende paragraaf aangegeven.
5.1 Milieu-effectrapportage
Voor besluiten en plannen die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor een milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure verplicht is (een mer-beoordelingsplicht). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen.
De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in het Besluit m.e.r., bijlage C. Het gaat dan bijvoorbeeld om de nieuwbouw van 4.000 woningen binnen de bebouwde kom en de aanleg of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject inclusief de bouw van een winkelcentrum van 100 hectare of meer.
De gevallen waarvoor een m.e.r.-beoordeling verplicht is, staan in bijlage D. De gevallen in bijlage D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een m.e.r.-beoordeling geldt ook, wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn m.e.r.-beoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Deze omstandigheden zijn de kenmerken van het project (omvang, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen), de plaats van het project (bijzonder gebied, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu) en de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect).
Voor het consoliderend deel van dit plan is geen m.e.r. of -beoordeling nodig, omdat hier niets wijzigt. De wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of autoweg, in dit geval de Hogering, is één van de gevallen die is geplaatst op de D-lijst (D 1.1). De beoordelingsplicht geldt echter alleen in geval het gaat om een weg met een tracé- lengte van 5 km of meer. De onderhavige wijziging heeft een lengte van ongeveer 2,3 km. Omdat dit minder dan 5 km is, hoeft geen m.e.r.-beoordeling plaats te vinden. Ten behoeve van de uitbreiding van de Hogering is desondanks wel een vormvrije mer-beoordeling uitgevoerd. Deze treft u aan in Bijlage 3. Het gebied ligt niet in de buurt van een Natura2000-gebied. Voor Flevoland zijn dit de Lepelaarsplassen, de Oostvaarderplassen, het IJmeer/Markermeer en het Eemmeer/Gooimeer. Gelet hierop kan worden uitgesloten dat de ontwikkelingen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Een m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsbesluit voor het bestemmingsplan is daarom niet nodig.
5.2 Verkeer
Ontsluiting
Passend binnen duurzaam-veilig is er in Almere sprake van een zelfverklarende infrastructuur:
- stroomwegen (A6, A27, Hogering/ Buitenring/ Tussenring/ Waterlandseweg) = verkeersader
- gebiedsontsluitingswegen (dreven) = verkeersader
- erftoegangswegen (buurtwegen/woonstraten) = verblijfsgebied
De kruispunten van de Almeerse gebiedsontsluitingswegen zijn uitgevoerd in de vorm van rotondes of, in het geval van hoge verkeersintensiteiten, als VRI. De verblijfsgebieden hebben zo veel mogelijk auto-aansluitingen op de gebiedsontsluitingswegen (om de 250 à 400 m). Doorgaand autoverkeer is in het verblijfsgebied afwezig. Het gebied is ingericht met onder meer 30 km/h-poorten en drempels.
In Almere geldt voor de A6 en A27 een vrijwaringszone zoals bedoeld in het NVVP.
Snelheid
In Almere kennen de verblijfsgebieden, passend binnen duurzaam-veilig, een maximum snelheid van 30 km/h. Op de gebiedsontsluitingswegen bedraagt de maximum snelheid 50 km/h. Voor de stroomwegen (zie hierboven) in Almere geldt 80 km/h, of in het geval van een snelweg 100-120 km/h. Voor dit plan geldt een maximum snelheid van 80 km/u, ook voor het verbrede deel van de Hogering. Alleen voor het deel van de A27 dat in dit plan is opgenomen, geldt een maximum snelheid van 130 km p/u.
5.3 Geluid
Wettelijk kader
De geluidswetgeving vanwege wegverkeerslawaai is uitgewerkt in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder. De geluidswetgeving is van toepassing op de aanleg van een nieuwe weg, de wijziging van een bestaande weg of de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in de zone van een weg. De capaciteitsuitbreiding van de Hogering heeft betrekking op de situatie 'wijziging van een bestaande weg'. Om de fysieke wijziging van deze weg mogelijk te maken is een akoestisch onderzoek uitgevoerd conform de Wet geluidhinder. Voor het overige, het consoliderend deel, wijzigen de wegen niet middels dit bestemmingsplan. Daarvoor is dus geen akoestisch onderzoek nodig.
Resultaten onderzoek verbreding Hogering
Uit het onderzoek volgt dat er zowel ten gevolge van de wijziging van de Hogering als ten gevolge van de wijziging van de Godendreef (de Godendreef ligt buiten het plangebied) sprake is van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting neemt namelijk met 2 dB of meer toe. Omdat er sprake is van reconstructie, is onderzoek verricht naar de effectiviteit van geluidsmaatregelen. Voor de woningen waarbij sprake is van een reconstructie geldt dat de hoogst toelaatbare geluidsbelasting 48 dB Lden mag bedragen (artikel 100, lid 1 Wgh). Artikel 100a Wgh biedt de mogelijkheid om in dat geval een hogere waarde vast te stellen. Voordat hogere waarden vastgesteld kunnen worden, moet zijn bepaald dat toepassing van maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Geadviseerde maatregelen
Mogelijke maatregelen om geluidbelasting te beperken zijn: maatregelen aan de bron (geluidarm wegdek, verlaging snelheid) of maatregelen in het overdrachtsgebied (geluidscherm of grondwal). Het onderzoek naar maatregelen heeft geresulteerd in een pakket aan geluidsmaatregelen bestaande uit het toepassen van stille wegdekken en aanvullende overdrachtsmaatregelen. De geadviseerde overdrachtsmaatregelen zijn weergegeven op onderstaande figuren.
figuur: overzicht maatregelen Hogering
Figuur: Geadviseerde maatregelen Godendreef
Hogere waarden
Met toepassing van de geadviseerde geluidsmaatregelen (stil asfalt, geluidwal en geluidsscherm) worden bij een groot aantal woningen de geluidsgevolgen van de reconstructie weggenomen. Ter plaatse van een aantal woningen worden die gevolgen niet geheel weggenomen. In 2033 bedraagt de geluidsbelasting bij deze woningen meer dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. Het treffen van aanvullende geluidsreducerende maatregelen stuit op bezwaren. Het verder verhogen van de geluidsschermen is niet doeltreffend en stuit op bezwaren van stedenbouwkundige aard. Dit heeft tot gevolg dat voor 12 woningen aan de Vondelstraat (op de derde bouwlaag) een hogere waarde is vastgesteld. Na vaststelling van het bestemmingsplan zal voor deze woningen aanvullend worden onderzocht of de grenswaarde voor het binnenniveau van 33 dB niet wordt overschreden. Indien deze grenswaarde wel wordt overschreden, zullen aanvullende maatregelen aan de gevel moeten worden getroffen.
In onderstaande tabellen zijn de adressen opgenomen waarvoor een hogere waarde moet worden verleend.
woning | de maximaal toelaatbare geluidsbelasting |
3e bouwlaag van Vondelstraat 47, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56 en 57 | 49 dB Lden |
3e bouwlaag van Vondelstraat 58 en 59 | 50 dB Lden |
Randvoorwaarde doorgang bastion ter hoogte van de Herman Gorterweg
In de bestaande situatie is de afschermende voorziening langs de Hogering ter hoogte van de kruising met de Herman Gorterweg onderbroken middels het zogenoemde 'bastion'. In de nieuwe situatie dient het bastion (deels) te worden aangepast, mede omdat het bastion deels zal moeten wijken vanwege de verbreding van de Hogering. Als randvoorwaarde voor de nieuwe en geadviseerde maatregel geldt dat de doorgang ter hoogte van het bastion niet groter mag zijn dan 20 meter. Met deze randvoorwaarde wordt het akoestische effect van het nieuwe en geadviseerde maatregel ter hoogte van de kruising met de Herman Gorterweg geborgd.
Effecten buiten plangebied
Conform artikel 99 lid 2 van de Wet geluidhinder dient ook inzicht verkregen te worden in de geluidseffecten direct buiten het plangebied. Indien blijkt dat buiten het plangebied langs wegen de geluidbelasting ten gevolge van het project met 2 dB of meer toeneemt dienen ook deze wegen betrokken te worden in het reconstructieonderzoek. Uit een vergelijking van de verkeersintensiteiten van de autonome situatie 2033 met de plansituatie 2033 volgt dat er buiten het plangebied geen sprake is van een dergelijke toename.
Industrielawaai
De Vaart
De Hogering en de Buitenring grenzen aan het industrieterrein De Vaart. Dit is een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet Geluidhinder. Op delen van het industrieterrein zijn inrichtingen toegestaan die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken en die worden genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht. De eerste zonering van De Vaart dateert van 18 december 1992. In het zogenaamde paraplu Bestemmingsplan Geluidzonering De Vaart, vastgesteld op 26 mei 2005 en goedgekeurd op 15 september 2005, is een nieuwe zonegrens vastgesteld. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting vanwege dat gehele industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. De zonegrens, de 50 dB(A)-contour genoemd, is onderdeel van het toetsingskader voor de omgevingsvergunning voor milieu. Op grond van artikel 2.14 lid 1 aanhef en onder c aanhef en onder 2 Wabo neemt het bevoegd gezag bij het besluit op de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor milieu de zonegrens in acht. De omgevingsvergunning moet worden geweigerd, indien er sprake is van een overschrijding van de zonegrens, ook indien die overschrijding wordt veroorzaakt door andere inrichtingen op het gezoneerde industrieterrein (behalve windturbines). Als een inrichting niet kan voldoen aan de gestelde voorschriften, kunnen maatregelen worden afgedwongen of vestiging dan wel kan uitbreiding van de inrichting worden geweigerd. Binnen het plangebied van De Buitenvaart zijn geen en is het niet toegestaan om zogenoemde "grote lawaaimakers" -zoals die worden genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, te realiseren. In het zonebeheersmodel is per kavel geluid gereserveerd waarbij is uitgegaan van een geluidnorm van 50 dB(A) op 50 meter afstand. Hierbij is dus ook rekening gehouden met de oppervlakte van de kavel. Op grond van de wet behoort tot de geluidszone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Het industrieterrein zelf maakt dus geen deel uit van de zone. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige of geprojecteerde woningen gelden geen geluidsnormen. De geluidruimte wordt beheerst in een zonebeheersmodel. De volgende afbeelding geeft de huidige ligging van de geluidszone van industrieterrein De Vaart weer.
Markerkant
Op bedrijventerrein Markerkant staat een Warmtekrachtcentrale. Rondom die centrale is een geluidszone van kracht, waarbinnen geen geluidsgevoelige objecten gebouwd mogen worden.
Conclusie
Het aspect geluid vormt met inachtneming van de resultaten van het akoestisch onderzoek, geen belemmering voor de planvorming. Na de vaststelling van het bestemmingsplan dient aanvullend onderzoek te worden verricht naar het binnenniveau van de woningen waarvoor een hogere waarde is verleend. Het geluidsonderzoek ten behoeve van de uitbreiding van de Hogering is als bijlage 4 aan deze toelichting gehecht.
5.4 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Bijlage 2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft grenswaarden voor de concentraties in de buitenlucht van o.a. de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb), benzeen (C6H6), koolmonoxide (CO) en benzo(a)pyreen (BaP).
Bestuursorganen dienen rekening te houden met deze grenswaarden bij de uitoefening van bevoegdheden, in dit geval de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan dat de verbreding van een autoweg mogelijk maakt, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit. Voor zover het plan geen wijzigingen aan de weg mogelijk maak, in dit geval het consoliderend deel van het bestemmingsplan, heeft dit op voorhand geen gevolgen voor de luchtkwaliteit. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5), omdat de achtergrondconcentraties van deze stoffen het dichtst bij de grenswaarden liggen. Fijn stof en stikstofdioxide zullen dus in belangrijke mate bepalen of er rond planontwikkeling een luchtkwaliteitsprobleem is. Om die reden is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd naar deze stoffen.
Resultaten onderzoek
Uit het luchtkwaliteitsonderzoek (bijlage 10) voor de uitbreiding van de Hogering blijkt dat de toename aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) maximaal 1,2 µg/m³ bedraagt. De maximale toename van de concentraties PM10 als gevolg van het project bedraagt 0,3 µg/m³ en de maximale toename van de concentraties PM2,5 als gevolg van het project bedraagt 0,1 µg/m³. Dit houdt in dat het project 'Niet In Betekenende Mate' bijdraagt' aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen en er niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer (Titel 5.2 luchtkwaliteitseisen). Ook het consoliderend deel van dit plan (geen verbreding van wegen) draagt 'niet in betekende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. of
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat in de plansituatie in zowel het jaar 2023 als het jaar 2033 nergens overschrijding plaatsvindt van de jaargemiddelde concentratie NO2, PM10 of PM2,5. Ook de grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde waarde PM10 wordt nergens overschreden.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de planvorming.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Algemeen
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die burgers lopen vanwege gebruik, opslag en transport (weg, water, spoor en buisleidingen) van gevaarlijke grondstoffen zoals vuurwerk, LPG en benzine. De term externe veiligheid wordt gehanteerd, omdat het risico van derden (de omgeving) hierin centraal staat. Om individuele burgers tegen de risico's van het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen te beschermen geldt er een wettelijk basisbeschermingsniveau. Deze is weergegeven in het plaatsgebonden risico (PR), waarbij als grenswaarde geldt dat de kans dat iemand op een bepaalde plek overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Naast de bescherming van het individu moet de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers worden afgewogen en verantwoord, het groepsrisico (GR). Deze verantwoordingsplicht houdt in, dat de wijziging van het GR ten gevolge van een ruimtelijk plan moet worden onderbouwd én verantwoord inclusief de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen. Hierbij is de oriëntatiewaarde van belang voor (het bepalen van) de omvang van het GR.
5.5.2 Besluit externe veiligheid transportroutes
De Hogering, Tussenring, Buitenring en Waterlandseweg zijn geen basisnetroutes. Het bestemmingsplan is een besluit waarop artikel 2 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van toepassing is.
Artikel 4 van het Bevt is van toepassing op besluiten, genoemd in artikel 2, die nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toelaten in de omgeving van een weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd en die geen basisnetroute is. De waarden voor het plaatsgebonden risico zijn geregeld in de vorm van een wettelijke grens- en richtwaarde als toetsingskader voor bedoelde besluiten.
Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toelaat, wordt automatisch aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico voldaan.
Artikel 6, 7 en 8 van het Bevt gaat over de verantwoordingsplicht groepsrisico en hulpverlening. Deze verantwoording is van toepassing op zowel het hiervoor genoemde bestemmingsplan als de ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning.
Deze verantwoording is anders dan bij het Bevb niet gekoppeld aan het toelaten van kwetsbare- of beperkt kwetsbare objecten. Er kan echter met een eenvoudige verantwoording worden volstaan met als strekking: het GR voor en na het planbesluit zijn hetzelfde, want het aantal personen blijft gelijk, omdat geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten, zodat gelet op artikel 8, tweede lid van het Bevt de verantwoording van het GR achterwege kan blijven.
Wel dient nog conform artikel 9 van het Bevt aan de Brandweer Flevoland advies gevraagd te worden over de in artikel 7 genoemde aspecten in lid a: de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater. Het aspect genoemd in artikel 7, lid b (zelfredzaamheid), is in dit geval niet van toepassing, omdat geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. De brandweer heeft aangegeven dat met het plan ontstaan geen nieuwe risico's en de impact van aanwezige risico's neemt niet toe. Omdat het risicobeeld niet wijzigt, geeft ze een positief advies af.
5.5.3 Besluit externe veiligheid buisleidingen
Artikel 11 van dit besluit is van toepassing op het bestemmingsplan. Ook hier geldt dezelfde motivering als hiervoor genoemd bij artikel 4 van het Bevt: omdat geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toelaten, wordt automatisch aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico voldaan.
De verantwoordingsplicht GR is volgens artikel 12 van het Bevb alleen van toepassing: indien of de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten. Omdat hiervan in dit geval geen sprake is, is deze niet van toepassing.
5.5.4 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Hoewel dit bestemmingsplan zelf geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk maakt, liggen er wel dubbelbestemmingen en aanduidingen van aangrenzende bestemmingsplannen over het plangebied heen. Deze moeten ook in dit plan worden opgenomen, zodat de dubbelbestemmingen en aanduidingen logisch doorlopen. Het gaat dan bijvoorbeeld over een Veiligheidszone-LPG van een tankstation die deels ook over het onderhavig plan loopt. De nadere motivering van deze zones is te vinden in de afzonderlijke bestemmingsplannen. Hieronder wordt beschreven waarom deze zones zijn opgenomen.
Veiligheidszones - LPG (LPG, fakkelbrand en Bleve)
Om voor de toekomst te borgen dat wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden ter plaatse van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten is de PR-10-6/jaar contour en/of daarmee overeenkomende vaste afstand van het LPG-tankstation (40 meter voor de LPG) als aanduiding op de verbeelding opgenomen. Daaraan is de regel verbonden dat binnen deze aanduiding geen nieuwe kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan. Op 29 juni 2016 is een wijziging van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (verder Revi) in werking getreden. Tegelijk met deze wijzing is de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van een ongeval (verder Circulaire) in werking getreden. Op basis hiervan is het noodzakelijk om naast de reguliere risicobenadering in het kader van Bevi/Revi ook een effectbenadering toe te passen bij de beoordeling van besluitvorming rondom LPG-tankstations. Daarom is aansluitend aan de hiervoor genoemde zone-LPG de aanduiding 'Veiligheidszone-effectafstand fakkelbrand' op de verbeelding opgenomen, met daaraan verbonden de planregel dat binnen deze aanduiding geen nieuwe kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan. Weer aansluitend daarop staat op de verbeelding de aanduiding 'Veiligheidszone-effectafstand Bleve' met daaraan verbonden de planregel dat binnen deze aanduiding geen nieuwe zeer kwetsbare objecten zijn toegestaan.
Dit is van toepassing op:
- tankstation langs de Waterlandseweg;
- tankstation langs de Hogering op bedrijventerrein Frezersplaats (Kruidenwijk);
- tankstation langs de Buitenring op bedrijventerrein De Striptekenaar (Stripheldenbuurt);
Veiligheidszone - propaan
Om voor de toekomst te borgen dat wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden ter plaatse van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten is de PR-10-6/jaar contour en/of daarmee overeenkomende vaste afstand van de opslag van propaangas als aanduiding op de verbeelding opgenomen met daaraan verbonden de planregel dat binnen deze aanduiding geen nieuwe kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan. Dit is van toepassing op het crematorium op de hoek Hogering/ Muziekdreef en de propaanopslag bij stortplaats Braambergen aan de Waterlandseweg.
Veiligheidszones - vervoer gevaarlijke stoffen
De basisnetafstand van de Flevolijn ligt binnen het plangebied, maar er worden geen kwetsbare objecten in dit plan mogelijk gemaakt binnen de PR 10-6 contour. Hiervoor wordt een 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 1' opgenomen. Het plasbrandaandachtsgebied van de Flevolijn wordt ook als aanduiding op de plankaart opgenomen, met daaraan verbonden de planregel aan welke voorwaarden de motivering van het ruimtelijke besluit moet voldoen, bij voorgenomen vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in deze zone. Aanvullend hierop gelden bouwkundige eisen uit het Bouwbesluit.
Deze zones zijn van toepassing op de Flevolijn ter hoogte van:
- Hogering ter hoogte van bedrijventerrein Hogekant en de Literatuurwijk;
- Tussenring ter hoogte van de wijken Tussen de Vaarten/ Landgoederenbuurt en Faunabuurt;
- Buitenring ter hoogte van de Indische Buurt/ Sieradenbuurt;
Leiding - Gas
Het gaat om een hoge druk-aardgastransportleiding, waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze heeft geen PR-contour van 10-6 per jaar. Ook het GR hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig GR niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
Dit is van toepassing op de gasleiding ter hoogte van de Buitenring/ de Bouwmeesterbuurt/ industrieterrein De Vaart 1, 2 en 3.
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
Binnen het plangebied worden geen gevoelige bestemmingen of grootschalige bedrijfsactiviteiten mogelijk gemaakt. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.7 Kabels En Leidingen
Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen (K&L), gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatie verbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk omdat deze ligging duurzaam is; er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteit aanpassing en onderhoud gewaarborgd.
Hoofdtransportleidingen
Evenwijdig en langs Hogering, Tussenring en Buitenring ligt hoofdinfrastructuur voor de nutsvoorzieningen voor naastliggende gebieden en het plangebied.
Leidingenstraat
Parallel aan de Hogering, Tussenring en Buitenring loopt een leidingenstraat. Hierin bevinden zich onder meer hogedruk-gasleidingen en een ondergrondse hoogspanningsleiding. De leidingenstraat is de hoofdader voor het voeden van de verschillende deelgebieden. Het gebruik van de leidingenstraten is voorbehouden aan de gemeente Almere en de nutsbedrijven ten behoeve van de aanleg, beheer en onderhoud van kabels- en leidingen. De zone is obstakel vrij en is/mag niet worden voorzien van diep wortelende beplanting en/of gesloten verharding.
Hoogspanningslijn
Een bovengrondse hoogspanningslijn doorkruist dit gebied. Het is een 380 kV-lijn van het traject Diemen-Ens. Aan weerszijden van het hart van deze lijn geldt een zakelijk recht zone van 36 m.
Deze bovengrondse hoogspanningslijn heeft in verband met mogelijke gezondheidsrisico's een (actuele) magneetveldzone. Langs de zuidzijde van de Waterlandseweg, ter hoogte van bedrijventerrein Stichtsekant en over de A27, ligt nog een bovengrondse hoogspanningslijn van 150 kV. Parallel aan de Hogering, Tussenring en Buitenring en langs de Hoge Vaart ten zuiden van de A6 ligt een ondergrondse 150 kV hoogspanningskabel. Ter hoogte van bedrijventerrein Stichtsekant wordt dit een bovengrondse leiding, die overigens bijna geheel buiten het plangebied ligt (behalve bij het van ondergronds naar bovengronds gaan en ter hoogte van de A27). Ook hier moeten Veiligheidszones-magneetveldzone in acht worden genomen.
Gevaarlijke buisleidingen
In het gebied liggen één of meer buisleidingen met gevaarlijke inhoud en/of kabels van grote waarde, waarvan N.V. Nederlandse Gasunie beheerder is.
Straalverbindingen
In dit plangebied bevindt zich een straalverbinding met een beschermde status ter hoogte van Buitenring / De Striptekenaar en Rijksweg A6/Tussenring, loopt een straalpad van Hilversum-Toren naar Lelystad-Toren. En ter hoogte van de Waterlandseweg en Stichting Aap, loopt een straalpad van Hilversum-Toren naar Lelystad-Toren.
Straalpaden worden door KPN gebruikt voor het doorgeven van telefoon-, radio- en televisiesignalen. Voor een goede signaaloverdracht moet tussen de zender en ontvanger een strook worden vrijgehouden van hoog opgaande elementen, en ook van windturbines.
Deze straalverbinding heeft een beschermde status volgens artikel 10 van het Bouwbesluit. Dat wil zeggen dat er niet gebouwd mag worden in het traject met een bepaalde hoogte, deze hoogte is afhankelijk van het traject. De straalverbinding is 200 meter breed, 100 meter ter weerszijden van de hoofdas. Er hoeft geen vergunning aangevraagd worden buiten de normale vergunningen die er nodig zijn voor bouwwerken. Het volstaat de beheerder van de beschermde straalverbinding (KPN) te informeren door middel van het toezenden van het bestemmingsplan. Overige straalverbindingen hebben geen beschermde status.
Toekomstige ontwikkelingen
Door de kabel- en leidingenbeheerder de ligging in de kabel- en leidingenzone voor te schrijven wordt aanpassingen van- en ruimte claims in de bestaande en nog te ontwikkelen plannen binnen het gebied zoveel mogelijk voorkomen.
In het kader van mogelijke reconstructies en toekomstige aanpassingen binnen het gebied zullen mogelijk diverse nutsleidingen en riolen verlegd worden. Er zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de bestaande K&L infrastructuur.
Voor de leidingenstraat, hoogspanningslijnen en straalverbindingen worden voor het plangebied geen relevante ontwikkelingen verwacht.
5.8 Ecologie
Wet- en regelgeving
De juridische bescherming van de Nederlandse natuur is in hoofdlijn geregeld via twee sporen. Hierbij zijn het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de soort- en gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming (Wnb). Op provinciaal niveau is de planologische bescherming van het NNN geregeld via de Verordening Fysieke Leefomgeving Flevoland. Het soortbeschermingsdeel van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van in het wild voorkomende planten en dieren. Het gebiedbeschermingsdeel van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000 gebieden. Tot slot regelt het deel houtopstanden van de Wnb compensatie van te kappen bos en rijbeplanting. Middels een quickscan natuur zijn de effecten van de capaciteitsuitbreiding onderzocht en indien relevant getoetst aan deze kaders.
Resultaten onderzoek
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Markermeer & IJmeer en deze ligt op ruim 2,5 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de afstand en de aard van de ontwikkeling (deels verbreding en grotendeels consoliderend) zijn effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand uit te sluiten. Dit Natura 2000-gebied is niet stikstofgevoelig en externe werking door geluid-, licht en/of optische verstoring reikt niet tot het gebied. Tussen het Natura 2000-gebied en het plangebied bevindt zich bos langs de gehele weg. Tussen dit bos en het Markermeer & IJmeer ligt verder het stadsdeel Almere Poort en in het noorden ten westen van het bos nog een landbouwgebied.
Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is het Natura 2000-gebied Naardermeer buiten de provincie Flevoland. Dit gebied bevindt zich op meer dan 5,5 kilometer van het plangebied. Uit de uitgevoerde Aerius berekening blijkt dat er geen Natura 2000-gebieden zijn waar de rekenresultaten hoger zijn dan de drempelwaarde. Toetsing van de maatregelen aan de Wet natuurbescherming (onderdeel gebiedsbescherming) is daarom niet aan de orde.
NNN
De capaciteitsuitbreiding van de Hogering leidt tot ruimtebeslag op het NNN gebied Pampushout (zie Figuur 8). Binnen dit ruimtebeslag zijn twee natuurbeheertypen aanwezig, te weten N14.03 Haagbeuken en Essenbos en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland.
De capaciteitsuitbreiding en verkeersaantrekkende werking zorgen voor geluids- en optische verstoring op het NNN Pampushout. Er is in de huidige situatie reeds een aanzienlijke geluidbelasting en optische verstoring door verkeer, industrieterrein, spoor en recreatie. De voor het NNN aangewezen doelsoorten komen niet voor in dit deel van Pampushout. De wel aanwezige dieren zijn reeds gewend aan verstoring. Er zijn dan ook geen significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van Pampushout.
Uit toetsing aan de Verordening voor de fysieke leefomgeving (nee, tenzij-afwegingskader) blijkt dat er sprake is van een groot openbaar belang en er geen alternatieve locaties of oplossingen voor het aanwezige knelpunt zijn.
Voor zowel het ruimtebeslag als de toename van het verstoorde gebied dient compensatie plaats te vinden. Met het bevoegd gezag (provincie Flevoland) dient afgestemd te worden of fysieke compensatie mogelijk is, of dat financiële compensatie noodzakelijk is. De compensatieopgave betreft circa 0,9 ha N14.03 Haagbeuken en Essenbos en 0,2 ha N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Met de provincie is overeengekomen dat compensatie plaats kan vinden. Staatsbosbeheer, beheerder en deels eigenaar van de gronden en de bomen, heeft als eis dat de gekapte bomen gecompenseerd moeten zijn conform de Quickscan Natuurwetgeving Hogering. De provincie heeft toegezegd en vastgelegd dat aan deze eis zal worden voldaan conform de Quickscan. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat de vereiste natuurcompensatie zal plaatsvinden.
Figuur: Ruimtebeslag op NNN (roze)
Beschermde soorten
In het plangebied komen alleen algemeen beschermde soorten voor. Door onder meer het kappen van bomen en dempen van watergangen kunnen verbodsbepalingen van de Wnb worden overtreden. Te denken valt aan verstoring en vernieling van nest- en rustplaatsen. Door naleving van het ecologisch werkprotocol voor het voorkomen en beperken van schade kan het grootste deel van de negatieve gevolgen voor beschermde soorten voorkomen of beperkt worden. Niet alle schade is te vermijden, waardoor voor mogelijk voor enkele zoogdieren en amfibieën verbodsbepalingen worden overtreden. Voor deze soorten geldt een provinciale vrijstelling. Een ontheffing is niet noodzakelijk.
Houtopstanden
Het bosgebied Pampushout waar gekapt gaat worden valt als houtopstand niet onder de bebouwde kom van Almere. Gezien de potentiële hoeveelheid bomen en struiken die verdwijnen aan de westkant van het plangebied is het onderdeel houtopstanden van de Wnb mogelijk van toepassing. Hier is geen onderzoek naar gedaan. Er dient een kapmelding bij het bevoegd gezag te worden gedaan, alsmede overleg over een eventuele herplantplicht, overige aanvullende regels en ontheffing (art 4.3) in het kader van de Wnb.
Conclusie
Op grond van de resultaten van het natuuronderzoek kan worden geconcludeerd dat het project in principe uitvoerbaar is onder de beschermingsregimes van de Wnb en de Verordening Fysieke Leefomgeving Flevoland. Nader onderzoek en detaillering is noodzakelijk om de compensatieopgaven te bepalen en uit te werken tot op het niveau dat ten tijde van planvaststelling aannemelijk kan worden gemaakt dat compensatie plaats vindt. Het ecologisch onderzoek in verband met de capaciteitsuitbreiding van de Hogering is als bijlage 6 aan deze toelichting gevoegd.
5.9 Waterparagraaf
Reikwijdte plan
Het bestemmingsplan Hoofdwegen is overwegend een conserverend bestemmingsplan. De enige nieuwe ontwikkeling die mogelijk gemaakt wordt is vergroting van de wegcapaciteit op de Hogering van de Hollandsedreef tot de Elementendreef. Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen wordt een Watertoets uitgevoerd. De Watertoets zorgt ervoor dat doelstellingen op het gebied van water op een goede manier worden meegewogen in ruimtelijke besluitvorming. Een essentieel onderdeel van de Watertoets is vroegtijdige afstemming met de waterbeheerder(s) in het plangebied.
Conserverend deel van het plangebied
Oppervlaktewater
De vaarten en tochten en wetering in het plangebied worden als water bestemd. In het plangebied liggen de Hoge Vaart, de Lage Vaart, de Lange Wetering en de Waterlandse tocht Hierbij gelden bouwregels, nadere eisen en afwijking van de bouwregels, welke in de regels van dit bestemmingsplan zijn opgenomen. Door drainage of oppervlakkige afstroom komt regen- en kwelwater in de kavelsloten. Die wateren vervolgens af op de tochten, die op hun beurt daarna afwateren op de vaarten. De vaarten voeren het water vervolgens naar de gemalen, die het water naar het IJsselmeer, het Markermeer of de randmeren pompen. Het stedelijke watersysteem bevat een groot aantal peilgebieden. De hoofdwegen van Almere vormen veelal de grenzen tussen deze peilgebieden (zie onderstaande kaart).
Figuur: peilgebieden
Waterkwaliteit
De kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater wordt beschermd door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). In het plangebied van het bestemmingsplan zijn de Hoge Vaart, de Lage Vaart, de Lange Wetering en de Waterlandse tocht aangewezen als waterlichamen voor de Kaderrichtlijn Water. Voor de waterkwaliteit van deze waterlichamen moet sprake zijn van verbetering of ten minste 'stand still'.
Waterveiligheid
Op één locatie van het plangebied wordt de waterkering doorkruist. Dit geldt waar de A27 de Gooimeerdijk/Eemmeerdijk kruist. Hiervoor is de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.
Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. De Gooimeerdijk en de Eemmeerdijk bieden bescherming tegen het buitenwater van de randmeren. De dijken zijn in de Legger van het waterschap voorzien van verschillende beschermingszones, namelijk:
- Kernzone: dit is het centrale gedeelte van de waterkering. Dit deel bestaat uit het dijklichaam, het benedenbeloop aan de polderzijde van de dijk en de kwelsloot;
- Binnenbeschermingszone: dit is een strook, direct aan weerszijden van de kernzone, die technisch/fysisch een bijdrage levert aan de stabiliteit van de waterkering; en
- Buitenbeschermingszone: dit is een strook aan weerszijden van de binnenbeschermingszone.
De kernzone is het gebied met het strengste verbods- en gebodsregime en de buitenbeschermingszone is het gebied met het minst strenge verbods- en gebodsregime. De breedte van deze beschermingszones zijn ook vastgelegd in de Legger en zijn weergegeven in onderstaande figuren voor respectievelijk het relevante deel van de Gooimeerdijk en de Eemmeerdijk.
Figuur: Leggerkaart Gooimeerdijk
Figuur: Leggerkaart Eemmeerdijk
Hogering
Om de toekomstige verkeersintensiteiten te kunnen verwerken wordt de Hogering, tussen de Elementen- en de Hollandsedreef dus uitgebreid van 2 naar 3 rijstroken per rijbaan. Om de effecten op het water in beeld te brengen en om maatregelen voor de waterhuishouding uit te denken is een wateronderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn beschreven in het Principeplan Water Hogering Almere (3 augustus 2017). Het plan is als bijlage 7 in deze toelichting opgenomen.
De vaarten zijn in dit bestemmingsplan opgenomen met de bestemming 'Water'. Ook de watergangen langs de Hogering hebben de bestemming water gekregen.
Principeplan Water
In het Principeplan Water Hogering Almere zijn de effecten voor het water van de capaciteitsuitbreiding Hogering onderzocht. Ook zijn uitgangspunten en aandachtspunten voor de uitwerking van het ontwerp benoemd. Voor dit Principeplan is de procedure van de watertoets doorlopen. Provincie Flevoland (als initiatiefnemer en wegbeheerder van de capaciteitsuitbreiding) en de waterbeheerder (Waterschap Zuiderzeeland) waren hier ook onderdeel van. In het plangebied worden de volgende maatregelen getroffen voor de waterhuishouding.
Waterkwaliteit
Door het toepassen van ZOAB en door het hemelwater zoveel als mogelijk over de berm af te voeren en/of door greppels te voeren kan zwevend stof uit het water bezinken en infiltratie plaatsvinden. Op deze wijze wordt het negatieve effect van het afstromende hemelwater op de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater beperkt.
Watersysteem
Het watersysteem wordt robuust ontworpen. Watergangen moeten in open verbinding staan met ander oppervlaktewater. De afwatering zal plaatsvinden naar peilvak ALM 10 met een peil van -5,20 NAP.
Figuur: peilgebieden
Bij de verdiepte liggingen wordt het water verzameld in pompkelders en afgevoerd richting de westelijke watergang.
Te realiseren waterberging (watercompensatie)
Vanwege de toename van de verharding en het dempen van watergangen moet het water op een andere locatie in de buurt worden geborgen om wateroverlast te voorkomen. Deze zogenaamde watercompensatie bedraagt 5.426 m². Hiervan is 4.263 m² ten behoeve van de capaciteitsuitbreiding Hogering en 1.163 m² ten behoeve van compensatie demping SAA (TB).
De watercompensatie wordt aan de westzijde van de Hogering gerealiseerd tussen de aansluiting Elementendreef/ Audioweg en de watergang langs de Tanitstraat, zoals getoond op onderstaande afbeelding. Aan de oostzijde wordt het huidige afwateringssysteem gehandhaafd. Een deel van deze watercompensatie wordt gerealiseerd aan de zuidzijde op gebied van Staatsbosbeheer. Dit deel zal bestaan uit een 7 meter brede watergang. De andere watergangen zullen 2,1 meter breed worden.
De watercompensatie is als systeemeis in het inmiddels gegunde contract voor de uitvoering van het project Verbreding Hogering Almere opgenomen, waarmee voldoende is geborgd dat hieraan wordt voldaan.
Figuur: inpassing watercompensatie
Mogelijk negatieve effecten op de omgeving kunnen optreden bij tijdelijke grondwaterstandsverlaging die noodzakelijk is voor de realisatie van de tunnels. Negatieve effecten dienen tegen gegaan te worden. Een bemalingsplan met daarin de tijdelijke effecten en maatregelen dient door de aannemer opgesteld te worden. Dit is gewaarborgd middels de keur/watervergunning.
De hoeveelheden waterberging en de wijze waarop dit in het ontwerp is vormgegeven is afgestemd met het Waterschap Zuiderzeeland en voldoet aan de eisen van het waterschap. Maatregelen worden getroffen om eventuele nadelige effecten op de waterhuishouding te voorkomen. Deze maatregelen worden in het Definitief Ontwerp en de watervergunning nader uitgewerkt.
Conclusie
De hoeveelheden waterberging en de wijze waarop dit in het ontwerp is vormgegeven is afgestemd met het Waterschap Zuiderzeeland en voldoet aan de eisen van het waterschap. Een aantal leemten in kennis zijn geconstateerd. Dit betreft de grondwaterstanden binnen het plangebied en aspecten van de huidige waterhuishouding van de Hogering. Deze leemten in kennis spelen een rol bij de nadere detaillering van het ontwerp tot Definitief Ontwerp (DO) en voor de vergunningaanvraag in het kader van de realisatie en zullen daartoe nader moeten worden ingevuld. Dit proces voorziet in het treffen van maatregelen om eventuele nadelige effecten te voorkomen. Voor het bestemmingsplan volstaat onderhavige waterparagraaf. Het waterhuishoudkundig onderzoek in verband met de uitbreiding van de Hogering is als bijlage 7 aan deze toelichting gehecht.
5.10 Bodemkwaliteit
De Wet bodembescherming vormt het wettelijke kader voor de bescherming van de bodem. Uitgangspunt is dat schone bodems schoon blijven en verontreinigingen worden gesaneerd. De toepassing van bouwstoffen en licht verontreinigde grond is geregeld in het Besluit bodemkwaliteit. Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijk ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom is een onderzoek worden uitgevoerd naar de bodemkwaliteit in het gebied waarin de uitbreiding van de Hogering plaatsvindt.
Resultaten onderzoek
Binnen het plangebied zijn geen (potentieel) ernstige gevallen van bodemverontreiniging aanwezig. De bodemkwaliteit vormt daarmee geen enkele belemmering en leidt niet tot aanvullende maatregelen voor de beoogde ontwikkelingen.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de planvorming. Er is geen aanvullend onderzoek noodzakelijk. Bijlage 8 bevat het bodemonderzoek in verband met de capaciteitsuitbreiding van de Hogering.
5.11 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
Er zijn verschillende wetten die een rol spelen in het huidige beleid op archeologische monumentenzorg en cultuurhistorie. Van belang is de Erfgoedwet 2016, de Monumentenwet 1988, het Verdrag van Malta 1992 en provinciaal en gemeentelijk beleid. De cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Flevoland (http://kaart.flevoland.nl/cultuurhistorie/) toont voor het plangebied geen basis- of kernkwaliteiten voor landschap en cultuurhistorie.
Historische-geografische en (Steden)bouwkundige waarden
In het plangebied Hoofdwegen zijn geen bovengronds beschermde bouwkundige monumenten of stadsgezichten aangewezen. De Ringen vormen de kenmerkende begrenzing van de bebouwde kom van Almere Stad en Almere Buiten. De Waterlandseweg (nu deels de Oude Waterlandseweg) en de Vogelweg behoren tot het oudste wegenstelsel van Almere. Op de oudste kaarten heet de Waterlandseweg zelfs 'Almereweg'. De dicht beplante Vogelweg doorsnijdt het open gebied in noordzuidrichting en vormt een visuele scheiding in de open ruimte. Deze laanbeplanting is ook in de toekomst waardevol (Grontmij 2013, MER Intergemeentelijke Structuurvisie Oosterwold).
Archeologische Waarden
Almere voert een actief Archeologisch Monumentenzorg (AMZ) beleid, gericht op
- Het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
- Het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
- Het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.
De hoofdlijnen van het archeologiebeleid in Almere staan beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016. Op 21 april 2016 heeft de gemeenteraad de uitgangspunten van Almeerse archeologiebeleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening 2016 en de toelichting daarop. Deze zijn op 29 april 2016 in werking getreden. De Archeologische Beleidskaart (ABA) is als onderdeel van de door de raad vastgestelde beleidsuitgangspunten gelijktijdig in werking getreden.
Binnen het bestemmingsplangebied zijn gebieden aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. In de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan wordt een beschermende regeling opgenomen voor de betreffende gebieden (Archeologie waarde 1 en 4). Voor ingrepen of wijzingen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling is een omgevingsvergunning vereist. Een omgevingsvergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.
- Hogering en Tussenring: het talud van de wegen is op de ABA vrijgegeven. In de flankerende zones geldt Archeologie waarde 1.
- Buitenring: het talud van de weg is op de ABA vrijgegeven. In de flankerende zones geldt Waarde - Archeologie 1 of waarde 4.
- Waterlandseweg: het talud van de weg is op de ABA vrijgegeven, mede naar aanleiding van in 2013/2014 uitgevoerd onderzoek in verband met de geplande baanverdubbeling. In de flankerende zones geldt Waarde - Archeologie 1;
- A27: dit deel van het de A27 is het enige deel dat nooit systematisch is onderzocht. Voor de gehele weg en de flankerende zones geldt Waarde - Archeologie 1.
Er geldt voor Waarde-Archeologie 1 een onderzoeksverplichting bij voorgenomen bouw- of aanlegwerkzaamheden groter dan 500 m² of dieper dan 1,50 m. Voor Waarde - Archeologie 4 (oeverwallen van de Eem) geldt een onderzoeksverplichting bij voorgenomen bouw- of aanlegwerkzaamheden groter dan 100 m² of dieper dan 0,5 m. Figuur: Archeologische Beleidskaart Almere Plangebied (lichtblauwe lijnen). Groen = Archeologie waarde 1, roze = archeologie waarde 4, rood is archeologie waarde 5, grijs = vastgesteld
Onderzoek ten behoeve van uitbreiding Hogering
Arcadis heeft ten behoeve van de uitbreiding van de Hogering een bureauonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat eventuele archeologische vindplaatsen in dit specifieke gebied te verwachten zijn in de top van het dekzand. Een dergelijke opduiking is aangetroffen rondom de afslag naar de Botterweg, ten hoogte van vondstmelding 1101192. De diepteligging van de top van het dekzand ligt tussen 8,82 en 9,64 m -NAP. Het is niet zeker dat hier ook een archeologische vindplaats aanwezig is. Over het algemeen is de verwachte fysieke kwaliteit van archeologische waarden zeer hoog, omdat de sporen goed zijn afgedekt met kleiige sedimenten en veen, en pas recent zijn drooggelegd (met de droogmaking van de polder in 1968). Hierdoor hebben archeologische waarden lange tijd onderwater gelegen en liggen vaak ook nu nog onder het huidige grondwaterpeil. In het plangebied zijn bij een booronderzoek ter hoogte van locaties aangeboord, waarop mogelijk bewoning heeft plaatsgevonden.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek is de verwachting dat er bij de werkzaamheden in het noordelijke deel van het plangebied archeologische resten verloren kunnen gaan. Als de geplande bodemingrepen in het gebied met Waarde - Archeologie 1 in een gebied van meer dan 500 m2 dieper reiken dan 150 cm onder maaiveld dan geldt de verplichting tot het uitvoeren van vervolgonderzoek. Dit vervolgonderzoek kan bestaan uit een booronderzoek, waarbij gericht wordt geprospecteerd op de kartering van Pleistocene dekzandopduikingen. In het al onderzochte gebied rondom de afslag naar de Botterweg is de diepteligging van de top van het dekzand tussen 8,82 en 9,64 m-NAP. Het archeologisch onderzoek in verband met de capaciteitsuitbreiding van de Hogering is als bijlage 9 aan deze toelichting gevoegd.
5.12 Radarverstoringsgebied
Radars voor militaire luchtvaart
Zoals bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordeningis aangegeven (zie Bijlage 1Beleidskader, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid) is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in drie radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen, Herwijnen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP, voor Herwijnen 90 meter en voor radarverstorings- gebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.
Figuur: Radarverstoringsgebieden
Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)
LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en -route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen.
LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO.
Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).
In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME PAM (voorheen VOR/DME Muiden) opgenomen. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m (NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56 m (NAP) tot een straal van 10 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 10 km) is enkel van toepassing op windturbines.
Figuur: Hoogteradialen luchtvaartverkeer
Voor het plangebied geldt gedeeltelijk een toetsingsvlak voor windturbines vanaf 51,56 meter. Dit plan maakt dergelijke nieuwe windturbines niet mogelijk.
Hoofdstuk 6 Implementatie
6.1 Planning En Fasering
Het overgrote deel van het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Hierin zijn geen fysieke ontwikkelingen voorzien. De provincie Flevoland wil in 2019 beginnen met de capaciteitsuitbreiding van de Hogering.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Het exploitatieplan
Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.
Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):
- de bouw van een of meer woningen;
- de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000m2 of met een of meer woningen;
- de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 (was 1000 m2) bedraagt;'
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.
Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:
- a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
- c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,
of
bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):
- d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
- e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
- f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.
Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt.
Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.
6.2.1 Economische uitvoerbaarheid verbreding Hogering
De voorgenomen capaciteitsuitbreiding van de Hogering komt voort uit het programma stedelijke bereikbaarheid Almere (SBA). Binnen dat programma hebben rijk, provincie Flevoland en gemeente Almere via een MIRT (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) verkenning een maatregelenpakket uitgewerkt gericht op het op peil houden van de bereikbaarheid van Almere. Dit in verband met de schaalsprong van deze stad van ruim 200.000 inwoners nu naar 350.000 inwoners in 2030-2040 en een groei van minimaal 50.000 arbeidsplaatsen. De bestaande verkeers- en vervoersvoorzieningen zijn toegesneden op een stad met een omvang van circa 200.000-225.000 inwoners. In de MIRT verkenning is vastgesteld dat zonder extra investering de reistijden voor autoverkeer sterk zullen toenemen, vanwege congestie in en rondom de bestaande stad.
De capaciteitsuitbreiding van de Hogering is onderdeel van het eerste deel van pakket 1a van de SBA. Het betreft een pakket ter waarde van € 142,5 miljoen (inclusief BTW), waaraan de drie partijen ieder een evenredig deel inbrengen van € 47,5 miljoen. Het gaat in dit pakket om de volgende maatregelen:
- Capaciteitsuitbreiding van de Hogering vanaf de Elementendreef tot en met de Hollandsedreef;
- Verbreding van de Waterlandseweg (momenteel in uitvoering);
- Ontsluiting van Almere Hout Noord en Almere Hout Midden;
- Pakket van maatregelen verkeersmanagement en benutting van de kruispunten;
- Fietsverbinding Almere-poort - Almere-Haven onder de A6 en de Hogering.
In een convenant dat op 15 december 2011 is ondertekend, is de verdeling van verantwoordelijkheden tussen de drie partijen vastgelegd. Hiermee is aangetoond dat het plan economisch uitvoerbaar is.
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Inspraak
De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan voor de Hoofdwegen is enerzijds een actualisatie van de vorige, geldende bestemmingsplannen en anderzijds maakt het de verbreding van een deel van de Hogering mogelijk. Deze verbreding doorloopt vanuit de provincie een eigen inspraakprocedure. Er is dan ook voor gekozen over dit plan geen voorafgaande inspraak te houden, maar direct de Wro-procedure te volgen. Dit houdt in dat - na het ambtelijk vooroverleg - het nieuwe bestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders als ontwerp voor een periode van zes weken ter visie wordt gelegd (conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht).
Vooroverleg
Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening op 10 april 2017 per e-mail toegezonden aan de volgende instanties:
- Brandweer Flevoland
- Connexxion
- GGD Flevoland
- Provincie Flevoland
- KPN
- Liander
- ministerie van EZ
- Gasunie
- Natuur en Milieu Flevoland
- Prorail
- Rijkswaterstaat
- Staatsbosbeheer
- Tennet
- Vereniging Bedrijfskring Almere
- Vitens
- Vogel- en Natuurwacht Flevoland
- Waterschap Zuiderzeeland.
Men had tot en met 31 januari 2018 de tijd om te reageren. Er zijn vijf reacties ontvangen. Hierna volgt een samenvatting van de vooroverlegreacties en de beantwoording daarvan (dik gedruktweergegeven).
- 1. Alliander (e-mail van 4 januari 2018):
Reclamant wijst erop dat niet overal de 150 kV hoogspanningsverbinding is meegenomen. Er is een kaart meegezonden met daarop de locaties.
Antwoord: dit is verwerkt conform de reactie.
- 2. Brandweer Flevoland (e-mail van 8 januari 2018):
De Brandweer heeft het plan beoordeling op het aspect veiligheid, zowel algemeen als ten aanzien van externe veiligheid. Met het plan ontstaan geen nieuwe risico's en de impact van aanwezige risico's neemt niet toe. Omdat het risicobeeld niet wijzigt, geeft reclamant een positief advies af.
Antwoord: we hebben kennis genomen van deze reactie.
- 3. TenneT (e-mail van 9 januari 2018):
- a. Tennet transporteert elektriciteit en beheert het netwerk daarvan. Dit is aangemerkt als vitale infrastructuur en wordt daarom bewaakt en onderhouden. Dit betreft on andere hoogspanningsstations en ondergrondse en bovengrondse verbindingen. Daarvoor wordt ruimte gereserveerd en veilig gesteld voor nu en de toekomst.
Antwoord: we hebben kennis genomen van deze reactie.
- a. In het plan bevindt zich een deel van een bovengrondse 380 kV transportverbinding, te weten de kruisingen met de Tussenring en Buitenring. Hiermee is in het concept ontwerp bestemmingsplan rekening gehouden, ook met elektrische en magnetische velden. Reclamant geeft aan dat in de regel met betrekking tot de 'Leiding-Hoogspanningsverbinding' worden werken en werkzaamheden vermeld die betrekking hebben op een ondergrondse verbinding, terwijl deze regel de belangen van een bovengrondse verbinding regelt. Daarom het verzoek het volgende aan te passen (zie onderstreept hieronder):
- aanbrengen of vellen/rooien van hoogopgaande bomen en beplantingen;
- het plaatsen van onroerende objecten, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
Antwoord: de term hoogopgaande is toegevoegd. Voor het plaatsen van onroerende objecten geldt al op grond van de bouwregels in artikel 11.2 dat alleen bouwwerken ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding-Hoogspanningsverbinding' zijn toegestaan. De objecten die u noemt zijn dus in beginsel niet toegestaan, tenzij u als beheerder daarvoor toestemming geeft. Het heeft dus geen zin dit ook op te nemen in de regeling ten aanzien van de omgevingsvergunning uitvoering van werken. Bovendien gaat die regeling niet over bouwen, maar over aanleg van werken en het uitvoeren van werkzaamheden.
- a. bij het uitvoeren van herstel- of onderhoudswerk is voldoende vrije ruimte nodig voor materiaal. Ook moeten soms gronden worden ontruimd of wegen worden afgesloten. Daarom het verzoek op voorhand voor een vrije ruimte rondom de masten van minimaal 50 bij 50 m.
Antwoord: we houden ons aan de zones (zakelijk rechtstroken) die voor hoogspanningsverbindingen van toepassing zijn. Het over het algemeen vrijhouden van 50 m is niet haalbaar en rechtens niet nodig of mogelijk. Uiteraard zullen we bij werkzaamheden meewerken aan het vrijmaken en -houden van benodigde gronden.
- a. Verzoek om nieuwe inrichtings- of ruimtelijke plannen of werkzaamheden tijdig te bespreken.
Antwoord: we zullen daar rekening mee houden en Tennet zo snel en vroeg mogelijk bij nieuwbouwplannen of werkzaamheden te betrekken.
- 4. Provincie Flevoland (e-mails van 12 en 17 januari 2018):
- a. provincie wil graag de AERIUS berekeningen ontvangen om de effecten op het Naardermeer te kunnen beoordelen van de verbreding van de Hogering (in kader van de PAS).
Antwoord: de berekeningen zijn toegezonden met de mededeling dat ze voor nadere informatie bij de provinciale projectleider terecht kunnen.
- a. de planhorizon is gericht op de toekomst waarin Almere 300.000 tot 350.000 inwoners telt, maar het plan is tegelijk ook consoliderend van aard. Dit roept vragen op: in hoeverre zijn aanpassingen voor de ontwikkeling van Almere Pampus al in het plan verwerkt (meer verkeer over Hogering), is een wegaanpassing nodig richting centrum en is de analyse in plantoelichting over 'effect buiten gebied' volledig dekkend?
Antwoord: met de ontwikkelingen in Pampus is geen rekening gehouden bij de verbreding vanaf de Elementendreef tot en met Hollandsedreef, die nu in dit plan (zie paragraaf 2.2). Een wegaanpassing richting centrum valt buiten het plangebied en is op dit moment niet nodig. De analyse is geüpdated en volledig dekkend.
- a. soms zijn wegbermen wel meegenomen en soms niet. Provincie ziet graag de bermen integraal in het plan opgenomen, zodat realisatie van geluidwerende voorzieningen mogelijk zijn door de provincie als wegbeheerder. Bijvoorbeeld de bermen bij de Literatuurwijk en de Bouwmeesterbuurt.
Antwoord: zoals afgesproken wordt dit indien noodzakelijk en nuttig meegenomen.
- a. voor de provincie is niet duidelijk in hoeverre de recente verbreding van de Waterlandseweg correct is meegenomen.
Antwoord: dit is nogmaals gecheckt en waar nodig aangepast op de verbeelding.
- a. geluid: de Wet geluidhinder schrijft voor dat de zonebreedte van de weg in het bestemmingsplan wordt verankerd (artikel 74 Wgh). Verder staat in de toelichting en in de vormvrije m.e.r.-beoordeling dat de ontwerp snelheid van de verbrede Hogering maximaal 100 km/u is, maar in het akoestisch onderzoek wordt uitgegaan van 80 km/u. De status van de Hogering is ook onduidelijk daardoor: is het een autoweg of autosnelweg?
Antwoord: de Wet geluidhinder schrijft niet voor dat de zonebreedte in een bestemmingsplan wordt vastgelegd. Wel moeten bij een bestemmingplan, ingeval deze wordt verbreed, de geluidswaarden in acht worden genomen. De maximumsnelheid is 80 km/u. De ontwerpsnelheid is de snelheid waarop de weg is ontworpen, maar dit heeft niets met de maximumsnelheid te maken; die is en blijft 80 km/u. In het akoestisch onderzoek is ook met 80 km/u gerekend. De status is daardoor duidelijk: een autoweg, in beheer bij de provincie.
- a. het plan bestaat eigenlijk uit een ontwikkeldeel (verbreding Hogering) en een consoliderend deel (rest). Dit verschil komt nog niet duidelijk naar voren in de toelichting, zodat ook niet duidelijk is wat de gevolgen ervan precies zijn.
Antwoord: dit wordt verduidelijkt in de toelichting.
- a. het lijkt alsof de regels uit de 1e partiële herziening van bp Hoofdwegen uit 2010 niet zijn meegenomen.
Antwoord: deze zijn meegenomen.
- a. er wordt in de beschrijving van het beleidskader van de provincie in bijlage 1 van de toelichting verwezen naar een gedateerd coalitie-akkoord uit 2011. Graag vervangen door het nieuwe uit 2015.
Antwoord: dit is aangevuld, maar het P-mirt is nog wel steeds op dit oude akkoord gebaseerd en daarom niet geschrapt.
- a. Wet natuurbescherming: in het onderzoek ten aanzien van de verbreding moet zijn uitgesloten dat in de te kappen bomen vleermuizen zitten en dat de rugstreeppad het plangebied als overwinteringsgebied gebruikt. Er zal ten aanzien van de bomenkap nader overleg nodig zijn met de provincie.
Antwoord: dit is aangevuld.
- a. Vormvrije m.e.r.-beoordeling: in de plantoelichting staat in paragraaf 6.1 dat de verbreding een stuk weg van ongeveer 1,5 km betreft, terwijl in de vormvrije m.e.r.-beoordeling dit 2,3 km is. Op p. 5 van de beoordeling staat dat er geen eisen voor de procedure gelden, maar sinds 1 juli 2017 zijn die er wel.
Antwoord: dit is aangepast.
- a. opmerkingen over de regels en/ of de verbeelding:
- de regels voor de bestemming 'recreatie' ontbreken.
- daar waar de wegen de Flevolijn kruizen, is de bestemming telkens anders. Waarom is dat?
- waarom zit een deel van de A27 in het plan?
- in artikel 4.2 wordt gesproken over een aanduiding 'geluidscherm'. Die is niet te vinden op de verbeelding.
- de aanduiding 'reservering infrastructuur' wordt vermeld in artikel 15.8 maar staat niet op de verbeelding.
- verbeeldingen hebben soms vreemde hoekjes, onlogische einden.
Antwoord:
- de regels met betrekking tot 'recreatie' zijn toegevoegd.
- dit was per abuis zo geregeld, maar inmiddels geldt er een zelfde bestemming.
- omdat dit onderdeel is van de actualisatie.
- deze aanduiding 'geluidscherm' is geschrapt. Geluidschermen zijn binnen de hele bestemming toegestaan, een aparte aanduiding is dus niet meer nodig.
- deze aanduidingen zijn alsnog weergegeven op de verbeelding.
- dit is voor zover noodzakelijk aangepast.
- 5. Rijkswaterstaat (e-mail van 24 en 29 januari 2018):
- a. de toelichting gaat alleen over de verbreding van de Hogering. Over het consoliderend deel wordt haast niet gesproken, ook niet over de rijksweg A27 en de aansluitingen van de wegen op de rijksweg A6.
Antwoord: dit is toegevoegd (zie ook reactie provincie).
- a. op pagina 52 staat dat 'de capaciteitsuitbreiding van de Hogering sluit aan op de verbreding van de Hogering'. Dit moet zijn: 'de capaciteitsuitbreiding van de Hogering sluit aan op de verbreding van de rijksweg A6.
Antwoord: dit is aangepast.
- a. op kaartblad 14 is een deel van de Rijkswaterstaatsbeheerzone voor de A27 bestemd voor 'groen'. Dit kan leiden tot beperkingen in het actieve beheer van de weg en bij een toekomstige wegverbreding (in de SVIR staat namelijk de ambitie om dit deel van de A27 te verbreden tot 2x3 rijstroken plus een parallelverbinding). Niet duidelijk is voor reclamant waarom een groenbestemming is opgenomen en in hoeverre dit strookt met de doelstellingen van Rijkswaterstaat.
Antwoord: de bestemming van het grootste deel van de zone is gewijzigd in 'verkeer'. Alleen een stuk, grenzend aan de bedrijventerrein Stichtsekant, blijft voor 'groen' bestemd, omdat dit uit bos bestaat.
- a. in januari 2018 is het Landschapsplan Rijkswegen Midden-Nederland door reclamant opgeleverd. Hierin staan de uitgangspunten voor ruimtelijke kwaliteit en vormgeving. Kaartblad 14 met de A27 maakt deel uit van Poort Oosterwold die de entree vormt van weggebruikers van de A27 tot de polder. Verzoek is in het plan te benoemen of en zo ja hoe hiermee rekening is gehouden.
Antwoord: het plan is ten aanzien van het deel van de A27, dat in dit bestemmingsplan is opgenomen, consoliderend van aard, wat betekent dat de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn overgenomen. Met een toekomstige uitbreiding of aanpassing van de A27 is nog geen rekening gehouden, tenzij dit al past binnen deze bestaande mogelijkheden.
- a. op kaartblad 17 ontbreekt een plangebied dat aansluit op de A27. Dit gebied dient in de toelichting te worden genoemd. Bovendien ligt hier ook deels een groenbestemming (zie bij reactie c).
Antwoord: dit kaartblad betreft een tweetal stukken grond van de gemeente Almere waarvoor geen bestemmingsplan gold. Omdat nu een plan voor hoofdwegen wordt gemaakt dat deels consoliderend is, is dit hierin meegenomen. Om deze gronden geldt het actuele bestemmingsplan Weguitbreiding Rijksweg A6 uit 2014 dat is vastgesteld op grond van het Tracébesluit weguitbreiding SAA uit 2011. Dit hoeft dus niet aangepast te worden. De nieuwe bestemmingen voor de twee stukken grond zijn nogmaals bekeken en sluiten aan op het bestaande bestemmingsplan.
Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 31 mei tot en met 11 juli 2018 ter inzage gelegen voor iedereen voor het indienen van zienswijzen. Op 12 juni heeft een inloopavond plaatsgevonden, waar belangstellenden informatie konden inwinnen over het ontwerp bestemmingsplan en het ontwerp besluit hogere waarden. In totaal zijn drie zienswijzen ingediend. In de Nota van zienswijzen zijn deze samengevat en de gemeentelijke reacties erop gegeven.
Bijlagen
Bijlage 1 Beleidskader
Hoofdstuk 1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:
- 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
- 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
- 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
- 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.
Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.
Almere maakt onderdeel uit van het MIRT-gebied Noordwest-Nederland. Het MIRT-gebied Noordwest-Nederland beslaat de provincies Noord-Holland en Flevoland en het IJsselmeergebied. De Metropoolregio Amsterdam is binnen dit gebied de grootste stedelijke regio. Een opgaven van nationaal belang in dit gebied is onder meer het mogelijk maken van de drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam-Almere-Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw) samen met betrokken overheden (RRAAM).
Het gebied van en rond de Metropoolregio Amsterdam kent een grote ruimtedruk. De regio staat voor een forse woningbouwopgave, zowel kwantitatief als kwalitatief. In het gebied van de Noordvleugel (exclusief het Utrechtse deel) is er tot 2040 vraag naar bijna 290.000 extra woningen om in de groei van het aantal huishoudens te voorzien. Tegelijkertijd is er de opgave om woningen die niet meer voorzien in de behoefte te vervangen (tot 2040 ruim 140.000 woningen).
Door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wordt, in samenwerking met vertegenwoordigers van regionale overheden, de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA) uitgevoerd. In deze analyse worden infrastructurele knelpunten in beeld gebracht. De analyse vormt de basis voor het MIRT-projectenboek. Het MIRT is met de SVIR een samenhangend investeringsprogramma in een actueel beleidskader.
Het studiegebied van de Hogering valt volledig in het MIRT-gebied Noordwest-Nederland dat de provincies Noord-Holland en Flevoland en het IJsselmeergebied beslaat. Twee van de opgaven van Nationaal belang van dit MIRT-gebied hebben betrekking op de Hogering in Almere:
1. Het mogelijk maken van de drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam-Almere-Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw) samen met de betrokken overheden (Rijks-Regioprogramma Amsterdam Almere-Markermeer - RRAAM).
2. Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.
Het MIRT-projectenboek 2013 bevat voor de Hogering in Almere twee relevantie projecten:
- A1/A6/A9 Schiphol – Amsterdam – Almere. De bereikbaarheid over de weg in de corridor SAA laat te wensen over. Toekomstige ontwikkelingen zoals de uitbreiding van Almere met 60.000 woningen tussen 2010 en 2030 zetten op lange termijn de bereikbaarheid over de weg verder onder druk. In 2013 is het TB onherroepelijk geworden. Dit voorziet in het uitbreiden van de bestaande weginfrastructuur tussen Badhoevedorp en Almere Oost (stroomlijnalternatief), inclusief een gedeeltelijke aanpak van de Hogering. De volledige opstelling staat gepland in 2020.
- Almere Weerwaterzone. De A6 is gelegen op een grondlichaam en doorsnijdt de Almere Haven van het centrum en de overige wijken. Tegelijk met het verbreden van de A6 wordt de weg verlaagd tot maaiveldniveau om zo de barrièrewerking van de weg te verminderen. Ter plaatse van de verlaagde A6 is de gebiedsontwikkeling Centrum-Weerwater gepland. Dit is onderdeel van de schaalsprong Almere.
Verder is in de SVIR de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro: artikel 3.1.6 lid 2). Hierin is vastgelegd dat provincies en gemeenten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken (in respectievelijk een provinciale verordening of een bestemmingsplan) de ladder moeten doorlopen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Dit bestemmingsplan voorziet voornamelijk in een actualisatie van de bestaande bestemmingsregelingen voor de hoofdwegen. De verbreding van een klein gedeelte van de Hoge Ring, waarin dit bestemmingsplan ook voorziet, valt niet onder een "stedelijke ontwikkeling" als bedoeld in het Bro. De ladder van duurzame verstedelijking is derhalve niet van toepassing.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden.
De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn:
- Mainportontwikkeling Rotterdam
- Bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament
- Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren
- Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied
- Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
- Uitoefening van defensietaken
Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):
- Veiligheid rond rijksvaarwegen
- Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
- Elektriciteitsvoorziening
- Ecologische hoofdstructuur
- Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
- Verstedelijking in het IJsselmeer
- Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken
De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.
Op het plangebied is alleen het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het voorheen geldende regime is aangepast op basis van nieuwe technische inzichten en ontwikkelingen op het gebied van radarverstoring. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken in het algemeen en windturbines. Het regime geldt niet voor bestaande bouwwerken en windturbines. Voor windturbines gelden ruimere radarverstoringsgebieden dan voor overige bouwwerken. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in drie radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen, Herwijnen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP, voor Herwijnen 90 meter en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro.
Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.12 wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer.
RAAM-Brief
Rijk en regio willen de internationale concurrentiekracht en de duurzaamheid van de Noordelijke Randstad een impuls geven. In het programma Randstad Urgent zijn vijf grote projecten aangewezen die daaraan moeten bijdragen:
- schaalsprong Almere;
- verbetering openbaar vervoer tussen Schiphol, Amsterdam, Almere en Lelystad;
- verbetering van de ecologische kwaliteit van het Markermeer en het IJmeer (toekomstagenda Markermeer-IJmeer, TMIJ);
- de ontwikkeling van de luchthaven Lelystad in relatie tot de ontwikkeling van Schiphol;
- verbetering van de bereikbaarheid via de weg en het openbaar vervoer tussen Almere, 't Gooi en Utrecht.
Deze vijf projecten worden bij de uitwerking en besluitvorming in samenhang bezien. Als onderdeel van deze aanpak heeft het Kabinet een aantal principekeuzes vastgesteld voor de ontwikkeling van het gebied tussen Amsterdam, Almere en Markermeer. Deze keuzes zijn gepresenteerd in de RAAM-brief die het Kabinet op 6 november 2009 heeft gepubliceerd.
'RAAM' staat voor 'Randstad-besluiten Amsterdam – Almere – Markermeer'. De RAAM-brief geeft de koers voor de na te streven ontwikkelingen aan. In de RAAM-brief heeft het kabinet ingezet op een westelijke ontwikkeling van Almere en dus niet voor een dominante ontwikkeling in oostelijke richting. Hier is het principe ontstaan dat de stedelijke ontwikkeling aan de westzijde van Almere plaatsvindt. Oosterwold krijgt een meer landelijke invulling.
Het bestemmingsplan voldoet aan de bijdrage om de bereikbaarheid via de weg te verbeteren door onder meer de verbreding van de Hogering.
Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer (2013) (RAAM)
In het Rijk-regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (verder: RRAAM) werken het Rijk, de provincies Noord-Holland, Utrecht en Flevoland en de gemeenten Almere en Amsterdam samen om de drievoudige ambitie op het gebied van woningbouw, bereikbaarheid en ecologie in de Noordelijke Randstad vorm te geven. Binnen RRAAM is onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Infrastructuur en Milieu in november 2013 de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer vastgesteld.
De Noordvleugel van de Randstad is nationaal gezien één van de belangrijkste economische motoren en kan zich meten met andere topregio’s in Noordwest-Europa, zoals Londen, Parijs, het Ruhrgebied en Milaan. De Noordvleugel omvat het samenhangende stedelijke netwerk van het Noordzeekanaalgebied tot en met Utrecht, Amersfoort en Almere, met Amsterdam in het centrum. De regio kent aan de zuidkant een aaneenschakeling van grote functies als de Mainport Schiphol, het zakencentrum de Zuidas, de Jaarbeurs Utrecht en diverse grote woon- en werkgebieden. Met deze Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer wordt ingezet op versterking van de agglomeratiekracht van de Noordvleugel en daarmee op verbetering van de internationale concurrentiepositie van de Randstad als geheel.
Het toekomstperspectief van het Rijk voor de Noordvleugel is een sterke internationaal concurrerende regio, waarin een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gecreëerd met een goede bereikbaarheid en unieke natuur- en recreatiegebieden in en rond het Markermeer-IJmeer. Daarbij kiest het Rijk ervoor om de verstedelijking in deze regio zoveel mogelijk te concentreren in bestaand stedelijk gebied en langs de bestaande infrastructuurcorridors op de as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Zodoende wordt de agglomeratiekracht versterkt. Het betekent een verdere groei van Almere met hieraan gekoppeld een verbetering van de bereikbaarheid tussen Amsterdam en Almere. Ook de infrastructuur tussen Almere en Utrecht dient op orde te zijn. Daarnaast zal er sprake zijn van een vooruitgang van de ecologische kwaliteit in het Markermeer-IJmeer.
Het toekomstperspectief voor Almere is een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. Het is hier prettig om te wonen, te werken en te recreëren. Almere is volwaardig onderdeel van het regionale mobiliteitsnetwerk van de Noordvleugel. Een IJmeerverbinding met een hoogstedelijke ontwikkeling van Almere Pampus is hierbij de stip op de horizon. Deze verbinding is een metroachtig systeem dat Almere, in het bijzonder de locatie Pampus en Diemen direct verbindt met Amsterdam. Een deel van de regionale behoefte aan nieuwe woningen kan in Almere worden opgevangen. Dit verbetert de leefomgeving in de Noordvleugel en daarmee het internationale vestigingsklimaat. Voor het Markermeer-IJmeer is het toekomstperspectief een Toekomstbestendig Ecologisch Systeem (TBES), waardoor een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving ontstaat met aantrekkelijke natuur- en recreatiegebieden. Het ecologisch systeem van het Markermeer-IJmeer is vitaal, gevarieerd, robuust en biedt, door natuurinvesteringen, juridische ruimte om de gewenste ruimtelijke en recreatieve ontwikkelingen mogelijk te maken.
In de Rijksstructuurvisie staat een adaptieve aanpak centraal. Deze aanpak is gericht op de toekomst: duurzaam en robuust. Daarmee is zij in staat om veranderingen op te vangen. De Rijksstructuurvisie geeft een beschrijving van het toekomstperspectief voor de drievoudige ambitie en hoe die kan worden bereikt. Dit toekomstperspectief met een westelijke ontwikkeling van Almere, een IJmeerverbinding en een TBES, is een gezamenlijk perspectief van het Rijk en de overheden in de Noordvleugel. Het gaat daarbij niet om een blauwdruk voor de toekomst, maar om een perspectief dat richting geeft aan de stappen die tussen nu en de lange termijn genomen moeten en kunnen worden. Ze verbindt daarmee de korte en (middel)lange termijn met elkaar zonder daar van te voren vaste termijnen of data aan te koppelen. De woningbehoefte kan lager of hoger uitvallen dan de huidige berekeningen, afhankelijk van de daadwerkelijke economische en demografische ontwikkelingen. De woningen en de bijbehorende infrastructuur komen daarom in stappen tot stand, reagerend op de behoefte op de woningmarkt en de mobiliteitsontwikkelingen. Ook voor natuur is een stapsgewijze aanpak op zijn plaats. Afhankelijk van het verloop van de ecologische processen zijn er minder of meer natuurmaatregelen nodig.
Overheden, maatschappelijke organisaties en private partijen zijn al volop bezig met het realiseren van het toekomstperspectief. Ter verbetering van de bereikbaarheid binnen de Noordvleugel wordt de komende jaren gewerkt aan de capaciteitsvergroting van de bestaande rijkswegen en spoorlijnen in de corridor Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Voor het spoor wordt aanvullend daarop een investering voor de middellange termijn gedaan, waarmee een kwaliteitssprong naar hoogfrequent spoorvervoer wordt gerealiseerd. De woningbouwontwikkeling in Almere en het commitment van partijen hierop is een voorwaarde voor een succesvolle realisatie van OV SAAL en omgekeerd. Met de realisatie van deze uitbreidingen is de bereikbaarheid ook voor de langere termijn op orde. Verder wordt de bereikbaarheid tussen Almere en Utrecht verbeterd; dit betreft onder andere het verbreden van de A27 tussen Utrecht en knooppunt Eemnes en een pilot met een snelbus tussen Almere en Utrecht De Uithof.
Almere groeit in fasen en organisch op locaties langs de bestaande vervoersassen (A6, A27 en Flevolijn) volgens het bestaande meerkernige stadsconcept. De locaties Poort, Nobelhorst, Centrum Weerwater en Oosterwold bieden ruimte aan een aanzienlijk aantal woningen, voorzieningen en aan bedrijvigheid. De locatie Centrum Weerwater wordt ontwikkeld tot een locatie met (boven-)regionale centrumfuncties. De Floriade in 2022 is een eerste initiatief en hierdoor zal het imago van Almere als aantrekkelijke suburbane stad een internationale impuls krijgen.
Samen met de groei van Almere zal ook de stedelijke infrastructuur en groenblauwe structuur meegroeien. Tegelijkertijd wordt een volwaardig voorzieningenpakket op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, cultuur, sport en duurzaamheid ontwikkeld. Door de verstedelijking langs de bestaande vervoersassen te concentreren, wordt druk opgebouwd die nodig is voor een verdere westwaartse groei van Almere en worden de investeringen in deze vervoersassen maximaal benut.
Om het toekomstperspectief en de stappen daar naartoe te realiseren, hebben het Rijk en de overheden in de Noordvleugel gezamenlijke afspraken gemaakt voor de komende jaren. Die afspraken staan in de realisatieparagraaf van de Rijksstructuurvisie en in de Bestuursovereenkomst RRAAM en de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0. Tezamen vormen zij de agenda voor de komende jaren. De samenhang tussen de stapsgewijze ontwikkelingen naar het toekomstperspectief wordt geborgd door het monitoren van de voortgang van de maatregelen en de effecten van de ontwikkelingen. Zo kan door het Rijk en de overheden in de Noordvleugel tussentijds worden bijgestuurd.
Om de agglomeratiekracht en daarmee de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel te versterken, is het in lijn met de Gebiedsagenda Noord-Holland, Utrecht en Flevoland de opgave om zoveel mogelijk woningen in bestaand stedelijk gebied in de regio's Amsterdam, Utrecht en Amersfoort en langs bestaande infrastructuurcorridors te bouwen op de as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Aanvullende verstedelijkingslocaties worden in de directe nabijheid daarvan gezocht. Daarnaast hebben het Rijk en de overheden in de Noordvleugel geconcludeerd dat Almere goede mogelijkheden biedt om een aanzienlijk deel van de woningbehoefte van de Noordvleugel te accommoderen: richtpunt is 60.000 woningen: 25.000 woningen uit Noord-Holland, 15.000 uit de regio Utrecht en 20.000 woningen voor de autonome ontwikkeling van Almere.
Naast het grote aantal woningen dat in Almere wordt toegevoegd, is het van belang ook andere functies mogelijk te maken, zodat een sociale diverse, aantrekkelijke en leefbare stad ontstaat. Hierover wordt in de Structuurvisie aangegeven dat Almere, als 'new town', ruimte heeft voor nieuwe werk- en woonmilieus, experimenten, en vernieuwend ondernemerschap. Door dit mogelijk te maken en te stimuleren, wordt tevens bijgedragen aan de florerende economie van de Noordvleugel en aan een versterking van de internationale concurrentiepositie. De groei van Almere in de drie aangewezen kernen past bij de bestaande meerkernige structuur van de stad.
Met een gefaseerde aanpak wordt toegewerkt naar het toekomstperspectief voor de Noordvleugel, de stip op de horizon. Dit toekomstperspectief geeft invulling aan de drie samenhangende ambities op het gebied van verstedelijking, bereikbaarheid, natuur en recreatie ter versterking van deze regio. Het geeft richting aan het handelen van overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers. Het is nu niet nodig om voor de lange termijn definitieve keuzes te maken ten aanzien van verstedelijking en bereikbaarheid. De beoogde woningbouwopgave is gebaseerd op de verwachte vraag naar woningen in de komende decennia. De woningbehoefte kan lager of hoger uitvallen dan de huidige berekeningen, afhankelijk van de daadwerkelijke economische en demografische ontwikkelingen. De woningen en de bijbehorende infrastructuur komen daarom in stappen tot stand in reactie op de behoefte op de woningmarkt en de mobiliteitsontwikkelingen. De aanpak van vraagafhankelijk bouwen geldt niet alleen voor woningen, maar ook voor economische activiteiten en voorzieningen. Zodra de markt of burgers initiatieven ontplooien, wordt hierop gereageerd vanuit de basishouding dat dit mogelijk is. De essentie van vraagafhankelijk bouwen is dat de vragers de ontwikkeling zelf bepalen. Overheden stellen alleen de hoognodige kaders op, waarbinnen initiatiefnemers bepalen wat op welk moment gebouwd wordt.
De economische structuur in Almere ontwikkelt zich verder. Om een vitale stad te ontwikkelen, is vooralsnog een ambitie van 100.000 arbeidsplaatsen gedefinieerd. Met haar jonge bevolking levert Almere human capital aan de economie van de Noordvleugel. Almere heeft als new town ruimte voor nieuwe werk- en woonmilieus, experimenten en vernieuwend ondernemerschap. Hierbij is excellent gastheerschap voor nieuwe en zittende ondernemers belangrijk. In de jonge economie van de stad zijn zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers) en het midden- en kleinbedrijf (MKB) relatief sterk vertegenwoordigd. Zij krijgen alle ruimte om zich verder te ontplooien. Daarnaast ontstaat met de groei van de stad al een forse autonome groei van het aantal banen door bevolkingsvolgende groei. Naast de autonome groei is het de ambitie om banen te creëren in een aantal stuwende sectoren. Deze zijn in het economisch programma “Almere Werkt!” vastgelegd: Duurzaam bouwen & Gebiedsontwikkeling, Health, ICT & Media, Lelystad Airport en Wellness & Life Sciences.
Een goede, complete en kwalitatief hoogwaardige onderwijsinfrastructuur is een zeer belangrijke vestigingsfactor. De eerste kansen zijn al verzilverd door de investeringen van het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere met de komst van Hogeschool Windesheim en de Christelijke Agrarische Hogeschool Vilentum. In samenwerking met het bedrijfsleven moet vooral in het middelbaar en hoger onderwijs een aanbod ontstaan dat aansluit bij de toekomstige behoeften en waarmee bedrijven kunnen worden verleid om zich in Flevoland te vestigen.
Zowel de culturele als de sportieve infrastructuur is van eminent belang voor de sociale samenhang in nieuwe en oudere delen van Almere. Op cultureel gebied wordt ingezet op het koppelen van nationale voorzieningen aan Almeerse kwaliteiten (eigen profiel), het versterken van het cultureel middenveld, het ruimte bieden aan zelforganisatie en ondernemerschap en het besteden van aandacht aan cultuureducatie en talentontwikkeling. Op het terrein van sport ligt de focus op een wijkgericht aanbod aan breedtesport, sectoroverstijgende talentontwikkeling en een gericht aanbod aan topsportevenementen en -voorzieningen.
Voor het plangebied betekent dit ten behoeve van het versterken van de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel van de Randstad in deze regio in de komende decennia een drievoudige schaalsprong dient plaats te vinden in verstedelijking, infrastructuur en ecologie. Een van de projecten betreft de Schaalsprong van Almere, met 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en het streven naar 100.000 nieuwe arbeidsplaatsen in de periode tot 2030.
Bestuursovereenkomst RRAAM (2013)
Op 13 november 2013 is de Bestuursovereenkomst RRAAM ondertekend door het Rijk, de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht, de stadsregio Amsterdam en de gemeenten Amsterdam en Almere (verder: RRAAM). De Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer is bindend voor het Rijk. Met deze bestuursovereenkomst leggen partijen de afspraken vast om tot uitvoering te komen van de drievoudige ambitie op het gebied van verstedelijking, bereikbaarheid en natuur & recreatie ter versterking van de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel, zoals uitgewerkt in de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer.
Partijen hebben ten aanzien van de stedelijke ambitie afgesproken dat met de adaptieve aanpak de (markt)vraag naar woningen en bedrijfslocaties van doorslaggevend belang is voor het tempo en de invulling van het ontwikkelen van het toekomstperspectief. Partijen monitoren voor het gebied de Noordvleugel de kwantitatieve en kwalitatieve actuele vraag naar en het aanbod van woningen. Onder duovoorzitterschap van de provincie Noord-Holland en het Rijk (namens deze vertegenwoordigers van de minister voor Wonen en Rijksdienst), wordt deze monitoring vanaf 2014 uitgevoerd. Partijen brengen de gezamenlijke rapportage jaarlijks uit.
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. De gedeeltelijke verbreding van de Hogering draagt bij aan een goede bereikbaarheid van onze stad.
Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 (2013) (IAK2)
Het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere hebben op 20 november 2013 in de Uitvoeringsovereenkomst de afspraken vastgelegd om tot uitvoering te komen van de stedelijke ambitie Almere, zoals uitgewerkt in de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer. Deze overeenkomst vervangt het eerdere Integraal Afsprakenkader (IAK) uit 2010. De afspraken in de uitvoeringsovereenkomst hebben betrekking op de integrale stedelijke ontwikkeling (Almere 2.0) en heeft betrekking op:
- de gebieden: Almere Oosterwold, Almere Centrum Weerwater inclusief Floriade, Almere Pampus in samenhang met de IJmeerlijn, Almere Poort, Nobelhorst, alsmede de stedelijke ontwikkeling in het huidige stedelijke gebied van Almere;
- de thema's stedelijke bereikbaarheid, groenblauw, duurzaamheid, onderwijs, cultuur, sport en economie;
- het behoud van de concurrentiepositie van het huidige stedelijke gebied (Almere Tafel);
- de samenwerking tussen het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere alsmede het gezamenlijk financieel kader ten behoeve van de realisatie.
In de overeenkomst hebben partijen afgesproken dat het realiseren van de stedelijke ambitie (60.000 woningen) is gestart op 1 januari 2010. De vraag van de markt is een bepalende factor voor het tempo waarop de gebiedsontwikkelingen in Almere plaatsvinden. De gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater kan op basis van de uitvoeringsovereenkomst door de gemeente Almere worden opgestart. De gemeente Almere voert de regie over de afstemming tussen de gebiedsontwikkelingen in Almere middels onder meer de gemeentelijke programmeringscyclus (Meerjaren Programmering Grondexploitatie Almere).
Ten behoeve van de realisatie van Almere 2.0 wordt één gezamenlijk Fonds Verstedelijking Almere ingesteld. Het fonds is bestemd voor investeringen in projecten ten behoeve van de integrale ontwikkeling van Almere 2.0. Het gaat daarbij om projecten op het gebied van de Almere Tafel, Onderwijsstructuur, Culturele infrastructuur, Sportinfrastructuur, Economie en Floriade, Duurzaamheid, Programma groenblauw en Stedelijke bereikbaarheid.
Voor het plangebied betekent dit het plan in overeenstemming is met de Uitvoeringsovereenkomst, het bevordert de bereikbaarheid van onze stad.
Meerjarenprogramma Almere 2.0 (2018)
Op 22 februari 2018 is het Meerjarenprogramma Almere 2.0 vastgesteld voor de periode tot 2021. Op vele manieren wordt door Rijk en de regio samengewerkt aan een sterke en duurzame regio, die internationaal concurrerend is en waar het goed werken en wonen is. In RRAAM wordt middels een organische ontwikkeling toegewerkt naar het toekomstperspectief zoals beschreven in de Rijksstructuurvisie. In dit kader zijn tussen Rijk, gemeente Almere en provincie Flevoland afspraken gemaakt met betrekking tot de integrale stedelijke ontwikkeling van Almere, getiteld Almere 2.0: een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. Er wordt gewerkt langs een organische ontwikkeling met een gefaseerde aanpak vanwege de lange looptijd. Dit betekent dat er geen vaststaand eindbeeld of einddatum voor de ontwikkeling wordt vastgelegd, maar dat stap voor stap, naar het toekomstperspectief wordt toegewerkt. In de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 is vastgelegd dat het Overleg Almere 2.0 jaarlijks een Meerjarenprogramma opstelt. Hierin wordt geschetst wat de ambitie is voor de komende vijf tot tien jaar alsmede welke acties en investeringen daarbij horen:
1. Versterken Hart van de stad
2. Versterken leer- en werkomgeving
3. Energy on upcycling
4. Versterken cultuur, recreatie en toerisme
5. Vernieuwend wonen
6. Groen blauw
7. Stedelijke bereikbaarheid Almere.
De groei van Almere van 200.000 inwoners naar ca. 350.000 inwoners kan alleen goed plaatsvinden, als de bereikbaarheid van de stad en binnen de stad op orde is. Op een aantal trajecten zijn al afspraken gemaakt waarmee de bereikbaarheid wordt verbeterd. Zo wordt de capaciteit op de Flevolijn uitgebreid, wordt de A6 vanaf 2017 verdubbeld en wordt geïnvesteerd in verbreding en betere benutting van de dreven binnen Almere. Om de bereikbaarheid binnen Almere op peil te houden zijn, moet het auto-, OV- en fietsnetwerk behoorlijk worden aangepast en uitgebreid (zie Verkenning Stedelijke Bereikbaarheid Almere).
- Lokale infrastructuur: om Almere 2.0 mogelijk te maken zijn nodig het aanpassen van verbindingen onder de A6, uitbreiding van de provinciale wegen in Almere tot een betere benutting van het lokale wegennet. Uitgegaan wordt van het verder uitbreiden van het unieke gescheiden verkeerssysteem van Almere (vrije busbanen) in de nieuwe gebieden en het aanleggen van goede fietsinfrastructuur.
- Convenant SBA 2012: in januari 2012 ondertekenden Rijk, provincie en gemeente een convenant over de bereikbaarheid van Almere en de bijbehorende investeringen. Het gaat daarbij om aanpassing van de onderdoorgangen onder de A6 tot aan de Weerwaterzone, het verbreden van de Waterlandseweg naar 2x2 rijstroken, aanpassing infrastructuur van Almere Hout-Noord inclusief een ontsluitingsweg naar de Vogelweg, uitbreiding van de Hogering naar 2x3 rijstroken tot aan de Hollandsedreef.
- Weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere (SAA): Rijkswaterstaat verbreedt tot 2020 de A1/A6 tussen knooppunt Diemen en de aansluiting Almere Havendreef. Ook wordt de leefbaarheid in de omgeving vergroot.
- Flevolijn: in 2008 heeft het rijk besloten om de capaciteit op de Flevolijn uit te breiden. De uitbreiding van het aantal treinen op de Flevolijn is onderdeel van het project OV SAAL. Aanvankelijk zouden delen van het spoor in Almere worden verdubbeld worden maar in 2010 bleek dat het aantal treinen ook kan worden uitgebreid zodat het bestaande spoor beter benut kan worden. Ten behoeve van de groei van Almere is een plan voor de IJmeerlijn, een verbinding met Amsterdam óver het IJmeer. Met een IJmeerlijn zal Almere meer integraal onderdeel worden van de Metropoolregio, langs de lijn zal nieuwe bedrijvigheid komen en stadsdeel Pampus zal het verbindende stadsdeel worden tussen Almere en Amsterdam. Hier zijn dan type woningen en wijken denkbaar die vergelijkbaar zijn met bijvoorbeeld Poort en IJburg. Dit trekt andere doelgroepen naar Almere en zorgt daarmee voor grotere sociale diversiteit in de stad.
Voor het plangebied betekent dit dat met het verbreden van de Hogering de stedelijke bereikbaarheid van Almere wordt verbeterd, mede met oog op de toekomst.
Structuurvisie Randstad 2040 (2010)
In de Structuurvisie Randstad 2040 (2010) heeft het kabinet keuzes gemaakt om van de Randstad in 2040 een duurzame en concurrerende Europese topregio te maken waar mensen graag wonen, werken en recreëren. Groene woon- en werkmilieus zijn daarbij nodig om de variatie in vestigingsmilieus te vergroten. Mogelijkheden daarvoor liggen onder meer in Almere. Grootschalige stedelijke ontwikkeling van Almere is noodzakelijk voor het opvangen van de groei in de noordelijke Randstad tot 2040. Ook in deze structuurvisie is aangegeven dat de opgave bestaat om tot 2030 60.000 woningen te bouwen.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Structuurvisie Randstad 2040.
Europese Kaderrichtlijn Water (2000)
De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:
- een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
- het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
- een goede toestand van het grondwater;
- een duurzaam gebruik van water;
- afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water. Het aspect water wordt in dit bestemmingsplan uitvoerig behandeld.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008)
Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water.
Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water.
Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)
Het Nationaal Waterplan (NPW2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor 2016
tot 2021 en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene
strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van
het NWP2. De verschillende NWP2 onderdelen met bijbehorende mijlpalen en onderlinge relaties zijn
samengevat in een routekaart.
Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw)
vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en
taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode
2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.
Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht
inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het
voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam
beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft de overheid naar een integrale benadering door economie, natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de
wateropgaven te ontwikkelen.
Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het
waterbewustzijn in Nederland.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Waterplan. Grote waterpartijen worden bestemd voor water en waterberging.
Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden
Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt.
Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is onder meer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidsstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).
Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies.
Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:
- behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
- de verstoorder betaalt;
- vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
- het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
- gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
- liberalisering van de opgravingsmarkt.
De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.
Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid
Omgevingsplan Flevoland 2006 inclusief herzieningen 2008, 2009, 2015 (Deel I van het Omgevingsplan is in 2017 ingetrokken)
In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Hoofddoel is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in Flevoland, waarbij de verstedelijking is ingepast in een hoogwaardige landelijke omgeving en past bij de huidige en toekomstige infrastructuur. Creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland onderscheidend van andere provincies.
In het kader van de komst van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is het Omgevingsplan op onderdelen herzien. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de juridische doorwerking van het Omgevingsplan na inwerking treden van de Wro. Een tweede herziening van het Omgevingsplan heeft betrekking op de waterhuishouding. Naar aanleiding van de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is het onderwerp waterkwaliteit in het Omgevingsplan aangepast, Onder meer de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen en –maatregelen zijn vastgelegd. Het tweede onderwerp is de wateropgave, ook wel bekend onder de naam Waterbeheer 21-ste eeuw. De aanpak en de rolverdeling bij het oplossen van de wateropgave is nader bepaald en vastgelegd. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kleinere zaken te repareren c.q. meer uitvoeringsgericht te maken.
In 2017 is de Omgevingsvisie Flevoland Straks vastgesteld. Deze vervangt Deel I van het Omgevingsplan Flevoland.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.
Omgevingsvisie Flevoland Straks (2017)
De Omgevingsvisie Flevoland Straks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van Flevoland. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities er zijn voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de provincie vormt de basis voor de visie.
In 2030 en verder is Flevoland de kroon op de Nederlandse poldertraditie. Het toont waar Nederland groot in is: land maken uit water en hierin een samenleving tot bloei laten komen. Bij nieuwe ontwikkelingen is er evenwichtige aandacht voor fysieke, sociale en economische aspecten. Gelijktijdig wordt de eigenzinnige schoonheid van de oorspronkelijke opzet van de polders gekoesterd. Flevoland draait in 2030 grotendeels op duurzame energievoorziening. Kansen van de veranderende economie, waaronder circulaire economie, worden benut. In 2030 en verder onderscheidt Flevoland zich bovenregionaal met een aantal voorzieningen, die van excellente kwaliteit is, bijvoorbeeld excellente woonmilieus in Almere en groenblauwe natuur- en recreatiegebieden langs de randen van de Flevopolders.
In de Omgevingsvisie staat niet precies beschreven wat, waar en wanneer moet komen. Met de Omgevingsvisie wordt de koers voor de lange termijn uitgezet. Hierbij worden de bovenlokale opgaven met een provinciaal belang en met een langetermijnperspectief gedefinieerd. De visie is richtinggevend voor alle andere - deels verplichte - provinciale programma's en plannen.
Deze Omgevingsvisie vervangt het visiedeel (deel I) uit het Omgevingsplan 2006. De beleids- en uitvoeringsdelen uit het Omgevingsplan 2006 worden in de toekomst gefaseerd vervangen door onder meer programma's en regels in een omgevingsverordening.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Flevoland Straks.
Mobiliteitsvisie Flevoland 2030 (2016), partiële herziening Omgevingsplan 2006
De visie vervangt het onderdeel mobiliteit uit het Omgevingsplan en biedt een meer flexibele sturingsfilosofie op mobiliteitsvraagstukken. Daarnaast wordt in de visie ingegaan op de mogelijke vorming van de vervoersregio Amsterdam-Almere, de overgang naar het provinciefonds en de SVIR. Doelen van de visie zijn:
- 1. Toekomst: reizigers moeten snel, betrouwbaar en veilig kunnen reizen en kunnen kiezen tussen vervoermiddelen. Flevoland groeit en dat leidt tot een toenemende vraag naar mobiliteit, zoals een IJmeerverbinding, Stichtselijn en de snelweg A30.
- 2. Flevoland is een belangrijke schakel in de bereikbaarheid van Nederland en de metropoolregio Amsterdam.
- 3. Verbinden: mobiliteit stelt in staat om te verbinden van netwerken, ontspanning, economie, natuur, water.
- 4. Optimaal gebruik van OV-knooppunten: goed bereikbaar, vestiging van bedrijven met veel medewerkers, goede overstapfaciliteiten.
- 5. Goede reisinformatie om keuzes tussen vervoermiddelen te kunnen zodat de infrastructuur zo goed mogelijk benut kan worden.
- 6. Verkeersveiligheid nog verder verbeteren.
- 7. Mobiliteitsontwikkeling gaat gepaard met een verbetering van de leefbaarheid en duurzaamheid.
- 8. Investeringen in autoverkeer, beter openbaar vervoer, vergroten aandeel fietsverkeer, snel efficiënt goederenvervoernetwerk t.b.v. de economische ontwikkeling, aantrekkelijke vaarwegen t.b.v. recreatieve ontwikkeling.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Mobiliteitsvisie Flevoland.
Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 t/m 6e wijziging (2018)
In de Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland zijn in één verordening alle publiekrechtelijkeregelingen voor Flevoland opgenomen. De verordening omvat de volgende onderwerpen: stortplaatsen en afvalwater, bodemsanering, watersystemen, grondwaterontrekkingen, wegen en vaarwegen, ontgrondingen, bescherming landschap en het NNN.
het bestemmingsplan is in overeenstemming met de VFL.
Netwerkanalyse Noordvleugel
De Netwerkanalyse Noordvleugel stelt dat vooral de samenhang tussen hoofdwegennet en onderliggend wegennet problemen oplevert. Hierbij wordt met name de Hogering in relatie met de Planstudie Schiphol-Amsterdam-Almere genoemd.
De gedeeltelijke verbreding van de Hogering is in overeenstemming met de Netwerkanalyse Noordvleugel.
p-MIRT
De Provincie Flevoland heeft een Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (p-MIRT waarin uitvoering gegeven wordt aan het coalitieakkoord van de provincie Flevoland (Zelfstandig en Uniek 2011-2015 en dat van 2015-2020). Het p-MIRT kent een middellange termijnplanning van de projecten op het gebied van verkeer en vervoer. In het kader van de SBA zijn de verbreding van de Waterlandseweg en de capaciteitsuitbreiding van de Hogering opgenomen in het p-MIRT. De Hogering heeft de functie van stroomweg en heeft een belangrijke functie voor de ontsluiting van een groot deel van Almere inclusief de nieuwe wijken ten behoeve van de Schaalsprong.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de p-Mirt.
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008
In deze beleidsregel hebben GS aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten in het Omgevingsplan met betrekking tot archeologie. Hierbij maken GS onderscheid tussen behoudenswaardige en niet-behoudenswaardige archeologische waarden. Voor zover in een plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.
In het bestemmingsplan zijn de te verwachten behoudenswaardige archeologische waarden beschermd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening.
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)
De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is. Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar vier belangrijke doelen: waterveiligheid, schoon water, voldoende water en water en ruimte
Waterveiligheid
Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen
Flevoland tegen deze bedreiging. In 2017 komen er nieuwe wettelijke veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen. Die houden rekening met de kans op overstromingen en met de schade die daardoor kan ontstaan. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. Ook worden de primaire waterkeringen getoetst aan de nieuwe normen en zonodig versterkt. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). Ook de Knardijk wordt onderzocht om te kijken of versterking nodig is. De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water. Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.
Schoon water
Samen met gebiedspartners wordt gewerkt aan een ecologisch gezond watersysteem in het stedelijk en landelijk gebied. Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Zo worden natuurvriendelijke oevers en vispassages aangelegd. Tegelijk wordt vestiging en verspreiding van exoten tegengegaan. Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Het waterschap zet de 1e stappen naar een duurzaam afvalwatersysteem: door energie en grondstoffen terug te winnen uit afvalwater wordt de uitstoot van broeikasgassen verminderd en wordt zuinig omgegaan met schaarse nutriënten.
Voldoende water
Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige
klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt
voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte
klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste
watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op
watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook
daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed
functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.
Water en ruimte
Samen met gemeenten gaat het waterschap op zoek naar nieuwe maatregelen om overlast van hevige neerslag of extreme droogte te voorkomen. De ruimtelijke ambities zijn groot (uitbreiding in Almere met 60.000 woningen) en het watersysteem biedt prachtige kansen. Daarom wil het waterschap vroeg bij nieuwe ontwikkelingen worden betrokken.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.
Waterkader (2013)
Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen. Voor het bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en is het waterkader toegepast. In bijlage 7 is de watertoets voor het bestemmingsplan opgenomen.
Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het provinciaal en regionaal beleid.
Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid
Het beleidskader van de gemeente Almere en een overzicht van de beleidsdocumenten kan worden geraadpleegd via de website: http://www.almere.nl/bestuur/gemeentelijk-beleid/
Bijlage 2 Eindrapport Verkenning Varianten Verbreding Hogering
Bijlage 3 Vormvrije Mer Beoordeling
Bijlage 4 Geluidsonderzoeken
Bijlage 6 Ontwerpbesluit hogere waarden Wet geluidhinder
Bijlage 5 Besluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder
Bijlage 5 Ecologisch onderzoek
Bijlage 6 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 7 Principeplan Water
Bijlage 8 Bodemonderzoek
Bijlage 9 Archeologisch onderzoek ivm uitbreiding Hogering
Bijlage 10 Onderzoek Luchtkwaliteit