KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Natuur
Artikel 6 Recreatie
Artikel 7 Tuin
Artikel 8 Verkeer
Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 10 Water
Artikel 11 Wonen - 1
Artikel 12 Wonen - 2
Artikel 13 Waarde - Archeologie 1
Artikel 14 Waarde - Archeologie 2
Artikel 15 Waterstaat - Waterkering
Artikel 16 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 17 Anti-dubbeltelregel
Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 20 Algemene Bouwregels
Artikel 21 Algemene Gebruiksregels
Artikel 22 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 23 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
Artikel 25 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Lijst Van Parkeernormen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Een Bestemmingsplan
1.2 Aanleiding Voor Dit Bestemmingsplan
1.3 Begrenzing Van Het Plangebied
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Karakteristieken Plangebied
2.2 Nieuwe Ontwikkelingen
Hoofdstuk 3 Bestemmingen
3.1 Toelichting Op De Juridische Regeling
3.2 Bestemmingen
3.3 Dubbelbestemmingen
3.4 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskaders
Hoofdstuk 5 Omgevingstoets
5.1 Ecologie
5.2 Waterparagraaf
5.3 Bodemkwaliteit
5.4 Archeologie En Cultuurhistorie
5.5 Verkeer
5.6 Geluid
5.7 Luchtkwaliteit
5.8 Externe Veiligheid
5.9 Bedrijven En Milieuzonering
5.10 Geurhinder
5.11 Overig
Hoofdstuk 6 Implementatie
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Beleidskader
Bijlage 2 Quickscan Externe Veiligheid
Bijlage 3 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 4 Nota Zienswijzen

Groenzone Noorderplassen-De Vaart en Oostvaardersbos

Bestemmingsplan - gemeente Almere

Vastgesteld op 25-02-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

Link naar de toelichting op de Inleidende regels

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Groenzone Noorderplassen-De Vaart en Oostvaardersbos met identificatienummer NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01 van de gemeente Almere.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan-huis-verbonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbijbehorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 afhaalpunt

een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren en waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop of overige activiteiten.

1.7 archeologisch waardevol terrein

terrein met behoudenswaardige oudheidkundige resten van (inter)nationaal belang.

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage

een in dit plan genoemd percentage dat aangeeft hoeveel van het (bouwvlak van het) desbetreffende bestemmingsvlak ten hoogste mag worden bebouwd.

1.11 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waaronder detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit. Onder bedrijf wordt ook verstaan: bezorgservice, webwinkel, afhaalpunt en andere vergelijkbare bedrijven.

1.12 bedrijfsmatige activiteiten aan huis

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten met een kleinschalig karakter, die in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende erfbebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.13 bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van bedrijven, kantoren, winkels en gebouwen die wordt gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.14 bestaand

  1. a. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen;
  2. b. bij gebruik: het gebruik van gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, perifere detailhandel, internetwinkel en supermarkt.

1.26 detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit

detailhandel vanuit vestigingen die als hoofdfunctie productie of vervaardiging van goederen hebben, waarvan de detailhandelsfunctie aantoonbaar ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en gelieerd is aan productiebedrijven en geen verkeers- en parkeerproblemen mag veroorzaken, een en ander tot maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 100 m² verkoopvloeroppervlak.

1.27 dierenweide

een perceel grond dat in de agrarisch recreatieve sfeer wordt gebruikt voor het houden van dieren of insecten.

1.28 eigen terrein

een aaneengesloten stuk grond waarover door de gebruiker kan worden beschikt en waarbij het kan gaan om meerdere kadastrale percelen.

1.29 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover een bestemmingsplan van toepassing is de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.30 erfbebouwing

functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en door zijn ligging, constructie en afmetingen daaraan ondergeschikt, op de grond staande gebouwen of andere overdekte bouwwerken. Hieronder vallen aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

1.31 erker

een ondergeschikt op de begane grond gelegen uitbouw van één bouwlaag aan de voorgevel van het hoofdgebouw.

1.32 extensief dagrecreatief medegebruik

vormen van recreatief medegebruik gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen, met de daar bijbehorende voorzieningen zoals een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.33 fundering

dat deel van een bouwwerk dat ervoor zorgt dat het eigen gewicht ervan en de daarop uitgeoefende krachten worden overgedragen aan de draagkrachtige ondergrond.

1.34 gebied met mogelijk archeologische waarde

gebied waar naar verwachting terreinen met behoudenswaardige oudheidkundige resten van (inter)nationaal belang voorkomen, maar waar deze nog niet zijn vastgesteld.

1.35 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 geluidsgevoelige objecten

geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder, te weten:

  1. a. woningen;
  2. b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
    1. 1. onderwijsgebouwen;
    2. 2. ziekenhuizen;
    3. 3. verpleeghuizen;
    4. 4. verzorgingstehuizen;
    5. 5. psychiatrische inrichtingen;
    6. 6. kinderdagverblijven;

de aanwijzing als 'ander geluidsgevoelig gebouw' geldt niet voor de delen van een gebouw die een andere bestemming hebben dan verblijfsruimte;

  1. c. geluidsgevoelige terreinen:
    1. 1. een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
    2. 2. een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.

1.37 gevel

bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.

1.38 gevellijn

  1. a. de op de verbeelding aangeduide lijn die geldt als begrenzing van de gebouwen van de aan de weg gekeerde zijde van een bouwperceel, of;
  2. b. ingeval van een bestemmingsvlak, de denkbeeldige doorgetrokken lijn van de voorgevel van een gebouw.

1.39 hogere waarde

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.

1.40 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.41 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.42 kampeermiddel

  1. a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan;

die worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.43 kantoor- en praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, juridisch, kunstzinnig, medisch, paramedisch, therapeutisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.44 kelder

een bijzondere bouwlaag waarvan de bovenkant onder het peil is gelegen.

1.45 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken.

1.46 kleinschalige verblijfsrecreatie

verblijfsrecreatie door middel van kampeermiddelen bij wijze van minicamping of met gebruikmaking van pensions of kampeerboerderijen.

1.47 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.48 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve ten behoeve van civieltechnische of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.49 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

1.50 natuur(lijke) waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen zowel afzonderlijk als in onderling verband.

1.51 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie, voorzieningen voor stadsverwarming, elektrische oplaadpunten, zonnecollectoren en zonnepanelen.

1.52 onderbouw

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven peil is gelegen.

1.53 ondergeschikte detailhandel

detailhandel vanuit vestigingen of voorzieningen die een andere hoofdfunctie hebben en waarvan de detailhandelsfunctie aantoonbaar ondergeschikt en gelieerd is aan de hoofdfunctie en geen verkeers- en parkeerproblemen mag veroorzaken, een en ander tot maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 100 m² verkoopvloeroppervlak.

1.54 ondergeschikte horeca

een horecavoorziening binnen een andere hoofdbestemming of functie dan horeca, ten behoeve van en ondergeschikt aan die andere bestemming of functie voor de consumptie van dranken en etenswaren, een en ander tot maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak van de vestiging.

1.55 onderheide bebouwing

een bouwwerk waarbij de fundering op heipalen rust.

1.56 peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld.

1.57 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.

1.58 permanente verblijfsrecreatie

verblijfsrecreatie door middel van kampeermiddelen, waarvan het ruimtegebruik een bestendig karakter draagt, waaronder wordt verstaan het innemen van een standplaats op hetzelfde terrein voor langer dan een zomerseizoen.

1.59 pleziervaartuig

elk vaartuig dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, waterrecreatie of watersport met uitzondering van een zeilplank.

1.60 reclameobjecten

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of onderdelen van bouwwerken ten behoeve van reclamedoeleinden, zoals aankondigingborden, mupi's (reclameborden), billboards, reclame aan lichtmasten, gevel- en lichtreclames en gebouwaanduidingen, tweevlaksborden.

1.61 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.62 recreatieve voorzieningen

gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding, met uitzondering van seksinrichtingen, detailhandelsbedrijven en horecabedrijven.

1.63 restaurant

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholische) dranken.

1.64 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke al dan niet besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, dan wel in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, seksclub, privé-huis, erotische massagesalon, raambordeel, of een combinatie daarvan.

1.65 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.66 straatmeubilair

kleinschalige bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, zoals verkeergeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, prullenbakken, speeltoestellen en reclameobjecten, alsmede telefooncellen, abri's.

1.67 tuinmeubilair

bouwwerken, geplaatst in de tuin of erf behorend bij een woning, zoals erfafscheidingen, pergola's, zonnewijzers, zandbakken, vlaggenmasten, barbecues e.d. en speeltoestellen zoals wipkippen, glijbanen, schommels.

1.68 verblijfsruimte

een verblijfsruimte als bedoeld in het Besluit geluidhinder, te weten:

  • leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen;
  • onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;
  • theorievaklokalen van onderwijsgebouwen;
  • ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen.

1.69 verkoopvloeroppervlak

de voor winkelend publiek toegankelijke verkoopruimte van een detailhandelsbedrijf, inclusief de etalages en de ruimte achter de toonbank en kassa's.

1.70 voetgangersgebied

een openbaar toegankelijk gebied dat permanent of gedurende bepaalde periode(n) exclusief toegankelijk is voor voetgangers en waar de aanwezigheid van (brom)fiets- en autoverkeer gedurende deze periode(n) ontbreekt of waar dit verkeer het gebied via een afgebakende rijloper met aangepaste snelheid mag passeren.

1.71 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt.

1.72 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.

1.73 windmolen

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.74 woning

een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, dan wel voor een met een huishouden gelijk te stellen minder traditionele woonvorm.

1.75 woonschip

elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf.

1.76 zendmast

bouwwerk, geen gebouw zijnde, die zelfstandig dan wel in onderlinge samenhang met bijbehorende bouwwerken, bedoeld is voor het dragen en laten functioneren van zend- of ontvangstantennes.

1.77 zolder

de bovenste verdieping van een gebouw die is afgedekt met hellende daken.

1.78 zomerseizoen

de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Link naar de toelichting op de Inleidende regels

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil dan wel het hoogste punt van een gebouw tot en met de (wieken)as van de windturbine.

2.6 de rotordiameter van een kleine windmolen

voor kleine horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0001.png"

HAT VAT

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos;
  2. b. behoud, versterking en ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur(lijke) en landschappelijke waarden, in samenhang met de waterhuishouding;
  3. c. bosbeleving, waaronder speel-, educatieve- en culturele voorzieningen;
  4. d. natuurontwikkeling;
  5. e. extensief dagrecreatief medegebruik;
  6. f. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  7. g. houtproductie;
  8. h. water en waterberging;

met de daarbij behorende:

  1. i. verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden;
  2. j. ontsluitingswegen;
  3. k. straatmeubilair;
  4. l. kunstwerken en kunstobjecten;
  5. m. parkeervoorzieningen;
  6. n. groenvoorzieningen;
  7. o. nutsvoorzieningen;
  8. p. waterhuishoudingsvoorzieningen;
  9. q. overige functioneel met de bestemming Bos' verbonden voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken gebouwd ten behoeve van observatiehutten en nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:

  1. a. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen: bouwhoogte maximaal 3 m, oppervlakte maximaal 25 m2;
  2. b. observatiehutten: bouwhoogte maximaal 3m, oppervlakte maximaal 20m2;
  3. c. erf- en terreinafscheidingen grenzend aan de openbare weg: bouwhoogte maximaal 1 m;
  4. d. overige erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 m;
  5. e. speelvoorzieningen en overig straatmeubilair: bouwhoogte maximaal 4,5 m;
  6. f. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 m;
  7. g. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m, oppervlakte maximaal 10 m2;
  8. h. kunstwerken: bouwhoogte maximaal 15 m;
  9. i. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering van gebouwen, uit oogpunt van:
    1. de verkeersveiligheid;
    2. de sociale veiligheid;
    3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder privacy, windhinder en
    schaduwwerking;
  2. b. de plaats en afmeting van bebouwing, uit oogpunt van natuurlijke en landschappelijke waarden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het is verboden de gronden te gebruiken voor:
    1. 1. het opslaan van gerede en ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    2. 2. het opslaan c.q. stallen van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
    3. 3. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
    4. 4. het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen in de ecologische waarden van het gebied als gevolg van het gebruik van de gronden.
  1. a. Het bepaalde in lid 3.4 onder a. is niet van toepassing op:
    1. 1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
    2. 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de bestemming en aanduidingen.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. water en waterberging;
  3. c. (vis)steigers;
  4. d. recreatief medegebruik;

met de daarbij behorende:

  1. e. verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden;
  2. f. straatmeubilair;
  3. g. in- en uitritten;
  4. h. speelvoorzieningen;
  5. i. kunstwerken en kunstobjecten;
  6. j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. k. nutsvoorzieningen;
  8. l. geluidwerende voorzieningen;
  9. m. overige functioneel met de bestemming 'Groen' verbonden voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:

  1. a. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen: bouwhoogte maximaal 3 m, oppervlakte maximaal 25 m2;
  2. b. erf- en terreinafscheidingen grenzend aan de openbare weg: bouwhoogte maximaal 1 m;
  3. c. overige erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 m;
  4. d. speelvoorzieningen, lichtmasten en overig straatmeubilair: bouwhoogte maximaal 5 m;
  5. e. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 m;
  6. f. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m, oppervlakte maximaal 10 m2;
  7. g. kunstwerken: bouwhoogte maximaal 15 m;
  8. h. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 m.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van gebouwen, uit oogpunt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder privacy, windhinder en schaduwwerking.

4.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het is verboden de gronden te gebruiken voor:
    1. 1. het opslaan van gerede en ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    2. 2. het opslaan c.q. stallen van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
    3. 3. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
  2. b. Het bepaalde in lid 4.4 onder a. is niet van toepassing op:
    1. 1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
    2. 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de bestemming en aanduidingen.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Groen' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', indien in het kader van een verzoek om additionele gronduitgifte positief is beslist en de eigendom van de gronden is overgedragen. Door de wijziging mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de duurzame instandhouding van natuurgebieden;
  2. b. behoud, versterking en ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur(lijke) en landschappelijke waarden, in samenhang met de waterhuishouding;
  3. c. extensief dagrecreatief medegebruik;
  4. d. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. e. water en waterberging;
  2. f. kunstwerken;
  3. g. nutsvoorzieningen;
  4. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. i. verhardingen, parkeervoorzieningen, ruiter-, voet- en fietspaden;
  6. j. overige functioneel met de bestemming 'Natuur' verbonden voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van observatiehutten en nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:

  1. a. observatiehutten: bouwhoogte maximaal 3 m, oppervlakte maximaal: 20 m2;
  2. b. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen: bouwhoogte maximaal 3 m, oppervlakte maximaal 25 m2;
  3. c. erf- en terreinafscheidingen grenzend aan de openbare weg: bouwhoogte maximaal 1 m;
  4. d. overige erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 m;
  5. e. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 5 m.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering van gebouwen, uit oogpunt van:
    1. de verkeersveiligheid;
    2. de sociale veiligheid;
    3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder privacy, windhinder en
    schaduwwerking;
  2. b. de plaats en afmeting van bebouwing, uit oogpunt van natuurlijke en landschappelijke waarden.

5.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het is verboden de gronden te gebruiken voor:
    1. 1. het opslaan van gerede en ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    2. 2. het opslaan c.q. stallen van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
    3. 3. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
    4. 4. het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen in de ecologische waarden van het gebied als gevolg van het gebruik van de gronden.
  2. b. Het bepaalde in lid 5.4 onder a. is niet van toepassing op:
    1. 1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
    2. 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de bestemming en aanduidingen.

Artikel 6 Recreatie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. recreatieve voorzieningen;
  2. b. behoud, versterking en ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur(lijke) en landschappelijke waarden, in samenhang met de waterhuishouding;
  3. c. watersportvoorzieningen;
  4. d. natuureducatie- en informatiecentrum;
  5. e. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  6. f. kleinschalige verblijfsrecreatie;
  7. g. ondergeschikte, bij de voorziening passende, detailhandel;
  8. h. horeca tot ten hoogste categorie 1b van Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten;

met de daarbij behorende:

  1. i. verkeers- en verblijfsgebieden, waaronder terrassen en parkeervoorzieningen;
  2. j. straatmeubilair en reclameobjecten;
  3. k. groenvoorzieningen;
  4. l. kunstobjecten;
  5. m. nutsvoorzieningen;
  6. n. water;
  7. o. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. p. verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden;
  9. q. overige functioneel met de bestemming 'Recreatie' verbonden voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemmingsomschrijving bouwwerken gebouwd, met dien verstande dat:

ten aanzien van gebouwen geldt dat:

  1. a. uitsluitend binnen het bouwvlak;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' (m) de voorgeschreven maximale bouwhoogte in acht dient te worden genomen;
  3. c. voor gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen de volgende regels gelden: bouwhoogte maximaal 3 m, oppervlakte maximaal 25 m2;

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. d. erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel: bouwhoogte maximaal 1 m;
  2. e. terrasafscheidingen voor de voorgevel en het verlengde daarvan: bouwhoogte maximaal 1,5 m;
  3. f. overige erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 m;
  4. g. lichtmasten: bouwhoogte maximaal 9 m;
  5. h. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 m;
  6. i. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m, oppervlakte maximaal 10 m2;
  7. j. vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 m;
  8. k. gevel- en lichtreclames en gebouwaanduidingen: bouwhoogte maximaal de toegestane bouwhoogte van gebouwen op het betreffende bouwperceel, oppervlakte maximaal 10 m2;
  9. l. overige reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m, oppervlakte maximaal 10 m2;
  10. m. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 4 m.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van gebouwen, uit het oogpunt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder privacy, windhinder en schaduwwerking;
  5. e. de plaats en afmeting van bebouwing, uit oogpunt van natuurlijke en landschappelijke waarden.

6.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen in de ecologische waarden van het gebied als gevolg van het gebruik van de gronden.
  2. b. Het is in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor winterstalling voor boten.
  3. c. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken voor voor horecabedrijven die niet zijn genoemd in ten hoogste categorie 1b van Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten en detailhandel.

Artikel 7 Tuin

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen, behorende bij de hoofdgebouwen die op basis van de aangrenzende bestemming mogelijk zijn

met de daarbij behorende

  1. b. (ongebouwde) parkeervoorzieningen, toegangspaden, in- en uitritten;
  2. c. groenvoorzieningen en water;
  3. d. overige functioneel met de bestemming 'Tuin' verbonden voorzieningen.

7.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemmingsomschrijving bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met een bouwhoogte van maximaal 1 m.
  2. b. Tevens zijn op de in lid 7.1 bedoelde gronden trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, overstekken en andere bouwonderdelen behorende tot een woning of ander gebouw ten behoeve van de bestemmingsomschrijving van een aangrenzende bestemming toegestaan, met dien verstande dat:
  1. 1. de diepte (buitenwerks gemeten) maximaal 1 meter bedraagt;
  2. 2. de bouwhoogte maximaal 0,25 meter bedraagt boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, kelders en onderbouwen niet daaronder begrepen, een en ander tot een maximale hoogte van 4 meter;
  3. 3. de breedte van het te bouwen bouwonderdeel niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de bestaande voorgevel. Dit geldt niet voor galerijen, hellingbanen, funderingen en overstekken
  4. 4. maximaal één erker per woning is toegestaan.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, busbanen, fiets- en voetpaden en bermen;
  2. b. parkeerplaatsen, haltevoorzieningen, straatmeubilair, reclameobjecten en geluidwerende voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. kunstobjecten;
  3. e. kunstwerken;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. g. nutsvoorzieningen;
  6. h. overige functioneel met de bestemming 'Verkeer' verbonden voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:

  1. a. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen: bouwhoogte maximaal 3,5 m, oppervlakte maximaal 25 m2;
  2. b. lichtmasten, bewegwijzeringsportalen en verkeerslichten: bouwhoogte 9 m;
  3. c. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie: bouwhoogte 15 m;
  4. d. straatmeubilair: bouwhoogte 6 m;
  5. e. kunstobjecten: bouwhoogte 6 m, oppervlakte 10 m2;
  6. f. kunstwerken: bouwhoogte maximaal 15 m;
  7. g. geluidwerende voorzieningen: bouwhoogte 5 m;
  8. h. reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m, oppervlakte maximaal 10 m2;
  9. i. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte 2 m;
  10. j. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 m;
  11. k. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: bouwhoogte 3 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2 voor een nutsgebouw tot ten hoogste 5 meter hoog en met een oppervlakte tot ten hoogste 50 m2, mits het gebouw uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt als ook uit oogpunt van het woongenot in de directe woonomgeving aanvaardbaar is.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het inrichten van het bestemmingsvlak met meer dan twee rijstroken.

Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, bepaald door en gericht op de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. fiets- en voetpaden en bermen;
  3. c. groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. parkeerplaatsen, fietsenstallingen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair, kunstobjecten, geluidwerende voorzieningen en reclameobjecten;

met de daarbij behorende

  1. e. speelvoorzieningen;
  2. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. g. kunstobjecten;
  4. h. kunstwerken;
  5. i. nutsvoorzieningen;
  6. j. overige functioneel met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' verbonden voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:

  1. a. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen: bouwhoogte 3,5 m, oppervlakte 25 m2;
  2. b. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie: bouwhoogte 15 m;
  3. c. lichtmasten: bouwhoogte 9 m;
  4. d. straatmeubilair: bouwhoogte 6 m;
  5. e. kunstobjecten: bouwhoogte 6 m, oppervlakte 10 m²;
  6. f. speeltoestellen: bouwhoogte 5 m;
  7. g. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte 2 m;
  8. h. reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m oppervlakte maximaal 6 m2';
  9. i. geluidscherm: bouwhoogte maximaal 4 m;
  10. j. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte 3 m.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2 voor een nutsgebouw tot ten hoogste 5 meter hoog en met een oppervlakte tot ten hoogste 50 m2, mits het gebouw uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt als ook uit oogpunt van het woongenot in de directe woonomgeving aanvaardbaar is.

Artikel 10 Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water en waterberging;
  2. b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. behoud, versterking en ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur(lijke) en landschappelijke waarden, waaronder de instandhouding van de openheid van het natuurgebied, in samenhang met de waterhuishouding;
  4. d. recreatief medegebruik;
  5. e. aanlegsteiger/ligplaats;
  6. f. maximaal 200 ligplaatsen, ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats';

met de daarbij behorende:

  1. g. kunstwerken, zoals bruggen, sluizen, keermuren, duikers, steigers en (strek)dammen, welke mede ten dienste mogen zijn van de aangrenzende bestemming;
  2. h. natuurlijke oevers;
  3. i. straatmeubilair en kunstobjecten;
  4. j. stranden;
  5. k. voet- en fietspaden;
  6. l. groenvoorzieningen;
  7. m. overige functioneel met de bestemming 'Water' verbonden voorzieningen;

10.2 Bouwregels

Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:

  1. a. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen: bouwhoogte maximaal 3,5 m, oppervlakte maximaal 25 m2;
  2. b. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 m;
  3. c. kunstwerken: bouwhoogte maximaal 15 m;
  4. d. straatmeubilair: bouwhoogte maximaal 6 m;
  5. e. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m, oppervlakte maximaal 10 m2;
  6. f. palen en (licht)masten: bouwhoogte maximaal 9 m;
  7. g. vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 m;
  8. h. aanmeerpalen: bouwhoogte maximaal 10 m;
  9. i. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 4 m.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van gebouwen, uit oogpunt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder privacy, windhinder en schaduwwerking.

10.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruiken van gronden, ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' ten behoeve van meer dan 200 ligplaatsen.
  2. b. Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden aansluitend op de bestemming 'Natuur' voor aanlegsteiger/ligplaats, met uitzondering van de bestaande situatie.

10.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.4, onder b. ten behoeve van het realiseren van een aanlegsteiger/ligplaats, mits positief advies is ontvangen van de beheerder van het natuurgebied.

Artikel 11 Wonen - 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis;

met de daarbij behorende:

  1. b. erven;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. e. parkeervoorzieningen;
  5. f. nutsvoorzieningen;
  6. g. windmolens op of aan het hoofdgebouw;
  7. h. (toegangs)paden, in- en uitritten;
  8. i. overige functioneel met het wonen verbonden voorzieningen;

11.2 Bouwregels

Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

ten aanzien van gebouwen (hoofdgebouwen en erfbebouwing) geldt dat:

  1. a. uitsluitend in of op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd mag worden, dan wel op een afstand van minimaal 1 meter van die zijdelingse perceelsgrens;
  2. b. de (gevel)belasting van geluidsgevoelige bestemmingen genoemd in 24.1 Bestemmingsomschrijving en zoals gedefinieerd volgens de Wet geluidhinder (inclusief het Besluit geluidhinder), niet meer mag bedragen dan de desbetreffende geldende voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder (inclusief het Besluit geluidhinder) danwel de toe te kennen hogere waarde;

ten aanzien van hoofdgebouwen geldt dat:

  1. c. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak,
  2. d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de voorgeschreven maximale bouwhoogte in acht dient te worden genomen;

ten aanzien van erfbebouwing geldt dat:

  1. e. per bouwperceel ten hoogste 50% van de buiten het bouwvlak gelegen gronden mag worden bebouwd met erfbebouwing, tot een maximum van 60 m2, met dien verstande dat in ieder geval 20 m2 is toegestaan;
  2. f. de diepte van aan de achtergevel van het hoofdgebouw gebouwde erfbebouwing buiten het bouwvlak, gemeten vanuit de bouwgrens, niet meer mag bedragen dan 4 meter;
  3. g. de bouwhoogte van aan het hoofdgebouw gebouwde erfbebouwing buiten het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 0,30 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, kelders en onderbouwen daaronder niet begrepen, een en ander tot een maximum van 5 meter;
  4. h. in afwijking van de onder g bepaalde maximale bouwhoogte zijn dakterrassen toegestaan op aan het hoofdgebouw gebouwde erfbebouwing, met dien verstande dat deze terrassen aan weerszijden (voor zover deze zijde(n) zich op minder dan twee meter van de grenslijn van het erf (de zijdelingse perceelsgrens) bevindt (bevinden)) worden afgeschermd met ondoorzichtig materiaal met een hoogte van minimaal 1.50 en maximaal 1.80 meter (dit geldt niet als de eigenaar van het naburige erf toestemming heeft gegeven om een doorzichtige afscherming te plaatsen);
  5. i. de goothoogte van vrijstaande erfbebouwing niet meer mag bedragen dan 3 meter;

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. j. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  2. k. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.2 onder c en j ten behoeve van de bouw van windmolens, mits:

  1. a. de windmolens worden gerealiseerd op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw;
  2. b. de toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen met maximaal 3 m wordt overschreden;
  3. c. de rotordiameter van de windmolen maximaal 2 m bedraagt.

11.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en erfbebouwing ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten dan wel detailhandel wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. tot 50% van het gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en erfbebouwing mag voor een aan-huis-verbonden beroep en/ of bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden gebruikt;
    2. 2. detailhandel mag worden uitgeoefend tot een maximum van 25 m2 wvo, met dien verstande dat dit oppervlak deel uitmaakt van de onder 1 bedoelde 50% regeling;
    3. 3. het gebruik leidt niet tot ernstige hinder voor het woonmilieu c.q. doet afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
    4. 4. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
    5. 5. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    6. 6. er wordt geen horeca uitgeoefend met uitzondering van ruimten voor bed & breakfast;
    7. 7. het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend; er is maximaal één extra fte in dienstverband toegestaan;
    8. 8. catering, seksinrichtingen en munitie -en vuurwerkopslag zijn niet toegestaan.

Artikel 12 Wonen - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis;

met de daarbij behorende:

  1. b. erven;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. e. nutsvoorzieningen;
  5. f. windmolens op of aan het hoofdgebouw;
  6. g. toegangspaden, in- en uitritten;
  7. h. overige functioneel met het wonen verbonden voorzieningen;

12.2 Bouwregels

Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

ten aanzien van gebouwen (hoofdgebouwen en erfbebouwing) geldt dat:

  1. a. per bouwperceel ten hoogste 50% van de gronden mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;
  2. b. per bouwperceel is ten hoogste 1 hoofdgebouw toegestaan;
  3. c. hoofdgebouwen, inclusief aangebouwde erfbebouwing, vrijstaand dienen te worden gebouwd;
  4. d. ter plaatste van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de voorgeschreven maximale bouwhoogte in acht dient te worden genomen ten aanzien van de bouw van hoofdgebouwen;
  5. e. de bouwhoogte van aan het hoofdgebouw gebouwde erfbebouwing is maximaal 0,30 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, kelders en onderbouwen niet daaronder begrepen, een en ander tot een maximale hoogte van 5 meter;
  6. f. in afwijking van de onder e. bepaalde maximale bouwhoogte zijn dakterrassen toegestaan op aan het hoofdgebouw gebouwde erfbebouwing, met dien verstande dat deze terrassen aan weerszijden (voor zover deze zijde(n) zich op minder dan twee meter van de grenslijn van het erf (de zijdelingse perceelsgrens) bevindt (bevinden)) worden afgeschermd met ondoorzichtig materiaal met een hoogte van minimaal 1.50 en maximaal 1.80 meter (dit geldt niet als de eigenaar van het naburige erf toestemming heeft gegeven om een doorzichtige afscherming te plaatsen);
  7. g. de goothoogte van vrijstaande erfbebouwing niet meer mag bedragen dan 3 m;

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. h. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  2. i. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.2 onder d en i ten behoeve van de bouw van windmolens, mits:

  1. a. de windmolens worden gerealiseerd op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw;
  2. b. de toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen met maximaal 3 m wordt overschreden;
  3. c. de rotordiameter van de windmolen maximaal 2 m bedraagt.

12.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Het gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en erfbebouwing ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten dan wel detailhandel wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. tot 50% van het gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en erfbebouwing mag voor een aan-huis-verbonden beroep en/ of bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden gebruikt;
    2. 2. detailhandel mag worden uitgeoefend tot een maximum van 25 m2 wvo, met dien verstande dat dit oppervlak deel uitmaakt van de onder 1 bedoelde 50% regeling;
    3. 3. het gebruik leidt niet tot ernstige hinder voor het woonmilieu c.q. doet afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
    4. 4. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
    5. 5. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
    6. 6. er wordt geen horeca uitgeoefend met uitzondering van ruimten voor bed & breakfast;
    7. 7. het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend; er is maximaal één extra fte in dienstverband toegestaan;
    8. 8. catering, seksinrichtingen en munitie -en vuurwerkopslag zijn niet toegestaan.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 1

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de ter plaatse te verwachten archeologische waarden.

13.2 Bouwregels

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' bouwwerken te bouwen.
  2. b. Het in lid a bedoelde verbod is niet van toepassing op:
    1. 1. die delen van de gronden die reeds bebouwd zijn of zijn geweest met onderheide bouwwerken;
    2. 2. bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte kleiner dan 100 m².

13.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in lid 13.2 bedoelde verbod voor bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte groter dan 100 m².
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    3. 3. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. d. De opgravingen, de te treffen maatregelen en de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag bij de afwijking te stellen kwalificaties en eisen.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van de bodem;
    2. 2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
    3. 3. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, woelen, mengen, diepploegen;
    4. 4. het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
    5. 5. het beplanten en het aanleggen van bos of boomgaard;
    6. 6. het wijzigen van het waterpeil;
    7. 7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    8. 8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    9. 9. het graven, verbreden en dempen van grachten, vijvers en andere wateren.
  2. b. Het verbod als bedoeld in lid 13.4 onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. 1. het normale onderhoud van de gronden betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
    4. 4. betrekking hebben op een oppervlakte kleiner dan 100 m²;
    5. 5. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
  3. c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    3. 3. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
  4. d. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden gekoppeld:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    3. 3. de verplichting de uitvoering van het werk c.q. de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  5. e. De opgravingen, de te treffen maatregelen en de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

13.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:

  1. a. De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' wordt verwijderd, indien er op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie geen archeologische waarden zijn vastgesteld;
  2. b. De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' wordt veranderd in de bestemming 'Waarde - Archeologie2' of '', voor gronden waar door middel van archeologisch onderzoek dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie een of meer archeologisch waardevolle terreinen zijn vastgesteld.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de bescherming van de aanwezige archeologische waarden in het gebied.

14.2 Bouwregels

Op de in lid 14.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de in dat lid genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend definitief archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

14.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in lid 14.2 bedoelde verbod voor bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen.
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  4. d. De opgravingen, de te treffen maatregelen en de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van de bodem;
    2. 2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
    3. 3. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, woelen, mengen, diepploegen;
    4. 4. het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
    5. 5. het beplanten en het aanleggen van bos of boomgaard;
    6. 6. het wijzigen van het waterpeil;
    7. 7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    8. 8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    9. 9. het graven, verbreden en dempen van grachten, vijvers en andere wateren.
  2. b. Het verbod als bedoeld in lid 14.4 onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
  3. c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
  4. d. Aan de vergunning kunnen de volgende voorwaarden worden gekoppeld:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    3. 3. de verplichting de uitvoering van het werk c.q. de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  5. e. De opgravingen, de te treffen maatregelen en de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde -Archeologie 2' wordt verwijderd, indien het archeologisch waardevol terrein conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie voldoende is onderzocht door middel van een archeologische opgraving of begeleiding en de eventuele bodemvondsten elders zijn onder gebracht.

Artikel 15 Waterstaat - Waterkering

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. dijken;
  2. b. kaden;
  3. c. dijksloten;
  4. d. overige voorzieningen ten behoeve van de waterkering;

De op de plankaart binnen de bestemming Waterkering aanwezige gronden zijn, naast de andere op de plankaart voor die gronden aangewezen bestemming (basisbestemming) tevens bestemd voor de bescherming van de waterkering. Op en nabij deze gronden is de Keur van het Waterschap van toepassing.

15.2 Bouwregels

Op de in lid 15.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming;
  2. b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  3. c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 2.00 m mag bedragen;
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering, ontheffing verlenen van:
    1. 1. het bepaalde in 15.2 onder a en b en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van het betreffende waterschap;
    2. 2. het bepaalde in 15.2 onder c en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van het betreffende waterschap.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.2 voor bebouwing ten behoeve van de samenvallende bestemmingen, mits:

  1. a. het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad, en;
  2. b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering over de vraag of de belangen van de waterkering onevenredig worden geschaad alsmede over eventuele voorwaarden die in de omgevingsvergunning moeten worden opgenomen.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de navolgende andere werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
    1. 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van dijken en aarden wallen;
    2. 2. het planten en verwijderen van bomen en struiken;
    3. 3. het dempen en graven van waterlopen;
    4. 4. het verwijderen en aanbrengen van verhardingen, waaronder wegen en paden.
  1. b. Het bepaalde in 15.4 onder a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    1. 1. het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

Artikel 16 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. onderhoud, beheer en instandhouding van de aangrenzende waterkering, waterberging, de afvoer van hoofd oppervlaktewater, sediment en ijs;
  2. b. zorg voor de waterhuishouding en de daarvoor noodzakelijke werken, zoals een gemaal;
  3. c. verkeer te water en de begeleiding daarvan;
  4. d. het gebruik ten behoeve van de uitvoering van bouwwerken, werken en werkzaamheden, welke passen in het kader van het normale beheer en onderhoud, zoals oeververdedigingen en strekdammen en het plaatsen van bakens en scheepvaarttekens.

16.2 Bouwregels

Op de in lid 16.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

ten aanzien van gebouwen geldt dat:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' de voorgeschreven maximale bouwhoogte in acht dient te worden genomen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' het voorgeschreven maximum bebouwingspercentage in acht dient te worden genomen;

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouw zijnde:

  1. c. olietanks: bouwhoogte maximaal 10 m;

16.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 16.2 voor bebouwing ten behoeve van de samenvallende bestemmingen, mits:

  1. a. het belang van de waterstaat en de waterhuishouding daardoor niet onevenredig worden aangetast;
  2. b. de waterbeheerder daarover positief heeft geadviseerd.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
    1. 1. het afgraven of ophogen van gronden;
    2. 2. het egaliseren van gronden;
    3. 3. het dempen van watergangen en/of waterpartijen;
    4. 4. aanleggen van onder- en/of bovengrondse transport-, energie- of telcommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies en/of installaties.
  2. b. Het onder a. genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
    1. 1. noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van gronden;
    2. 2. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor de aanvraag tot een omgevingsvergunning voor bouwen is gehonoreerd.
  3. c. De onder a genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:
    1. 1. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functie of waarden;
    2. 2. de belangen van de waterstaat en de waterkering daardoor niet onevenredig worden aangetast en de waterbeheerder daar positief over heeft geadviseerd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Link naar de toelichting op de Algemene regels

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels

18.1 Geluidzone - Industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - Industrie' zoals opgenomen op de bij deze regels behorende verbeelding, is het vestigen van nieuwe geluidsgevoelige objecten niet toegestaan.

18.2 Vrijwaringszone dijk - 1

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' zijn de gronden mede bestemd voor de
    binnenbeschermingszone rondom een primaire waterkering.
  2. b. Op of in deze gronden mogen, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemmingen, geen gebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Deze regel is niet van toepassing op bestaande gebouwen en bijbehorende bouwwerken.
  3. c. Voor het bouwen van overige bouwwerken binnen de aanduidingsgrenzen geldt dat op of in deze gronden ongeacht het bepaalde in de regels bij de bestemmingen, geen overige bouwwerken mogen worden gebouwd. Deze regel is niet van toepassing op bestaande bouwwerken.
  4. d. Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de werking van de waterkering, kan met een
    omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde onder b en c in die zin dat de in de
    andere daar voorkomende bestemming genoemde bouwwerken worden gebouwd, mits vooraf
    positief advies is ontvangen van het Waterschap Zuiderzeeland.

18.3 Vrijwaringszone dijk - 2

a. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' zijn de gronden mede bestemd voor de buitenbeschermingszone rondom een primaire waterkering.

b. Diepe ontgronding is niet toegestaan.

Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels

19.1 Afwijking

Het bevoegd gezag kan, tenzij op grond van hoofdstuk 2 terzake reeds kan worden afgeweken, afwijken van de bepalingen van het plan voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen niet zijnde bestemmingsgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3.00 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  3. c. het oprichten van ondergrondse pompgemalen ten behoeve van riooltransportleidingen;
  4. d. het bouwen van gebouwen voor nutsvoorzieningen met een lagere bouwhoogte of een lager bebouwingspercentage dan op grond van de bepalingen van het plan minimaal is voorgeschreven.

19.2 Voorwaarden voor de afwijking

Er wordt niet afgeweken van de bepalingen van het plan, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 20 Algemene Bouwregels

Link naar Toelichting paragraaf 3.4.2 Algemene regels

20.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen/bouwgrenzen

De bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda's, overstekken, luifels, afdaken en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 3 m bedraagt, met dien verstande dat:

  1. a. voor stoepen, stoeptreden, galerijen, hellingbanen, funderingen, luifels, afdaken en overstekken overschrijding over de volledige gevelbreedte is toegestaan;
  2. b. voor overige overschrijdingen geldt een maximum van 50% van de gevelbreedte.

20.2 Ondergeschikte bouwonderdelen op daken van gebouwen

Bouwwerken op het dak van een gebouw, zoals installatiecontainers, centrale verwarmings- en luchtbehandelinginstallaties, liftschachten, hekwerken en soortgelijke bouwwerken om installaties uit het zicht te houden, zonnepanelen, zonnecollectoren, windmolens en masten worden niet meegerekend bij de bepaling van de hoogte van het gebouw, als zijnde ondergeschikt, mits:

  1. a. de oppervlakte van de bouwwerken maximaal 1/3 bedraagt van het grondoppervlak van het gebouw;
  2. b. de bouwhoogte van de bouwwerken vanaf het dak gemeten maximaal 4 m bedraagt met dien verstande dat de bouwhoogte van masten maximaal 5 m bedraagt.

Artikel 21 Algemene Gebruiksregels

21.1 Parkeerregeling

Artikel 22 Algemene Wijzigingsregels

Link naar de toelichting op de Algemene regels

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in artkel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd om: de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen, voorzover zulks van belang is voor een bouwkundige danwel stedenbouwkundige betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein waarbij het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% mag worden vergroot;

Artikel 23 Overige Regels

23.1 Overige regelingen en verordeningen

Indien in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen of verordeningen, dienen deze te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, tenzij anders bepaald.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Link naar de toelichting op de Overgangs- en slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

24.2 Afwijking overgangsrecht bouwwerken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 24.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

24.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken

Lid 24.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

24.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

24.5 Ander strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 24.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

24.6 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht

Indien het gebruik, bedoeld in lid 24.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

24.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik

Lid 24.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

24.8 Uitsterfregeling

  1. a. Het pand van Flevodrôme gevestigd aan de Silokade nummer 7 (kadastraal bekend: Gemeente Almere, sectie F, nummer 577), mag als school met een leerlingenwerkplaats worden gebruikt;
  2. b. Het gebruik als school met een leerlingenwerkplaats mag niet worden hervat, indien dit gebruik gedurende een onafgebroken periode van ten minste drie maanden gestaakt is geweest;
  3. c. Voor het bouwen zijn de overgangsregels ten aanzien van bouwwerken (artikel 24.1 tot en met 24.3 van de regels van het bestemmingsplan "Groenzone Noorderplassen-De Vaart en Oostvaardersbos") overeenkomstig van toepassing.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Groenzone Noorderplassen-De Vaart en Oostvaardersbos.

vastgesteld door de raad van de gemeente Almere op 25 februari 2016.

de griffier, de voorzitter,

Bijlagen

Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten

Categorie 1: "lichte horeca"

Bedrijven die beperkte hinder veroorzaken voor omwonenden. Deze bedrijven zijn in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden). Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante lichte horeca (tot en met 250 m² bedrijfsvloeroppervlak)

  • automatiek;
  • broodjeszaak;
  • cafetaria;
  • croissanterie;
  • koffiebar;
  • lunchroom;
  • ijssalon;
  • snackbar;
  • tearoom;
  • traiteur.

1b. Overige lichte horeca (tot en met 250 m² bedrijfsvloeroppervlak)

  • bistro;
  • restaurant (zonder bezorg- of afhaalservice);
  • hotel of pension.

1c. Restaurant met bezorg- of afhaalservice tot en met 250 m² bedrijfsvloeroppervlak.

Categorie 2: "middelzware horeca"

Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere ontstaan door openingstijden 's nachts of door grote verkeersaantrekkende werking. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

2a. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking

  • bedrijven genoemd onder subcategorie 1a, 1b of 1c met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m²;

2b. Horeca die in beginstel vooral 's avonds en 's nachts geopend is

  • bar;
  • biljartcentrum;
  • café;
  • proeflokaal;
  • shoarma/grillroom;
  • zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).

Categorie 3: "zware horeca"

Bedrijven die grote hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere ontstaan door een combinatie van openingstijden 's nachts en een grote verkeersaantrekkende werking.

3. Zware horeca

  • dancing;
  • discotheek;
  • nachtclub;
  • partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen)

Bijlage 2 Lijst Van Parkeernormen

De parkeernormen in deze lijst zijn gebaseerd op de parkeerkengetallen volgens de uitgave 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' publicatie 317 van de Stichting CROW te Ede (tel. 0318-69 53 15). De volgende minimale normen, uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, zitplaats, baan dan wel bedrijfsvloeroppervlak (afgekort: b.v.o.) zijn van toepassing. Voor dit gebied geldt een norm voor sterk stedelijk gebied in de rest bebouwde kom.

Arbeidsextensieve/bezoekers extensieve bedrijven (loods, opslag, groothandel) 1,3 parkeerplaats per 100 m2 b.v.o.
Kleine (gewone) detailhandel 3,5 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o.
Café/Bar/Cafetaria 6,0 parkeerplaats per 100 m2 b.v.o.
Restaurant 13,0 parkeerplaats per 100 m2 b.v.o.
Hotel/pension
1 ster
2 sterren
3 sterren

4,6 parkeerplaats per 10 kamers
6,5 parkeerplaats per 10 kamers
7,3 parkeerplaats per 10 kamers
(bedrijfs)woningen (parkeren op eigen erf) 2,0 parkeerplaatsen per woning + 2,0 pp per 100m2 b.v.o.
Grondgebonden woning 1,5 parkeerplaats per woning
Appartement >120m2 g.b.o. 1,75 parkeerplaats per woning
Appartement 91-120 m2 g.b.o. 1,5 parkeerplaats per woning
Appartement 61-90 m2 g.b.o. 1,25 parkeerplaats per woning
Appartement <60 m2 g.b.o. 1,0 parkeerplaats per woning

De parkeernormen voor niet genoemde functies worden door de verkeerskundig specialist van de gemeente Almere op basis van de meeste recent gepubliceerde kengetallen CROW, publicatie 317, gesteld. De gemeente is verantwoordelijk voor het aandeel parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Om overmaat te voorkomen wordt daarbij de parkeerbalans gehanteerd. Met dit instrument wordt de (on)balans tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied in kaart gebracht, zodat parkeeroplossingen op maat kunnen worden aangeboden. Of gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen mogelijk is, zal per situatie beoordeeld moeten worden.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een Bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht.

Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding Voor Dit Bestemmingsplan

Actualiseringsplicht

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat een verplichting om bestemmingsplannen eens in de 10 jaar te actualiseren. In dat kader werkt de gemeente Almere aan het actualiseren van alle bestemmingsplannen voor haar grondgebied.

In het plangebied van dit bestemmingsplan gelden verschillende bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.4). Deze plannen zijn in verschillende periodes tot stand gekomen, waardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de gebieden enigszins verschillen. Om voor het hele plangebied een eenduidige en actuele juridisch-planologische regeling te hebben, heeft de gemeente besloten om voor het gebied bestaande uit een deel van de Noorderplassen, de Lepelaarplassen, de eilanden, het Vaartsluisbos, het Wilgenbos en Wilgeneiland, de groenzone De Vaart, het Oostvaardersbos en het gebied bij De Blocq van Kuffeler een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

Aard van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan wordt opgesteld in het kader van actualisering en is daarom conserverend van aard. In die zin worden er planologische ook geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

1.3 Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied ligt aan de noordzijde van Almere Stad en Almere Buiten en wordt aan de westzijde begrensd door het bestemmingsplan "Noorderplassen Oost en West" en het bestemmingsplan Gooi- en IJmeer. Aan de noordzijde wordt het voor een deel begrensd door de gemeentegrens die ca. 300 meter uit de Oostvaardersdijk in het Markermeer is gelegen. De oostzijde van het plangebied wordt begrensd door de Oostvaardersplassen (gemeente Lelystad) en de zuidzijde wordt voor een groot deel begrensd door de zuidoever van de Noorderplassen, de hoofdwegen Hogering en Buitenring en het bedrijvenpark 'De Vaart' en 'Buitenvaart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0002.png"

Figuur: Begrenzing van het plangebied

Een deel van de Noorderplassen, de Lepelaarplassen, het Wilgenbos en -eiland, de groenzone De Vaart en het Oostvaardersbos maken globaal onderdeel uit van het plangebied. Een aanzienlijk deel van dit gebied is onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. Verder maakt De Blocq van Kuffeler en omgeving, het Vaartsluisbos en het meer recreatieve deel, de eilanden centraal in het zuidelijk gedeelte van het gebied, onderdeel uit van het plangebied.

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Met het nieuwe bestemmingsplan worden de geldende bestemmingsplannen voor de desbetreffende gronden (deels) vervangen. Het gaat om de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Noorderplassen: vastgesteld 20 juni 1983, onherroepelijk 20 december 1983.
  • Bestemmingsplan Verbindingszone De Vaart: vastgesteld 9 oktober 1997, onherroepelijk 27 mei 1998.
  • De Vaart IV/VI: vastgesteld 25 september 2003, onherroepelijk 14 juli 2004.
  • De Vaart-Noord (gedeeltelijk) en Oost: vastgesteld 17 augustus 1983, onherroepelijk 29 december 1983.
  • Geluidzonering De Vaart: vastgesteld: 26 mei 2005, onherroepelijk 15 september 2005.

Daarnaast zijn de verleende vrijstellingen en afwijkingen van het bestemmingsplan, zoals het besluit ex artikel 19, lid 1 WRO voor het oprichten van een Natuurbelevingscentrum, op een perceel aan de rand van de Oostvaardersplassen te Almere, in dit nieuwe bestemmingsplan verwerkt.

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader ( hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken Plangebied

Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit water, bos en natuur. Ten aanzien van recreatie geldt dat het gebied rond de Noorderplassen zich kenmerkt door een afwisseling van intensieve en extensieve recreatie. Er is een globale recreatie-zonering ontwikkeld. Hierbij heeft de zuidoever van de Noorderplassen, dat buiten het plangebied valt, de meest intensieve recreatieve functie. De delen die binnen het plangebied vallen zijn Schateiland, met een minder intensieve recreatieve functie, en de overige eilanden met een extensieve recreatieve functie (met name een fietsroute). De Lepelaarplassen hebben een natuur functie met zeer extensief recreatief en educatief medegebruik. Het is een moerassig plassengebied waar vogels hun woon- en leefgebied hebben. Het grootste gedeelte van dit moerasachtig gebied is niet toegankelijk voor mensen. Voor wat betreft het Wilgenbos dat ook onderdeel uitmaakt van het plangebied, is beperkt sprake van recreatief medegebruik.

De 'Groenzone De Vaart', is de ecologische verbindingszone die de Oostvaardersplassen en het Wilgenbos met elkaar verbindt. Deze zone bestaat uit een waterloop (moerassig gebied) waarlangs de afwatering van water van de Oostvaardersplassen kan plaatsvinden en het gebied is zo gemaakt dat dieren er rustig beschutte plaatsen vinden. Deze verbindingszone is eveneens voor een groot deel niet toegankelijk voor mensen. Ten zuiden van de verbindingszone ligt een meer recreatieve overgangszone richting het bedrijventerrein 'De Vaart', het Bufferbos.

Het Oostvaardersbos grenst aan de Oostvaardersplassen en biedt voor een deel beschutting aan grazers en diverse vogels die in de omgeving leven. Het grootste deel van het jaar is het Oostvaardersbos toegankelijk en daarmee een gebied waar recreatief medegebruik mogelijk is.

Tot slot is het gebied bij De Blocq van Kuffeler een apart gebied binnen dit bestemmingsplan door onder andere de aanwezige sluis, het gemaal, een cluster van woningen en een jachthaven.

Deelgebieden

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0003.jpg"

1. De Noorderplassen

Dit grote open water is zeer geschikt voor de watersport. Het water staat in open verbinding met de Hoge en Lage Vaart die na passeren van een sluis in verbinding staat met het Markermeer. Om het voor zeilboten mogelijk te maken om van de Noorderplassen naar de Hoge Vaart te varen is een beweegbare brug aangelegd tussen het Schateiland en de ontsluiting via de Trekvogelweg.

2. Lepelaarplassen (Natura 2000-gebied)

Dit gebied bestaat uit open water, moerassen en land, waardoor dit gebied aantrekkelijk is voor vele soorten vogels, waarvan een aantal voorkomen op de zogenaamde rode lijst. Vanwege de natuurwaarden is het gebied niet toegankelijk voor mensen, met uitzondering van een (vogel)observatiepunt en een fietspad langs de randen van de Lepelaarplassen, dat (inmiddels) het hele jaar is opengesteld.

3. De Eilanden

In de noordoostelijke hoek van de Noorderplassen bevinden zich het Schateiland en 5 andere eilanden, die qua grootte en functie van elkaar verschillen. Het Schateiland is het grootste en wordt redelijk intensief beheerd en gebruikt. De overige eilanden zijn niet of moeilijk toegankelijk en nodigden daardoor niet uit om deze te bezoeken. Om de eilanden toch meer gebruikswaarde te geven worden twee eilanden begraasd door vee. Vanaf het aangrenzende fietspad kan de bezoeker twee eilanden betreden. De twee kleinste eilanden hebben aanlegsteigers ten behoeve van watersporters.

4. Wilgenbos en Wilgeneiland

Rond de voormalige zandwinplas en op het Wilgeneiland heeft zich een jong bos ontwikkelt, een jong oerbos. In het midden van het Wilgenbos bevindt zich een meer. Schietwilgen domineren het bosbeeld. Maar er groeien ook struikvormige wilgensoorten zoals geoorde wilg, amandelwilg en boswilg. Het bos vervult een natuur- en recreatieve functie voor Almere. Door het Wilgenbos loopt een wandelpad en er zijn enkele uitkijkplaatsen en een bankje aan de Lage Vaart. In het bos liggen een aantal zuigerplassen, waarvan de kleinste in directe verbinding staat met de Lage Vaart. De zuigerplassen zijn omgeven door bos, dat voornamelijk bestaat uit wilgen en dat doet denken aan een oerwoud dat vrijwel ondoordringbaar is. Diverse (zang)vogels vinden hier in het voorjaar hun plek. Daarnaast is het een leefgebied voor bijzondere soorten als bevers en de ringslang. Het Wilgeneiland, aan de andere kant van de Lage Vaart, heeft dezelfde natuur- en recreatieve functie als het Wilgenbos. Over het Wilgeneiland en langs het Wilgenbos loopt een fietspad dat een recreatieve verbinding vormt van Almere Stad naar De Blocq van Kuffeler.

5. Vaartsluisbos

Het Vaartsluisbos is centraal in het zuidelijke deel van het plangebied gelegen en kenmerkt zich door zijn vorm (lijkt op een strijkijzer). Door dit gebied loopt een fietspad van Almere Stad naar De Blocq van Kuffeler en een weg naar de sluis tussen de Lage Vaart en de Hoge Vaart die toegankelijk is voor auto's. In het zuidelijke gedeelte van dit bos is een Imkervereniging gevestigd.

6. Groenzone De Vaart (Oostvaarderszone)

Het gebied betreft een ecologische zone die fungeert als verbinding tussen de natuurgebieden de Oostvaardersplassen en de Lepelaarplassen via het Wilgenbos. Deze verbinding zorgt ervoor dat planten en dieren vrijelijk kunnen migreren tussen de natuurgebieden, wat een positief effect heeft op het functioneren van de natuurgebieden als ecosysteem. Tevens vervult de verbindingszone een functie ten behoeve van de noodzakelijke waterafvoer vanuit de Oostvaardersplassen.

7. Bufferbos

Het Bufferbos is een strook met bos en water en vormt een buffer tussen het bedrijventerrein Buitenvaart en De Vaart en de Groenzone De Vaart. Dit 'bufferbos' heeft vooral een recreatieve functie. Voor een deel ligt er al een fietspad en dit zal worden doorgetrokken naar de Grote Vaartweg. Daarnaast is er in het 'bufferbos' ruimte voor wandelpaden, bankjes en waterpartijen. De buffer is ook gelegen in het feit dat het water zal moeten bufferen voor het bedrijventerrein 'De Vaart IV'. Bij wateroverschot zal dit in het bufferbos worden opgeslagen, om bij watertekort in 'De Vaart IV' weer te worden onttrokken. Het Bufferbos is nog niet volledig aangelegd, maar zal op termijn ook ter hoogte van het industrie-, bedrijventerrein De Vaart VI verder worden ontwikkeld.

8. Oostvaardersbos

Het Oostvaardersbos grenst aan de Oostvaardersplassen. Een deel van het jaar zijn in dit bos o.a. edelherten en diverse vogels kenmerkend voor de polderbossen, zoals de wielewaal, buizerd en havik, te vinden. Ten zuiden van het bos, grenzend aan de Oostvaardersplassen, staat het Natuurbelevingcentrum De Oostvaarders. Vanuit het natuurbelevingcentrum zijn de in het bos aangelegde wandelpaden bereikbaar, als ook vanaf de parkeerplaatsen aan de Hugo de Vriesweg en de Jac. P. Thijsseweg. In het bos zijn een aantal uitkijkplaatsen die een mooi uitzicht geven over de Oostvaardersplassen. Een deel van het jaar is het Oostvaardersbos niet toegankelijk in verband met de nodige rust voor de in het gebied aanwezige dieren. Het gebied heeft een extensieve recreatieve functie.

9. Het gebied bij De Blocq van Kuffeler

Het gebied bij De Blocq van Kuffeler (het gemaal) ligt centraal in het noordelijke deel van het plangebied. Het gebied bestaat uit de Zuidersluis, die de Hoge Vaart verbindt met het Markermeer, het gemaal en de havenkom. Verder zijn in het gebied aan de westzijde van de sluis een aantal woningen en het informatiecentrum De Trekvogel gelegen en is een terrein aanwezig behorende bij de jachthaven, bestaande uit ongeveer 180 ligplaatsen. Aan de oostzijde van de sluis staan een aantal silo's op de kade (behorende bij het gemaal) en een tijdelijk gebouw met een onderwijsfunctie.

10. Markermeer & IJmeer (Natura 2000-gebied)

Een deel van het Markermeer en IJmeer, inclusief een scheepvaartroute, is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan en bestaat uit een groot open water. Het Markermeer en IJmeer vervullen een belangrijke rol binnen de 'natte as' van Nederland en als centraal open water in het wetland van Noord Nederland. Het Markermeer en IJmeer zijn dankzij de natuurlijke kwaliteiten een belangrijk leefgebied voor vele vogels. Visetende, mosseletende en waterplantetende watervogels bivakkeren hier graag en het is internationaal belangrijk voor trekvogels.

2.2 Nieuwe Ontwikkelingen

Onderhavig bestemmingsplan betreft een actualisatie plan en is daarmee conserverend van aard. Dit brengt met zich mee, dat naast de bestaande situatie enkel nieuw beleid en nieuwe wetgeving vertaald zal worden in dit bestemmingsplan. Hierbij is geen ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.

Nieuw beleid dat in dit bestemmingsplan onder andere wordt meegenomen is:

Archeologie

Het is verplicht op grond van de Monumentenwet en de Wro om (te verwachten) behoudenswaardige archeologische waarden te beschermen via het bestemmingsplan en daarin integraal op te nemen. Dit is vastgelegd in gemeentelijk beleid (zie Bijlage 1 Beleidskader, 3.4 Sociale structuur, onderwijs en cultuur). Ten tijde van de vorige bestemmingsplannen gold dit beleid nog niet. Dit leidt daarmee tot een wijziging met ruimtelijke gevolgen, zoals dat in bepaalde gevallen nu een onderzoeksplicht geldt. Zie verder paragraaf 3.3.1 en 3.3.2.

Ecologische Hoofd Structuur (EHS)

Vanwege de achteruitgang van de natuur en de biodiversiteit is in 1990 is de term 'Ecologische Hoofd Structuur' geïntroduceerd en is bedoeld om natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden. EHS-gebieden hebben een zogenaamd natuurdoel (wordt door de provincie aangewezen) die natuurkwaliteit beschrijft en wordt gebruikt als toetsbare doelstelling voor natuurgebieden. Het rijk heeft de algemene grenzen van de EHS aangegeven en de provincie heeft meer concrete grenzen vastgelegd. De provincie bepaalt de contouren en in het bestemmingsplan moet aan de gebieden in het bestemmingsplan de juiste juridische bescherming worden gegeven. Ten tijde van de (meeste) vorige bestemmingsplannen gold dit beleid nog niet. Dit leidt daarom tot wijzigingen in de wijze van bestemmen en in de daaraan gekoppelde voorschriften.

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000-gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Natuurbeschermingswet. Uitgangspunten van het Natura 2000-beleid zijn dat de maatregelen worden uitgevoerd die ecologisch nodig zijn om een achteruitgang van de kwaliteit van de habitats in de gebieden te voorkomen, en om op den duur een gunstige staat van instandhouding te bereiken van de te beschermen habitats en soorten in het netwerk. Ten tijde van de (meeste) vorige bestemmingsplannen gold dit beleid nog niet. Dit leidt daarom tot wijzigingen in de wijze van bestemmen en in de daaraan gekoppelde voorschriften.

OPAL

In het kader van het programma Oostvaardersplassen-Almere (OPAL) is nieuw beleid vastgesteld en grotendeels reeds uitgevoerd in een groot deel van het plangebied van dit bestemmingsplan. Een belangrijk deelgebied hierin is het Oostvaardersbos met het natuurbelevingscentrum De Oostvaarders. Dit beleid is verwerkt in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting Op De Juridische Regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.


Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd.

Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming.

Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen omschreven en de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Voor zover de uitgangspunten voortvloeien uit een beleidsuitspraak of de omgevingsaspecten, is een koppeling naar de bijbehorende paragraaf opgenomen. Via de koppeling onderaan de paragraaf kan worden doorgeklikt naar de planregels. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

3.2.1 Bos

De bestemming 'Bos' is van toepassing op een gedeelte van het Vaartsluisbos, het noordelijke gedeelte van het Oostvaardersbos en een strook gelegen tussen de Groenzone De Vaart en het bedrijventerrein De Vaart-Buitenvaart. Deze gebieden maken onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur.

Het areaal van de bestemming 'Bos' in het Oostvaardersbos neemt in omvang toe door toevoeging van de groene zones ten oosten van Buitenvaart. Bovendien vervalt de reservering voor een wegverbinding (verlengde A30) en railverbinding langs de gemeentegrens aan de oostkant van het Oostvaardersbos. Deze reservering hield verband met de toekomstige inpoldering van de Markerwaard, waarvoor een grootschalige verkeersverbinding mogelijk moest zijn tussen Zuidelijk Flevoland en de Markerwaard en de mogelijkheid om een spoorlijn aan te leggen. De reservering van de spoorlijn was in eerste instantie bedoeld voor de ontsluiting van De Vaart VI door een goederenspoor. In de Nota Ruimte 'Ruimte voor ontwikkeling', deel 4, Hoofdstuk 4 Gebieden en thema's, Paragraaf 6 IJsselmeergebied, Sub-paragraaf 4 Specifieke beleidskeuzen, Kop 3 Buitendijkse ontwikkelingen staat: "De ruimtelijke reservering voor een Markerwaard vervalt." Daarbij is de reservering voor de railverbinding onmogelijk gemaakt door de komst van de Sieradenbuurt. De noodzaak van de reservering voor een weg- en railverbinding is hiermee vervallen.

Het noordelijke gedeelte van het Oostvaardersbos heeft het karakter van een bos. Dit bos is van oorsprong aangeplant en heeft o.a. als functie natuurbeleving en recreatie. In de nota 'Kleur aan Groen' is het Oostvaardersbos getypeerd als bos. In dit plan krijgt het Oostvaarderbos een aaneengesloten bestemming 'Bos'.

Het vaarsluisbos is gedeeltelijk in gebruik als (productie)bos.

Binnen de bestemming 'Bos' wordt extensief dagrecreatief medegebruik mogelijk gemaakt. Recreatief medegebruik van de gronden is toegestaan, mits ondergeschikt aan de hoofdfunctie. Gedacht moet worden aan functies zoals wandelen en fietsen, paardrijden, met de daarbijbehorende voorzieningen zoals een een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen voorziening.

Bebouwing

Binnen de bestemming 'Bos' zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van kleine gebouwen voor nutsvoorzieningen en voor observatiehutten.

Overige bouwwerken als terreinafscheidingen, speelvoorzieningen, antennes en kunstobjecten zijn ook toegestaan, maar zijn gebonden aan een maximale maatvoering.

3.2.2 Groen

De bestemming 'Groen' is van toepassing op voornamelijk stroken grond langs wegen en water.

Vergelijkbaar met de bestemming 'Bos' zijn in de specifieke gebruiksregels een aantal verbodsbepalingen opgenomen voor gebruik dat niet past bij het hoofdgebruik van de gronden. Het gaat om het stallen en opslaan van goederen, voertuigen en afvalstoffen.

Bebouwing

Omdat groenvoorzieningen worden aangemerkt als hoofdfunctie, gelden slechts beperkte bouwmogelijkheden binnen de bestemming. Voor ondergeschikte functies zijn wel beperkte bouwmogelijkheden opgenomen.

Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn overal toegestaan, maar hebben een bouwhoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van maximaal 25 m2.

Erfafscheidingen, terrasafscheidingen, lichtmasten en andere bouwwerken zijn gebonden aan een maximale maatvoering.

3.2.3 Natuur

Voor de Lepelaarplassen, Wilgenbos & Wilgeneiland en de de kwelzone langs de Oostvaardersdijk is de bestemming 'Natuur' opgenomen. In deze gebieden, die deel uit maken van de Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000, staat de duurzame instandhouding van de natuurfunctie voorop. Naast waterhuishoudkundige doeleinden is tevens extensief dagrecreatief medegebruik en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen toegestaan.

Vergelijkbaar met de bestemming 'Bos' is in de specifieke gebruiksregels een aantal verbodsbepalingen opgenomen die niet passen bij het hoofdgebruik van de gronden. Het gaat om het stallen en opslaan van goederen, voertuigen en afvalstoffen. Als ook verbod tot het aanbrengen en/of veroorzaken van veranderingen in de ecologische waarden van het gebied als gevolg van het gebruik van de gronden.

Bebouwing

In de bestemming zijn zeer beperkte bouwmogelijkheden opgenomen, die ten dienste staan van de bestemming. Het gaat hierbij om observatiehutten met een beperkte maatvoering (maximale bouwhoogte 3 meter en maximaal 20 m2) en bouwwerken als terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

3.2.4 Recreatie

De bestemming 'Recreatie' is opgenomen voor de verbindingsstrook van Almere Centrum naar het gebied bij De Blocq van Kuffeler, het daaraan grenzende gebied 'de eilanden'. Het zuidelijke gedeelte van het Oostvaardersbos heeft de bestemming 'Recreatie' gekregen. Ten opzichte van het voorgaande plan is de recreatieve bestemming voor dit gebied licht vergroot. Hierdoor is een aaneengesloten gebied ontstaan voor recreatie.

Binnen de recreatiebestemming bij De Blocq van Kuffeler is het informatiecentrum De Trekvogel gevestigd en binnen de recreatiebestemming bij het Oostvaardersbos is het Natuurbelevingcentrum de Oostvaarders gevestigd.

Bebouwing

Bebouwing, uitgezonderd bestaande bebouwing zoals het natuurbelevingscentrum de Oostvaarders, is niet toegestaan.

Om een rommelige uitstraling te voorkomen is voor erfafscheidingen, terrasafscheidingen, lichtmasten en andere bouwwerken een maximale maatvoering opgenomen in de planregels.

De gemeente staat positief tegenover nieuwe initiatieven voor kleinschalige verblijfsrecreatie. Het is echter aan de initiatiefnemer om in een afzonderlijke planologische procedure aan te tonen dat zijn project geen significant effect heeft op de instandhoudingsdoeleinden van de Natura 2000- gebieden dan wel op de wezenlijke kenmerken van de gebieden die onderdeel uit maken van de ecologische hoofdstructuur.

3.2.5 Tuin

De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voortuin van de vrijstaande woning. De betreffende grond is bestemd voor tuin, behorend bij het hoofdgebouw op de aangrenzende woonbestemming. Het is niet de bedoeling dat dit wordt volgebouwd met schuurtjes en andere bijbehorende bouwwerken. Daarom zijn hoofdzakelijk bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van maximaal 1 m toegestaan. Verder zijn trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, overstekken en andere bouwonderdelen toegestaan, voor zover ze behoren tot de aangrenzende woning. Voor erkers geldt een maximale diepte, hoogte en breedte, om te voorkomen dat alsnog de hele voortuin wordt volgebouwd.

In paragraaf 3.2.9 Wonen - 1 wordt ingegaan op de tuinvergrotingen.

3.2.6 Verkeer

Voor wegen die primair bedoeld zijn voor de afwikkeling van het (auto)verkeer is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Binnen deze bestemming is de aanleg van wegen, busbanen, fiets- en voetpaden toegestaan. Ook groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de bestemming zijn toegestaan.

Bebouwing

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer' mogen geen gebouwen worden gebouwd, behalve ten behoeve van nutsvoorzieningen.

Om een rommelige uitstraling te voorkomen is voor erfafscheidingen, terrasafscheidingen, lichtmasten en andere bouwwerken een maximale maatvoering opgenomen in de planregels.

3.2.7 Verkeer-Verblijfsgebied

Voor straten, die naast een verkeersfunctie ook een verblijfsfunctie hebben, is de bestemming 'Verkeer -Verblijfsgebied' opgenomen. Ten opzichte van de bestemming 'Verkeer' zijn hier ook fietsenstallingen, kunstobjecten en voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling toegestaan.

Bebouwing

In de bestemming zitten net als in de bestemming 'Verkeer' bouwmogelijkheden voor nutsvoorzieningen
en voor overige bouwwerken.

3.2.8 Water

De bestemming 'Water' is van toepassing op oppervlakten met een (belangrijke) waterhuishoudkundige functie. Dit geldt voor de Noorderplassen, de Hoge Vaart, de Lage Vaart en het binnen de plangrenzen gelegen gedeelte van het Markermeer en IJmeer. Ook bruggen, duikers, steigers en andere aan het water gebonden kunstwerken, zoals sluizen met de daarbij behorende bebouwing, zijn binnen deze bestemming toegestaan. Tevens is recreatief medegebruik toegestaan.

Aanlegsteigers en ligplaatsen zijn binnen de bestemming algemeen toegestaan, uitzondering hierop betreft de gronden die grenzen aan de Natuurbestemming. Hier zijn alleen aanlegsteigers/ligplaatsen toegestaan, mits er een positief advies wordt afgegeven door de terreinbeheerder. Voor de jachthaven in de havenkom is een specifieke aanduiding aanlegplaats opgenomen voor maximaal 200 ligplaatsen.

Bebouwing

Binnen de bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Voor nutsvoorzieningen geldt een maximale maatvoering.

3.2.9 Wonen - 1

De bestemming 'Wonen - 1' is enkel van toepassing op de bestaande woningen centraal in het plangebied gelegen bij De Blocq van Kuffeler. De bestemming 'Wonen - 1' geldt voor alle geschakelde woningen.

De gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn in hoofdzaak bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Ook de bij woningen behorende erven, toegangspaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen e.d. zijn toegestaan op grond van deze bestemming.

Vrije beroepen

Het uitoefenen van vrije beroepen in huis is in overeenstemming met de bestemming "Wonen - 1", tenminste voor zover het vrije beroep vanuit het gebouw waarin wordt gewoond, wordt uitgeoefend. Kenmerk van deze beroepen is een sterke verwevenheid tussen wonen en werken. De in de bestemming "Wonen - 1" opgenomen bebouwingsmogelijkheden zijn ook van kracht bij het bouwen ten behoeve van een vrij beroep. Traditionele vrije beroepen, zoals een notaris, een huisarts, een tandarts, een accountant e.a. zijn binnen de woonbestemming altijd toegestaan, mits de woonfunctie in overwegende mate intact blijft en het beroepsmatig gebruik zich beperkt tot een vloeroppervlak van maximaal 50%.

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten

Bij de aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis moet aan de volgende beroepen en bedrijven worden gedacht, zoals opgesomd in de onderstaande lijst. Deze lijst is niet limitatief en is bedoeld als voorbeeld.

Omschrijving Voorwaarden/toelichting
Vrije beroepen bijv. Notaris, huisarts, tandarts, accountant
Uitgeverijen Kantoren
Grafische afwerking
Reproductiebedrijven opgenomen media
Vervaardiging van sieraden e.d.
Reparatie t.b.v. particulieren bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder
Reisorganisaties
Verzekeringsbedrijf/kantoor
Verhuur van en handel in onroerend goed
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek
Hoveniersbedrijven Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn
Meubel- en woningstoffeerderijen
Cursussen
Workshops
Internetbedrijven / e-commerce Max 25 m2 w.v.o. verkoop aan huis c.q. afhaalpunt
Kantoor algemeen
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures
Bed&breakfast Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een woning door reizigers/vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. Ten hoogste zijn 5 gasten tegelijk mogelijk. Ook moet de woning wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen.
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie
Wassalons en wasserettes Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleveren van kleding
Kappers
Detailhandel Maximaal 25 m2 w.v.o.
Buiten de hierboven genoemde gevallen Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming "Wonen - 1".

Detailhandel in de woning

Op grond van de Detailhandelsvisie Almere 2014 is in woningen kleinschalige detailhandel aan huis mogelijk (tot 25 m2 wvo). Ook zijn webwinkels en internetwinkels toegestaan. Als daar ook een showroom of afhaalmogelijkheid bij hoort, valt dat onder de regeling van kleinschalige detailhandel aan huis (dus tot 25 m2 verkoopvloeroppervlak).

Openbare ruimte

Binnen de bestemming worden ook functies uit de openbare ruimte toegestaan zoals groenvoorzieningen, toegangspaden en in- en uitritten.

Kleinschalige windinstallaties

Kleine windmolens mogen op of aan de gevel van een hoofdgebouw worden gebouwd. Via een afwijkingsbevoegdheid mag de maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw met maximaal 3 m wordt overschreden en de rotordiameter maximaal 2 m bedraagt. Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0004.png"

HAT VAT

De landschappelijke effecten zijn beperkt tot stedelijk niveau: zichtbaarheid is nauwelijks. Bovendien moeten voor deze molens vergunningen worden aangevraagd, waardoor toetsing aan veiligheidseisen, Wet Geluidhinder en Wet milieubeheer zal plaatsvinden.

Bebouwing

De woonbestemming is anders bestemd dan in het vorige bestemmingsplan. In het vorige plan is ten aanzien van de hoogte van de woningen enkel de goothoogte geregeld. In dit bestemmingsplan is niet meer met goothoogten gewerkt. Van iedere woning is nu alleen de bouwhoogte geregeld, waardoor er meer ruimte komt voor bijvoorbeeld dakopbouwen en grote dakkapellen. Voor de begane grondlaag wordt doorgaans 4 meter bouwhoogte aangehouden, voor twee bouwlagen 7 meter en voor 3 bouwlagen 10 meter. In dit geval gaat het om woningen met twee bouwlagen en is de maximale bouwhoogte vastgesteld op 7 meter.

In de voortuinen is de grens van het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe strak om de aanwezige bebouwing, inclusief aangebouwde uitbouwen getrokken, waardoor er geen uitbreiding aan de voorzijde mogelijk is. Een uitzondering hierop zijn situaties waarbij een deel van de woningen al een uitbouw heeft en een deel niet. In dat geval is de grens van het bouwvlak zo getrokken worden dat de woningen die nog geen uitbouw hebben, deze ook kunnen realiseren.

Aan de achterzijde is voor het bouwvlak de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw gevolgd. Later gebouwde uitbouwen vallen daardoor onder de erfbebouwingsregeling. Dit is om iedereen gelijke bouwrechten te geven.

Voor de erfbebouwingsmogelijkheden is aangesloten bij de regeling uit de Nota Kleine Bouw 2008. Deze regeling is van toepassing op aan- en bijgebouwen zoals schuurtjes en garages. Om te voorkomen dat het erf wordt volgebouwd is een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toegestaan (60 m2) en mag maximaal 50% van het erf worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken. Qua maatvoering en positionering moet erfbebouwing ruimtelijk ondergeschikt zijn aan de hoofdbebouwing. De diepte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter. De maximale bouwhoogte van aanbouwen is 0,30 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 5 meter. Vrijstaande bijgebouwen hebben een goothoogte van maximaal 3 meter. Boven op de aanbouwen mag een dakterras worden gebouwd.

3.2.10 Wonen - 2

De bestemming 'Wonen - 2' is enkel van toepassing op de bestaande vrijstaande woning in het cluster van 15 woningen centraal in het plangebied gelegen bij het Blocq van Kuffeler. Hierbij wordt geen bouwvlak aangegeven, zoals bij 'Wonen - 1' het geval is. Conform het beleid uit de nota Kleine Bouw is een bebouwingspercentage van 50% toegestaan en zijn de regels rond erfbebouwing iets anders. De voortuin van de vrijstaande woning heeft de bestemming 'Tuin' gekregen.

Qua functionele mogelijkheden geldt hetzelfde als bij de bestemming 'Wonen - 1'. Meer uitleg daarover wordt gegeven in paragraaf 3.2.9 Wonen - 1.

Ook hier geldt dat is afgestapt van de regeling van goothoogtes. Van de woning is alleen de bouwhoogte geregeld, waardoor er meer ruimte komt voor dakopbouwen en dakkapellen. Voor de begane grondlaag wordt doorgaans 4 meter bouwhoogte aangehouden en voor twee bouwlagen 7 meter.

3.3 Dubbelbestemmingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt (overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) gewerkt met dubbelbestemmingen. In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:

3.3.1 Waarde-Archeologie 1

Binnen het plangebied zijn "selectiegebieden'' aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Ook is door middel van onderzoek een aantal behoudens waardige vindplaatsen opgespoord die zeker archeologisch waardevol zijn. Ter bescherming van deze gebieden zijn zogenaamde dubbelbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat er behalve de basisbestemming voor bijvoorbeeld groen of water, ook een bestemming voor archeologie geldt.


De selectiegebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere, hebben de dubbel bestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een aanlegvergunningstelsel gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.


Hieronder is schematisch aangegeven hoe deze archeologische waarden op de Archeologische Beleidskaart Almere zijn vastgelegd.


afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0005.png"

Figuur Archeologische Beleidskaart Almere

De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in bij het onderzoek geen behoudens waardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' vervallen. Indien wel behoudens waardige vindplaatsen zijn aangetroffen, dan moet op die locaties de bestemming 'Waarde- Archeologie 1' worden gewijzigd in 'Waarde-Archeologie 2' .

3.3.2 Waarde-Archeologie 2

Een vindplaats bestaat uit twee onderdelen, te weten een kern met aangetoonde behoudens waardige archeologische resten, en een 10 meter brede zone rondom de kern die wordt aangeduid als buffer, die op grond van onderzoek elders verspreide archeologische resten kan bevatten (zoals begravingen en depots). Deze buffer dient ter fysieke bescherming van de vindplaatskern en om de toegankelijkheid daarvan voor de toekomst te garanderen. Voor beide onderdelen van een vindplaats (kern en buffer) geldt de bestemming 'Waarde - Archeologie 2'.


Roering van de bodem van de buffer is in principe en onder voorwaarden mogelijk, met dien verstande dat dit sowieso geen (risico op) schadelijke effecten mag hebben op de archeologische resten in de kern van de vindplaats. Aan deze bestemming (Waarde-Archeologie 2) is een bouwverbod gekoppeld met ontheffingsmogelijkheden.

Aan deze bestemming is, net als bij de bestemming 'Waarde-Archeologie 1', een bouwverbod gekoppeld met ontheffingsmogelijkheden.

De ontheffingsmogelijkheden zijn opgenomen om toch bebouwing c.q. grondroering in de bufferzone mogelijk te maken, op voorwaarde dat de archeologische waarden die in de daarnaast gelegen kern van de vindplaats zijn gelegen niet aangetast worden, dan wel door middel van een archeologische opgraving voorafgaand aan het bouwen, ex situ veilig gesteld zijn (in een archeologisch depot of een museum).

Daarnaast geldt een aanlegvergunningenstelsel te bescherming van de archeologische waarden. Tevens geldt een verplichting tot inpassing van de vindplaats.

3.3.3 Waterstaat-Waterkering

Gronden die aangewezen zijn voor "Waterstaat - Waterkering" zijn naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen primair bestemd voor een waterkering. Het betreft hier de waterkering die onderdeel is van dijkkring 8 rond de zuidelijk en oostelijk Flevoland. Aangrenzend zijn vrijwaringszones op de plankaart opgenomen met aanvullende gebruiksbeperkingen. Dit zijn beschermingszones die gelden op basis van de Keur van het waterschap Zuiderzeeland (zie voor de uitleg hiervan paragraaf 5.2Waterparagraaf).

3.3.4 Waterstaat-Waterstaatkundige functie

Gronden die aangewezen zijn voor "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" zijn naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen primair bestemd voor een waterstaatkundige functie, in dit geval bestaande uit een gemaal met alle daarbij behorende voorzieningen. Hieronder valt ook wet noord-oostelijk gelegen werkeiland waarop een aantal silo's staan ten behoeve van het gemaal. Op dit werkeiland is ook al jaren een school gevestigd, eerst met een tijdelijke vrijstelling en vergunning en later met een gedoogbeschikking, in strijd met de ter plaatse geldende bestemming. Omdat door alle betrokken partijen voorlopige continuering van deze situatie wordt voorgestaan is in dit bestemmingsplan onder het overgangsrecht specifiek voor deze locatie een 'Uitsterfregeling' opgenomen.

3.4 Overige Regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In Artikel 1 Begrippen zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met erf of met recreatieve voorzieningen wordt bedoeld.

Wijze van meten

In Artikel 2 Wijze van meten is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de de oppervlakte van een bouwwerk moet worden gemeten.

3.4.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 17 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Aanduidingsregels

In artikel 18 zijn een aantal algemene aanduidingsregels opgenomen.

Geluidzone-industrie

Om het industrieterrein 'De Vaart' ligt een 'Geluidzone - Industrie' die is vastgelegd in het bestemmingsplan "Geluidzonering De Vaart". Deze zonering wordt overgenomen in dit bestemmingsplan. De regel die hier aan gekoppeld is bepaalt dat nieuwe geluidgevoelige objecten niet mogen worden gerealiseerd.

Vrijwaringszone-dijk 1

Om de stabiliteit van de primaire waterkering te garanderen geldt aan weerszijden van de dijk een terughoudend bouwbeleid. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in een binnenbeschermingszone en een buitenbeschermingszone. De aanduiding 'Vrijwaringszone dijk - 1' heeft betrekking op de binnenbeschermingszone en reikt 20 meter vanuit de kernzone van de dijk.

Gebruik

Wijzigingen in het grondgebruik binnen deze zone moeten worden afgestemd met het waterschap.

Bebouwing

Binnen deze zone is geen bebouwing toegestaan, anders dan ten behoeve van waterstaatkundige functies. Eventuele bouwplannen moeten worden afgestemd met het waterschap.

Vrijwaringszone-dijk 2

Ter bescherming van de primaire waterkering (de Oostvaardersdijk) wordt een gebiedsaanduiding opgenomen. De aanduiding 'Vrijwaringszone dijk - 2' is van toepassing op de buitenbeschermingszone. Binnendijks heeft deze zone een omvang van 80 meter. Buitendijks gaat het om een zone van 155 meter. In de buitenbeschermingszone geldt geen beperking voor bouwactiviteiten. Wel geldt er een verbod op diepe ontgrondingen.

Afwijkingsregels

In artikel 19 zijn drie afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • het afwijken van maten (maximaal 10 %);
  • het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen.

De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Overschrijding grenzen

In artikel 20.1 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In artikel 20.2 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Algemene gebruiksregels (parkeren)

In artikel 21 is het parkeren en laden en lossen geregeld. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen op eigen terrein dient te voldoen aan de lijst met parkeernormen, opgenomen in bijlage 2 van de regels. Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van de parkeernormen. Tevens geldt een uitzondering op de parkeernormen voor de bestemming Wonen - 1. Deze uitzondering geldt alleen voor aaneengebouwde woningen (rijtjeswoningen).

Wijzigingsregels

In artikel 22 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.

Overige regelingen

In artikel 23 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.4.3 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is opgenomen in artikel 24. Daarin is bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Bro.

Naast de standaard voorgeschreven regels voor het overgangsrecht is in paragraaf 24.8 een specifieke 'Uitsterfregeling' opgenomen voor de gebouwen die in gebruik zijn door een leerwerkplaats-school aan de Silokade nummer 7 (op het noord-oostelijk gelegen werkeiland bij De Blocq van Kuffeler), Flevodrôme. Voor deze leerwerkplaats-school is op 24 februari 2004 een tijdelijke bouwvergunning verleend met een instandhoudingstermijn van 5 jaar. Na het verstrijken van deze termijn is er op 29 juni 2010 een gedoogbeschikking afgegeven vanwege het feit dat de activiteiten worden uitgevoerd in opdracht van de gemeente Lelystad en Almere en dat bekostiging deels is geschied vanuit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkelingen, waarbij de voorwaarde werd gesteld dat het een periode van 10 jaar betrof. Als gemeente hebben we destijds aangegeven garant te staan voor deze periode en niet nakoming daarvan zou betekenen dat de verkregen subsidie of een deel daarvan terug moest worden gestort. Tevens hadden wij zelf vanuit de Dienst Sociale Zaken subsidie verleend voor de uitvoering van het leerwerkproject tot 2014.

De doelstelling van Flevodrôme is om jongeren die op andere onderwijsinstellingen niet meer te handhaven zijn te begeleiden, door het aanbieden van een leerwerktraject, om deze zodoende verder te kunnen in het arbeidsproces. Dit wil Flevodrôme graag continueren op deze locatie. Het Waterschap Zuiderzeeland heeft op verzoek van het Flevodrôme inmiddels het huurcontract verlengd tot en met 2019. Wij hebben vanuit de Dienst Sociaal Domein voor 2015 opnieuw een subsidie verstrekt. Per jaar zal opnieuw worden overwogen of voor het Flevodrôme het verstrekken van een subsidie wordt gecontinueerd. Herhaaldelijke toekenning van de subsidie is afhankelijk van de beschikbaarheid van middelen en van politieke keuzes.

In het bestemmingsplan Noorderplassen zijn de betreffende gronden bestemd voor 'Waterstaatsdoeleinden'. Binnen deze bestemming behoort een onderwijsfunctie niet tot de mogelijkheden. Vanuit ruimtelijke opzicht is een onderwijsfunctie op deze locatie niet voordehand liggend en op de lange termijn ook niet wenselijk, mede gelet op de directe omgeving met een hoge 'natuurwaarde'. Het Flevodrôme op deze locatie is daarbij altijd als een tijdelijke situatie beschouwd en dit in combinatie met het feit dat de continuering van de subsidie op de langere termijn onzeker is wordt een permanente regeling in dit bestemmingsplan niet voorgestaan.

Voor het perceel Silokade 7, in het gebied 2X Noorderplassen, is daarom bekeken of een uitsterfregeling opgenomen kan worden. Deze regeling regelt dat gebruik mag worden gecontinueerd, maar dat indien het gebruik is beëindigd het niet mag worden hervat. Een uitsterfregeling geeft een stukje zekerheid door ervoor te zorgen dat het gebruik, indien gewenst, geruime tijd kan voortbestaan, langer dan de duur van het bestemmingsplan (10 jaar). Deze uitsterfregeling is voor de situatie van het Flevodrôme een geschikte regeling.

In dit kader moet een balans worden gevonden tussen een goede ruimtelijke ordening en de ruimtelijke effecten van de functie op deze locatie. Hiervoor moet worden gemotiveerd dat deze functie enerzijds momenteel in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar dat deze in verband met (ongewenste) ruimtelijke effecten op den duur minder gewenst is.

Een school is een milieugevoelige functie, hierbij betreft het specifiek een leslokaal in het voorste gebouw aan de waterzijde. Daarachter is een loods gelegen met een grote werkplaats ten behoeve van de school. Vanuit milieuaspecten bestaan geen grote bezwaren tegen een gevoelige functie op de locatie, hoewel het leslokaal wel is gelegen binnen de geluidzonering van De Vaart. De geluidbelasting op het onderwijsgebouw ten gevolge van industrieterrein De Vaart bedraagt minder dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Ook als het bedrijventerrein volledig gevuld zal zijn zal de geluidbelasting op 1.5 meter waarneemhoogte niet meer bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde en wordt voldaan aan de voorkeurswaarde. Ook voor de geluidsbelasting van het wegverkeer, afkomstig van de Oostvaardersdijk geldt dat aan de voorkeurswaarde wordt voldaan.

De onderwijsfunctie op deze locatie past ook vanuit externe veiligheid en milieuzonering. De afstand tot de dieseltanks (K3 vloeistof 10-1.000 m3) op de Silokade is groter dan 50 meter in verband met externe veiligheid en de afstand tot het gemaal De Blocq van Kuffeler (noodstroomaggregaten) is groter dan 30 meter in verband met geluid.

Ook is deze onderwijsfunctie beoordeeld al milieubelastende functie en wordt voldaan aan de geldende richtafstanden. De afstand van de twee aanwezige propaantanks (2-8 m3) tot beperkt- of kwetsbare objecten van derden bedraagt meet dan 50 meter in verband met gevaar. Daarnaast is de afstand van de school tot de woningen op het andere werkeiland aan het Oostvaardersdiep meer dan 30 meter, dit in verband met geluid.

Ten aanzien van ecologie is er geen beletsel voor het huidige (tijdelijke) gebruik voor een onderwijsfunctie op deze locatie. Nauwelijks is sprake van aanwezige uitstralende effecten van verstoring op natuurwaarden en het betreffende deel van de haven zelf herbergt weinig natuurwaarden. De natuurwaarden van de haven en de directe omgeving zijn gelegen in de aanwezigheid van watervogels. Voor een deel van deze watervogels zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd (Natura 2000-gebied Merkermeer/IJmeer). De aantallen van deze soorten in de haven zijn beperkt en concentreren zich bovendien in het uiterste westen van de haven door golfluwte bij de meest voorkomende windrichtingen.

In artikel 25 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In tabel 4.1 staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader en worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden.

Beleidsdocument Beleidsuitgangspunt Vertaling in het bestemmingsplan
Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012) Waterveiligheid




Ladder voor duurzame verstedelijking


Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000
Opnemen van een vrijwaringszone om bebouwing in de omgeving van een primaire waterkering (Oostvaardersdijk) te voorkomen.

Het betreft een actualisatieplan, er is geen sprake nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen.

Bestemming opnemen met beschermende regeling voor EHS- en Natura 2000-gebied.
Nationaal Waterplan Waterberging

Grote waterpartijen bestemmen voor water en waterberging.
Monumentenwet (1988) Beschermen van archeologische waarden Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, die nog niet rechtstreeks via de Monumentenwet worden beschermd.
Provinciaal en regionaal beleid
Omgevingsplan Flevoland (2006) Behoud en ontwikkeling van natuurwaarden Bestemming die aansluit bij de actuele en potentiële natuurwaarden en de doelstelling van de ecologische hoofdstructuur. Dit moet tot uitdrukking komen in de doeleindenomschrijving bij de bestemming en bij de gebruiks- en bouwbepalingen.
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2010-2015 (2010) Waterveiligheid Opnemen van een vrijwaringszone om bebouwing in de omgeving van een primaire waterkering (Oostvaardersdijk) te voorkomen.
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008) Beschermen van archeologische waarden Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, die nog niet rechtstreeks via de Monumentenwet worden beschermd.
Gemeentelijk beleid
Structuurplan Almere 2010 (2003) Kwaliteitsverbetering groenstructuur





De Lepelaarsplassen krijgen een bestemming 'Natuur' .
Parkbos krijgt een bestemming Bos of Recreatie.
Recreatiebestemming opnemen voor de gebieden waar dit de groenstructuur versterkt.
Programmaplan Almere Stad Het beter benutten van de potenties van groen en water Natuur- en Bosbestemming opnemen voor de groene gebieden en een Waterbestemming opnemen voor het open water.
Recreatiebestemming opnemen voor de gebieden waar dit de groenstructuur versterkt.
Programmaplan Almere Buiten Buitenste Binnenhalen, benut de specifieke blauw-groene kansen Natuur- en Bosbestemming opnemen voor de groene gebieden en een Waterbestemming opnemen voor het open water.
Recreatiebestemming opnemen voor de gebieden waar dit de groenstructuur versterkt.
Mobiliteitsplan Divers: inzetten op verkeersveiligheid Er zijn geen grote ingrepen gepland in het plangebied
Almere Waterstad, Toeristisch recreatief beleidsplan Beter benutten van de potenties langs de oevers van de Noorderplassen Recreatiebestemming opnemen voor het zuidelijke gedeelte van het Oostvaardersbos.
Ecologisch Masterplan (2005) Planologische vaststellen van brongebieden en ecologische verbindingszones Natuur- en Bosbestemming opnemen voor de groene gebieden.
Archeologienota (2009) In selectiegebieden een onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld Onderzoeksplicht opnemen bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.
Gemeentelijke archeologieverordening Archeologisch waardevolle terreinen en Selectiegebieden op de ABA moeten overeenkomstig de verordening worden beschermd Opnemen van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.
Checklist veiligheid ruimtelijke plannen Checklist voor ontwikkelingen in het openbare en semiopenbare gebied Omdat het gaat om een actualisatieplan zijn er binnen het plangebied geen ontwikkelingen gepland.
Kleur aan Groen (2014) Spelregels voor het behouden en benutten van het groenblauwe raamwerk. De nota is een eerste stap in het kunnen realiseren van meer initiatieven en participatie in de groene ruimte van Almere. De nota geeft de principes voor een zorgvuldige inpassing Binnen de bestemmingen in dit bestemmingsplan zijn reeds initiatieven mogelijk. Indien initiatieven niet rechtstreeks geregeld zijn, worden deze mede getoetst aan de nota Kleur en Groen. Medewerking vindt plaats door (partiële) herziening van het plan of een afwijkingsprocedure.

Tabel 4.1 Beleidskader

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Ecologie

Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.


Gebiedsbescherming

De volgende aspecten zijn relevant ten aanzien van gebiedsbescherming


Natuurbeschermingswet
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR); de aldus beschermde gebieden vormen samen Natura 2000. Nederland heeft de richtlijnen voor gebiedsbescherming geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet). De Nbwet heeft betrekking op de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld en beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in of nabij deze gebieden plaatsvinden, moeten worden getoetst op hun effecten op de instandhoudingsdoelen die voor deze gebieden zijn vastgelegd. Als uit deze voortoets blijkt dat het bestemmingsplan significante gevolgen kan hebben op het Natura 2000-gebied, dan moet een passende beoordeling worden gemaakt (artikel 19j, lid 2 van de NB-wet). Indien blijkt dat er werkelijk sprake is van mogelijk significant negatieve effecten, dan kan alleen toestemming voor de activiteit gegeven worden als er geen alternatieven voor de activiteit zijn, er dwingende redenen van groot openbaar belang mee gediend zijn en de negatieve gevolgen gecompenseerd worden (de ADC-toets). Significant negatieve effecten dienen dus te worden voorkomen, zo nodig na het treffen van mitigerende maatregelen.

Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied kunnen invloed hebben op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de natuurwaarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt "externe werking" genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied.


Nieuwe wet natuurbescherming
De belangrijkste wetten die de natuur beschermen zijn de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet en de Boswet. Het kabinet wil deze wetten samenvoegen tot 1 wet: de Wet natuurbescherming. Het streven is deze wet in 2016 van kracht te laten zijn. De huidige conceptteksten geven geen aanleiding om het oordeel over de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan anders in te schatten dan op basis van de nu bestaande wetgeving het geval is.

Beheerplan Oostvaardersplassen

De Natuurbeschermingswet 1998 vereist dat voor elk Natura 2000-gebied een beheerplan wordt opgesteld. Het beheerplan Oostvaardersplassen is op 4 oktober 2015 vastgesteld.

Het beheerplan is het kader voor het bereiken en handhaven van de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied en heeft de volgende functies: Uitwerking van de instandhoudingsdoelstellingen en uitwerking van instandhoudingsmaatregelen. Zie ook bijlage 1, hoofdstuk 1 Rijksbeleid.

Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. De EHS is in 1990 in het leven geroepen om de achteruitgang van de natuur in Nederland een halt toe te roepen. De EHS bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het vormt de basis voor het Nederlands natuurbeleid. De provincie bepaalt om welke gebieden het precies gaat. De provincie Flevoland heeft de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS op 23 april 2013 aangewezen. De EHS is planologisch verankerd in de verordening fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (VFL2012, zie ook bijlage 1, hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid). In de provincie Flevoland wordt onderscheid gemaakt tussen EHS prioritair gebied, ecologische verbindingszones, waardevolle gebieden en overig EHS.

Artikel 10.4 van de VFL2012 geeft aan dat een ruimtelijk plan of besluit, voor zover het betrekking heeft op een gebied binnen of nabij de aangewezen ecologische hoofdstructuur:

a. strekt mede tot bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van dat gebied;
b. maakt geen activiteiten mogelijk ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van deze titel van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.

De toelichting op het artikel zegt het volgende met betrekking tot het bestemmen van EHS: Dit artikel regelt dat de EHS in bestemmingsplannen moet worden voorzien van een bestemming die aansluit bij de actuele en potentiële natuurwaarden en de doelstelling van de ecologische hoofdstructuur. Dit moet tot uitdrukking komen in de doeleindenomschrijving bij de bestemming en bij de gebruiks- en bouwbepalingen. Welke benaming de bestemming krijgt is als zodanig minder relevant en is daarom niet voorgeschreven. In dit plan hebben de gebieden die onder de EHS vallen de bestemmingen 'Bos', 'Natuur' of 'Recreatie' gekregen.

Spelregels EHS
Het Rijk en de provincies hebben spelregels afgesproken met betrekking tot de planologische en kwalitatieve bescherming van de EHS, welke zijn verwerkt in de 'Spelregels EHS' (LNV, 2007) en 'spelregels EHS, EHS-kaart en EHS-doelbenadering, een handreiking bij ruimtelijke ontwikkeling' (provincie Flevoland, 2010). De kern van de spelregels is overgenomen in de VFL2012.

Wanneer de gemeente binnen de aangewezen gebieden planologische ontwikkelingen mogelijk wil maken die niet passen in het geldende bestemmingsplan en die strijdig zijn met de instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden en daarmee met de doelstellingen van de ecologische hoofdstructuur, dan geeft de VFL2012 een aantal mogelijkheden om de begrenzing aan te passen aan de gewenste ontwikkeling. De spelregels kennen de volgende opbouw.


Nee, tenzij…(aanpassing EHS met compensatieregels):


  • Is de ontwikkeling van groot openbaar belang en zijn er geen reële alternatieven?

  • Zo ja, dan zorgvuldig inpassen (mitigeren) en de resterende negatieve effecten elders compenseren. Deze wijzigingsbevoegdheid is aan Provinciale Staten.

  • Zo nee, is sprake van een combinatie van ontwikkelingen die mede leiden tot een verbetering van de EHS op gebiedsniveau (saldobenadering). Zo ja, dan herbegrenzen en aanpassen wezenlijke kenmerken en waarden door middel van wijzigingsbevoegdheid voor PS.

  • Zo nee, is het een kleinschalige ontwikkeling met beperkte negatieve effecten?


Ja, mits…(herbegrenzing):


  • Zo ja, dan maatregelen nemen om de EHS in kwaliteit te versterken en, afhankelijk van de ontwikkeltijd van de te ontwikkelen natuur, tenminste het verlies aan oppervlakte elders compenseren.

  • Zo nee, dan kan geen planologische medewerking worden verleend.


Wijzigen van de begrenzing is tevens mogelijk om de samenhang of de ruimtelijke inpassing van de EHS te verbeteren. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn aan Gedeputeerde Staten.


Boswet: herplantplicht
Houtopstanden groter dan 10 are (0,1 ha) of rijbeplantingen van meer dan 20 bomen die zijn gelegen buiten de bebouwde kom zoals deze in het kader van de Boswet is vastgelegd, worden in principe beschermd door de Boswet (de bebouwde kom wijkt daarbij af van de bebouwde kom die is opgenomen in de Verkeerswet). Bij de kap geldt een meldingsplicht en herplantplicht. De kap van houtopstanden moet een maand van tevoren worden gemeld bij de Dienst Regelingen. De provincie ziet toe op de naleving van de herplantplicht. De linde, paardenkastanje, Italiaanse populier en treurwilg vallen niet onder de Boswet.


Soortbescherming


Flora- en faunawet
De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR). Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen voor soortenbescherming geïmplementeerd in de Flora- en faunawet (Ffwet). Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Ffwet behorende besluiten en regelingen.
De Ffwet bevat onder meer verodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust of verblijfplaatsen. Voor de meeste soorten kan, onder een aantal voorwaarden, ontheffing in het kader van deze wet worden verkregen. Voor de soorten die voorkomen in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn kan echter geen ontheffing in het kader van de Ffwet worden verkregen voor het motief ruimtelijke inrichting, aangezien de Habitatrichtlijn dit motief niet noemt. Voor deze soorten dient overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffwet dus geheel te worden voorkomen, al dan niet door het treffen van maatregelen. In de regel betekent dit dat de groeiplaats of het leefgebied moet worden ingepast in de ruimtelijke plannen. Als dat niet mogelijk is, dan kan de ruimtelijke ontwikkeling ook geen doorgang vinden.


Plangebied


Natura 2000
Binnen het plangebied liggen twee Natura 2000-gebieden: Markermeer & IJmeer (gedeeltelijk) en Lepelaarsplassen. Direct grenzend aan het plangebied is Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen gelegen. Hieronder volgen de kenmerken van de Natura 2000-gebieden (bron: aanwijzingsbesluiten)


Lepelaarplassen
De Lepelaarplassen zijn ontstaan na drooglegging van Zuidelijk Flevoland. In de lager gelegen noordelijke delen van de nieuwe polder kon een spontane natuurontwikkeling op gang komen doordat ontginning hier achterwege bleef. Om wegzijging te voorkomen is rond het gebied een plastic scherm ingegraven. De Lepelaarplassen vormen een moerasgebied met open water in een kwelplas langs de dijk en in drie voormalige zandwinputten. Het gebied bestaat verder uit rietvelden, ruigten, struwelen en wilgenbossen.


Markermeer & IJmeer
Het Markermeer ontstond als gevolg van voltooiing van de Houtribdijk tussen Enkhuizen en Lelystad in 1976. In luwere en ondiepere delen van het Markermeer, zoals de Gouwzee (het deelgebied tussen het eiland Marken en het vasteland van Noord-Holland dat is aangewezen onder de Habitatrichtlijn) en de kustzone Muiden zijn kranswierbegroeiingen ontstaan. Momenteel bevat het zuidelijk deel van de Gouwzee de grootste oppervlakte aan kranswiervegetatie met sterkranswier in ons land. De kranswieren vormen in de zomer en de herfst een belangrijke voedselbron voor o.a. krooneenden. Belangrijk broedgebied voor visetende watervogels (visdief).Het Markermeer/IJmeer is van belang voor visetende (fuut, aalscholver, nonnetje, grote zaagbek, dwergmeeuw, zwarte stern), mosseletende (kuifeend, tafeleend, topper) en waterplantenetende (krooneend, meerkoet, tafeleend) watervogels.


Ecologische hoofdstructuur
Binnen het plangebied zijn een aantal EHS gebieden gelegen. De gebieden hebben de volgende gebiedskenmerken (bron: Almere EHS wezenlijke waarden, provincie Flevoland, 2009):


Wilgenbos & Wilgeneiland
Het Wilgenbos & Wilgeneiland bestaat uit afwisselend wilgenbos, moeras/ruigte en water en beslaat een oppervlak van 152 ha. De Lage Vaart scheidt het Wilgenbos van het Wilgeneiland. Het bos heeft de karakteristieken van een Ooibos, al ondervindt het geen invloed van overstromingen (in drooggelegde of niet meer door het getij bereikte zeekleigronden is het Ooibos geen eindstadium, maar een voorbijgaande fase in de successie naar 'Bos van voedselrijke, vochtige gronden', waarin wilgen niet meer domineren (Bal et al, 2005)). Het Wilgenbos bevat enkele wandelpaden die vrij toegankelijk zijn. Door de ondergroei met brandnetels is de verstoring buiten de wandelpaden beperkt (verstoring door honden kan wel voorkomen). Door het oosten van het gebied loopt een gegraven watergang die water vanuit de Oostvaardersplassen naar de Lage Vaart voert. Deze watergang bevat 2 stuwen ten behoeve van de waterhuishouding. Hierdoor wordt stroming gecreëerd in het voornamelijk stilstaande water; ook tijdens vorst waardoor er open water blijft, wat gunstig is voor vogels en vissen.


Vaartsluisbos
Het Vaartsluisbos is een bosgebied van 84 ha en wordt begrensd door de Hoge Vaart, Lage Vaart en de Buitenring. Het noorden grenst aan de Lepelaarplassen en het Wilgeneiland. Het gebied is vrij toegankelijk. Naast enkele wandel- en fietspaden wordt het doorkruist door de doodlopende (niet voor fietsers) en daarom rustige Vaartsluisweg. Het bos bestaat uit verschillende rassen Balsempopulieren uit Canada, gemengd met in Nederland gekweekte rassen zoals de Robusta, Dorskamp en Zeeland. De ondergroei bestaat vooral uit vlierstruiken. De afwisseling die bezoekers ervaren, bestaat voornamelijk dankzij die variatie in rassen en leeftijden van de populieren en de aanwezigheid van enkele bosweides. Maar ook de aanwezige lanen van verschillende boomsoorten en poelen dragen hieraan bij.


Oostvaardersbos
Het Oostvaardersbos beslaat een oppervlak van 148 ha, ligt ten westen van de Oostvaardersplassen en wordt regelmatig bezocht door de daar aanwezige Edelherten. Het bos is aan de kant van Almere afgezet met hekken en wildroosters, zodat Edelherten het gebied niet kunnen verlaten. In het gebied zijn enkele wandelpaden aanwezig, die van zonsopgang tot zonsondergang vrij toegankelijk zijn. Via het
Oostvaardersbos kunnen recreanten een kijkje nemen in de Oostvaardersplassen (onder andere de Jan van den Bosheuvel en het natuurbelevingcentrum), wat tot relatief hoge bezoekersaantallen leidt.


Ecologische verbindingszone Kromslootpark-Oostvaardersplassen
De ecologische verbindingszone Kromslootpark - Oostvaardersplassen (evz-KO) is een natte verbinding die loopt door de Ecozone Poort, de Ecozone Pampus, de Kwelzone, de Lepelaarplassen, het Wilgenbos & Wilgeneiland en de verbindingszone Oostvaardersplassen - Lepelaarplassen (evz-OL). Het doel van de verbindingszone is om uitwisseling van soorten tussen Oostvaardersplassen, Lepelaarplassen, Pampushout en Kromslootpark mogelijk te maken.


afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0006.png"

Kaart: N2000 en EHS binnen plangebied

Gevolgen plan Natura 2000 en EHS
In het plangebied ligt Natura 2000 gebied. Handelingen die schadelijk kunnen zijn voor natuurwaarden in natura 2000 gebieden, mogen niet worden uitgevoerd zonder vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied hebben invloed op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de natuurwaarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt "externe werking" genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied.

Aangezien het bestemmingsplan een hoofdzakelijk conserverend karakter heeft, waarbij geen nieuwbouwprojecten in of direct grenzend aan het plangebied aan de orde zijn, mag verwacht worden dat er geen significant negatieve effecten optreden. De instandhouding van de Natura 2000 - gebieden is gegarandeerd. De vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan zal geen significant negatieve gevolgen voor de kwaliteiten van het vogelrichtlijngebied hebben. Ditzelfde geldt voor de wezenlijke kenmerken van de ecologische hoofdstructuur. Ook deze waarden worden niet door het bestemmingsplan aangetast.

5.2 Waterparagraaf

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Waterschap Zuiderzeeland. Onderstaand wordt ingegaan op het bouwbeleid van het waterschap. Overige beleidsdocumenten zijn opgenomen in Bijlage 1Beleidskader.

Bouwbeleid van het waterschap

De Nota Beleid Bouwen Nabij Primaire Waterkering geeft het beleid ten aanzien van bouwen nabij de primaire waterkeringen weer. De Nota Beleid Bouwen Nabij Primaire Waterkering schept het kader voor bouwen nabij de primaire waterkering. Hierin is ook de maatvoering van de verschillende beschermingszones van de primaire waterkering beschreven. Binnen de kernzone en de binnenbeschermingszone mag geen nieuwbouw gepland worden. Hierbij dient in ieder geval geanticipeerd te worden op toekomstige ontwikkelingen en moet worden aangetoond dat de ontwikkeling de stabiliteit van de kering niet aantast. In de buitenbeschermingszone geldt geen beperking voor bouwactiviteiten. Wel geldt er een verbod op diepe ontgrondingen. De belangrijkste voorwaarde is dat het waterkeringbelang en het beheer en onderhoud niet in het geding komen. Voor de activiteiten dient een keurontheffing aangevraagd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0007.jpg"
Figuur Zonering van beschermingszones (Nota Beleid Bouwen Nabij Primaire Waterkering)

Toetsingskader en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Geohydrologie

In 2007 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Ingenieursbureau Tauw (projectnr. 4454678). Uit het rapport blijkt dat de bodem in het gebied Noorderplassen bestaat uit klei- en veenlagen op fijn zand. Het maaiveld ligt op NAP -4 m. De grondwaterspiegel bevindt zich tussen de 1,2 en 2,5 m onder het maaiveld, afhankelijk van het seizoen.

Waterkwantiteit

De Noorderplassen maken deel uit van het oppervlaktewatersysteem van zuidelijk Flevoland en wordt beheerd door waterschap Zuiderzeeland. De Noorderplassen vormen een waterbuffer voor de hoger gelegen omliggende woongebieden. Het waterlichaam staat in open verbinding met de Hoge Vaart. De Hoge Vaart wordt bemalen door een drietal gemalen. Het nabij geleden Blocq van Kuffeler is hier één van. Realisatie van enkele aanlegsteigers hebben geen gevolgen voor het waterbergend vermogen van de Noorderplassen.


Het nieuwe bestemmingsplan bevat ten opzichte van de oude plannen geen toename van het verhard oppervlak. De plannen leiden daardoor niet tot een gewijzigde afstroming van hemelwater. In een eerder stadium van planvorming zijn al afspraken gemaakt over compenserende maatregelen voor het toevoegen van verhard oppervlak.

Markermeer

Het buitendijkse water is onderdeel van het Markermeer/IJmeer gebied en maakt onderdeel uit van het beheersgebied van Rijkswaterstaat. Dit is een wateroppervlak van nationale betekenis, waarvoor in het kader van het Deltaprogramma recent nieuw beleid is voorgesteld. In dit verband zal in 2015 het nationaal waterplan worden aangepast. In de komende planperiode van dit bestemmingsplan zullen voor dit gebied de aanpassingen beperkt blijven tot het gering laten stijgen van het zomer streefpeil en het vooral ook flexibeler beheer van dat waterpeil.

Waterkeringen

Hierbij gaat het om de primaire waterkering langs het Markermeer (de Oostvaardersdijk). Het bestemmingsplan bevat geen (bouw)mogelijkheden die de waterkerende functie van deze kering kunnen aantasten. Ter bescherming van de kerende werking van deze waterkering worden twee gebiedsaanduidingen opgenomen overeenkomstig het bouwbeleid van Waterschap Zuiderzeeland (zie paragraaf 2.3.3 en 2.3.4).

Waterkwaliteit

Het nieuwe bestemmingsplan leidt niet tot een groter aantal wooneenheden. De belasting op het oppervlaktewatersysteem neemt daardoor ook niet toe.

De Keur van het waterschap is uitgebreid met aanvullende regels voor handelingen in de kernzone van stedelijk water. Hierin zijn algemene regels opgenomen voor steigers, vlonders, overhangende bouwwerken en oeverconstructies. Binnen de bestemming 'Water' wordt in het onderhavige bestemmingsplan enkel de aanleg van steigers mogelijk gemaakt. De regels van de Keur zijn van toepassing op deze bouwwerken.

5.3 Bodemkwaliteit

Historie

De bodem van het plangebied ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komt voornamelijk pleistoceen dekzand voor, die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg.
Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het zoete 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggevallen, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand uit het Markermeer opgehoogd.
In 1974 is de eerste paal voor de bouw van Almere-Haven de grond in gegaan en vanaf dat moment is Almere ontwikkeld. In het plangebied heeft, op het moment van schrijven (2014), nog geen woningbouw plaatsgevonden. In de oorspronkelijke zeebodem (klei) zijn historisch geen bodemverontreinigingen te verwachten.


Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
In 2007 is in het gebied Noorderplassen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Ingenieursbureau Tauw (projectnr. 4454678). Tijdens het verkennend bodemonderzoek zijn in de bodem slechts lichte overschrijdingen van de achtergrondwaardenverontreinigingen aangetroffen


Uit de bodemkwaliteitskaart van Almere blijkt dat voor zowel de kwaliteit van ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingseisen voor de toe te passen grond (toepassingskaart) in het plangebied de bodemkwaliteitsklasse 'Landbouw/ Natuur' van toepassing is.
Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning vergezeld gaan van de resultaten van bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor woningbouw wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een geschiktheidsverklaring afgegeven.
Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.


Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat.

In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Besluit bodemkwaliteit.

Hergebruik van vrijkomende grond en/of zand zou idealiter zo veel mogelijk binnen het gebied plaats moeten vinden. Over de hergebruiksmogelijkheden en voor nadere informatie over het Besluit bodemkwaliteit, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan kan contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek.


Grondwater en kwel

De grondwaterstand in het plangebied wordt sterk beïnvloed door de regulatie van het oppervlaktewaterpeil en wordt in Almere op ca 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden.

Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan.

Het gehele plangebied staat onder invloed van kwel, dat aan het maaiveld uittreedt. Voor het grootste deel bestaat de kwel uit bestaat uit Markermeerwater dat onder en door de dijk heen stroomt. Deze dijkkwel wordt grotendeels opgevangen in het plassengebied tussen de bebouwde kom van Almere en de Markermeerdijk.

Het kwelwater is relatief schoon. Als gevolg van de grote invloed van kwel- en regenwater in het plangebied is de waterkwaliteit als goed te karakteriseren. Ditzelfde geldt voor de kwaliteit van het grondwater.

Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de bodem.

5.4 Archeologie En Cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische, en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

Historische-geografische en (Steden)bouwkundige waarden

In het plangebied Groenzone Noorderplassen - De Vaart en Oostvaardersbos zijn geen bovengronds beschermde bouwkundige monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er zijn wel een aantal waardevolle historisch-geografische of stedenbouwkundige structuren te onderscheiden (zie figuur Uitsnede Archeologische Beleidskaart).

In de jaren '60 van de vorige eeuw werd begonnen met de bouw van de dijk voor Zuidelijke Flevoland door de toenmalige Rijksdienst voor de IJsselmeerpolder (RIJP). Het valt op dat de dijk aan de noordzijde van het plangebied ter hoogte van het gemaal De Blocq van Kuffeler een instulping vertoont. Dit heeft te maken met de geplande ligging van het water tussen Zuidelijk Flevoland en de Markerwaard. Dit water, het Oostvaardersdiep (A) had zijn oorspronkelijk geplande zuidelijke begrenzing ter hoogte van het gemaal. De noordelijke begrenzing van het water lag op de locatie waarbij (voorbij de instulping) nu de noordelijke dijk van Zuidelijk Flevoland is aangelegd. Deze wijziging vond plaats toen men er achter kwam dat de Markerwaard nog op zich zou laten wachten.

Tegelijkertijd met de dijk werden ook twee kleine werkeilanden aangelegd (B en C) van waaruit het gemaal en de Zuidersluis gebouwd zouden worden. Een van deze werkeilanden is het Oostvaardersdiep, het andere ligt direct tegenover het gemaal.

In 1964 werd bij het Oostvaardersdiep een 'dienstpension' opgeleverd dat geschikt was voor permanente bewoning. In 1969 werden op het grasveld op het Oostvaardersdiep de eerste bomen van Zuidelijk Flevoland geplant.

Oorspronkelijk waren de werkeilanden ingericht met een elektriciteitscentrale, een groot arbeiderskamp, silo's, verplaatsbare lichtmasten, opslag en verwerking van bouwmaterialen en nissenhutten voor opslag van onderdelen van de dieselmotor van het gemaal. Voor transport van heipalen van opslagterrein naar bouwput van het gemaal werd van een smalspoorlijntje gebruik gemaakt.

Het Gemaal De Blocq van Kuffeler (tussen B en C) is genoemd naar dr. ir. V.J.P. de Blocq van Kuffeler (1878-1963), die belangrijk werk verrichte ten aanzien van de Zuiderzeewerken. Het gemaal is ontworpen door K.F.G.Spruit en is het grootste gemaal van Nederland. Vanaf 1967 is het verantwoordelijk voor het droog malen en droog houden van geheel Zuidelijk Flevoland. De Blocq van Kuffeler kan een als late exponent van de wederopbouwarchitectuur worden beschouwd.

In de hoogtijdagen van de koude oorlog werden 15 originele dienstwoningen van de RIJP op het westelijke werkeiland gebouwd. Het gemaal en de sluis werden dan ook gezien als strategisch belangrijke locaties en daarmee potentiele doelwitten voor vijandige aanvallen. Vanwege deze dreiging is toen besloten om onder alle dienstwoningen atoomschuilkelders te bouwen voor de bewoners. In de jaren '90 werden nieuwe huizen in een vergelijkbare stijl gebouwd, waarbij de funderingen en de kelders van de oude dienstwoningen intact werden gelaten.

Van de oorspronkelijke inrichting van de werkeilanden is slechts weinig bewaard gebleven: alleen de twee barakken (oorspronkelijk kantine en werkpension) waar nu 'De Trekvogel' in gevestigd is, het gemaal, twee van de oorspronkelijk vier brandstoftanks, de Zuidersluis en -brug, en de atoomschuilkelders resteren.

Andere elementen die naar de Markerwaard verwijzen zijn de uitzonderlijk brede betonnen Lepelaarsbrug (D) en het tracé van de een nooit aangelegde aansluitingsweg in het Oostvaardersbos (E).

In het Oostvaardersbos bevindt zich ook het natuurbelevingcentrum 'De Oostvaarders', ontworpen door architect Evelien van Veen (2009). Het gebouw heeft verschillende verschijningsvormen. De entree, met zijn verticale vorm, is een bescheiden maar uitnodigend baken dat oprijst uit het vlakke land. Richting de Oostvaardersplassen wordt het gebouw steeds breder. Met op de kop een panoramaruimte die over de dijk letterlijk het natuurgebied in steekt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0008.png"

Waardevolle historisch-geografische en stedenbouwkundige structuren

Het stroomgebied en delta van de voormalige rivier de Eem vormen een belangrijke aardkundige waarde. De Vaart en het Oostvaardersbos liggen midden in het stroomgebied van de Eem zoals deze in de Steentijd stroomde.

Archeologische waarden

Algemeen
In de bodem van plangebied kunnen zich archeologische resten uit de steentijd bevinden, specifiek de periode vanaf het einde van de Oude Steentijd tot en met de Midden Steentijd (10.000 - 4.900 v. Chr.). Aanvankelijk na het einde van de laatste ijstijd was het klimaat nog erg koud. Het grondgebied van Almere bestond uit een open dekzandlandschap waarin vooral rendierjagers actief waren. Met het stijgen van de temperatuur veranderde ook het landschap, en daarmee ook het landschapsgebruik. In de Midden Steentijd (8.800-4.900 v. Chr.) transformeerde het dekzandlandschap eerst in een bos met hoofdzakelijk berken- en dennenbomen (circa 7.000 v. Chr.) en vervolgens in een gemengd loofbos. In dat veranderende landschap leefden mobiele jagers- en verzamelaarsgroepen voor wie seizoensvariaties in het aanbod van voedsel en grondstoffen een belangrijke motor waren achter de dynamiek in hun samenlevingen.
Als gevolg van de zeespiegelstijging begonnen rond 6.000 v. Chr. de lagere delen van het Almeerse landschap te vernatten. De zeespiegelstijging zette zich gestaag door totdat Almere rond 3.800 v. Chr. was veranderd in een uitgestrekt moerasgebied dat onder invloed was komen te staan van de getijden van de zee. Hiermee kwam een einde aan circa 5.000 jaar steentijdbewoning in dit deel van Flevoland.
Rond het jaar nul was ter hoogte van het huidige Almere één groot meer ontstaan, dat in de Romeinse tijd het Lacus Flevum werd genoemd. Hieruit vormde zich het latere Aelmere dat vanaf de 14e eeuw de Zuiderzee werd genoemd. De Zuiderzee vormde lange tijd het economisch hart van Nederland. In heel Flevoland zijn 450 scheepswrakken aangetroffen uit de Zuiderzeetijd. Momenteel zijn in Almere 26 locaties met scheepsresten bekend, waarvan 22 scheepswrakken. Hiervan liggen er nog 17 bewaard in de bodem. Twee daarvan liggen in de Groenzone Noorderplassen - De Vaart en Oostvaardersbos .
In het plangebied zijn in het verleden slechts beperkt archeologische onderzoeken in het plangebied uitgevoerd (Oostvaardersdijk, 1995; De Vaart, 2001). Er zijn in het plangebied nog geen behoudenswaardige vindplaatsen uit de prehistorie bekend. Deze mogen op basis van onderzoek in de directe omgeving wel verwacht worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0009.jpg"

Uitsnede Archeologische Beleidskaart (met plangebied bij benadering)

In het plangebied zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere (hierna: ABA) acht kleine selectiegebieden aangegeven. Bovendien geldt het gehele buitendijkse gebied als selectiegebied. Bij grondroering moet hiervoor een omgevingsvergunning worden aangevraagd (behoudens enkele uitzonderingen).

Er zijn in het plangebied twee scheepswraklocaties bekend, en de aanwezigheid van verdere scheepswrakken en –restanten in de ondergrond is niet uit te sluiten.

De Roerdomp

Tijdens graafwerk ten behoeve van het natuurontwikkelingsproject “Plan Roerdomp” kwamen in 2005 de een opvallend stevig gebouwd visserschip/waterschip tevoorschijn. Doormiddel van een prikijzer is de omgeving afgezocht, er blijkt in de bodem nog een aanzienlijk deel van het scheepswrak aanwezig te zijn. Behalve hout werden (balast) stenen aangeprikt. Op de vindplaats zijn verder een fragment roodbakkend aardewerk, een koperen vishaak, een fragment van een turfje en een balast-steen gevonden. Het schip is nog niet nader te dateren dan 16e-18e eeuws. Deze vindplaats is als waarde 2 archeologie op de verbeelding aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0010.jpg"

De Roerdomp

De Molensteen

In 1997 werd bij het graven van een brede geul ten behoeve van dé aanleg van ecologische zone tussen de Oostvaardersplassen en de Lepelaarsplassen een wrak ontdekt. Het betreft een vrachtschip waarvan nog een lengte van ongeveer 16 m (van de in totaal ca. 22 m) bewaard is gebleven inclusief de voorsteven. De rest van het achterschip is verdwenen. Bij verkenning van het wrak werden enkele vondsten geborgen die in de 16e/17e eeuw gedateerd kunnen worden. Hieronder bevinden zich netloodjes, een steengoed knikker en bruinrode aardewerkfragmenten afkomstig van een vergiet. Een stuk steen van 30 cm lang is een fragment van een molensteen.
Dit wrak is op 19 oktober 2011 aangewezen als beschermd archeologisch rijksmonument (monumentnummer 528010). Omdat er geen gemeentelijke regels aan zijn verbonden wordt deze niet op de verbeelding weergegeven.


afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0011.jpg"

De Molensteen

Veranderingen in inrichting van Selectiegebieden

Voordat bodemingrepen kunnen plaatsvinden in het Selectiegebied, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Archeologienota 2009.

Veranderingen in inrichting van behoudenswaardige vindplaatsen

Overeenkomstig de vastgestelde beleidsuitgangspunten, moeten vastgestelde behoudenswaardige archeologische vindplaatsen beleidsconform worden ingepast, dat wil zeggen, de vindplaats moet herkenbaar, beleefbaar en recht doend aan de aangetroffen archeologische waarden worden ingericht. Inrichtingsplannen, gecombineerd met monitoring- en beheerplannen, moeten ter goedkeuring aan de Stadsarcheoloog worden voorgelegd. Binnen terreinen met behoudenswaardige vindplaatsen zijn bodemingrepen niet toegestaan.

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform artikel 53 lid 1 van de Monumentenwet 1988 gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere.

Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

5.5 Verkeer

Autoverkeer

Passend binnen duurzaam-veilig is er in Almere sprake van een zelfverklarende infrastructuur:

  1. 1. Stroomwegen (A6, A27, Hogering/Buitenring/tussenring/Waterlandsweg) = verkeersader
  2. 2. Gebiedsontsluitingswegen (dreven) = verkeersader
  3. 3. Erftoegangswegen (buurt- en woonstraten) = verblijfsgebied

De kruispunten van de Almeerse gebiedsontsluitingswegen zijn uitgevoerd in de vorm van rotondes of, in het geval van hoge intensiteiten, met een verkeersregelinstallatie (VRI). De verblijfsgebieden hebben zoveel mogelijk auto-aansluitingen op de gebiedsontsluitingswegen (om de 250 á 400 m). Doorgaand autoverkeer is in het verblijfsgebied afwezig. Deze gebieden zijn ingericht als 30 km –zones met de daarbij behorende snelheid remmende maatregelen zoals bijvoorbeeld drempels.

De gebiedsontsluitingswegen kennen een maximum snelheid van 50 km/uur, binnen de bebouwde kom en 60 km/uur buiten de bebouwde kom. Voor de stroomwegen geldt een snelheid van 80 km/uur, of in het geval van een snelweg 100-120 km/uur.

Openbaar vervoer

In Almere is de Flevolijn de hoofddrager voor de stedelijk ontwikkeling. Op termijn worden de Houtlijn en de IJmeerlijn hieraan toegevoegd. Op het onderliggende schaalniveau gelden de vrijliggende busbanen als de hoofddragers voor de ontwikkeling van de wijken. De haltes aan de busbanen liggen op een onderlinge afstand van gemiddeld 600 meter en hebben een invloedsgebied van circa 400 meter. De buslijnen lopen midden door de wijken en bedienen ongeveer 90% van de woningen en 75% van de arbeidsplaatsen.

Langzaam verkeer

De hoofdfietsroutes in Almere hebben zo min mogelijk kruispunten, ze kruisen de dreven ongelijkvloers en zijn verlicht. Drukke (hoofd)routes zijn als solitair fietspad uitgevoerd en hebben in principe voorrang op het andere verkeer. De hoofdfietsroutes worden in principe in rood asfalt uitgevoerd wat ook de herkenbaarheid waarborgt. De recreatieve, alternatieve routes worden grotendeels gekenmerkt door het niet hebben van een recht beloop en door de afwezigheid van openbare verlichting.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Op het aspect verkeer is geen wettelijk toetsingskader van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter wenselijk om af te wegen of ontwikkelingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de verkeer- en parkeersituatie. Omdat er in dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen zijn voorzien heeft het plan geen gevolgen voor de parkeersituatie in het gebied.

5.6 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'' een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. In het plangebied worden geen (nieuwe) geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt.

Aangrenzend aan een groot deel van het plangebied ligt industrieterrein De Vaart. Industrieterrein De Vaart is een industrieterrein waar bedrijven zijn toegestaan die vallen onder artikel 2.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht. Dit zijn bedrijven die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Hierdoor is op grond van de Wet geluidhinder dit terrein gezoneerd. Dit betekent dat via het instrument geluidszonering de geluidruimte van alle bedrijven en kavels van dit industrieterrein op de zg. 50 dB(A) (etmaal) geluidszonegrens op 5 meter hoogte is vastgelegd. Het planologisch aandachtsgebied tussen de plancontouren van het industrieterrein en deze zonegrens wordt de "geluidszone" van het industrieterrein genoemd. Hierbinnen zijn regels (vanwege de Wet geluidhinder en vergunningen Wet milieubeheer) van kracht die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen.

De geluidszone en de zonegrens van industrieterrein De Vaart zijn planologisch verankerd in het bestemmingsplan "Geluidzonering De Vaart". Omdat de geluidszone voor het grootste deel binnen het plangebied van dit bestemmingsplan ligt, zal deze met een aanduiding op de verbeelding worden aangegeven. Binnen de geluidszone is het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen, objecten en terreinen niet toegestaan.

5.7 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van het Besluit vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling zijn (onder andere) de volgende niet in betekenende mate bijdragende (luchtkwaliteitseisen) projecten vrijgesteld van toetsing:

  • Woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • Kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • Projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

In het plangebied is geen sprake van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen en er is daarmee geen sprake van nadelige gevolgen voor het woon- leefklimaat.

5.8 Externe Veiligheid

In het kader van externe veiligheid in een quikscan uitgevoerd, deze is opgenomen in Bijlage 2 Quickscanexterne veiligheid. De conclusies zijn als volgt.

Er wordt voldaan aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers (= plaatsgebonden risico). Met dit bestemmingsplan zijn alleen ontwikkelingen mogelijk die deze milieukwaliteiteis op gebied van externe veiligheid in stand houden.

De verantwoordingsplicht met betrekking tot externe veiligheid is van toepassing voor onderstaande risicobronnen volgens de 'verantwoordingselementen' in onderstaande tabel.

Risicobron Groepsrisico-verantwoording (inclusief groepsrisico berekening) Verantwoording rampenbestrijding/-
zelfredzaamheid
Verantwoording plasbrandaan-dachtsgebied (PAG) Toelichting
Spoor Nee Ja Nee Plangebied geheel buiten PAG en buiten 200 m. Bij incident toxische belasting in gehele plangebied mogelijk.
Weg Nee Ja N.v.t. Plangebied ligt deels binnen 200 m (ter hoogte van aansluiting Tussenring op Buitenring en ter hoogte van de Oostvaarder), maar hier geen nieuwe ontwikkelingen, dus geen toename groepsrisico. Bij incident warmte belasting ter plaatse van hiervoor genoemde plandelen mogelijk.
Buis Nee Ja N.v.t. Plangebied deels binnen 100%-letaliteitgrens (ter hoogte van aansluiting Tussenring op Buitenring), maar hier geen nieuwe ontwikkelingen, dus geen toename groepsrisico. Bij incident warmte belasting ter plaatse van dit plandeel mogelijk.

Er zijn voldoende mogelijkheden om het plangebied van meerdere zijden te bereiken en tevens voldoende mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten. Er worden geen ruimtelijke maatregelen in dit bestemmingsplan getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.

De brandweer Flevoland wordt in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over de zelfredzaamheid van personen en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.

5.9 Bedrijven En Milieuzonering

Volgens vaste jurisprudentie is de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009' (verder publicatie) bedoeld voor nieuwe situaties (nieuwbouw) en niet voor de toetsing van bestaande situaties. Toch volgt uit de rechtspraak dat bv. de gebruikte richtafstanden in de brochure bij bestaande situaties een indicatie kunnen geven van de mate van hinder. Dit betekent dat de VNG-brochure ook als hulpmiddel gebruikt kan worden bv. bij een bestemmingsplan voor een bestaande situatie, hoewel wat terughoudender. In de directe omgeving van de woningen (=milieugevoelige functie) gelegen aan het Oostvaardersdiep liggen de volgende milieubelastende activiteiten:

  1. 1. Watersportvereniging Block van Kuffeler. Dit is een haven met nu 183 ligplaatsen in boxmaten van 9 tot 16 meter. Het is een haven met eenvoudige voorzieningen: water en stroom op de steigers. Op de wal: het havenkantoor, het clubgebouw, speelvoorziening voor kinderen, toiletten, douche en een ruim afgesloten parkeerterrein.

Volgens de publicatie geldt voor een jachthaven een richtafstand van 50 m. Binnen 50 m afstand van de dichtst bijgelegen ligplaatsen liggen twee woningen. De minimale afstand tot deze woningen bedraagt meer dan 30m. De minimale afstand tussen de parkeerplaats en overige voorzieningen (havenkantoor, het clubgebouw, speelvoorziening voor kinderen, toiletten, douche) bedraagt meer dan 75 m.

De combinatie van minimale havenvoorzieningen met de hiervoor beschreven 'zonering van bedrijfsactiviteiten' wordt voldoende geacht voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en een duurzame bedrijfsvoering van de haven.

  1. 2. Bezoekerscentrum de Trekvogel. In dit bezoekerscentrum wordt informatie vertrekt over de Lepelaarsplassen en overige gebieden van Het Flevolandschap. Je kunt er wandel- en fietsroutes krijgen of terecht voor een kopje koffie of thee.

Volgens de publicatie geldt voor bibliotheken, musea, ateliers etc. een richtafstand van 10 m. Hieraan wordt met een minimale afstand van ca. 20 m ruimschoots voldaan.

  1. 3. Gemaal De Block van Kuffeler. Dit gemaal houdt Zuidelijk Flevoland (Almere, Zeewolde) droog. Van oorsprong is het een gemaal met 4 door dieselmotoren aangedreven pompen die vanaf 2008 vervangen zijn door elektromotoren van ca. 1 MW elk en twee noodstroomaggregaten. Verder staan langs de Silokade op ca. 100 m van het gemaal 2 bovengrondse tanks met daarin maximaal 1.500 m3 diesel.

Volgens de publicatie geldt voor rioolgemalen een richtafstand van 50 m. Voor een water-distributiebedrijf met een pompvermogen tussen 1 en 15 MW geldt een richtafstand van 100 m. Voor een bovengrondse dieseltank van 10 -1000 m3 geldt een richtafstand van 50 m. De afstand tot de dichtst bijgelegen woningen bedraagt meer dan 250 m tot het gemaal en meer dan 350 m tot de dieseltanks. Ruim voldoende voor een adequaat woon- en leefklimaat en duurzame bedrijfsvoering van het gemaal.

Conclusie:

In dit bestemmingsplan wordt door toepassing van de hiervoor gemotiveerde milieuzonering, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de milieubelastende activiteiten niet onaanvaardbaar in hun functioneren belemmerd.

5.10 Geurhinder

Aan de vlotbrugweg nummer 27 ligt een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Deze heeft een geurcontour die over dit plangebied heen valt. Zie onderstaande figuur:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0012.png"

Figuur uit aanvraag uitbreidingsvergunning Wet milieubeheer AWZI Almere fase 1, 1996

Uit bovenstaande figuur blijkt dat de maximale geurconcentratie van 1 ge/m3, als 98-percentieel deels over het plangebied valt.

Volgens het geurvoorschrift van het Activiteitenbesluit milieubeheer, dat ook van toepassing is op vergunningplichtige bedrijven type c, mag de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten maximaal 0,5 OUE/m3 als 98-percentiel zijn (1 OUE/m3 komt overeen met 2 ge/m3). Dus een maximale geurbelasting van 1 ge/m3 als 98-percentieel.

Binnen deze contour ligt alleen de bestemming Bos (Bo). Hierbinnen zijn geen gebouwen toegestaan, uitgezonderd kleine gebouwen voor nutsvoorzieningen. Dus geen woonbebouwing of andere geurgevoelige objecten. Daarmee wordt voldaan aan de hiervoor genoemde immisie-eis en is sprake van een goede ruimtelijke ordening cq. een aanvaardbaar woon- en leefklimaat

5.11 Overig

Een aantal aspecten is niet van toepassing in het plangebied. Er spelen geen zaken op dit gebied. Het betreft de volgende aspecten:

  • Geurhinder
  • Ammoniak en veehouderij
  • Energie
  • Bezonning
  • Uitzicht
  • Kabels en leidingen
  • Trillingen
  • Radarverstoring
  • Lichthinder
  • Windhinder

Daar wordt in deze toelichting dan ook niet verder op ingegaan

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning. In artikel 6.2.1 Bro is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan:

  • de bouw van een of meer woningen en hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1.000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² bedraagt;'

Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  1. a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is (bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten);
  2. b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  3. c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of op grond van artikel 6.2.1a van het Bro:

  1. d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  2. e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  3. f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Toets of bestemmingsplan economische uitvoerbaar is

Een plan is economisch uitvoerbaar indien de te verwachten investeringen die voortvloeien uit het vast te stellen bestemmingsplan worden gedekt uit bijvoorbeeld verkoop van grond, exploitatiebijdragen van derden (ontwikkelende partijen) dan wel uit overige middelen als subsidie. In het bestemmingsplangebied 'Groenzone Noorderplassen De Vaart en Oostvaardersbos' vindt geen ontwikkeling plaats die op grond van artikel 6.2.1 Bro leidt tot verplicht kostenverhaal.

Op grond van bovenstaande is het niet noodzakelijk gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Inspraak

De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan voor zone 'Noorderplassen De Vaart en Oostvaardersbos' is een actualisatie van de vorige, geldende bestemmingsplannen. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet in dit plan opgenomen en nieuw beleid heeft weinig tot geen gevolgen voor het plan. Er is daarom voor gekozen om geen voorafgaande inspraak te houden.

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro zijn onderstaande instanties gevraagd om een reactie te geven op het concept ontwerp bestemmingsplan:

  • Brandweer Flevoland;
  • Gasunie;
  • Het Flevo-landschap;
  • Kamer van Koophandel;
  • KPN;
  • Liander;
  • Ministerie van Defensie;
  • Ministerie LNV
  • Ministerie van Verkeer en Waterstaat Noord-Holland;
  • Natuur en Milieu Flevoland;
  • Provincie Flevoland;
  • Provincie Noord-Holland;
  • Recron;
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • Rijkswaterstaat Midden-Nederland;
  • Staatsbosbeheer
  • Stichting Beveiliging Bedrijventerreinen Almere;
  • Tennet;
  • Vereniging Bedrijfskring Almere;
  • Vitens;
  • Vogelwacht Flevoland;
  • Waterschap Zuiderzeeland.

De Brandweer heeft op 11 november 2014 per mail laten weten dat zij het, gezien de conserverende aard van het bestemmingsplan en het zeer beperkte risico (nauwelijks mensen in het plangebied), niet opportuun vinden een nader advies te maken. Het aspect externe veiligheid is wat de brandweer betreft voldoende verantwoord.

Het Flevo-landschap heeft op 1 december 2014 schriftelijk gereageerd met de volgende opmerkingen en verzoeken.

  1. 1. Het verzoek is om de hele Lepelaarplassen, in verband met de Natura 2000-status, de bestemming 'Natuur' te geven.
  2. 2. In overweging wordt gegeven om de bestemming 'Recreatie' voor de eilanden nader te preciseren.
  3. 3. Het verzoek is om het gehele Vaartsluisbos de bestemming 'Bos' te geven.
  4. 4. Het Flevo-landschap is voornemens het bezoekerscentrum De Trekvogel te upgraden. Omdat de maximaal toegestane hoogte van 7 meter in dit bestemmingsplan beperkend kan zijn wordt gevraagd om een voorziening van de ontwikkeling door het nu opnemen van bijvoorbeeld een wijzigingsbevoegdheid.
  5. 5. Ten aanzien van de toelichting wordt opgemerkt dat voor de Ecologische verbindingszone verschillende benamingen worden gebruikt, soms bij gebieden eigendom en beheer genoemd benoemd wat niet consequent en relevant is, niet duidelijk is wat voor type weg de Oostvaardersdijk en de Grote Vaartweg nu zijn en Flevo-landschap wordt niet als Vooroverleg-partner genoemd.

Reactie

ad 1) De begrenzing van het aanwijzingsbesluit van de Lepelaarplassen als Natura 2000-gebied zal volledig worden overgenomen in dit bestemmingsplan. De betreffende gronden zullen worden bestemd als 'Natuur'.

ad 2) Er is voor gekozen om geen onderscheid te maken binnen de bestemming 'Recreatie', wel is de bebouwingsmogelijkheid op gronden met de bestemming 'Recreatie' grenzend aan gronden met de bestemming 'Natuur' komen te vervallen.

ad 3) Voor het Vaartsluisbos is er voor gekozen om de bestaande rechten in het bestemmingsplan Noorderplassen over te nemen. Dit om de recreatieve verbinding van Almere Centrum naar de Blocq van Kuffeler te behouden.

ad 4) Gezien het feit dat het hier een conserverend bestemmingsplan betreft en daarin geen nieuwe ontwikkelingen worden meegenomen, tenzij voldoende concreet, behoort dit niet tot de mogelijkheden. Uit de vooroverleg reactie blijkt dat er nog geen concreet plan is wat beoordeeld en zo mogelijk meegenomen kan worden in dit bestemmingsplan.

ad 5) Op genoemde punten is de toelichting doorgelopen, zo nodig zijn er kleine ondergeschikte wijzigingen doorgevoerd.

De provincie Flevoland heeft op 18 december 2014 per mail gereageerd met slechts één opmerking. Aangezien er in de eerdere plannen nooit een toets aan de Ladder van duurzame ontwikkeling heeft plaatsgevonden, is het van belang om dat bij dit plan wel te doen en in de toelichting een motivatie op te nemen.

Reactie

Deze toetsing is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting. Een samenvatting van de toetsing staat in de toelichting op het plan in hoofdstuk 4.

Op 2 december 2014 heeft Rijkswaterstaat Midden-Nederland per mail gereageerd en de volgende opmerkingen geplaatst.

  1. 1. In de waterparagraaf wordt vooral ingegaan op het Waterschap, maar Rijkswaterstaat is voor het buitendijks gelegen Markermeer waterstaatkundigbeheerder, waterkwaliteitsbeheerder en waterkwantiteitsbeheerder. Het verzoek is om dit waar nodig op te nemen.
  2. 2. Bij de beschrijving van het beleid ontbreekt bij de Barro het buitendijks bouwen en de uitzonderingspositie van Almere hierin.
  3. 3. Ten aanzien van de Quickscan externe veiligheid zijn een aantal opmerkingen geplaatst, waaronder het gebruik van foutieve termen, de basis van een specifieke passage en het ontbreken van scheepvaart in een tabel.

Reactie

ad 1) Waar nodig is dit opgenomen.

ad 2) Het buitendijksbouwen en de uitzonderingspositie van Almere zal worden toegevoegd.

ad 3) Bij het opstellen van de Quickscan hebben wij ons gebaseerd op de gebruikte terminologie uit het eindrapport 'Hoe zijn wij gekomen tot het Basisnet water', van de werkgroep Basisnet water, 18 januari 2008. Te vinden op http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2008/06/12/totstandkoming-van-het-basisnet-water.html.

In dit rapport wordt qua typering onderscheid gemaakt tussen zeevaart routes en binnenvaartroutes met en zonder frequent vervoer. De voor de Quickscan relevant route, is een binnenvaartroute met frequent vervoer. Vandaar dat wij deze benaming hebben aangehouden. De corridor heeft in dit document de benaming Amsterdam-Noord Nederland gekregen, omdat deze nog doorgaat na Lemmer. De corridor heeft tot en met de Houtribsluizen CEMT klasse VIa, tot Lemmer klasse Vb en na Lemmer klasse Va.

Ongetwijfeld wordt in andere documenten een andere benaming en typering gehanteerd. Wij sluiten liever aan bij het hiervoor genoemde rapport, dat de basis vormt voor de regelgeving m.b.t. het Basisnet water, tot 1 april 2015 opgenomen in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (verder circulaire RNVGS), en na 1 april 2015 in de Wet Basisnet en bijbehorende regelgeving (Regeling Basisnet, Besluit externe veiligheid transportroutes, afdeling 2.16 van het Bouwbesluit) en zien geen redenen om dit te wijzigen.

De passage 'maakt deel uit van het Basisnet water en heeft een (Basisnet)afstand van 0 m' is gebaseerd op de hiervoor genoemde circulaire RNVGS, specifiek paragraaf 3.3 en bijlage 3 (wordt ingetrokken na 1 april 2015) dan wel de Regeling Basisnet, specifiek bijlage 3 (treedt op 1 april 2015 inwerking). In deze regeling worden de binnenwateren aangewezen die onderdeel uitmaken van het Basisnet, inclusief plafond voor het plaatsgebonden risico (=basisnetafstand) waarbinnen geen nieuwe bebouwing mag plaatsvinden, alsmede de vervoershoeveelheden waarmee een groepsrisicoberekening gemaakt moet worden.

In de bedoelde tabel ontbreekt inderdaad 'water' (dat wordt bedoeld met 'scheepvaart'). In de paragraaf 'Vervoer over het water' op pagina 5 van de Quickscan, wordt geconcludeerd, dat: verantwoordingsplicht groepsrisico en hulpverlening niet van toepassing is op deze risicobron. Verder heeft geen enkele Basisnet water route een plasbrandaandachts-gebied gekregen. In de basisnetregelgeving is aangesloten bij het begrip vrijwaringszone als bedoeld in artikel 2.1.1. van het Barro. Deze bedraagt voor de hier onderhavige corridor 25 m en ligt daarmee buiten het plangebied.
Dit heeft weer tot gevolg, dat de in tabel 6 genoemde verantwoordingselementen, voor de risicobron water allen niet van toepassing zijn. Er is in dit geval vervolgens voor gekozen om deze risicobron dan uit de tabel te laten.

Staatsbosbeheer heeft per mail op 9 december 2014 laten weten dat zij naar aanleiding van het overleg waarin het bestemmingsplan nader is toegelicht niet met een reactie komen.

De Vogel- en Natuurwacht Zuid-Flevoland heeft op 4 december 2014 schriftelijk gereageerd en de volgende opmerkingen geplaatst.

  1. 1. De Lepelaarplassen, Natura 2000 - gebied, zijn onterecht niet volledig bestemd als 'Natuur'. Ook op basis van het Ecologisch Masterplan zou het gebied de bestemming 'Natuur' moeten krijgen.
  2. 2. Gepleit wordt voor het bestemmen van de groene strook tussen het Trekvogelpad, de Galjoottocht, de Hoge Vaart en de Oostvaardersdijk als 'Natuur'.
  3. 3. Er bestaat bezwaar tegen de lokalisering van het Almeerse naaktstrand op het 'Schateiland'. Daarmee zou sprake zijn van intensieve recreatie dicht tegen de Lepelaarplassen aan.
  4. 4. De bestemming 'Recreatie' voor een deel van het Vaartsluisbos en het Oostvaardersbos is niet te rijmen met de diverse beleidskaders waarnaar in de toelichting wordt verwezen.
  5. 5. Graag wordt gezien dat er in bestemmingsplannen een onderscheid wordt gemaakt tussen echte fietspaden en (brom)fietspaden. Binnen de bestemming 'Natuur' zouden in ieder geval geen bromfietspaden mogelijk mogen zijn. In verband met rust en stilte zou het gebruik hier moeten worden beperkt tot langzaam niet-motorisch verkeer, afgezien van relatief stille voertuigen als elektrische fietsen en scootmobielen.
  6. 6. De ligging van de geluidzone van De Vaart is niet juist.
  7. 7. De vraag bestaat of de bestemming 'Water' voor het werkeiland met de silo's niet een vergissing is.
  8. 8. De regels voor windinstallaties bij 'Wonen' zijn niet voldoende duidelijk geformuleerd.

Reactie

ad 1) De begrenzing van het aanwijzingsbesluit van de Lepelaarplassen als Natura 2000-gebied zal volledig worden overgenomen in dit bestemmingsplan. De betreffende gronden zullen worden bestemd als 'Natuur'.

ad 2) Voor de strook tussen het Schateiland en 'De Trekvogel' bij De Blocq van Kuffeler is er voor gekozen om de bestaande rechten in het bestemmingsplan Noorderplassen, buiten het Natura 2000-gebied te behouden. Dit om de recreatieve verbinding van Almere Centrum naar de Blocq van Kuffeler mogelijk te maken.

ad 3) In dit bestemmingsplan wordt niet ingegaan op een eventueel naaktstrand op het 'Schateiland', dit is te specifiek voor de meer globale wijze waarop de bestemmingen in het bestemmingsplan worden vastgelegd. Overigens is het Schateiland niet direct meer in beeld voor het mogelijk maken van een Almeers naaktstrand.

ad 4) De begrenzingen tussen de bestemmingen 'Natuur'. 'Bos' en 'Recreatie' sluiten aan bij de feitelijke situatie, bestaande rechten en het geldende beleid. Gestreefd wordt naar een recreatieve verbinding van de stad naar De Blocq van Kuffeler. Daarnaast zijn de locatie bij het informatiecentrum 'De Trekvogel' en het Natuurbelevingcentrum 'De Oostvaarders' aangewezen als recreatief concentratiepunt.

ad 5) Het is niet mogelijk om dit in het bestemmingsplan te regelen. Binnen de gemeente Almere is het niet toegestaan met een bromfiets op het fietspad te rijden.

ad 6) Het klopt dat de geluidzonering niet juist was opgenomen op de verbeelding. Dit is aangepast.

ad 7) De bestemming 'Water' is gelegd op water en de daarbij behorende gronden die primair in verbinding of van belang zijn voor het water.

ad 8) Artikel 11.3 Afwijken van de bouwregels en artikel 12.3 Afwijken van de bouwregels geeft de gevraagde duidelijkheid.

Van het Waterschap Zuiderzeeland is op 18 december 2014 schriftelijk, maar vooruitlopend daarop op 4 december per mail een reactie ontvangen. Hierin wordt geconcludeerd dat de waterhuishoudkundige uitgangspunten voldoende en waar nodig geactualiseerd aan de huidige wet- en regelgeving in het bestemmingsplan zijn opgenomen en er dan ook geen op- en/of aanmerkingen zijn ten aanzien van het concept ontwerp bestemmingsplan. Wel wordt gewezen op het Natura 2000-beheersplan voor de Oostvaardersplassen en de daarbij behorende maatregelen die mogelijk ook gevolgen hebben voor gebieden binnen dit bestemmingsplan. Verzocht wordt om deze ontwikkelingen zorgvuldig te volgen.

Reactie

Uiteraard volgen wij de ontwikkelingen rondom het Natura 2000-beheersplan voor de Oostvaardersplassen.

Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.

De ingebrachte reacties geven aanleiding voor de volgende aanpassingen in het bestemmingsplan.

  1. 1. Het Natura 2000-gebied de Lepelaarplassen wordt conform beleid volledig bestemd als 'Natuur'.
  2. 2. Binnen de bestemming 'Recreatie' (direct) grenzend aan de bestemming 'Natuur' zal de bebouwingsmogelijkheid komen te vervallen.
  3. 3. De geluidzone De Vaart, die foutief is opgenomen op de verbeelding, wordt op juiste wijze weergegeven op de verbeelding.
  4. 4. De nodige (detail) aanpassing zullen worden doorgevoerd in de toelichting (en regels).

Zienswijzen

Voor het ontwerp bestemmingsplan is de Wro-procedure gevolgd. Dit houdt in dat het nieuwe bestemmingsplan als ontwerp voor een periode van zes weken (van 12 oktober 2015 tot en met 23 november 2015) ter visie is gelegd conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Ook is een inloopavond gehouden tijdens de terinzagelegging, waar bewoners en bedrijven informatie konden verkrijgen over het plan. In totaal zijn twee zienswijzen ingediend. In de nota zienswijzen 'Groenzone Noorderplassen-De Vaart en Oostvaardersbos' (zie bijlage 4nota zienswijzen) is beschreven of de zienswijzen aanleiding zijn geweest om het ontwerp aan te passen. Ook zijn daarin de ambtshalve wijzigingen op het ontwerp bestemmingsplan opgenomen. Naar aanleiding van de zienswijzen zijn enkele wijzigingen van het ontwerp bestemmingsplan aan de gemeenteraad ter vaststelling voorgelegd. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan staat, voor indieners van een zienswijze, desgewenst beroep open bij de Raad van State.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:

  1. 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  2. 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  3. 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  4. 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  5. 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  6. 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  7. 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  8. 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  9. 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  10. 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  11. 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  12. 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  13. 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro moet de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn geen 'nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen' opgenomen. Het plan voorziet hoofdzakelijk in actualisering en uniformering van de op het gebied van toepassing zijnde regels. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking en met de nationale belangen in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden. De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn de Mainportontwikkeling Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee, waddengebied en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling): veiligheid rond rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament, verstedelijking in het IJsselmeer en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Op het plangebied is alleen het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het voorheen geldende regime is aangepast op basis van nieuwe technische inzichten en ontwikkelingen op het gebied van radarverstoring. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken in het algemeen en windturbines. Het regime geldt niet voor bestaande bouwwerken en windturbines. Voor windturbines gelden ruimere radarverstoringsgebieden dan voor overige bouwwerken. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.

Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro.

Primaire dijken buiten het kustfundament

De per 1 oktober 2012 gewijzigde Barro bevat bepalingen voor primaire dijken buiten het kustfundament. Deze hebben betrekking op gronden waarop een primaire waterkering ligt en gronden die deel uitmaken van een beschermingszone. Het betreft hier begripsbepalingen en regels.

In Almere gaat het om de Gooimeerdijk, IJmeerdijk en Oostvaardersdijk.

Buitendijks bouwen

Ook bevat de Barro per 1 oktober 2012 een bepaling voor buitendijks bouwen. Uitgangspunt is dat buitendijks niet gebouwd mag worden en dat landwinning niet tot de mogelijkheden behoort, maar artikel 2.12.2 kent een uitzondering voor Almere. Binnen de gemeente Almere is bebouwing en landwinning mogelijk van ten hoogste 700 hectare. Ten hoogste 12 hectare in het Gooimeer ten behoeve van het project Hoogtij en het overige oppervlak in het Markermeer ten behoeve van het project Schaalsprong Almere.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro.

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:

  • een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
  • het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
  • een goede toestand van het grondwater;
  • een duurzaam gebruik van water;
  • afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Het aspect water wordt in dit bestemmingsplan uitvoerig behandeld. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008)

Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water.
Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Nationaal Waterplan 2016-2021-NWP2 (10-12-2015)
Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor 2016 tot 2021 en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. De verschillende NWP2 onderdelen met bijbehorende mijlpalen en onderlinge relaties zijn samengevat in een routekaart.
Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud.
Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.
Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft de overheid naar een integrale benadering, door economie, natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.
Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Waterplan. Grote waterpartijen worden bestemd voor water en waterberging.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt.

Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is ondermeer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).

Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies.

Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.

Beheerplan Oostvaardersplassen

(De staatssecretaris van Economische Zaken heeft op 4 oktober 2015 het Natura 2000-beheerplan Oostvaardersplassen vastgesteld. )

De Natuurbeschermingswet 1998 vereist dat voor elk Natura 2000-gebied een beheerplan wordt opgesteld. Het beheerplan is het kader voor het bereiken en handhaven van de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied en heeft de volgende functies:

Uitwerking van de instandhoudingsdoelstellingen
Het beheerplan beschrijft de huidige natuurwaarden in het Natura 2000-gebied en de ecologische vereisten die noodzakelijk zijn om de instandhoudingsdoelen te bereiken en/of te behouden. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze en termijn de instandhoudingsdoelen gerealiseerd zullen worden.


Uitwerking van instandhoudingsmaatregelen
Het beheerplan beschrijft de inrichtingsmaatregelen, beheermaatregelen en beleidsmaatregelen die nodig zijn om er voor te zorgen dat de instandhoudingsdoelen duurzaam gerealiseerd worden. Ook wordt vastgelegd welke instanties verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de maatregelen en welke afspraken het bevoegd gezag hierover met de partijen in het gebied maakt.


Kader voor vergunningverlening
Het beheerplan beschrijft de activiteiten, die momenteel in en om het Natura 2000-gebied plaatsvinden, in relatie tot de instandhoudingsdoelen. Wanneer activiteiten plaatsvinden die een negatief effect hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelen, worden in het beheerplan maatregelen geformuleerd om deze effecten te minimaliseren. Voor toekomstige activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelen moet de vergunningprocedure van de Natuurbeschermingswet 1998 gevolgd worden. Het beheerplan fungeert als kader voor het natuurbeleid in het Natura 2000-gebied, en is daarmee het toetsingskader voor de toepassing van de Natuurbeschermingswet 1998.

Maatregelen

In het beheerplan is om reden van effectiviteit ingezet op een paar grootschalige ingrepen in het moerasdeel en, in aanvulling daarop, een aantal kleinschalige ingrepen in het grazig deel en in de omgeving.


Maatregelen in het moerasdeel
In de eerste plaats wordt een successie-terugzettende ingreep uitgevoerd door middel van actieve waterstandverlaging en herinundatie. Hiermee wordt een reset van de vegetatieontwikkeling en visfauna in het moerasdeel gerealiseerd. Onder ‘actieve waterstandverlaging’ wordt een periode van drie jaar verstaan waarin het waterpeil in het gehele moerasdeel drastisch wordt verlaagd (ook ’s winters). De periode van (geleidelijke) herinundatie duurt vervolgens ook minstens drie jaar. Op grond van eerdere cycli van meerjarige waterstandverlaging en herinundatie in het moerasdeel, is bekend dat deze ingrepen gedurende circa 10 jaar sterk van invloed zijn op de aantallen moeras- en watervogels, gerekend vanaf het begin van een droogval en bij de huidige vorm van het aflaatwerk. Het effect bestaat uit opeenvolgende hoge pieken van de populaties van verschillende soorten moeras- en watervogels in het gebied, die na een aantal jaren langzaam tot snel weer dalen tot een lager niveau.


Daarnaast worden maatregelen getroffen om een geschikte basis te leggen voor een regenmodel, waarin menselijk ingrijpen niet of nauwelijks meer nodig is. Door aanpassing van het aflaatwerk moet een zo groot mogelijke seizoens- en jaarlijkse peildynamiek bereikt worden (het peil ligt ‘s winters relatief hoog, en zakt ‘s zomers). Omdat het peil ’s winters relatief hoog ligt, en ’s zomers zakt, is er een voorziening nodig die jaarrond water afvoert; ’s winters minder, en ’s zomers alleen wanneer het waterpeil zakt tot beneden het huidige stuwpeil (NAP -3,70m).

De verwachting is dat beide maatregelen elkaar versterken, omdat met de tweede maatregel de periodes van waterstandverlaging en herinundatie worden opgerekt, waardoor zowel de seizoens- als jaarlijkse dynamiek toeneemt. Het voordeel hiervan is, dat een herstart niet iedere 10 à 15 jaar hoeft plaats te vinden, en dat er in het gunstigste geval geen actieve waterstandverlaging en inundatie meer nodig zal zijn.

Maatregelen in het grazig deel
In het grazig deel wordt een aantal maatregelen getroffen. Vispassages zorgen voor een betere verbinding tussen de wateren binnen en buiten het gebied. Dit is van belang om de foerageermogelijkheden (op onder andere stekelbaars) voor lepelaars en reigers te vergroten. De Waterlanden worden ingericht als periodieke overstromings- en begrazingsvlakte. In combinatie met het oostelijk en het westelijk moerasdeel kunnen hiermee gedurende de seizoenen voor een maximaal aantal soorten gunstige omstandigheden worden verzekerd. Het verondiepen van een aantal plassen en het graven van een aantal poelen draagt ook bij aan het vergroten van de foerageermogelijkheden van lepelaars en reigers. Ten slotte leidt het aanleggen van onbegraasde eilandjes tot locaties waar dodaars en porseleinhoen kunnen broeden.


Maatregelen buiten het gebied
Aanwezigheid van (jonge) konijnen op de open plekken in het Kotterbos kan flink worden versterkt door langs de bosranden plaatselijk zandhopen aan te brengen waar ze holen in kunnen graven. Jonge konijnen kunnen tijdens het broedseizoen een belangrijke prooi vormen voor (wijfjes van) de blauwe kiekendief. In het belang van diezelfde vogel wordt onderzocht of het mogelijk is om de bermen op bepaalde locaties ‘kiekendiefvriendelijk’ te beheren en welke mogelijkheden er zijn op het gebied van akkerrandenbeheer, aanleg van akkerreservaten met verschillende soorten graan en het nalaten van muizenbestrijding.

Bestaande activiteiten
Uit het beheerplan komt naar voren dat er geen bestaande activiteiten zijn die een significant negatief effect hebben op de natuur van de Oostvaardersplassen. Een klein aantal activiteiten heeft weliswaar een beperkt negatief effect op het behalen van enkele instandhoudingsdoelen, maar deze activiteiten dragen slechts zeer beperkt bij aan de gebrekkige instandhouding van de betroffen soorten. Het grootste probleem is het ontbreken van voldoende waterpeildynamiek in het gebied. Voor het behalen van de instandhoudingsdoelen is het dan ook niet nodig om de huidige activiteiten in te perken. Met andere woorden, de vele functies van het Natura 2000-gebied en de omgeving kunnen goed met elkaar samengaan.

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Het plan vervangt het Omgevingsplan Flevoland 2000 en de partiële herziening van 2004.

Het belangrijkste doel van de provincie is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in heel Flevoland. De verstedelijking moet ingepast worden in een hoogwaardige landelijke omgeving en moet passen bij de gerealiseerde en geplande infrastructuur. De creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland concurrerend met andere gebieden. Zo is niet alleen sprake van overloop uit de drukke en dure Randstad naar een ruimer en goedkoper Flevoland, maar kiezen mensen bewust voor het attractieve woonmilieu van Flevoland.


Op regionale schaal moet worden voorzien in behoeften aan gevarieerde huisvesting, werkgelegenheid en het sociaal-cultureel voorzieningenniveau. Daarbij hoort onder meer het benutten van de ligging aan het water van Lelystad en Almere voor daaraan gerelateerde woonmilieus, werkgelegenheid en recreatie. Nieuwe bebouwing zal gebundeld worden in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied.


Zuidelijk Flevoland, en dan vooral de stad Almere, is onderdeel van het stedelijk netwerk van de Noordvleugel van Randstad Holland. Dit gebied moet ruimte bieden aan functies vanuit de Randstad. Almere heeft een bijzondere relatie met Amsterdam. In het kader van het zogenaamde Noordvleugelprogramma staat de verstedelijking aan de westzijde van Almere in combinatie met verbetering van de bereikbaarheid centraal. Daarnaast is ook een ontwikkeling aan de oostzijde van Almere van toepassing waarmee groene woonmilieus worden gerealiseerd voor de Noordvleugel, de samenhang met het economisch kerngebied van de regio Utrecht wordt versterkt en een meerzijdige ontsluiting wordt ontwikkeld. De groeitaakstelling van Almere moet worden gecombineerd met ecologische functies, bijvoorbeeld aan de westzijde bij het IJmeer en aan de noordoostzijde met de robuuste ecologische verbinding tussen Oostvaardersplassen en de Veluwe. Hier is ook een combinatie met waterberging, landelijk wonen en met toeristisch-recreatieve voorzieningen gewenst. Deze voorzieningen kunnen van (boven-) regionale betekenis zijn.


De provincie geeft ruimte voor doorgroei van de verstedelijking in de provincie tot ongeveer 650.000 inwoners in 2030. Almere heeft in 2030 bijna 350.000 inwoners als tussen 2010 en 2030 70.000 woningen worden gebouwd. Het bij de doorgroei behorende provinciale groeitempo van gemiddeld 5.600 woningen per jaar hangt af van economische en demografische ontwikkelingen. Binnen de provincie zal tenminste gebouwd worden voor eigen behoefte met een jaarlijkse groei van het woningbestand van ruim 2.000. Daarmee wordt een inwonertal van maximaal 500.000 inwoners bereikt in 2030.


De provincie richt zich ook op de afstemming op hoofdlijnen tussen de verschillende woon- en werkmilieus. Ze speelt bij verstedelijking vooral een rol als het gaat om de stimulering van de economie en het bevorderen van de sociale kwaliteit. Bij de voorzieningen liggen accenten op jeugdzorg, cultuur en het hoger onderwijs. Voor de economische ontwikkeling liggen de accenten op innovatie, de internationalisering van het bedrijfsleven en het starters- en arbeidsmarktbeleid.


Ten slotte richt het omgevingsplan zich op de bescherming van natuurlijke en landschappelijke waarden. De Provincie is primair verantwoordelijk voor de bescherming van natuurlijke waarden binnen de ecologische hoofdstructuur.

Op het plangebied zijn de volgende aspecten uit het Omgevingsplan van toepassing:

Recreatie

De provincie ziet mogelijkheden om de sector recreatie en toerisme verder te ontwikkelen (verwachte groei van 5% p/j). In de polder is ruimte, waar die op het oude land ontbreekt. Daarvoor is nodig onder meer het ontwikkelen van goede en veilige fietspaden, wandelroutes en vaarroutes, toegankelijke natuurgebieden en vergroting van de hotelcapaciteit. Ontwikkelingen moeten wel goed ingepast worden in het landschap. Elke kern moet dan ook voldoende recreatiemogelijkheden hebben, zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht. Dichtbij de kern is ruimte voor intensieve en/ of extensieve functies. Almere is geschikt voor bovenregionale en intensieve recreatievormen om zich als recreatiegemeente te kunnen profileren. In groengebieden biedt de provincie dan ook meer ruimte aan recreatief gebruik, zeker gelet op de groei van Almere. Almere staat verder bekend om de ruime en groene opzet. De toegankelijkheid en diversiteit kan nog verbeterd worden. Zo is er op grond van het recreatiebeleid behoefte aan recreatief uitloopgebied. In groengebieden wil de provincie dan ook dat er meer ruimte wordt geboden voor de recreatieve functie ervan. Zo is er op grond van het recreatiebeleid behoefte aan nieuw recreatief uitloopgebied. In stedelijke groengebieden wil de provincie dan ook dat er meer ruimte wordt geboden voor de recreatieve functie ervan. Verder behoort de Lage Vaart tot het Basis Recreatietoervaart Net. Deze vaarroutes bepalen mede de bereikbaarheid van recreatieve en toeristische voorzieningen, maar accommoderen zelf ook activiteiten als varen. Eisen voor de routes zijn kwaliteit, bewegwijziging, landschappelijke inpassing, maar ook functies voor (dag)recreatie en vergroten van de belevingswaarde. Vaarroutes kunnen aantrekkelijker worden gemaakt indien onderhoud nodig is, bvb in de vorm van natuurvriendelijke oevers en aanlegplaatsen op aantrekkelijke plaatsen.

Natuur

De provincie Flevoland wil natuur beschermen en ontwikkelen, maar ook ruimte hebben om andere maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw en recreatie optimaal vorm te geven. De natuurwetgeving hanteert een ‘nee, tenzij’-regime: nieuwe activiteiten zijn niet toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat de beschermde habitats en soorten daarvan geen schade ondervinden. Slechts indien een blijvende gunstige staat van instandhouding voor soorten en habitats gegarandeerd is, kan ‘nee, tenzij’worden omgebogen in een door de provincie gewenst ‘ja,want’. De provincie wil hiervoor gebruik maken van een systeem van saldobenadering. Het uitgangspunt van deze benadering is dat de maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen zodanig vorm worden gegeven dat zij elkaar niet belemmeren, maar versterken. Als elders binnen het Flevolandse natuursysteem een vergelijkbare of grotere verbetering wordt gerealiseerd, kan plaatselijk een verslechtering van de natuurkwaliteit acceptabel zijn. De uitwerking van de saldobenadering is voor het Natura 2000 netwerk en de EHS verschillend, omdat op grond van de wettelijke kaders voor beide verschillende afwegingscriteria gelden.

Archeologie

Het plangebied ligt in een 'archeologisch aandachtsgebied'. Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. De inzet in deze gebieden beperkt zich tot het opsporen en het planologisch beschermen, dan wel – indien niet anders mogelijk – opgraven van individuele archeologische waarden. Terreinen die op de landelijke Archeologische Monumenten Kaart (AMK) staan, vallen onder de aandachtsgebieden, met dien verstande dat ze in principe altijd planologische bescherming moeten krijgen. De uitwerking van archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.

Voor het plangebied betekent dit dat ter bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur en het Natura 2000 - gebied deze gebieden de bestemming 'Natuur'- of 'Bos' hebben gekregen. Een gedeelte van het Vaarsluisbos wordt in hoofdzaak gebruikt voor recreatie en is dienovereenkomstig bestemd. Binnen deze bestemmingen is het niet toegestaan om gebouwen op te richten. bestaande gebouwen zijn als zodanig op de verbeelding aangegeven.

De behoudenswaardige archeologische waarden zijn binnen het plangebied met een dubbelbestemming beschermd.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Verordening fysieke leefomgeving 2012 ten aanzien van de EHS

Op 18 december 2012 hebben Gedeputeerde Staten de wijziging van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (VFL2012) ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur vastgesteld en de bijbehorende aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden. In de VFL2012 is onder andere uitgewerkt hoe gemeenten met de EHS om moeten gaan in hun ruimtelijke plannen. Doel is het begrenzen, aanwijzen en beschermen van de EHS, aanwijzen en veiligstellen van wezenlijke kenmerken en waarden én het geven van een afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen en voorwaarden voor herbegrenzing. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied binnen de EHS strekt mede tot bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden, en maakt geen activiteiten mogelijk die per saldo leiden tot een significante aantasting van die kenmerken en waarden of significante vermindering van de oppervlakte of samenhang van die gebieden.

Spelregels EHS
Wanneer de gemeente binnen de aangewezen gebieden planologische ontwikkelingen mogelijk wil maken die niet passen in het geldende bestemmingsplan en die strijdig zijn met de instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden en daarmee met de doelstellingen van de ecologische hoofdstructuur, dan geeft de VFL2012 een aantal mogelijkheden om de begrenzing aan te passen aan de gewenste ontwikkeling. Deze werkwijze is beschreven in de zogenaamde Spelregels EHS die door Provinciale Staten zijn vastgesteld als uitwerking van het Omgevingsplan Flevoland 2006. De kern van de spelregels is overgenomen in de VFL2012 en kent de volgende opbouw.

Nee, tenzij…(aanpassing EHS met compensatieregels):

• Is de ontwikkeling van groot openbaar belang en zijn er geen reële alternatieven?

• Zo ja, dan zorgvuldig inpassen (mitigeren) en de resterende negatieve effecten elders compenseren. Deze wijzigingsbevoegdheid is aan Provinciale Staten.

• Zo nee, is sprake van een combinatie van ontwikkelingen die mede leiden tot een verbetering van de EHS op gebiedsniveau (saldobenadering). Zo ja, dan herbegrenzen en aanpassen wezenlijke kenmerken en waarden door middel van wijzigingsbevoegdheid voor PS.

  • Zo nee, is het een kleinschalige ontwikkeling met beperkte negatieve effecten?

Ja, mits…(herbegrenzing):

• Zo ja, dan maatregelen nemen om de EHS in kwaliteit te versterken en, afhankelijk van de ontwikkeltijd van de te ontwikkelen natuur, tenminste het verlies aan oppervlakte elders compenseren.

• Zo nee, dan kan geen planologische medewerking worden verleend.

Wijzigen van de begrenzing is tevens mogelijk om de samenhang of de ruimtelijke inpassing van de EHS te verbeteren. Deze wijzigingsbevoegdheden zijn aan Gedeputeerde Staten.

Het plangebied ligt deels in de EHS. Hiermee wordt in de bestemming rekening gehouden. Daarmee is de EHS begrensd en beschermd overeenkomstig het provinciaal beleid.

Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten aangeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot de archeologie. In de Beleidsregel zijn criteria vastgesteld die GS hanteren bij de toetsing van gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het gaat om de volgende criteria:

  • Archeologische waarden en verwachtingen moeten gelokaliseerd, gewaardeerd en begrensd zijn;
  • Archeologisch onderzoek en de producten hiervan moeten voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
  • Voor zover in het plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd;
  • In bestemmingsplannen, projectbesluiten, wijzigings- en uitwerkingsplannnen moeten behoudenswaardige archeologische waarden en hoge archeologische verwachtingen zijn gekoppeld aan het bouwverbod en/of te zijn opgenomen in stelsels van aanlegvergunningen, waarbij ingrepen die de archeologische waarde of verwachting kunnen beschadigen, vernietigen of ontoegankelijk maken, vergunningplichtig moeten zijn.

Voor het plangebied betekent dit dat gebieden met behoudenswaardige archeologische waarden worden voorzien van een beschermende dubbelbestemming. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening.

Waterbeheerplan 2010-2015

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden.

Momenteel is het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is.

Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar drie belangrijke doelen en vijf thema's. De drie doelen zijn veiligheid, voldoende water en schoon water. De vijf thema's zijn stedelijk water, calamiteitenbestrijding, vergunning verlening en handhaving, communicatie en de belevingswaarde van water.

Veiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

De andere kant van de verwachte klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m3 per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd

Schoon water

Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

Voor het plangebied betekent dit dat ter bescherming van de primaire waterkering een vrijwaringszone is opgenomen.

Waterkader 2007

Het Waterschap Zuiderzeeland heeft in januari 2007 in het rapport “Waterkader, hoe kom ik tot een wateradvies” een handreiking opgenomen om te komen tot de verplichte watertoets bij bestemmingsplannen.

In paragraaf 5.2 is de watertoets voor het bestemmingsplan "Groenzone Noorderplassen-De Vaart en Oostvaardersbos" opgenomen.

Overig provinciaal en regionaal beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van (ruimtelijk) belang voor het plangebied (meer) bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Beleidsregel windmolens (2008)
  • Beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied (2008)
  • Verordening groenblauwe zone

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid

Bijlage 2 Quickscan Externe Veiligheid

Quickscan externe veiligheid t.b.v. bestemmingsplan Groenzone Noorderplassen-De Vaart en Oostvaardersbos

Externe veiligheid:

Voor de productie van veel consumentenproducten zijn gevaarlijke grondstoffen nodig. Dit zijn stoffen die schadelijk kunnen zijn voor mens en milieu. Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die burgers lopen vanwege gebruik, opslag en transport (weg, water, spoor en buisleidingen) van gevaarlijke grondstoffen zoals vuurwerk, LPG en benzine. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het risico van derden (de omgeving) hierin centraal staat.

Om individuele burgers tegen de risico's van het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen te beschermen geldt er een wettelijk basisbeschermingsniveau. Deze is vervat in het plaatsgebonden risico (PR), waarbij als grenswaarde geldt dat de kans dat iemand op een bepaalde plek overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar.

Naast de bescherming van het individu moet de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers expliciet worden afgewogen en verantwoord; het groepsrisico (GR). Deze verantwoordingsplicht houdt in, dat de wijziging van het groepsrisico ten gevolge van een ruimtelijk plan moet worden onderbouwd én verantwoord inclusief de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen. Hierbij is de oriëntatiewaarde een soort ijkpunt voor de omvang van het groepsrisico.

Inventarisatie van risicobronnen (zie figuur 1)


Inrichtingen:

Risicovolle inrichtingen

In het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

In (of nabij) het plangebied zijn geen overige inrichtingen aanwezig, waarvoor vaste afstanden gelden of waarvoor ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico grens- en/of richtwaarden van 10-6/jaar gelden.

In het plangebied aan Oostvaardersdiep nr. 1, ligt wel een bovengrondse propaantank van bijna 8 m3. Op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim), geldt een 'veiligheidsafstand' van maximaal 25 m tot buiten de inrichting gelegen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten . Hieraan wordt voldaan voor de dichtstbijgelegen woning aan het Oostvaardersdiep nr. 15.

Het groepsrisico wordt - net als bij een LPG tankstation - volledig bepaald door de tankauto BLEVE (i.e. het aantal verladingen per jaar). Het invloedsgebied wordt dus ook bepaald door 100%- letaliteitgrens, welke op 105 meter ligt . Hierbinnen liggen slechts 5 woningen en worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zodat de toename van het groepsrisico verwaarloosbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0017.jpg"

Figuur 1: Risicobronnen in of nabij het plangebied [bron: provinciale risicokaart]

De informatie op de risicokaart blijkt niet compleet. Zo ligt op het terrein van WSV Blocq van Kuffeler en bij bezoekerscentrum de Trekvogel een propaantank (zie figuur 2). Beide vermoedelijk maximaal 5 m3.
De dichtstbij gelegen woning aan Oostvaardiep nr. 4 ligt buiten de hiervoor geldende veiligheidsafstand van 20 m. Vier woningen liggen binnen het invloedsgebied van de propaantank van WSV. Negen woningen liggen binnen het invloedsgebied van de propaantank bij de Trekvogel.
Hierbinnen worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zodat de toename van het groepsrisico verwaarloosbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0018.jpg"

Figuur 2: Ligging ontbrekende propaantanks (rood omcirkeld)

Verder liggen op ca. 100 m afstand van het gemaal De Block van Kuffeler twee bovengrondse dieseltanks van elk 1.500 m3 (zie figuur 3). Hiervoor gelden geen risicoafstanden . Uitgaande van een oppervlakte van de tankput van ca. 2.000 m2 geldt hiervoor een afstand tot de 1% letaliteitsgrens van 90 m. De effecten van een eventuele brand bereiken dus niet de woningen en het bezoekerscentrum De Trekvogel, die op een afstand van meer dan 250 m liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0019.jpg"Figuur 3: Ligging dieseltanks (rood omcirkeld). Bron Almere in Kaart.

Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van het LPG-tankstation op Kweekgrasstraat nr. 2 en buiten het invloedsgebied van de propaantank van het Crematorium aan de Kruidenweg nr. 3.

Het plangebied ligt ter hoogte van het Wilgenbos binnen het invloedsgebied van HG Damsuisweg nr. 70. Echter, hierbinnen worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zodat de toename van het groepsrisico verwaarloosbaar is. NDT Europa B.V. Damsluisweg nr. 77 heeft geen invloedsgebied.

Ricas B.V. Damsluisweg nr. 95 heeft twee propaantanks van maximaal 5 m3 achterop zijn terrein. Zowel de veiligheidsafstanden, als de invloedsgebieden liggen in het plangebied ter plaatse van het Wilgenbos. Hierbinnen worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zodat aan deze veiligheidsafstanden word voldaan en tevens de toename van het groepsrisico verwaarloosbaar is.

Het bestemmingsplan maakt de vestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen niet mogelijk. Ook worden in het bestemmingsplan geen beperkt - en kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en/of binnen de vaste afstand geprojecteerd.

De verantwoordingsplicht groepsrisico en de adviesbevoegdheid voor de Brandweer Flevoland, over de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid van de bevolking in het invloedsgebied, zijn niet van toepassing op deze risicobron.

Transport

Vervoer over het spoor

Buiten het plangebied op een afstand van ca. 1.800 m ligt de Flevolijn. Over de Flevolijn zal in de toekomst (naar verwachting vanaf 2017, na realisatie van de OV-SAAL korte termijn maatregelen) transport van gevaarlijke stoffen gaan plaatsvinden. Deze spoorweg maakt deel uit van het Basisnet Spoor en heeft volgens bijlage 4 van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (verder RNVGS), een (basisnet)afstand van 1 m of 6 m (afhankelijk van het betreffende spoorvak) en een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 m.

Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes (verder Bevt) en de circulaire RNVGS, geldt het volgende.

Het groepsrisico hoeft niet te worden verantwoord, indien het gebied waarop het ruimtelijk besluit betrekking heeft in zijn geheel op meer dan 200 m van de transportroute ligt. Een dergelijke ruimtelijke ontwikkeling heeft een verwaarloosbare invloed op de hoogte van het groepsrisico. Daarom is het niet effectief om in het gebied op een grotere afstand dan 200 m van de transportroute mogelijkheden voor ruimtelijke maatregelen te onderzoeken om het groepsrisico te verkleinen.

Wel moeten de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en de zelfredzaamheid van mensen worden onderzocht en verantwoord, conform Bevt en circulaire RNVGS, indien het plangebied binnen het invloedsgebied van de transportroute ligt. De Brandweer Flevoland wordt hierbij om advies gevraagd.

Het plangebied ligt bijna geheel binnen het invloedsgebied (zie bijlage tabel 1: > 4 km) van het scenario van het vrijkomen van toxische vloeistof.

Vervoer over de weg

Langs de zuidrand van het plangebied ligt de Hogering/Buitenring, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze weg maakt geen deel uit van het Basisnet Weg. Uit eerder uitgevoerde risicoberekeningen met het rekenpakket RBM2 is gebleken, dat deze wegvakken geen plaatsgebonden risicocontour (PR) van 10-6/jaar heeft.

Over het hier relevante wegvakken van de Hogering/Buitenring vindt transport van onderstaande stoffen plaats:

Weg DVS code Scenario LF1 LF2 LT1 LT2 GF2 GF3
Hogering F062 2005 362 723 - - - - (280)
Buitenring F011 2005 543 - - - - - (280)

Het plangebied ligt voor een klein binnen de eerder genoemde 200 m van deze transportroute, zodat de verantwoordingsplicht groepsrisico van toepassing is op deze risicobron. Echter, binnen deze 200 m worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zodat de toename van het groepsrisico verwaarloosbaar is.

Het plangebied ligt deels binnen het invloedsgebied (zie bijlage tabel 2: 355 m) van het scenario van het vrijkomen van brandbaar gas. De verantwoording hulpverlening is van toepassing.

Vervoer over het water

Het noordelijke deel van het plangebied ligt op minimaal ca. 600 m en maximaal ca. 1.500 m van de binnenvaartroute door het IJmeer en Markeermeer, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het binnendijkse deel van het plangebied ligt zelfs op een afstand van minimaal ca. 2.500 m van deze route.

Deze binnenvaarweg (corridor Amsterdam – Noord-Nederland) maakt deel uit van het Basisnet water en heeft een (basisnet)afstand van 0 m, welke geldt op beide begrenzingslijnen ter weerszijden van de vaarweg, die hier een breedte van 160 m heeft.

Het plangebied ligt buiten de eerder genoemde 200 m van deze transportroute en ook buiten het invloedsgebied (zie bijlage tabel 4: 1070 m), zodat de verantwoordingsplicht groepsrisico en hulpverlening niet van toepassing is op deze risicobron.

Buisleidingen

Ten zuiden van het plangebied, het dichtstbij op een afstand van minimaal ca. 40 m ligt aardgas buisleiding N-533-20. Uit eerder uitgevoerde berekeningen met het rekenpakket CAROLA is gebleken, dat deze leiding geen plaatsgebonden risicocontour (PR) van 10-6/jaar heeft.

Het invloedgebied bedraagt ca. 140 m, de 100%-letaliteitsgrens ligt op ca. 70 m. Het plangebied ligt voor een klein deel binnen deze afstanden. Echter, hier worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zodat de toename van het groepsrisico verwaarloosbaar is. De verantwoording groepsrisico is niet van toepassing, wel de verantwoording hulpverlening.

Conclusies

Er wordt voldaan aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers (= plaatsgebonden risico). Met dit bestemmingsplan worden alleen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die deze milieukwaliteiteis op gebied van externe veiligheid in stand houden.

De verantwoordingsplicht met betrekking tot externe veiligheid is van toepassing voor onderstaande risicobronnen volgens de 'verantwoordingselementen' in onderstaande tabel.

Risicobron Groepsrisico-verantwoording (inclusief groepsrisico berekening) Verantwoording rampenbestrijding/-
zelfredzaamheid
Verantwoording plasbrandaan-dachtsgebied (PAG) Toelichting
Spoor Nee Ja Nee Plangebied geheel buiten PAG en buiten 200 m. Bij incident toxische belasting belasting in gehele plangebied mogelijk.
Weg Nee Ja N.v.t. Plangebied ligt deels binnen 200 m (ter hoogte van aansluiting Tussenring op Buitenring en ter hoogte van de Oostvaarder), maar hier geen nieuwe ontwikkelingen, dus geen toename groepsrisico. Bij incident warmte belasting ter plaatse van hiervoor genoemde plandelen mogelijk.
Buis Nee Ja N.v.t. Plangebied deels binnen 100%-letaliteitgrens (ter hoogte van aansluiting Tussenring op Buitenring), maar hier geen nieuwe ontwikkelingen, dus geen toename groepsrisico. Bij incident warmte belasting ter plaatse van dit plandeel mogelijk.

Er zijn voldoende mogelijkheden om het plangebied van meerdere zijden te bereiken en tevens voldoende mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten. Er worden geen ruimtelijke maatregelen in dit bestemmingsplan getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.

De brandweer Flevoland wordt in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over de zelfredzaamheid van personen en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.

BIJLAGE ''VERVOER GEVAARLIJKE STOFFEN ALMERE''.

Spoor:

Over de Flevolijn/Hanzelijn worden volgens de 'Marktverwachting vervoer gevaarlijke stoffen per spoor', van ProRail uit 2007 de onderstaande stoffen vervoerd:

Stofcategorie Voorbeeldstof Invloedsgebied (1% letaliteit)'
A, brandbare gassen LPG, propaan ˜ 46 0 m
B2, giftige gassen Ammoniak ˜ 99 5 m
C3, zeer brandbare vloeistoffen Benzine ˜ 35 m
D3, giftige vloeistoffen Acrylnitril ˜ 37 5 m
D4, zeer giftige vloeistoffen Fluorwaterstof > 4.000 m

Tabel 1

Weg:

Over de weg in Almere worden (in verschillende hoeveelheden) onderstaande stoffen vervoerd:

Stofcategorie Voorbeeldstof Invloedsgebied (1% letaliteit)9
LF1 Diesel ˜ 45 m
LF2 Benzine ˜ 45 m
LT1 Acrylnitril ˜ 730 m
LT2 Propylamine ˜ 880 m
GF2 n-Butaan ˜ 280 m
GF3 LPG, propaan ˜ 355 m

Tabel 2

Water:

Over het water in Almere is sprake van twee verschillende typen vaarwegen:

  1. 1. Categorie binnenvaart met frequent vervoer (zwart in figuur 1), de corridor A'dam Noordoost Nederland CEMT klasse VIa:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0020.jpg"

Tabel 314

  1. 2. Categorie binnenvaart zonder frequent vervoer (groen in figuur 1) in CEMT-klassen onderverdeeld in IJmeer/Gooimeer (klasse IV, bruin in figuur 2) en Hoge en Lage Vaart (klasse II, geel in figuur 2). Hier vindt weinig of geen vervoer van brandbare vloeistoffen plaats. Transport vindt alleen op vaarwegen met bevaarbaarheid-klassen IV, V en VI plaats in zulke hoeveelheden dat er mogelijke externe veiligheidsrisico's kunnen optreden.

De bijbehorende invloedsgebieden zijn:

Stofcategorie Voorbeeldstof Invloedsgebied (1% letaliteit)9
LF1 Diesel ˜ 35 m
LF2 Benzine ˜ 35 m
GT3 Ammoniak ˜ 1070 m

Tabel 4

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0021.jpg"

Figuur 1: Kaart Basisnet Water [bron: definitief ontwerp Basisnet Water].

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2X3Z01-vg01_0022.jpg"

Figuur 2: Bevaarbaarheidsklassen in Nederland [bron: concept Handleiding Risicoanalyse Transport].

1 Een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in een omgevingsbesluit toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

2 Vaste afstanden waarmee wordt voldaan aan de gestelde grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, op grond van o.a. het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Vuurwerkbesluit en de circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik.

3 Bij een bevoorrading van meer dan 5 keer per jaar wat overeenkomt met bedrijfsmatig gebruik.

4 In afwijking hiervan geldt voor specifieke kwetsbare objecten zoals KDV-en, scholen, ziekenhuizen etc. een veiligheidsafstand van 50 m.

5 Afstandentabel propaanreservoirs, memo van RIVM 2006. Aanname hierbij is, bevoorrading door een tankauto met een inhoud van maximaal 25 m3. Kleine reservoirs worden veelal niet door grotere tankauto's bevoorraad.

6 Gevarenkaart nr. 2, LRI-gevaarlijke stoffen, tab01, bijlage 6, GK02, versie 6.1, december 2010.

7 Gebied waarin personen voor de berekening van het groepsrisico worden meegenomen en waarbinnen de verantwoordingsplicht groepsrisico geldt. Het invloedsgebied begint bij de risicobron en eindigt als uitgangspunt bij de 1% letaliteitgrens (uitgezonderd LPG tankstations en propaantanks).

8 Het invloedsgebied van HG is 550 m (QRA-rapport van november 2007).

9 Voor dit gebied geldt volgens artikel 10 van het Bevat een bijzondere verantwoordingsplicht (aanvullend op de verantwoordingsplicht groepsrisico), speciaal gericht op het effect van een eventuele plasbrand, voor nieuwe bebouwing (nieuw te bouwen bouwwerken) in dit gebied. Verder worden in dit gebied via het Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling, aanvullende bouweisen opgelegd, met het oog op het veilig kunnen vluchten bij een brand, ontploffing of een drukgolf in een dergelijk gebied.

10 Waaronder de stedenbouwkundige opzet en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte.

11 De Dienst Verkeer en Scheepvaart (DVS) van Rijkswaterstaat heeft op basis van uitgevoerde tellingen in 2006 en 2007, de voor risicoberekeningen benodigde jaarintensiteiten bepaald.

12 Niet gesteld, maar bepaald op basis van ligging LPG-tankstations.

13 Volgens de concept 'Handleiding risicoanalyse transport, november 2011'.

14 Vervoershoeveelheden t.b.v. berekening groepsrisico (aantallen schepen met gevaarlijke stoffen).

Bijlage 3 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (onderverdeeld in subcategorieën):

Categorie 1: "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke.

In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, die in de praktijk nauwelijks van detailhandel kan worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke. Met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;

1b. Overige lichte horeca, zoals restaurants (zonder bezorg- of afhaalservice); Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van overlast voor omwonenden en de aanwezigheid van parkeergelegenheid.

1c. Restaurant met bezorg- of afhaalservice. Bij deze categorie dient, behalve de afweging onder 1b ook een afweging plaats te vinden ten aanzien van de vekeersontsluiting in verband met de verkeersaantrekkende werking.

Categorie 2: "middelzware horeca"

Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere ontstaan door openingstijden 's nachts of door grote verkeersaantrekkende werking.


In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

2a. Bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m². Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van de verkeersontsluiting in verband met de relatief grote verkeersaantrekkende werking.

2b. Bedrijven die ook 's nachts geopend kunnen zijn en aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals cafés, bars, biljartcentra en zalenverhuur. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals (centrum)gebieden met primair een functie voor detailhandel, horeca en voorzieningen.

Categorie 3: "zware horeca"
Bedrijven die grote hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden, zoals dancings, discotheken en partycentra. Deze hinder kan onder andere ontstaan door een combinatie van openingstijden 's nachts en een grote verkeersaantrekkende werking. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2a, maar ook van categorie 1c naar 1b. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijziging de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.

Bijlage 4 Nota Zienswijzen