KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bedrijf - Voorlopige Bestemming
Artikel 5 Gemengd - 1
Artikel 6 Gemengd - 1 - Voorlopige Bestemming
Artikel 7 Gemengd - 2
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Verkeer
Artikel 10 Verkeer-verblijfsgebied
Artikel 11 Water
Artikel 12 Leiding-gas
Artikel 13 Leiding-leidingstrook
Artikel 14 Waarde-archeologie 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Artikel 16 Algemene Bouwregels
Artikel 17 Algemene Gebruiksregels
Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 20 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 22 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 23 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Lijst Van Parkeernormen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Begrenzing Plangebied En Vigerende Bestemmingsplannen
2.1 Begrenzing Plangebied
2.2 Vigerende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 3 Karakteristieken Plangebied
3.1 Algemeen
3.2 Functionele Structuur
3.3 Stedenbouwkundige Structuur
3.4 Verkeersstructuur
3.5 Groen, Blauw En Natuur
3.6 Milieuaspecten
3.7 Bodem En Water
3.8 Kabels En Leidingen C.a.
3.9 Cultuurhistorische En Archeologische Waarden
Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskaders
4.1 Rijk
4.2 Provincie En Regio
4.3 Gemeente
Hoofdstuk 5 Bestemmingsplanuitgangspunten
5.1 Planologische Uitgangspunten
5.2 Functionele Structuur
5.3 Stedenbouwkundige Structuur
5.4 Verkeer
5.5 Groen, Blauw En Natuur
5.6 Milieuaspecten
5.7 Cultuurhistorische Waarden
5.8 Bodem En Water
5.9 Kabels En Leidingen C.a.
5.10 Beheer
Hoofdstuk 6 Implementatie
6.1 Bestemmingsregeling
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.3 Inspraak En Overleg
Bijlagen
Bijlage 1 Inventarisatie Parkeercapaciteit
Bijlage 2 Inventarisatie Bestaande Bedrijven
Bijlage 3 Externe Veiligheid
Bijlage 4 Advies Brandweer
Bijlage 5 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 6 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Wkc Terrein
Bijlage 8 Reactienota
Bijlage 9 Zienswijzennota

Markerkant 2009

Bestemmingsplan - gemeente Almere

Vastgesteld op 09-01-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Markerkant 2009 van de gemeente Almere, vervat in plankaart en regels.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologisch waardevol terrein

terrein met behoudenswaardige oudheidkundige resten van (inter)nationaal belang.

1.6 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingspercentage

een op de kaart ingeschreven percentage dat aangeeft hoeveel van het bouwperceel van het desbetreffende bestemmingsvlak ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.

1.9 bedrijf

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.10 bedrijfsvloeroppervlak (BVO)

de totale vloeroppervlakte van bedrijven, kantoren, winkels en gebouwen die wordt gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.11 bedrijfswoning

een (gedeelte van een) gebouw, dat kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) één persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.

1.12 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.13 bestaand

  1. a. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
  2. b. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod.

1.14 bestemming

alle bestemmingsvlakken van een zelfde hoofdgroep

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van kelders, onderbouwen en zolders, mits de hoogte ergens minimaal 1.50 m bedraagt.

1.20 bouwmarkt

een al dan niet geheel overdekt detailhandelsbedrijf, waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouw- en doe-het-zelfproducten uit voorraad wordt aangeboden.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 bijgebouw

een vrijstaand afzonderlijk van het hoofdgebouw in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden, op hetzelfde bouwperceel gelegen, gebouw.

1.25 café

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.26 cafetaria/afhaalrestaurant

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken.

1.27 cultuur en ontspanning

diverse gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding waaronder ontspanningsvoorzieningen zoals een evenemententerrein of bowlingcentrum en culturele voorzieningen zoals een dansschool, muziekschool, filmhuis en bioscoop, één en ander met uitzondering van seksinrichtingen en detailhandelsbedrijven.

1.28 dansschool

een inrichting waar één of meer voorzieningen aanwezig zijn voor het in besloten ruimte dansen en het geven van dansonderricht, zonder verhuur van zalen en/of regulier gebruik ten behoeve van het geven van feesten en niet bij het dansonderricht behorende muziek- en dansevenementen.

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, perifere detailhandel en supermarkt. Het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen louter via internet (zoals internetwinkel of postorderbedrijf) valt niet onder detailhandel.

1.30 dienstverlening (persoonlijke dienstverlening)

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks al dan niet via een baliefunctie te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé.

1.31 discotheek of bar-dancing

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen.

1.32 eigen terrein

een aaneengesloten stuk grond waarover door de gebruiker kan worden beschikt (bijvoorbeeld door eigendom, huur, pacht of ander zakelijk recht) en waarbij het kan gaan om meerdere kadastrale percelen of om een gedeelte van een kadastraal perceel (zoals bijvoorbeeld bij een bedrijfsverzamelgebouw)

1.33 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover een bestemmingsplan van toepassing is de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.34 fundering

dat deel van een bouwwerk dat ervoor zorgt dat het eigen gewicht ervan en de daarop uitgeoefende krachten worden overgedragen aan de draagkrachtige ondergrond.

1.35 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 geluidbelasting vanwege industrielawaai

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op een industrieterrein.

1.37 geluidgevoelige functie

  • woningen;

andere geluidsgevoelige gebouwen:

  • onderwijsgebouwen (delen van het gebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten maken geen deel uit van de geluidgevoelige bestemming) ;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven;

geluidsgevoelige terreinen:

  • terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
  • woonwagenstandplaatsen.

1.38 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan bedrijven, wederverkopers en aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.39 grootschalige detailhandel

een vestiging van detailhandel, met een minimum verkoopvloeroppervlak (VVO) van 1.000 m2 per vestiging, waarvan uitgezonderd de branches food en warenhuizen en perifere detailhandel.

1.40 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.

1.41 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.42 industrieterrein

terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

1.43 Internetverkoopbedrijf / e-commerce

een bedrijf dat via het internet goederen aan derden te koop aanbiedt en deze vervolgens per post aan de eindgebruiker levert, met dien verstande dat detailhandel niet is toegestaan, tenzij ondergeschikt;

1.44 kantoor (zakelijke dienstverlening)

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.45 kantoor- en praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, juridisch, kunstzinnig, medisch, paramedisch, therapeutisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.46 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.47 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.48 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

1.49 maatschappelijke voorzieningen

(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.50 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie en voorzieningen voor stadsverwarming.

1.51 ondergeschikte detailhandel

detailhandel vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen detailhandel hebben en waarvan de detailhandelsfunctie aantoonbaar ondergeschikt en gelieerd is aan de hoofdfunctie, een en ander tot een maximum van 20% van de totale omzet en/of maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum verkoopvloeroppervlak (VVO) van 100 m2.

1.52 ondergeschikte horeca

een horecavoorziening binnen een andere hoofdbestemming of functie dan horeca, ten behoeve van en ondergeschikt aan die andere bestemming/ functie voor de consumptie van dranken en etenswaren, in oppervlakte maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak (BVO) met een maximum van 100 m2 (BVO) en/of maximaal 20% van de totale omzet.

1.53 ondergeschikte workshops

een bijeenkomst of cursus die gegeven wordt in een vestiging/voorziening die een andere hoofdbestemming of functie dan 'cultuur en ontspanning', 'sport' of 'maatschappelijk' heeft en waaraan de bijeenkomst of cursus aantoonbaar gelieerd is aan de hoofdfunctie, en de verkeersaantrekkende werking niet die van de hoofdbestemming of functie overstijgt.

1.54 onderheide bebouwing

een bouwwerk waarbij de fundering op heipalen rust.

1.55 peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld.

1.56 perifere detailhandel

een detailhandelsbedrijf te onderscheiden in de volgende categorieën:

  1. a. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen, keukens, sanitair/badkamers en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderdelen en onderhoudsmiddelen;
  2. b. meubelbedrijven, woninginrichting en -stoffering;
  3. c. tuincentra;
  4. d. bouwmarkten.

1.57 reclameobjecten

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of onderdelen van bouwwerken ten behoeve van reclamedoeleinden, zoals aankondigingborden, mupi's (reclameborden), billboards, reclame aan lichtmasten, gevel- en lichtreclames en gebouwaanduidingen, tweevlaksborden.

1.58 risicovolle inrichting

een inrichting als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, zoals dat geldt ten tijde van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

1.59 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke al dan niet besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, dan wel in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, seksclub, privé-huis, erotische massagesalon, raambordeel, of een combinatie daarvan.

1.60 showroom

uitstallingsruimte voor goederen ten behoeve van de detail- of groothandel, waarbij de goederen niet direct kunnen worden geleverd.

1.61 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.62 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.63 straatmeubilair

kleinschalige bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, zoals verkeergeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, prullenbakken, speeltoestellen en reclameobjecten, alsmede telefooncellen, abri's.

1.64 tuincentrum

een bedrijf, gericht op de teelt en/of de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond en de ondergeschikte verkoop van dieren en dierenbenodigdheden en de huis- en tuin gerelateerde artikelen.

1.65 verkoopvloeroppervlak (vvo)

de voor winkelend publiek toegankelijke verkoopruimte van een detailhandelsbedrijf.

1.66 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bestemmingsgrenzen

de begrenzing van de onderscheiden bestemmingen en aanduidingen, voor zover niet op de plankaart in maten vastgelegd, wordt vastgesteld door middel van meting op de plankaart met een nauwkeurigheidsgraad van 1 meter.

2.2 bedrijfsvloeroppervlakte van een gebouw

een optelling (som) van het product (lengte x breedte) van alle bouwlagen, tenzij anders in de regels is bepaald.

2.3 bouwhoogte

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, liftkokers, zonnepanelen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, inclusief bijbehorende ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca, ondergeschikte workshops en bijbehorende kantoorruimten, met dien verstande dat per bedrijf maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte voor (niet-zelfstandige) kantoordoeleinden mag worden gebruikt;
  2. b. bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover de betrokken bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan de onder a bedoelde bedrijven;
  3. c. in afwijking van het bepaalde in artikel 3.1 sub a is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - warmtekrachtcentrale' een bedrijf vallend onder categorie 5, zijnde een Warmtekrachtcentrale of Hulp Warmtecentrale, toegestaan met bijbehorend gasreduceerstation;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is tevens maximaal één bedrijfswoning toegestaan met een inhoud van maximaal 500 m3;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is tevens detailhandel, inclusief ondergeschikte workshops, waarvan uitgezonderd grootschalige- en perifere detailhandel, toegestaan, met een verkoopvloeroppervlakte (VVO) van niet meer dan 100 m2 per vestiging, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum vloeroppervlakte; vvo (m2)' de verkoopvloeroppervlakte (VVO) per vestiging niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal m2;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer' is tevens perifere detailhandel, inclusief ondergeschikte workshops, toegestaan;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' is tevens dienstverlening of een zelfstandig kantoor toegestaan, inclusief ondergeschikte workshops, met een bedrijfsvloeroppervlakte (BVO) van niet meer dan 250 m2 per eindgebruiker, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (BVO) (m2)' deze oppervlakte per eindgebruiker niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal m2;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' is tevens een zelfstandig kantoor (danwel meerdere zelfstandige kantoren) alsmede de functie dienstverlening toegestaan, inclusief ondergeschikte workshops , met een bedrijfsvloeroppervlakte (BVO) van niet meer dan 250 m2 per eindgebruiker;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' zijn tevens maatschappelijke voorzieningen toegestaan, voor zover niet geluidsgevoelig zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, met een bedrijfsvloeroppervlakte (BVO) van niet meer dan 150 m² per vestiging;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is een nutsvoorziening toegestaan;
  11. k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - motorclub' is tevens het gebruik door de Stichting ter Bevordering van het Harley Davidson gevoel en het Motorrijden in Almere als motorclub toegestaan;
  12. l. ter plaatse van de aanduiding 'sport', is tevens de functie sport toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (BVO)', er maximaal één vestiging met de functie sport is toegestaan en de aangegeven oppervlakte niet mag worden overschreden;
  13. m. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg', is een verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg inclusief detailhandel en/of horeca tot maximaal categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten met een (gezamenlijk) verkoopvloeroppervlak (VVO) van maximaal 100 m2 toegestaan;
  14. n. ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling' is tevens een thuiszorgwinkel toegestaan;
  15. o. Opslag, herverpakking en/of verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk behorende tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de veiligheidsafstanden zoals bedoeld in art. 1.2 en 1.3 van Bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit worden aangehouden ten opzichte van een kwetsbaar object of geprojecteerd kwetsbaar object als bedoeld in het Vuurwerkbesluit en deze veiligheidsafstanden op het eigen terrein worden gerealiseerd;

met de daarbij behorende

  1. p. erven;
  2. q. verkeers- en verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
  3. r. straatmeubilair;
  4. s. groen- en waterhuishoudingsvoorzieningen,
  5. t. overige functioneel met de hiervoor genoemde bestemmingen verbonden voorzieningen;

één en ander met dien verstande dat:

  1. u. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, niet zijn toegestaan;
  2. v. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan niet zijn toegestaan, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - warmtekrachtcentrale';
  3. w. opslag, herverpakking en verkoop van vuurwerk niet is toegestaan in (bedrijfs)woningen of tot de (bedrijfs)woning behorende bijgebouwen.
  4. x. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Leiding-Gas', ze mede bestemd zijn voor de aanleg en het instandhouden van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding en het bepaalde in artikel 12 van toepassing is.
  5. y. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde-Archeologie 1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 14 van toepassing is;

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemming en de aanduidingen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

ten aanzien van gebouwen geldt dat:

  1. a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' de voorgeschreven maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage niet mogen worden overschreden, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de bouwhoogte niet hoger mag zijn dan 31 meter; ;
  3. c. nutsvoorzieningen niet hoger mogen zijn dan één bouwlaag van maximaal 5 meter met een maximum brutovloeroppervlakte van 50 m2 per gebouw, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' het aangegeven aantal m2 niet mag worden overschreden;

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. d. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  2. e. overkappingen: bouwhoogte maximaal 7 meter;
  3. f. silo's: bouwhoogte maximaal 20 meter;
  4. g. schoorstenen: bouwhoogte maximaal 40 meter;
  5. h. lichtmasten: bouwhoogte maximaal 12 meter;
  6. i. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 meter;
  7. j. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter, oppervlakte maximaal 10 m2 ;
  8. k. vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  9. l. reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 12 meter;
  10. m. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder i(antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie) tot een hoogte van maximaal 40 meter.

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Op eigen terrein dient te worden voorzien in ruimte voor het laden en lossen.
  2. b. Op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte van zowel eigen medewerkers als bezoekers, waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de bij deze regels behorende 'Lijst vanparkeernormen' dienen te worden aangehouden.
  3. c. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken

  1. a. van het bepaalde in lid 3.1 onder a teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan op basis van de bestemmingsomschrijving toelaatbaar, indien en voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de toelaatbare categorie(ën) van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
  2. b. van het vereiste als bedoeld in lid 3.4 onder b (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) mits uit een gemeentelijke parkeerbalans blijkt dat er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied aanwezig is voor de gevraagde functie;
  3. c. van het vereiste als bedoeld in lid 3.4 onder b (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) teneinde de parkeernorm vast te stellen voor functies die niet voorkomen in de bij deze regels behorende 'Lijstvan parkeernormen';

Artikel 4 Bedrijf - Voorlopige Bestemming

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Voorlopige bestemming' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, inclusief bijbehorende ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca, ondergeschikte workshops en bijbehorende kantoorruimten, met dien verstande dat per bedrijf maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte voor (niet-zelfstandige) kantoordoeleinden mag worden gebruikt;
  2. b. bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover de betrokken bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan de onder a bedoelde bedrijven;
  3. c. in afwijking van het bepaalde in artikel 4.1 sub a is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - warmtekrachtcentrale' een bedrijf vallend onder categorie 5, zijnde een Warmtekrachtcentrale of Hulp Warmtecentrale, toegestaan met bijbehorend gasreduceerstation;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel- tijdelijk' is tevens detailhandel toegestaan, inclusief ondergeschikte workshops, waarvan uitgezonderd grootschalige- en perifere detailhandel, met een verkoopvloeroppervlakte (VVO) van niet meer dan 100 m2 per vestiging, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (BVO) (m2)' de bedrijfsvloeroppervlakte (BVO) per vestiging niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal m2;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - detailhandel perifeer tijdelijk' is tevens detailhandel toegestaan, inclusief ondergeschikte workshops;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - zalenverhuur tijdelijk' is tevens horeca toegestaan in de vorm van zalenverhuur tot ten hoogste categorie 2 van de Staat vanHoreca-activiteiten, met een bedrijfsvloeroppervlakte (BVO) van niet meer dan 200 m2 per vestiging;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg', is een verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg inclusief detailhandel en/of horeca tot maximaal categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten met een (gezamenlijk) verkoopvloeroppervlak (VVO) van maximaal 100 m2 toegestaan;
  8. h. Opslag, herverpakking en/of verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk behorende tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de veiligheidsafstanden zoals bedoeld in art. 1.2 en 1.3 van Bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit worden aangehouden ten opzichte van een kwetsbaar object of geprojecteerd kwetsbaar object als bedoeld in het Vuurwerkbesluit en deze veiligheidsafstanden op het eigen terrein worden gerealiseerd;

met de daarbij behorende

  1. i. erven;
  2. j. verkeers- en verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
  3. k. straatmeubilair;
  4. l. groen- en waterhuishoudingsvoorzieningen,
  5. m. overige functioneel met de hiervoor genoemde bestemmingen verbonden voorzieningen;

één en ander met dien verstande dat:

  1. n. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, niet zijn toegestaan;
  2. o. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan niet zijn toegestaan, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - warmtekrachtcentrale';
  3. p. opslag, herverpakking en verkoop van vuurwerk niet is toegestaan in (bedrijfs)woningen of tot de (bedrijfs)woning behorende bijgebouwen.
  4. q. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde-Archeologie 1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 14 van toepassing is;

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemming en de aanduidingen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

ten aanzien van gebouwen geldt dat:

  1. a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' de voorgeschreven maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage niet mogen worden overschreden, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de bouwhoogte niet hoger mag zijn dan 31 meter;

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. c. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  2. d. overkappingen: bouwhoogte maximaal 7 meter;
  3. e. silo's: bouwhoogte maximaal 20 meter;
  4. f. schoorstenen: bouwhoogte maximaal 40 meter;
  5. g. lichtmasten: bouwhoogte maximaal 12 meter;
  6. h. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 meter;
  7. i. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter, oppervlakte maximaal 10 m2 ;
  8. j. vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  9. k. reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 12 meter;
  10. l. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder h (antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie) tot een hoogte van maximaal 40 meter.

4.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Op eigen terrein dient te worden voorzien in ruimte voor het laden en lossen.
  2. b. Op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte van zowel eigen medewerkers als bezoekers, waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de bij deze regels behorende 'Lijst vanparkeernormen' dienen te worden aangehouden.
  3. c. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken

  1. a. van het bepaalde in lid 4.1 onder a teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan op basis van de bestemmingsomschrijving toelaatbaar, indien en voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de toelaatbare categorie(ën) van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
  2. b. van het vereiste als bedoeld in lid 4.4 onder b (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) mits uit een gemeentelijke parkeerbalans blijkt dat er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied aanwezig is voor de gevraagde functie;
  3. c. van het vereiste als bedoeld in lid 4.4 onder b (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) teneinde de parkeernorm vast te stellen voor functies die niet voorkomen in de bij deze regels behorende 'Lijstvan parkeernormen';

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Bedrijf - Voorlopige bestemming' te wijzigen in de in artikel 4.8 genoemde definitieve bestemming, voordat de in artikel 4.7 genoemde termijn is verlopen, met dien verstande dat uitsluitend toepassing wordt gegeven aan deze bevoegdheid als het gebruik ter plaatse van de aanduiding 'specieke vorm van detailhandel - tijdelijk', 'specieke vorm van detailhandel - detailhandel perifeer tijdelijk' of 'specifieke vorm van horeca - zalenverhuur tijdelijk' langer dan één jaar niet meer in overeenstemming is met de desbetreffende aanduiding;

4.7 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt, bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Bestemmingsomschrijving definitieve bestemming

De voor 'Bedrijf - Voorlopige bestemming' aangewezen gronden zijn na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in artikel 4.7 bestemd voor 'Bedrijf', meer in het bijzonder voor:

  1. a. bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, inclusief bijbehorende ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca, ondergeschikte workshops en bijbehorende kantoorruimten, met dien verstande dat per bedrijf maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte voor (niet-zelfstandige) kantoordoeleinden mag worden gebruikt;
  2. b. bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover de betrokken bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan de onder a bedoelde bedrijven;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg', is een verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg inclusief detailhandel en/of horeca tot maximaal categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten met een (gezamenlijk) verkoopvloeroppervlak (VVO) van maximaal 100 m2 toegestaan;
  4. d. Opslag, herverpakking en/of verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk behorende tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de veiligheidsafstanden zoals bedoeld in art. 1.2 en 1.3 van Bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit worden aangehouden ten opzichte van een kwetsbaar object of geprojecteerd kwetsbaar object als bedoeld in het Vuurwerkbesluit en deze veiligheidsafstanden op het eigen terrein worden gerealiseerd;

met de daarbij behorende

  1. e. erven;
  2. f. verkeers- en verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
  3. g. straatmeubilair;
  4. h. groen- en waterhuishoudingsvoorzieningen,
  5. i. overige functioneel met de hiervoor genoemde bestemmingen verbonden voorzieningen;

één en ander met dien verstande dat:

  1. j. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, niet zijn toegestaan;
  2. k. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan niet zijn toegestaan;
  3. l. opslag, herverpakking en verkoop van vuurwerk niet is toegestaan in (bedrijfs)woningen of tot de (bedrijfs)woning behorende bijgebouwen.
  4. m. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde-Archeologie 1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 14 van toepassing is;

4.9 Bouwregels

Op de in lid 4.8 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemming en de aanduidingen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

ten aanzien van gebouwen geldt dat:

  1. a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' de voorgeschreven maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage niet mogen worden overschreden, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de bouwhoogte niet hoger mag zijn dan 31 meter; ;

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. c. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  2. d. overkappingen: bouwhoogte maximaal 7 meter;
  3. e. silo's: bouwhoogte maximaal 20 meter;
  4. f. schoorstenen: bouwhoogte maximaal 40 meter;
  5. g. lichtmasten: bouwhoogte maximaal 12 meter;
  6. h. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 meter;
  7. i. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter, oppervlakte maximaal 10 m2 ;
  8. j. vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  9. k. reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 12 meter;
  10. l. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.

4.10 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.9 onder h (antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie) tot een hoogte van maximaal 40 meter.

4.11 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Op eigen terrein dient te worden voorzien in ruimte voor het laden en lossen.
  2. b. Op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte van zowel eigen medewerkers als bezoekers, waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de bij deze regels behorende 'Lijst vanparkeernormen' dienen te worden aangehouden.
  3. c. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

4.12 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken

  1. a. van het bepaalde in lid 4.8 onder a teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan op basis van de bestemmingsomschrijving toelaatbaar, indien en voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de toelaatbare categorie(ën) van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
  2. b. van het vereiste als bedoeld in lid 3.4 onder b (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) mits uit een gemeentelijke parkeerbalans blijkt dat er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied aanwezig is voor de gevraagde functie;
  3. c. van het vereiste als bedoeld in lid 3.4 onder b (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) teneinde de parkeernorm vast te stellen voor functies die niet voorkomen in de bij deze regels behorende 'Lijstvan parkeernormen';

Artikel 5 Gemengd - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Bedrijven behorende tot (ten hoogste) categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, inclusief bijbehorende ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca, ondergeschikte workshops en bijbehorende kantoorruimten, met dien verstande dat per bedrijf maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte voor (niet-zelfstandige) kantoordoeleinden mag worden gebruikt;
  2. b. Bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover de betrokken bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan de onder a bedoelde bedrijven;
  3. c. Perifere detailhandel, inclusief ondergeschikte workshops, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum vloeroppervlakte; vvo (m2)', de verkoopvloeroppervlakte per vestiging niet groter mag zijn dan het aangegeven aantal m2;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is detailhandel, anders dan perifere detailhandel, toegestaan, inclusief ondergeschikte workshops, met een verkoopvloeroppervlakte (VVO) van niet meer dan 100 m2 per vestiging, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'vloeroppervlakte; vvo (m2)' de verkoopvloeroppervlakte (VVO) per vestiging niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal m2 en dat ter plaatse van de aanduiding 'aantal winkels' het aantal vestigingen ter plaatse niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' is tevens dienstverlening of een zelfstandig kantoor toegestaan, inclusief ondergeschikte workshops, met een bedrijfsvloeroppervlakte (BVO) van niet meer dan 250 m2 per eindgebruiker, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (BVO) (m2)' deze oppervlakte per eindgebruiker niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal m2;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' is tevens horeca toegestaan tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten, met een bedrijfsvloeroppervlakte (BVO) van niet meer dan 200 m2 per vestiging;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' is tevens een zelfstandig kantoor (danwel meerdere zelfstandige kantoren) alsmede de functie dienstverlening toegestaan, inclusief ondergeschikte workshops , met een bedrijfsvloeroppervlakte (BVO) van niet meer dan 250 m2 per eindgebruiker;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel-siervissen' is tevens het gebruik ten behoeve van een detailhandel in siervissen en de daarbij horende benodigdheden toegestaan, in combinatie met in ondergeschikte mate detailhandel in reptielen en de daarbij horende benodigdheden;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'sport' is tevens de functie sport toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (BVO) (m2)' het totale gebruik ten behoeve van sport de aangegeven oppervlakte niet mag overschrijden;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg', is een verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg inclusief detailhandel en/of horeca tot maximaal categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten met een (gezamenlijk) verkoopvloeroppervlak (VVO) van maximaal 100 m2 toegestaan;
  11. k. ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling' is tevens een thuiszorgwinkel toegestaan;
  12. l. Opslag, herverpakking en/of verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk behorende tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de veiligheidsafstanden zoals bedoeld in art. 1.2 en 1.3 van Bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit worden aangehouden ten opzichte van een kwetsbaar object of geprojecteerd kwetsbaar object als bedoeld in het Vuurwerkbesluit en deze veiligheidsafstanden op het eigen terrein worden gerealiseerd;

met de daarbij behorende

  1. m. erven;
  2. n. verkeers- en verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
  3. o. straatmeubilair;
  4. p. groen- en waterhuishoudingsvoorzieningen,
  5. q. overige functioneel met de hiervoor genoemde bestemmingen verbonden voorzieningen;

één en ander met dien verstande dat:

  1. r. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, niet zijn toegestaan;
  2. s. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan niet zijn toegestaan;
  3. t. opslag, herverpakking en verkoop van vuurwerk niet is toegestaan in (bedrijfs)woningen of tot de (bedrijfs)woning behorende bijgebouwen.
  4. u. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde-Archeologie 1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 14 van toepassing is.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemming en de aanduidingen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

ten aanzien van gebouwen geldt dat:

  1. a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' de voorgeschreven maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage niet mogen worden overschreden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' de voorgeschreven maximale bouwhoogte niet mag worden overschreden;

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. d. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  2. e. overkappingen: bouwhoogte maximaal 7 meter;
  3. f. lichtmasten: bouwhoogte maximaal 12 meter;
  4. g. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 meter;
  5. h. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter, oppervlakte maximaal 10 m2 ;
  6. i. vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  7. j. reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 12 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' het reclameobject niet hoger mag zijn dan 20 meter;
  8. k. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 onder g (antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie) tot een hoogte van maximaal 40 meter;

5.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Op eigen terrein dient te worden voorzien in ruimte voor het laden en lossen.
  2. b. Op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte van zowel eigen medewerkers als bezoekers, waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de bij deze regels behorende 'Lijst vanparkeernormen' dienen te worden aangehouden.
  3. c. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken

  1. a. van het bepaalde in lid 5.1 onder a teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan op basis van de bestemmingsomschrijving toelaatbaar, indien en voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de toelaatbare categorie(ën) van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
  2. b. van het vereiste als bedoeld in lid 5.4 onder b (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) mits uit een gemeentelijke parkeerbalans blijkt dat er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied aanwezig is voor de gevraagde functie;
  3. c. van het vereiste als bedoeld in lid 5.4 onder b (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) teneinde de parkeernorm vast te stellen voor functies die niet voorkomen in de bij deze regels behorende 'Lijstvan parkeernormen';

Artikel 6 Gemengd - 1 - Voorlopige Bestemming

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1 - Voorlopige bestemming' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Bedrijven behorende tot (ten hoogste) categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, inclusief bijbehorende ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca, ondergeschikte workshops en bijbehorende kantoorruimten, met dien verstande dat per bedrijf maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte voor (niet-zelfstandige) kantoordoeleinden mag worden gebruikt;
  2. b. Bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover de betrokken bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan de onder a bedoelde bedrijven;
  3. c. Perifere detailhandel, inclusief ondergeschikte workshops, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum vloeroppervlakte; vvo (m2)', de verkoopvloeroppervlakte per vestiging niet groter mag zijn dan het aangegeven aantal m2;
  4. d. Opslag, herverpakking en/of verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk behorende tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de veiligheidsafstanden zoals bedoeld in art. 1.2 en 1.3 van Bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit worden aangehouden ten opzichte van een kwetsbaar object of geprojecteerd kwetsbaar object als bedoeld in het Vuurwerkbesluit en deze veiligheidsafstanden op het eigen terrein worden gerealiseerd;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - tijdelijk' is tevens de functie cultuur en ontspanning toegestaan, met een bedrijfsvloeroppervlak (BVO) van maximaal 150 m2 en met dien verstande dat ter plaatse geen voorstellingen met publiek gegeven mogen worden;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 1' is tevens het gebruik ten behoeve van (kook)workshops en zaalverhuur toegestaan.
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - tijdelijk' is detailhandel toegestaan, inclusief ondergeschikte workshops , met een verkoopvloeroppervlakte (VVO) van niet meer dan 100 m2 per vestiging, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (BVO) (m2)' de bedrijfsvloeroppervlakte (BVO) per vestiging niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal m2;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - tijdelijk' is tevens dienstverlening of een zelfstandig kantoor toegestaan, inclusief ondergeschikte workshops, met een bedrijfsvloeroppervlakte (BVO) van niet meer dan 250 m2 per eindgebruiker;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca-zalenverhuur tijdelijk' is tevens het gebruik ten behoeve van zaalverhuur toegestaan;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - tijdelijk' zijn tevens maatschappelijke voorzieningen toegestaan, voor zover niet geluidsgevoelig zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, met een bedrijfsvloeroppervlakte (BVO) van niet meer dan 150 m² per vestiging;
  11. k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - tijdelijk' is tevens een zelfstandig kantoor (dan wel meerdere zelfstandige kantoren) alsmede de functie dienstverlening toegestaan, inclusief ondergeschikte workshops , met een bedrijfsvloeroppervlakte (BVO) van niet meer dan 250 m2 per eindgebruiker;

met de daarbij behorende

  1. l. erven;
  2. m. verkeers- en verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
  3. n. straatmeubilair;
  4. o. groen- en waterhuishoudingsvoorzieningen,
  5. p. overige functioneel met de hiervoor genoemde bestemmingen verbonden voorzieningen;

één en ander met dien verstande dat:

  1. q. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, niet zijn toegestaan;
  2. r. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan niet zijn toegestaan;
  3. s. opslag, herverpakking en verkoop van vuurwerk niet is toegestaan in (bedrijfs)woningen of tot de (bedrijfs)woning behorende bijgebouwen.
  4. t. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde-Archeologie 1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 14 van toepassing is.

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemming en de aanduidingen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

ten aanzien van gebouwen geldt dat:

  1. a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' de voorgeschreven maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage niet mogen worden overschreden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' de voorgeschreven maximale bouwhoogte niet mag worden overschreden;

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. d. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  2. e. overkappingen: bouwhoogte maximaal 7 meter;
  3. f. lichtmasten: bouwhoogte maximaal 12 meter;
  4. g. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 meter;
  5. h. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter, oppervlakte maximaal 10 m2 ;
  6. i. vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  7. j. reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 12 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' het reclameobject niet hoger mag zijn dan 20 meter;
  8. k. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 onder g (antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie) tot een hoogte van maximaal 40 meter;

6.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Op eigen terrein dient te worden voorzien in ruimte voor het laden en lossen.
  2. b. Op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte van zowel eigen medewerkers als bezoekers, waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de bij deze regels behorende 'Lijst vanparkeernormen' dienen te worden aangehouden.
  3. c. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken

  1. a. van het bepaalde in lid 6.1 onder a teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan op basis van de bestemmingsomschrijving toelaatbaar, indien en voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de toelaatbare categorie(ën) van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
  2. b. van het vereiste als bedoeld in lid 6.4 onder b (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) mits uit een gemeentelijke parkeerbalans blijkt dat er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied aanwezig is voor de gevraagde functie;
  3. c. van het vereiste als bedoeld in lid 6.4 onder b (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) teneinde de parkeernorm vast te stellen voor functies die niet voorkomen in de bij deze regels behorende 'Lijstvan parkeernormen';

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Gemengd - 1 - Voorlopige bestemming' te wijzigen in de in artikel 6.8 genoemde definitieve bestemming, voordat de in artikel 6.7 genoemde termijn is verlopen, met dien verstande dat uitsluitend toepassing wordt gegeven aan deze bevoegdheid als het gebruik ter plaatse van de aanduiding 'specieke vorm van cultuur en ontspanning - tijdelijk', 'specieke vorm van detailhandel - tijdelijk', 'specieke vorm van dienstverlening - tijdelijk', 'specieke vorm van horeca - zalenverhuur tijdelijk', 'specieke vorm van kantoor - tijdelijk' of 'specieke vorm van maatschappelijk - tijdelijk', langer dan één jaar niet meer in overeenstemming is met de desbetreffende aanduiding;

6.7 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt, bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van vaststelling van het bestemmingsplan.

6.8 Bestemmingsomschrijving definitieve bestemming

De voor 'Gemengd - 1 - Voorlopige bestemming' aangewezen gronden zijn na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in 6.7 bestemd voor 'Gemengd - 1', meer in het bijzonder voor:

  1. a. Bedrijven behorende tot (ten hoogste) categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, inclusief bijbehorende ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca, ondergeschikte workshops en bijbehorende kantoorruimten, met dien verstande dat per bedrijf maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte voor (niet-zelfstandige) kantoordoeleinden mag worden gebruikt;
  2. b. Bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover de betrokken bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan de onder a bedoelde bedrijven;
  3. c. Perifere detailhandel, inclusief ondergeschikte workshops, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum vloeroppervlakte; vvo (m2)', de verkoopvloeroppervlakte per vestiging niet groter mag zijn dan het aangegeven aantal m2;
  4. d. Opslag, herverpakking en/of verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk behorende tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de veiligheidsafstanden zoals bedoeld in art. 1.2 en 1.3 van Bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit worden aangehouden ten opzichte van een kwetsbaar object of geprojecteerd kwetsbaar object als bedoeld in het Vuurwerkbesluit en deze veiligheidsafstanden op het eigen terrein worden gerealiseerd;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 1' is tevens het gebruik ten behoeve van (kook)workshops en zaalverhuur toegestaan.

met de daarbij behorende

  1. f. erven;
  2. g. verkeers- en verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
  3. h. straatmeubilair;
  4. i. groen- en waterhuishoudingsvoorzieningen,
  5. j. overige functioneel met de hiervoor genoemde bestemmingen verbonden voorzieningen;

één en ander met dien verstande dat:

  1. k. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, niet zijn toegestaan;
  2. l. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan niet zijn toegestaan;
  3. m. opslag, herverpakking en verkoop van vuurwerk niet is toegestaan in (bedrijfs)woningen of tot de (bedrijfs)woning behorende bijgebouwen.
  4. n. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde-Archeologie 1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 14 van toepassing is.

6.9 Bouwregels

Op de in lid 6.8 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemming en de aanduidingen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

ten aanzien van gebouwen geldt dat:

  1. a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' de voorgeschreven maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage niet mogen worden overschreden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' de voorgeschreven maximale bouwhoogte niet mag worden overschreden;

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. d. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  2. e. overkappingen: bouwhoogte maximaal 7 meter;
  3. f. lichtmasten: bouwhoogte maximaal 12 meter;
  4. g. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 meter;
  5. h. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter, oppervlakte maximaal 10 m2 ;
  6. i. vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  7. j. reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 12 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' het reclameobject niet hoger mag zijn dan 20 meter;
  8. k. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.

6.10 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.9 onder g (antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie) tot een hoogte van maximaal 40 meter;

6.11 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Op eigen terrein dient te worden voorzien in ruimte voor het laden en lossen.
  2. b. Op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte van zowel eigen medewerkers als bezoekers, waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de bij deze regels behorende 'Lijst vanparkeernormen' dienen te worden aangehouden.
  3. c. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

6.12 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken

  1. a. van het bepaalde in lid 6.8 onder a teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan op basis van de bestemmingsomschrijving toelaatbaar, indien en voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de toelaatbare categorie(ën) van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
  2. b. van het vereiste als bedoeld in lid 6.11 onder b (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) mits uit een gemeentelijke parkeerbalans blijkt dat er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied aanwezig is voor de gevraagde functie;
  3. c. van het vereiste als bedoeld in lid 6.11 onder b (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) teneinde de parkeernorm vast te stellen voor functies die niet voorkomen in de bij deze regels behorende 'Lijstvan parkeernormen';

Artikel 7 Gemengd - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. Bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, inclusief bijbehorende ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca, ondergeschikte workshops en bijbehorende kantoorruimten, met dien verstande dat per bedrijf maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte (BVO) voor (niet-zelfstandige) kantoordoeleinden mag worden gebruikt;
  2. b. Bedrijven die niet in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover de betrokken bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn aan de onder a bedoelde bedrijven;
  3. c. Dienstverlening of zelfstandige kantoren, inclusief ondergeschikte workshops, met een bedrijfsvloeroppervlakte (BVO) van niet meer dan 250 m² per eindgebruiker;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'creativiteitscentrum' is het geven van creatieve workshops als hoofdactiviteit toegestaan;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is detailhandel, inclusief ondergeschikte workshops, toegestaan, met een verkoopvloeroppervlakte (VVO) van niet meer dan 100 m2 per vestiging/eindgebruiker, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum vloeroppervlakte; vvo (m2)' de verkoopvloeroppervlakte (VVO) per vestiging/eindgebruiker niet meer mag bedragen dan het aangegeven aantal m2; (zie voor een wijzigingsbevoegdheid art. 7.6);
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer' is perifere detailhandel toegestaan, inclusief ondergeschikte workshops;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is een nutsvoorziening toegestaan;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'religie' is een religieuze voorziening toegestaan;
  9. i. Opslag, herverpakking en/of verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk behorende tot ten hoogste categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de veiligheidsafstanden zoals bedoeld in art. 1.2 en 1.3 van Bijlage 3 van het Vuurwerkbesluit worden aangehouden ten opzichte van een kwetsbaar object of geprojecteerd kwetsbaar object als bedoeld in het Vuurwerkbesluit en deze veiligheidsafstanden op het eigen terrein worden gerealiseerd;

met de daarbij behorende

  1. j. erven;
  2. k. verkeers- en verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
  3. l. straatmeubilair;
  4. m. groen- en waterhuishoudingszieningen,
  5. n. overige functioneel met de hiervoor genoemde bestemmingen verbonden voorzieningen;

één en ander met dien verstande dat:

  1. o. ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' geen kwetsbare objecten zijn toegestaan;
  2. p. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, niet zijn toegestaan;
  3. q. inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht zoals dit luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan niet zijn toegestaan;
  4. r. opslag, herverpakking en verkoop van vuurwerk niet is toegestaan in (bedrijfs)woningen of tot de (bedrijfs)woning behorende bijgebouwen;
  5. s. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Leiding-Gas', ze mede bestemd zijn voor de aanleg en het instandhouden van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding en het bepaalde in artikel 12 van toepassing is.
  6. t. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde-Archeologie 1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 14 van toepassing is.

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemming en de aanduidingen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

ten aanzien van gebouwen geldt dat:

  1. a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' de voorgeschreven maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage niet mogen worden overschreden;
  3. c. nutsvoorzieningen niet hoger mogen zijn dan één bouwlaag van maximaal 5 meter met een maximum brutovloeroppervlakte van 50 m2 per gebouw.

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. d. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  2. e. lichtmasten: bouwhoogte maximaal 12 meter;
  3. f. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 meter;
  4. g. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter, oppervlakte maximaal 10 m2 ;
  5. h. vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  6. i. reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 12 meter;
  7. j. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 onder f (antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie) tot een hoogte van maximaal 40 meter;

7.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Op eigen terrein dient te worden voorzien in ruimte voor het laden en lossen;
  2. b. Op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte van zowel eigen medewerkers als bezoekers, waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de bij deze regels behorende 'Lijst vanparkeernormen' dienen te worden aangehouden.
  3. c. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken:

  1. a. van het bepaalde in lid 7.1 onder a teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan op basis van de bestemmingsomschrijving toelaatbaar, indien en voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de toelaatbare categorie(ën) van de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten';
  2. b. van het vereiste als bedoeld in lid 7.4 onder b (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) mits uit een gemeentelijke parkeerbalans blijkt dat er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied aanwezig is voor de gevraagde functie;
  3. c. van het vereiste als bedoeld in lid 7.4 onder b (op eigen terrein voorzien in parkeergelegenheid) teneinde de parkeernorm vast te stellen voor functies die niet voorkomen in de bij deze regels behorende 'Lijstvan parkeernormen';

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Gemengd - 2' te wijzigen, zodanig dat de aanduiding 'detailhandel' komt te vervallen, dan wel wordt toegevoegd, een en ander met dien verstande dat het toevoegen van de aanduiding 'detailhandel' slechts mag geschieden ten behoeve van één of meer units binnen het pand Markerkant 12-1 en er tegelijkertijd voor een gelijk aantal units elders binnen deze bestemming de aanduiding 'detailhandel' vervalt.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen" (G) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. speelvoorzieningen;
  3. c. waterberging;
  4. d. kunstwerken, zoals bruggen, sluizen, keermuren, duikers, steigers en (strek)dammen, welke mede ten dienste mogen zijn van de aangrenzende bestemming;
  5. e. ruiter-, voet-, en fietspaden;
  6. f. in- en uitritvoorzieningen;
  7. g. kunstobjecten;
  8. h. nutsvoorzieningen;
  9. i. overige functioneel met de bestemming 'Groen' verbonden voorzieningen;

met dien verstande dat

  1. j. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Leiding-Gas', ze mede bestemd zijn voor de aanleg en het instandhouden van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding en het bepaalde in artikel 12 van toepassing is.
  2. k. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Leiding-Leidingstrook', ze mede bestemd zijn voor de aanleg en het instandhouden van een ondergrondse leidingen en het bepaalde in artikel 13 van toepassing is.
  3. l. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde-Archeologie 1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 14 van toepassing is.

8.2 Bouwregels

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van de gebouwen als bedoeld onder a, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 14 van deze regels, waarbij zijn toegestaan:

  1. a. nutsvoorzieningen met een maximale hoogte van één bouwlaag van maximaal 5 meter met een maximum brutovloeroppervlakte van 50 m2 per gebouw;
  2. b. erf- en terreinafscheidingen grenzend aan de openbare weg: bouwhoogte maximaal 1 meter;
  3. c. overige erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  4. d. lichtmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  5. e. speelvoorzieningen, en overig straatmeubilair: bouwhoogte maximaal 4,5 meter;
  6. f. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 meter;
  7. g. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter, oppervlakte maximaal 10 m2;
  8. h. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.

8.3 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2 onder f (antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie) tot een hoogte van maximaal 40 meter;

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, busbanen, fiets- en voetpaden;
  2. b. ongebouwde parkeervoorzieningen, haltevoorzieningen, bermen en beplantingen;
  3. c. water;
  4. d. kunstwerken, zoals bruggen, sluizen, keermuren, duikers, steigers en (strek)dammen, welke mede ten dienste mogen zijn van de aangrenzende bestemming;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. kunstobjecten;
  7. g. overige functioneel met de bestemming 'Verkeer' verbonden voorzieningen;

een en ander met dien verstande dat:

  1. h. ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' geen kwetsbare objecten zijn toegestaan;
  2. i. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Leiding-Gas', ze mede bestemd zijn voor de aanleg en het instandhouden van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding en het bepaalde in artikel 12 van toepassing is.
  3. j. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Leiding-Leidingstrook', ze mede bestemd zijn voor de aanleg en het instandhouden van een ondergrondse leidingen en het bepaalde in artikel 13 van toepassing is.
  4. k. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde-Archeologie 1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 14 van toepassing is.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met uitzondering van de gebouwen als bedoeld onder a, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 14 van deze regels, waarbij zijn toegestaan:

  1. a. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximale hoogte van één bouwlaag van maximaal 5 meter met een maximum brutovloeroppervlakte (BVO) van 50 m2 per gebouw ;
  2. b. lichtmasten, bewegwijzeringsportalen en verkeerslichten, waarvan de hoogte maximaal 12 meter mag bedragen;
  3. c. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, waarvan de hoogte maximaal 15 meter mag bedragen;
  4. d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte maximaal 3 meter mag bedragen.

9.3 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2 onder c (antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie) tot een hoogte van maximaal 40 meter;

Artikel 10 Verkeer-verblijfsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. ongebouwde parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en geluidwerende voorzieningen;
  4. d. kunstwerken;
  5. e. groenvoorzieningen en speelvoorzieningen;
  6. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. g. kunstobjecten;
  8. h. nutsvoorzieningen;
  9. i. overige functioneel met de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' verbonden voorzieningen;

een en ander met dien verstande dat:

  1. j. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Leiding-Gas', ze mede bestemd zijn voor de aanleg en het instandhouden van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding en het bepaalde in artikel 12 van toepassing is.
  2. k. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde-Archeologie 1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 14 van toepassing is.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met uitzondering van de gebouwen als bedoeld onder a, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 14 van deze regels, waarbij zijn toegestaan:

  1. a. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximale hoogte van één bouwlaag van maximaal 5 meter met een maximum brutovloeroppervlakte van 50 m2 per gebouw ;
  2. b. lichtmasten, bewegwijzeringsportalen en verkeerslichten, waarvan de hoogte maximaal 12 meter mag bedragen;
  3. c. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, waarvan de hoogte maximaal 15 meter mag bedragen;
  4. d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de hoogte maximaal 3 meter mag bedragen.

10.3 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2 onder c (antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie) tot een hoogte van maximaal 40 meter;

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om, met inachtneming van het bepaalde in artikel 16 van deze regels, het bestemmingsplan te wijzigen zodat de bestemming van de in lid 1 bedoelde gronden worden gewijzigd in 'Bedrijf' of 'Gemengd - 1', met dien verstande dat:

  1. a. de wijziging er niet toe leidt dat rijwegen of fietspaden worden opgeknipt of komen te vervallen;

het aantal parkeerplaatsen dat voor de perifere detailhandel of bedrijven nodig is, wordt opgelost op eigen terrein, bij voorkeur inpandig, met inachtneming van de parkeernormen zoals opgenomen in de bij deze regels behorende 'Lijst van parkeernormen';

  1. b. de maximum bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage niet worden overschreden;
  2. c. de realisatie van de perifere detailhandel uitsluitend is toegestaan als de omliggende ontsluitingswegen voldoende capaciteit hebben om de verkeersbewegingen als gevolg van de extra perifere detailhandel te kunnen verwerken.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water, oevervoorzieningen, waterberging;
  2. b. (extensief) recreatief medegebruik

alsmede voor:

  1. c. kunstwerken, zoals bruggen, sluizen, keermuren, duikers, steigers en (strek)dammen, welke mede ten dienste mogen zijn van de aangrenzende bestemming;
  2. d. straatmeubilair en kunstobjecten;
  3. e. voet- en fietspaden;
  4. f. groenvoorzieningen;
  5. g. overige functioneel met de bestemming 'Water' verbonden voorzieningen;

een en ander met dien verstande dat:

  1. h. ligplaatsen voor (woon)schepen niet zijn toegestaan;
  2. i. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Leiding-Gas', ze mede bestemd zijn voor de aanleg en het instandhouden van een ondergrondse hoge druk aardgastransportleiding en het bepaalde in artikel 12 van toepassing is.
  3. j. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde-Archeologie 1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de archeologische waarde van het gebied en het bepaalde in artikel 14 van toepassing is.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met inachtneming van artikel 14 van deze regels en een maximum bouwhoogte van 3 meter.

Artikel 12 Leiding-gas

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding-Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse leiding voor het transport van gas met een maximale diameter van 12 inch en een druk van maximaal 40 bar met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

12.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, binnen 4 meter uit de 'hartlijn leiding - gas' de volgende werken of werkzaamheden, niet zijnde bouwen, uit te voeren:
    1. 1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
    2. 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
    3. 3. het verrichten van grondroeractiviteiten (graafwerkzaamheden) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    4. 4. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
    5. 5. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    6. 6. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
    7. 7. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    8. 8. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.
  2. b. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
    1. 1. normaal onderhoud en beheer betreffen;
    2. 2. mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
    3. 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    4. 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  3. c. De werken en werkzaamheden, bedoeld in lid 12.4 onder a, zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daaraan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige aantasting van de belangen in verband met de veilige ligging van en het voorkomen van schade aan de in lid 12.1 bedoelde leiding ontstaat of kan ontstaan.
  4. d. Voordat een vergunning als bedoeld in lid 12.4 onder a wordt verleend, wint het college van Burgemeester en Wethouders schriftelijk advies in bij de betreffende leidingbeheerder(s).

Artikel 13 Leiding-leidingstrook

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding-Leidingstrook aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), mede bestemd voor ondergrondse leidingen met daarbij behorende belemmeringenstrook en bijbehorende voorzieningen.

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
  3. c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een ontheffing kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding-Leidingstrook zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
      • het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
      • het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
      • het indrijven van voorwerpen in de bodem;
      • het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
      • het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
      • het permanent opslaan van goederen.
    1. 1. Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
      • die al in uitvoering zijn op het van kracht worden van het plan;
      • die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
      • welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.
    2. 2. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de veiligheid van de leiding en van de bijbehorende belemmeringenstrook.
    3. 3. De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 13.4 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse leiding(en).
    4. 4. Het in lid 13.4 onder a. van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor:
      • normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming;
      • werken en werkzaamheden, die uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.
    5. 5. De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.4 onder a. wordt uitsluitend verleend na schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder inzake het effect van de werken en werkzaamheden op het doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse leidingen.

Artikel 14 Waarde-archeologie 1

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de ter plaatse te verwachten archeologische waarden,

14.2 Bouwregels

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde-Archeologie 1 bouwwerken te bouwen.
  2. b. Het in lid a bedoelde verbod is niet van toepassing op:
    1. 1. die delen van de gronden die reeds bebouwd zijn of zijn geweest met onderheide bouwwerken;
    2. 2. bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte kleiner dan 100 m².

14.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in lid 14.2 bedoelde verbod voor bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte groter dan 100 m².
  2. b. Een omgevingsvergunning zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    3. 3. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. d. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de ontheffing te stellen kwalificaties en eisen.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde-Archeologie 1, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. Het ophogen van de bodem;
    2. 2. Het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
    3. 3. Het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, woelen, mengen, diepploegen;
    4. 4. Het rooien van bos of boomgaard waarbij de stronken worden verwijderd;
    5. 5. Het beplanten en het aanleggen van bos of boomgaard;
    6. 6. Het wijzigen van het waterpeil;
    7. 7. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    8. 8. Het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    9. 9. Het graven, verbreden en dempen van grachten, vijvers en andere wateren.
  2. b. Het verbod als bedoeld in lid 14.4 sub a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. 1. het normale onderhoud van de gronden betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
    4. 4. betrekking hebben op een oppervlakte kleiner dan 100 m²;
    5. 5. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
  3. c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    3. 3. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
  4. d. Aan de vergunning kunnen de volgende voorwaarden worden gekoppeld:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van het werk c.q. de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  5. e. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:

  1. a. De bestemming Waarde-Archeologie 1 van de kaart wordt verwijderd, indien er op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie geen archeologische waarden zijn vastgesteld;
  2. b. De bestemming Waarde-Archeologie 1 wordt veranderd in de bestemming Waarde-Archeologie 2 en/of Waarde-Archeologie 3, voor gronden waar door middel van archeologisch onderzoek dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie een of meer archeologisch waardevolle terreinen zijn vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene Bouwregels

  1. a. De bestemmingsgrenzen en bouwvlakgrenzen mogen in afwijking van de plankaart en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda's, overstekken en afdaken en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt, met dien verstande dat:
    1. 1. voor stoepen, stoeptreden, galerijen, hellingbanen, funderingen en overstekken overschrijding over de volledige gevelbreedte is toegestaan;
    2. 2. voor overige overschrijdingen geldt een maximum van 50% van de gevelbreedte.
  2. b. Bouwwerken op het dak van een gebouw, zoals installatiecontainers, centrale verwarmings- en luchtbehandelinginstallaties, liftschachten/liftmachineruimten, hekwerken en soortgelijke bouwwerken om installaties uit het zicht te houden worden niet meegerekend bij de bepaling van de hoogte van het gebouw, als zijnde ondergeschikt, mits:
    1. 1. de hoogte van de bouwwerken vanaf het dak gemeten maximaal 3,5 meter bedraagt, en;
    2. 2. de oppervlakte van deze bouwwerken maximaal 1/3 bedraagt van het grondoppervlak van het gebouw.

Artikel 17 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' is het vestigen van een nieuwe geluidgevoelige functie, in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels, uitsluitend toegestaan, indien is gebleken dat de geluidsbelasting vanwege het industrielawaai van een geluidgevoelige functie niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een verkregen hogere grenswaarde;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone LPG' zijn kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten uitsluitend toegestaan, indien deze rechtmatig waren gerealiseerd op het moment dat het plan rechtskracht verkreeg;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' zijn geen kwetsbare objecten toegestaan.

Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels

19.1 Afwijking

Bij omgevingsvergunning kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 ter zake reeds kan worden afgeweken - worden afgeweken van de bepalingen van het plan voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%
  2. b. overschrijding van bouwvlakgrenzen niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3.00 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
  3. c. het oprichten van ondergrondse pompgemalen ten behoeve van riooltransportleidingen.
  4. d. het bouwen van gebouwen voor nutsvoorzieningen met dien verstande dat deze niet hoger mogen zijn dan één bouwlaag van maximaal 5 meter met een maximum brutovloeroppervlakte van 50 m2 per gebouw.

19.2 Voorwaarden voor de afwijking

Er wordt niet afgeweken van de bepalingen van het plan, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 20 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd om,

Ten aanzien van de aanduidingen bedrijfswoning, creativiteitscentrum, dansschool, (perifere) detailhandel, dienstverlening, kantoren, specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 1, specifieke vorm van maatschappelijk - motorclub, religie, sport en zorginstelling en ten aanzien van de maatvoeringen 'maximum oppervlakte (BVO) (m2)' of 'maximum vloeroppervlak; vvo (m2)':

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied', het bestemmingsplan als volgt te wijzigen: één of meer van de aanduidingen 'bedrijfswoning', 'creativiteitscentrum', 'dansschool', 'detailhandel', 'detailhandel perifeer', 'dienstverlening', 'kantoor', 'religie', 'sport', 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 1' en 'specifieke vorm van maatschappelijk - motorclub' of de maatvoering 'maximum oppervlakte (BVO) (m2)' of 'maximum vloeroppervlak; vvo (m2)', kunnen worden verwijderd ten einde het opnieuw realiseren of in gebruik nemen ten behoeve van de met de aanduiding bedoelde functie onmogelijk te maken, met dien verstande dat uitsluitend toepassing wordt gegeven aan deze bevoegdheid als het betreffende gebruik langer dan één jaar is beëindigd;

ten aanzien van de aanduiding 'horeca'

  1. b. ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied', het bestemmingsplan te wijzigen zodat de aanduiding 'horeca' wordt verwijderd en elders binnen het plangebied wordt toegevoegd zodat maximaal één zelfstandige horecavestiging is toegestaan, met dien verstande dat uitsluitend toepassing wordt gegeven aan deze bevoegdheid als het gebruik ten behoeve van horeca van de bestaande horecagelegenheid is beëindigd;

met betrekking tot seksinrichtingen

  1. c. het bestemmingsplan te wijzingen teneinde aan de met 'Bedrijf' en 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2' en 'Bedrijf - Voorlopige bestemming' en 'Gemengd - 1 - Voorlopige bestemming' aangewezen gronden de aanduiding 'seksinrichting' toe te voegen, zodat maximaal één seksinrichting in het plangebied is toegestaan, een en ander met dien verstande dat:
    1. 1. op de bedrijventerreinen Gooisekant, Hollandsekant, Markerkant, Poldervlak, De Steiger, De Vaart en Veluwsekant zijn maximaal 5 privé-huizen, 5 erotische massagesalons en 3 parenclubs toegestaan, met dien verstande dat per bedrijventerrein maximaal 1 privé-huis, 1 erotische massagesalon of 1 parenclub is toegestaan;
    2. 2. de vestiging heeft geen onevenredige parkeerdruk of verkeersoverlast in de directe omgeving van de seksinrichting tot gevolg;
    3. 3. de omvang van de seksinrichting bedraagt niet meer dan 500 m² bruto vloeroppervlak;
    4. 4. een privé-huis en een erotische massagesalon omvatten niet meer dan vier werkruimtes;
    5. 5. de afstand tot een bedrijfswoning op een bedrijventerrein bedraagt minimaal 50 meter, met dien verstande dat een kortere afstand alleen is toegestaan indien daardoor niet vaststaat of niet met reden te vrezen is dat door handelingen door, ten behoeve van of samenhangende met de seksinrichting, de woon- en werkomstandigheden in, dan wel het uiterlijk aanzien van, het gebied in meer dan ondergeschikte mate zullen verslechteren.
    6. 6. Burgemeester en wethouders maken geen gebruik van de wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot seksinrichting, indien vaststaat of met reden te vrezen is dat door handelingen door, ten behoeve van of samenhangende met de seksinrichting of de daaraan verwante detailhandel, de woon- en werkomstandigheden in, dan wel het uiterlijk aanzien van, de met 'Bedrijf' en 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2' en 'Bedrijf - Voorlopige bestemming' en 'Gemengd - 1 -Voorlopige bestemming' aangewezen gronden in meer dan ondergeschikte mate zullen verslechteren;

ten aanzien van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi'

  1. d. de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' te verkleinen, dan wel in z'n geheel te verwijderen, indien aanpassingen in de betreffende milieuvergunning daartoe aanleiding geven;

ten aanzien van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg'

  1. e. de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' te verkleinen, dan wel in z'n geheel te verwijderen, indien ontwikkelingen daartoe aanleiding geven;

ten behoeve van stedenbouwkundige betere realisering

  1. f. de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen, voor zover zulks van belang is voor een bouwkundige danwel stedenbouwkundige betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein waarbij het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% mag worden vergroot.

wijzigen Staat van Bedrijfsactiviteiten

  1. g. de Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen in die zin dat de categorie-indeling van bedrijven kan worden gewijzigd, indien en voor zover een wijziging van de milieubelasting van de desbetreffende typen van bedrijven daartoe aanleiding geeft.

wijziging van de Staat van Horeca-activiteiten

  1. h. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de Staat van Horeca-activiteiten te wijzigen in die zin dat de categorie-indeling kan worden gewijzigd, indien ontwikkelingen daartoe aanleiding geven;

wijziging Lijst van parkeernormen

de Lijst van parkeernormen te wijzigen in die zin dat de in de Lijst van parkeernormen opgenomen functies met de daarbij behorende parkeernormen kunnen worden gewijzigd, indien ontwikkelingen daartoe aanleiding geven;

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 21 Overgangsrecht Bouwwerken

21.1 Overgangsrecht

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

21.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

21.3 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 22 Overgangsrecht Gebruik

22.1 Overgangsrecht

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

22.2 Ander strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

22.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

22.4 Uitzondering

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 23 Slotregel

Dit plan kan worden aangehaald onder de naam Markerkant 2009.

Bijlagen

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

1.1 Lijst op grond van bedrijfsactiviteiten

SBI-1993 SBI-2008 OMSCHRIJVING
nummer grootste afstand catego-rie
01 01 - LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW
014 016 3 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m² 50 3.1
014 016 4 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² 30 2
15 10, 11 - VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
151 101, 102 0 Slachterijen en overige vleesverwerking:
151 101, 102 1 - slachterijen en pluimveeslachterijen 100D 3.2
151 101 3 - bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval 300 4.2
151 101 4 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1000 m² 100 3.2
151 101 5 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1000 m² 50 3.1
151 101 6 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m² 50 3.1
151 101, 102 7 - loonslachterijen 50 3.1
151 108 8 - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaar-maaltijden met p.o. < 2.000 m² 50 3.1
152 102 0 Visverwerkingsbedrijven:
152 102 2 - conserveren 200 4.1
152 102 3 - roken 300 4.2
152 102 4 - verwerken anderszins: p.o.> 1000 m² 300D 4.2
152 102 5 - verwerken anderszins: p.o. <= 1000 m² 100 3.2
152 102 6 - verwerken anderszins: p.o. <= 300 m² 50 3.1
1531 1031 0 Aardappelprodukten fabrieken:
1531 1031 1 - vervaardiging van aardappelproducten 300 4.2
1531 1031 2 - vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m² 50 3.1
1532, 1533 1032, 1039 0 Groente- en fruitconservenfabrieken:
1532, 1533 1032, 1039 1 - jam 100 3.2
1532, 1533 1032, 1039 2 - groente algemeen 100 3.2
1532, 1533 1032, 1039 3 - met koolsoorten 100 3.2
1532, 1533 1032, 1039 4 - met drogerijen 300 4.2
1532, 1533 1032, 1039 5 - met uienconservering (zoutinleggerij) 300 4.2
1541 104101 0 Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke oliën en vetten:
1541 104101 1 - p.c. < 250.000 t/j 200 4.1
1541 104101 2 - p.c. >= 250.000 t/j 300 4.2
1542 104102 0 Raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vetten:
1542 104102 1 - p.c. < 250.000 t/j 200 4.1
1542 104102 2 - p.c. >= 250.000 t/j 300 4.2
1543 1042 0 Margarinefabrieken:
1543 1042 1 - p.c. < 250.000 t/j 200 4.1
1543 1042 2 - p.c. >= 250.000 t/j 300 4.2
1551 1051 0 Zuivelprodukten fabrieken:
1551 1051 3 - melkprodukten fabrieken v.c. < 55.000 t/j 100 3.2
1551 1051 4 - melkprodukten fabrieken v.c. >= 55.000 t/j 300 4.2
1551 1051 5 - overige zuivelprodukten fabrieken 300 4.2
1552 1052 1 Consumptie-ijsfabrieken: p.o. > 200 m² 100 3.2
1552 1052 2 - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² 30 2
1561 1061 0 Meelfabrieken:
1561 1061 1 - p.c. >= 500 t/u 300 4.2
1561 1061 2 - p.c. < 500 t/u 200 4.1
1561 1061 Grutterswarenfabrieken 200D 4.1
1562 1062 0 Zetmeelfabrieken:
1562 1062 1 - p.c. < 10 t/u 200 4.1
1562 1062 2 - p.c. >= 10 t/u 300 4.2
1571 1091 0 Veevoerfabrieken:
1571 1091 3 - drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. < 10 t/u water 300 4.2
1571 1091 5 - mengvoeder, p.c. < 100 t/u 200 4.1
1571 1091 6 - mengvoeder, p.c. >= 100 t/u 300 4.2
1572 1092 Vervaardiging van voer voor huisdieren 200 4.1
1581 1071 0 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1581 1071 1 - v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens 30 2
1581 1071 2 - v.c. >= 7500 kg meel/week 100 3.2
1582 1072 Banket, biscuit- en koekfabrieken 100 3.2
1584 10821 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
1584 10821 2 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m² 100 3.2
1584 10821 3 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m² 30 2
1584 10821 4 - Suikerwerkfabrieken met suiker branden 300 4.2
1584 10821 5 - Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. > 200 m² 100 3.2
1584 10821 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m² 30 2
1585 1073 Deegwarenfabrieken 50 3.1
1586 1083 0 Koffiebranderijen en theepakkerijen:
1586 1083 2 - theepakkerijen 100 3.2
1587 108401 Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden 200 4.1
1589 1089 Vervaardiging van overige voedingsmiddelen 200D 4.1
1589.1 1089 Bakkerijgrondstoffenfabrieken 200 4.1
1589.2 1089 0 Soep- en soeparomafabrieken:
1589.2 1089 1 - zonder poederdrogen 100 3.2
1589.2 1089 2 - met poederdrogen 300 4.2
1589.2 1089 Bakmeel- en puddingpoederfabrieken 200 4.1
1591 110101 Destilleerderijen en likeurstokerijen 300 4.2
1592 110102 0 Vervaardiging van ethylalcohol door gisting:
1592 110102 1 - p.c. < 5.000 t/j 200 4.1
1592 110102 2 - p.c. >= 5.000 t/j 300 4.2
1593 t/m 1595 1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider e.d. 30 2
1596 1105 Bierbrouwerijen 300 4.2
1597 1106 Mouterijen 300 4.2
1598 1107 Mineraalwater- en frisdrankfabrieken 100 3.2
17 13 - VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
171 131 Bewerken en spinnen van textielvezels 100 3.2
172 132 0 Weven van textiel:
172 132 1 - aantal weefgetouwen < 50 100 3.2
172 132 2 - aantal weefgetouwen >= 50 300 4.2
173 133 Textielveredelingsbedrijven 50 3.1
174, 175 139 Vervaardiging van textielwaren 50 3.1
1751 1393 Tapijt-, kokos- en vloermattenfabrieken 200 4.1
176, 177 139, 143 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen 50 3.1
18 14 - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
181 141 Vervaardiging kleding van leer 50 3.1
182 141 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 30 2
183 142, 151 Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont 50 3.1
19 15 - VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING)
191 151,152 Lederfabrieken 300 4.2
192 151 Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) 50D 3.1
193 152 Schoenenfabrieken 50 3.1
20 16 - HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.
2010.1 16101 Houtzagerijen 100 3.2
2010.2 16102 0 Houtconserveringsbedrijven:
2010.2 16102 1 - met creosootolie 200 4.1
2010.2 16102 2 - met zoutoplossingen 50 3.1
202 1621 Fineer- en plaatmaterialenfabrieken 100 3.2
203, 204, 205 162 0 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout 100 3.2
203, 204, 205 162 1 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 50 3.1
205 162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 30 2
21 17 - VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN
2111 1711 Vervaardiging van pulp 200 4.1
2112 1712 0 Papier- en kartonfabrieken:
2112 1712 1 - p.c. < 3 t/u 50 3.1
2112 1712 2 - p.c. 3 - 15 t/u 200 4.1
2112 1712 3 - p.c. >= 15 t/u 300 4.2
212 172 Papier- en kartonwarenfabrieken 100 3.2
2121.2 17212 0 Golfkartonfabrieken:
2121.2 17212 1 - p.c. < 3 t/u 100 3.2
2121.2 17212 2 - p.c. >= 3 t/u 200 4.1
22 58 - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
2221 1811 Drukkerijen van dagbladen 100 3.2
2222 1812 Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen) 100 3.2
2222.6 18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 30 2
2223 1814 A Grafische afwerking 10 1
2223 1814 B Binderijen 30 2
2224 1813 Grafische reproduktie en zetten 30 2
2225 1814 Overige grafische aktiviteiten 30D 2
223 182 Reproduktiebedrijven opgenomen media 10 1
23 19 - AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERK. IND.; BEWERKING SPLIJT-/KWEEKSTOFFEN
2320.2 19202 A Smeeroliën- en vettenfabrieken 100 3.2
2320.2 19202 B Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie 300 4.2
2320.2 19202 C Aardolieproduktenfabrieken n.e.g. 300D 4.2
24 20 - VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN
2412 2012 Kleur- en verfstoffenfabrieken 200D 4.1
2413 2012 0 Anorg. chemische grondstoffenfabrieken:
2413 2012 1 - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 300D 4.2
2414.1 20141 A0 Organ. chemische grondstoffenfabrieken:
2414.1 20141 A1 - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 300D 4.2
2414.1 20141 B0 Methanolfabrieken:
2414.1 20141 B1 - p.c. < 100.000 t/j 200 4.1
2414.1 20141 B2 - p.c. >= 100.000 t/j 300 4.2
2414.2 20149 0 Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synth.):
2414.2 20149 1 - p.c. < 50.000 t/j 300 4.2
242 202 0 Landbouwchemicaliënfabrieken:
243 203 Verf, lak en vernisfabrieken 300D 4.2
2441 2110 0 Farmaceutische grondstoffenfabrieken:
2441 2110 1 - p.c. < 1.000 t/j 300 4.2
2442 2120 0 Farmaceutische produktenfabrieken:
2442 2120 1 - formulering en afvullen geneesmiddelen 50 3.1
2442 2120 2 - verbandmiddelenfabrieken 30 2
2451 2041 Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken 300 4.2
2452 2042 Parfumerie- en cosmeticafabrieken 300 4.2
2462 2052 0 Lijm- en plakmiddelenfabrieken:
2462 2052 1 - zonder dierlijke grondstoffen 100 3.2
2464 205902 Fotochemische produktenfabrieken 100 3.2
2466 205903 A Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken 50 3.1
2466 205903 B Overige chemische produktenfabrieken n.e.g. 200D 4.1
247 2060 Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken 300 4.2
25 22 - VERVAARDIGING VAN PRODUKTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF
2511 221101 Rubberbandenfabrieken 300 4.2
2512 221102 0 Loopvlakvernieuwingsbedrijven:
2512 221102 1 - vloeropp. < 100 m2 50 3.1
2512 221102 2 - vloeropp. >= 100 m2 200 4.1
2513 2219 Rubber-artikelenfabrieken 100D 3.2
252 222 0 Kunststofverwerkende bedrijven:
252 222 1 - zonder fenolharsen 200 4.1
252 222 2 - met fenolharsen 300 4.2
252 222 3 - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen 50 3.1
26 23 - VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN
261 231 0 Glasfabrieken:
261 231 1 - glas en glasprodukten, p.c. < 5.000 t/j 100 3.2
261 231 2 - glas en glasprodukten, p.c. >= 5.000 t/j 300 4.2
261 231 3 - glaswol en glasvezels, p.c.< 5.000 t/j 300 4.2
2615 231 Glasbewerkingsbedrijven 50 3.1
262, 263 232, 234 0 Aardewerkfabrieken:
262, 263 232, 234 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW 30 2
262, 263 232, 234 2 - vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW 100 3.2
264 233 A Baksteen en baksteenelementenfabrieken 200 4.1
264 233 B Dakpannenfabrieken 200 4.1
2651 2351 0 Cementfabrieken:
2652 235201 0 Kalkfabrieken:
2652 235201 1 - p.c. < 100.000 t/j 200 4.1
2653 235202 0 Gipsfabrieken:
2653 235202 1 - p.c. < 100.000 t/j 200 4.1
2661.1 23611 0 Betonwarenfabrieken:
2661.1 23611 1 - zonder persen, triltafels en bekistingtrille 200 4.1
2661.1 23611 2 - met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 t/d 300 4.2
2661.2 23612 0 Kalkzandsteenfabrieken:
2661.2 23612 1 - p.c. < 100.000 t/j 100 3.2
2661.2 23612 2 - p.c. >= 100.000 t/j 300 4.2
2662 2362 Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken 100 3.2
2663, 2664 2363, 2364 0 Betonmortelcentrales:
2663, 2664 2363, 2364 1 - p.c. < 100 t/u 100 3.2
2663, 2664 2363, 2364 2 - p.c. >= 100 t/u 300 4.2
2665, 2666 2365, 2369 0 Vervaardiging van produkten van beton, (vezel)cement en gips:
2665, 2666 2365, 2369 1 - p.c. < 100 t/d 100 3.2
2665, 2666 2365, 2369 2 - p.c. >= 100 t/d 300 4.2
267 237 0 Natuursteenbewerkingsbedrijven:
267 237 1 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m² 100D 3.2
267 237 2 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m² 50 3.1
267 237 3 - met breken, zeven of drogen, v.c. < 100.000 t/j 300 4.2
2681 2391 Slijp- en polijstmiddelen fabrieken 50D 3.1
2682 2399 A0 Bitumineuze materialenfabrieken:
2682 2399 A1 - p.c. < 100 t/u 300 4.2
2682 2399 B0 Isolatiematerialenfabrieken (excl. glaswol):
2682 2399 B1 - steenwol, p.c. >= 5.000 t/j 300 4.2
2682 2399 B2 - overige isolatiematerialen 200 4.1
2682 2399 C Minerale produktenfabrieken n.e.g. 100D 3.2
2682 2399 D0 Asfaltcentrales: p.c.< 100 ton/uur 200 4.1
2682 2399 D1 - asfaltcentrales, p.c. >= 100 ton/uur 300 4.2
27 24 - VERVAARDIGING VAN METALEN
273 243 0 Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen:
273 243 1 - p.o. < 2.000 m2 300 4.2
274 244 A0 Non-ferro-metaalfabrieken:
274 244 A1 - p.c. < 1.000 t/j 300 4.2
2751, 2752 2451, 2452 0 IJzer- en staalgieterijen/ -smelterijen:
2751, 2752 2451, 2452 1 - p.c. < 4.000 t/j 300 4.2
2753, 2754 2453, 2454 0 Non-ferro-metaalgieterijen/ -smelterijen:
2753, 2754 2453, 2454 1 - p.c. < 4.000 t/j 300 4.2
28 25, 31 - VERVAARD. EN REPARATIE VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.)
281 251, 331 0 Constructiewerkplaatsen
281 251, 331 1 - gesloten gebouw 100 3.2
281 251, 331 1a - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 50 3.1
281 251, 331 2 - in open lucht, p.o. < 2.000 m2 200 4.1
281 251, 331 3 - in open lucht, p.o. >= 2.000 m2 300 4.2
2821 2529, 3311 0 Tank- en reservoirbouwbedrijven:
2821 2529, 3311 1 - p.o. < 2.000 m2 300 4.2
2822, 2830 2521, 2530, 3311 Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels 200 4.1
284 255, 331 A Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven 200 4.1
284 255, 331 B Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. 100D 3.2
284 255, 331 B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 50D 3.1
2851 2561, 3311 0 Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:
2851 2561, 3311 1 - algemeen 100 3.2
2851 2561, 3311 10 - stralen 200D 4.1
2851 2561, 3311 11 - metaalharden 100D 3.2
2851 2561, 3311 12 - lakspuiten en moffelen 100D 3.2
2851 2561, 3311 2 - scoperen (opspuiten van zink) 100D 3.2
2851 2561, 3311 3 - thermisch verzinken 100 3.2
2851 2561, 3311 4 - thermisch vertinnen 100 3.2
2851 2561, 3311 5 - mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten) 100 3.2
2851 2561, 3311 6 - anodiseren, eloxeren 100 3.2
2851 2561, 3311 7 - chemische oppervlaktebehandeling 100 3.2
2851 2561, 3311 8 - emailleren 100 3.2
2851 2561, 3311 9 - galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen ed) 100 3.2
2852 2562, 3311 1 Overige metaalbewerkende industrie 100D 3.2
2852 2562, 3311 2 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 50D 3.1
287 259, 331 A0 Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken:
287 259, 331 A1 - p.o. < 2.000 m2 200 4.1
287 259, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g. 100 3.2
287 259, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2 50 3.1
29 27, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN
29 27, 28, 33 0 Machine- en apparatenfabrieken incl. reparatie:
29 27, 28, 33 1 - p.o. < 2.000 m2 100D 3.2
29 27, 28, 33 2 - p.o. >= 2.000 m2 200D 4.1
29 28, 33 3 - met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW 300D 4.2
30 26, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
30 26, 28, 33 A Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie 30 2
31 26, 27, 33 - VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH.
311 271, 331 Elektromotoren- en generatorenfabrieken incl. reparatie 200 4.1
312 271, 273 Schakel- en installatiemateriaalfabrieken 200 4.1
313 273 Elektrische draad- en kabelfabrieken 200D 4.1
314 272 Accumulatoren- en batterijenfabrieken 100 3.2
315 274 Lampenfabrieken 300 4.2
316 293 Elektrotechnische industrie n.e.g. 30 2
32 26, 33 - VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN -BENODIGDH.
321 t/m 323 261, 263, 264, 331 Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. incl. reparatie 50D 3.1
3210 2612 Fabrieken voor gedrukte bedrading 50 3.1
33 26, 32, 33 - VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
33 26, 32, 33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie 30 2
34 29 VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS
341 291 0 Autofabrieken en assemblagebedrijven
341 291 1 - p.o. < 10.000 m2 200D 4.1
341 291 2 - p.o. >= 10.000 m2 300 4.2
3420.1 29201 Carrosseriefabrieken 200 4.1
3420.2 29202 Aanhangwagen- en opleggerfabrieken 200 4.1
343 293 Auto-onderdelenfabrieken 100 3.2
35 30 - VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS)
351 301, 3315 0 Scheepsbouw- en reparatiebedrijven:
351 301, 3315 1 - houten schepen 50 3.1
351 301, 3315 2 - kunststof schepen 100 3.2
351 301, 3315 3 - metalen schepen < 25 m 200 4.1
352 302, 317 0 Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen:
352 302, 317 1 - algemeen 100 3.2
352 302, 317 2 - met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW 300 4.2
353 303, 3316 0 Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven:
353 303, 3316 1 - zonder proefdraaien motoren 200 4.1
354 309 Rijwiel- en motorrijwielfabrieken 100 3.2
355 3099 Transportmiddelenindustrie n.e.g. 100D 3.2
36 31 - VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
361 310 1 Meubelfabrieken 100D 3.2
361 9524 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 10 1
362 321 Fabricage van munten, sieraden e.d. 30 2
363 322 Muziekinstrumentenfabrieken 30 2
364 323 Sportartikelenfabrieken 50 3.1
365 324 Speelgoedartikelenfabrieken 50 3.1
3663.1 32991 Sociale werkvoorziening 30 2
3663.2 32999 Vervaardiging van overige goederen n.e.g. 50D 3.1
37 38 - VOORBEREIDING TOT RECYCLING
372 383202 A0 Puinbrekerijen en -malerijen:
372 383202 A1 - v.c. < 100.000 t/j 300 4.2
372 383202 B Rubberregeneratiebedrijven 300 4.2
372 383202 C Afvalscheidingsinstallaties 300 4.2
40 35 - PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
40 35 B0 bio-energieinstallaties electrisch vermogen < 50 MWe:
40 35 B1 - covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen voedingsindustrie 100 3.2
40 35 B2 - vergisting, verbranding en vergassing van overige biomassa 100 3.2
40 35 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40 35 C1 - < 10 MVA 30 2
40 35 C2 - 10 - 100 MVA 50 3.1
40 35 C3 - 100 - 200 MVA 100 3.2
40 35 C4 - 200 - 1000 MVA 300 4.2
40 35 D0 Gasdistributiebedrijven:
40 35 D1 - gascompressorstations vermogen < 100 MW 300 4.2
40 35 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A 10 1
40 35 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C 30 2
40 35 D5 - gasontvang- en -verdeelstations, cat. D 50 3.1
40 35 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40 35 E1 - stadsverwarming 100 3.2
40 35 E2 - blokverwarming 30 2
40 35 F0 windmolens:
40 35 F1 - wiekdiameter 20 m 100 3.2
40 35 F2 - wiekdiameter 30 m 200 4.1
40 35 F3 - wiekdiameter 50 m 300 4.2
45 41, 42, 43 - BOUWNIJVERHEID
45 41, 42, 43 0 Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m² 100 3.2
45 41, 42, 43 1 - bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m² 50 3.1
45 41, 42, 43 2 Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m² 50 3.1
45 41, 42, 43 3 - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² 30 2
50 45, 47 - REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
501, 502, 504 451, 452, 454 reparatie- en servicebedrijven van auto's en motorfietsen, inclusief ondergeschikte detailhandel 30 2
501 451 reparatie van vrachtauto's 100 3.2
5020.4 45204 A Autoplaatwerkerijen 100 3.2
5020.4 45204 B Autobeklederijen 10 1
5020.4 45204 C Autospuitinrichtingen 50 3.1
5020.5 45205 Autowasserijen 30 2
51 46 - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
511 461 Handelsbemiddeling (kantoren) 10 1
5121 4621 0 Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders 50 3.1
5121 4621 1 Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer 300 4.2
5122 4622 Grth in bloemen en planten 30 2
5123 4623 Grth in levende dieren 100 3.2
5124 4624 Grth in huiden, vellen en leder 50 3.1
5125, 5131 46217, 4631 Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen 50 3.1
5132, 5133 4632, 4633 Grth in vlees, vleeswaren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën 50 3.1
5134 4634 Grth in dranken 30 2
5135 4635 Grth in tabaksprodukten 30 2
5136 4636 Grth in suiker, chocolade en suikerwerk 30 2
5137 4637 Grth in koffie, thee, cacao en specerijen 30 2
5138, 5139 4638, 4639 Grth in overige voedings- en genotmiddelen 30 2
514 464, 46733 Grth in overige consumentenartikelen 30 2
5148.7 46499 0 Grth in vuurwerk en munitie:
5148.7 46499 1 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton 30 2
5148.7 46499 2 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton 50 3.1
5148.7 46499 5 - munitie 30 2
5151.1 46711 0 Grth in vaste brandstoffen:
5151.1 46711 1 - klein, lokaal verzorgingsgebied 50 3.1
5151.2 46712 0 Grth in vloeibare en gasvormige brandstoffen:
5151.2 46712 1 - vloeistoffen, o.c. < 100.000 m3 200D 4.1
5151.2 46712 3 - tot vloeistof verdichte gassen 300D 4.2
5151.3 46713 Grth minerale olieprodukten (excl. brandstoffen) 100 3.2
5152.1 46721 0 Grth in metaalertsen:
5152.1 46721 1 - opslag opp. < 2.000 m2 300 4.2
5152.2 /.3 46722, 46723 Grth in metalen en -halffabrikaten 100 3.2
5153 4673 0 Grth in hout en bouwmaterialen:
5153 4673 1 - algemeen: b.o. > 2000 m² 50 3.1
5153 4673 2 - algemeen: b.o. <= 2000 m² 30 2
5153.4 46735 4 zand en grind:
5153.4 46735 5 - algemeen: b.o. > 200 m² 100 3.2
5153.4 46735 6 - algemeen: b.o. <= 200 m² 30 2
5154 4674 0 Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154 4674 1 - algemeen: b.o. > 2.000 m² 50 3.1
5154 4674 2 - algemeen: b.o. < = 2.000 m² 30 2
5155.1 46751 Grth in chemische produkten 100D 3.2
5155.2 46752 Grth in kunstmeststoffen 30 2
5156 4676 Grth in overige intermediaire goederen 30 2
5157 4677 0 Autosloperijen: b.o. > 1000 m² 100 3.2
5157 4677 1 - autosloperijen: b.o. <= 1000 m² 50 3.1
5157.2/3 4677 0 Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1000 m² 100D 3.2
5157.2/3 4677 1 - overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1000 m² 50 3.1
518 466 0 Grth in machines en apparaten:
518 466 1 - machines voor de bouwnijverheid 100 3.2
518 466 2 - overige 50 3.1
519 466, 469 Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. 30 2
52 47 - DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN
5249 4778 Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt 10 1
5261 4791 Postorderbedrijven, internetverkoopbedrijven, e-commerce 50 3.1
527 952 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 10 1
55 55 - LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING
5552 562 Cateringbedrijven 30 2
60 49 - VERVOER OVER LAND
6022 493 Taxibedrijven 30 2
6023 493 Touringcarbedrijven 100 3.2
6024 494 0 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m² 100 3.2
6024 494 1 - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m² 50 3.1
603 495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen 30D 2
63 52 - DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER
6311.1 52241 0 Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. zeeschepen:
6311.1 52241 2 - stukgoederen 300D 4.2
6311.1 52241 7 - tankercleaning 300 4.2
6311.2 52242 0 Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart:
6311.2 52242 1 - containers 300 4.2
6311.2 52242 10 - tankercleaning 300 4.2
6311.2 52242 2 - stukgoederen 100D 3.2
6311.2 52242 3 - ertsen, mineralen, e.d., opslagopp. < 2.000 m² 300 4.2
6311.2 52242 5 - granen of meelsoorten , v.c. < 500 t/u 300 4.2
6311.2 52242 7 - steenkool, opslagopp. < 2.000 m2 300 4.2
6312 52102, 52109 A Distributiecentra, pak- en koelhuizen 50D 3.1
6312 52109 B Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) 30 2
6321 5221 1 Autoparkeerterreinen, parkeergarages 30 2
6321 5221 2 Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) 100 3.2
6322, 6323 5222 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) 10 1
634 5229 Expediteurs, cargadoors (kantoren) 10D 1
64 53 - POST EN TELECOMMUNICATIE
641 531, 532 Post- en koeriersdiensten 30 2
642 61 A Telecommunicatiebedrijven 10 1
642 61 B0 zendinstallaties:
642 61 B1 - LG en MG, zendervermogen < 100 kW (bij groter vermogen: onderzoek!) 100 3.2
642 61 B2 - FM en TV 10 1
642 61 B3 - GSM en UMTS-steunzenders (indien bouwvergunningplichtig) 10 1
72 62 - COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
72 62 A Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 10 1
72 58, 63 B Datacentra 30 2
73 72 - SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
731 721 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 30 2
732 722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 10 1
75 84 - OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN
7525 8425 Brandweerkazernes 50 3.1
90 37, 38, 39 - MILIEUDIENSTVERLENING
9001 3700 A0 RWZI's en gierverwerkingsinricht., met afdekking voorbezinktanks:
9001 3700 A1 - < 100.000 i.e. 200 4.1
9001 3700 A2 - 100.000 - 300.000 i.e. 300 4.2
9001 3700 B rioolgemalen 30 2
9002.1 381 A Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. 50 3.1
9002.1 381 B Gemeentewerven (afval-inzameldepots) 50 3.1
9002.1 381 C Vuiloverslagstations 300 4.2
9002.2 382 A0 Afvalverwerkingsbedrijven:
9002.2 382 A2 - kabelbranderijen 100 3.2
9002.2 382 A4 - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) 50 3.1
9002.2 382 A5 - oplosmiddelterugwinning 100D 3.2
9002.2 382 A6 - afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW 300D 4.2
9002.2 382 A7 - verwerking fotochemisch en galvano-afval 30 2
9002.2 382 B Vuilstortplaatsen 300 4.2
9002.2 382 C0 Composteerbedrijven:
9002.2 382 C1 - niet-belucht v.c. < 5.000 ton/jr 300 4.2
9002.2 382 C3 - belucht v.c. < 20.000 ton/jr 100 3.2
9002.2 382 C4 - belucht v.c. > 20.000 ton/jr 200 4.1
9002.2 382 C5 - GFT in gesloten gebouw 200 4.1
92 59 - CULTUUR, SPORT EN RECREATIE
921,922 591, 592, 601, 602 Productie studio's (film, TV, radio, geluid) 30 2
93 96 - OVERIGE DIENSTVERLENING
9301.1 96011 A Wasserijen en strijkinrichtingen 50 3.1
9301.1 96011 B Tapijtreinigingsbedrijven 50 3.1
9301.2 96012 Chemische wasserijen en ververijen 30 2
9301.3 96013 A Wasverzendinrichtingen 30 2
9301.3 96013 B Wasserettes, wassalons 10 1

Verklaring van gebruikte afkortingen:

< kleiner dan d dag

> groter dan w week

= gelijk aan j jaar

cat. categorie B bodemverontreiniging

e.d. en dergelijke C continue

kl. klasse D divers

n.e.g. niet elders genoemd L luchtverontreiniging

o.c. opslagcapaciteit R risico (Besluit externe veiligheid inrichtingen mogeljk van toepassing )

p.c. productiecapaciteit V vuurwerkbesluit van toepassing

p.o. productieoppervlak G goederenvervoer

v.c. verwerkingscapaciteit P personenvervoer

u uur

1.2 Lijst op grond van het opgestelde electromotorisch vermogen

Opgesteld electromotorisch vermogen categorie
A. Inrichtingen met een totaal geïnstalleerd motorisch vermogen van elektromotoren en verbrandingsmotoren van 15 MW of meer en inrichtingen voor het verstoken van brandstoffen met een thermisch vermogen van 50 MW of meer:
- indien het bedrijf volgens de indeling op grond van de bedrijfsactiviteiten (hoofdstuk I) is ingedeeld in de categorieën 1 t/m 5 5A
- indien het bedrijf is ingedeeld in categorie 6 6A
B. Inrichtingen die in de bedrijvenlijst van hoofdstuk I zijn ingedeeld in de categorie 4.1 en waarvan de categorie-indeling is gekenmerkt met 4.1*:
- indien het opgestelde elektromotorisch vermogen kleiner is dan 300 kW maar minimaal 100 kW bedraagt 3.2
- indien het opgestelde elektromotorisch vermogen kleiner is dan 100 kW maar minimaal 20 kW bedraagt 3.1
- indien het opgestelde elektromotorisch vermogen kleiner is dan 20 kW 2
C. Inrichtingen die in de bedrijvenlijst van hoofdstuk I zijn ingedeeld in de categorie 3.2 en waarvan de categorie-indeling is gekenmerkt met 3.2*:
- indien het opgestelde elektromotorisch vermogen kleiner is dan 100 kW maar minimaal 20 kW bedraagt 3.1
- indien het opgestelde elektromotorisch vermogen kleiner is dan 20 kW 2
D. Inrichtingen die in de bedrijvenlijst van hoofdstuk I zijn ingedeeld in de categorie 3.1 en waarvan de categorie-indeling is gekenmerkt met 3.1*:
- indien het opgestelde elektromotorisch vermogen kleiner is dan 20 kW 2

Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten

Categorie 1 "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca:

  • automatiek;
  • broodjeszaak;
  • cafetaria;
  • croissanterie;
  • koffiebar;
  • lunchroom;
  • ijssalon;
  • snackbar;
  • tearoom;
  • traiteur.

1b. Overige lichte horeca:

  • bistro;
  • restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);
  • hotel.

1c.

  • restaurant met bezorg- en/of afhaalservice tot 250 m² BVO.

Categorie 2 "middelzware horeca"

2a. Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en/of daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:

  • bar;
  • bierhuis;
  • biljartcentrum;
  • café;
  • proeflokaal;
  • shoarma/grillroom;
  • zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).

2b. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking:

  • bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m² BVO;

Categorie 3 "zware horeca"

Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en/of grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:

  • dancing;
  • discotheek;
  • nachtclub;
  • partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).

Bijlage 3 Lijst Van Parkeernormen

De parkeernormen in deze lijst zijn gebaseerd op de kencijfers parkeren, volgens de uitgave 'Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom' (ASVV) uit 2012 van de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (Stichting CROW) te Ede (tel. 0318-62 04 10). De volgende normen, uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, zitplaats, baan dan wel brutovloeroppervlak (afgekort: b.v.o.) zijn van toepassing. Voor dit gebied geldt een norm voor sterk stedelijk gebied in de rest bebouwde kom.

HOOFD- FUNCTIE

functie


eenheid
parkeer norm
min max
WINKELEN grootschalige detailhandel * 100 m2 BVO 2,5 5
(perifere) detailhandel ** 100 m2 BVO 3 4
(showroom (auto's, boten etc.) 100 m2 BVO 0,6 0,8
bouwmarkt, tuincentrum 100 m2 BVO 2,0 2,5
kringloopwinkel 100 m2 BVP 1,4 1,9
WERKEN (commerciële) dienstverlening (kantoren met baliefunctie) 100 m2 BVO 2,0 2,5
kantoren zonder baliefunctie 100 m2 BVO 1,4 1,9
arbeidsextensieve / bezoekersextensieve bedrijven (loods, opslag, groothandel, transportbedrijf, etc.) 100 m2 BVO 0,7 1,2
arbeidsintensieve / bezoekersextensieve bedrijven (industrie, garagebedrijf, laboratorium, werkplaats, etc.) 100 m2 BVO 1,9 2,4
bedrijfsverzamelgebouw 100 m2 BVO 1,3 1,8
dansstudio / sportschool 100 m2 BVO 4,2 5,2
seksclub 100 m2 BVO 5,0 5,0
sociaal cultureel centrum / wijkgebouw 100 m2 BVO 1,0 3,0
arts / maatschap / therapeut / conlsultatiebureau behandelkamer 1,5 2,5
creche / peuterspeelzaal / kinderdagverblijf arbeidsplaats 1,1 1,3
OVERIGEN hotel kamer 0,5 1,5
kerk/ religieuze instelling zitplaats 0,1 0,2
opmerking:
winkelen BVO bruto vloeroppervlak
VVO verkoop (netto) vloeroppervlak (= winkelvloeroppervlak (WVO))
100 m² BVO = 60-80 m2 VVO
* grootschalige detailhandel winkelformules die vanwege de omvang en aard van het assortiment een groot oppervlak nodig hebben en welke bij voorkeur gelegen zijn op perifere locaties (tuincentra, bouwmarkten, keukens en sanitair, woninginrichting en meubels)
** (perifere) detailhandel alle terreinen of locaties binnen de bebouwde kom die niet binnen of nabij een bestaand of gepland winkelgebied liggen.

Bron: ASVV 2012 van CROW

Overige functies ter bepaling door een verkeerskundige op basis van de kengetallen CROW (ASVV2012).

Deze normen worden gebruikt voor de parkeerbalans. In de balans kan worden gerekend met dubbelgebruik, hiervoor is het noodzakelijk dat parkeerplaatsen te allen tijden openbaar toegankelijk zijn. Voor deze berekeningen worden aanwezigheidspercentages gehanteerd.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen bewoners/werknemers parkeer en bezoekersparkeren.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Bedrijventerrein Markerkant is een van de oudste terreinen van Almere. Bij de ontwikkeling van Almere Stad bevond dit terrein zich nog aan de rand van de stad. Inmiddels is het terrein ingeklemd tussen twee woonwijken: Waterwijk in het oosten en Kruidenwijk in het westen. Markerkant is een modern gemengd bedrijventerrein dat plaats biedt aan verscheidene soorten bedrijvigheid. Daarnaast staat aan de Hoge Ring de warmtekrachtcentrale.

Momenteel geldt op Markerkant een bestemmingsplan dat op 29 januari 1981 door de directeur van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders is vastgesteld en op 30 december 1981 door de minister van Verkeer en Waterstaat goedgekeurd.

Aangezien dit bestemmingsplan nu meer dan 25 jaar oud is dient er een herziening gemaakt te worden. Tevens is er behoefte om de bestemmingen te actualiseren zodat op basis van een actueel plan tot handhaving over kan worden gegaan.

Het bestemmingsplan regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart, regels en een toelichting. De plankaart en regels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen.

1.2 Leeswijzer

De toelichting op het bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de begrenzing van het plangebied en op de vigerende bestemmingsplannen. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. De relevante beleidskaders staan centraal in hoofdstuk 4. De voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen en bijbehorende facetten worden behandeld in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6, het laatste hoofdstuk, wordt ingegaan op de implementatie van het plan.

Hoofdstuk 2 Begrenzing Plangebied En Vigerende Bestemmingsplannen

2.1 Begrenzing Plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Markerkant sluit aan op reeds geldende bestemmingsplannen.

Bedrijventerrein Markerkant (gebiedscode 2T) wordt begrensd door de Hogering, het Rie Mastenbroeksportpark, de Andreatuinen en door de woonwijken Kruidenwijk, Staatsliedenwijk en Waterwijk. Het terrein omvat bruto 50,2 hectare en is volledig uitgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0001.jpg"Plangebied bestemmingsplan Markerkant 2009

2.2 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het bedrijventerrein Markerkant geldt uitsluitend het bestemmingsplan "Markerkant" dat driemaal partieel is herzien. In het onderstaande kaartje zijn de herziene deelgebieden weergegeven. Het oorspronkelijke bestemmingsplan is op 30 december 1981 goedgekeurd. De 3e en laatste herziening is uit 1991.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0002.jpg"Begrenzingen vigerende bestemmingsplannen Markerkant

Beschrijving van het vigerende bestemmingsplan

In het vigerend bestemmingsplan zijn alle te bebouwen vlakken op het bedrijventerrein bestemd als "bedrijfsvoering".

Daarbij zijn toegestaan:

  1. 1. Ambachtelijke, industriële en groothandelsbedrijven, niet zijnde detailhandelsbedrijven vallend onder de categorieën 1, 2 of 3 van de lijst van bedrijfsvestigingen. Tevens zijn toegestaan toonzalen en kantoren bij genoemde bedrijven en maximaal 2 bedrijfswoningen per bedrijf. Voor de bedrijfswoningen geldt een maximum inhoud van 500 m³.
  2. 2. Bijgebouwen zoals garageboxen en bergplaatsen bij bedrijfswoningen, magazijn- en werkruimten, garageboxen of bergplaatsen bij bedrijven of bijbehorende kantoorruimten;
  3. 3. Openbare nutsbedrijven tot een maximum van 40 m² per bouwwerk;
  4. 4. Verkeersvoorzieningen, waaronder wegen, fiets- en voetpaden, parkeerplaatsen en maximaal 3 motorbrandstofverkooppunten. Voor de laatste categorie zijn bouwwerken (waaronder gebouwen) toegestaan met een maximum oppervlakte van 10 m².
  5. 5. Groenvoorzieningen;
  6. 6. Tuinen en erven bij de genoemde voorzieningen;
  7. 7. Bouwwerken geen gebouwen zijnde: maximum bouwhoogte is 40 meter voor schoorstenen, 20 meter voor silo's en dergelijke, overige bouwwerken maximaal 12 meter.

Onder ambachtelijke bedrijfsvoering wordt verstaan: het vervaardigen of bewerken van goederen. Het ten verkoop uitstallen en verkopen van goederen is als ondergeschikte nevenactiviteit toegestaan.

Onder industriële bedrijfsvoering wordt vertaan: het vervaardigen, bewerken, te koop aanbieden, verkopen of leveren van goederen, met dien verstande dat verkoop of leveren aan de uiteindelijke gebruiker niet is toegestaan. Detailhandel is dus niet toegestaan onder deze noemer.

Onder groothandel wordt verstaan: het te koop aanbieden, ten verkoop uitstallen, verkopen of leveren van goederen aan wederverkopers of aan andere ondernemers.

Onder detailhandel wordt verstaan: het te koop aanbieden, ten verkoop uitstallen, verkopen of leveren van goederen aan de uiteindelijke gebruiker.

Het bestemmingsplan is op 29 januari 1981 door de directeur van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders vastgesteld en op 30 december 1981 door de Minister van Verkeer en Waterstaat goedgekeurd.

1e herziening bestemmingsplan Markerkant

Deze bestemmingsplanherziening is op 30 november 1983 door de directeur van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders vastgesteld en op 29 december 1983 door de Minister van Verkeer en Waterstaat goedgekeurd.

Aanleiding voor de herziening is het oprichten en in gebruik nemen van een warmte/krachtcentrale (WKC) en bijbehorend gasreduceerstation in het noordelijk deel van het gebied en de vaststelling van de daarbij behorende geluidszone ex artikel 41 Wet geluidhinder.

2e herziening bestemmingsplan Markerkant

In 1986 is in Markerkant de bouw van de warmte/krachtcentrale (WKC) gestart (zie ook de 1e herziening). In Markerkant was reeds een hulpwarmtecentrale (HWC) aanwezig (in het zuidelijke deel van het gebied). Vanwege vertraging in de bouw van de warmte/krachtcentrale moest de hulpwarmtecentrale tijdelijk worden uitgebreid, waardoor deze centrale een A-inrichting in de zin van de Wet geluidhinder is geworden. Na voltooiing van de WKC heeft de HWC gediend als reserve, mocht de WKC uitvallen. Net als voor de warmte/krachtcentrale diende daarvoor een geluidzone ex artikel 41 Wgh en een bestemmingsplan(herziening) te worden vastgesteld. De 2e herziening voorziet hierin.

3e herziening bestemmingsplan Markerkant

Toen besloten werd om ook in het oostelijk deel van Almere Stad stadsverwarming te gaan aanleggen, werd de capaciteit van de warmte/krachtcentrale die op grond van 1e herziening mogelijk is gemaakt, onvoldoende. Uitbreiding met een tweede ketelunit was nodig. Ten behoeve van de realisatie van deze ketelunit is het bestemmingsplan Markerkant voor de derde keer herzien.

De 3e herziening is op 25 april 1991 door de gemeenteraad van Almere vastgesteld en op 30 juli 1991 door Gedeputeerde Staten goedgekeurd.

Hoofdstuk 3 Karakteristieken Plangebied

3.1 Algemeen

Historie

Bedrijventerrein Markerkant is ontworpen rond 1980. Het terrein heeft zich vanaf het begin gekenmerkt als een werklocatie voor een grote verscheidenheid aan bedrijven en kan worden getypeerd als een gemengd bedrijventerrein van (boven)lokale betekenis.

Bij de ontwikkeling van Markerkant bevond het terrein zich nog aan de rand van de stad. Door de huidige ligging, ingeklemd tussen woongebieden, zijn de milieueisen aangescherpt.

Ondertussen hebben zich ook bedrijven gevestigd die afwijken van de gewone bedrijven, zoals een brandweerkazerne, een postkantoor en een nutsbedrijf. Opgezet als een gemengd bedrijventerrein heeft Markerkant zich in de loop der tijd ontwikkeld tot de autoboulevard van Almere. Met de ontwikkeling van bedrijventerrein Veluwsekant zijn veel autodealers vertrokken uit Markerkant. De laatste jaren hebben zich ook andere perifere detailhandelsbedrijven gevestigd.

3.2 Functionele Structuur

Het bedrijventerrein Markerkant kenmerkt zich door functiemenging van niet-woonfuncties. Bedrijven, bedrijfsverzamelgebouwen, kantoren, detailhandel en perifere- en volumineuze detailhandel (bouwmarkten, woninginrichtingszaken, autohandelaren) zijn op Markerkant gevestigd. Incidenteel is een bedrijfswoning gerealiseerd. Op het bedrijventerrein is tevens de warmtekrachtcentrale en de hulpwarmtekrachtcentrale gevestigd.

Markerkant is onderverdeeld in zeven deelgebieden: Markerkant 10 t/m 16. Deze deelgebieden verschillen soms sterk van verschijningsvorm en aard van bedrijvigheid. De bebouwing is voornamelijk functioneel van aard en in de meeste gevallen ook geschikt voor andere bedrijfsactiviteiten dan de huidige. Dit geldt in veel mindere mate voor de bedrijfspanden met bijbehorende showrooms.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0003.jpg"

Bedrijvenprofiel

Een belangrijk deel van de bedrijven valt binnen de categorie "reparatie en handel van consumentenartikelen", waaronder autobedrijven en andere perifere detailhandel zoals de Praxis. Een goede tweede is de sector zakelijke dienstverlening, die onderdeel is van de categorie "verhuur en handel van onroerend goed". Ook bevat het terrein enkele tientallen bedrijven die naast groothandel- of distributiebedrijven als nevenfunctie detailhandelsactiviteiten ten uitvoer brengen.

Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

Tal van ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren op het bedrijventerrein hebben voorgedaan, zijn strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Dit is mogelijk mede het gevolg van een interpretatieverschillen bij de toetsing van vergunningaanvragen aan het bestemmingsplan. Daarnaast is door een jarenlang gedoogbeleid, handhaving in veel gevallen nauwelijks meer mogelijk. Het vigerende bestemmingsplan is daarom geen goed sturingsinstrument meer voor de gemeente en werkt tevens knellend voor de gevestigde ondernemers.

Bijlage 2 bij deze toelichting bevat een inventarisatie van de in het gebied aanwezige bedrijven..

3.3 Stedenbouwkundige Structuur

De ruimtelijke opzet van Markerkant wordt gekenmerkt door een indeling in deelgebieden (Markerkant 10 t/m 16). De deelgebieden zijn van elkaar gescheiden door wegen met bomenrijen en een centraal liggende waterpartij.

De bebouwing in het gebied is doorgaans in 1 tot 2 lagen gebouwd. Markante elementen en coördinatiepunten zijn de schoorstenen van de warmtekrachtcentrale en de droogtoren voor de brandweerslangen.

De omvang van de gebouwen op het bedrijventerrein varieert van kleine panden en bedrijfsverzamelgebouwen met consumentgerichte bedrijvigheid en detailhandel tot grootschalige bedrijfshallen en perifere detailhandel. Daarnaast zijn er grote verschillen in architectonische uitstraling tussen de verschillende gebouwen op het bedrijventerrein.

In het geldende bestemmingsplan was voorgeschreven (door middel van een gevellijn) dat publiekgeoriënteerde delen van bedrijven (showrooms, entrees) op buitenranden van de deelgebieden moesten zijn gericht, om daarmee een voor het publiek visueel aantrekkelijk beeld te geven. Opslag zou zoveel mogelijk uit het zicht moeten worden gerealiseerd. In de praktijk is dat slechts gedeeltelijk gelukt.

3.4 Verkeersstructuur

Externe verkeersstructuur

De Markerdreef vormt de centrale as van het bedrijventerrein en de noordelijke entree van Almere Stad. De weg sluit aan op de Hogering. Via de ring rijdt men naar de autosnelweg A6 of naar Almere Buiten. Ter hoogte van Markerkant 14, 15 en16 splitst de Markerdreef zich in de Spoordreef en Randstaddreef richting het stadscentrum. Het bedrijventerrein heeft daardoor een goede bereikbaarheid voor zowel de leveranciers en klanten van buiten Almere als voor bezoekers uit het stadscentrum.

Interne verkeersstructuur

De interne verkeersstructuur bestaat uit de erftoegangswegen IJsselmeerweg, Mosweg en Markerkant 10, 11, 12, 13, 14 en 15. De wegen sluiten aan op de Markerdreef en Spoordreef.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0004.jpg"

Interne verkeersstructuur (hoofdassen, buurtontsluiting en fietsroutes)

De wegen op Markerkant 12, 13, en 14 zijn doodlopend, waardoor zich aan het einde van de wegen geregeld problemen voordoen. Naast het keren op de weg, nodigt de verkeerssituatie uit tot het parkeren langs de kant van de weg.

De weg over Markerkant 10 sluit aan de noordzijde aan op de IJsselmeerweg en aan de zuidzijde splitst de weg zich in Markerkant 11 en het wegvak dat aansluit op de Markerdreef. Via Markerkant 11 komt men op het parkeerterrein van de Praxis (veld 16). Het parkeerterrein van de Praxis heeft een rechtstreekse toegang vanaf de Markerdreef ter hoogte van de kruising met de Spoordreef. Het Parkeerterrein is alleen te verlaten via Markerkant 11 en 10.

Parkeren

Het parkeren vindt op maaiveld plaats waarbij hoofdzakelijk op eigen terrein wordt geparkeerd. Alleen op Markerkant 12 en 15 is relatief veel parkeerruimte in het openbaar gebied.

In de tabel in Bijlage 1 is het veldoppervlak en het huidig bebouwd oppervlak weergegeven. Vervolgens is in de tabel aangegeven de gehanteerde parkeernorm en het normatief te realiseren aantal parkeerplaatsen. Ter vergelijking is het huidig aantal parkeerplaatsen per veld aangegeven. Hieruit blijkt dat er op markerkant 10, 11 en 16 op termijn een tekort aan parkeren zal ontstaan als alle bestaande panden omgezet worden naar de perifere detailhandel. Een deel van het onbebouwde gebied zal dan ingericht moeten worden voor parkeren. Bij toekomstige nieuwbouw zullen nieuwe parkeerplaatsen aan het gebied toegevoegd moeten worden.

Op Markerkant 14 is een groot overschot aan parkeren ten opzichte van de norm. Dit is te verklaren door de aanwezigheid van de vele autohandelbedrijven hier. Deze hebben hun erf geheel ingericht voor het stallen van hun handelswaar. Ondanks dit overschot aan parkeerruimte blijkt er in praktijk toch nog regelmatig parkeeroverlast in de openbare ruimte te zijn in dit gebied, juist vanwege de uitgestalde handelswaar van de autobedrijven.

Langzaam verkeer en openbaar vervoer

Bij de stedenbouwkundige indeling van het terrein is veel aandacht besteed aan goede fietsbereikbaarheid. Het terrein wordt ontsloten via vier fietsroutes, waardoor vanuit de omliggende gebieden het gebied zeer goed met de fiets bereikbaar is.

Met het openbaar vervoer is het terrein redelijk goed bereikbaar. Het station Almere Centraal ligt tussen 500 en 1900 m loopafstand. Op het terrein zelf bevinden zich geen bushaltes echter langs de rand van het bedrijventerrein liggen de bushalten Waterwijk–zuid en Staatsliedenwijk. Langs de halte Waterwijk-zuid rijden de stadsbuslijnen 1en 3. Langs de halte Staatsliedenwijk rijden daarnaast ook nog de lijnen 5 en 6. Al deze stadslijnen rijden gedurende de gehele dagperiode een 8 keer per uur en hebben een rechtstreekse verbinding met NS-station Almere-Centrum. In combinatie met de vrije busbanen is er sprake van een hoogwaardig OV-systeem.

3.5 Groen, Blauw En Natuur

3.5.1 Groen

Het groen en het water op het bedrijventerrein wordt aangeduid als "groenblauwe raamwerk" dat bestaat uit:

  1. 1. Singelgracht met hoofdfietsroute;
  2. 2. de "groene casco's" bestaande uit een gazon met 1 tot 3 rijen bomen; ondermeer langs de hoofdinfrastructuur Spoordreef, Markerdreef, Mosweg en IJsselmeerweg
  3. 3. de groenprofielen langs de langzaamverkeerroutes.

Het percentage openbaar groen op het terrein is relatief hoog. Ongeveer 12 hectare bestaat uit openbaar groen en water. Uitgedrukt in percentages is dit 24% van het terrein. Afgezet tegen gangbare normen (10 tot 15 %) is dit dus substantieel. De waardering voor het openbaar groen is niet altijd even hoog. Zo verminderen de boomkruinen het zicht op de bedrijfsbebouwing. Veel openbaar groen wordt "misbruikt" voor extra parkeerruimte en om auto's uit te stallen.

Op onderstaande figuur is een en ander weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0005.png"

3.5.2 Blauw

Het waterbeheer in het plangebied is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van het waterschap Zuiderzeeland en de gemeente. Het beheer is gericht op het bergen en afvoeren van overtollige neerslag en kwel en het zonodig aanvoeren van water. Daarnaast zijn de inrichting en het beheer afgestemd op de peilen voor bebouwing en stedelijk groen, het zorgen voor een goede stadswaterkwaliteit en voorkomen van wateroverlast.

Als gevolg van de lage ligging van het "Nieuwe Land" te midden van de hoge waterpeilen in het Markermeer en de randmeren staat het gebied onder invloed van kwel. Na neerslag (ca. 60%) vormt kwel (ca. 30%) de grootste waterbron in de omgeving van Almere. De kwelintensiteit is het hoogste nabij het Markermeer en de randmeren. In het plangebied heerst een lichte kweldruk.


De waterstructuur in het plangebied bestaat uit een tweetal grachten gelegen op de oost- en westgrens van het plangebied. Ten zuiden (Weerwater) en ten noorden (Leeghwater) van het plangebied liggen twee grote waterpartijen. Overtollig water wordt afgevoerd richting de Leeghwaterplas (gelegen buiten het plangebied). Middels een gemaal wordt water vanuit de Leeghwaterplas uitgeslagen op de Hoge Vaart.

3.5.3 Natuur

Groen

Het plangebied bevat geen parkbossen, stadsparken, of wijk- en buurtparken. Het plangebied bevat meerdere buurtplantsoenen en laanbeplantingen.

Boswet

Het plangebied valt binnen de bebouwde komgrens inzake de Boswet, waardoor de Boswet niet van toepassing is op vellingen.

Natuur

Ecologische structuur

Het plangebied bevindt zich geheel buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied is het Vaartsluisbos, aan de overkant van de Hoge Ring, ten noordoosten van het plangebied.

Gebiedsbescherming - Natuurbeschermingswet 1998

De dichtstbijzijnde gebieden die door de Natuurbeschermingswet worden beschermd, zijn de Lepelaarplassen en het Markermeer/IJmeer. In het plangebied zijn geen ontwikkelingen gepland die mogelijk (significant) negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van deze of andere beschermde gebieden.

Soortbescherming - Flora- en faunawet

In het hele plangebied komen broedvogels voor in de hogere vegetatie (ruigten, struiken en bomen) en de wateren.

Daarnaast kunnen de Laatvlieger, Ruige dwergvleermuis en Gewone dwergvleermuis voorkomen. De Gewone dwergvleermuis heeft mogelijk ook verblijfplaatsen in het gebied.

In delen van het plangebied komen de beschermde grasklokje (zgn tabel 1 soort), rietorchis, steenanjer en wilde marjolein (zgn tabel 2 soort) voor. De voorgenomen wijzigingen hebben geen effect op de groeiplaatsen van genoemde soorten. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de herkomst van een deel van de soorten (Grasklokje, steenanjer en marjolein) waarschijnlijk niet natuurlijk is. Het gaat hier om verwilderde en/of uitgezaaide planten.

Tabel 1 soorten zijn licht beschermd en voor ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig gebruik en bestendig beheer en onderhoud geldt voor deze soorten een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen. Uiteraard moet wel met de algemene zorgplicht rekening gehouden worden.

Voor tabel 2-soorten geldt dat indien werkzaamheden worden uitgevoerd conform de Gedragscode Ffwet van Almere, hiervoor een vrijstelling geldt. Anders dient er een ontheffing aangevraagd te worden wanneer werkzaamheden kunnen leiden tot overtreding van artikel 8 van de Flora- en faunawet.

Met uitzondering van de rietorchis zijn deze plantensoorten echter verwilderde nakomelingen van tuinplanten, danwel speciaal uitgezaaide planten. Het beschermingsregime is hierop niet van toepassing.

3.6 Milieuaspecten

3.6.1 Geluid

Algemeen
Om een plangebied akoestisch in beeld te brengen, kunnen diverse lawaaisoorten worden beschouwd. Elke lawaaisoort wordt gereguleerd door specifieke van toepassing zijnde wetgeving:

  • Verkeerslawaai (weg, spoor en luchtvaart): Wet geluidhinder;
  • Industrielawaai: Wet geluidhinder, Wet milieubeheer, Besluit Algemene Regels Inrichtingen Milieubeheer (BARIM);
  • Sport- en recreatielawaai: BARIM, APV
  • Horecalawaai: BARIM
  • Evenementen: APV

Voor het plangebied, een bedrijventerrein, is weg-, rail- en industrielawaai van toepassing.

Wegverkeerslawaai

Verkeerslawaai wordt via de Wet geluidhinder gereguleerd. Langs elke weg met een vastgestelde maximumsnelheid van boven de 30 km/uur, bevindt zich van rechtswege een zone. Binnen deze zone zijn de normen van de Wet geluidhinder van toepassing. Voor het gebied Markerkant zijn de Hogering, Randstaddreef, de Markerdreef en de Spoordreef, bepalend.

In onderstaande tabel is dit voor de wegen die van invloed zijn op het gebied, weergegeven. Indien geluidsgevoelige objecten (conform definities Wet geluidhinder) zich binnen de zone van een weg bevinden, dient getoetst te worden aan de normstelling in de wet en moet hiernaar worden gehandeld bij een bestemmingsplanprocedure.

Bij de totstandkoming van het bestemmingsplan in 1981, zijn op de gronden waar gebouwen zijn toegelaten per bedrijf maximaal 2 bedrijfswoningen met een inhoud van maximaal 500 m3 toegelaten. Tevens is destijds bepaald dat de gevel van de bebouwing t.o.v. de hoofdontsluitingswegen met een bepaalde minimale afstand rekening moest worden gehouden. Deze afstanden variëren van 20 -50 meter, gerekend vanaf het hart van het wegvlak op de bestemmingsplankaart van toen. Voor het gebied zijn in 1981 geen hogere grenswaarden afgeven. Toen was de wet geluidhinder ook net van kracht.

In onderstaande tabel zijn de akoestische aspecten samengevat. Sinds 2007 wordt de normstelling 'Lden' gehanteerd. In de tabel zijn de geluidscontouren van de huidige situatie en voor de toekomstige situatie opgenomen. Alleen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen (zie voor definitie Wet geluidhinder) worden getoetst aan de geldende voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden.

Overzicht akoestische aspecten vigerend en toekomstig:

Weg Aantal rijstroken Zone-breedte Invloed op plangebied Aantal bedrijfswoningen aanwezig in zone Jaar 2009
48 dB Lden in [m]
gerekend vanaf hart rijbaan
Jaar 2020
48 dB Lden in [m] gerekend vanaf hart rijbaan
Hogering > 3 350 m ja geen 335 400
Randstadreef > 3 350 m ja geen 140 165
Markerdreef > 3 350 m ja 1 (op ca. 25 m) 145 170
Spoordreef > 3 350 m ja 1 (op 20 m) 110 125
Interne wegen bedrijfsterrein 2 200 m ja 1 (op 20 m) *) *)

*) geen gegevens beschikbaar;

Opmerking: de afstanden in de kolommen 'Jaar 2009' en '2020' zijn slechts indicatief en geven aan binnen welke afstanden er zeker met wegverkeerslawaai rekening moet worden gehouden.

In het gebied zijn diverse bedrijven gerealiseerd waarvan een klein aantal met bedrijfswoningen.

Spoorweglawaai

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0006.png"

Langs een spoorweg bevindt zich een geluidszone waarvan de breedte, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, is aangegeven op de bij het Besluit geluidhinder (Bgh) behorende kaart. Ten tijde van het opstellen van het vigerende bestemmingsplan, gold een toetsingsgebied van 200 meter. De destijds geldende voorkeursgrenswaarde (60 dB(A)) lag op 90 meter van de spoorlijn. Binnen deze 90 meter zone is geen bedrijfswoning gerealiseerd.

Industrielawaai

Bedrijven die vallen onder artikel 2.1, derde lid van het Besluit Omgevingsrecht, zijnde de categorieën van inrichtingen aangewezen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken (de oude art. 41 Wgh inrichtingen), dienen te zijn gezoneerd. Het instrument zonering (m.b.v. een rekenkundig zonebeheersmodel) is een systeem van regels waarmee de ruimtelijke scheiding tussen de geluidsbron en geluidgevoelige bestemmingen wordt geregeld. Met de zone is de ligging van de 50 dB(A) etmaal grenswaardecontour vastgelegd. De zone is in feite een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten, als aan woningbouw beperkingen opleggen.

Op het bedrijventerrein zijn twee bedrijven gevestigd die in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn gezoneerd. Het zijn de Warmte Kracht Centrale (WKC) en de Hulp Warmte Centrale (HWC). In het bestemmingsplan van 1982 zijn de zones van beide bedrijven vastgelegd. Dit betekent dat tussen de grens van het bedrijfsterrein van de WKC/HWC en de zonegrens geen geluidgevoelige bestemmingen zijn toegestaan, omdat daar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Met het vaststellen van de geluidszone, is ook de totale beschikbare geluidsruimte voor de WKC en HWC vastgelegd. Dit is in een vergunning op grond van de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegd. Hierin worden geluidsnormen voor dit bedrijf opgenomen die moeten worden nageleefd. De zone wordt beheerd aan de hand van zogenaamde zonebewakingspunten waarop de akoestische situatie van de bedrijven worden getoetst. De geluidsuitstraling mag de geldende norm op het betreffende zonebewakingspunt niet overschrijden.

In het kader van onderhavig bestemmingsplan is de geluidsituatie van de WKC in 2003 opnieuw onderzocht. De reden hiervoor was voornamelijk gelegen in het feit dat in 1997 door het bedrijf een nieuwe milieuvergunning bij de provincie Flevoland werd aangevraagd, waarbij uit het akoestisch onderzoek bleek dat de 50 dB(A) etmaalwaarde contour, de in het vigerende bestemmingsplan vastgelegde zonegrens, overschreed. De vergunning is verleend met de restrictie dat de zomerkoelers in de nachtperiode niet in werking mogen zijn (de oorzaak van de overschrijding van de zone), totdat de gemeente de zone in het bestemmingsplan heeft aangepast. Deze aanpassing geschiedt dus in dit bestemmingsplan.

3.6.2 Lucht

Op 15 november 2007 zijn de nieuwe Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5 "Luchtkwaliteitseisen"). Dat betekent dat dit aspect wettelijk verplicht beschouwd moet worden bij het uitoefenen van een bestuurlijke bevoegdheid. Tevens legt het Rijk een grote nadruk op het principe van goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat elke situatie beoordeeld moet worden of het aanvaardbaar is om een project /bedrijf op een bepaalde locatie te realiseren. Luchtkwaliteit is een aspect waarmee de leefbaarheid van een gebied deels gekarakteriseerd kan worden.

In hoofdstuk 5 van de Wm is tevens geregeld dat in sommige gevallen de toetsing aan de luchtkwaliteitseisen niet meer hoeft te geschieden. Sinds de wijziging van de Wet milieubeheer zijn daarnaast een aantal besluiten en regelingen van kracht geworden op grond waarvan de toetsing aan de EU-normstelling achterwege kan blijven indien aan specifieke randvoorwaarden is voldaan.

De parameters die van belang zijn in Almere zijn m.n. stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10):

Stof Norm daggemiddelde
(µg/m3)
Norm jaargemiddelde (µg/m3) Datum in werking Achtergrondconc. 2009 Almere (µg/m3)
NO2 - 40 1-1-2010 20-21
PM10 50
(mag 35 keer/jaar overschreden worden)
40 1-1-2005 24-25

Ten tijde van het vaststellen van de vigerende bestemmingsplannen en uitwerkingsplannen, is niet getoetst aan het aspect luchtkwaliteit. Dit aspect was toen nog niet formeel aan toetsing gebonden. In het gebied is de luchtkwaliteit echter dusdanig dat voldaan wordt aan de normstelling (zie bovenstaande tabel). Dit komt mede door de lage achtergrondconcentraties in Almere.

Verkeersmilieukaart, prognose/indicatie 2009:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0008.png"


afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0009.png"

3.6.3 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die burgers lopen vanwege gebruik, opslag en transport (weg, water, spoor en buisleidingen) van gevaarlijke stoffen zoals vuurwerk, LPG en benzine.

Om individuele burgers tegen de risico's van het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen te beschermen geldt er een wettelijk basisbeschermingsniveau. Deze is vervat in het plaatsgeboden risico (PR) waarbij als grenswaarde geldt dat de kans dat iemand op een bepaalde plek overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Naast de bescherming van het individu geldt er ook een verantwoordingsplicht voor activiteiten met gevaarlijke stoffen waarbij een groep mensen kan overlijden; het groepsrisico (GR). Per risicobron wordt een invloedsgebied vastgesteld waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden. Het groepsrisico kan ook gezien worden als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting door een ongeval met een gevaarlijke stof.

Deze paragraaf bevat een inventarisatie van de bestaande ruimtelijke situatie. In de externe veiligheidsparagraaf van hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de nieuwe ruimtelijke situatie.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

Binnen het plangebied vindt transport van gevaarlijke stoffen over de Markerdreef plaats. Bovendien ligt het plangebied binnen het invloedsgebied1 van de Hogering, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Bij omgevingsbesluiten waar sprake is van transport van gevaarlijke stoffen in het plangebied en/of binnen het invloedsgebied hiervan (de 1% letaliteitsgrens2 voor het scenario 'koude BLEVE' is ca. 150 m), dienen de veiligheidsbelangen van het transport in overeenstemming met de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) van medio 2004 (gewijzigd en verlengd in 2008) te worden afgewogen.

In bijlage 3 staan de resultaten van de toepassing van de risicobenadering uit deze circulaire. De conclusies voor de bestaande situatie zijn:

  • bij geen van de beschouwde wegvakken is sprake van een PR 10-6 contour; de wettelijke vereiste basisbescherming wordt geboden;
  • er is geen overschrijding van de oriëntatiewaarde (OW) van het GR.

Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor

Over de Flevolijn vindt op dit moment geen transport van (gevaarlijke) goederen plaats.

Transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding

Buiten het plangebied aan de noordzijde van de Hogering ligt een reservering voor een nationale buisleidingenstrook. Volgens informatie van de Gasunie en de provincie heeft deze een breedte van 70 m, maar liggen er nog geen buisleidingen in. De reservering voor deze nationale buisleidingenstrook wordt overigens in de toekomst geschrapt.

Net binnen het plangebied aan de zuidzijde van de Hogering ligt een hogedruk aardgasleiding, met een aftakking tot aan de warmtekrachtcentrale van Nuon. Volgens gegevens van de Gasunie gaat het om de volgende leidingen:

Leidingnummer Diameter in inch Ontwerpdruk in bar
N-533-20 12 " 40 bar
N-533-21 8" 40 bar

Tot de buisleidingenstrook gelden toetsingsafstanden en veiligheidsafstanden. De conclusie voor de bestaande situatie is dat hieraan wordt voldaan.

Voor de buisleidingen geldt een risicocontour waarmee rekening gehouden moet worden en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico. In bijlage 3 staan de resultaten van deze toetsing. De conclusies hiervan zijn:

  1. 4. De beide leidingen hebben geen PR-10-6-contour.
  2. 5. Het plangebied ligt voor een beperkt deel binnen het invloedsgebied van beide buisleidingen.
  3. 6. Het groepsrisico van de bepalende leiding (N-533-21) is in de bestaande situatie ongeveer een factor 100 lager dan de oriëntatiewaarde.

Risicovolle bedrijven3

Er is hier sprake van een ruimtelijk plan waarin een tweetal (milieuvergunningen voor) LPG-tankstations liggen en dat de bouw of vestiging van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toelaat. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is van toepassing. Dit besluit verplicht om afstand te houden tussen deze bedrijven en aanwezige of geprojecteerde kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. En beperkt het totaal aantal aanwezige personen in de directe omgeving hiervan.

LPG-tankstation Markerkant 10-1

In de in 2005 verleende milieuvergunning is vastgelegd dat de LPG-doorzet maximaal 400 m3/jaar mag bedragen. Voor een dergelijk LPG-tankstation geldt - volgens Revi - een veiligheidsafstand van 45 m vanaf het vulpunt (en 25 m van het ondergronds reservoir en 15 m vanaf de afleverzuil). Dit is de afstand tot (al dan niet geprojecteerde) kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan de grenswaarde van 10-6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10-6 per jaar.

Deze veiligheidsafstanden zijn op kaart ingetekend. Binnen deze afstanden liggen geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten. Het bedrijfspand en de bedrijfswoning van Markerkant 10-3 behoren tot het LPG-tankstation en worden conform artikel 1, lid 2 van het Bevi, niet als beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0010.jpg"

figuur 1 : bron provinciale risicokaart

Volgens Revi is de afstand vanaf het vulpunt en het reservoir tot de grens van het invloedsgebied 150 m. Conform de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (versie 1.0) kan voor 'standaard-situaties' het groepsrisico worden bepaald met behulp van een rekenprogramma (op www.groepsrisico.nl).

Hiermee zijn berekeningen uitgevoerd (zie bijlage 3). In de bestaande situatie (huidige LPG-doorzet en bebouwing) is geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico (normwaarde4 = 0.17).

LPG-tankstation Markerkant 14-2

De LPG-installatie op Markerkant 14-2 is verwijderd. Er bestaat echter nog steeds een milieuvergunning waarvan gebruik gemaakt kan worden. In dit bestemmingsplan wordt de situatie ter plaatse dan ook behandeld alsof de LPG-installatie nog aanwezig is.

In de in 2008 verleende milieuvergunning is vastgelegd dat de LPG-doorzet maximaal 461 m3/jaar mag bedragen. Voor een dergelijk LPG-tankstation geldt - volgens Revi - een veiligheidsafstand van 45 m vanaf het vulpunt (en 25 m van het ondergrondse reservoir en 15 m vanaf de afleverzuil). Dit is de afstand tot (al dan niet geprojecteerde) kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, waarbij wordt voldaan de grenswaarde van 10-6 per jaar, onderscheidenlijk de richtwaarde 10-6 per jaar.

Deze veiligheidsafstanden zijn op kaart ingetekend. Binnen deze afstanden liggen geen bestaande kwetsbare objecten. Binnen de hiervoor vermelde afstanden vanaf het ondergrondse reservoir en de afleverzuil liggen geen bestaande beperkt kwetsbare objecten. Het bedrijfspand van Markerkant 14-2 behoort tot het LPG-tankstation en wordt conform artikel 1, lid 2 van het Bevi, niet als beperkt kwetsbaar object beschouwd. Binnen de 45 m contour liggen twee delen van beperkt kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0011.jpg"

figuur 2 : bron provinciale risicokaart

Volgens Revi is de afstand vanaf het vulpunt en het reservoir tot de grens van het invloedsgebied 150 m. Uit bijlage 3 blijkt, dat in de bestaande situatie (huidige LPG-doorzet en bebouwing) geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico (normwaarde5 = 0.09).

Gasreduceerstations WKC Markerkant 12-10 en HWC Markerkant 15-1

Deze stations zijn volgens gegevens van de Gasunie eigendom van de firma Nuon, maar in beheer bij de Gasunie. Volgens Gasunie vallen deze onder de werkingssfeer van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (verder Barim) en gelden in dit geval (categorie C minder dan 40.000 normaal m3 per uur aardgas) veiligheidsafstanden van 15 en 4 m t.o.v. buiten de inrichting gelegen kwetsbare- en beperkt kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0012.jpg"

WKC, bron Almere In Kaart, gemeente Almere

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0013.jpg"

HWC, bron Almere In Kaart, gemeente Almere

In de bestaande situatie wordt aan deze veiligheidsafstanden voldaan.

Vuurwerkbedrijven

Bedrijf aan Markerkant 11-11. In dit bedrijf is maximaal 10.000 kg consumenten vuurwerk aanwezig. Uit het vergunningendossier van het betreffende bedrijf blijkt, dat aan de veiligheidsafstanden (maximaal 8 m binnen het gebouw) uit het Vuurwerkbesluit wordt voldaan.

Bedrijf aan Markerkant 11-39. In dit bedrijf is maximaal 1.000 kg consumenten vuurwerk aanwezig. Uit het meldingendossier van het betreffende bedrijf blijkt, dat aan de veiligheidsafstanden (maximaal 8 m binnen het gebouw) uit het Vuurwerkbesluit wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0014.jpg"

figuur 3 : bron Almere In Kaart

Opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik

Er zijn momenteel geen bedrijven die ontplofbare stoffen voor civiel gebruik opslaan (zoals b.v. munitie), in het plangebied gevestigd.

  1. 1. Gebied waarin volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Het invloedsgebied begint bij de risicobron en eindigt bij de 1% letaliteitsgrens (uitgezonderd LPG-tankstations).
  2. 2. Ook wel de effectafstand 1% letaal genoemd. De afstand van de bron waarop 1 uit 100 blootgestelden dodelijk getroffen wordt als gevolg van een incident, gegeven het scenario en de weerklasse.
  3. 3. een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Staatsblad 2004, nr. 250) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
  4. 4. De normwaarde is het berekende groepsrisico gedeeld door 0,01. Een normwaarde groter dan 1 betekent een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
  5. 5. De normwaarde is het berekende groepsrisico gedeeld door 0,01. Een normwaarde groter dan 1 betekent een overschrijding van de oriëntatiewaarde.

3.7 Bodem En Water

3.7.1 Bodem

Bodemopbouw

Oorspronkelijk bestond de bodem van het plangebied uit holocene klei-, zavel en veenlagen, gelegen op een pleistoceen zandpakket. Voorafgaande aan de bouwactiviteiten, is het gebied opgehoogd met circa 1 meter zand, waarschijnlijk afkomstig uit de vaargeul Lemmer-Amsterdam in het IJsselmeer. In het zand en de oorspronkelijke zeebodem (klei) zijn historisch geen bodemverontreinigingen te verwachten.

Bodemkwaliteit

De eerste bouwvergunningen, ter plaatse van Markerkant 10, dateren van omstreeks 1979. In de jaren daarna is gebied 2T in gebruik genomen voor de vestiging van bedrijven. Op het bedrijventerrein bevinden zich bedrijven in de categorieën 1 tot 5, waarbij de activiteiten variëren van lichte tot zware industrie (bv. Epon WKC). Deze bedrijfsactiviteiten hebben en kunnen de bodemkwaliteit nadelig beïnvloed hebben. Dit blijkt onder meer uit de uitgevoerde bodemonderzoeken en saneringen in het gebied.

In het gebied zijn vele bodemonderzoeken uitgevoerd ten behoeve van onder meer overdracht, nieuwbouw, sloop, nulsituatie, calamiteiten etc. Op een aantal locaties zijn saneringen uitgevoerd. Voor zover bekend hebben er ter plaatse van de volgende locaties saneringswerkzaamheden plaatsgevonden:

- Markerkant 10 nr. 01

- Markerkant 11 nrs. 33 en 34

- Markerkant 12 nr. 10

- Markerkant 14 nr. 02

- Markerkant 15 nrs. 19 en 29.

Op een aantal locaties zijn daarbij (lichte) restverontreinigingen in de bodem achtergebleven. Dit zijn de locaties Markerkant 10-01 en 12-10. Van een aantal locaties is bekend dat er (potentieel) ernstige verontreinigingen aanwezig zijn in de bodem, waarvan niet bekend is of de verontreinigingen gesaneerd zijn.

Mogelijk zijn er op deze locaties nog verontreinigingen aanwezig:

- Markerkant 13 nr. 07

- Markerkant 15 nr. 13.

Concluderend kan worden gesteld dat, mede gezien de bovengenoemde bodemverontreinigingen, ontstaan door de bedrijfsmatige activiteiten, inzicht in de bodemgesteldheid ter plaatse van bedrijventerrein Markerkant nooit actueel kan zijn.

3.7.2 Water

Algemeen

Ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water. Dat is de kern van het waterbeleid voor de 21e eeuw. De watertoets is een van de instrumenten om dit te bereiken. Het doel van de watertoets is waarborgen dat bij dit plan de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.

In het kader van deze verplichte watertoets is de beslisboom uit het Waterkader van Waterschap Zuiderzeeland gevolgd. Op basis hiervan is gebleken dat voor het voorliggende plan de procedure 'kleine plannen' gevolgd kan worden. Deze waterparagraaf is daarom opgesteld aan de hand van de randvoorwaarden die zijn opgenomen in het waterkader van Waterschap Zuiderzeeland. De meest relevante gegevens worden in het Waterlogboek opgenomen.

Waterhuishouding

Het waterbeheer in het plangebied is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van het waterschap Zuiderzeeland en de gemeente. Het beheer is gericht op het bergen en afvoeren van overtollige neerslag en kwel en het zonodig aanvoeren van water om te zorgen voor een goede stadswaterkwaliteit en het voorkomen van wateroverlast.

Het watersysteem in het plangebied is een onderdeel van het watersysteem van Almere-Stad.

Aspecten van zowel oppervlaktewater als geohydrologie hebben een belangrijke rol gespeeld bij het waterhuishoudkundig ontwerp van het watersysteem van Almere-Stad. Naast het ontwerp van het grachtenstelsel binnen het stedelijke gebied speelde het vraagstuk hoe de aansluiting van het stedelijk water op de Hoge Vaart tot stand diende te komen.

Maaiveldligging, bodemopbouw en grondwater

Het maaiveldniveau ligt tussen ca. 3 m - NAP en 4 m -NAP. De oorspronkelijke bodem bestaat uit lichte klei. Deze klei behoort tot de holocene deklaag, die op de pleistocene zandlagen (het watervoerende pakket) is gelegen. Het stedelijk gebied is integraal opgehoogd met 1m zand.

De bodem in het gehele gebied van Almere en ook in dit plangebied zal naar verwachting nog verder dalen. Deze daling wordt met name veroorzaakt door de verdere rijping van klei. De verwachting is dat tot 2050 in dit gebied de bodem nog ongeveer 30 tot 40 cm gedaald is.

Als gevolg van de lage ligging van het "Nieuwe Land" te midden van de hoge waterpeilen in het Markermeer en de randmeren staat het gebied onder invloed van kwel.

Met name door het graven van de grachten is de holocene laag verstoord, waardoor hier ter plaatse de kwel aanzienlijk hoger ligt dan in de overige delen van het plangebied.

Oppervlaktewater

Het watersysteem in het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem van geheel Almere-Stad. Het watersysteem van Almere-Stad (streefpeil = -5.50 NAP) is voor de afwatering afhankelijk van de Hoge Vaart en wordt middels het vijzelgemaal (3 m3/s) Leeghwater op de Hoge Vaart (streefpeil - 5.20 m NAP) uitgemalen.

Het peil van -5.50 m NAP is vastgelegd in "Peilbesluit stedelijk gebied gemeente Almere".Het peil in de grachten en het Weerwater is naast de ontwateringsnormen ook bepaald door de noodzaak om bepaalde verkeersaders dieper te leggen. De drooglegging bedraagt hier minimaal 1.5 m..

Bij het ontwerpen van het open water zijn voor Almere-Stad de volgende normen gehanteerd:

  • 7% open water;
  • 0.4 a 0.5 m peil peiloverschrijding in de grachten bij een frequentie van 1 x per 10 jaar;
  • De toelaatbare grachtafstanden lopen uiteen van 400 tot 1100 m;
  • De stroomsnelheid in de watergangen bedraagt onder maatgevende omstandigheden maximaal 0.3 m/s;
  • De maximale afvoer vanuit het stedelijk gebied is gesteld op 1.5 l/s/ha.

De in het plangebied gelegen gracht legt een verbinding tussen het Weerwater en de Leeghwaterplas. De ontwerpdiepte van deze gracht is 1.2 m. Middels een gemaal wordt water vanuit de Leeghwaterplas uitgeslagen op de Hoge Vaart. Het grootste deel van de oevers is voorzien van beschoeiing. Gezien de grote (> 1.5 m) drooglegging wordt een voldoende uitstroom van drainage en HWA mogelijk gemaakt en zijn de benodigde ontwateringsdiepten realiseerbaar.

Het beheer is gericht op het bergen en afvoeren van overtollige neerslag en kwel. Door vertraging in de afvoer kunnen overschotten worden verspreid, waardoor het gemaal Leeghwater voldoende capaciteit blijft houden en grote peilstijgingen kunnen worden voorkomen. Bij normale omstandigheden is het peil van Almere-Stad voldoende te beheersen met behulp van gemaal Leeghwater .

Voor de toekomst wordt verwacht dat de neerslag toeneemt, zowel in hoeveelheid als in intensiteit. Dit betekent dat er vaker hoge peilstijgingen zullen optreden, en dat het langer duurt voordat het water is weggepompt. Uit berekeningen van een neerslagsituatie met een herhalingstijd van meer dan 100 jaar bleek dat de peilstijgingen aanzienlijk zijn, maar beperkt blijven tot onder het maaiveld en derhalve niet onacceptabel zijn.

In de praktijk zijn vanaf 1998 tot heden, in langdurige droge perioden, peildalingen gemeten tot 0.15 m In toekomstige drogere perioden kan de uitzakking nog groter worden en kan het inlaten van water noodzakelijk zijn. Bij de voor de toekomst voorspelde grotere verdampingsoverschotten in de zomer zal het watertekort groter worden.

Door de ruime dimensionering van het watersysteem zijn de verblijftijden in het water met name in de zomer hoog. Wanneer water van een matige kwaliteit lange tijd stilstaat kan overlast optreden in de vorm van algengroei, zuurstofloosheid, opeenhoping van drijfvuil, en daarmee het optreden van vissterfte en stankoverlast.

Waterkwaliteit

Het beheer conform het rietbeheerplan, het niet gebruiken van onkruidbestrijdingsmiddelen en het onderhoud van de uitstroombakken van het hemelwaterriool (zie onder Waterketen), hebben een positief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater.

Waterketen

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0015.jpg"

In het plangebied is een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Hierbij wordt het huishoud/bedrijfsafvalwater via een stelsel van riolen (rood op de kaart) rioolgemalen en persleidingen, afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) op de Vaart.

Gescheiden hiervan stroomt het hemelwater (HWA, blauw in kaart) middels een buizenstelsel via uitstroombakken in het oppervlaktewater. Deze bakken vangen slib en daarmee verontreinigingen af.

Dit systeem voorkomt echter niet dat verontreinigingen bijvoorbeeld van de drukke wegen, en grote parkeerplaatsen met het hemelwater uitstromen in het oppervlaktewater.

Daarnaast is nog een drainagestelsel (zwart op de kaart) te onderscheiden dat grondwater, al of niet via het HWA, afvoert naar het oppervlaktewater.

3.8 Kabels En Leidingen C.a.

Nutsvoorzieningen

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen (K&L), gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatie verbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk omdat deze ligging duurzaam is; er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteitaanpassing en onderhoud gewaarborgd.

Evenwijdig aan de busbaantracés ligt, zoals gebruikelijk in Almere, de hoofdinfrastructuur voor de nutsvoorzieningen voor het plangebied.

Dit plangebied is aangesloten op stadsverwarming.

Leidingenstraat

Aan de noordzijde van het plangebied, evenwijdig aan de Hogering (zuidzijde) loopt een leidingenstraat. Deze gemeentelijke leidingenstraat is de hoofdader voor het voeden van de verschillende stadsdelen. Voor deze leidingenstraat is een strook van netto circa 23 meter breed nodig die vrij toegankelijk moet zijn voor onderhoudsverkeer van de netbeheerders. Langs de Markerdreef en de Spoordreef liggen aan weerszijden van de weg een groot aantal primaire leidingen zoals waterleidingen, rioolpersleidingen en stadsverwarmingsleidingen.

Aan de noordzijde van de Hogering, buiten het plangebied, loopt momenteel nog een reservering voor een nationale leidingenstraat. Deze reservering zal in de toekomst echter komen te vervallen.

Hoogspanningslijn

In dit plangebied is geen hoogspanningslijn aanwezig.

Straalverbindingen

In dit plangebied bevindt zich geen straalverbinding met een beschermde status.

3.9 Cultuurhistorische En Archeologische Waarden

Mede gezien de wettelijke vereisten op grond van de Monumentenwet heeft de gemeente Almere zich ten doel gesteld om archeologie nadrukkelijk een plaats te geven in het ruimtelijk ontwikkelingsproces.

Voor het plangebied Markerkant zijn geen archeologische waarden vermeld op de Archeologische Beleidskaart van Almere. Wel zijn er gebiedsdelen binnen Markerkant met een archeologische verwachtingsgraad. Het pleistocene dekzand bevindt zich in dit gebied ongeveer op een diepte van 9 à 10 meter beneden NAP en er zijn geen verhogingen in het dekzand bekend.

In het plangebied heeft geen archeologisch verkennend booronderzoek plaatsgevonden.

Voor alle werkzaamheden, binnen de gebiedsdelen met een verwachtingsgraad, dieper dan 0,5 meter beneden maaiveld en verandering van het grondwaterpeil dient men rekening te houden met het feit dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch vooronderzoek uitgevoerd dient te worden.

In de gemeente Almere bevindt zich een groot aantal scheepswrakken die zichtbaar zijn in het huidige oppervlak. Het is aannemelijk dat er onder het oppervlak nog meer scheepswrakken aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Wanneer men op dergelijke objecten stuit dient men te handelen conform de bepalingen van de Monumentenwet 1988, artikel 53, met dien verstande dat vondstmelding bij de stadsarcheoloog van de gemeente plaatsvindt.

Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskaders

4.1 Rijk

Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid

In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid (RNRB) vastgesteld. In de RNRB heeft het rijk de nationale ruimtelijke belangen (uit de Nota Ruimte en overige PKB's) gedefinieerd en aangegeven op welke wijze het rijk deze wil verwezenlijken. Het rijk is verantwoordelijk voor de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en voor de ruimtelijke basiskwaliteit van Nederland, de andere overheden dragen verantwoordelijkheid voor hun eigen ruimtelijke belangen.

Het bestemmingsplan betreft een actualisatie van de bestaande bestemmingsplannen. Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied, en ligt buiten de Ecologische Hoofdstructuur. Het programma betreft in hoofdlijnen een voortzetting van het bestaande bestemmingsplan. Het heeft geen effecten op nabijgelegen Natura-2000 gebieden, en het is in overeenstemming met het locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen. Het nieuwe bestemmingsplan is hiermee niet in strijd met de nationale ruimtelijke belangen.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR schetst het Rijk de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de SVIR zijn drie hoofddoelen geformuleerd voor de middellange termijn (2028):

  1. 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  2. 2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  3. 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De nationale belangen in de SVIR zijn:

  1. 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren.
  2. 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
  3. 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  4. 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  5. 5. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen.
  6. 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarweg.
  7. 7. Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  8. 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s.
  9. 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling.
  10. 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  11. 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  12. 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
  13. 13. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro moet de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn geen 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' opgenomen. Binnen het plangebied zijn geen nieuwbouwlocaties opgenomen, waar op dit moment nog niet gebouwd is. Het onderhavige bestemmingsplan biedt vooral flexibiliteit bij de invulling van bestaande stedelijke ontwikkelingen. Hiermee wordt een optimale benutting van de ruimte in het bestaande stedelijk gebied nagestreefd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.

Het bestemmingsplan is ook in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.

Nota Ruimtelijk Economisch Beleid (1999)

De Nota Ruimtelijk Economisch Beleid (NREB) is de opvolger van Ruimte voor Regio's uit 1995. De nota bevat een analyse van de ruimtelijk-economische dynamiek en het ruimtelijk-economische beleid. Dat beleid kent twee pijlers: het ruimtelijk-economische netwerk versterken en de economische potenties in de regio's benutten. Het instrumentarium spitst zich toe op regionaal-economische structuurversterking, bedrijventerreinen, ondernemingsklimaat, marktwerking, kennis en samenwerking. Speciale aandacht krijgen het Noorden en de grote steden. Daarnaast bevat de NREB economische bouwstenen voor de ruimtelijke nota's.

In 2000 is de nota nader uitgewerkt in plannen en voorstellen (Actieplan Ruimtelijk Economisch Beleid). In het actieplan worden vier uitdagingen onderscheiden: versterking van het ruimtelijk-economisch netwerk, economische potenties van de regio's benutten, versterking van de stedelijke economie, en versterking van de economie van het Noorden. Het bieden van voldoende ruimte voor economische activiteiten, het verbeteren van de bereikbaarheid en het versterken van de mainports zijn zaken die moeten bijdragen aan de versterking van de ruimtelijk-economische netwerken. Het instandhouden van een stedelijk bedrijventerrein past binnen dit beleidskader.

Nationaal Milieubeleidsplan 4 (2001)

Het toepassen van duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen bij het bouwen van woningen en bedrijven is één van de strategieën die zijn genoemd in het Nationaal Milieubeleidsplan.

Nationaal Waterplan

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

4.2 Provincie En Regio

Provinciaal omgevingsplan (2006)

In het Omgevingsplan is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.


Het belangrijkste doel van de provincie is het creëren van een goede woon-,werk- en leefomgeving in heel Flevoland. De verstedelijking moet ingepast worden in een hoogwaardige landelijke omgeving en moet passen bij de gerealiseerde en geplande infrastructuur. De creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland concurrerend met andere gebieden. Zo is niet alleen sprake van overloop uit de drukke en dure Randstad naar een ruimer en goedkoper Flevoland, maar kiezen mensen bewust voor het attractieve woonmilieu van Flevoland.


Op regionale schaal moet worden voorzien in behoeften aan gevarieerde huisvesting, werkgelegenheid en het sociaal-cultureel voorzieningenniveau. Daarbij hoort onder meer het benutten van de ligging aan het water van Lelystad en Almere voor daaraan gerelateerde woonmilieus, werkgelegenheid en recreatie. Nieuwe bebouwing zal gebundeld worden in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied.


Zuidelijk Flevoland, en dan vooral de stad Almere, is onderdeel van het stedelijk netwerk van de Noordvleugel van Randstad Holland. Dit gebied zal ruimte bieden aan functies vanuit de Randstad. Almere heeft een bijzondere relatie met Amsterdam. In het kader van het zogenaamde Noordvleugelprogramma wordt ingegaan op de ontwikkeling van de verstedelijking aan de westzijde van Almere in combinatie met verbetering van de bereikbaarheid. Daarnaast komt ook verstedelijking aan de oostzijde aan de orde. Hiermee kunnen groene woonmilieus voor de Noordvleugel worden gerealiseerd, wordt de samenhang met het economisch kerngebied van de regio Utrecht versterkt en wordt de meerzijdige ontsluiting verder vormgegeven. De groeitaakstelling van Almere moet worden gecombineerd met ecologische functies, bijvoorbeeld aan de westzijde bij het IJmeer en aan de noordoostzijde met de robuuste ecologische verbinding tussen Oostvaardersplassen en de Veluwe. Hier is ook een combinatie met waterberging, landelijk wonen en met toeristisch-recreatieve voorzieningen gewenst. Deze voorzieningen kunnen van (boven-) regionale betekenis zijn.

De provincie geeft ruimte voor doorgroei van de verstedelijking tot ongeveer 650.000 inwoners in 2030. Almere heeft in 2030 bijna 350.000 inwoners als tussen 2010-2030 70.000 woningen worden gebouwd. Het bij de doorgroei behorende provinciale groeitempo van gemiddeld 5.600 woningen per jaar hangt af van economische en demografische ontwikkelingen. Binnen de provincie zal tenminste gebouwd worden voor eigen behoefte met een jaarlijkse groei van het woningbestand van ruim 2.000. Daarmee wordt een inwonertal van maximaal 500.000 inwoners bereikt in 2030.


De provincie richt zich ook op de afstemming op hoofdlijnen tussen de verschillende woon- en werkmilieus. Ze speelt bij verstedelijking vooral een rol als het gaat om de stimulering van de economie en het bevorderen van de sociale kwaliteit. Bij de voorzieningen liggen accenten op jeugdzorg, cultuur en het hoger onderwijs. Voor de economische ontwikkeling liggen de accenten op innovatie, de internationalisering van het bedrijfsleven en het starters- en arbeidsmarktbeleid.


De provincie wil de ecologische hoofdstructuur versterken tot een robuust en gedifferentieerd systeem, dat karakteristiek is voor Flevoland. Op deze wijze ontstaat een duurzame en samenhangende structuur van natuurgebieden die veel kwaliteit biedt voor mens, plant en dier.

Het plangebied Markerkant is niet gelegen in de nabijheid van gebieden die tot de EHS behoren.


In het archeologiebeleid maakt de provincie een onderscheid in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en de Top-10 archeologische locaties. Deze acht de provincie van provinciaal belang. Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. De inzet beperkt zich tot het opsporen en het planologisch beschermen, dan wel - indien niet anders mogelijk - opgraven van individuele archeologische waarden. Terreinen die op de landelijke Archeologische MonumentenKaart (AMK) staan vallen onder de aandachtsgebieden, met dien verstande dat ze in principe altijd planologische bescherming moeten krijgen. De Top-10 vertegenwoordigt een dwarsdoorsnede van de Flevolandse archeologie. De provincie vindt het van wezenlijk belang dat de Top-10 locaties behouden blijven. In de bescherming en instandhouding van individuele archeologische locaties geeft de provincie voorrang aan de Top-10 locaties.


Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011

In deze Beleidsregel hebben Gedeputeerde Staten criteria genoemd die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De provincie streeft naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. De provincie geeft in deze Beleidsregel aan welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.

Op grond van de Beleidsregel kan het bedrijventerrein Markerkant worden aangemerkt als een specifiek werkmilieu en is te typeren als een regulier bedrijventerrein.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het locatiebeleid.

Visie Werklocatie 2020

Eén van de hoofddoelstellingen van het provinciaal beleid is het bereiken van een hogere werkgelegenheidsgraad. Een voldoende beschikbaarheid van een gedifferentieerd palet aan werklocaties is daarvoor een noodzakelijke voorwaarde. Provincie, gemeenten en marktsector dragen hier gezamenlijk zorg voor, ieder met hun eigen taken en accenten. De meest geprononceerde provinciale taak is het ruimtelijk faciliteren van ontwikkelingen in het Omgevingsplan. Met het oog op de herziening van het Omgevingsplan heeft de provincie dan ook behoefte aan een kwantitatief inzicht in de behoefte aan werklocaties. Tevens wil de provincie haar beleid voor werklocaties herformuleren, als bouwsteen voor het provinciaal economisch beleid. De 'Visie werklocaties Flevoland 2020' moet hierin voorzien.

4.3 Gemeente

4.3.1 Duurzaamheid

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad.

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

4.3.2 Ruimtelijke ontwikkeling

Structuurplan Almere 2010 (2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030.

Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  1. 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  2. 2. betere benutting water;
  3. 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  4. 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  1. 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  2. 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  3. 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  4. 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  5. 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.

Het structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere. Opgenomen is dat er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Almere Poort en aan het planvormingsproces voor het binnendijkse deel van Almere Pampus (inclusief kustzone). Tevens wordt er gewerkt aan Overgooi. Voor Almere Hout is er in het structuurplan in de periode tot 2010 een rol weggelegd in het kader van de kwaliteitsverbetering van de stad als geheel. De ontwikkeling van het westelijke deel van Almere Hout wordt hierbij voor de periode tot 2010 opgevoerd in het kader van de extra opgaven om in Almere meer verscheidenheid in woon- en werkmilieus te bewerkstelligen. Hier komen, naast suburbane wijken, zogenaamde woon- werklandschappen.

Het Structuurplan Almere 2010 vervangt het structuurplan uit 1983 en de recenter vastgestelde structuurplannen voor Overgooi (juli 1999), Almere Poort (december 1999) en Almere Hout (mei 2001). De ruimtelijke hoofdstructuur die in deze structuurplannen voor deelgebieden is vastgelegd, is in het structuurplan overgenomen.

Met het bestemmingsplan voor Markerkant wordt met name een bijdrage geleverd aan de opgaven genoemd onder 8. en 9.

Concept structuurvisie Almere 2.0 (vastgesteld door de raad op 18 februari 2010)

De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK), waarbij de belangrijkste richtinggevende inhoudelijke kaders betreffen:

  1. 1. Almere benut en versterkt de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere

De suburbane meerkernige opzet in een blauwgroene omgeving wordt verbreed en versterkt door het toevoegen van nieuwe milieus in Pamus, de Weerwaterzone en Oosterwold. Een klassieke grootschalige binnenstedelijke verdichting in kader van de schaalsprong past niet in de oorspronkelijk meerkernige suburbane opzet. De meerkernige opzet is tevens basis voor de diversiteit en leefbaarheid van de stad.

  1. 2. De groenblauwe structuur is de drager van de huidige stad en de toekomstige ontwikkelingen

Verbondenheid van stad en natuur geeft Almere een onderscheidende kwaliteit ten opzichte van de metropoolregio. De waterlandschappen aan de westzijde en de groene landschappen aan de oostzijde en de ca. 40 km kustlengte vormen condities om de diversiteit te vergroten. De groenblauwe structuur blijft de drager van de nieuwe ontwikkelingen; zowel aan de westkant (ecologische impuls IJmeer en Markermeer) als aan de oostzijde (uitbreiding van het groenblauwe casco in het polderlandschap).

  1. 3. Almere verkleurt van gezinsstad naar een diverse samenleving

De bevolkingssamenstelling in Almere is nog weinig gedifferentieerd. De bestaande stad moet versterkt worden door kwaliteiten toe te voegen en de diversiteit te vergroten. Bij de verdere groei van Almere moeten nieuwe bevolkingsgroepen (studenten, 55- plussers, hoger opgeleiden en creatieve beroepen, bevolkingsgroepen die belangrijke dragers zijn van een stedelijke cultuur) worden aangetrokken. De ruimtelijke keuzes, het woningaanbod en het voorzieningenpakket worden hierop afgestemd.

  1. 4. In Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie

Meer en diversere werkgelegenheid is van belang voor een duurzame ontwikkeling van de stad. De ambitie is het creëren van 100.000 arbeidsplaatsen tot 2030. Dat leidt tot een sterkere positie in de regio en een evenwichtige woonwerkbalans. De brede groeistrategie is gericht op maximalisatie van bevolkingsvolgende en autonome groei werkgelegenheid, en de (door)groei van economische clusters in de kenniseconomie (logistiek en handel, ict en media, luchthaven Lelystad, health, welness en life sciences, duurzaamheid), deels in samenhang met de metropoolregio en regio Utrecht.

  1. 5. De primaire westelijke groei van Almere versterkt de Noordelijke Randstad met de IJmeerlijn als nieuwe drager van de metropoolvorming

De groei met 60.000 woningen betekent per definitie een groei aan de oost- en westflank van de stad: versterkte oriëntatie op de metropoolregio Amsterdam en op de Utrechtse regio. Aan de westzijde van de stad komt het zwaartepunt te liggen van de nieuwe gebiedsontwikkelingen. De IJmeerlijn is de drager van de metropoolvorming en conditionerend voor de westelijke ontwikkeling van Almere.

  1. 6. De grootschalige gebiedsontwikkelingen vinden plaats langs de schaalsprongas met dicht stedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Almere Pampus, eventueel Almere IJland), een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor organische groei aan de oostkant (Almere Oosterwold)

De ontwikkeling van west - en oostzijde biedt mogelijkheden voor nieuwe en gedifferentieerde woon-, werk- en leefmilieus, van belang voor de metropoolregio en de diversiteit binnen Almere.

Met aanleg van de IJmeerlijn wordt binnendijks ruimte gecreëerd voor Almere Pampus, dat zo verbonden is met het centrum van Almere én het centrum van de metropoolregio. Mogelijkheden om in relatief hoge dichtheden te bouwen aan een boulevard.

Optioneel is de ontwikkeling van Almere IJland voor de kust van Almere Pampus (gekoppeld aan de IJmeerlijn). Hier doet zich de gelegenheid voor om unieke woon-, werk- en recreatiemilieus te koppelen aan de ecologische ambities voor het IJmeer.

De verbrede A6 wordt bij het Weerwater overkluisd, zodat midden in de stad een hoogwaardige ontwikkellocatie ontstaat. De uitstekende ontsluiting en centrale ligging bieden mogelijkheden voor grootschalige nieuwe woon- en werkconcepten voor de uitbreiding van het stadscentrum.

Almere Oosterwold biedt veel ruimte voor ontwikkeling van individuele woon- en werkidealen en organische groei in een groene omgeving; een voortzetting van de woonmilieus in de Gooi- en Vechtstreek, als tegenhanger van de meer geplande stedelijke westelijke ontwikkeling.

  1. 7. Almere loopt voorop bij innovaties op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling

De omvang van de schaalsprong biedt kansen om tot fundamentele systeemkeuzes bij de opzet van een stad te komen, namelijk systemen voor energie, mobiliteit, water en grondstoffen. Almere moet de (inter)nationale duurzame stad van de 21e eeuw worden.

Het structuurplan `Almere 2010´ wordt vooralsnog gehandhaafd als ruimtelijke ordeningskader.

Kaderplan bestaande stad/ stadsdeelvisie Almere Stad West

Het kaderplan bestaande stad waarvan bovengenoemde stadsdeelvisie deel uitmaakt beschrijft de speerpunten voor beheer en vernieuwing van de komende tien jaar (2015). Vanuit dit kader wordt beleidsvorming, planontwikkeling en uitvoeringsprogramma's voor de bestaande stad vorm gegeven.

Centrumrand

De wijken naast het stadshart ervaren steeds meer druk om centrumrandfuncties op te nemen die in het centrum zelf geen plaats meer krijgen. Er zijn weliswaar weinig oude gebouwen, maar deze wijken lenen zich prima voor uitbreiding. In plaats van te slopen geniet de keus tot creatief omvormen en verdichten, met behoud van het groen de voorkeur. Bedrijventerrein Markerkant kan het centrum ondersteunen. Het is bijvoorbeeld een potentiële locatie voor broedplaatsen, zoals kunstenaarsateliers of poppodia. Bij dit alles wel oppassen dat zichtlocaties naar het centrum toe een zekere beeldkwaliteit blijven behouden. Het is immers dé entree voor het stadshart.

Jeugdvoorzieningen

De prioriteit ligt bij meer voorzieningen voor de oudere jeugd. De bewoners ervaren namelijk overlast van jongeren, er is veel vandalisme en een lage cultuurparticipatie. De jeugd mist vooral uitgaansgelegenheden. Omdat deze groep ook in de komende 10 jaar blijft groeien, moet er meer levendigheid komen. Er is tegelijkertijd veel ruimtegebrek,waardoor creatieve oplossingen nodig zijn. Te denken valt aan het zorgen voor meer broed- en ontmoetingsplaatsen voor jongeren (van sleutelwerkplaats tot oefenruimte voor muzikanten), bijvoorbeeld op bedrijventerreinen als Markerkant. Het bestemmingsplan staat daarom uiteenlopende (kleinschalige) bedrijvigheid toe.

Programmaplan Almere Stad (vastgesteld door de raad op 29 maart 2007)

Dit Programmaplan vormt een uitwerking van het Kaderplan en de Stadsdeelvisie en behelst het volgende programma:

  1. 1. Een populair en bruisend stadscentrum.
    Focus: voorzieningen, functionaliteit en veiligheid
  2. 2. Vergroten stedelijke dynamiek van Almere Stad.

Focus: samenhang en identiteit

  1. 3. Verbeteren leefbaarheid aandachtswijk: Stedenwijk.
    Focus: Integrale wijkaanpak 2006 - 2009
  2. 4. Potentie van groen en blauw benutten.
    Focus: Weerwater en stadsparken
  3. 5. Versterken vitaliteit woonwijken en bedrijfsterreinen.
    Focus: leefbaarheid en voorzieningenstructuur

Voor Markerkant zijn met name de programmadoelen 1 en 5 van belang. Programmadoel 1 zet in op een populair en bruisend stadscentrum. Het is daarom niet gewenst dat concurrerende activitieten zich vestigen op bedrijventerrein Markerkant. Dit zou de positie van het stadscentrum ondermijnen. Programmadoel 5 heeft als directe uitwerking dat Markerkant aangewezen is als revitaliseringsgebied.

Detailhandelsvisie Almere 2012 (vastgesteld op 15 maart 2012) en Nota Detailhandel in Almere (2004) (Vervallen per 15 maart 2012)

Tussen de ter inzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan 'Markerkant 2009' en de vaststelling van dit bestemmingsplan, is nieuw beleid vastgesteld inzake detailhandel in Almere. Voor de begrijpelijkheid volgt hieronder van beide nota's een samenvatting.

Nota Detailhandel in Almere (2004) (Vervallen per 15 maart 2012)

De gemeenteraad heeft in 2004 een detailhandelsnota voor de periode tot 2010 vastgesteld. Deze nota Detailhandel in Almere 2010 komt in de plaats van de Nota Detailhandelsbeleid 1995-2000 (1996) en van de Nota Vestigingsbeleid Perifere Detailhandel (1999). Verder is het detailhandelsbeleid, dat is vastgelegd in deelnota's, zoals de Nota Detailhandel bij Tankstations, in de integrale nota Detailhandel in Almere: ruimte en diversiteit in winkelgebieden 2010 opgenomen.

De nota bevat het beleid over de detailhandelsstructuur in Almere, de ontwikkeling van de winkelgebieden en het beleid over het in te zetten instrumentarium. Hierbij ligt de nadruk op een sterk stadshart, sterke stadsdeelcentra en enkele locaties voor perifere en grootschalig-thematische detailhandel. Verder ook ondersteunende voorzieningen met dagelijks aanbod in wijk- en buurtcentra. De trekkracht van de stadsdeelcentra wordt bevorderd door de centra ieder een eigen identiteit en karakter te geven met bijbehorende winkelvoorzieningen.

Perifere detailhandel vestingen (PDV)

Tot de perifere detailhandel (PDV) behoort detailhandel in volumineuze artikelen in de volgende branches: woninginrichting, keukens, sanitair/badkamers, tuincentra, bouwmarkten, auto's, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen, grove bouwmaterialen en detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen.

Voor het bestemmingsplan Markerkant wordt gestreefd naar clustering van perifere detailhandel in de zones Markerkant 10, 11, 13 en 16 conform de Nota Detailhandel. Randvoorwaarden bij vestiging en uitbreiding van PDV zijn: een goede verkeersafwikkeling en het creëren van voldoende parkeercapaciteit op eigen terrein.

Het segment detailhandel in Almere heeft behoefte aan herziening van het beleid voor de toekomst. In stadsdelen en zeker ook in het stadscentrum ontstaat dynamiek in dit segment, waarbij actueel en richtinggevend beleid belangrijk is. Daarnaast is beleidsvorming noodzakelijk op het gebied van grootschalige en perifere detailhandel en recreatief winkelen. De verwachting is dat in 2011 een nieuwe nota detailhandel wordt vastgesteld. Hierin zal waarschijnlijk het beleid t.a.v. met name de perifere detailhandel herzien worden.

Reguliere detailhandel

Een bedrijventerrein is in beginsel geen geschikte locatie voor vestiging van reguliere detailhandel. Alleen het gemengde bedrijventerrein Markerkant, dat in feite grenst aan het stadscentrum en in het Structuurplan is opgenomen in de zgn. centrumrandzone, zou gezien deze specifieke situering een redelijk alternatief vormen voor vestiging ook op de korte termijn. Teneinde meer vestigingsruimte voor starters te kunnen bieden, maar deze ook te reguleren en ongewenste vestiging te voorkomen, zal in het bestemmingsplan Markerkant beperkt ruimte mogelijk worden gemaakt voor een aantal kleinschalige vestigingen (via vrijstelling). Hierbij wordt gedacht aan ca. 10 vestigingen. Het dient daarbij te gaan om kleinschalig winkelaanbod met een omvang van maximaal ca. 100 m2 v.v.o. per vestiging, van startende ondernemers en in segmenten/branches die elders worden aangetroffen in aanloop- en zijstraten van centrumgebieden. Randvoorwaarde voor vestiging is parkeren op eigen terrein.

Detailhandelsvisie Almere 2012

Op 15 maart 2012 heeft de gemeenteraad de “Detailhandelsvisie Almere 2012” vastgesteld. Detailhandel vormt een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat en is een bron van ondernemerschap en werkgelegenheid. Detailhandel bepaalt voor een deel het imago van de stad. Het is dan ook van groot belang voor stad en bewoners om deze te behouden en te versterken.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen en de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere.

Ruimtelijk van belang zijn de volgende onderdelen van de visie:

  • Concentratie dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra en stadscentrum;
  • Concentratie niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra en stadscentrum; Dat betekent dat deze vorm van detailhandel daarbuiten zo veel mogelijk wordt beperkt;.
  • Toestaan van pdv op modern gemengde bedrijventerrein;
  • Clustering van pvd-gdv in enkele themacentra: Doemere, Olympiakwartier en A6-Park;
  • Toepassen 'SER-ladder' voor initiatieven A6-Park;
  • Verruimen mogelijkheden kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebied;
  • Branchering alleen op grond van ruimtelijke overwegingen.

De visie is vertaald naar een kaart en een toelatingskader. Dit kader luidt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0016.png"

Perifere detailhandel

Het beleid is er op gericht niet-dagelijkse detailhandel te concentreren in of aan het stadscentrum en de stadsdeelcentra. Dat betekent dat deze vorm van detailhandel daarbuiten zo veel mogelijk wordt beperkt. Uitzonderingen zijn beperkt mogelijk voor de zogenaamde perifere detailhandelsvoorzieningen (PDV). Bij komende bestemmingsplanherzieningen voor binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen kunnen dergelijke voorzieningen in daartoe aangewezen zones worden toegestaan, mits voldaan wordt aan randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden-lossen en milieueisen. Daarnaast wordt gestreefd naar clustering van specifieke PDV en GDV in 'themacentra'. Het streven is er op gericht met deze themacentra de regionale positie van Almere te versterken. Op het A6-park streeft de gemeente op langere termijn naar een onderscheidend aanbod dat een kwalitatieve aanvulling betekent voor het bestaande detailhandelsaanbod. Gezien de huidige marktsituatie zal Almere deze locatie vooralsnog niet actief ontwikkelen. Van eventuele initiatieven daartoe zal worden beoordeeld of ze een kwalitatieve aanvulling betekenen ten opzichte van het bestaande detailhandelsaanbod in de stad. Als die beoordeling positief uitvalt zal worden beoordeeld of er voor het initiatief alternatieven in of aan de bestaande winkelgebieden beschikbaar zijn.

Kleinschalige detailhandel

Ten aanzien van de beleidskeuze om de mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden te verruimen, geeft de nota aan dat de gemeente vooral ten behoeve van kleinschalige detailhandel meer prijsdifferentiatie mogelijk wil maken. Er wordt gestreefd naar vergroting van het aanbod aan locaties tegen relatief lagere huurprijzen. Bij voorkeur worden dergelijke locaties aangeboden in zogenaamde aanloopstraten naar het stadscentrum en de stadsdeelcentra. De mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden worden verruimd door onder een aantal voorwaarden detailhandel aan huis beperkt mogelijk te maken en door het mogelijk maken van kleinschalig winkelaanbod voor starters in een deelgebied op Markerkant;

Starters in kleinschalige detailhandel op Markerkant: Hoewel starters in detailhandel bij voorkeur worden gehuisvest in (aanloopstraten naar) de reguliere winkelgebieden of in de woonwijken, werd in de detailhandelsnota 2004 aangekondigd dat, daar Almere dergelijke aanloopstraten mist, in het bestemmingsplan Markerkant beperkt ruimte zou worden gemaakt voor een aantal kleinschalige vestigingen. In het Ontwerp Bestemmingsplan is inmiddels de mogelijkheid opgenomen voor het toevoegen van 10 vestigingen met kleinschalig winkelaanbod met een omvang van maximaal 100 m2 wvo per vestiging in twee bedrijfsverzamelpanden in deelgebied 12 van Markerkant, naast het reeds bestaandekleinschalige winkelaanbod in deelgebied 12.

In hoofdstuk 5.1 van dit bestemmingsplan wordt een nadere toelichting gegeven over de verwerking van de Nota Detailhandel in Almere (2004), mede in relatie tot de Toekomstvisie Markerkant 2015, in het (ontwerp)bestemmingsplan en de consequenties van de vaststelling van de Detailhandelsvisie Amere 2012.

Horecanota (2000)

De gemeente Almere heeft een beleid ontwikkeld waarin per gebiedstype, te weten woongebieden, centra, bedrijventerreinen/kantoren, ontwikkelingsgebieden (Poort en Hout) en buitengebied/stadscorridors/parken, de gewenste horeca-inrichtingen zijn aangegeven.

Voor bedrijventerreinen of kantoorlocaties wordt het draagvlak (aantal werknemers op de locatie) als uitgangspunt genomen. Dat houdt in dat in principe op kleine binnenstedelijk bedrijventerreinen geen horeca wordt toegestaan. Voor de overige (regionale) bedrijventerreinen, zoals Markerkant, geldt dat de aanwezigheid van horeca een belangrijke aanvulling betekent van het pakket aan voorzieningen en als zodanig een bijdrage levert aan de kwaliteit en aantrekkelijkheid van werklocaties. Uitgangspunt is dat alleen die horecavestigingen worden toegelaten die ten dienste van het bedrijventerrein functioneren.

Welstandsnota Almere (2007)

In de welstandsnota zijn criteria opgenomen waaraan bouwwerken worden getoetst. Deze bouwwerken mogen niet in strijd zijn met 'redelijke eisen van welstand'. Door middel van de Welstandsnota krijgen planindieners, burgers, ondernemers, professionele opdrachtgevers en ontwerpers per gebied vooraf inzicht in de welstandscriteria waaraan de aanvraag om bouwvergunning/omgevingsvergunning getoetst wordt.

In de Welstandsnota worden voor de verschillende gebieden in Almere vier welstandsniveaus onderscheiden:

  1. 1. Welstandsvrij;
  2. 2. Basistoets, in Almere is dit geldend voor 80% van het gemeentelijk grondgebied. Uitgangspunt is een basiskwaliteit van bebouwing, openbare ruimte en buitengebieden;
  3. 3. Basis plus toets: specifieke toets met extra criteria vanwege bijzondere ruimtelijke kenmerken, kwaliteit of ambitie.
  4. 4. Uitgebreide welstandstoets, geldend voor de meeste openbare delen van de stad waar een hoog kwaliteits- en ambitieniveau geldt.

Tevens zijn vier typen welstandscriteria opgesteld in het kader van de welstandsbeoordeling:

  1. 1. Loketcriteria: bouwwerken vallend onder de lichte bouwvergunningsprocedure. De loketcriteria worden namens B&W door een ambtenaar getoetst;
  2. 2. Genrecriteria: Toets door de welstandscommissie aan de hand van een onderverdeling in genres: soorten of typen woon- en werkgebouwen;
  3. 3. Gebiedsspecifieke criteria: Toets door de welstandscommissie en alleen van toepassing op een specifiek gebied;
  4. 4. Algemene criteria: gericht op architectonisch ontwerp. Toets door welstandscommissie bij reguliere bouwvergunningplichtige bouwwerken.

Voor Markerkant geldt de Basistoets, met uitzondering van de randen langs de dreven; daar geldt de basisplustoets. De Welstandsnota stelt ook regels voor vergunningplichtige reclame-objecten. Reclameuitingen worden geregeld in de APV.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Dit beleid houdt in dat zendmasten niet in woonwijken en natuurgebieden mogen worden geplaatst. Wel is plaatsing mogelijk op bedrijventerreinen, sportparken en langs hoofdinfrastructuur.

Voor het plangebied betekent dit er in principe masten en antennes kunnen worden geplaatst. Hiertoe zal in de regels een bepaling worden opgenomen dat masten met een hoogte van 15 meter worden toegestaan met een ontheffingsmogelijkheid tot 40 meter.

Nota Prostitutiebeleid Almere (2000)

In de raadsvergadering van 14 december 2000 heeft de gemeenteraad de Nota Prostitutiebeleid Almere vastgesteld. In deze nota wordt het gemeentelijk beleid ten aanzien van seksinrichtingen, escortbureaus en sekswinkels vastgelegd in beleidsregels. Prostitutie wordt uitgesloten in woonwijken. In centrumgebieden en bedrijventerreinen, waaronder Markerkant, wordt prostitutie mogelijk gemaakt mits voldaan wordt aan de volgende twee beleidsregels:

  • Er mag slechts één bedrijf van deze aard op een bedrijventerrein gevestigd worden.
  • De afstand tot een woning is minimaal 50 meter.

Ook het kaartje in de toelichting van het paraplubestemmingsplan Prostitutiebeleid dat als vangnetregeling voor de geheel Almere is vastgesteld, is bedrijventerrein Markerkant aangeduid als vestigingsgebied.

In het bestemmingsplan is één seksinrichting toegestaan, na wijziging van het bestemmingsplan.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013

(vastgesteld door de burgemeester op 18 december 2012)

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van coffeeshops in Almere.

Binnen de gemeente Almere worden tot maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Als dit maximum van vier is bereikt worden verdere aanvragen op grond daarvan afgewezen.

Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder Categorie I “ lichte horeca”. Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 350 meter te zijn tussen een school (basis- en voortgezet onderwijs) en een coffeeshop (uitgezonderd Festivalplein)
  • dusdanig gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van bedrijventerreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

Aangezien in Almere Stad op twee plaatsen voorzien is in een coffeeshop en Markerkant officieel niet behoort tot centrumgebied en ook onvoldoende nabij is, zal in dit gebied geen coffeeshops mogelijk worden gemaakt.

4.3.3 Bereikbaarheid en mobiliteit

Beleidsplan verkeersveiligheid 1998-2003 (vastgesteld door de raad op 9 oktober 1997)

Het beleid inzake verkeersveiligheid is opgenomen in het Verkeersveiligheidsplan Gemeente Almere, Technische rapportage en in het Beleidsplan Verkeersveiligheid 1998-2003. In het beleidsplan wordt aangegeven vanuit welke visie en met welke doeleinden aan de verbetering van de verkeersveiligheid gewerkt gaat worden. De technische rapportage geldt als basis voor het Beleidsplan. Het bevat een inventarisatie van doel- en taakstellingen op zowel landelijk als provinciaal niveau en een inventarisatie en analyse van ongevalgegevens. Verder is er een toetsing van de huidige wegenstructuur opgenomen aan de uitgangspunten van het Duurzaam Veilig beleid. Tot slot worden maatregelen en activiteiten voor het terugdringen van de verkeersonveiligheid aangegeven op het gebied van infrastructuur, educatie, voorlichting, handhaving en organisatie.

De hoofdlijnen van beleid bestaan uit:

  1. 1. het continueren van de gescheiden verkeersstelsels, scheiding van langzaam en autoverkeer en het vrije busbaanstelsel met zijn eigen beveiliging;
  2. 2. aanwijzen van de woon-/verblijfsgebieden tot 30 km/u-zones;
  3. 3. de snelheidslimiet op de lokale dreven vasthouden op 50 km/u;
  4. 4. uitvoeren van een pakket aan maatregelen m.n. op de dreven, busbaankruisingen en fietsroutes teneinde de veiligheid te verbeteren;
  5. 5. intensiveren van verkeerseducatie, -voorlichting en -handhaving.

Voor het plangebied betekent dit dat de dreven 50 km/uur blijven. Ter verbetering voor de doorstroming worden delen van het groen omgezet naar verkeersdoeleinden om in de toekomst rechtsaf vakken toe te kunnen voegen. Binnen het bedrijventerrein worden de wegen ingericht als 30 km/uur weg.

Mobiliteitsplan Almere. Deel I. De Hoofdlijnen (vastgesteld door de raad, 8 maart 2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  1. 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  2. 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  3. 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  4. 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  5. 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  6. 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  7. 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  8. 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.

Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (mn stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijke kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

Voor Markerkant betekent dit dat er geen grote ingrepen zullen plaatsvinden. Het bestemmingsplan biedt echter wel ruimte voor realiseren van verbeteringen zoals rondrijmogelijkheden in deelgebied 11 en het veranderen van de Beitelbrug tussen deelgebied 13 en 14 in een brug geschikt voor autoverkeer.

4.3.4 Werk in de stad

Economisch Actieplan Almere (Groei in goede banen) (vastgesteld door de raad op 11 januari 2007)

In het economisch actieplan zijn vier pijlers van het economisch beleid geformuleerd:

  1. 1. Ontwikkeling kansrijke marktsegmenten: actiever de markt benaderen gericht op bedrijven die de structuur van Almere versterken;
  2. 2. Beter benutten bestaande bedrijvigheid: actief relatiemanagement gericht op branches en belangrijke individuele bedrijven en gericht op een ondernemersvriendelijk vestigingsklimaat;
  3. 3. Kwaliteit van dienstverlening: doelgericht omgaan met bepalingen bij nieuwe gebiedsontwikkeling en bij herziening van bestemmingsplannen en in ondernemerscontacten transparant en facilitair zijn.
  4. 4. Verbeteren van het vestigingsklimaat: voldoende aanbod van aantrekkelijke vestigingslocaties voor de verschillende doegroepen van bedrijvigheid in voorraad hebben. Hiertoe zal een ruimtelijke structuurvisie en een ontwikkelingsperspectief worden opgesteld voor bedrijfslocaties in Almere tot 2020/2030.

In het Actieplan wordt nader omschreven wat en op welke wijze er in dit kader zal worden uitgevoerd. Om tot selectie van kansrijke marktsegmenten te komen en de marktbenadering hiervan worden marktsegmentplannen opgesteld, als eerste voor de segmenten Zorg, Onderwijs, Vrijetijdssector, Starters en doorstarters, Retail/funshoppen, Fashion & Design, Zakelijk Dienstverlening, Back office kantoren, Callcenters, ICT en Logistiek.

Bij ontwikkeling en herziening van bestemmingsplannen wordt nagestreefd nieuwe ontwikkelingen te faciliteren, waar mogelijk regels minder gedetailleerd op te nemen en terughoudend te zijn bij het bepalen van bouwhoogtes, dakhellingen, functiemenging, rooilijnen en beperkingen in gebruik.

De herziening van Markerkant voldoet aan dit uitgangspunt.

Toekomstvisie Markerkant 2015 (vastgesteld door het college op 15 november 2005)

Ten behoeve van het op te stellen bestemmingsplan Markerkant is in 2005 een Toekomstvisie Markerkant 2015 opgesteld. Doel van deze visie is duidelijkheid te scheppen in de beoogde toekomstige ontwikkeling van dit bedrijventerrein.

Stand van zaken Markerkant

Markerkant is een van de oudste bedrijventerreinen van Almere. Een aantal ontwikkelingen heeft ertoe geleid dat er nu sprake is van een veroudering. Markerkant verkleurt steeds meer van een gemengd bedrijventerrein naar een consumentverzorgend terrein. Door gebrek aan passende ruimte in het huidige stadscentrum vestigen zich in toenemende mate detailhandelsbedrijven op Markerkant.

Het verouderde bestemmingsplan en het gevoerde gedoogbeleid maakte handhaving nauwelijks nog mogelijk. Een duidelijke sturing is echter wel noodzakelijk mede om de toekomstige detailhandelspositie van het stadscentrum niet te ondermijnen. Daarbij is geconstateerd dat de vergunningverlening op basis van het oude bestemmingsplan problematisch verloopt.

Naast functionele verkleuring heeft Markerkant ook te maken met fysieke veroudering. De kwaliteit van het terrein loopt op verschillende locaties terug door illegaal geplaatste uitstallingen en reclameborden, achterstand in het (groen)beheer, parkeerknelpunten en door enkele verwaarloosde bedrijfspanden.

De hiervoor genoemde ontwikkelingen maken het daarom noodzakelijk dat duidelijkheid wordt verkregen over de ontwikkelingsrichting van Markerkant en de maatregelen die nodig zijn om een dreigende negatieve ontwikkeling van het terrein om te buigen. Het bestemmingsplan is één van de middelen.

Naast de genoemde problemen is Markerkant ook een gebied met potenties. De huidige positie binnen de stad en de functionele invulling bieden tevens kansen voor de toekomst. De aanwezigheid van kleine en betaalbare bedrijfsruimten en de ligging aan de entree van het stadscentrum zijn belangrijke kwaliteiten. Daarnaast is ook de bereikbaarheid per fiets en auto goed.

In de Toekomstvisie Markerkant 2015 zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • Aansluiting bij huidige ontwikkelingen;

Aangesloten wordt bij de huidige ontwikkelingen en potenties van het terrein. Dit betekent dat Markerkant ook in de toekomst overwegend een gemengd bedrijventerrein zal blijven voor uiteenlopende bedrijven (ambachtelijke, groothandels- en industriële bedrijven en bestaande perifere detailhandelsbedrijven).

  • Inpassing afwijkende bedrijven en kader voor handhaving;

Aanwezige bedrijven die afwijken van het profiel 'gemengd' zullen ingepast worden. Dit betreft onder andere enkele (semi) maatschappelijke functies als een sportschool, een synagoge en detailhandelsbedrijven.

  • Kwaliteitsverbetering terrein;

Gestreefd dient te worden naar een kwaliteitsverbetering van (delen van) het terrein, zowel naar het openbaar gebied (handhaving, parkeren, beheer, bewegwijzering) als naar particuliere kavels (particuliere investeringen in uitstraling bedrijfspanden).

De functie van Markerkant als één van de stadspoorten voor het nieuwe Zakencentrum en Stadscentrum dient waar nodig versterkt te worden.

Een van de meer ingrijpende maatregelen betreft het oplossen van de huidige verkeersontsluitingsproblemen (doodlopende wegen) en het aanpassen van het openbaar gebied aan de consument verzorgende functies in het gebied.

  • Intensivering ruimtegebruik;

Voor de hele Markerkant wordt gestreefd naar intensiever ruimtegebruik. Dit betekent dat een efficiënter gebruik van het aanwezige groen kan plaatsvinden ten behoeve van uitbreiding bedrijfspanden en het oplossen van knelpunten in parkeren en verkeer (verbindingen tussen bv. Markerkant 14 en 13). De hoofdgroenstructuur langs de dreven, fietspaden en het water dient hierbij in stand te worden gehouden.

  • Creëren centrumrandmilieu;

Het instandhouden, aanbieden of creëren van goedkope bedrijfsruimten voor broedplaatsen, starterlocatie, opvolgmilieus zal zoveel mogelijk worden gefaciliteerd.

Functioneel profiel zoals geschetst in de Toekomstvisie 2015

  • Deelgebieden 14+15: Gemengd profiel/Centrumrand:
    Bestendiging van de huidige toegelaten functies (zoals ambachtelijke, industriële en groothandelsbedrijven). De aanwezigheid van een aantal kleine bedrijfspanden biedt de mogelijkheid voor vestiging van ateliers en startende bedrijven. Huidige van het profiel afwijkende bedrijven worden ingepast. Nu aanwezige reguliere detailhandel wordt tijdelijk toegelaten (na vertrek geen hernieuwd gebruik).
  • Deelgebieden 12 en 13: Gemengd profiel + /Starterslokatie:
    Gemengd profiel maar inclusief kleinschalige dienstverlenende (startende) bedrijven. Markerkant 12 en een deel van Markerkant 13 hebben reeds een dergelijk profiel. Nu aanwezige reguliere detailhandel en bijvoorbeeld een synagoge worden tijdelijk toegelaten (na vertrek geen hernieuwd gebruik).
  • Deelgebieden 10,11 en 16 Consument verzorgend/PDV-concentratiegebied:
    PDV, horeca (categorie licht en middelzwaar, waaronder b.v. een partycentrum). Alle van dit profiel afwijkende functies (zoals groothandel in buizen, kleinschalige logistiek, sportschool) worden ingepast. Nu aanwezige reguliere detailhandel wordt ook hier tijdelijk toegelaten (na vertrek geen hernieuwd gebruik).
    Waar in de Detailhandelsnota ook voor Markerkant 13 PDV mogelijk wordt gemaakt wordt hiervan in de visie afgeweken door PDV alleen binnen één aansluitend gebied (10, 11 en 16) te clusteren.

Uitwerking/branchering detailhandel gehele terrein:

Perifere detailhandel:

- Auto's, Boten, Caravans, inpassing van alle huidige vestigingen op terrein

- Wonen/woninginrichting, Keukens/sanitair, Bouwmarkten. Geclusterd in de zones Markerkant 10, 11 en 16.

Kleinschalige reguliere detailhandel:

- in diverse delen van de Markerkant maar met een accent in Markerkant 12 uitsluitend door tijdelijke legalisatie van huidige vestigingen.

Detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit:

- toestaan bij alle bedrijven (voortzetting van bestaand beleid).

In dit bestemmingsplan Markerkant is, mede naar aanleiding van recenter beleid (Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid, zie hieronder) op onderdelen afgeweken van de uitgangspunten en het daaruit voortvloeiende functionele profiel zoals omschreven in de Toekomstvisie. In hoofdstuk 5.1 van dit bestemmingsplan wordt hier een nadere toelichting op gegeven.

Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV) (vastgesteld door de raad op 18 februari 2010 en gedeeltelijk goedgekeurd door de provincie bij brief van 21 september 2010)

Deze visie is een nadere uitwerking van de Visie Werklocaties Flevoland 2020 uit 2005.(Met de provinciale visie heeft de provincie haar beleid voor werklocaties geherformuleerd, als bouwsteen voor het provinciaal economisch beleid. De visie geldt tevens als kader voor de Gemeentelijke VestigingsplaatsVisies (GVV) die de gemeenten dienen op te stellen volgens het nieuwe locatiebeleid. Inmiddels wordt al weer gewerkt aan een nieuwe provinciale visie; verwacht wordt dat deze in 2011 wordt vastgesteld).

Om Almere te ontwikkelen tot een complete stad met een eigen economisch identiteit én daarmee de concurrentiepositie van de Randstad te versterken, is meer werkgelegenheid nodig voor een evenwichtige woonwerkbalans. Deze visie beoogt de economische ontwikkeling te versterken, de mobiliteit te beheersen, de infrastructuur efficiënt te gebruiken en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te verbeteren. Hiermee kan Almere een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven én haar inwoners voldoende, gevarieerde werkgelegenheid bieden. Hoofdpunten zijn:

  1. 1. Almere Principles zijn vertrekpunt voor de ontwikkeling van toekomstige vestigingslocaties. De Principles zijn geoperationaliseerd naar uitgangspunten voor de vestigingsvisie. Deze zijn vertaald naar onderdelen voor een uitvoeringsprogramma, welke praktisch kan worden gekoppeld aan de levenscyclus van vestigingslocaties (fase van ontwikkeling, realisatie, beheer, herstructurering).
  1. 2. programmering van vestigingslocaties gericht op voldoende (direct beschikbare, geplande en gereserveerde) voorraad. Voor het scheppen van 100.000 extra banen moeten verschillende typen vestigingslocaties worden aangeboden. Voor de lange termijn (2030) is 680 extra hectare voor bedrijventerreinen, 1 miljoen m2 extra kantoorvloeroppervlak en 250 hectare voor (grootschalige) voorzieningen gereserveerd.
  1. 3. formuleren van uitgangspunten voor duurzame gebiedsontwikkeling. In nota's van uitgangspunten worden condities en randvoorwaarden voor duurzaamheid op maat vastgesteld. Hierbij geldt: (1) richtinggevende terreinquotiënt voor industriële en logistieke bedrijven (35-50 arbeidsplaatsen/ha); (2) benutten van mogelijkheden voor duurzame ontwikkeling (inhoud, procesgang, financiering); (3) meer aandacht voor mogelijkheden van tijdelijke natuur op braakliggende terreinen; (4) actief parkmanagement; (5) programmering van de herstructurerings-opgave, gericht op tijdig anticiperen op verminderde kwaliteit van vestigingslocaties.
  1. 4. faciliteren en stimuleren van functiemenging op vestigingslocaties. Uitgangspunt voor specifieke werkmilieus en binnenstedelijke bedrijventerreinen is dat bestaande bedrijven hiervan geen hinder in de bedrijfsvoering ondervinden. Functiemenging faciliteren en stimuleren door (1) hanteren van een kader en kaart voor functiemenging als basis voor nieuwe bestemmingsplannen; (2) in de bestaande stad én de ontwikkelingsgebieden ruimte bieden aan functiemenging (kleinschalige 'werkvlekken' of werkstrips bij entrees van woonwijken, of gebouwconcepten als bedrijfsverzamelgebouwen, kantorenvilla's en speciale woonwerk-woningen en woningen, etc.
  1. 5. behoud van werkgelegenheid op bedrijventerreinen als uitgangspunt voor herstructurering en het uitwerken van het beheer en de herstructureringsopgave. Voorkomen moet worden dat de aanzuigende werking van nieuwe locaties leidt tot achteruitgang en zelfs leegstand. Uitgangspunt bij herstructurering is dat de werkgelegenheid op de bestaande terreinen behouden blijft; deze vormt een belangrijke basis voor de opgave van 100.000 extra banen. Voornemens zijn: (1) stimuleren van (duurzame) beheervormen op bestaande terreinen. Basis is een vast te stellen gemeentelijk standaardpakket voor onderhoud en beheer per bedrijventerrein. Ondernemers kunnen gebruik maken van de Experimentenwet BedrijfsInvesteringsZones; (2) een kwaliteitskaart met bijbehorend programma voor vestigingslocaties, in aansluiting op de actualisering van gebiedsprogramma's; (3) uitwerken van de herstructureringsopgave, omdat op termijn zwaardere vormen van herstructurering (revitalisering en herprofilering) niet volledig zullen worden voorkómen.


De visie is vertaald in een overzicht van typen vestigingslocaties, waarin is aangegeven of, en zo ja onder welke voorwaarden, functies als detailhandel (regulier, pdv en gdv), kantoor, voorzieningen, wonen e.d. mogelijk zijn. Analoog aan de provinciale beleidsregel "locatiebeleid stedelijk gebied 2008" wordt onderscheid gemaakt in centrummilieus (grootstedelijk en overig), gemengde woon-werkmilieus (gemengd wonen-werken en binnenstedelijk) en specifieke werkmilieus (kantoren, voorzieningen, regulier bedrijventerrein en industrieterrein). Daarnaast is in de GVV een kader voor functiemenging omschreven.

Markerkant wordt in dit kader omschreven als een Regulier bedrijventerrein, met een modern gemengd karakter, met bedrijvigheid in de milieucategorieën 1 tot en met 3. Op dit bedrijventerrein is wonen niet toegestaan. Reguliere detailhandel is in principe niet toegestaan mits als ondergeschikte nevenactiviteit tot max. 100m² vvo per bedrijf + een maximum van 20% bvo. De kantoorhoudendheid is max 50% en mag 100% zijn in de aangewezen zones. PDV is toegestaan en hiervoor wordt verwezen naar de richtlijnen zoals genoemd in de nota detailhandel uit 2004. GDV is niet toegestaan. Maatschappelijke voorzieningen zijn niet toegestaan tenzij gerealiseerd binnen een business facility point. Hetzelfde geldt voor overige voorzieningen. Parkeren dient op Markerkant op eigen terrein plaats te vinden danwel op gedeeld terrein.

De provincie heeft bij brief van 21 september 2010 de GVV gedeeltelijk goedgekeurd. De provincie heeft goedkeuring onthouden aan die delen in het GVV die betrekking hebben op de “zoekruimte voor zones met binnenstedelijk karakter op reguliere bedrijventerreinen (kaart bijlage 5)”. In het GVV is Markerkant getypeerd als een specifiek werkmilieu/reguliere bedrijventerrein. In het GVV is Markerkant ook aangeduid als zoekzone met een binnenstedelijk karakter. De Provincie heeft hier goedkeuring aan onthouden.

In het GVV wordt ook een paragraaf (5.5) gewijd aan herstructurering, hierbij is Markerkant genoemd als potentieel gebied waar deze problematiek in de toekomst aan de orde kan komen.

In hoofdstuk 5.1 van dit bestemmingsplan wordt nader ingegaan op de verwerking van de GVV in dit bestemmingsplan en de relatie met de Nota Detailhandel en de Toekomstvisie Markerkant 2015.

4.3.5 Groene stad

Waterplan Almere (vastgesteld door de raad op 15 september 2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden.

Gemeente en Waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

De Stadswetering die het Weerwater met de Leeghwaterplas verbindt loopt gedeeltelijk langs het plangebied. In die zin is deze nota van toepassing. Er vindt echter geen herstructurering van de bestaande bebouwing plaats.

4.3.6 Veiligheid

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (vastgesteld door het college van B en W op 6 december 2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk.

De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen.

Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat opslag en -verkoop van consumentenvuurwerk kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven is uitgesloten.

Voor Markerkant betekent dit dat opslag en verkoop van consumentenvuurwerk zal worden toegestaan.

4.3.7 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Beleidsnota Archeologie 2009

Op 18 juni 2009 heeft de gemeenteraad de uitgangspunten voor het Archeologiebeleid, de Archeologieverordening en de Toelichting daarop vastgesteld. Op 13 juli 2009 is de Archeologieverordening van kracht geworden.

De uitgangspunten van de beleidsnota Archeologie 2009 zijn de volgende:

  • het voeren van een eigen gemeentelijk selectiebeleid zoals vastgelegd in de Archeologienota 2009, met het doel een representatief deel van het archeologisch erfgoed in Almere op te sporen en te behouden. Door dit beleid kiezen wij voor een efficiënte en terughoudende invulling aan de wettelijke taak van de gemeente op het gebied van archeologische monumentenzorg.
  • de archeologische onderzoeksplicht alleen op te leggen in een beperkt areaal aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere;
  • vindplaatsen die behoudenswaardig zijn, worden beschermd door inpassing in ruimtelijke plannen: dat wil zeggen hen een inrichting te geven die het archeologisch karakter herkenbaar beleefbaar maakt voor de Almeerders (van bijv. overbouwen, het aanleggen van waterpartijen, parkeerplaatsen, kabels en leidingen, of van wijzigingen die risico's op degradatie met zich brengen) kan zonder Archeologie- of aanlegvergunning (per 1 oktober 2010: omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden) geen sprake zijn);
  • in geval behoud ter plaatse niet op deze wijze gerealiseerd kan worden, dan zal de behoudenswaardige vindplaats worden opgegraven;
  • het terrein waarin een behoudenswaardige vindplaats is gelegen die ter plekke behouden wordt door inpassing, niet uit te geven;
  • de kosten voor inventariserend veldonderzoek, (van gemiddeld € 3.000 per ha, prijsniveau 2008) en daarnaast van inpassing, planaanpassing en inrichting ten laste brengen van de grondexploitatie;
  • de uitvoeringskosten van beheer ten laste te brengen van het gebiedsbeheer.

Deze uitgangspunten zijn vastgelegd in de Archeologieverordening. In de eveneens vastgestelde Toelichting Archeologieverordening is uiteengezet wat de betekenis en consequenties zijn van de verschillende artikelen van de Archeologieverordening. Op de Archeologische Beleidskaart Almere is aangegeven in welke gebieden wel en geen vooronderzoeksverplichtingen gelden.

Voor het plangebied betekent dit dat voor bepaalde deelgebieden stringentere regels gelden. Op de plankaart is aangegeven voor welke gebieden dit van toepassing is.

Hoofdstuk 5 Bestemmingsplanuitgangspunten

5.1 Planologische Uitgangspunten

De ruimtelijke opzet van Markerkant wordt gekenmerkt door een indeling in deelgebieden (Markerkant 10 t/m 16). In een aantal deelgebieden hebben zich ontwikkelingen voorgedaan die afwijkend zijn ten opzichte van de regels zoals gesteld in het bestemmingsplan. Markerkant, een gemengd bedrijventerrein, transformeert langzaam naar een consument verzorgend terrein. Naast 'gemengde bedrijven' die op grond van het huidige bestemmingsplan zijn toegestaan (zoals ambachtelijke en industriële- en groothandelsbedrijven) zijn er nu ook dienstverlenende bedrijven, detailhandel en horeca gevestigd, veelal illegaal. De gemeente wil sturing geven aan deze ontwikkeling om met name de toekomstige detailhandelspositie van het stadscentrum niet te ondermijnen. Het is daarom noodzakelijk duidelijkheid te verschaffen over de toekomst van Markerkant.

In dit bestemmingsplan zijn actuele ontwikkelingen, vastgesteld beleid en gewijzigde inzichten samen gebracht en vertaald in planologische uitgangspunten. Deze uitgangspunten zijn vervolgens omgezet in een juridisch planologische regeling. Daarbij zijn bestaande rechten zoals vastgelegd in het geldende bestemmingsplan zoveel mogelijk gerespecteerd. Het nieuwe bestemmingsplan biedt hierdoor een actueel kader om gewenste ruimtelijke ontwikkelingen te kunnen sturen.

5.1.1 Toetsing aan beleid

De Toekomstvisie Markerkant 2015 (vastgesteld in 2005) heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de invulling van het voorontwerpbestemmingsplan. De ontwikkelingen van de afgelopen jaren en de gewijzigde inzichten over de invulling van Markerkant hebben er echter toe geleid dat niet alle in de visie gestelde maatregelen zijn overgenomen. Na de tervisielegging van het voorontwerpbestemmingsplan is nieuw beleid vastgesteld, namelijk de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid Almere, kortweg GVV genoemd. Het bestemmingsplan is in ontwerp, voor zover nodig, aan dit nieuwe beleid aangepast. Na de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan is weer nieuw, voor het plangebied relevant, beleid vastgesteld: de Detailhandelsvisie Almere 2012. Hieronder wordt eerst ingegaan op de GVV, waarbij tevens voorzover relevant een relatie wordt gelegd met de Detailhandelsvisie Almere 2012, de Nota Detailhandel in Almere (2004) en de Toekomstvisie Markerkant 2015. Vervolgens komen in paragraaf 5.1.1.2 de Nota Detailhandel van 2004, de Toekomstvisie Markerkant 2015 en de Detailhandelsvisie Almere 2012 nog eens aan de orde, maar dan over het geldende beleid ten aanzien van reguliere detailhandel. In paragraaf 5.1.2 wordt vervolgens kort aangegeven hoe de hier behandelde onderwerpen in het bestemmingsplan zijn geregeld.

5.1.2 Ruimtelijke vertaling

Concreet betekent het bovenstaande het volgende:

  • Kleinschalige detailhandel

In de Toekomstvisie is voor deelgebieden waar kleinschalige detailhandel is gevestigd, een uitsterfregeling het uitgangspunt van beleid. Dit zou betekenen dat op termijn geen detailhandel meer mogelijk is op Markerkant.

In dit bestemmingsplan is gekozen voor een afwijkende regeling voor deelgebied 12. De keuze voor deze afwijkende regeling is met de vaststelling van de Detailhandelsvisie Almere 2012 bekrachtigd. Dit deelgebied functioneert als broedplaatsmilieu voor startende ondernemers en kleinschalige detailhandel. Daarom wordt de aanwezige detailhandel met de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan gelegaliseerd. In tegenstelling tot in de rest van Markerkant, geldt in deelgebied 12 voor reguliere detailhandel geen uitsterfregeling. Vestiging van nieuwe reguliere detailhandel wordt echter wel zeer beperkt toegestaan.
In het voorontwerp van dit bestemmingsplan was gekozen voor een ontheffingsmogelijkheid voor maximaal 10 detailhandelsbedrijven binnen deelgebied 12, naast de reeds bestaande detailhandelsvestigingen. Van deze ontheffingsmogelijkheid is echter afgestapt vanwege de onduidelijkheid van de regeling voor de ondernemer/eigenaar en de complexiteit van handhaafbaarheid voor de gemeente. In dit bestemmingsplan is daarom de toevoeging van nieuwe reguliere detailhandel beperkt tot de bedrijfsverzamelpanden Markerkant 12 05 (1t/m 14) en Markerkant 12 06 (1 t/m 10). Naast duidelijkheid voor de gebruiker is hiermee ook de mogelijkheid tot handhaving verbeterd. De locatie is centraal gelegen in deelgebied 12 en heeft al een hoge concentratie detailhandel. Het betreft twee panden tegenover elkaar, gelegen aan de centrale (auto)ontsluitingsweg van deelgebied 12. Door in deze twee panden de mogelijkheid van kleinschalige reguliere detailhandel te concentreren ontstaat er een duidelijke structuur en zichtbaarheid in het gebied. Dit komt de consument en de detaillist ten goede.

Om een verdere verbetering van de stedenbouwkundige structuur in de toekomst mogelijk te maken is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de resterende, in deelgebied 12 verspreid aanwezige detailhandel, te concentreren in het pand Markerkant 12 01. Dit houdt in dat het mogelijk wordt om via een wijzigingsplan detailhandel in het pand Markerkant 12 01 mogelijk te maken als tegelijkertijd elders in deelgebied 12 een aanduiding 'detailhandel' komt te vervallen. In het licht van deze regeling is voor een tweetal units waar op de ijkdatum detailhandel aanwezig was, maar die vervolgens vertrokken is, de aanduiding verplaatst naar het pand Markerkant 12 01.

Met de mogelijkheid van detailhandel in de panden Markerkant 12 05 en 06 worden ten opzichte van de ijkdatum (23 november 2009) 8 nieuwe detailhandelsvestigingen mogelijk gemaakt binnen deze twee panden. Om tot het totaal van 10 nieuwe vestigingen te komen, zoals met de ontheffingsmogelijkheid in het voorontwerp was opgenomen, is er voor gekozen om, naast de hiervoor vermelde wijzigingsbevoegdheid, bij 2 units binnen het pand Markerkant 12 01 het gebruik ten behoeve van detailhandel direct met een aanduiding op de plankaart mogelijk te maken.

In de overige deelgebieden is kleinschalige detailhandel, anders dan ondergeschikte detailhandel, niet toegestaan en wordt aan de aanwezige detailhandelsbedrijven een uitsterfregeling verbonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0017.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0018.png"

  • Perifere detailhandel

Conform de GVV en de Detailhandelsvisie Almere 2012 ( en voorheen conform de Nota Detailhandel (2004)) vormen Markerkant 10, 11, 13 en 16 de concentratiezone voor perifere detailhandel. Binnen deze deelgebieden is getoetst of gebruik van het hele pand ten behoeve van perifere detailhandel mogelijk/bezwaarlijk is. Indien geen ruimtelijke bezwaren bleken, is het hele pand bestemd voor (o.a.) perifere detailhandel. In het vervolg zal nauwlettend moeten worden toegezien op de naleving van de regels zoals gesteld in dit bestemmingsplan.

  • Kleinschalige maatschappelijke voorzieningen

De aanduidingen 'maatschappelijk', 'cultuur en ontspanning' en 'sport' op het reguliere bedrijventerrein Markerkant (deelgebied 14 en 15), zoals opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan zijn geschrapt. Hiermee vervalt de rechtstreekse mogelijkheid voor de vestiging van (semi-) maatschappelijke voorzieningen op Markerkant als regulier bedrijventerrein. In lijn met het uitgangspunt van de GVV kan voor individuele gevallen op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing (buitenplans) worden afgeweken van de bestemming teneinde functiemenging mogelijk te maken. Uitgangspunt daarbij is dat de mogelijkheden van de bestaande/overige bedrijven op het bedrijventerrein niet negatief worden beïnvloed en de functiemening goed ruimtelijke onderbouwd kan worden. De thans aanwezige (semi-) maatschappelijke voorzieningen zijn beoordeeld door het Midoffice. Indien het Midoffice positief heeft geadviseerd over het betreffende gebruik ter plaatse is een aanduiding opgenomen zonder uitsterfregeling. Bij een negatief advies geldt dat het betreffende gebruik nog maximaal 5 jaar mag worden voortgezet indien het gebruik reeds plaatsvond op 23 november 2009. Is het betreffende (negatief beoordeelde) gebruik na die datum aangevangen dan is er geen aanduiding op de plankaart opgenomen en dient het gebruik te worden beëindigd.

  • Dienstverlening en zelfstandige kantoren

Op Markerkant is nu een mix aan persoonlijke en zakelijke dienstverlening aanwezig. De Toekomstvisie spreekt zich niet uit over de verschillende vormen van dienstverlening. Daarin wordt een verruiming van de mogelijkheden voor dienstverlening in algemene zin op Markerkant voorgestaan. Gelet op de reeds aanwezige kleinschalige bedrijfspanden en het reeds bestaande profiel van deelgebied 12 wordt in dit deelgebied beide vormen van dienstverlening toegestaan waarbij per eindgebruiker maximaal 250 m² b.v.o. mogelijk is alsmede op het perceel van het pand New Element in deelgebied 13.

5.2 Functionele Structuur

Voor de verschillende delen van Markerkant is op grond van de huidige en de gewenste situatie een functieprofiel opgesteld, dat de basis is voor de bestemmingsplanregeling:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0019.jpg"

Markerkant 10, 11 en 16: "Gemengd profiel, consumentverzorgend, PDV concentratiegebied"

  • Groothandels-, industriële en ambachtelijke bedrijven;
  • Perifere detailhandel in de daartoe bestemde panden.

Markerkant 12: "Gemengd profiel+, starterslocatie"

  • Groothandels-, industriële en ambachtelijke bedrijven;
  • Dienstverlening en zelfstandige kantoren met een maximum van 250 m2 bvo per vestiging;
  • Reguliere detailhandel (maximaal het bestaande aantal m2) met een mogelijkheid voor maximaal 10 nieuwe vestigingen van maximaal 100 m2 V.V.O.per vestiging binnen twee aangewezen panden;

Markerkant 13: "Gemengd profiel"

  • Groothandels-, industriële en ambachtelijke bedrijven;
  • Zelfstandige kantoren op het perceel van het gebouw 'New Element' (met een maximum van 250 m2 bvo per vestiging);
  • Perifere detailhandel in het Mondriaangebouw en de Mondriaan units.

Markerkant 14: "Gemengd profiel, centrumrand"

  • Groothandels-, industriële en ambachtelijke bedrijven;

Markerkant 15: "Gemengd profiel, centrumrand plus"

  • Groothandels-, industriële en ambachtelijke bedrijven;

Voor alle bedrijven geldt dat detailhandel als ondergeschikte nevenfunctie wordt toegestaan.

Verder worden alle, legale, bestaande (op 23 november 2009) functies en oppervlaktes die met het gewenste beeld in strijd zijn met een aanduiding mogelijk gemaakt in combinatie met een wijzigingsbevoegdheid en alle illegale bestaande (op 23 november 2009) functies via een voorlopige bestemming nog voor maximaal 5 jaar toegestaan.

Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende(bedrijven) en milieugevoelige functies (scholen, woningen, etc.) ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Bij milieuzonering wordt uitgegaan van milieunormen met een ruimtelijke dimensie. Het gaat om in afstanden uit te drukken aspecten als geluid, geur, stof en gevaar. Bij het bedrijventerrein Markerkant is sprake van een bestaande situatie, waarbij op sommige plaatsen de afstand tussen woningen en bedrijven niet zo groot is. Teneinde de planologische mogelijkheden bij bedrijfswisselingen inzichtelijk te maken, is het wenselijk om aan de hand van de aanwezige bedrijven en de omgevingsfactoren (woongebieden) een milieuzonering op te stellen.

De milieuzonering voor dit bestemmingsplan is opgesteld op basis van de VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering"(2009). In deze publicatie zijn voor een groot aantal bedrijfsactiviteiten de richtafstanden tot een rustige woonwijk aangegeven. Markerkant is gezoneerd conform deze richtafstanden, uitgaande van de woonwijken die ten oosten en westen van het plangebied zijn gelegen. De zonering is gebaseerd op oplopende milieucategorieën. Naarmate het bedrijf in een zwaardere milieucategorie valt zal de afstand tot de woonbebouwing groter moeten zijn. Om inzicht te krijgen in de milieucategorie van bedrijven wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar de mate van belasting van het milieu. Deze Staat van Bedrijfsactiviteiten maakt deel uit van de regels. Hoe hoger de milieubelasting van een bedrijf, hoe hoger de milieucategorie zal zijn waaronder het bedrijf valt.

Binnen milieucategorie 3 is in dit plan een tweedeling gemaakt tussen licht, categorie 3.1 (50 m tot woonbebouwing) en zwaar, categorie 3.2 (100 m tot woonbebouwing). Twee bedrijven zitten één milieucategorie boven de toegestane categorie. Zij zullen een maatbestemming krijgen, waardoor bij vertrek alleen een soortgelijk bedrijf in deze hogere categorie wordt toegelaten en andere bedrijven moeten passen binnen de milieuzonering.

In het plangebied zijn twee benzineservicestations aanwezig met (een milieuvergunning voor) de verkoop van LPG.

Ten behoeve van de veiligheid wordt op de plankaart een zone rond het LPG-vulpunt aangegeven waarin geen gevoelige bestemmingen, waaronder kantoren, mogen worden gerealiseerd. Hierbij zijn om saneringsituaties te voorkomen de afstandcriteria van het besluit Kwaliteitseisen externe veiligheid inrichtingen milieubeheer gehanteerd.

5.3 Stedenbouwkundige Structuur

Uitgangspunt voor de stedenbouwkundige structuur is dat bestaande rechten zoals vastgelegd in het geldende bestemmingsplan, zoals bebouwingspercentages en andere bouwregels, worden gerespecteerd en geen gebouwen of functies worden wegbestemd.

In verband met het Bouwbesluit zijn de bouwhoogten met een meter verhoogd.

  1. a. Gevellijn

In het geldende bestemmingsplan was voorgeschreven dat publieksgerichte delen van bedrijven in de op de plankaart aangegeven gevellijn gerealiseerd moeten worden. In het nu voorliggende bestemmingsplan wordt deze kwaliteit gewaarborgd door de regeling van de bouwvlakken en de bestemming 'Groen', die specifiek' is gereserveerd voor het groene raamwerk.

  1. b. Groenstructuur

In het geldende bestemmingsplan was ook het in paragraaf 5.1 genoemde "restgroen" bestemd als 'groendoeleinden'. Op basis van het in het kader van de Toekomstvisie vastgestelde groene raamwerk zijn de restgroenstroken bestemd als 'Verkeer-Verblijfsgebied', waarmee naast groenvoorzieningen ook wegen en parkeerplaatsen zijn toegestaan. Het structurele groen is als 'Groen' bestemd. Deze, als 'Groen' aangewezen groenstroken langs de dreven en het water dienen door middel van laanbeplanting structuur te geven aan het beeld, waardoor de gevellijn losser gelaten kan worden.

  1. c. Minimum bebouwingspercentage

Voor alle bestemmingsvlakken gold een minimum bebouwingspercentage. In een aantal gevallen is minder dan 30% bebouwd. Het minimum percentage is daarom in dit bestemmingsplan niet meer opgenomen.

5.4 Verkeer

Autoverkeer

Uit verkeerskundig onderzoek volgt dat vooral de kruising bij het tankstation aan Markerkant 10 01 zal moeten worden aangepast. De voorsorteervakken moeten worden verlengd. Dit betekent dat de in- en uitrit van het tankstation aangepast moeten worden. Ook de ontsluiting naar Nivado en Het Houten Speelgoedparadijs (Markerkant 10, nummers 2 en 4) ligt erg dicht op de kruising. Ook deze ontsluiting zal mogelijk moeten verdwijnen. Bij de IJsselmeerweg geldt dat de kruising recentelijk is aangepast en voorlopig voldoende capaciteit heeft. Bij een toekomstige reconstructie is fysiek voldoende ruimte om de aanpassingen te realiseren. Voor de interne wegen van het gebied geldt dat deze in principe voldoende capaciteit hebben. Op piekmomenten zal er een verminderde doorstroming zijn. Dit zal echter altijd het geval zijn, ook als nieuwe wegen in het gebied worden aangelegd. Het instellen van parkeerverboden langs deze wegen zal de doorstroming verbeteren.

Parkeren

Ook in de toekomst blijft voor het bedrijventerrein uitgangspunt dat het parkeren op eigen terrein wordt opgelost. Hierdoor wordt de doorstroming en de leefbaarheid op de openbare weg zo veel mogelijk gegarandeerd. Nieuw te vestigen bedrijven en detailhandel dienen zich daarom te houden aan in dit bestemmingsplan opgenomen parkeernormen. Ook indien bestaande bedrijven uitbreiden dienen zij te voldoen aan de gestelde parkeernormen.

De normatieve behoefte moet op eigen terrein gerealiseerd worden. Alleen in bijzondere gevallen is het toegestaan de parkeerbehoefte deels langs de openbare weg op te lossen. In die situatie zal door de gemeente een parkeerbalans worden opgesteld waaruit moet blijken dat in de maatgevende situatie voldoende parkeercapaciteit in de omgeving aanwezig is. De parkeerbalans zal door de gemeente worden opgesteld volgens de richtlijnen zoals deze zijn opgenomen in het ASVV 2004 van het CROW.

Als een bedrijf zich wil vestigen waarvoor in dit bestemmingsplan geen parkeernorm is opgenomen, zal de Gemeente Almere de aanvraag toetsen volgens, voor die functie in de verkeerswereld, gangbare parkeernorm.

Openbaar vervoer

Eventuele verbeteringen in het openbaar vervoer worden jaarlijks doorgevoerd middels aanpassingen in de dienstregeling in overleg met de vervoerder.

5.5 Groen, Blauw En Natuur

5.5.1 Groen en blauw

Uitgangspunt is dat het aanwezig groen efficiënter kan worden gebruikt door voornamelijk "restgroen" te benutten voor de uitbreiding van bedrijfspanden en het oplossen van knelpunten in de parkeervoorzieningen.

Daarbij is behoud van het groene en blauwe raamwerk uitgangspunt (zie plaatje).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0020.png"

Dit is vertaald door het groene raamwerk te bestemmen als 'groen', waarbij rijwegen en parkeerplaatsen niet zijn toegestaan, en het blauwe raamwerk als 'water'.

Het "restgroen" dat buiten het groene raamwerk valt, met uitzondering van het groen langs langzaamverkeerroutes, valt onder de bestemming 'verkeer- verblijfsgebied', waar rijwegen en parkeerplaatsen wel zijn toegestaan. Het bestemmingsplan biedt zo de mogelijkheid om in het restgroen parkeervoorzieningen te realiseren.

Aan de randen van de kavels zijn uitbreidingen van het bedrijfserf toegestaan, middels een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro (zie artikel 20 van de planregels).

Op het gebied is de Boswet niet van toepassing (valt binnen de bebouwde kom-grens op grond van de boswet).

5.5.2 Natuur

Ecologische structuur

In het plangebied zijn geen parken of andere grotere groene eenheden gelegen. Alleen het groene en blauwe raamwerk kan als ecologische structuur worden aangemerkt en blijven in dit plan behouden.

Gebiedsbescherming

In de directe omgeving van het bestemmingsplan zijn geen gebieden gelegen die op grond van de Natuurbeschermingswet als Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument zijn aangewezen. Op grotere afstand liggen Lepelaarplassen (1,5 km), Markermeer (3 km) en Oostvaardersplassen (5,5 km). Op grond van de afstand tot deze gebieden en de aard van het bestemmingsplan kan een (significant) negatief effect op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden worden uitgesloten.

Soortbescherming

Broedende vogels mogen niet verstoord worden en hiervoor kan geen ontheffing aangevraagd worden. Het kappen van bomen, verwijderen van vegetatie en overige werkzaamheden die verstorend kunnen werken voor broedende vogels dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden. Het broedseizoen verloopt globaal van 15 maart tot 15 augustus, maar het verbod geldt ook voor vogels die buiten deze periode broeden.

Indien bomen gekapt worden, moeten deze gecontroleerd worden op de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten. Nesten van bosuil, steenuil, kerkuil, groene specht, zwarte specht en grote bonte specht zijn, indien nog in functie, jaarrond beschermd onder artikel 11 van de Ffwet. Nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten en van ransuil zijn ook jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep.

Vleermuizen gebruiken lijnstructuren zoals grachten en bomenrijen voor hun vliegroutes en als foerageergebied. Indien er veranderingen aan dergelijke lijnstructuren worden aangebracht, dient het effect hiervan op vleermuizen in kaart te worden gebracht. Indien gebouwen gesloopt worden, moet onderzocht worden of er verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Een ontheffing voor overtredingen van verbodsbepalingen ten aanzien van vleermuizen kan alleen worden aangevraagd op grond van dwingende redenen van groot openbaar belang.

Op basis van gebiedskennis en recente inventarisaties wordt uitgesloten dat met het bestemmingsplan de beschermingsbepalingen voor beschermde diersoorten (waaronder vogels) in het geding komen. Langs de wateren broeden diverse vogels (knobbelzwaan, fuut, meerkoet, kleine karekiet) maar aangezien deze als blauw raamwerk intact blijven wordt geen effect verwacht, evenals beschermde fauna in het water (o.a. amfibieën en beschermde flora in, aan of langs het water (o.a. rietorchis). Verder valt te verwachten dat diverse vleermuissoorten in het gebied foerageren. Belangrijk daarbij is dat lijnvormige groene elementen in stand blijven. Dit wordt gegarandeerd door het Groene Raamwerk.

Ten aanzien van werkzaamheden geldt de gedragscode Flora- en faunawet die in de zomer van 2009 door de Minister LNV is goedgekeurd. Daarmee is de bescherming uit de Flora- en faunawet voldoende gewaarborgd.

5.6 Milieuaspecten

5.6.1 Geluid

Wegverkeerslawaai

Sommige objecten/functies zijn volgens de Wet geluidhinder niet als geluidsgevoelig aan te merken. Op grond van jurisprudentie dan wel vanuit algemeen gebruikelijke toetsingskaders kunnen deze wel als zodanig worden behandeld. Dit geldt m.n. voor functies waarbij geluidsgevoelige ruimtes aanwezig zullen zijn (b.v. slaapkamers, leslokalen e.d.), doch het object als geheel niet valt onder één van de definities voor 'geluidsgevoelige bestemmingen/objecten' als bedoeld in de Wet geluidhinder en bijbehorende besluiten.

Spoorweglawaai

Volgens onderstaande kaart is de spoorlijn van Almere opgedeeld in 3 trajecten:
afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0021.jpg"

Toetsingsgebied Traject 355-356: 600 meter aan weerszijde van het spoor anno 2009
Toetsingsgebied Traject 357 : 500 meter aan weerszijde van het spoor anno 2009

Voor het plangebied is traject 355-356 (600 meter) van toepassing. Het gebied valt nu deels binnen het toetsingsgebied van het spoor (zie figuur in hoofdstuk 3.6.1 onder 'spoorweglawaai'). De huidige ontwikkelingen t.a.v. de spoorverdubbeling zijn nu actueel. Binnen het toetsingsgebied voor spoorweglawaai worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten toegelaten dan wel gerealiseerd.

Industrielawaai

In het akoestisch onderzoek (Akoestisch Ondezoek Markerkant WKC-terrein Geluidzonering, september 2003 opgesteld door DSA, Team Onderzoek en Advies rapportnr. R027/TT) zijn opgenomen de WKC (vergunning uit 1997 en een melding ten behoeve van een 3e hulpketel uit 1999) en het onderstation (vergunning 1995). Dit akoestisch onderzoek heeft geresulteerd in een nieuw (i.c. geactualiseerd) zonevoorstel. De nieuwe zonegrens van dit voorstel ligt iets ruimer dan de zonegrens uit 1986. Hierdoor past de extra benodigde geluidsruimte, zoals opgenomen in de vigerende vergunning van de WKC, binnen de zonegrens zoals die in onderhavig bestemmingsplan is opgenomen. Daar er geen geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de nieuwe zonegrens, levert het geen nadelige gevolgen op.

De zone van de HWC is ongewijzigd en komt derhalve overeen met de reeds vastgestelde zone uit 1986.

De beide zones zijn op de plankaart opgenomen.

Voor de bedrijventerreinen anders dan waarop de HWC en de WKC zijn gevestigd, is een bepaling opgenomen waarin staat dat het niet is toegestaan een bedrijf te vestigen of in werking te hebben dat valt onder een van de categorieën van bedrijven zoals genomen in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit van de Wet milieubeheer.

5.6.2 Lucht

De 'Wet luchtkwaliteit' (2007) bevat een gebiedsgerichte aanpak via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit ( NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Met name doordat projecten waarvan vastgesteld is dat deze 'Niet in betekenende mate' ( NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL samen om in gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden) de luchtkwaliteit te verbeteren. Het project A6/A9 Schiphol-Amsterdam-Almere (SAA) ís als 'in betekenende mate'-project opgenomen in het NSL. Zie hiervoor het NSL, blz. 70 en bijlage 8, IB nr. 1003.

In de beschrijving van de omvang van dit project wordt de Hoge Ring S101 genoemd. Het betreft de reconstructie van knooppunt Almere. Op basis van de monitoringstool (waarin het project Hogering is opgenomen incl. de intensiteiten - vlgs. de toelichting van het project in de monitoringstool-) blijkt dat de luchtkwaliteit in het plangebied langs de Hogering in de toekomst ook geen overschrijdingen zijn te verwachten van de luchtkwaliteitsparameters NO2 en PM10.

Dit project vormt wat betreft luchtkwaliteit geen belemmering voor het plangebied gezien de afstand tot de aansluiting van de Hoge Ring – A6 en het feit dat er in de toekomst geen overschrijdingen zijn te verwachten.

Gezien het feit dat het hier gaat om een bedrijfsterrein waarbij

  • de bedrijfswoningen reeds zijn toegestaan,
  • er geen nieuwe voor luchtkwaliteit gevoelige objecten worden geprojecteerd,
  • de grenswaarden nu niet overschreden worden en ook niet zullen worden overschreden gezien de kleinschaligheid van de bedrijfsactiviteiten,

kan er, gezien hoofdstuk 5 van de Wm en de in hoofdstuk 3.6.2 bedoelde besluiten en regelingen, geconcludeerd worden dat er derhalve geen redenen zijn om voor dit gebied maatregelen op bestemmingsplanniveau te treffen om de luchtkwaliteit op termijn te verbeteren.

Zoals gebleken is in hoofdstuk 3.6.2 voldoet de huidige luchtkwaliteit aan de normen. Vanwege de landelijke generieke maatregelen en het steeds schoner worden van het voertuigenpark in Nederland, zal in de toekomst de luchtkwaliteit verder verbeteren. Op basis van deze inzichten vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de actualisatie van het bestemmingsplan.

5.6.3 Externe veiligheid

Algemeen

Deze paragraaf bevat een beschrijving van de nieuwe ruimtelijke situatie.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

De conclusies uit bijlage 3 voor de nieuwe situatie zijn:

  • bij geen van de beschouwde wegvakken is sprake van een PR 10-6 contour; de wettelijke vereiste basisbescherming wordt geboden;
  • er is geen overschrijding van de oriëntatiewaarde (OW) van het GR.

Zelfs bij én een veel hogere vervoersgroei dan de meest recente vervoerprognose én een groei van de personendichtheid met 50% op Markerkant (veel hoger dan volgens dit vooral consoliderende bestemmingsplan mogelijk is), blijft het groepsrisico - op het traject van de Markerdreef met het hoogste groepsrisico - ca. een factor 10 onder de oriëntatiewaarde. Daarom wordt hieronder volstaan met een beperkte invulling van de verantwoordingsplicht

Verantwoordingsplicht GR (VGR) transport over de weg

De uiteindelijk feitelijke groei van het transport en van de personendichtheid van het bedrijventerrein - en als gevolg hiervan de toename van het groepsrisico - is onzeker. Het groepsrisico stijgt bij het hiervoor genoemde worstcase scenario met ongeveer een factor 4,5. Meer reëel voor een periode van 10 jaar lijkt een stijging met een factor 2. De toename van het groepsrisico, worstcase tot een factor 10 onder de oriëntatiewaarde is acceptabel.

Bij de berekeningen van het groepsrisico worden conform de vastgestelde rekenwijze, verkeers-deelnemers en gebruikers van de op het bedrijventerrein (beperkt) aanwezige openbare ruimte niet meegenomen. Volgens een professionele beoordeling gaat het hierbij om een gering aantal personen binnen het invloedsgebied (ca. 150 m) van de Markerdreef. De bijdrage hiervan aan het groepsrisico in de huidige en toekomstige situatie is niet significant.

De bestaande bebouwingsvrije zone van ca. 20-45 m aan weerszijden van de Waddendreef wordt gehandhaafd. Dit vanwege het reducerende effect op (de toename van) het GR en de functie als brandwarmtebuffer (in geval van een ongeluk met brandbare vloeistoffen op deze weg met een effectgebied van ca. 30 m). Dit is in dit bestemmingsplan geborgd door de huidige bestemmings- en bebouwingsvlakken in stand te houden.

Het is op dit moment niet noodzakelijk om aanvullende ruimtelijke maatregelen te treffen.

Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor

Over de Flevolijn zal in de toekomst (naar verwachting vanaf 2015) transport van gevaarlijke stoffen gaan plaatsvinden.

Het plangebied ligt buiten de veiligheidszone van 30 m aan weerzijden van het spoor. De vereiste basisbescherming wordt geboden.

De zuidelijk punt van het plangebied ligt op ca. 400 m van het plangebied. Het plangebied ligt daarmee in zijn geheel op meer dan 200 m van de transportroute. Conform het (concept) Besluit transportroutes externe veiligheid (verder Btev) en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (verder RNVGS), hoeft indien een ruimtelijk besluit in zijn geheel op meer dan 200 m van de transportroute ligt, het groepsrisico niet te worden verantwoord. Vanwege de verwaarloosbare invloed van een dergelijke ruimtelijke ontwikkeling aan de hoogte van het groepsrisico.

De verantwoording over de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van mensen, geldt conform Btev en RNVGS indien het plangebied binnen het invloedsgebied [Gebied waarin volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Het invloedsgebied begint bij de risicobron en eindigt bij de 1% letaliteitsgrens (uitgezonderd LPG-tankstations)] van spoor ligt.

Over de Flevolijn worden volgens de 'Marktverwachting vervoer gevaarlijke stoffen per spoor', van ProRail uit 2007 de onderstaande stoffen (met bijbehorende 1%-letaliteitsafstanden volgens het 'Rekenprotocol Vervoer Gevaarlijke Stoffen per Spoor'):

Stofcategorie Voorbeeldstof Invloedsgebied (1% letaliteit)
A, brandbare gassen LPG, propaan ca. 300 m
B, giftige gassen Ammoniak ca. 1.500 m
C3, zeer brandbare vloeistoffen Benzine ca. 30 m
D3, giftige vloeistoffen Acrylnitril ca. 250 m
D4, zeer giftige vloeistoffen Fluorwaterstof ca. 3.000 m


Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van het scenario van het vrijkomen van een giftig gas en een zeer giftige vloeistof.

Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid:

De beperkte ruimtelijke ontwikkelingen in het overwegend bestaande al ingevulde plangebied leiden naar verwachting niet tot een grote negatieve invloed:

  • op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval op het spoor;
  • op de mogelijkheden om zich in veiligheid te brengen indien zich een ongeval voordoet op het spoor.

Het is op dit moment niet noodzakelijk om aanvullende ruimtelijke maatregelen te treffen.

Transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding

Buisleidingenstrook

In bijlage 3 staan de resultaten van de toetsing van de nieuwe situatie. In het veiligheidsgebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, omdat dit gebied buiten het plangebied ligt. De conclusie is dat wordt voldaan aan het Structuurschema Buisleidingen. Nadere maatregelen zijn niet nodig.

Bestaande buisleidingen

In bijlage 3 staan de resultaten van de toetsing van de nieuwe situatie. Het invloedsgebied beperkt zich in feit tot het terrein van de WKC en twee bedrijfsverzamelgebouwen. Ontwikkelingen hierbuiten dragen niet significant bij aan de hoogte van het berekende groepsrisico. Gesteld dat de personendichtheid binnen dit invloedgebied 'worstcase' met een factor 2 toeneemt in de toekomstige situatie, dan stijgt het groepsrisico van de bepalende leiding (N-533-21) weliswaar, maar ligt dan nog steeds ongeveer een factor 50 onder de oriëntatiewaarde. Conform artikel 8 van de Revb volstaat in dit geval een beperkte afweging van het groepsrisico. De groepsrisicotoename is verantwoord, en leidt niet tot maatregelen in dit ruimtelijke plan.

Aanleg nieuwe buisleiding

Het voornemen bestaat de Hulpwarmtecentrale op Markerkant 15-01 om te bouwen van olie- naar gasgestookt. Daartoe zal de Gasunie een 6 inch, 40 bar (ontwerpdruk) gastransportleiding aanleggen. De aanleg van deze leiding heeft inmiddels plaatsgevonden en is in beheer bij de Gasunie.

Uitgangspunt voor het toekomstige Rijksbeleid, is dat de gasunie ervoor moet zorgen dat een nieuwe leiding zodanig wordt gerealiseerd conform de best beschikbare technieken, dat de PR 10-6 contour zoveel mogelijk binnen de belemmeringenstrook6 komt te liggen. Dit voorkomt het ontstaan van nieuwe knelpunten en beperkt het ruimtebeslag tot de belemmeringenstrook.

Uit het de door de Gasunie uitgevoerde risicoberekeningen (Memorandum met kenmerk TAJ 09.0198 ) blijkt het volgende:

  • deze leiding heeft geen PR 10-6 contour;
  • het groepsrisico is meer dan een factor 100 lager dan de oriëntatiewaarde.

Hiermee wordt voldaan aan de algemene regels voor de exploitant op grond van het Bevb en de Revb.

Gevolgen voor het bestemmingsplan

Conform artikel 14 van het Bevb, is het verplicht de ligging van de in het plangebied aanwezige buisleidingen en de bijbehorende belemmeringenstrook weer te geven, inclusief een (geclausuleerd) bouwverbod en een vergunningenstelsel. Volgens artikel 4 van de Revb geldt voor leidingen tot een druk van 40 bar, een belemmeringenstrook van 4 m aan weerszijden van de buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Risicovolle inrichtingen

Uit de beschrijving van de bestaande situatie in paragraaf 3.6.3 blijkt, dat:

  • bij geen van beide LPG-tankstations sprake is van kwetsbare objecten binnen de PR-10-6 contour; hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde voor deze objecten;
  • bij het LPG-tankstation gelegen aan Markerkant 14-02 sprake is van beperkt kwetsbare objecten binnen de PR-10-6 contour; hiermee wordt niet voldaan aan de richtwaarde voor deze objecten; In dit geval - actualisering van een verouderd bestemmingsplan - wordt afwijking van deze richtwaarden (voor deze bestaande objecten) toegestaan, omdat deze al een aantal jaren aanwezig zijn en vanwege het planologisch en economisch belang van de continuering van deze situatie.

Gasreduceerstations WKC Markerkant 12-10 en HWC Markerkant 15-1

Beide gasreduceerstations zijn van het type C, waarvoor geldt dat beperkt kwetsbare objecten zich niet binnen 4 meter, en kwetsbare objecten zich niet binnen 15 meter van de inrichting mogen bevinden. De 4 meter-zone bevindt zich in beide gevallen op het eigen terrein van de inrichting. De 15 meter-zone valt in het geval van de WKC echter voor een klein deel over de bestemmingen 'Gemengd-2' en 'Verkeer-Verblijfsgebied' van de aansluitende percelen. Binnen de bestemming 'Gemengd-2' is het op grond van het bestemmingsplan mogelijk dat in de 15 meter-zone kwetsbare objecten, zoals kantoren, worden opgericht. De 15 meter-zone bij de HKC valt gedeeltelijk over de bestemming 'Bedrijf' van het aansluitende perceel. Binnen de bestemming 'Bedrijf' is het op grond van het bestemmingsplan mogelijk dat in de 15 meter-zone kwetsbare objecten, zoals kantoren, worden opgericht. dit zijn onwenselijke situaties. Op de plankaart is dan ook voor dat deel van de 15 meter-zone dat over het aangrenzende perceel loopt de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' opgenomen en is in de regels een beperking van het gebruik opgenomen.

Ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt

De kern van de in paragraaf 5.1 t/m 5.3 beschreven ontwikkelingen is een gestuurde beperkte transformatie van een gemengd (regulier) bedrijventerrein naar een consument verzorgend terrein:

  • legaliseren en beperkt toelaten van reguliere detailhandel in deelgebied 12;
  • vormen Markerkant 10, 11, 13 en 16 de concentratiezone voor perifere detailhandel;
  • dienstverlenende en zelfstandige kantoren toelaten.

Genoemde ontwikkelingen betekenen meer vestigingsmogelijkheden voor kwetsbare objecten en meer transformatiemogelijkheden van beperkt kwetsbaar naar kwetsbaar object, t.o.v. een terrein met meer reguliere bedrijvigheid (reguliere bedrijvigheid is vaak te beschouwen als een beperkt kwetsbaar object). Voorkomen moet worden dat nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de hiervoor genoemde PR-10-6 contouren worden toegelaten. Dit ter waarborging van het wettelijke basisbeschermingsniveau.

Verder leidt deze transformatie tot een toename van de personendichtheid t.o.v. een bedrijventerrein met meer reguliere bedrijvigheid (reguliere bedrijvigheid heeft minder werknemers/bezoekers per ha. of bvo). En dit leidt vervolgens tot een toename van het groepsrisico. Voorkomen moet worden dat het groepsrisico onbeheersbaar toeneemt.

Vestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen

Door de transformatie van een gemengd bedrijventerrein naar een consument verzorgend terrein en de ligging nabij woonwijken, is het niet wenselijk dat nieuwe risicovolle inrichtingen zich vestigen op Markerkant. Dergelijke bedrijven zijn daarom expliciet in de planregels uitgesloten.

Verantwoordingsplicht Groepsrisico (VGR)

Bij geen van de beide lpg-tankstations is sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico, voor zowel de huidige situatie als de toekomstige situatie (bij een aangenomen verhoging van de personendichtheid).

Uitgaande van een worstcase scenario (100% verhoging personendichtheid), neemt het groepsrisico voor het ene tankstation toe van normwaarde7 = 0.17 tot normwaarde= 0.69 (100% verhoging personendichtheid). Voor het andere tankstation neemt het groepsrisico toe van normwaarde= 0.09 tot normwaarde= 0.36.

De uiteindelijk feitelijke groei van de personendichtheid op het bedrijventerrein, en als gevolg hiervan de feitelijke toename van het groepsrisico is onzeker. De toename van het groepsrisico, worst-case tot maximaal een normwaarde van 0.69 respectievelijk 0.36, ten gevolge van de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, is acceptabel.

Bij de berekeningen van het groepsrisico worden conform de vastgestelde rekenwijze, werknemers van het LPG-tankstation en de bijbehorende garagebedrijven, verkeersdeelnemers en gebruikers van de op het bedrijventerrein (beperkt) aanwezige openbare ruimte niet meegenomen. Volgens een professionele beoordeling gaat het hierbij om een gering aantal personen binnen het invloedsgebied (ca. 150 m) van de LPG-tankstations. De bijdrage hiervan aan het groepsrisico in de huidige en toekomstige situatie is niet significant.

Mogelijke maatregelen

In het convenant LPG-autogas van 22 juni 2005 is afgesproken om voor 2010 onderstaande maatregelen te treffen:

  • verbeterde vulslang; Deze scheurbestendige losslang met lekdetectie waarbij tevens een automatische afsluiter met verschildrukmeting wordt aangebracht zorgt voor een verkleining van de faalkans.
  • hittewerende coating op de tankwand; Door het aanbrengen van een hittewerende coating op de tankwagen krijgt de brandweer meer tijd om een brand in de nabijheid van een tankwagen te blussen. Hiermee wordt de kans op een 'BLEVE na brand' verkleind en hebben de hulpverleningsdiensten meer tijd om de omwonenden te evacueren.

Dit zijn risicoreducerende maatregelen voor de korte termijn die leiden tot verlaging van het plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • de plaatsgebonden PR 10-6 contour vanaf het vulpunt komt voor beide tankstations (uitgaande van de huidige doorzetten) op 25 m te liggen;
  • de hiervoor gestelde ''worst-case'' toename van het groepsrisico wordt verminderd; voor het ene tankstation van normwaarde8 = 0.76 tot normwaarde= 0.14 (factor 5 reductie), voor het andere tankstation blijft het groepsrisico ongeveer hetzelfde, normwaarde= 0.36.

Deze risicoreductie wordt in de toekomst 'vanzelf' ingeboekt.

Er worden geen ruimtelijke maatregelen getroffen om de toename van de personendichtheden (dus van het GR) binnen de betreffende invloedsgebieden te beperken.

Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid

De beperkte ruimtelijke ontwikkelingen in het overwegend bestaande al ingevulde plangebied leiden naar verwachting niet tot een grote negatieve invloed:

  • op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • op de mogelijkheden om zich in veiligheid te brengen indien zich een ongeval voordoet.

Dit voor alle hierboven genoemde risicobronnen.

Advies Brandweer Flevoland

In het kader van het ambtelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is de Brandweer Flevoland om advies gevraagd over het voorontwerp bestemmingsplan "Markerkant 2009" van de gemeente Almere.

Op 19 augustus 2010 heeft de brandweer Flevoland ons een briefadvies (zie Bijlage 4) gestuurd. De brandweer Flevoland stemt in met het voorontwerp bestemmingsplan Markerkant, in het bestemmingsplan in voldoende uitvoering gegeven aan externe veiligheid. Het bestemmingsplan heeft geen essentiële wijzigingen voor het gebied. In het incidentbestrijdingsplan gevaarlijke stoffen zal hiermee rekening gehouden worden.

Conclusies Verantwoordingsplicht Groepsrisico

Zoals hiervoor genoemd, de beperkte ontwikkelingen in het overwegend bestaande al ingevulde plangebied, in relatie tot de bestaande risicobronnen (weg, buis, LPG-tankstations) en de toekomstige risicobronnen (spoor en nieuwe buisleiding) leiden tot de volgende conclusies:

  • de toename van het groepsrisico is voor deze bronnen verantwoord (weg, buis, LPG-tankstations) of hoeft niet te worden verantwoord (spoor);
  • er worden geen ruimtelijke maatregelen getroffen om deze toename van het groepsrisico te beperken;
  • conform het advies van de Brandweer Flevoland worden in dit ruimtelijke plan geen maatregelen getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.

Vertaling naar het bestemmingsplan

De betreffende PR-10-6 contouren zijn op de plankaart opgenomen. Tevens is een gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone LPG' opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn geen nieuwe beperkt kwetsbare en/of kwetsbare objecten toegestaan (artikel 18 Algemene aanduidingsregels, sub b).

In de planregels is de mogelijkheid opgenomen middels een wijzigingsplan de 'veiligheidszone-lpg' te verkleinen of in z'n geheel te verwijderen als ontwikkelingen daartoe aanleiding geven. In de situatie van Markerkant 14-2 zou het vervallen van de milieuvergunning reden kunnen zijn om van deze bevoegdheid gebruik te maken.

Vuurwerkbedrijven

Conform het geldende vuurwerkbeleid, worden op dit bedrijventerrein bedrijven die consumenten-vuurwerk willen opslaan en verkopen toegestaan.

Een concreet vestigingsinitiatief zal moeten voldoen, aan de geldende veiligheidsafstanden tot (geprojecteerde) kwetsbare objecten, uit het Vuurwerkbesluit. Dit is in de planregels vastgelegd. Om ruimtebeslag op aangrenzende percelen/kavels te voorkomen, moeten de veiligheidsafstanden binnen de eigen kavel cq. op eigen terrein worden opgelost.

  1. 6. Strook grond aan weerszijden van de leiding waarop zich geen bebouwing mag bevinden t.b.v. het onderhoud van de buisleiding. De afstand tot het hart van de leiding is, afhankelijk van het type leiding, 4 of 5 m. In dit concrete geval 4 m. Dit is niet te verwarren met de minimale bebouwingsafstand (hier ook 4 m), ter bescherming van gebouwen tegen externe veiligheidseffecten van de buisleiding.
  2. 7. De normwaarde is het berekende groepsrisico gedeeld door 0,01. Een normwaarde groter dan 1 betekent een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
  3. 8. De normwaarde is het berekende groepsrisico gedeeld door 0,01. Een normwaarde groter dan 1 betekent een overschrijding van de oriëntatiewaarde.

5.7 Cultuurhistorische Waarden

Archeologische waarden

Zoals op onderstaand detail van de Archeologische Beleidskaart te zien is, zijn er gebiedsdelen binnen Markerkant met een archeologische verwachtingsgraad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2T05-vg02_0022.png"

Veranderingen in inrichting

Voor gebieden met een archeologische verwachtingsgraad geldt dat voordat bodemingrepen kunnen plaatsvinden in deze zones, archeologisch vooronderzoek dient te worden uitgevoerd en inzicht dient te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de gewenste omgang daarvan. Het onderzoek dient te voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2009. De onderzoeksplicht geldt alleen als het plangebied waarin de voorgenomen bodemingreep zal plaatsvinden, een oppervlakte van 100 m2 of groter heeft en niet eerder is bebouwd met onderheide bouwwerken.

In dit bestemmingsplan hebben de gebieden met een archeologische verwachtingsgraad een bestemmingswaarde gekregen van 'Waarde - Archeologie 1'. Aan deze bestemming is een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid voor bouwen (voorheen: onheffingsmogelijkheid) en een afwijkingsmogelijkheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunning) gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.

De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het onderzoek. Voor gronden waar bij het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'archeologie 1' vervallen.

In delen waar wel "behoudenswaardige archeologische vindplaatsen" zijn aangetroffen, moet de bestemming worden gewijzigd in 'Waarde - Archeologie 2' of 'Waarde - Archeologie 3'. Aan deze bestemmingen is een afwijkingsmogelijkheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld ter bescherming van de archeologische waarden. Toetsingskader is het vigerend AMZ-beleid.

Buiten het plangebied is de aanwezigheid bekend van scheepswrakken. Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform artikel 53 lid 1 van de Monumentenwet 1988 gemeld te worden aan de minister van OC en W (kan via de stadsarcheoloog van de gemeente).

Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

5.8 Bodem En Water

5.8.1 Bodem

Bodemkwaliteit

Indien er sprake is van concrete ontwikkelingen, die met onderhavig bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt, dient er voorafgaande hieraan een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd, conform de NEN 5740 zoals weergegeven in de Woningwet, om de geschiktheid van de bodem ter plaatse aan te tonen. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de gemeente Almere een termijn aangehouden van twee jaar (met uitloop tot vijf jaar), tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.

Indien er gebouwen gesloopt gaan worden kan de bodem door de sloop worden verontreinigd (asbest). Na de sloop moet daarom een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd in hoeverre de bodem is verontreinigd. Dit onderzoek kan worden gecombineerd met het onderzoek voor de nieuwbouw.

Tevens moeten paden en wegen die worden aangepast worden onderzocht. In dit onderzoek moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid tot hergebruik of verwerkingsmogelijkheid van de materialen.

5.8.2 Water

Mede in het licht van de verwachte klimaatverandering (nattere winters, drogere zomers, heviger buien) wordt gestreefd naar robuuste veerkrachtige en meer zelfvoorzienende watersystemen. Waterkwaliteits- en -kwantiteitsproblemen moeten in principe niet langer worden afgewenteld op omliggende gebieden, maar worden opgelost binnen het (peil)gebied zelf. In het kabinetsstandpunt "Anders omgaan met water" (gebaseerd op het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw) wordt gepleit voor het zoveel mogelijk vasthouden en (tijdelijk) bergen van water en het minimaliseren van de water aan- en afvoer van en naar elders.

Het plangebied bestaat voor een groot deel uit verhard oppervlak, met daarin veel bebouwing. De waterstructuur zal in beginsel worden gehandhaafd, terwijl het aandeel aan verhard oppervlak nauwelijks zal toenemen. Uit berekeningen naar de beschikbare bergingscapaciteit binnen het betreffende peilgebied Almere Stad (uitgevoerd in het kader van het waterplan Almere) blijkt dat er voldoende berging aanwezig is, dit is onder andere het gevolg van de beschikbare berging op de Leeghwaterplas en het Weerwater. Het waterschap heeft het realiseren van extra open water dan ook niet als (ontwerp)opgave meegegeven voor Almere Stad.

De gemeente geeft momenteel de voorkeur aan het, al veel in almere toegepaste, gescheiden stelsel. Om echter een verdere verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen, is het beleid om het afstromend verontreinigde regenwater zoveel mogelijk via locale zuiveringen te leiden. Dit heeft het voordeel dat dit regenwater niet wordt verpompt naar de RWZI, de werking van de RWZI optimaal blijft en het ten goede komt aan de wijk.

Bij herinrichting kan overwogen worden maatregelen te nemen om te voorkomen dat verontreinigingen met regenwater afspoelen naar het oppervlaktewater. Allereerst zal zoveel mogelijk voorkomen dienen te worden dat deze verontreiniging ontstaan. Hierbij is het toepassen van duurzame, niet-uitloogbare, bouwmaterialen en straatmeubilair een vereiste. Wanneer het afstromende regenwater toch verontreinigingen bevat dan zijn locale zuiveringen aan de orde.

Deze zuiveringen kunnen bestaan uit meer technische maatregelen (o.a. lamellenfilters, waterzuiverende bestrating, zoals aquaflow) en/of meer natuurlijke maatregelen als infiltratiebermen en helofytenfilters.

Herinrichting van de oevers langs de gracht, zoals bij de oevers van het Madisonpad, biedt wellicht mogelijkheden om de benodigde zuiveringsvoorzieningen te realiseren. Deze mogelijkheden kunnen dan in samenwerking met het waterschap verder worden verkend. Het ligt hierbij voor de hand de realisatie van benodigde voorzieningen waar mogelijk te combineren met het vergroten van de ecologische potenties.

Watertoets

In het kader van de verplichte watertoets is overleg gevoerd met beide waterbeheerders (waterschap Zuiderzeeland en de gemeente). Conclusie van het overleg is dat herziening van de plannen voor het gebied 2T, Markerkant, geen grote negatieve consequenties voor het watersysteem opleveren (voor nog te verwachten uitbreidingen en nieuwbouw zijn er goede mogelijkheden voor waterneutraal bouwen). Dit hangt samen met het feit dat er ruim voldoende waterberging aanwezig is. Er wordt hierbij wel vanuit gegaan dat de algemeen geldende principes voor duurzaam stedelijke waterbeheer worden toegepast. Bij de verdere planvorming en realisatie zal in overleg tussen gemeente en waterbeheerder nog verder uitwerking gegeven moeten worden aan:

  • Wijze van afkoppelen en opvangen van hemelwater;
  • Voorzuiveren van hemelwater voordat het in het oppervlaktewater uitstroomt.

5.9 Kabels En Leidingen C.a.

Nutsvoorzieningen

Ondanks dat het plangebied een stadsverwarmingsgebied is, is in 2009 een gasleiding aangelegd vanaf de warmtekrachtcentrale (WKC) nabij de Hogering naar de hulpwarmtecentrale (HWC) op Markerkant 15.

Voor het overige zijn er geen relevante ontwikkelingen bekend.

Hoogspanningslijn

Voor het plangebied worden met betrekking tot dit onderwerp geen relevante ontwikkelingen verwacht.

Straalverbindingen

Voor het plangebied worden met betrekking tot dit onderwerp geen relevante ontwikkelingen verwacht.

5.10 Beheer

Om de visie verder gestalte te geven is een kwaliteitsslag nodig op het bedrijventerrein. Dit vraagt een coördinatie van diverse activiteiten als het oplossen van knelpunten in de bewegwijzering, uitstraling bedrijfspanden, parkeren, groenbeheer, het verbeteren van de veiligheid en de afstemming van handhavingsacties. Dit beheer is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente én ondernemers/eigenaren.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Bestemmingsregeling

Algemeen

Op dit bestemmingsplan is de Wet ruimtelijk ordening (Wro), zoals die op 1 juli 2008 van kracht is geworden, van toepassing. In de voorschriften worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden, inclusief water.

De planregels en de plankaart van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008).

De hoofdopzet van de bestemmingsregeling kent een indeling in 4 hoofdstukken, te weten de Inleidende regels, de Bestemmingsregels, de Algemene regels en de Overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels betreffen een aantal in de bestemmingsregeling gehanteerde begripsbepalingen, alsmede regels aangaande de wijze van meten. Kern wordt echter gevormd door de bestemmingsregels, welke hieronder artikelgewijs worden toegelicht. De algemene regels en de overgangs- en slotbepalingen zijn van toepassing op het gehele plangebied. Enkele van deze regels, zoals het overgangsrecht en de antidubbeltelregel zijn standaard regels op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van 1 juli 2008. Als algemene regels gelden voorts onder meer een aantal aanduidingsregels, afwijkingsregels, gebruiksregels en wijzigingsregels.

Toelichting op begrippen

1.29 detailhandel

Naar aanleiding van de uitspraak van 19 september 2010 van de rechtbank Den Bosch (200909471/1/H1) waarbij een webwinkel als detailhandel werd gedefinieerd, lijkt het verstandig om de definitie van detailhandel te verduidelijken. Ter verduidelijking is in de begripsbepaling een extra zin betreffende intenetverkoop opgenomen: "Het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen louter via internet (zoals internetwinkel, of postorderbedrijf) valt niet onder detailhandel." Als producten alleen via het internet worden aangeboden en het betreffende perceel alleen wordt gebruikt om goederen op te slaan, te verpakken of te verzenden, dan vallen dergelijke activiteiten in dit bestemmingsplan niet onder detailhandel. Als er echter de mogelijkheid bestaat om ter plaatse goederen af te halen (al dan niet na betaling ter plaatse) of als er ter plaatse goederen kunnen worden bezichtigd (showroom), dan is er voor dat deel van de activiteiten wel sprake van detailhandel. Binnen dit bestemmingsplan bestaat echter de mogelijkheid voor bedrijven om tevens ondergeschikte detailhandel uit te oefenen. Dit geldt ook voor internetwinkels en dergelijke. Voor 'ondergeschikte detailhandel' gelden de grenzen die bij die begripsbepaling zijn aangegeven. Dit betekent dat ook een webwinkel, op de locatie waar de spullen staan opgeslagen, of waarvandaan de afhandeling (registratie, verpakking en verzending) plaatsvindt, binnen de grenzen van 'ondergeschikte detailhandel' de aangeboden goederen mag tonen en mag laten afhalen (al dan niet na betaling ter plaatse).

1.56 perifere detailhandel

De formulering van de definitie van 'perifere detailhandel' is in overeenstemming gebracht met het nieuwe beleid, de Detailhandelsvisie Almere 2012, maar wijkt in sub b hiervan af. In sub b is het vereiste van grootschaligheid van detailhandel in meubels geschrapt en is zelfstandige detailhandel in woninginrichting en -stoffering toegegevoegd.

De definitie is verder ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan aangepast, doordat in de definitie van de Detailhandelsvisie Almere 2012 (brom)fietsen niet meer in de opsomming van detailhandel in volumineuze goederen worden genoemd. Dit heeft tot gevolg dat de reeds lang bestaande onduidelijkheid ten aanzien van detailhandel in (brom)fietsen en scooters weer terug lijkt te zijn. De opsomming van categoriën volumineuze goederen in sub a is echter niet limitatief, gezien het gebruik van het woord 'zoals'. Detailhandel in niet-genoemde goederen kan dus onder de definitie vallen als dit volumineuze goederen betreft. Mede gezien de ontstane situatie op Markerkant, waarbij o.a. op basis van het ontwerpbestemmingsplan een fietsenhandel is vergund, wordt op Markerkant detailhandel in (brom)fietsen en scooters als detailhandel in volumineuze goederen aangemerkt.

Toelichting op de bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

Deze bestemming is gelegd op de locaties waar alleen het gebruik ten behoeve van bedrijvigheid wordt voorgestaan. Binnen deze bestemming, welke reeds gold in het voorgaande plan, zijn bedrijven tot maximaal categorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan inclusief ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca en bijbehorende kantoorruimten.

Daar waar momenteel ander gebruik aanwezig is en dit gebruik daar niet wenselijk is, is een aanduiding opgenomen waarmee het huidige, legale gebruik wordt toegestaan, maar is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding eventueel in de toekomst te verwijderen. Het gaat dan om de aanduidingen 'bedrijfswoning', 'cultuur en ontspanning', 'detailhandel', 'detailhandel-perifeer', 'dienstverlening', 'kantoor', 'maatschappelijk' en 'sport'. Wanneer en hoe er gebruik kan worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in artikel 18.

Daarnaast zijn er aanduidingen opgenomen voor het gebruik voor 'horeca', 'nutsvoorziening' en de 'verkoop van motorbrandstoffen met lpg'.

Voorts is op beide locaties van de Warmte Krachtcentrale een specifieke aanduiding opgenomen om dit specifieke gebruik vallend onder categorie 5 toe te staan.

Artikel 4 Bedrijf - Voorlopige bestemming

Deze bestemming is opgenomen op die locaties waar op de peildatum van 23 november 2009 een functie werd uitgeoefend die niet in overeenstemming was met het gewenste eindbeeld en die tevens plaatsvond zonder toestemming van de gemeente. De voorlopige bestemming geldt voor de duur van maximaal 5 jaar, te rekenen vanaf de vaststelling van het bestemmingsplan. Binnen de voorlopige bestemming is het afwijkende gebruik voor de duur van maximaal 5 jaar mogelijk gemaakt, alsmede het gebruik conform het gewenste eindbeeld. Na afloop van de 5 jaar gaat de definitieve bestemming 'Bedrijf' gelden. In dit artikel is tevens omschreven wat binnen de definitieve bestemming is toegestaan. Het eerder bedoelde ongewenste gebruik is binnen de definitieve bestemming niet toegestaan.

De definitieve bestemming treedt automatisch, na verloop van 5 jaar na vaststelling in werking. Het artikel bevat ook een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om de bestemming eerder te wijzigen in de definitieve bestemming. Van deze bevoegdheid mag alleen gebruik worden gemaakt als het ongewenste gebruik langer dan een jaar is gestaakt.

Artikel 5 Gemengd-1

Deze bestemming is gelegd op die locaties waar conform het beleid, naast bedrijvigheid tot ten hoogste categorie 3.2 van de bijbehorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, tevens het gebruik voor perifere detailhandel is toegestaan. Het betreft een groot deel van de panden in de deelgebieden 10, 11, 13 en 16. Bij een deel van de panden is tevens de aanduiding 'maximum vloeroppervlakte; vvo (m2)' opgenomen om de grootte van de toegestane perifere detailhandelsvestiging te beperken tot 250 m2. Deze regeling is opgenomen om te voorkomen dat de parkeerdruk groter wordt dan de in de omgeving aanwezige parkeercapaciteit. Daar waar voldoende parkeermogelijkheden in de omgeving aanwezig zijn, is geen beperking gesteld aan de grootte per vestiging.

Ook hier zijn verder aanduidingen in combinatie met een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee bestaand legaal gebruik dat afwijkt van het gewenste eindbeeld, wordt toegestaan. Het gaat dan om de aanduidingen 'cultuur en ontspanning', 'detailhandel', 'dienstverlening', 'horeca', 'kantoor', 'maatschappelijk', 'nutsvoorziening' en 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'.

Artikel 6 Gemengd - 1 - Voorlopige bestemming

Deze bestemming is opgenomen op die locaties waar op de peildatum van 23 november 2009 een functie werd uitgeoefend die niet in overeenstemming was met het gewenste eindbeeld en die tevens plaatsvond zonder toestemming van de gemeente. De voorlopige bestemming geldt voor de duur van maximaal 5 jaar, te rekenen vanaf de vaststelling van het bestemmingsplan. Binnen de voorlopige bestemming is het afwijkende gebruik voor de duur van maximaal 5 jaar mogelijk gemaakt, alsmede het gebruik conform het gewenste eindbeeld. Na afloop van de 5 jaar gaat de definitieve bestemming 'Gemengd - 1' gelden. In dit artikel is tevens omschreven wat binnen de definitieve bestemming is toegestaan. Het eerder bedoelde ongewenste gebruik is binnen de definitieve bestemming niet toegestaan.

De definitieve bestemming treedt automatisch, na verloop van 5 jaar na vaststelling in werking. Het artikel bevat ook een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om de bestemming eerder te wijzigen in de definitieve bestemming. Van deze bevoegdheid mag alleen gebruik worden gemaakt als het ongewenste gebruik langer dan een jaar is gestaakt.

Artikel 7 Gemengd-2

Deze bestemming is gelegd op deelgebied 12 met uitzondering van het perceel van de Warmtekrachtcentrale. Binnen deze bestemming zijn naast bedrijven tot de categorie 3.2 ook dienstverlening of zelfstandig kantoren tot 250 m2 per eindgebruiker toegestaan. Ook is hier in beperkte mate detailhandel (waarvan uitgezonderd grootschalige detailhandel) toegestaan. De beperking is geregeld via een maximum verkoopvloeroppervlak per eindgebruiker en via het toegestane aantal: alleen waar de aanduiding 'detailhandel' is opgenomen, is (reguliere) detailhandel toegestaan.

Verder zijn er aanduidingen opgenomen ter legalisering van aanwezige perifere detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, voorzieningen op het gebied van cultuur en ontspanning en voor de aanwezige nutsvoorziening.

Voorts is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om verspreid in het deelgebied liggende detailhandelsvestigingen op termijn te kunnen verplaatsen naar het pand Markerkant 12 01 of uit te laten sterven, waarbij de aanduiding vervalt en niet elders terugkomt.

Artikel 8 Gemengd - 2 - Voorlopige bestemming

Deze bestemming is opgenomen op die locaties waar op de peildatum van 23 november 2009 een functie werd uitgeoefend die niet in overeenstemming was met het gewenste eindbeeld en die tevens plaatsvond zonder toestemming van de gemeente. De voorlopige bestemming geldt voor de duur van maximaal 5 jaar, te rekenen vanaf de vaststelling van het bestemmingsplan. Binnen de voorlopige bestemming is het afwijkende gebruik voor de duur van maximaal 5 jaar mogelijk gemaakt, alsmede het gebruik conform het gewenste eindbeeld. Na afloop van de 5 jaar gaat de definitieve bestemming 'Gemengd - 2' gelden. In dit artikel is tevens omschreven wat binnen de definitieve bestemming is toegestaan. Het eerder bedoelde ongewenste gebruik is binnen de definitieve bestemming niet toegestaan.

De definitieve bestemming treedt automatisch, na verloop van 5 jaar na vaststelling in werking. Het artikel bevat ook een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om de bestemming eerder te wijzigen in de definitieve bestemming. Van deze bevoegdheid mag alleen gebruik worden gemaakt als het ongewenste gebruik langer dan een jaar is gestaakt.

Artikel 9 Groen

Het structureel groen in de vorm van groenzones langs m.n. hoofdwegen, oevers en watergangen heeft de bestemming Groen gekregen.

Artikel 10 Verkeer

De bestemming verkeer is toegekend aan de gebiedsontsluitingswegen en de busbanen in het plangebied.

Artikel 11 Verkeer-Verblijfsgebied

Deze bestemming is toegekend aan de ontsluitingswegen en de overige openbare ruimte die niet binnen de bestemming Groen, Water of andere bestemmingen valt. Onder de noemer verblijfsgebied zijn diverse gebruiksvormen en objecten te rekenen, zoals parkeren, afvalinzameling, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, kunstobjecten en nutsvoorzieningen.

Artikel 12 Water

De bestemming Water is gelegd op de hoofdwaterstructuur en de overige doorgaande watergangen en waterpartijen die met die hoofdwaterstructuur in verbinding staan binnen Almere. Al dit water heeft immers een structuur- en beeldbepalende betekenis. Voorts hebben deze watergangen en waterpartijen een belangrijke ecologische waarde.

Artikel 13 Leiding-Gas

De in het plangebied aanwezige gasleiding is met aan weerszijden een veiligheidszone van 4 meter, gemeten vanuit het hart van de leiding, op de plankaart weergegeven. Over deze leiding en zone is een dubbelbestemming gelegd met het oog op het goed functioneren van de leiding in relatie tot de secundaire bestemming.

Artikel 14 Leiding-Leidingstrook

De leidingenstrook die gedeeltelijk in het noordelijk deel van het plangebied valt heeft de dubbelbestemming Leiding-Leidingstrook gekregen met het oog op het goed functioneren van de ondergrondse leidingen in relatie tot de secundaire bestemming.

Artikel 15 Waarde-Archeologie1

De gebieden die in het Almeerse beleid zijn aangeduid met een archeologische verwachtingsgraad hebben de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1 gekregen. Doel van de bestemming is de bescherming en het veiligstellen van de te plaatse te verwachten archeologische waarden.

Hieraan is tevens een wijzigingsbevoegdheid gekoppeld om zo bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het onderzoek. Voor gronden waar na onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming Waarde - Archeologie 1 vervallen. Als er wel behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn aangetroffen, wordt de bestemming gewijzigd in Waarde - Archeologie 2 (voor de bufferzone rond de vindplaats) of Waarde - Archeologie 3 (voor de kern van de vindplaats). Bij deze bestemmingen zorgt een afwijkingsmogelijkheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningenstelsel) voor bescherming van de archeologische waarden.

Handhaving

Het maken van een bestemmingsplan markeert een bijzonder moment in het ruimtelijk beleid voor het plangebied. Op dat moment moet de gemeente beslissen wat zij met de huidige bebouwde en onbebouwde omgeving wil en welke ruimtelijke nieuwe ontwikkelingen zij met het nieuwe bestemmingsplan wil toestaan. Dit betekent dat ook een besluit genomen moet worden over alle bouwwerken en vormen van gebruik die illegaal en in strijd met het vorige bestemmingsplan tot stand zijn gekomen. Biedt de beleidsruimte die met het nieuwe bestemmingsplan wordt geboden voldoende mogelijkheden om de geconstateerde overtredingen van het oude bestemmingsplan te legaliseren? Zijn de geconstateerde afwijkingen van het oude bestemmingsplan al dermate lang aanwezig dat niet meer met succes handhavend opgetreden kan worden? Wordt deze categorie onder voorwaarden gelegaliseerd, of wordt hier op een andere wijze mee omgegaan? Wordt alsnog handhavend opgetreden?

De herziening van het bestemmingsplan biedt een goede mogelijkheid om in het betreffende bestemmingsplangebied schoon schip te maken en een goede basis voor de handhaving van het nieuwe bestemmingsplan te leggen.

De gemeente Almere heeft de activiteiten in het plangebied van Markerkant geïnventariseerd (zie bijlage 2Inventarisatie bestaande bedrijven). Op basis van het verruimde ruimtelijke beleid (zie paragraaf 5.1) zijn een aantal met het bestemmingsplan Markerkant (1981) strijdige situaties gelegaliseerd doordat het gebruik een positieve bestemming kon krijgen. Dit gebruik past binnen het in paragraaf 5.1 beschreven gewenste beeld voor het bedrijventerrein. Een aantal bedrijven bleek niet of niet meer in het nieuwe ruimtelijke beleid voor het bedrijventerrein te passen. Uitgangspunt was echter dat bestaande bedrijven hun activiteiten zouden kunnen voortzetten. Voor de bepaling welke bedrijven als bestaand moeten worden beschouwd is gekozen voor de datum van terinzagelgging van het voorontwerp-bestemmingsplan, omdat op dat moment helderheid kon worden gegeven welk gebruik in de toekomst toegestaan zou worden. In het voorontwerpbestemmingsplan en het ontwerpbestemmingsplan is geen onderscheid gemaakt tussen bedrijven die met vergunning/in overeenstemming met het bestemmingsplan Markerkant (1981) aanwezig waren en bedrijven die in strijd met dat bestemmingsplan, zonder vergunning, hun activiteiten uitoefenden. Voor al het gebruik dat in strijd was met het nieuwe ruimtelijke beleid was in het voorontwerp- en ontwerpbestemmingsplan, een aanduiding opgenomen op de plankaart om het betreffende gebruik mogelijk te maken. Er was echter tevens op deze percelen een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om deze aanduiding van de bestemmingsplankaart te verwijderen op het moment dat het ongewenste gebruik ten minste een jaar lang beëindigd was. Dit is een zogenaamde uitsterfregeling. Illegaal gebruik werd hiermee dus ook gelegaliseerd. Na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is nieuw beleid vastgesteld, namelijk de Detailhandelsvisie Almere 2012 (zie hierover paragraaf 5.1.1.2). De wens is om nieuw beleid zo snel mogelijk te effectueren. Met de uitsterfregeling zoals die was opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan zou bestaand gebruik dat met het nieuwe beleid strijdig is, nog tot in lengte van jaren voortgezet kunnen worden. Deze situatie werd als onwenselijk ervaren. Voor de illegale situaties is daarom een nieuwe uitsterfregeling opgenomen. Deze uitsterfregeling bestaat uit een voorlopige bestemming waarbinnen het gebruik nog voor maximaal 5 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan is toegestaan. Na afloop van de 5 jaartermijn vervalt het recht op de desbetreffende gebruiksmogelijkheid automatisch. Er zal dan per direct handhavend opgetreden kunnen worden tegen voortzetting van dat gebruik.

Voor het bestaande, onwenselijke, gebruik waarvoor in het verleden vergunning is verleend, blijft de uitsterfregeling zoals opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan (wijzigingsbevoegdheid met een jaartermijn) van kracht. Het vervallen van de mogelijkheid van overdracht van dat recht zou namelijk een te grote inbreuk op bestaande rechten zijn.

Aan de hand van archiefonderzoek naar verleende vergunningen en handhavingsactiviteiten is in eerste instantie bepaald welke bestaande bedrijven die een activiteit verrichten waar deze niet gewenst is, al dan niet legaal aanwezig zijn. Het resultaat van dit onderzoek is te vinden in de bijlage bij Bijlage 9 bij deze toelichting. Naar aanleiding van reacties van betrokkenen zijn deze resultaten vervolgens nog bijgesteld. De reacties en de resultaten daarvan zijn terug te vinden in de Zienswijzennota, behorende bij het vaststellingsbesluit.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in de uitvoering van grote werken door de gemeente. Kleine ingrepen worden gefinancierd uit de lopende begroting. Voor het overige betreft het bouwmogelijkheden die alleen op basis van particuliere initiatieven zullen worden uitgevoerd. Het financieel risico ligt hierbij geheel bij derde partijen. Op basis van deze gegevens is sprake van een positief sluitende begroting.

In het algemeen zijn de gevolgen van de bestemmingsplan-actualisatie niet beperkend ten opzichte van het bestemmingsplan 'Markerkant' uit 1981 en de 3 herzieningen daarop. In de deelgebieden 10, 11, 12, 13 en 16 worden de gebruiksmogelijkheden verruimd. Deze verruiming heeft naar onze inschatting geen beperkende gevolgen voor bestaande bedrijven. Daarnaast worden alle bestaande bedrijven die niet passen in het vigerende bestemmingsplan gelegaliseerd en voorzien van een uitsterfconstructie met de mogelijkheid dat het bestaande gebruik door een ander binnen een jaar wordt voortgezet. Gezien de mogelijkheid van voortzetting van het gebruik, is de verwachting dat ook deze ondernemers niet in een nadeliger positie komen te verkeren dan wel dat eventuele schade gering zal zijn. Vooralsnog is de verwachting dat eventuele schade dermate laag is dat nader onderzoek in deze niet nodig wordt geacht. Eventueel uit planschade voortvloeiende kosten kunnen niet op derden worden verhaald en komen dus voor rekening van de gemeente.

6.2.2 Grondexploitatiewet

Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening van kracht geworden. In deze nieuwe wetgeving is de Grondexploitatiewet integraal opgenomen.

Doel van de Grondexploitatiewet is om te komen tot verbetering van het stelsel van kostenverhaal bij particuliere grondexploitatie en tot verbetering van de gemeentelijke regie met betrekking tot locatieontwikkeling.

De Grondexploitatiewet vormt de basis voor privaatrechtelijke overeenkomsten en vormt een publiekrechtelijk vangnet voor situaties, waarin partijen binnen het privaatrechtelijke spoor geen onderlinge overeenkomst hebben bereikt. Het verhaal van de grondkosten via het privaatrechtelijke spoor is nog steeds de eerst aangewezen weg.

Indien het verhaal van de kosten niet via het privaatrechtelijke spoor kan worden verzekerd (via gronduitgifte of het sluiten van een (exploitatie)overeenkomst), dan verplicht de wet tot kostenverhaal bij particuliere grondexploitatie via het spoor van het exploitatieplan en de omgevingsvergunning. Dit houdt - kort gezegd - in dat de gemeente, bij verlening van de omgevingsvergunning, de gemaakte kosten (welke onderdeel uitmaken van de inhoud van het exploitatieplan) op de particuliere grondeigenaar moet verhalen in het geval deze tot ontwikkeling/bebouwing van de gronden overgaat.


Het exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 en 2 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.

Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met tenminste 1000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;

b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en

c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  1. a. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  2. b. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  3. c. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.


Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt.

Een exploitatieplan is voorts niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.


Een exploitatieplan voor het bestemmingsplan Markerkant 2009?

Het voorgaande bestemmingsplan 'Markerkant' uit 1981 en de eerste t/m de derde herzieningen daarvan, zijn globale bestemmingsplannen met ruime bouwvlakken met een maximaal bebouwingspercentage en een maximale bouwhoogte. Het onderhavige bestemmingsplan neemt deze systematiek over. Zodoende is er over het algemeen sprake van het opnieuw vastleggen van onbenutte bouwmogelijkheden uit het voorgaande bestemmingsplan. Voor deze bouwmogelijkheden bestaat er geen exploitatieplanverplichting. Daarnaast legt het bestemmingsplan vooral het huidige gebruik vast, maar in delen van het gebied is ook sprake van functieverruiming. Artikel 6.12 lid 1 Wro geeft aan dat indien sprake is van een bouwplan, er een exploitatieplan moet worden opgesteld. Voor wat betreft de functieverruiming is sprake van een bouwplan conform artikel 6.2.1 Bro. De raad heeft de mogelijkheid om te besluiten om geen exploitatieplan op te stellen, o.a. in de bij AMvB bepaalde gevallen. In artikel 6.2.1a sub b Bro is opgenomen dat geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld als geen sprake is van kosten als bedoeld in artikel 6.2.4 bt/m f. In casu is slechts sprake van plankosten en niet van de in dat artikel genoemde kosten. De raad kan voor wat betreft de functieverruiming dan ook afzien van het opstellen van een exploitatieplan.

Hierna wordt nader ingegaan op de verschillende nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden in dit bestemmingsplan.

'Bouwplannen' in Markerkant

In het volgende overzicht wordt per locatie de bestemming aangegeven en of er (mogelijk) sprake is van een bouwplan in de zin van art. 6.2.1 Bro. Vervolgens is dan de vraag of er kosten zullen zijn voor de gemeente en zo ja, of die kosten via een exploitatieplan moeten worden verhaald of langs andere weg zijn verzekerd, of dat de raad mag afzien van het opstellen van een exploitatieplan. Daaruit volgt de conclusie of er een exploitatieplan benodigd is.

locatie bestemming bouwplan exploitatieplan?
heel Markerkant art. 3 Bedrijf, art. 4 Gemengd-1en art. 5 Gemengd-2

Op heel Markerkant wordt de realisatie van gebouwen mogelijk gemaakt.
Alle grond in het plangebied is reeds uitgegeven en voorzien van een gebouw of er is reeds vergunning verleend voor een gebouw. Een hoofdgebouw in de zin van art. 6.2.1. sub b Bro is het eerste gebouw (of de eerste bouwaanvraag voor een gebouw) dat tot gevolg heeft dat het perceel in gebruik wordt genomen. Er is dan ook geen sprake van bouwen van 'hoofdgebouwen' in de zin van art. 6.2.1. sub b Bro.
Op een aantal locaties is er ruimte om bestaande gebouwen uit te breiden met 1.000 m2 of meer. Deze bouwmogelijkheid bestond echter ook al in het bestemmingsplan Markerkant uit 1981. Er is in die gevallen geen sprake van een bouwplan in de zijn van art. 6.2.1. sub c Bro.


Geen bouwplan in de zin van het Wro/Bro.
Geen exploitatieplan nodig.
heel Markerkant art. 3 Bedrijf, art. 4 Gemend-1 en art. 5 Gemengd-2

Op heel Markerkant worden bestaande functies gelegaliseerd. Functies die in strijd zijn met het gewenste eindbeeld worden mogelijk gemaakt middels een aanduiding (detailhandel, dienstverlening, kantoor, sport, cultuur en ontspanning) in combinatie met een uitsterfregeling. Binnen een termijn van 1 jaar na beëindiging van de bestaande functie mag zich echter een nieuwe vestiging binnen dezelfde functiecategorie op die locatie vestigen.
Er is hier sprake van de mogelijkheid van een functiewijziging ten opzichte van het bestemmingsplan Markerkant (1981). Er is sprake van een 'verbouwing van gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren', waarbij de cumulatieve oppervlakte ten minste 1.500 m2 bedraagt (art. 6.2.1 sub e Bro).



Bouwplan in de zin van het Wro/Bro.
De enige gemaakte kosten zijn de kosten voor onderhavig bestemmingsplan.
Er zijn geen verhaalbare kosten als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f van het Bro. De raad kan afzien van het opstellen van een exploitatieplan.








Geen exploitatieplan nodig.
Markerkant 10, 11, 13 en 16 art. 4 Gemend-1

In deze deelgebieden worden vestigingen van perifere detailhandel mogelijk gemaakt.
Er is hier sprake van de mogelijkheid van een functiewijziging ten opzichte van het bestemmingsplan Markerkant (1981). Er is sprake van een 'verbouwing van gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren', waarbij de cumulatieve oppervlakte ten minste 1.500 m2 bedraagt (art. 6.2.1 sub e Bro).


Bouwplan in de zin van het Wro/Bro.
De enige gemaakte kosten zijn de kosten voor onderhavig bestemmingsplan.
Er zijn geen verhaalbare kosten als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f van het Bro. De raad kan afzien van het opstellen van een exploitatieplan.
Geen exploitatieplan nodig.
Markerkant 11 art. 3 Bedrijf

Er wordt één horecavestiging mogelijk gemaakt met een maximaal oppervlak van 200 m2 BVO.
Het maximale oppervlak is minder dan 1.500 m2.

Geen bouwplan in de zin van het Wro/Bro.
Geen exploitatieplan nodig.
Markerkant 12 art. 5 Gemengd-2

Binnen dit deelgebied worden zelfstandige kantoorvestigingen mogelijk gemaakt met een maximum oppervlakte van 250 m2 BVO per vestiging.
Op grond van het bestemmingsplan Markerkant (1981) waren reeds bij het bedrijf behorende kantoren toegestaan, zonder beperking van het oppervlak.
De functie kantoor was reeds toegestaan. Of het gaat om al dan niet zelfstandige kantoren is niet relevant voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid Wro.



Geen bouwplan in de zin van het Wro/Bro.
Geen exploitatieplan nodig.
Markerkant 12 art. 5 Gemengd-2

Binnen dit deelgebied wordt de uitoefening van de functie dienstverlening mogelijk gemaakt, met een maximum vloeroppervlak van 250 m2 BVO per vestiging.
Theoretisch is het mogelijk dat er zich een situatie voordoet dat er een dergelijke functiewijziging plaatsvindt waarvan cumulatief de aaneengesloten oppervlakte ten minste 1.500 m2 bedraagt. Een dergelijke situatie is echter niet waarschijnlijk.


Bouwplan in de zin van het Wro/Bro.
De enige gemaakte kosten zijn de kosten voor onderhavig bestemmingsplan.
Er zijn geen verhaalbare kosten als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f van het Bro. De raad kan afzien van het opstellen van een exploitatieplan.





Geen exploitatieplan nodig.
Markerkant 12

art. 5 Gemengd-2

Binnen een aangewezen gebied is het mogelijk dat zich nieuwe (reguliere) detailhandelsvestigingen van maximaal 100 m2 VVO per eindgebruiker vestigen. de totale oppervlakte die ten opzichte van de bestaande situatie van functie kan veranderen bedraagt bruto ca. 1300 m2. Er zijn op dit moment geen concrete initiatieven bekend.
Het betreft hier een mogelijkheid van de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel. Op grond van artikel 6.2.1 sub e van het Bro dient de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² bruto-vloeroppervlakte te bedragen om een bouwplan te zijn in de zin van het Wro/Bro. Hieraan voldoet de verbouwmogelijkheid niet.

Geen bouwplan in de zin van het Wro/Bro
Geen exploitatieplan nodig.
Markerkant 15 nr. 13 en 17
Brandweerkazerne

art. 3 Bedrijf

Er is een hogere hoogte toegestaan (12 meter i.p.v. 9 meter). Dit levert een bouwmogelijkheid op van > 1000 m2.
Bouwplan in de zin van het Bro.

De grond is in eigendom van de gemeente. Bij eventuele verkoop is het kostenverhaal anderszins verzekerd via de gronduitgifte.

Geen exploitatieplan nodig.
Markerkant 13
(New Element)
art. 5 Gemengd-2

Binnen dit deelgebied worden te plaatse van de aanduiding kantoor zelfstandige kantoorvestigingen mogelijk gemaakt met een maximum oppervlakte van 250 m2 BVO per eindgebruiker.
Op grond van het bestemmingsplan Markerkant (1981) waren reeds bij het bedrijf behorende kantoren toegestaan, zonder beperking van het oppervlak.
De functie kantoor was reeds toegestaan. Of het gaat om al dan niet zelfstandige kantoren is niet relevant voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid Wro.





Geen bouwplan in de zin van het Wro/Bro.
Geen exploitatieplan nodig.

Voor het overige biedt dit bestemmingsplan geen ontwikkelingsmogelijkheden, die als bouwplan in de zin van artikel 6.2.1. Bro kunnen worden aangemerkt.

Zoals onder 6.2.1 is aangegeven is het risico voor zittende bedrijven nihil en mogelijke planschade is dus ook nihil. Op grond hiervan is er dus geen verplichting van verhaal van planschadekosten en is op dit punt geen exploitatieplan nodig.

Gezien het voorgaande kan de raad bij de vaststelling van dit bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan op te stellen. In dit geval wordt geen exploitatieplan opgesteld. De redenen hiervoor zijn:

  • de te verhalen kosten bestaan slechts uit de bestemmingsplankosten. Bestemmingsplankosten zijn geen verhaalbare kosten als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f van het Bro. Dit betekent dat er sprake is van een situatie die valt onder de kruimelgevallen op grond waarvan de gemeente kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen;
  • in casu gaat het om de reguliere herziening van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 lid 2 Wro waarvoor middelen beschikbaar zijn in de Algemene Dienst;
  • de kosten van het opstellen van het bestemmingsplan en de extra kosten van een exploitatieplan, wegen niet op tegen het bedrag dat daadwerkelijk verhaald zal kunnen worden. Het betreft namelijk voornamelijk gebruikswijzigingen waarvoor in veel gevallen geen omgevingsvergunning nodig is. De verwachting is dat er nauwelijks aanvragen om omgevingsvergunningen zullen worden ingediend en er daarmee ook geen feitelijke mogelijkheden zullen zijn om de kosten via de leges te verhalen.

Conclusie

Er wordt voor dit bestemmingsplan geen exploitatieplan opgesteld.

6.3 Inspraak En Overleg

Inspraak

In het kader van de gemeentelijke inspraakverordening heeft het voorontwerpbestemmingsplan van 23 november 2009 tot en met 4 januari 2010 ter inzage gelegen en zijn belangstellenden in de gelegenheid gesteld hun reacties kenbaar te maken. Tevens is het tijdens deze periode, op 30 november 2009, mogelijk geweest voor belangstellenden een inloopavond over het voorontwerpbestemmingsplan te bezoeken.

Gedurende de hiervoor vermelde periode van ter inzage legging zijn 15 inspraakreacties ontvangen waarvan een aantal hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

De resultaten van de ter inzage legging zijn verwerkt in een Reactienota die is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting.

Overleg

Het gemeentebestuur overlegt, conform artikel 3.1.1 Bro, bij de voorbereiding van een bestemmingsplan (voorontwerpbestemmingsplan) in elk geval met het waterschap en besturen van betrokken gemeenten en met die diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ook andere instanties kunnen bij het vooroverleg worden betrokken.

Dit bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg per email naar de volgende instanties gezonden:

  1. 1. VROM Inspectie Noord-West;
  2. 2. Hoofd Afdeling RWN van de provincie Flevoland;
  3. 3. Waterschap Zuiderzeeland;
  4. 4. Ministerie van Defensie;
  5. 5. Ministerie van Economische Zaken;
  6. 6. Kamer van Koophandel. Gooi-, Eem- en Flevoland;
  7. 7. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten;
  8. 8. Tennet;
  9. 9. Prorail infraprojecten;
  10. 10. KPN;
  11. 11. Brandweer Flevoland;
  12. 12. Politie Flevoland, district Zuid;
  13. 13. Vereniging Bedrijfskring Almere;
  14. 14. Stichting Beveiliging Bedrijventerreinen Almere;
  15. 15. GGD Flevoland;
  16. 16. Flevo-Landschap;
  17. 17. Natuur en Milieu Flevoland
  18. 18. Staatsbosbeheer;
  19. 19. Stichting Adviesorgaan Senioren Almere;
  20. 20. Ondernemers Vereniging Stadshart Almere;
  21. 21. N.V. Nederlandse Gasunie

De resultaten van het vooroverleg zijn verwerkt in een Reactienota die is opgenomen in Bijlage 8 bij deze toelichting.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft na publicatie in Almere Vandaag, op Gemeenteblad.nl en in de Staatscourant gedurende 6 weken, van 1 augustus 2011 tot en met 12 september 2011, ter inzage gelegen. In het kader van deze ter inzage legging zijn 8 zienswijzen ingediend, waarvan 1 niet-ontvankelijk. De zienswijzen hebben gedeeltelijk geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Naar aanleiding van motie RG_157 d.d. 5 juli 2012 inzake de vaststelling van dit bestemmingsplan, heeft er een wijziging ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan plaatsgevonden die voor belanghebbenden weliswaar grote consequenties heeft, maar niet zodanig is dat er sprake is van een wezenlijk ander plan. Het bestemmingsplan is daarom niet opnieuw in ontwerp ter inzage gelegd. In het kade van een goed voorbereiding van het besluit zijn belanghebbenden wel in de gelegenheid gesteld om te reageren ten aanzien van de wijziging als gevolg van de motie.

Zie Bijlage 9 Zienswijzennota waarin de zienswijzen en de reacties op de wijzigingen n.a.v. de motie zijn opgenomen en de gemeentelijke reactie daarop.

Bijlagen

Bijlage 1 Inventarisatie Parkeercapaciteit

Bijlage 2 Inventarisatie Bestaande Bedrijven

Bijlage 3 Externe Veiligheid

Bijlage 4 Advies Brandweer

Bijlage 5 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten

5.1 Inleiding

In dit bestemmingsplan wordt de toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Omdat de Staat van Bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt voor de milieu-zonering in het kader van bestemmingsplannen zijn hierbij alleen de ruimtelijk relevante milieu-aspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar).

5.2 Gebruikte bronnen

Als belangrijkste bron bij het opstellen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is gebruikgemaakt van de lijst van bedrijfstypen uit de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009. In deze lijst worden voor een groot aantal bedrijfstypen en activiteiten richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk gegeven. Daarbij is ervan uitgegaan dat de bedrijven ter voorkoming van hinder en/of gevaar die technieken toepassen, die thans als de meest gebruikelijke worden beschouwd.

De lijst is ten behoeve van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met behulp van andere bronnen en praktijkervaringen verder verfijnd (o.a. differentiatie naar grootte). De Staat van Bedrijfsactiviteiten wijkt dus op een aantal punten af van de lijst van bedrijfstypen van de VNG.

In deze Staat van Bedrijfsactiviteiten is voor de indeling van de bedrijven naar activiteiten, net als in de VNG-publicatie, uitgegaan van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) uit 1993. Deze codering is in 2008 door het CBS omgezet naar de SBI 2008. In de opgenomen lijst is de structuur van de SBI 19993 gehandhaafd, maar er is wel een extra kolom toegevoegd met de bij de activiteit behorende code uit de SBI 2008.

5.3 Categorie-indeling en criteria voor de toelaatbaarheid van bedrijven

In de VNG-publicatie zijn de 10 richtafstanden van de lijst van bedrijfstypen teruggebracht tot zes categorieën. Met het oog op de praktische toepassing zijn in deze Staat van Bedrijfsactiviteiten de categorieën 3 en 4 nader onderverdeeld in elk twee subcategorieën.

De richtafstanden en het aspect verkeersaantrekkende werking zijn vertaald naar de volgende (ruimtelijke) criteria voor de toelaatbaarheid:

categorie 1:

bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn in woonwijken.

categorie 2:

bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing, echter alleen in gebieden met gemengde functies.

categorie 3:

bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving in enige mate ruimtelijk gescheiden dienen te zijn van woonwijken en dienen te zijn voorzien van een eigen autoverbinding met de hoofd en/of verzamelwegen:

  • subcategorie 3.1: toelaatbaar aan de rand van woonwijken, echter in het algemeen gescheiden door een weg of een groenstrook;
  • subcategorie 3.2: gescheiden door een andere niet of weinig gevoelige functie (afstandsindicatie 100 meter).

categorie 4:

bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving op behoorlijke afstand van woonwijken gesitueerd dienen te zijn:

  • subcategorie 4.1: afstandsindicatie 200 meter;
  • subcategorie 4.2: afstandsindicatie 300 meter.

categorieën 5 en 6:

bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op grote afstand van woonwijken gesitueerd dienen te zijn. De aan te houden afstanden dienen per geval te worden bepaald (richtafstanden van bedrijven uit categorie 5: 500 1.000 meter, categorie 6: 1.500 meter).

Met name bij bedrijven uit categorie 3.1 is er van uitgegaan dat bij de inrichting van het terrein (wijze van ontsluiting, situering van bebouwing) voldoende rekening wordt gehouden met mogelijke hinder in de directe omgeving. Dit kan in voorkomende gevallen worden afgedwongen door middel van de in de regels opgenomen bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan onder meer de situering van de bebouwing.

Bij de bovenbeschreven criteria voor de toelaatbaarheid is (behalve voor categorie 2) uitgegaan van zonering ten opzichte van een rustige woonwijk. Voor andere omgevingstypen zoals incidentele woonbebouwing, woonbebouwing in een stedelijke omgeving, andere gevoelige functies of stiltebehoevende gebieden met natuurwaarden kunnen, indien de situatie daartoe aanleiding geeft, de richtafstanden worden aangepast. Dit zal per geval beoordeeld moeten worden.

5.4 Opzet van de Staat

In de Staat zijn twee verschillende soorten categorie-indelingen toegepast (zie ook de inhoudsopgave):

  • indeling op grond van bedrijfsactiviteiten (hoofdstuk I);
  • indeling op grond van het opgestelde elektromotorisch vermogen (hoofdstuk II).

In beginsel zijn beide indelingen van toepassing.

De indeling van hoofdstuk I is de belangrijkste. Hiervoor is gebruikgemaakt van de SBI. Deze indeling wordt hier gebruikt om bedrijfsactiviteiten in te kunnen delen. Het kan dus voorkomen dat de activiteiten binnen een bedrijf in twee of meer verschillende groepen volgens de SBI-indeling vallen. In die gevallen geldt dan de hoogste categorie van deze Bedrijfsactiviteiten. Indien de bedrijfsonderdelen duidelijk ruimtelijk van elkaar kunnen worden gescheiden, kunnen de bedrijfsonderdelen echter ook apart worden ingedeeld.

Bij sommige activiteiten wordt ook onderscheid gemaakt naar de omvang van de activiteiten. Daarnaast worden veel voorkomende kleinere bedrijven op grond van hun oppervlak of capaciteit apart ingedeeld om te voorkomen dat dergelijke relatief weinig hinderlijke bedrijven zich alleen op grootschalige bedrijventerreinen kunnen vestigen. Dit oppervlak betreft de bij het bedrijf c.q. voor de betreffende bedrijfsactiviteit in gebruik zijnde gronden, ongeacht of de gronden bebouwd zijn of niet.

De indeling op grond van het opgestelde elektromotorisch vermogen (hoofdstuk II) is altijd aan de indeling volgens hoofdstuk I gekoppeld en is slechts in een beperkt aantal gevallen bepalend voor de uiteindelijke indeling van bedrijven. Het gaat hierbij om inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder. De laatstgenoemde aanduiding is gebruikt bij bedrijfstypen waar vaak kleinere, weinig hinderlijke bedrijven voorkomen die op deze wijze rechtstreeks in een lagere categorie kunnen worden ingeschaald. Bij deze activiteiten is het aspect geluid bepalend en daarom geeft het elektromotorisch vermogen een betere maat voor de hinderlijkheid dan bijvoorbeeld het bedrijfsoppervlak.

5.5 Flexibiliteit

De Staat van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. Het is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In het bedrijvenartikel van de planregels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een afwijkingsmogelijkheid (omgevingsvergunning) een categorie lager kunnen indelen (dus bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2 of van categorie 4 naar 3); bij de categorieën met een onderverdeling in subcategorieën wordt daarbij bedoeld dat vrijstelling tot de laagste van de subcategorieën mogelijk is (dus van categorie 4 naar maximaal 3.1). Om een afwijkingsmogelijkheid (omgevingsvergunning) te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op de in de staat aangegeven maatgevende milieuaspecten.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegelaten bedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een omgevingsvergunning worden verleend.

Ten slotte is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat genoemde bedrijven en bedrijfsactiviteiten zich als gevolg van bepaalde technologische ontwikkelingen in positieve zin wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders in dergelijke situaties bevoegd de Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen.

Bijlage 6 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

6.1 Milieuzonering van horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de planregels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan.

6.2 Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden); deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit horecabedrijven en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

6.3 Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):

1. "lichte horeca":

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden.

In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a:

Qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;

1b:

Overige lichte horeca: restaurant, bistro, grand café;

1c:

Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels, McDrives e.d.

2. "middelzware horeca":

Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.

3. "zware horeca":

Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

6.4 Flexibiliteit

De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planregels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om bij omgevingsvergunning af te wijken van de categorie-indeling uit de Staat van Horeca-activiteiten teneinde een dergelijk bedrijf één categorie lager te kunnen indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2. Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat burgemeester en wethouders ook bevoegd zijn om bij omgevingsvergunning af te wijken tot de laagste subcategorie (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen waarbij wordt afgeweken van de categorie-indeling van de Staat van Horeca-activiteiten moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan de vestiging van deze bedrijven eveneens mogelijk worden gemaakt door middel van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van de Staat van Horeca-activiteiten.

Ten slotte is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat genoemde horecabedrijven en activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders in dergelijke situaties bevoegd de Staat van Horeca-activiteiten te wijzigen.

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Wkc Terrein

Bijlage 8 Reactienota

Bijlage 9 Zienswijzennota