KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
Artikel 4 Gemengd
Artikel 5 Gemengd- Uit Te Werken
Artikel 6 Groen
Artikel 7 Maatschappelijk
Artikel 8 Recreatie
Artikel 9 Verkeer
Artikel 10 Verkeer-verblijfsgebied
Artikel 11 Water
Artikel 12 Wonen
Artikel 13 Tuin
Artikel 14 Leiding - Hoogspanning
Artikel 15 Waarde - Archeologie 1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Artikel 17 Algemene Bouwregels
Artikel 18 Algemene Gebruiksregels
Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 21 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
Artikel 23 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Regels Voor De Bestemming Waarde - Archeologie 2
Bijlage 4 Regels Voor De Bestemming Waarde - Archeologie 3
Bijlage 5 Lijst Van Parkeernormen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Aanleiding Voor Dit Bestemmingsplan
1.3 Begrenzing Van Het Plangebied
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Karakteristieken Van Het Plangebied
2.2 Nieuwe Ontwikkelingen
Hoofdstuk 3 Bestemmingen
3.1 Bestemmingen
3.2 Algemene Regels
3.3 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskaders
4.1 Rijk
4.2 Provincie En Regio
4.3 Gemeente
Hoofdstuk 5 Omgevingstoets
5.1 Wonen, Werken En Voorzieningen
5.2 Verkeer
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Geur
5.6 Veiligheid
5.7 Kabels En Leidingen
5.8 Ecologie
5.9 Water
5.10 Bodemkwaliteit
5.11 Archeologie En Cultuurhistorie
5.12 Overige Aspecten
5.13 Handhaving
Hoofdstuk 6 Implementatie
6.1 Planning En Fasering
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
6.3 Inspraak, Overleg En Vaststelling
6.4 Communicatie
Bijlagen
Bijlage 1 Tussenuitspraak Raad Van State
Bijlage 2 Vaststellingsbesluit D.d. 9 Januari 2014
Bijlage 3 Inventarisatie Beschermde Flora En Fauna 2010
Bijlage 4 Aangepaste Lijst Jaarrond Beschermde Vogelnesten
Bijlage 5 Externe Veiligheid
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Railverkeer
Bijlage 8 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 9 Literatuurverwijzingen
Bijlage 10 Woononderzoek 2011
Bijlage 11 Data Woononderzoek 2011

Meridiaanpark, Bosrandpark en Oostrandpark

Bestemmingsplan - gemeente Almere

Vastgesteld op 23-10-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Meridiaanpark, Bosrandpark en Oostrandpark van de gemeente Almere.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0034.BP3APQ01-0000

1.3 aanbouw

een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat. Een gebouw dat onderscheiden wordt van, en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan, het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan-huis-verbonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbijbehorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 akoestisch onderzoek:

de bepaling van de geluidsbelasting zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage

een op de kaart ingeschreven percentage dat aangeeft hoeveel van het bouwvlak van het desbetreffende bestemmingsvlak ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.

1.11 bed & breakfast

een horecagelegenheid, al dan niet ondergeschikt aan een woning, die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan maximaal 5 logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is.

1.12 bedrijfsmatige activiteiten aan huis

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten met een kleinschalig karakter, die in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.13 bedrijfsruimte

ruimte voor het uitoefenen van een bedrijf;

1.14 bedrijfsvloeroppervlak (bvo)

de totale vloeroppervlakte van bedrijven, kantoren, winkels en gebouwen die wordt gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.15 bedrijfswoning

een (gedeelte van een) gebouw, dat kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) één persoon, wiens huisvesting daar wenselijk danwel noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.

1.16 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.17 bestaand

  1. a. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het plan als ontwerp;
  2. b. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan.

1.18 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van kelders, onderbouwen en zolders, mits de hoogte ergens minimaal 1.50 m bedraagt.

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 café

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.28 cafetaria/afhaalrestaurant

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken.

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks al dan niet via een baliefunctie te woord wordt gestaan en geholpen.

1.31 dove gevel:

  1. a. een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen een dak, zonder te openen delen en met een in de Wet geluidhinder bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), of
  2. b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.32 eigen terrein

een aaneengesloten stuk grond waarover door de gebruiker kan worden beschikt en waarbij het kan gaan om meerdere kadastrale percelen.

1.33 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover een bestemmingsplan van toepassing is de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.34 gastouderschap

kinderopvang op het woonadres van een gastouder of de ouder(s) die tot stand komt door bemiddeling van een gastouderbureau en die betrekking heeft op ten hoogste vijf kinderen, naast eventuele eigen kinderen van de gastouder.

1.35 gebied met mogelijk archeologische waarde

gebied waar naar verwachting terreinen met behoudenswaardige oudheidkundige resten van (inter)nationaal belang voorkomen, maar waar deze nog niet zijn vastgesteld.

1.36 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen:

geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen als bedoeld in de Wet Geluidhinder en Besluit Geluidhinder, zijnde:

  1. a. leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen;
  2. b. onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  3. c. onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van andere gezondheidszorggebouwen zijnde:
    1. 1. verzorgingstehuizen;
    2. 2. psychiatrische inrichtingen;
    3. 3. medisch centra;
    4. 4. poliklinieken;
    5. 5. medische kleuterdagverblijven;
  4. d. theorievaklokalen van onderwijsgebouwen;
  5. e. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen.

1.38 hoofdgebouw

gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.39 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.40 kassen

bouwwerken geheel of grotendeels van glas of ander lichtdoorlatend materiaal.

1.41 kelder

een bijzondere bouwlaag waarvan de bovenkant onder het peil is gelegen.

1.42 kinderdagverblijf

een plaats waar jonge kinderen (baby`s en peuters) voor een hele of een halve dag worden opgevangen.

1.43 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.44 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.45 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

1.46 maatschappelijke voorzieningen

(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.47 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie en voorzieningen voor stadsverwarming.

1.48 omgevingsvergunning

Vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.49 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.50 ondergeschikte detailhandel

detailhandel vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen detailhandel hebben en waarvan de detailhandelsfunctie aantoonbaar ondergeschikt en gelieerd is aan de hoofdfunctie, een en ander tot een maximum van 20% van de totale omzet en/of maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak.

1.51 peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdingang;
  2. b. voor een bouwwerk in het water: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld.

1.52 pleziervaartuig

elk vaartuig dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, waterrecreatie of watersport met uitzondering van een zeilplank.

1.53 reclameobjecten

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of onderdelen van bouwwerken ten behoeve van reclamedoeleinden, zoals aankondigingborden, mupi's (reclameborden), billboards, reclame aan lichtmasten, gevel- en lichtreclames en gebouwaanduidingen, tweevlaksborden.

1.54 restaurant

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholische) dranken.

1.55 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke al dan niet besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, dan wel in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, seksclub, privé-huis, erotische massagesalon, raambordeel, of een combinatie daarvan.

1.56 staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.57 terras

een terras is een gedeelte van een horecagelegenheid waar men in de open lucht kan zitten.

1.58 uitbouw

een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.59 veehouderij

een agrarisch bedrijf gericht op het houden van vee.

1.60 vliesgevel:

een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met een geluidswerende functie ten behoeve van de betrokken gevel van het gebouw, waarbij de afstand tussen de vliesgevel en de gevel van het gebouw ten minste 0,5 meter bedraagt.

1.61 woning

een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos;
  2. b. bosbeleving, waaronder speel-, educatieve en culturele voorzieningen;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. natuurontwikkeling;
  5. e. natuur- en heemtuinen;
  6. f. ondergeschikte grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  7. g. dagrecreatie;
  8. h. houtproductie;
  9. i. water;
  10. j. opslagruimte voor onderhoud en beheer van het bos;

met de daarbij behorende

  1. k. verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden;
  2. l. voet- en fietsbruggen;
  3. m. in- en uitritten;
  4. n. kunstwerken en kunstobjecten;
  5. o. ter plaatse van de functie-aanduiding 'nutsvoorzieningen' tevens een gemaalgebouw met bijbehorend terrein;
  6. p. ter plaatse van de functie-aanduiding 'parkeerterrein' tevens ongebouwde parkeervoorzieningen;
  7. q. waterhuishoudkundige- en nutsvoorzieningen;
  8. r. een geluidwal;
  9. s. overige functioneel met de bestemming 'Bos' verbonden voorzieningen;

met dien verstande dat

  1. t. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden en het bepaalde in artikel 15 van toepassing is.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

ten aanzien van gebouwen geldt dat:

  1. a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de voorgeschreven maximale bouwhoogte in acht dient te worden genomen;

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt:

  1. c. bouwwerken ten behoeve van een geluidswal: bouwhoogte maximaal 6 meter;
  2. d. erf- en terreinafscheidingen grenzend aan de openbare weg: bouwhoogte maximaal 1 meter;
  3. e. overige erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  4. f. lichten vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  5. g. speelvoorzieningen en overig straatmeubilair: bouwhoogte maximaal 4,5 meter;
  6. h. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 meter indien gebouwd op de grond en 4 meter indien gebouwd op het dak van een gebouw;
  7. i. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter, oppervlakte maximaal 10 m2 per object;
  8. j. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Onverminderd het bepaalde in artikel 18 van deze regels is het in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor:

  1. a. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  2. b. het opslaan van gerede en ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  3. c. het opslaan c.q. stallen van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
  4. d. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.

Het bepaalde in lid 3.3 onder a. is niet van toepassing op:

  1. a. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
  2. b. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de bestemming en aanduidingen;
  3. c. gronden zoals bedoeld onder lid 3.1 onder i.

Artikel 4 Gemengd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel;
  2. b. dienstverlening;
  3. c. kantoren;
  4. d. maatschappelijke voorzieningen;
  5. e. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis;

met de daarbij behorende:

  1. f. erven;
  2. g. groenvoorzieningen,
  3. h. nutsvoorzieningen;
  4. i. water;
  5. j. parkeervoorzieningen;
  6. k. toegangspaden;
  7. l. in- en uitritten;
  8. m. overige met de bestemming verbonden voorzieningen.

onder de voorwaarde dat:

  1. a. op eigen terrein wordt voorzien in ruimte voor laden en lossen;
  2. b. op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte van zowel eigen bewoners, medewerkers als bezoekers, waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Lijst van parkeernormen (Bijlage 5) dienen te worden aangehouden.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

Ten aanzien van gebouwen (hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken) geldt dat:

  1. a. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer en railverkeer van gebouwen met bijbehorende aan- en/of uitbouwen met geluidgevoelige functies niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of de verleende hogere (grens)waarde;
  2. b. woningen en andere geluidsgevoelige functies moeten worden voorzien van één of meer dove gevels indien de geluidsbelasting de maximaal toegestane hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder overschrijdt.

Ten aanzien van hoofdgebouwen geldt dat:

  1. c. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
  2. d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de voorgeschreven maximale bouwhoogte in acht dient te worden genomen;
  3. e. het oppervlak van de begane grond van het gebouw maximaal 8.000 m² mag bedragen.

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt:

  1. f. licht- en vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  2. g. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd nadere eisen te stellen aan bouwplannen die voorzien in de realisering van woningen en geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen die verband houden met de geluidbelasting. Burgemeester en wethouders stellen, indien akoestisch onderzoek daartoe aanleiding geeft, nadere eisen ann bouwplannen die voorzien in de realisering van woningen en geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen, met dien verstaande dat betreffende gebouwen worden voorzien van één of meer dove gevels of vliesgevels indien geen of niet toereikende hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder zijn vastgesteld. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer verlangen dat voor zijn bouwplan akoestisch onderzoek wordt overlegd.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Gemengd- Uit Te Werken

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd- Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. detailhandel;
  3. c. dienstverlening;
  4. d. maatschappelijke voorzieningen;
  5. e. horeca behorende tot categorie 1 van de bij deze regels behorende Bijlage 1 Staat vanHoreca-activiteiten;

alsmede voor:

  1. f. aan-huis-verbonden beroep;
  2. g. botenverhuur;
  3. h. ligplaatsen voor pleziervaartuigen;
  4. i. steigers;
  5. j. sanitaire voorzieningen voor aanmerende boten;
  6. k. water;
  7. l. gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen;
  8. m. rijwegen;
  9. n. voet- en fietspaden;
  10. o. terrassen;
  11. p. tuinen en erven;
  12. q. nutsvoorzieningen;

onder de voorwaarde dat:

  1. a. op eigen terrein wordt voorzien in ruimte voor laden en lossen;
  2. b. op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte van zowel eigen bewoners, medewerkers als bezoekers, waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Lijst van parkeernormen (Bijlage 5) dienen te worden aangehouden.

5.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de in lid 5.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. voor gebouwen geldt dat:
    1. 1. maximaal één hoofdgebouw is toegestaan;
    2. 2. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
    3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de voorgeschreven maximale bouwhoogte in acht dient te worden genomen;
    4. 4. het bebouwd oppervlak van het gebouw maximaal 9.000 m2 mag bedragen.
  2. b. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt:
    1. 1. erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel en het verlengde daarvan: bouwhoogte maximaal 1 meter;
    2. 2. overige erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
    3. 3. licht- en vlaggenmaxten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
    4. 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde; bouwhoogte maximaal 3 meter.
  3. c. voor wonen geldt:
    1. 1. maximum aantal wooneenheden: 120;
    2. 2. uitsluitend in gestapelde vorm.
  4. d. voor horeca geldt:
    1. 1. maximum bruto vloeroppervlak: 500 m2;
    2. 2. situering in de eerste bouwlaag.
  5. e. voor detailhandel, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen geldt:
    1. 1. maximum bruto vloeroppervlak: 2.500 m2;
    2. 2. situering in de eerste bouwlaag.

5.3 Voorlopig bouwverbod

Op de in lid 5.1 vermelde gronden mogen gebouwen slechts worden gebouwd in overeenstemming met een door burgemeester en wethouders vastgesteld en in werking getreden uitwerkingsplan.

5.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het ontwerp van gebouwplattegronden:

  1. a. ter waarborging van de brand- en externe veiligheid en ter bevordering van zelfredzaamheid van aanwezigen en van beheersbaarheid bij incidenten; hierbij dient de Brandweer Flevoland om advies te worden gevraagd.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bos;
  3. c. dagrecreatie;
  4. d. terrassen;
  5. e. water;
  6. f. ter plaatse van de functie-aanduiding 'horeca' tevens één horecavestiging behorende tot categorie 1 van de bij deze regels behorende bijlage 1 Staat van Horeca-Activiteiten;
  7. g. ter plaatse van de functie-aanduiding 'kas' tevens een kas, prieeltje of daarmee vergelijkbaar gebouw;
  8. h. ter plaatse van de functie-aanduiding 'parkeerterrein' tevens ongebouwde parkeervoorzieningen;
  9. i. ter plaatse van de functie-aanduiding 'verkeer' tevens een ventweg en ongebouwde parkeervoorzieningen.

met de daarbij behorende

  1. j. verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden,
  2. k. in- en uitritten;
  3. l. voet- en fietsbruggen;
  4. m. speelvoorzieningen;
  5. n. kunstwerken en kunstobjecten;
  6. o. waterhuishoudings- en nutsvoorzieningen;
  7. p. een geluidswal;
  8. q. overige functioneel met de bestemming 'Groen' verbonden voorzieningen;

met dien verstande dat

  1. r. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden en het bepaalde in artikel 15 van toepassing is;

onder de voorwaarde dat:

  1. a. wordt voorzien in de parkeerbehoefte van zowel medewerkers als bezoekers, waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Lijst van parkeernormen (Bijlage 5) dienen te worden aangehouden.

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

ten aanzien van gebouwen geldt dat:

  1. a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de voorgeschreven maximale bouwhoogte in acht dient te worden genomen;
  3. c. het maximum oppervlak niet meer mag bedragen dan 200 m² per bouwvlak;

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt:

  1. d. bouwwerken ten behoeve van een geluidswal: bouwhoogte maximaal 6 meter;
  2. e. erf- en terreinafscheidingen grenzend aan de openbare weg: bouwhoogte maximaal 1 meter;
  3. f. overige erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  4. g. speelvoorzieningen en overig straatmeubilair: bouwhoogte maximaal 6 meter;
  5. h. licht- en vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  6. i. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 meter indien gebouwd op de grond en 4 meter indien gebouwd op het dak van een gebouw;
  7. j. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter, oppervlakte maximaal 10 m2;
  8. k. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Onverminderd het bepaalde in artikel 18 van deze regels is het in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor:

  1. a. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  2. b. het opslaan van gerede en ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  3. c. het opslaan c.q. stallen van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
  4. d. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.

Het bepaalde in lid 6.3 onder a. is niet van toepassing op:

  1. e. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
    1. 1. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de bestemming en aanduidingen.

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de functie-aanduiding 'uitvaartcentrum' tevens uitvaartcentrum;

met de daarbij behorende

  1. c. parkeervoorzieningen, toegangspaden, in- en uitritten;
  2. d. groen-, waterhuishoudings- en nutsvoorzieningen;
  3. e. overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen;

met dien verstande dat

  1. f. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden en het bepaalde in artikel 15 van toepassing is.

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

ten aanzien van gebouwen geldt dat:

  1. a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de voorgeschreven maximale bouwhoogte in acht dient te worden genomen.

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt:

  1. c. erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel en het verlengde daarvan: bouwhoogte maximaal 1 meter;
  2. d. overige erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  3. e. lichtmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  4. f. vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  5. g. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 meter;
  6. h. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.

Artikel 8 Recreatie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatie;
  2. b. bos;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  5. e. water;
  6. f. veehouderij;
  7. g. een bio-energieinstallatie met bijbehorende opslagruimte;
  8. h. ter plaatse van de functie-aanduiding 'akkerbouw' tevens akkerbouw;
  9. i. ter plaatse van de functie-aanduiding 'bomenteelt' tevens fruitgaarden;
  10. j. ter plaatse van de functie-aanduiding 'maatschappelijk' tevens maatschappelijke voorzieningen, niet zijnde geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen, één agrarisch bedrijf, één bedrijfswoning, kassen, bedrijfsruimte, ondergeschikte detailhandel, één multifunctionele ruimte voor o.a. workshops en vergaderingen; horeca is toegestaan tot maximaal behorende tot categorie 1a en 1b van de bij deze regels behorende bijlage 1 Staat van Horeca-Activiteiten, niet zijnde automatiek, broodjeszaak, snackbar en hotel;

met de daarbij behorende

  1. k. verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden,
  2. l. in- en uitritten;
  3. m. voet- en fietsbruggen;
  4. n. schoolwerktuinen;
  5. o. speelvoorzieningen;
  6. p. kunstwerken en kunstobjecten;
  7. q. waterhuishoudings- en nutsvoorzieningen;
  8. r. een geluidswal;
  9. s. overige functioneel aan de bestemming verbonden voorzieningen;

met dien verstande dat

  1. t. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 1', ze mede bestemd zijn voor de bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden en het bepaalde in artikel 15 van toepassing is.

8.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

Ten aanzien van gebouwen (hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken) geldt dat:

  1. a. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer en railverkeer van gebouwen met bijbehorende aan- en/of uitbouwen met geluidgevoelige functies niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of de verleende hogere (grens)waarde;
  2. b. als de geluidsbelasting op een object hoger is dan de maximaal toegestane hogere waarde op grond van de Wet geluidhinder mag alleen gebouwd worden als de aan de Wet geluidhinder te toetsen gevels van het gebouw/object dusdanig zijn uitgevoerd/afgeschermd dat deze niet meer hoeven te worden getoetst aan de Wet geluidhinder.

ten aanzien van gebouwen geldt dat:

  1. c. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
  2. d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' het voorgegeven maximum bebouwingspercentage in acht dient te worden genomen;
  3. e. het maximum gebouwd oppervlak per gebouw 1.000 m2 bedraagt;
  4. f. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de voorgeschreven maximale bouwhoogte in acht dient te worden genomen;
  5. g. de onder f bedoelde maximale bouwhoogte ten behoeve van ten hoogste 1 gebouw mag worden overschreden met 5 meter
  1. a. op eigen terrein wordt voorzien in ruimte voor laden en lossen;
  2. b. op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte van zowel eigen bewoners, medewerkers als bezoekers, waarbij de parkeernormen zoals opgenomen in de bij deze regels behorende Lijst van parkeernormen (Bijlage 5) dienen te worden aangehouden.

ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt:

  1. c. bouwwerken ten behoeve van een geluidswal: bouwhoogte maximaal 6 meter;
  2. d. erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel en het verlengde daarvan: bouwhoogte maximaal 1 meter;
  3. e. overige erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
  4. f. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 meter, oppervlakte maximaal 10 m2;
  5. g. lichtmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  6. h. speelvoorzieningen: bouwhoogte maximaal 6 meter;
  7. i. uitkijktoren: bouwhoogte maximaal 12 meter;
  8. j. vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  9. k. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd nadere eisen te stellen aan bouwplannen die voorzien in de realisering van een bedrijfswoning en geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen die verband houden met de geluidbelasting. Burgemeester en wethouders stellen, indien akoestisch onderzoek daartoe aanleiding geeft, nadere eisen ann bouwplannen die voorzien in de realisering van een bedrijfswoning en geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen, met dien verstaande dat betreffende gebouwen worden voorzien van één of meer dove gevels of vliesgevels indien geen of niet toereikende hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder zijn vastgesteld. In dat kader kunnen burgemeester en wethouders tevens van een initiatiefnemer verlangen dat voor zijn bouwplan akoestisch onderzoek wordt overlegd.

8.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd in afwijking van het bepaalde in lid 8.2 onder c een omgevingsvergunning te verlenen, ten behoeve van gebouwde verbindingen tussen gebouwen, mits deze transparant zijn uitgevoerd.

8.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 9 Verkeer

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. rijwegen;
  2. b. busbanen;
  3. c. fiets- en voetpaden;
  4. d. ongebouwde parkeervoorzieningen;

alsmede voor:

  1. e. afvalinzamelingssystemen;
  2. f. bos;
  3. g. groenvoorzieningen;
  4. h. overige functioneel met de bestemming "Verkeer" verbonden voorzieningen;
  5. i. water;
  6. j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. k. ter plaatse van de aanduiding 'brug' zijn de gronden tevens bestemd voor bruggen en viaducten.

9.2 Bouwregels

Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;
  2. b. het bebouwingspercentage maximaal 2% bedraagt.

Artikel 10 Verkeer-verblijfsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer-Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. rijwegen;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. ongebouwde parkeervoorzieningen;

alsmede voor:

  1. d. afvalinzamelingssystemen;
  2. e. bos;
  3. f. groenvoorzieningen;
  4. g. overige functioneel met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" verbonden voorzieningen;
  5. h. water;
  6. i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. j. ter plaatse van de aanduiding 'brug' zijn de gronden tevens bestemd voor bruggen en viaducten.

10.2 Bouwregels

Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;
  2. b. het bebouwingspercentage maximaal 2% bedraagt.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. (natuurvriendelijke) oevers;
  3. c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. voet- en fietsbruggen;
  5. e. steigers;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' zijn de gronden tevens bestemd voor ligplaatsen voor pleziervaartuigen;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'brug' zijn de gronden tevens bestemd voor een hoge brug;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'terras' zijn de gronden tevens bestemd voor terrassen;

met dien verstande dat

  1. i. voor zover deze gronden tevens zijn aangewezen voor 'Leiding - Hoogspanning', ze mede bestemd zijn voor de waarborging van het belang hoogspanningsleiding en het bepaalde in artikel 14 van toepassing is.

11.2 Bouwregels

Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. het maximum bebouwingspercentage exclusief steigers 5% van het bestemmingsvlak is;
  2. b. de maximum bouwhoogte 10 meter is;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'brug' is de maximum bouwhoogte 25 meter.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis;

met de daarbij behorende

  1. b. tuinen en erven;
  2. c. groenvoorzieningen en water;
  3. d. parkeervoorzieningen;
  4. e. toegangspaden, in- en uitritten;
  5. f. overige functioneel met de bestemming 'Wonen - 1' verbonden voorzieningen;
  6. g. steigers ter plaatse van de aanduiding 'steigers'.

12.2 Bouwregels

Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

Ten aanzien van hoofdgebouwen geldt dat:

  1. a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak,
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de voorgeschreven maximale goothoogte in acht dient te worden genomen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de voorgeschreven maximale bouwhoogte in acht dient te worden genomen.

Ten aanzien van bijbehorende bouwwerken geldt dat:

  1. d. anders dan vergunningvrij per bouwperceel ten hoogste 50% van de buiten het bouwvlak gelegen gronden mag worden bebouwd.

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt:

  1. e. licht- en vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 meter;
  2. f. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.

12.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 13 Tuin

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Tuin

met de daarbij behorende

  1. b. (ongebouwde) parkeervoorzieningen, toegangspaden, in- en uitritten;
  2. c. groenvoorzieningen en water;
  3. d. overige functioneel met de bestemming 'Tuin' verbonden voorzieningen.

13.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid 13.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met een bouwhoogte van maximaal 1 m.
  2. b. Tevens zijn op de in lid 13.1 bedoelde gronden trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, overstekken en andere bouwonderdelen behorende tot een woning of ander gebouw ten behoeve van de bestemmingsomschrijving van een aangrenzende bestemming toegestaan, met dien verstande dat:
      • de diepte (buitenwerks gemeten) maximaal 1 meter bedraagt;
      • de bouwhoogte maximaal 0,25 meter bedraagt boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, kelders en onderbouwen niet daaronder begrepen, een en ander tot een maximale hoogte van 4 meter;
      • de breedte van het te bouwen bouwonderdeel niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de bestaande voorgevel. Dit geldt niet voor galerijen, hellingbanen, funderingen en overstekken;
      • maximaal één erker per woning is toegestaan.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 ten behoeve van de bouw van erkers en tochtportalen aansluitend aan een op het perceel gelegen (hoofd)gebouw tot een grondoppervlak van niet meer dan 6 m² en een hoogte van niet meer dan 3 m.

Artikel 14 Leiding - Hoogspanning

14.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het hebben en instandhouden van een hoogspanningsleiding;
  2. b. De bestemming 'Leiding - Hoogspanning' is secundair ten opzichte van de andere dubbelbestemming en primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

14.2 Bouwregels

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een ontheffing van burgemeester en wethouders bouwwerken te realiseren;
  2. b. Het verbod als bedoeld in lid 14.2 onder a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
    1. 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    2. 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende bouwvergunning.
  3. c. De bouwvergunning kan worden geweigerd indien door de bouwwerken of bouwwerkzaamheden, het belang van de leiding onevenredig wordt geschaad.
  4. d. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om voorafgaand aan de verlening van een bouwvergunning de betrokken netbeheerder(s) te informeren omtrent de aanvraag en tevens aan de betrokken netbeheerder(s) te vragen om binnen een termijn van 6 weken haar zienswijze kenbaar te maken.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 1

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de ter plaatse te verwachten archeologische waarden,

met dien verstande dat

voor zover de hier bedoelde gronden samenvallen met een andere bestemming, primair het bepaalde in de navolgende leden geldt. De bepalingen van de andere dubbelbestemming en bestemming(en) zijn uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;

15.2 Bouwregels

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' bouwwerken te bouwen.
  2. b. Het in lid 15.2 onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlak kleiner dan 100 m².

15.3 Afwijking van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid 15.2 een omgevingsvergunning te verlenen voor bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlak groter dan 100 m².
  2. b. Een omgevingsvergunning zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. De archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. Er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    3. 3. De archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
    4. 4. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de te verlenen vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van de bodem;
    2. 2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
    3. 3. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, woelen, mengen, diepploegen;
    4. 4. het rooien van bos of boomgaard waarbij de stronken worden verwijderd;
    5. 5. het beplanten en het aanleggen van bos of boomgaard;
    6. 6. het wijzigen van het waterpeil;
    7. 7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    8. 8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    9. 9. het graven, verbreden en dempen van grachten, vijvers en andere wateren.
  2. b. Het verbod als bedoeld in lid 15.4 sub a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. 1. het normale onderhoud van de gronden betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende bouw- of omgevingsvergunning voor het aanleggen;
    4. 4. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
  3. c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    3. 3. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
  4. d. Aan de vergunning kunnen de volgende voorwaarden worden gekoppeld:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van het werk c.q. de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
    4. 4. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in de zin dat:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' van de verbeelding wordt verwijderd, indien er op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie geen archeologische waarden zijn vastgesteld.
  2. b. De bestemming 'Waarde – Archeologie 1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Waarde – Archeologie 2' ( Bijlage 3) en/of 'Waarde – Archeologie 3' (Bijlage 4), voor gronden waar door middel van archeologisch onderzoek dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie een of meer archeologisch waardevolle terreinen zijn vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene Bouwregels

17.1 Toegestane overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen te overschrijden:

  1. a. tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen, voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  2. b. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  3. c. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1,0 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een rijwielpad en 2,2 meter boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 meter.

Artikel 18 Algemene Gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen.

Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels

19.1 Veiligheidszones

Ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen’ geldt dat de bouw van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, niet is toegestaan.

19.2 Geluidszones

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie - De Vaart' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein “De Vaart” op geluidsgevoelige bestemmingen.
  2. b. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie - De Vaart' de volgende regel:
    1. 1. een op grond van de andere aangewezen bestemmingen toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelige bestemming, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het Industrieterrein “De Vaart” op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

Artikel 20 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, zijn burgemeester en wethouders bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder c, van de Wet ruimtelijke ordening, een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:
    1. 1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
    2. 2. de bouw van reclameobjecten met inbegrip van aankondigingsborden, reclamemasten, gevel- en lichtreclames en gebouwaanduidingen met dien verstande dat, de reclameobjecten geen onevenredige afbreuk doen aan de ruimtelijke situatie en de beeldkwaliteit ter plaatse;
    3. 3. het toelaten van horecabedrijven die voorkomen in een categorie hoger dan algemeen toelaatbaar in de bij deze regels behorende bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten, indien en voorzover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de bij deze regels behorende bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten;
    4. 4. het toelaten van gebouwen voor opslag van materiaal en gereedschap ten behoeve van het onderhoud van het openbare gebied, met dien verstande dat maximaal 3 gebouwen in het plangebied zijn toegestaan met een maximum oppervlak van in totaal 100 m².
  2. b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid a wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 21 Overige Regels

21.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 22 Overgangsrecht

22.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10%.
  3. c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

22.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 23 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Meridiaanpark, Bosrandpark en Oostrandpark.

Bijlagen

Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten

Categorie I "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca

- automatiek;

- broodjeszaak;

- cafetaria;

- croissanterie;

- koffiebar;

- lunchroom;

- ijssalon;

- snackbar;

- tearoom;

- traiteur.

1b. Overige lichte horeca

- bistro;

- restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice);

- hotel.

1c.

- restaurant met bezorg- en/of afhaalservice tot 250 m² bvo.

Categorie 2 "middelzware horeca"

2a. Bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en/of daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:

- bar;

- bierhuis;

- biljartcentrum;

- café;

- proeflokaal;

- shoarma/grillroom;

- zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).

2b. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking

- bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m² bvo;

Categorie 3 "zware horeca"

Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en/of grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen:

- dancing;

- discotheek;

- nachtclub;

  • I. partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen.

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Regels Voor De Bestemming Waarde - Archeologie 2

Artikel XX Waarde - Archeologie 2

XX.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de ter plaatse te verwachten archeologische waarden,

met dien verstande dat

voor zover de hier bedoelde gronden samenvallen met een andere bestemming, primair het bepaalde in de navolgende leden geldt. De bepalingen van de andere bestemming(en) zijn uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;

XX.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid XX.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de in lid XX.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend definitief archeologisch onderzoek dan wel voor een inrichting die recht doet aan de archeologische betekenis van het terrein, noodzakelijk zijn.

XX.3 Afwijking van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening, om in afwijking van het bepaalde in lid XX.2 een omgevingsvergunning te verlenen voor bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen.
  2. b. Een omgevingsvergunning zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. De archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. Er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    3. 3. De archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
  3. c. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
    4. 4. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de te verlenen vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

XX.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' , zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van de bodem;
    2. 2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
    3. 3. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, woelen, mengen, diepploegen;
    4. 4. het rooien van bos of boomgaard waarbij de stronken worden verwijderd;
    5. 5. het beplanten en het aanleggen van bos of boomgaard;
    6. 6. het wijzigen van het waterpeil;
    7. 7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    8. 8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    9. 9. het graven, verbreden en dempen van grachten, vijvers en andere wateren.
  2. b. Het verbod als bedoeld in lid XX.4 sub a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. 1. het normale onderhoud van de gronden betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    3. 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende bouw- of omgevingsvergunning voor het aanleggen;
    4. 4. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
  3. c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
    1. 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
    2. 2. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
  4. d. Aan de vergunning kunnen de volgende voorwaarden worden gekoppeld:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van het werk c.q. de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
    4. 4. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

Bijlage 4 Regels Voor De Bestemming Waarde - Archeologie 3

Artikel XX Waarde - Archeologie 3

XX.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de ter plaatse te verwachten archeologische waarden,

met dien verstande dat

voor zover de hier bedoelde gronden samenvallen met een andere bestemming, primair het bepaalde in de navolgende leden geldt. De bepalingen van de andere bestemming(en) zijn uitsluitend van toepassing voorzover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;

XX.2 Bouwregels

  1. a. Op de in lid XX.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de in lid XX.1 genoemde bestemming geen bouwwerken worden gebouwd. die voor aanvullend definitief archeologisch onderzoek dan wel voor een inrichting die recht doet aan de archeologische betekenis van het terrein, noodzakelijk zijn.

XX.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3', zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ophogen van de bodem;
    2. 2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
    3. 3. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, woelen, mengen, diepploegen;
    4. 4. het rooien van bos of boomgaard waarbij de stronken worden verwijderd;
    5. 5. het beplanten en het aanleggen van bos of boomgaard;
    6. 6. het wijzigen van het waterpeil;
    7. 7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    8. 8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    9. 9. het graven, verbreden en dempen van grachten, vijvers en andere wateren.
  2. b. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld.
  3. c. Aan de vergunning kunnen de volgende voorwaarden worden gekoppeld:
    1. 1. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of
    2. 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of
    3. 3. de verplichting de uitvoering van het werk c.q. de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
    4. 4. De opgravingen en/of de te treffen maatregelen en/of de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.

Bijlage 5 Lijst Van Parkeernormen

De parkeernormen in deze lijst zijn gebaseerd op de parkeerkengetallen volgens de uitgave 'Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom' (ASVV) uit 2004 van de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (Stichting CROW) te Ede (tel. 0318-62 04 10). De volgende minimale normen, uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, zitplaats, baan dan wel brutovloeroppervlak (afgekort: b.v.o.) zijn van toepassing:

bedrijfsverzamelgebouw 3,0 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o.
arbeidsextensieve/bezoekersexternsieve bedrijven (loods, opslag, groothandel) 1,0 parkeerplaats per 100 m2 b.v.o.
arbeidsintensieve/bezoekersextensieve bedrijven (productiebedrijf, garagebedrijf, laboratorium) 2,5 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o.
horeca 12 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o.
kantoor met baliefunctie 2,7 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o.
kantoor zonder baliefunctie 1,0 parkeerplaats per 50 m2 b.v.o.
perifere detailhandel 2,5 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o.
showroom (auto's, boten, bouwmateriaal etc.) 1,4 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o.
sportschool, dansstudio, yogastudio 4,0 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o.
sexclub/wellness 5,0 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o.
kerk, religieuze instelling 0,2 parkeerplaatsen per zitplaats
(bedrijfs)woningen (parkeren op eigen erf) 2,0 parkeerplaatsen per woning
kleine (gewone) detailhandel 3,3 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o.
commerciële dientstverlening (tandarts, therapeut, dierenarts) 2,7 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o.
tennisclub 3,0 parkeerplaatsen per baan

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden voor het Meridiaanpark, het Bosrandpark en het overgrote deel van het Oostrandpark in Almere Buiten. Het plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding of te wel 'de geometrische plaatsbepaling van het plangebied en de daarin aangewezen bestemmingen' en planregels vormen samen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen.

Het bestemmingsplan wordt met de bijbehorende toelichting langs elektronische weg vastgesteld. Een volledige verbeelding op papier van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan na vaststelling en die van de verbeelding op papier daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de inhoud van het digitale plan beslissend.

1.2 Aanleiding Voor Dit Bestemmingsplan

Almere Buiten vraagt om veranderingen in woningaanbod, openbare ruimte en voorzieningen. Om in dit stadsdeel het aanbod en de diversiteit aan de vraag te passen, worden diverse projecten uitgevoerd. Zo wordt naast winkelcentrum Buitenmere de drie kilometer lange Evenaar, die een groot deel van de wijken in Almere Buiten met elkaar verbindt, ingericht als woon-, werk- en voorzieningengebied in de centrumsfeer. Dwars op de Evenaar ligt de groene long van Almere Buiten, bestaande uit het Meridiaanpark, het Bosrandpark en het Oostrandpark. Om de inrichting van dit groengebied planologisch mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingplan "Meridiaanpark, Bosrandpark en Oostrandpark" opgesteld. De nieuwe ontwikkelingen vinden vooral plaats in het centrumgedeelte van het Meridiaanpark en in het Bosrandpark.

1.3 Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied wordt doorsneden door de spoorverbinding Amsterdam-Lelystad, welke buiten de plangrenzen van dit bestemmingplan ligt. Hierdoor wordt het plangebied opgesplitst in twee delen.

Het noordelijke deel wordt begrensd door:

  • aan de zuidkant: de spoorverbinding Flevolijn en de Seizoenenbuurt;
  • aan de westkant: het centrumgebied, de Molenbuurt en het Poldervlak;
  • aan de oostkant: de Seizoenenbuurt;
  • aan de noordkant: de Buitenring;

Het zuidelijke deel wordt begrensd door:

  • aan de zuidkant: de Lage Vaart;
  • aan de westkant: de Bloemenbuurt en het centrumgebied;
  • aan de noordkant: de spoorverbinding Flevolijn;
  • aan de oostkant: Indische buurt en Regenboogbuurt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0001.png"

Afbeelding: Plangrens bestemmingsplan Meridiaanpark, Bosrandpark en Oostrandpark

1.4 Vigerende Bestemmingsplannen

Tot inwerkintreding van dit bestemmingsplan gelden in het plangebied de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingplan Centrum A-zuid, buurt G en groengebied Q (goedgekeurd door GS op 31 oktober 1983);
  • Partiele herziening bestemmingsplan centrum A-zuid, buurt G, groengebied Q (goedgekeurd door GS op 12 juni 1989);
  • Bestemmingsplan 3J - Regenboogbuurt (goedgekeurd door GS op 12 april 1995);
  • Bestemmingsplan Bosrandpark Almere-Buiten (goedgekeurd door GS op 11 mei 1998);
  • Uitwerkingsplan Bosrandpark "Seizoenenbuurt-Noord" (goedgekeurd door GS op 11 mei 1998);
  • Bestemmingsplan Oostvaardersbuurt (goedgekeurd door GS op 25 oktober 1999).

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen in Hoofdstuk 2, worden de Bestemmingen beschreven in hoofdstuk 3. Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader in hoofdstuk 4 en de Omgevingstoets in hoofdstuk 5. Tenslotte wordt in hoofdstuk 5 Implementatie ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Het juridische bestemmingsplan wordt gevormd door de verbeelding en de planregels.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken Van Het Plangebied

Structuur

Het plangebied is voornamelijk groen. Het wordt ingedeeld in vier deelgebieden, die qua uitstraling sterk van elkaar verschillen. Het zuidelijke deel, ten zuiden van de Evenaar, heeft de openheid van een polderlandschap. Het meest noordelijke deel kan vooral beschreven worden als bosgebied. Het middendeel, direct ten noorden van het spoor, heeft een meer tuinachtige uitstraling. Terwijl het gebied direct ten zuiden van het spoor in de loop der tijd een centrumsfeer krijgt. Het grenst direct aan het centrumgebied van Almere Buiten. Hier bevinden zich de centrumlocatie en de havenkomlocatie, bedoeld als reservelocatie voor uitbreiding van het centrum. De centrumlocatie was bebouwd met tijdelijke starterswoningen, die inmiddels zijn verplaatst. De havenkomlocatie is nog niet bebouwd.

Het plangebied wordt niet alleen gebruikt door de bewoners van Almere Buiten die hier recreëren. Zo hebben zich in het noordelijke deel ook de Scouting en Jeugdland gevestigd en bevindt zich nabij de spoorlijn een uitvaartcentrum. Het gehele gebied is daarbij opengesteld voor wandelaars en fietsers.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0002.jpg"

afbeelding: luchtfoto waarin het plangebied duidelijk te onderscheiden is.

Inrichting openbare ruimte

Het plangebied is hoofdzakelijk groen van karakter. Verspreid over het hele gebied bevinden zich rustplekken, speelvoorzieningen en ander straatmeubilair dat past bij parken, bossen en natuurlandschappen.

2.2 Nieuwe Ontwikkelingen

Een groot deel van dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Hier vinden geen ontwikkelingen plaats. Het gaat hierbij om het woongebied in het Bosrandpark in het noorden en het bosgebied in het Oostrandpark in het noordoosten van het plangebied.

In het overige gebied, het Meridiaanpark en het bosgebied van het Bosrandpark, zijn in de komende jaren diverse ontwikkelingen gepland. Hiervoor heeft de gemeenteraad op 23 april 2009 ingestemd met de Nota van Uitgangspunten 'De Meridiaan, groen, water, rust en ruimte'. Deze uitgangspunten zijn verder uitgewerkt in het Ontwikkelingsplan De Meridiaan (vastgesteld in april 2010).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0003.png"

Afbeelding: Plankaart Ontwikkelingsplan Meridiaanpark

Structuur

Bij de ontwikkeling van het Meridiaanpark staan de kernwaarden groen, water, rust en ruimte centraal. Enkele zorgvuldig ingepaste voorzieningen zullen voor de bewoners van Almere Buiten aanleiding zijn het park en de aangrenzende groenzone vaker te bezoeken en intenser te beleven. Met de realisatie van vier sfeergebieden, met elkaar verbonden door een aantrekkelijke noordzuidroute krijgt het Meridiaanpark een nieuwe impuls.

In het noorden van krijgt het park een bossfeer naar het zuiden overgaand in een tuinsfeer. Tegenover en rond de havenkom een centrumsfeer en ten zuiden van de Evenaar een poldersfeer. Deze sferen zijn een versterking van de functie en uitstraling die de gebieden nu al hebben. Die identiteiten worden versterkt door diversiteit aan te brengen in het groen en de inrichting. Ook voor ecologie zijn vier sferen gunstig, door de differentiatie in ecologische leefgemeenschappen, neemt de biodiversiteit toe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0004.png"

Bron: Nota van uitgangspunten 2009

Bos

Met de aanleg van een duurzaam bos met open ruimten ontstaat in het noorden van het Meridiaanpark de bossfeer. De bosvakken die nu uit populieren bestaan, worden omgevormd naar een fruitbos met grasland waar kleinvee kan grazen. In het centrum van dit gebied, op de bestaande akker, is plek voor een biologische tuinderij. Met deze combinatie van bos, fruitbomen, begrazing en tuinbouw ontstaat een unieke vorm van duurzame, biologische stadslandbouw: de warmoezerij. Zo’n stadsboerderij kan worden gecombineerd met kleinschalige zorg in de vorm van dagbesteding, kinderopvang, recreatie, horeca en educatie in bos- en natuurbeheer. De jeugd heeft heel sterk zijn plek in dit gebied, waar ook Jeugdland en de Scouting zich bevinden, en een nieuw Natuurlijk Speeleiland sluit daar perfect bij aan. Dit speeleiland is naast de geplande gebouwen van de warmoezerij gesitueerd, en zal voorzien in een spannende, uitdagende speelplek.

Tuin

De bossfeer gaat op organische wijze over in een tuinsfeer. In de ‘tuin’ van het Meridiaanpark, een lommerrijke groene omgeving, kunnen dieren grazen en speelvoorzieningen voor kinderen staan. Daarnaast komt een prachtige bloementuin, met ruimte, maar ook met beschutte plekken tussen de bloemenborders.

Centrum

In het hart van het Meridiaanpark, waar de Evenaar het groen doorkruist, treffen de stad en het park elkaar bij de Havenkom. Dit is het centrum van het park. Deze sfeer kenmerkt zich door woningbouw, recreatie en horeca met terrassen aan het water. Dit sluit naadloos aan op het centrum van Buiten. De Havenkom wordt groter en er kunnen roeiboten, kano's of fietsen gehuurd worden. Ook passanten kunnen er aanleggen. Rondom de Havenkom komt een aantrekkelijke wandelkade, waarmee het Meridiaanpark een attractieve eigen 'thuishaven' krijgt.

Polder

De poldersfeer spreekt uit de openheid van het polderlandschap in het zuidelijke deel van het Meridiaanpark. De weidsheid blijft de essentie van dit gebied. Nabij de zuidgrens, bij de Lage Vaart, is een Theehuis (lichte horeca) gepland, waaraan een speelvoorziening wordt toegevoegd, naast de kabelbaan die er al is. Er is ook in een bescheiden parkeerplaats voorzien en een steiger in de Lage Vaart. Het Theehuis is aan de zuidpunt van de fiets- en wandelroute gesitueerd, en zal ook met de boot te bereiken zijn.

De Rode Loper

Dit wandel-, skate- en fietspad loopt van noord tot zuid, over de lengte van het hele Meridiaanpark en is tweeënhalve kilometer lang. Een groot deel van de Rode Loper bestaat uit bestaande fiets- en voetpaden. De Rode Loper doorkruist alle vier de sfeergebieden en verbindt drie delen van de stad met elkaar: de Buitenring, het centrum en de Lage Vaart. Aan de uiterste einden van de Rode Loper bevinden zich twee polen waar markante voorzieningen gepland zijn: een Theehuis in het zuiden, en in het noorden de warmoezerij. Deze twee plekken markeren het begin- en eindpunt van de Rode Loper, en sluiten in concept naadloos aan bij de sfeergebieden waarin ze zich bevinden: de polder- en bossfeer.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

3.1 Bestemmingen

Regels

In de standaard vergelijkbare bestemmingsplannen, de SVBP 2008, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Deze hoofdstukken staan in een vaste volgorde.

In Hoofdstuk 1 van de regels, de Inleidende regels, worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel de in de regels gebruikte begrippen te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten.

In Hoofdstuk 2 zijn de Bestemmingsregels opgenomen. Deze regels hebben betrekking op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 omvatten een aantal regels, dat niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden. Het zijn de Algemene regels en de Overgangs- enslotregels. Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling zijn opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – zo nodig – hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij ook een vaste volgorde aangehouden.

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijking van de bouwregels (voorheen ontheffing)
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijking van de gebruiksregels (voorheen ontheffing)
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning)
  • Omgevingsvergunning voor het slopen (voorheen sloopvergunning)
  • Wijzigingsbevoegdheid

In de bestemmingsomschrijving is beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels is weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden zijn maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is een afwijking van bepalingen in de eerder genoemde leden als direct recht mogelijk, in andere gevallen moet het dagelijks bestuur een besluit nemen om af te wijken van de regels uit het bestemmingsplan.

In de specifieke gebruiksregels zijn nadere bepalingen gegeven over de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.

Regels met betrekking tot de afzonderlijke bestemmingen

De bestemmingen van het onderhavige bestemmingsplan zijn geregeld (in alfabetische volgorde) in de Artikel 3 t/m Artikel 15

Artikel 3 Bos

De voor “Bos” aangewezen gronden zijn bestemd voor bos, groenvoorzieningen, dagrecreatie, cultuur, natuurontwikkeling, natuur- en heemtuinen, ondergeschikte grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, houtproductie, water, opslag voor onderhoud en beheer van het bos. Verder zijn deze gronden bestemd voor ruiter-, fiets- en voetpaden, in- en uitritten, kunstwerken, waterhuishoudkundige- en nutsvoorzieningen en andere functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen.

Daar waar dat nader is aangeduid zijn tevens ongebouwde parkeervoorzieningen toegestaan. Er mag alleen binnen de aangewezen bouwvlakken worden gebouwd. De aangeduide maximale bouwhoogte mag niet worden overschreden. Ter plaatse van de aanduiding "geluidswal" is tevens een geluidswal met bijbehorende bouwwerken toegestaan. De bouwhoogte mag maximaal 6 meter bedragen.

Artikel 4 Gemengd

De gronden met de bestemming “Gemengd” zijn bestemd voor detailandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen. Wonen is toegestaan al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis mits de woning voor minimaal 50% voor wonen wordt gebruikt. Het maximum aantal woningen bedraagt 80.

Niet-woonfuncties zijn alleen toegestaan in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder. Het maximum bruto vloeroppervlak bedraagt in totaal 5.500 m². Ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage" is een parkeergarage in 4 bouwlagen toegestaan. Verder zijn deze gronden met de bestemming "Gemengd" bestemd voor erven, groenvoorzieningen, water, parkeervoorzieningen, toegangspaden en in- en uitritten. Hoofdgebouwen mogen allen binnen de aangewezen bouwvlakken worden gebouwd. De aangeduide bouwhoogte mag niet worden overschreden.

Met betrekking tot de Wet geluidhinder zijn burgemeester en wethouders bevoegd om nadere eisen te stellen aan bouwplannen voor gebouwen ten behoeve van geluidgevoelige functies.

Artikel 5 Gemengd- Uit te werken

De gronden met de bestemming "Gemengd- Uit te werken" zijn hoofdzakelijk bestemd voor woningen verder is er ruimte voor detailhandel, dienstverlening, horeca, maatschappelijke voorzieningen, steigers en ligplaatsen voor pleziervaartuigen. Aangevuld met ruimte voor groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water, voet- en fietspaden en ontsluitingswegen.

Omdat de planvorming nog niet ver genoeg is uitgewerkt, is gekozen om hier een uit te werken bestemming op te nemen. In dit bestemmingsplan zijn voor de uitwerking van de gemengde functie regels opgenomen die het kader vormen voor een toekomstig op te stellen uitwerkingsplan. Tot in werking treding van een uitwerkingsplan mag op bovengenoemde gronden niet gebouwd worden.

De uitwerkingsregels bieden ruimte voor twee bebouwingsmodellen: een U-vormig gebouw en een terassengebouw. Bij het eerste gebouw ligt het hoogteaccent met 33 meter aan de havenkom. De gebouwdelen aan de west- en oostkant hebben met 17 en respectievelijk 14 meter een duidelijke lagere bouwhoogte. Het hoogteaccent van het terrassenmodel ligt met 25 meter in het centrale gedeelte van het bouwblok. De bouwhoogte loopt hier naar de randen toe af. Aan de oostkant grenzend aan het park en de daarachter gelegen laagbouwwijk geldt voor beide bebouwingsmodellen een maximum bouwhoogte van 14 meter, waardoor het centrumgebied geleidelijk overgaat in de laagbouwmilieus van Almere Buiten.

Artikel 6 Groen

De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bos, dagrecreatie, fiets en voetpaden, speelvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen en andere functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding "horeca" is tevens een horecavoorziening toegestaan. Verder zijn daar waar dat nader is aangeduid parkeervoorzieningen en een kas of prieeltje toegestaan. Het is alleen toegestaan om in de aangewezen bouwvlakken te bouwen. De maximaal aangeduide bouwhoogte mag hierbij niet worden overschreden.

Artikel 7 Maatschappelijk

De gronden met de bestemming “Maatschappelijk” zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Daar waar dat nader wordt aangeduid zijn de gronden bestemd voor een uitvaartcentrum. Verder zijn ook parkeervoorzieningen, toegangspaden, in- en uitritten, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige- en nutsvoorziengen en overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen toegestaan. Het is alleen toegestaan om in de aangewezen bouwvlakken te bouwen. De maximaal aangeduide bouwhoogte mag hierbij niet worden overschreden.

Artikel 8 Recreatie

De voor “Recreatie” aangewezen gronden zijn bestemd voor dagrecreatie, bos, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water, speelvoorzieningen. Daar waar dat nader is aangeduid zijn de gronden bestemd voor akkerbouw en fruitgaarden. Verder is het houden van vee toegestaan. Hierbij gelden de in de bij de regels horende Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen richtafstanden ten opzichte van woonkernen. Ter plaatse van de aanduiding maatschappelijk zijn tevens maatschappelijke voorzieningen, één agrarisch bedrijf, één bedrijfswoning, ambachtelijke bedrijfsruimten, ondergeschikte detailhandel, kassen, één multifunctionele ruimte voor vergaderingen, workshops en kleine feestpartijen met een maximum vloeroppervlak van 150 m² en horeca behorende tot categorie 1a en 1b, niet zijnde automatiek, broodjeszaak, snackbar en hotel toegestaan. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor ruiter- fiets- en voetpaden, waterhuishoudkundige- en nutsvoorzieningen, waaronder een installatie en opslag voor het opwekken van bio-energie voor eigen gebruik. Gebouwen zijn alleen toegestaan binnen de aangewezen bouwvlakken. Het maximum toegestane bebouwingspercentage en de maximum bouwhoogte mogen niet worden overschreden.

Artikel 9 Verkeer

De gronden met de bestemming “Verkeer” zijn bedoeld voor verkeersdoeleinden, bos, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen en andere bij de bestemming horende functies. Wegen die binnen deze bestemming vallen hebben een wijkontsluitende functie. Ter plaatse van de aanduiding brug zijn de gronden tevens bestemd voor bruggen en viaducten. In de bestemming zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan. Het bebouwingspercentage van de bestemming is maximaal 2% van het totale oppervlak.

Artikel 10 Verkeer-Verblijfsgebied

De gronden met de bestemming “Verkeer” zijn bedoeld voor verkeersdoeleinden, bos, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen en andere bij de bestemming horende functies. Rijwegen binnen deze bestemming hebben een buurtontsluitende functie en vallen binnen de zones met een snelheidslimiet van 30 km per uur. Ter plaatse van de aanduiding brug zijn de gronden tevens bestemd voor bruggen en viaducten. In de bestemming zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan. Het bebouwingspercentage van de bestemming is maximaal 2% van het totale oppervlak.

Artikel 11 Water

De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor water, waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, steigers en natuurvriendelijke oevers. Daar waar dat nader is aangeduid zijn ook terrassen en ligplaatsen toegestaan. In deze bestemming zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde met een maximum bouwhoogte van 10 meter toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding "brug" is een hogere brug met een maximum bouwhoogte van 25 meter toegestaan. Het bebouwingspercentage van de bestemming is maximaal 5% van het totale oppervlak. Hierbij worden steigers, die overal in de bestemming zijn toegestaan niet meegerekend.

Artikel 12 Wonen

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn vooral bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten. De gronden zijn verder bestemd voor bij de woonfunctie behorende erven, groenvoorzieningen, water, parkeervoorzieningen, toegangspaden, in- en uitritten en overige met de bestemming verbonden voorzieningen. Daar waar dat nader is aangeduid, zijn tevens steigers toegestaan. Het gaat hierbij uitsluitend om de waterwoningen aan de Victoria Regiastraat. Er mogen alleen gebouwen binnen de aangewezen bouwvlakken worden gebouwd. De maximale goot- en bouwhoogten mogen niet worden overschreden. Minimaal 50% van het totale oppervlak van een woning en bijbehorende bebouwing moet worden gebruikt voor de functie wonen. Een kinderdagverblijf is niet toegestaan. Wel toegestaan is gastouderschap voor maximaal 5 kinderen.

Artikel 13 Tuin

In dit artikel is de voortuin bij woningen beschreven. In principe ligt deze bestemmingsgrens tot 1 meter achter de voorgevel. Op deze bestemming is slechts heel beperkt bebouwing toegestaan.

Artikel 14 Leiding - Hoogspanning

Aan de zuidrand van het plangebied loopt een hoogspanningsleiding. De leiding is bestemd als “Leiding - Hoogspanning". De gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor het hebben en instandhouden van een hoogspanningsleiding. Deze bestemming is primair ten opzichte van andere bestemmingen en secundair ten opzichte van de andere dubbelbestemming.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 1

Deze dubbelbestemming beschermt de archeologische waarde van de betreffende gronden en is primair ten opzichte van alle anderen (dubbel)bestemmingen. Werkzaamheden zoals het aanbrengen van kabels en leidingen zijn gekoppeld aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Terreinen die op de laatste versie van de Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) als "Selectiegebieden" zijn aangeduid, moeten in bestemmingsplannen worden bestemd als "Waarde - Archeologie 1". Selectiegebieden zijn gebieden die nog niet of nog niet volledig zijn onderzocht op Steentijdarcheologie en waar een onderzoeksverplichting geldt (naar Steentijdarcheologie, binnendijks en scheepswrakken buitendijks).

Verder komen op de ABA bekende, behoudenswaardige archeologische vindplaatsen voor. Dit kunnen Steentijdvindplaatsen of locaties van Scheepswrakken (ook: scheepsladingen en scheepsrestanten) zijn. Behoudenswaardige vindplaatsen bestaan uit een kern (de eigenlijke vindplaats) en een buffer (met een doorsnee van 10 meter om de kern heen). De buffer is door de provincie Flevoland verplicht gesteld op basis van de Provinciale Beleidsregel Archeologie en Ruimtelijke Ordening 2008. Terreinen die op de ABA als "buffer" zijn aangegeven, moeten in bestemmingsplannen bestemd worden als "Waarde - Archeologie 2". Terreinen die op de ABA als "kern" zijn aangegeven, moeten in bestemmingsplannen bestemd worden als "Waarde - Archeologie 3". De gebieden zijn in het plangebied van dit bestemmingsplan (nog) niet bekend. Daarom voorziet het bestemmingsplan alleen in de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1". Via een wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1" vervangen door "Waarde - Archeologie 2" of "Waarde - Archeologie 3". Een voorzet voor hierbij horende regels is opgenomen in de bijlagen behorend bij de regels.

3.2 Algemene Regels

Aanvullende en algemene bepalingen

Hoofdstuk 3 van de regels regelt een aantal bepalingen die voor het hele plangebied geldt.

In artikel 16 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. De algemene bouwregels (artikel 17) geven de toegestane overschrijding van in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen aan. In artikel 18 is bepaald onder strijdig gebruik wordt verstaan. In artikel 19 zijn de algemene aanduidingsregels voor de veiligheidszone "vervoer gevaarlijke stoffen" en de geluidszone van het industrieterrein “De Vaart” opgenomen. In artikel 20 is voor een aantal bouwwerken een algemene afwijkingsregel opgenomen. Artikel 21 verwijst naar de andere wettelijke regelingen die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan gelden.

3.3 Overgangs- En Slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels is in artikel 22 het wettelijk voorgeschreven overgangsrecht opgenomen. Dit artikel heeft ten doel de rechtstoestand tijdens de overgangsfase vast te leggen. In het laatste artikel 23 wordt de titel weergegeven waarmee de regels dienen te worden aangehaald, te weten 'regels van het bestemmingsplan Meridiaanpark, Bosrandpark en Oostrandpark'.

Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskaders

4.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 14 juni 2011 stuurde het kabinet het ontwerp van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) aan de Tweede Kamer met daarbij een ontwerp Algemene maatregel van bestuur (Amvb) Ruimte (Barro).

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met in werkingtreding van de SVIR en het Barro zullen de Nota Ruimte en Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid komen te vervallen.

De inwerkingtreding van de Amvb vindt gefaseerd plaats. Een eerder ontwerp Amvb Ruimte is in 2009 in voorhang aan de Eerste en Tweede Kamer aangeboden en met de Tweede Kamer besproken. Ook is het traject van advisering door de Raad van State doorlopen. Een beperkt aantal onderdelen uit het eerdere ontwerp zijn opgenomen in het nu voorliggende ontwerp. Deze onderdelen worden nu definitief vastgesteld. Het betreft de onderdelen:

    1. a. Rijksvaarwegen
    2. b. Project Mainportontwikkeling Rotterdam
    3. c. Kustfundament
    4. d. Grote rivieren
    5. e. Waddenzee en waddengebied
    6. f. Defensie
    7. g. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
    8. h. Elektriciteitsvoorziening
    9. i. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
    10. j. Ecologische hoofdstructuur
    11. k. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
    12. l. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
    13. m. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

De nieuwe artikelen in de Amvb Ruimte zullen zo spoedig mogelijk aan de Eerste en Tweede Kamer worden aangeboden. Deze artikelen zullen met de SVIR en plan-MER op 3 augustus 2011 ter inzage worden gelegd. Met ingang van 30 juni 2011 zijn deze stukken digitaal ter beschikking gesteld. Gedurende een termijn van 6 weken kunnen zienswijzen worden ingediend.

Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het meer neerleggen van beslissingen dichter bij de burger. Om die reden bevat deze structuurvisie een veel beperkter aantal nationale belangen dan voorheen en minder regels in de Amvb Ruimte dan eerder was voorgenomen. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan andere overheden door hen goed worden behartigd. Waar de Amvb Ruimte bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal de bestemmingsplannen dan ook niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.

4.2 Provincie En Regio

4.2.1 Ruimtelijk beleid

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. De nieuwe wet voorziet in een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten. Voor het streekplan komt de provinciale structuurvisie in de plaats. Hierin legt de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vast en moet zij tevens aangeven hoe zij deze visie denkt te realiseren. De structuurvisie is uitsluitend zelfbindend. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar de gemeenten toe staan de provincie diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals een provinciale ruimtelijke verordening. Het onderhavige plangebied valt niet binnen een gebied waar een provinciale ruimtelijke verordening van kracht is.

Omgevingsplan Flevoland (2006)

In het Omgevingsplan Flevoland van december 2006 is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: (Streekplan)Structuurvisie, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Het plan vervangt het Omgevingsplan Flevoland 2000 en de partiële herziening van 2004.

Het belangrijkste doel van de provincie is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in heel Flevoland. De verstedelijking moet ingepast worden in een hoogwaardige landelijke omgeving en moet passen bij de gerealiseerde en geplande infrastructuur. De creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland concurrerend met andere gebieden. Zo is niet alleen sprake van overloop uit de drukke en dure Randstad naar een ruimer en goedkoper Flevoland, maar kiezen mensen bewust voor het attractieve woonmilieu van Flevoland.

Op regionale schaal moet worden voorzien in behoeften aan gevarieerde huisvesting, werkgelegenheid en het sociaal-cultureel voorzieningenniveau. Daarbij hoort onder meer het benutten van de ligging aan het water van Lelystad en Almere voor daaraan gerelateerde woonmilieus, werkgelegenheid en recreatie. Nieuwe bebouwing zal gebundeld worden in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied.

Zuidelijk Flevoland, en dan vooral de stad Almere, is onderdeel van het stedelijk netwerk van de Noordvleugel van Randstad Holland. Dit gebied moet ruimte bieden aan functies vanuit de Randstad. Almere heeft een bijzondere relatie met Amsterdam. In het kader van het zogenaamde Noordvleugelprogramma staat de verstedelijking aan de westzijde van Almere in combinatie met verbetering van de bereikbaarheid centraal. Daarnaast is ook een ontwikkeling aan de oostzijde van Almere van toepassing waarmee groene woonmilieus worden gerealiseerd voor de Noordvleugel, de samenhang met het economisch kerngebied van de regio Utrecht wordt versterkt en een meerzijdige ontsluiting wordt ontwikkeld. De groeitaakstelling van Almere moet worden gecombineerd met ecologische functies, bijvoorbeeld aan de westzijde bij het IJmeer en aan de noordoostzijde met de robuuste ecologische verbinding tussen Oostvaardersplassen en de Veluwe. Hier is ook een combinatie met waterberging, landelijk wonen en met toeristisch-recreatieve voorzieningen gewenst. Deze voorzieningen kunnen van (boven-) regionale betekenis zijn.

De provincie geeft ruimte voor doorgroei van de verstedelijking in de provincie tot ongeveer 650.000 inwoners in 2030. Almere heeft in 2030 bijna 350.000 inwoners als tussen 2010 en 2030 70.000 woningen worden gebouwd. Het bij de doorgroei behorende provinciale groeitempo van gemiddeld 5.600 woningen per jaar hangt af van economische en demografische ontwikkelingen. Binnen de provincie zal tenminste gebouwd worden voor eigen behoefte met een jaarlijkse groei van het woningbestand van ruim 2.000. Daarmee wordt een inwonertal van maximaal 500.000 inwoners bereikt in 2030.

De provincie richt zich ook op de afstemming op hoofdlijnen tussen de verschillende woon- en werkmilieus. Ze speelt bij verstedelijking vooral een rol als het gaat om de stimulering van de economie en het bevorderen van de sociale kwaliteit. Bij de voorzieningen liggen accenten op jeugdzorg, cultuur en het hoger onderwijs. Voor de economische ontwikkeling liggen de accenten op innovatie, de internationalisering van het bedrijfsleven en het starters- en arbeidsmarktbeleid.

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn in overeenstemming met het Omgevingsplan Flevoland.

Partiële herzieningen Omgevingsplan Flevoland 2006

In het kader van de komst van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is het omgevingsplan op onderdelen herzien. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de juridische doorwerking van het omgevingsplan na inwerking treden van de Wro. Een tweede herziening van het omgevingsplan heeft betrekking op de waterhuishouding. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan op 2 november 2006 is bepaald dat het onderdeel waterhuishouding van het plan in 2009 op twee onderwerpen nader uitgewerkt wordt in een partiële herziening. Het eerste onderwerp is waterkwaliteit, naar aanleiding van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). In deze partiële herziening worden de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen en –maatregelen vastgelegd. Het tweede onderwerp is de wateropgave, ook wel bekend onder de naam Waterbeheer 21-ste eeuw of kortweg WB21. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan in 2009 was er nog onvoldoende duidelijkheid over de omvang wateropgave en de wijze waarop deze in onze zich nog sterk ontwikkelende provincie kan worden opgelost. In deze partiële herziening zijn de aanpak en de rolverdeling bij het oplossen van de wateropgave nader bepaald en vastgelegd. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kleinere zaken te repareren c.q. meer uitvoeringsgericht te maken.

4.2.2 Facetbeleid

Waterbeheerplan 2010-2015

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden.

Momenteel is het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht.

Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is.

Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar drie belangrijke hoofdthema’s:

Deze thema's zijn veiligheid, voldoende water en schoon water.

Veiligheid

De veiligheid van de dijken in en om Flevoland is voor het gebied van groot belang. De dijken beschermen het land tegen overstromingen. Het op orde houden van de dijken is een van de kerntaken van het waterschap. Met de groei van het stedelijk gebied en de economische bedrijvigheid langs en op de dijken is het van belang dat deze veiligheid gewaarborgd blijft. Het waterschap stelt hiervoor in de planperiode kaders op.

Voldoende Water

Het watersysteem is zo ingericht dat wateroverlast wordt voorkomen. Het beheer en onderhoud is er op gericht dat het watersysteem goed blijft functioneren. Ook in droge periodes moet er voldoende water zijn. Kwel en regenwater worden door goed onderhouden gemalen weggepompt. Daarnaast moet het watersysteem in Flevoland voorbereid zijn op toekomstige klimaatveranderingen. Het waterschap zal hiervoor in de planperiode de noodzakelijke maatregelen uitvoeren.

Schoon Water

Schoon grond- en oppervlaktewater is in ieders belang. De Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt niet alleen dat het water niet vervuild mag zijn, maar ook dat er goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden moeten zijn voor in het water levende flora en fauna. Het waterschap zorgt mede daarom voor een goede structuurdiversiteit langs de oevers van het watersysteem. Een deel daarvan zal in deze planperiode worden gerealiseerd. Ook het op orde houden van de afvalwaterzuiveringen is een belangrijke taak die bijdraagt aan schoon oppervlaktewater.

Het waterbeheerplan beschrijft naast bovenstaande thema’s tevens een aantal onderwerpen die niet eenduidig onder een van de thema’s zijn te vatten. Het zijn: stedelijk water, water en ruimte, belevingswaarde, vergunningverlening en handhaving, kennis- en informatiebeheer, calamiteitenbestrijding, communicatie en maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Waterkader (2007)

Het waterschap Zuiderzeeland heeft in januari 2007 in het rapport “Waterkader, hoe kom ik tot een wateradvies” een handreiking opgenomen om te komen tot de verplichte watertoets bij bestemmingsplannen. In de bijlage van dit bestemmingsplan zal de watertoets voor het plangebied Meridiaanpark, Bosrandpark en Oostrandpark opgenomen worden.

Nota Archeologiebeleid

Het beleid voor de archeologische monumentenzorg van de provincie Flevoland sluit op hoofdlijnen aan op het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg. In de Nota Archeologiebeleid stelt de provincie dat in het rijksbeleid het accent te veel ligt op behoud. De provincie wil meer aandacht voor archeologie als ruimtelijke kwaliteit en het gebruik ervan als bouwsteen voor de inrichting van de ruimte.

Beleidsregel Archeologie en Ruimtelijke Ordening (2008)

Met deze beleidsregel willen Gedeputeerde Staten aangeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot de archeologie. In de Beleidsregel zijn criteria vastgesteld die GS hanteren bij de toetsing van gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het gaat om de volgende criteria:

  • Archeologische waarden en verwachtingen moeten gelokaliseerd, gewaardeerd en begrensd zijn;
  • Archeologisch onderzoek en de producten hiervan moeten voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);
  • Voor zover in het plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd;
  • In bestemmingsplannen, projectbesluiten/omgevingsvergunningen, wijzigings- en uitwerkingsplannen moeten behoudenswaardige archeologische waarden en hoge archeologische verwachtingen zijn gekoppeld aan het bouwverbod en/of te zijn opgenomen in stelsels van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, waarbij ingrepen die de archeologische waarde of verwachting kunnen beschadigen, vernietigen of ontoegankelijk maken, vergunningplichtig moeten zijn.

Dit bestemmingsplan houdt rekening met de in de Beleidsregel genoemde criteria.

4.3 Gemeente

4.3.1 Duurzaamheid

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad.

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan daartoe niet het meest geëigende middel is, worden thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt.

Ecologisch Masterplan

In het ecologisch masterplan zijn uitgangspunten geformuleerd die aanleiding geven om ecologische initiatieven te starten of reeds gestarte alternatieven te ondersteunen. Bij de uitgangspunten gaat het om:

  1. 1. De aan water en moeras gebonden natuur wordt in oppervlak vergroot en in kwaliteit versterkt. Hiermee wordt de rol van deze natuur als boegbeeld van het Almeerse groen en water versterkt.
  2. 2. De kwaliteit van het bestaande blauw en groen wordt beter afgestemd op de ontwikkelingen van de stad en de wensen van haar bewoners. Voor toekomstige uitbreidingsgebieden wordt de blauwgroene ontwikkeling tijdig en gelijkwaardig aan nieuwe rode ontwikkelingen gekoppeld.
  3. 3. Het blauwgroene casco wordt aangevuld met de drie ontbrekende schakels (de ecozones 'Pampus', 'de Steiger' en 'Buitenhout'), zodat het één functionele ecologische structuur wordt.
  4. 4. De brongebieden voor de natuur in de stad worden kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld om de aanwezigheid van soorten in de stad te bevorderen.
  5. 5. Op het niveau van de stadsdelen wordt een raamwerk aan leefgebieden gerealiseerd, met als doel de biodiversiteit van het openbaar groen te vergroten.
  6. 6. Door in te zetten op het omvormen van regulier beheer naar gedifferentieerd beheer wordt de natuurkwaliteit van het openbaar groen vergroot.
  7. 7. Initiatieven van bewoners om mee te doen aan het beheer van de directe woonomgeving, worden gefaciliteerd en gestimuleerd om differentiatie van het openbaar groen te bevorderen.
  8. 8. De betrokkenheid van alle leeftijdsgroepen bij de natuur van Almere wordt bevorderd.

In dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan enkele uitgangspunten van het masterplan, zo word bijvoorbeeld de natuur in de stad kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld.

4.3.2 Ruimtelijke ontwikkeling

Structuurplan Almere 2010 (vastgesteld door de raad op 25 september 2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030.

Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  1. 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  2. 2. betere benutting water;
  3. 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  4. 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  1. 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  2. 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  3. 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  4. 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  5. 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.


Het structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere. Opgenomen is dat er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Almere Poort en aan het planvormingsproces voor het binnendijkse deel van Almere Pampus (inclusief kustzone). Tevens wordt er gewerkt aan Overgooi. Voor Almere Hout is er in het structuurplan in de periode tot 2010 een rol weggelegd in het kader van de kwaliteitsverbetering van de stad als geheel. De ontwikkeling van het westelijke deel van Almere Hout wordt hierbij voor de periode tot 2010 opgevoerd in het kader van de extra opgaven om in Almere meer verscheidenheid in woon- en werkmilieus te bewerkstelligen. Hier komen, naast suburbane wijken, zogenaamde woon- werklandschappen.

Het bestemmingsplan is in lijn met het beleid zoals vervat in het structuurplan.

Concept structuurvisie Almere 2.0 (vastgesteld door de raad op 18 februari 2010)

De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK), waarbij de belangrijkste richtinggevende inhoudelijke kaders betreffen:

  1. 1. Almere benut en versterkt de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere

De suburbane meerkernige opzet in een blauwgroene omgeving wordt verbreed en versterkt door het toevoegen van nieuwe milieus in Pampus, de Weerwaterzone en Oosterwold. Een klassieke grootschalige binnenstedelijke verdichting in kader van de schaalsprong past niet in de oorspronkelijk meerkernige suburbane opzet. De meerkernige opzet is tevens basis voor de diversiteit en leefbaarheid van de stad.

  1. 2. De groenblauwe structuur is de drager van de huidige stad en de toekomstige ontwikkelingen

Verbondenheid van stad en natuur geeft Almere een onderscheidende kwaliteit ten opzichte van de metropoolregio. De waterlandschappen aan de westzijde en de groene landschappen aan de oostzijde en de ca. 40 km kustlengte vormen condities om de diversiteit te vergroten. De groenblauwe structuur blijft de drager van de nieuwe ontwikkelingen; zowel aan de westkant (ecologische impuls IJmeer en Markermeer) als aan de oostzijde (uitbreiding van het groenblauwe casco in het polderlandschap).

  1. 3. Almere verkleurt van gezinsstad naar een diverse samenleving

De bevolkingssamenstelling in Almere is nog weinig gedifferentieerd. De bestaande stad moet versterkt worden door kwaliteiten toe te voegen en de diversiteit te vergroten. Bij de verdere groei van Almere moeten nieuwe bevolkingsgroepen (studenten, 55- plussers, hoger opgeleiden en creatieve beroepen, bevolkingsgroepen die belangrijke dragers zijn van een stedelijke cultuur) worden aangetrokken. De ruimtelijke keuzes, het woningaanbod en het voorzieningenpakket worden hierop afgestemd.

  1. 4. In Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie

Meer en diversere werkgelegenheid is van belang voor een duurzame ontwikkeling van de stad. De ambitie is het creëren van 100.000 arbeidsplaatsen tot 2030.

  1. 5. De primaire westelijke groei van Almere versterkt de Noordelijke Randstad met de IJmeerlijn als nieuwe drager van de metropoolvorming

De groei met 60.000 woningen betekent per definitie een groei aan de oost- en westflank van de stad: versterkte oriëntatie op de metropoolregio Amsterdam en op de Utrechtse regio. Aan de westzijde van de stad komt het zwaartepunt te liggen van de nieuwe gebiedsontwikkelingen. De IJmeerlijn is de drager van de metropoolvorming en conditionerend voor de westelijke ontwikkeling van Almere.

  1. 6. De grootschalige gebiedsontwikkelingen vinden plaats langs de schaalsprongas met dicht stedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Almere Pampus, eventueel Almere IJland), een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor organische groei aan de oostkant (Almere Oosterwold)

De ontwikkeling van west - en oostzijde biedt mogelijkheden voor nieuwe en gedifferentieerde woon-, werk- en leefmilieus, van belang voor de metropoolregio en de diversiteit binnen Almere.

Almere Oosterwolde biedt veel ruimte voor ontwikkeling van individuele woon- en werkidealen en organische groei in een groene omgeving; een voortzetting van de woonmilieus in de Gooi- en Vechtstreek, als tegenhanger van de meer geplande stedelijke westelijke ontwikkeling.

  1. 7. Almere loopt voorop bij innovaties op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling

De omvang van de schaalsprong biedt kansen om tot fundamentele systeemkeuzes bij de opzet van een stad te komen, namelijk systemen voor energie, mobiliteit, water en grondstoffen. Almere moet de (inter)nationale duurzame stad van de 21e eeuw worden.

De inhoud van dit bestemmingsplan is in lijn met de concept structuurvisie van Almere. Het plan zorgt voor een versterking van de groenblauwe structuur als drager van de stad en de toekomstige ontwikkelingen. Verder is het plangebied niet aangewezen voor verstedelijking.

Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030 (vastgesteld door de raad op 5 november 2009)

Deze visie geeft het beleid van de gemeente ten aanzien van het wonen weer. De Woonvisie zet in op vijf ambities:

  1. 1. Almere wordt de proeftuin van cradle-to-cradle bouwen: duurzaamheid wordt (nog meer dan voorheen) een leidend principe bij de ontwikkeling en het beheer van de bestaande en de nieuwe stad. Het blauwgroene casco blijft een sturend element.
  2. 2. Almere wordt een gedifferentieerde stad: door toe- en invoeging van nieuwe woon- en werkmilieus wordt Almere een complete stad en wordt aantrekkelijk voor 'nieuwe' doelgroepen (bijvoorbeeld studenten, creatievelingen en startende ondernemers). Hierbij denkt men onder meer aan woonmilieus 'centrum-stedelijk', 'centrumrand', 'villawijk' en 'landelijk'. Het woningbouwprogramma is gedifferentieerd naar prijs, type en eigendomsverhoudingen. Bovenstaande geldt voor de nieuwe en bestaande stadsdelen. Differentiatie in bestaande stadsdelen heeft tot doel het doorbreken van de eenzijdigheid, het versterken van de concurrentiekracht en het faciliteren van wooncarrières.
  3. 3. Wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen: Almere blijft functioneren als een emancipatiemachine en biedt dus voldoende betaalbare woningen (koop en huur) aan, goed verspreid over de verschillende stadsdelen. Uitgangspunt is een kernvoorraad van 30% sociale woningbouw per stadsdeel. Van alle nieuwbouw is 35% sociaal, waarvan 25% huur en 10% koop. Deze sociale woningbouw moet ook duurzaam sociaal blijven (bijvoorbeeld door middel van erfpacht). Dit thema wordt nog nader uitgewerkt. Daarnaast is het nieuwe beleid dat elke wijk voor tenminste 35% uit sociale woningbouw moet bestaan. Hoe we hierbij een wijk moeten definiëren is nog niet helemaal duidelijk. Daarnaast moet elke wijk bestaan uit tenminste 30% huurwoningen.
  4. 4. Almere is een zorgzame en leefbare stad: mensen de mogelijkheid bieden om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen (voldoende rolstoelgeschikte, aanpasbare en gelijkvloerse woningen). Als dat niet meer lukt, zorgen voor voldoende, op de behoefte toegesneden woonzorgvoorzieningen.
  5. 5. De eindgebruiker staat centraal: mensen moeten directe zeggenschap krijgen over de bouw van hun eigen woning. Doelstelling is 30% van de woningbouw in de vorm van particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast moeten bewoners meer te zeggen krijgen over de woonomgeving. De gemeente Almere wil corporaties en beleggers nog meer bij de stad betrekken (zowel fysiek, sociaal-maatschappelijk als economisch).

Op twee ontwikkel locaties wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Het gaat hierbij om de centrumlocatie die voorheen bebouwd was met tijdelijke starterswoningen en om de havenkomlocatie. Deze locaties voorzien in een woningtype wat in Almere Buiten minder vertegenwoordigd is en dragen daardoor bij aan een gedifferentieerder aanbod.

Kaderplan Bestaande Stad (vastgesteld door de raad op 26 februari 2004)

De gemeente geeft met dit plan haar visie op de gewenste ontwikkeling van de bestaande stad. De eerste wijken zijn al weer 30 jaar oud en vragen om meer aandacht dan alleen het onderhoud. Woonwijken, groengebieden en werkgebieden vragen om aanpassing aan de eisen van de tijd maar ook neemt de bestaande stad nog steeds in omvang toe.

Dit kaderplan is een integraal plan en geeft de prioriteiten voor beheer en vernieuwing tot 2015 en beschrijft daarin de bijdrage van de gemeente in samenwerking met andere partijen. Het kaderplan is daarbij geen blauwdruk maar een leidraad. De doelstellingen uit het Structuurplan (sep. 2003) en de Sociale Structuurschets (jan. 2004) zijn hierin uitgewerkt.

Met het vaststellen van het kaderplan wordt aangegeven:

voor de differentiatie van woonmilieus;

  1. 1. De komende periode concreet vorm te willen geven aan differentiatie van woonmilieus in de stad.
  2. 2. Diversiteit een meerwaarde te willen geven door zorg te dragen voor het behouden en vernieuwen van ontmoetingsplekken.

voor de ruimtelijke doorontwikkeling;

  1. 1. Daartoe een aantal strategieën voor de groengebieden / parkbossen en de ruimte langs dreven het komende jaar verder uit te willen werken.
  2. 2. Tegelijkertijd erg zuinig met deze ruimte om te willen gaan (meervoudig ruimtegebruik, clustering): instellen regieteam dat zichzelf na twee jaar overbodig maakt.
  3. 3. Een sociale effectrapportage en een hoogbouw effectrapportage in te willen voeren.

voor de slag van ambities naar uitvoering:

  1. 1. De stadsdeelvisies van Almere Haven, Almere Buiten, Almere Stad Oost en West te hanteren als kader voor de uitvoeringsprogramma's van de stadsdelen.
  2. 2. Jaarlijks de uitvoeringsprogramma's (stedelijk en per stadsdeel) vast te willen stellen.
  3. 3. Een aantal centrale afspraken te willen vastleggen over financiering en uitvoering, en nut en noodzaak te willen onderzoeken voor een reserve voor de bestaande stad en/of een ontwikkelingsmaatschappij.
  4. 4. De benodigde investeringen voor de komende tien jaar in beeld te willen brengen.
  5. 5. In de stadsdeelvisies is een concretisering naar gebieden en wijken uitgewerkt.

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen dragen bij aan de beoogde vernieuwing van de bestaande delen van de stad. Naast de nieuwbouwlocatie aan de oostrand van het centrumgebied, waar woningen boven centrumvoorzieningen mogelijk gemaakt worden, voorziet het plan door de verbinding met het stadsdeelcentrum in een verhoging van de kwaliteit en het gebruik van het Meridiaanpark, waarvan heel Almere Buiten profiteert.

Programmaplan Almere Buiten (vastgesteld door de raad op 29 maart 2007)

In 2004 heeft de raad het kaderplan Bestaande Stad en de stadsdeelvisies voor Almere Haven, Buiten en Almere-Stad vastgesteld. De gemeente Almere heeft deze stadsdeelvisies vertaald naar gebiedsgerichte programmaplannen. Met de externe partners en gemeentelijke diensten zijn hoofddoelen en opgaves voor de stadsdelen mede op basis van sociale- economische en ruimtelijke analyses geformuleerd en uitgewerkt in projecten en acties. Daarbij heeft een integratie plaatsgevonden van de werkplannen van de partners en gemeentelijke diensten.

  1. 1. Identiteit en imago
    Focus: Ontwikkel de eigen identiteit van Almere Buiten
  2. 2. Buitenste Binnenhalen
    Focus: benut de specifieke blauw-groene kansen
  3. 3. Versterk de eigen kracht van de buurten en het stadsdeel
    Focus: toe-eigenen van openbare ruimte
  4. 4. Ontwikkel kansrijke gebieden & binnenstedelijke locaties
    Focus: faciliteer organische ontwikkelingen
  5. 5. Versterk bereikbaarheid en mobiliteit
    Focus: in balans met leefmilieu

De in dit bestemmingsplan beoogde ontwikkelingen dragen bij aan de geformuleerde hoofddoelen.

Welstandsnota Almere (vastgesteld door de raad op 28 juni 2007)

De Woningwet (art. 12A) bepaalt dat het gemeentelijk welstandsbeleid moet worden vastgelegd in een welstandsnota welke door de gemeenteraad moet worden vastgesteld. In de welstandsnota zijn criteria opgenomen waaraan bouwplannen worden getoetst. Deze bouwplannen dienen te voldoen aan de 'redelijke eisen van welstand'. De bij de welstandsnote behorende welstandsniveaukaart geeft aan voor welk gebied in Almere welk welstandsregime geldt en dus welke vorm van toetsing van toepassing is. In het onderhavige plangebied is de basistoets van toepassing. Hier worden plannen getoetst aan de voor Almere kenmerkende basiskwaliteit van bebouwing, openbare ruimte en buitengebieden.

4.3.3 Bereikbaarheid en mobiliteit

Parkeernormen voor woningen (vastgesteld door het college van B&W op 13 februari 2001)

De geldende parkeernormen in Almere zijn in 2001 tegen het licht gehouden. De in het verleden vastgestelde parkeernorm van 1,25 parkeerplaats per woning leek niet meer te voldoen.

De parkeernormen geldend voor dit plangebied zijn opgenomen in bijlage 5 van de regels van dit bestemmingsplan

Fietsbeleidsplan 2000 "Pak de fiets" (vastgesteld door de raad op 13 april 2000)

Het fietsbeleidsplan Almere geeft aan welk (brom)fietsbeleid de gemeente Almere nastreeft. Naar aanleiding van een analyse van het fietsgebruik in Almere zijn de volgende doelstellingen voor het Almeerse fietsbeleid geformuleerd:

  1. 1. Fietsvoorzieningen op peil brengen en houden;
  2. 2. Minimalisering van de verplaatsingsafstand door wonen, werken, winkelen, naar school gaan en recreëren zo dicht mogelijk bij elkaar te situeren;
  3. 3. De reistijdverhouding auto-fiets zo gunstig mogelijk voor de fiets te laten zijn;
  4. 4. Kostenverhouding autogebruik-fietsgebruik zo gunstig mogelijk laten zijn;
  5. 5. Verbeteren van de combinatie fiets-openbaar vervoer, waardoor het openbaar vervoer op de langere afstand een beter alternatief voor de auto wordt;
  6. 6. Verbetering van de kwaliteit van het fietspadennetwerk, onder meer door de meest intensief bereden routes te onderscheiden en deze een extra kwaliteitsimpuls te geven;
  7. 7. De verbindingen tussen de stadsdelen verbeteren, door onder meer de fietsroutes sociaal veiliger te maken;
  8. 8. Goede, tegen diefstal beveiligde, fietsenstallingen bij de winkelcentra, de recreatievoorzieningen en de knooppunten van openbaar vervoer;
  9. 9. Door communicatie het fietsen een beter imago te geven.

Doel van de gemeente is om het huidige gebruik van de fiets ten opzichte van andere middelen van vervoer, gelijk te houden. Dit bestemmingsplan voorziet in goede fietsvoorzieningen en speelt hierdoor in op de doelstellingen van het gemeentelijke fietsbeleid.

4.3.4 Werk in de stad

Detailhandelsvisie Almere 2012 (vastgesteld door de raad op 15 maart 2012)

De Detailhandelsvisie Almere 2012 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen en de positie van het centrum van Almere Stad als hét centrale (winkel)centrum van Almere. Dit vindt zijn uitwerking in:

  • concentratie dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra, stadscentrum en een aantal solitaire buurtsupermarkten;
  • concentratie niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra;
  • perifere detailhandelsvoorzieningen (PDV) ook op binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen;
  • clustering van specifieke PDV en grootschalige detailhandelsvestigingen (GDV) in 'themacentra': Doemere, Olympiakwartier in Almere Poort en het A6-Park in Almere Hout (initiatieven toetsen aan 'SER-ladder' en 'provinciale beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011');
  • verruimen mogelijkheden kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden: tot 25 m2 wvo in elke woning mogelijk. In paragraaf 3.1.7 is ingegaan op de voorwaarden waaronder detailhandel in woningen toelaatbaar is. Op Markerkant kunnen 10 vestigingen van maximaal 100 m2 wvo per vestiging in twee bedrijfsverzamelpanden in deelgebied 12 worden toegevoegd. Realisatie van kleinschalige bedrijfsruimten in woonwijken, o.a. voor detailhandel, blijft mogelijk (richtlijn minimaal 1 op 100 woningen);
  • vergroten verzorgingsfunctie en complementariteit warenmarkten. Gestreefd wordt naar uiteindelijk één warenmarkt per stadsdeel;
  • programmering richten op kwaliteit. Zeer terughoudend in het initiëren van nieuwe ontwikkelingen. Nieuwe grootschalige detailhandelslocaties (zoals het A6-park), worden vooralsnog niet in ontwikkeling genomen. Op de langere termijn zijn dergelijke ontwikkelingen uitsluitend mogelijk als deze kwaliteit toevoegen aan het bestaande detailhandelsaanbod en de detailhandelsstructuur versterken. Op strategische locaties zoals het A6-park wordt vooral gestreefd naar voorzieningen met een bovenlokale functie;
  • deze detailhandelsvisie zo snel mogelijk vertalen in geactualiseerde bestemmingsplannen.

De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV. Het (toelatings)kader en de kaart bevatten een verdere vertaling van het beleid. Ze vervangen het desbetreffende deel van (tabel 3 van) de Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid.

Detailhandel is in dit bestemmingsplan toegestaan aan de oostrand van het stadsdeelcentrum van Almere Buiten. Door de nieuwe locatie langs de Buenos Airesstraat wordt het winkelcentrum versterkt en het winkelaanbod vergroot.

Horecanota Almere (vastgesteld door de raad op 09 maart 2000)

De horeca heeft als branche te maken met vele regelingen en beleidsmaatregelen die de gemeente Almere behartigt. Omwille van een eenduidig overzicht en toegankelijk beleid is een nota opgesteld die dit in een meer integraal kader plaatst.

De horecanota bevat in hoofdzaak een 'foto' van het bestaande gemeentelijke horecabeleid anno 2000. Deze 'foto' is in overleg met diverse in- en externe betrokkenen gemaakt.

Wat betreft ruimtelijk beleid is aangegeven dat ten behoeve van de bestemmingsplannen een uniforme omschrijving van drie gedefinieerde typen horeca (licht-, middel- en zware horeca) zal worden gehanteerd. Deze is opgesteld en wordt als Staat van Horeca-activiteiten opgenomen in de bestemmingsplannen.

Verder is er een indeling gemaakt van gebieden waar horeca kan worden toegevoegd of verminderd:

  • Consolidatiegebied: geen uitbreiding van horeca mogelijk;
  • Ontwikkelingsgebied: nieuwe horeca is mogelijk;
  • Concentratiegebied: sterke concentratie van horeca is mogelijk;
  • Deconcentratiegebied: horeca zal worden verminderd.

Deze indeling van gebieden is vertaald naar woongebieden, centra, Poort, Hout, bedrijventerreinen en kantoorgebieden en buitengebied, stadscorridors en parken.

Woongebieden

  • Woongebied: lichte horeca toegestaan in bedrijfsruimten, specifieke locaties in bestemmingsplan opnemen. Solitaire horeca in beginsel niet, tenzij op geschikte locaties lichte horeca.
  • Buurtsteunpunt en wijkcentra: lichte en middelzware horeca mogelijk; bestaande gebieden zijn consolidatiegebied; nieuwe buurt- en wijkcentra zijn beperkt ontwikkelingsgebied.

Centra

  • Concentratie van horeca in de stads(deel)centra; lichte, middelzware en zware horeca mogelijk.

Poort

  • Wijk- en buurcentra: ontwikkelingsgebied, lichte en middelzware horeca;
  • Sport- en Leisurecentrum en Kustzone: concentratiegebied met lichte en middelzware horeca; sport- en leisurecentrum ook zware horeca.

Hout

  • beleid gevoerd in de andere kernen wordt ook in Hout voorgezet;

Bedrijventerreinen en kantoorlocaties

  • Uitgangspunt voor vestiging van horeca is het draagvlak van de betreffende werklocatie; derhalve geen horeca op binnenstedelijke bedrijfsterreinen;
  • Regionale bedrijfsterreinen en kantoorlocaties: lichte en middelzware horeca mogelijk, over het algemeen gericht op de aldaar gevestigde bedrijven (uitzondering: weggebonden horeca).

Buitengebied, stadscorridors en parken

  • actief beleid voeren gericht op vestiging van horeca, o.a. via Parkennota.

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte horeca is conform het geldende horecabeleid uitsluitend in de categorie lichte-horeca te vinden.

Werken in de wijk (vastgesteld door het college van B&W op 8 februari 2005)

Het gemeentelijke beleid leidt primair tot meer flexibiliteit ten aanzien van het hebben van een bedrijf aan huis. Hierdoor worden gewenste en inpasbare initiatieven met betrekking tot de uitoefening van een bedrijf aan huis zo goed mogelijk geaccommodeerd.

Het uitgangspunt is dat het percentage bedrijfsruimte van aan huis gebonden beroepen voor heel Almere verhoogd is tot 50% van het oppervlak van een woning ('toegelaten bebouwing') onder meer onder de voorwaarde dat de woning bewoond wordt door diegene die er werkt.

Bij de planontwikkeling voor nieuwe uitleggebieden (bouwfronten) dient te worden uitgegaan van een indicatieve norm van 1 kleinschalige zelfstandige bedrijfsruimte op 50 woningen. In de uitleggebieden kunnen bepaalde straten die zich daarvoor lenen (stedenbouwkundig, functioneel en verkeerskundig), de plinten voor 100% omgezet worden van een woon- in een werkfunctie en vice versa. Daarnaast kan in de uitleggebieden, door bijvoorbeeld reserveruimten (maximaal 1 ha groot) op te nemen en/of bestemmingsplannen flexibeler te maken, bij een aantrekkende vraag adequaat ingesprongen worden met aanbod van extra bedrijfsruimte.

Bij herontwikkelingsgebieden kunnen 'kansenzones' worden aangewezen. In de zgn. 'kansenzones' kunnen in voorkomende gevallen woningen volledig omgezet worden tot bedrijfsruimten.

Dit inhoud van dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het hiervoor beschreven beleid.

4.3.5 Groene stad

Waterplan Almere (vastgesteld door de raad op 15 september 2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden.

Gemeente en Waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

In het kader van dit bestemmingsplan is het wateraspect in overleg met het Waterschap behandeld in de waterparagraaf in hoofdstuk 5.

Toetsingskader Bouwen in het Groen (vastgesteld door de raad op 19 maart 2009)

Voor toekomstige initiatieven in het groen heeft de gemeenteraad besloten deze te beoordelen aan de hand van de volgende leidraad:

  1. a. Het blauwgroene karakter van Almere heeft een grote meerwaarde voor de stad: het bepaalt in hoge mate de kwaliteit van de leefomgeving, de attractiviteit van Almere als vestigingsplaats voor bedrijven, voorzieningen en hun werknemers en biedt ruimte aan maatschappelijke en culturele activiteiten;
  2. b. Er zijn vijf typen groengebieden met elk een "eigen regime" met betrekking tot initiatieven in groen
    1. 1. In ecologische gebieden vinden geen 'rode' initiatieven plaats anders dan in bijzondere omstandigheden en uitsluitend ten behoeve van de functie 'natuur'.
    2. 2. In alle overige groengebieden geldt voor het 'bouwen in groen' dat maatwerk moet plaatsvinden en dat varieert per type groengebied:
      • Het groene raamwerk in en om de stadsdelen. In het Structuurplan Almere uit 1983 zijn in het groene raamwerk zogenaamde 'landschapsontwikkelingszones' opgenomen. Deze zones binnen de kernen zijn altijd bedoeld voor o.a. de "aanleg van later deels tot woon - en/of recreatieve gebied te bestemmen bosgebieden" en "realisering van woongebieden met op het karakter van de zones (water + verbindingen naar het buitengebied) afgestemde bebouwing". Totdat de nieuwe structuurvisie gereed is zal terughoudend worden omgegaan met nieuwe initiatieven en zal in voorkomende situaties zorgvuldig worden afgestemd op het structuurvisietraject. Bestaande of in voorbereiding zijnde initiatieven zoals genoemd in de Stadskaart Almere 2007 zullen conform uitgevoerd worden. Ook in de toekomst hebben de verbindingsstructuren in de stad een groen karakter.
      • Stadsparken. In stadsparken worden in principe geen 'rode' initiatieven gerealiseerd, anders dan voor punctuele voorzieningen (bijv. cultuur en vrije tijd) die het gebruik als stadspark ondersteunen. In parken vindt geen woningbouw plaats. De stadsparken zijn genoemd in de nota Almere Parkstad (zie hieronder).
      • Sportparken. Sportparken brengen sport dichtbij mensen. In sportparken mogen voorzieningen worden gerealiseerd die de sportfunctie van het park versterken. Voor een aantal sportparken zijn in de Stadskaart Almere 2007 reeds (voorgenomen) projecten opgenomen. Deze projecten zullen conform uitgevoerd worden.
      • Groen in de wijk. Hierin kunnen 'rode' initiatieven een plaats krijgen, mits de meerwaarde daarvan voor de wijk, het stadsdeel of de stad kan worden onderbouwd. Op bovenwijks niveau gaat het om voorzieningen. De beoordeling van ontwikkelingen vindt plaats door de raad aan de hand van de volgende (onder c) genoemde criteria. In de Stadskaart Almere 2007 zijn enkele projecten benoemd binnen dit type groen (o.a. groenstrook langs Hoge Ring: Yoeri Egorovweg en restaurant Noorderplassen.)
  3. c. Ingrepen in het groen moeten altijd een reden hebben en behoeven dan ook altijd een specifieke onderbouwing. Besluitvorming omtrent bebouwing in groen is daarmee maatwerk op basis van criteria. Onder deze criteria vallen in ieder geval:
    1. 1. de toegevoegde waarde van een programma;
    2. 2. de passendheid van een programma op een locatie en de relatie met de wijk;
    3. 3. het belang van een voorziening voor het stadsdeel of de stad als geheel;
    4. 4. de wijze waarop het verdienend vermogen van de locatie mede ten goede komt aan de kwaliteit van het openbaar gebied;
    5. 5. de noodzaak van bereikbaarheid en (aanpassing van) infrastructuur;
    6. 6. de beschikbaarheid van alternatieve locaties (alternatieven afwegen).

Een meer gevarieerde inrichting van het openbaar groen draagt bij aan de beoogde kwaliteitsverbetering van het groen in het noordelijke deel van het plangebied.

Almere Parkstad (vastgesteld in mei 2003)

Het doel van deze nota is de beantwording van een aantal beleidsvragen met betrekking tot parken en de ontwikkeling en positie van parken in Almere. Naast ontwikkelingsrichtingen worden ook de onderwerpen beheer en onderhoud en het wel of niet toevoegen van gebouwde voorzieningen. Aandachtspunt hierbij is ook burgerparticipatie. De nota is geen ontwerp voor parken maar een biedt een kader op basis waarvan met bewoners wordt gesproken, waarnaar beleid zal worden ontwikkeld, middelen worden aangewend en uitvoerings- en beheersplannen worden gerealiseerd.

Belangrijkste conclusies zijn:

  • Er moet een duidelijke hiërarchie worden nagestreefd tussen de stadsparken en wijk-en buurtparken.
  • Ontwikkelingen in de stadsparken dienen onderling verschillend te zijn en veel programma punten te bevatten. Ook binnen de parken kan variatie worden aangebracht door clustering van elkaar verssterkende functies tegenover ruimtelijke spreiding van die clusters die elkaar negatief beïnvloeden.
  • De parken vormen de ruggengraat van de bijzondere woonkwaliteit van Almere. Deze kwaliteit heeft alles te maken met 'natuur en groen tot aan de voordeur' of anders gezegd 'er op uit in de natuur op een steenworp afstand'. Daarom mag in de parken niet worden gebouwd, tenzij de bebouwde voorziening de parkfunctie ondersteunt.
  • Water waar mogelijk versterken en benutten en natuur in de stad een kans geven;
  • Bij de verdere ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de verschillende karakteristieken. Met name de eigen kwaliteiten en park kenmerken zullen moeten worden benut;
  • Bijzondere aandacht verdienen de parkranden en de verankering met de aanliggende woongebieden. Dit betekent dat goed gekeken moet worden welke functies vanuit de omliggende buurten worden gevraagd en met welke intensiteit deze functies worden benut;

In de Nota worden het Meridiaanpark en het Bosrandpark genoemd als wijk- en buurtpark, waar naast de groene functies ook locaties zijn aangewezen voor andere (aanvullende) functies. In de opvolgende nota 'Almere Levend in Groen' is de aanzet gegeven tot uitwerking van dit deel van het park. De nadere invulling van de parken wordt in ontwikkelingsplannen uitgewerkt. Dit bestemmingsplan is de vertaling van het door de gemeenteraad vastgestelde ontwikkelingsplan 'De Meridiaan'. Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuwe nota voor groenbeleid. Hierin wordt uitgegaan van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt ontwikkelingen.

4.3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Sociale Structuurschets, 'Almere mensenwerk' (2004) (vastgesteld door de raad op 29 januari 2004)

De kern van de sociale structuurschets vormen de begrippen sociale dynamiek, sociale diversiteit en sociale samenhang. Centraal staat in de ambitie de ontwikkeling naar meer stedelijkheid en het bieden van ruimte aan sociale diversiteit en sociale dynamiek. Dat betekent een trendbreuk met de eenzijdige suburbane ontwikkeling, die tot op heden plaatsvond. Almere wil ruimte bieden aan en aantrekkelijk zijn voor mensen met verschillende leefstijlen en leeftijden, inkomens van hoog tot laag en voor mensen vanuit verschillende herkomstlanden. Sociale binding van de huidige en inwoners aan de stad is cruciaal voor een duurzame, evenwichtige ontwikkeling van de toekomstige stad. Op basis van de sociale analyse van Almere zijn de volgende zes sociale ambities geformuleerd:

  1. 1. meer jongeren in het straatbeeld;
  2. 2. oog voor ouderen;
  3. 3. meer stedelijkheid;
  4. 4. kleur in de stad;
  5. 5. aanpak “onvermijdelijke” stadsproblemen;
  6. 6. groeimarkt vrije tijd voor stad en regio.

De ontwikkelingen in het Meridiaanpark dragen bij aan een versterking van de sociale structuur in Almere Buiten. Door de ontwikkeling van sociale voorzieningen en het verhogen van de gebruikswaarde van het parkgebied door het toevoegen van bijvoorbeeld een warmoezerij worden sociale contacten gestimuleerd en de sociale functie van het gebied verhoogd.

Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd" (vastgesteld door de raad op 19 mei 2005)

De notitie “Jonge stad, stad voor jeugd en jongeren” geeft in de vorm van twee programma's, “jeugdvoorzieningen” en “zorg voor jeugd”, aan wat de doelstellingen zijn voor het samenhangend jeugdbeleid op het gebied van de maatschappelijke voorzieningen in de periode 2005-2009.

Een van de ruimtelijk relevante doelstellingen is het voldoende en tijdig opleveren van onderwijshuisvesting in multifunctionele accommodaties. Kern van de gedachte is dat een samenhangend voorzieningenniveau op buurtniveau rond de school moet worden georganiseerd. Sociaal cultureel werk, peuteropvang, buitenschoolse opvang kunnen in een gebouw of samengestelde complexen verzorgd worden.

Verder moet in de ruimtelijke planontwikkeling rekening gehouden worden met voldoende ruimte voor kinderopvang.

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte voorzieningen in de vorm van de warmoezerij, welke bestaat uit onder andere kinderdagopvang en educatie speelt in op de behoefte aan dergelijke voorzieningen.

Toekomstvisie vrije tijd “De (vrije) tijd van je leven!" (vastgesteld door de raad op 7 april 2008)

De Toekomstvisie Vrije tijd Almere geeft richting aan de ontwikkeling van een integraal vrijetijdsbeleid tot 2020, met doorkijkjes naar 2030. De twee elkaar versterkende hoofddoelen van de voorliggende visie zijn:

  1. 1. het creëren van een hechte, leefbare samenleving;
  2. 2. het versterken van de identiteit van de stad.

De gekozen koers laat zich vertalen in drie speerpunten:

  1. 1. Het huis uit, de wijk in;
  2. 2. Verbinden en versterken;
  3. 3. Volwaardige stad in de regio.

Om een hechte samenleving te bereiken, dient zonder aarzelen te worden gekozen voor het niveau van de wijk en woonomgeving. Het bevorderen van contact en ontmoeting zal in Almere de belangrijkste opgave zijn. Het verfraaien, verbeteren en verlevendigen van die omgeving is daarvoor een middel. Als het gaat om de identiteit van de stad zijn de sleutelwoorden 'versterken' en 'verbinden'. Dit houdt in het aantrekkelijker maken van bestaande voorzieningen, stadsparken en natuurgebieden en het realiseren van een netwerk voor wandelen, fietsen, skeeleren en varen. Daarnaast is op enkele punten een versterking van de stedelijke infrastructuur gewenst. Daarbij kunnen de kwaliteiten die de stad heeft verder worden uitgebouwd en benut. Vanuit een aantal thema's wordt een bovenregionale profilering voorgesteld die Almere op de kaart kan zetten.

De ontwikkelingen in dit bestemmingsplan geven invulling aan de in de visie beschreven doelen.

Sportnota 2009-2012 (vastgesteld door het college van B&W op 25 november 2008)

Het sportbeleid vloeit voort uit een integrale toekomstvisie op vrije tijd. De Visie Vrije Tijd (2008) geeft richting aan de ontwikkelingen in vrijetijdsbeleid tot 2020 en biedt een breder kader voor de langere termijn.

De sportnota gaat uit van het versterken van sport in de stad op drie niveau's:

  • de eigen woonomgeving;
  • het stedelijke niveau;
  • (boven)regionale profilering.

De eigen woonomgeving: Het is wenselijk dat elke Almeerder dichtbij huis kan sporten. Dit houdt in dat er op wijkniveau - waar mogelijk gekoppeld aan (brede) scholen - laagdrempelige voorzieningen voor meervoudig gebruik aanwezig moeten zijn. Denk aan gymzalen, sportief ingerichte schoolpleinen, sportzalen en multifunctionele playgrounds. In de uitvoering moet worden gekeken hoe activiteiten kunnen worden gebundeld en versterkt. Afhankelijk van de locatie, bebouwing en bevolkingssamenstelling kan het voorzieningenpakket per wijk variëren. Combinatie met onderwijshuisvesting biedt interessante mogelijkheden.

Naast het laagdrempelige aanbod op wijkniveau kan en moet het stedelijke sportvoorzieningenniveau worden versterkt. Een bundeling van voorzieningen en partijen middels de realisering van sportclusters, verdeeld over de stad, heeft daarbij voorkeur. Deze sportclusters bestaan uit combinaties van bijvoorbeeld sportverenigingen, commerciële sportaanbieders, zorginstellingen, wellness, kantoren van sportbonden, kinderopvang en sport- en beweegopleidingen. Dergelijke sportclusters sluiten aan op trends als commercialisering en individualisering.

(Boven)regionale profilering: Een grote publiekstrekker op het gebied van cultuur, sport of recreatie staat de komende jaren hoog op de agenda. De precieze invulling is nog niet duidelijk, maar is in ieder geval op het gebied van vrije tijd. Almere heeft als nieuwe stad de kans anders en innovatief te zijn. Dit betekent dat het vrijetijdsaanbod voor iedereen duidelijk maakt: dáárvoor moet je in Almere zijn.

Bij deze identiteit past een thema als Sportstad: watersport, sport in de openbare ruimte, commerciële sport en enkele goed gekozen takken van topsport met daarbij behorende topsportaccommodaties.

Sport past bij de identiteit van een jonge en dynamische stad. Bovendien zijn in Almere de voorwaarden waaronder sport goed gedijd aanwezig: goede positionering, ruimte, water en groen. Almere wil haar profiel van sportstad derhalve verder versterken, zowel voor de eigen bewoners als voor de regio. De mogelijkheid voor de realisering van een of enkele topsportaccommodaties wordt onderzocht. Ook valt te denken aan de uitbreiding van recreatieve sportvoorzieningen zoals golf. Deze voorzieningen zijn ook beschikbaar voor sportopleidingen en het aantrekken van aansprekende evenementen.

In het verlengde van bovenstaande visie luidt de hoofddoelstelling van het Almeerse sportbeleid 2009-2012 als volgt:

  • het stimuleren van de deelname aan sport- en bewegingsactiviteiten,
  • het bevorderen van een sterke organisatorische sportinfrastructuur en
  • het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig sportaanbod.

Het plangebied biedt met zijn fiets- en wandelroutes, speel- en sportvoorzieningen meer diverse mogelijkheden om de sport- en bewegingsactivieiten van de bewoners van Almere te stimuleren en speelt daarom in op de hoofddoelstelling van de sportnota.

Archeologienota 2009 (vastgesteld door de raad op 18 juni 2009)

Almere voert een actief Archeologisch Monumentenzorg (AMZ) beleid, gericht op

  1. 1. Het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  2. 2. Het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  3. 3. Het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Archeologienota 2009. Op 18 juni 2009 heeft de raad de uitgangspunten van dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening en de toelichting daarop. Dit beleid, de Archeologieverordening en toelichting zijn op 12 juli 2009 in werking getreden. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van de door de raad vastgestelde beleidsuitgangspunten gelijktijdig in werking getreden.

Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988.

De Archeologienota 2009 gaat in op het gemeentelijke selectiebeleid voor archeologie. Dit selectiebeleid richt zich in de eerste plaats op de zogenaamde selectiegebieden: gebieden die verwachtingsvol c.q. behoudenswaardig zijn. In de tweede plaats richt het beleid zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). In de derde en laatste plaats richt het selectiebeleid zich op zorgvuldige omgang met toevalsvondsten. De selectiegebieden, behoudenswaardige vindplaatsen en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere aangegeven.

Voor selectiegebieden geldt een onderzoeksverplichting voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden om zo eventuele behoudenswaardige vindplaatsen in kaart te brengen en deze vervolgens beleidsconform in te passen.

Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden selectiegebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragraaf en hoofdstuk 6).

In de Archeologieverordening is gesteld dat de onderzoeksplicht in selectiegebieden alleen geldt indien een plangebied voldoet aan de volgende twee condities:

  1. 1. Het plangebied waarin de voorgenomen bodemingreep zal plaatsvinden heeft een oppervlakte van 100 m2 of groter;
  2. 2. Het moet gaan om een bodemingreep dieper dan 50 cm beneden het maaiveld.

Voor gebieden die voldoen aan deze condities is een archeologievergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Indien in een selectiegebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld, geldt het volgende.

De omgang met behoudenswaardige archeologische vindplaatsen is geregeld in de Archeologieverordening en behelst behoud in situ, door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer.

Voor de inpassing geldt dat op het terrein waarbinnen zich de kern van de vindplaats bevindt geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Om de kern van de vindplaats ligt een zogenaamde bufferzone. Deze bufferzone is onderdeel van de behoudenswaardige vindplaats. Voor de bufferzone geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein.

Voor behoudenswaardige archeologische vindplaatsen die wettelijk zijn beschermd geldt dat, bij ingrepen die de site kunnen verstoren of wijzigen, een monumentenvergunning van de minister is vereist op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de selectiegebieden en buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

Gemeentelijke archeologieverordening (vastgesteld door de raad op 18 juni 2009)

In de Archeologieverordening is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een onderzoeksverplichting (selectiegebieden) dan wel een vrijstelling hiervan geldt.

De selectiegebieden en vindplaatsen worden beschermd door een aanlegvergunningstelsel.

De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren. Het beleid heeft tot doel aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden.

In de Archeologieverordening is dwingend opgenomen dat de waardevolle terreinen en selectiegebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming. In dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de archeologische waarden van het gebied. Voor de bescherming van deze waarden in in de regels een dubbelbestemming opgenomen.

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Ter voldoening aan de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juli 2014 is paragraaf 5.1 aangevuld.

5.1 Wonen, Werken En Voorzieningen

Wonen

In het Bosrandpark bevindt zich een door groen omsloten kleine woonwijk. Aan de zuidwestrand van het plangebied, grenzend aan de Bloemenbuurt zijn nog 10 'waterwoningen'. Hiernaast voorziet dit bestemmingsplan in twee nieuwe woningbouwlocaties, het Centrumgebied en de Havenkomlocatie.

Het Centrumgebied en de Havenkomlocatie liggen op het snijvlak van het Meridiaanpark, het centrum van Almere Buiten en de gemengde wonen/bedrijven/voorzieningenstrip langs De Evenaar. Die ontmoeting van sferen vraagt om een zorgvuldige aanpak. De Havenkom is zowel deel van het park als van het centrum. Hier zijn bedrijven en appartementen gedacht die passen in de stedenbouwkundige opzet van de Evenaar strip, daardoor ontstaat hier een verbinding tussen de verschillende gebieden in een menging van stedelijke functies en het groen van het park.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0005.jpg"

Figuur: omgeving woningbouwlocaties Centrumgebied en Havenkomlocatie (bron Google maps)

Centrumgebied

Aan de oostrand van het centrumgebied van Almere Buiten worden in één blok circa 80 appartementen boven voorzieningen gerealiseerd. Op deze locatie bevond zich de tijdelijke huisvesting voor starters. De starterswoningen zijn ondertussen verplaatst.

Het complex van het centrumgebied heeft een bouwhoogte van vier lagen met een ruimtelijk accent van twaalf lagen aan de zijde van het park. De begane grond wordt in beslag genomen door (commerciële) voorzieningen of kleine kantoorruimten. De overige verdiepingen bestaan uit woningen. De ambitie is om groene gevels te realiseren. In de parkeerbehoefte wordt voorzien door een parkeergarage in vier lagen aan de spoorzijde.

Havenkomlocatie

Het havenkomcomplex ligt op het grensvlak van het Meridiaanpark, het centrum van Almere Buiten en de Indische Buurt, een structurerende zone met voorzieningen en woningen, met de Evenaar als bindend element. Aan de havenkom worden maximaal 120 appartementen boven voorzieningen mogelijk gemaakt. Het gaat om een ensemble van een gebouw, water en groen. Het is van belang dat het gebouw de beeindiging van het centrum duidelijk markeert. De aan het gebouw gekoppelde (horeca)voorzieningen aan het water dragen bij aan de levendigheid van de plek. In de havenkom is ook gelegenheid om boten aan te leggen. Om de barrièrewerking van de te vergreden spoorlijn te verzachten is een 'oplopend maaiveld' onderdeel van het plan.

De havenkomlocatie lig aan het water tussen Samarindastraat en Buenos Airesstraat en spoor en Evenaar in (zie figuur hierboven) en is daardoor zowel deel van het park als van het centrum. De stedenbouwkundige opzet van deze locatie sluit zowel aan bij het centrum van Almere Buiten als bij de Evenaarstrip die verder de Indische Buurt inloopt. Op deze manier ontstaat hier een verbinding tussen de verschillende gebieden in een menging van stedelijke functies en het groen van het park.

Voor de havenkomlocatie zijn twee bebouwingsvarianten uitgewerkt. Omdat tijdens het opstellen van dit bestemmingsplan de planvorming nog niet ver genoeg was gevorderd is in de regels van dit bestemmingsplan voor deze gronden een uit te werken bestemming opgenomen. Beide varianten passen binnen de opgenomen uitwerkingsregels.

Woningbehoefte

Regionaal

Almere is onderdeel van de Metropoolregio Amsterdam. Almere wordt aangemerkt als een groeikern binnen deze regio. De Metropoolregio Amsterdam functioneert als een samenhangende woningmarkt. Vanuit heel Nederland en daarbuiten stromen jonge huishoudens (studenten/jonge afgestudeerden) de regio in, vooral naar Amsterdam. Eenmaal daar gevestigd maken zij een inkomensontwikkeling door, nadat ze zijn afgestudeerd en een baan hebben gevonden. Dat is ook het moment dat een deel van de huishoudens, vaak in de gezinsfase, weer vertrekt naar de regio of daarbuiten.

Woningmarktonderzoeken en bevolkingsprognoses

Recent heeft de gemeente Almere geparticipeerd in een regionaal woningmarktonderzoek (Wonen in de regio, stadsregio Amsterdam, gemeente Almere, Zuid-Kennemerland/IJmond. Een onderzoek naar woonsituatie, woonwensen en verhuisbewegingen van huishoudens, maart 2014). Het onderzoek is uitgevoerd door Bureau Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam.

Uit het onderzoek komt naar voren dat het aantal huishoudens in de regio aanzienlijk is toegenomen. Er wonen nu 968.000 huishoudens in de regio en dit aantal blijft groeien. In 2008 ging het nog om 930.000 huishoudens.

Een andere belangrijke conclusie uit het rapport is dat in Almere een aanzienlijk deel (circa 30%) van de verhuisgeneigden (mensen die willen verhuizen) aangeeft, dat ze een nieuwbouwwoning willen. Daarnaast geeft 65% van de thuiswonende jongeren uit Almere met een verhuiswens aan, dat ze er de voorkeur aan geven om in Almere te blijven wonen. Het rapport concludeert ook dat Almere nog steeds een sterke 'verhuisrelatie' heeft met Amsterdam. In de jaren 2011/2012 kwamen er meer dan 1.200 huishoudens vanuit Amsterdam naar Almere.

Primos bevolkingsprognose

ABF Research (Delft) levert tweejaarlijks landelijk uitgevoerde bevolkingsprognoses op in opdracht van ministeries, regio, provincies en gemeenten, de zogenoemde Primos prognose. In het najaar van 2013 is een nieuwe bevolkingsprognose opgeleverd. De Primos prognose levert informatie over het aantal inwoners, het aantal huishoudens, de daarbij behorende woningvoorraad en de woningbehoefte. De prognose geeft de meest waarschijnlijke toekomstige ontwikkelingen aan, op basis van de huidige inzichten. De belangrijkste landelijke uitkomsten van deze prognose zijn:

  • Tussen 2012 en 2020 neemt het aantal huishoudens toe met 60.000 per jaar: totaal bijna 500.000.
  • Deze groei bestaat voor 80% uit alleenstaanden; het aantal gezinnen zonder kinderen neemt nog licht toe; het aantal gezinnen met kinderen neemt licht af.
  • de huishoudensgroei is omvangrijk in Zuid-Holland (+110.000), Noord-Holland (+100.000) en Noord-Brabant (+70.000).
  • De woningproductie blijft ernstig achter bij de groei van de woningbehoefte. Het woningtekort verdubbelt bijna van 160.000 naar 290.000 in 2020.
  • Vooral in de Randstad loopt het tekort scherp op en zal de woningmarkt dus verder onder druk komen te staan.

Onderstaande beelden illustreren deze prognose.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0006.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0008.jpg"

RRAAM overeenkomst

Om op tijd op deze geprognosticeerde woningtekorten in te kunnen spelen is op 13 november 2013 de Bestuursovereenkomst Amsterdam Almere Markermeer ondertekend door het Rijk, de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht, de stadregio Amsterdam en de gemeenten Amsterdam en Almere (verder RRAAM). In de bijbehorende uitvoeringsovereenkomst wordt aangegeven dat de lange termijn woningbehoefteprognoses voor de Noordvleugel (2040) in het onderzoek 'Houdbaarheid Woningbehoefteprognoses Noordvleugel' (2011) als houdbaar en robuust zijn beschreven. De behoefte aan extra woningbouwcapaciteit van 60.000 woningen in Almere blijft op basis van deze prognose uitgangspunt.

Om de agglomeratiekracht en daarmee de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel te versterken, is het in lijn met de Gebiedsagenda Noord-Holland, Utrecht en Flevoland de opgave om zoveel mogelijk woningen in bestaand stedelijk gebied in de regio's Amsterdam, Utrecht en Amersfoort en langs de bestaande infrastructuurcorridors te bouwen op de as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Aanvullende verstedelijkingslocaties worden in de directe nabijheid daarvan gezocht. Daarnaast hebben het Rijk en de overheden in de Noordvleugel geconcludeerd dat Almere goede mogelijkheden biedt om een aanzienlijk deel van van de woningbehoefte van de Noordvleugel te accommoderen: richtpunt is de eerder genoemde 60.000 woningen (25.000 uit Noord-Holland, 15.000 uit de regio Utrecht en 20.000 woningen voor de autonome ontwikkeling van Almere).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0009.jpg"

figuur: bron Rijkstructuurvisie Amsterdam Almere Markermer; herkomst behoefte 60.000 woningen Almere

Dit toekomstperspectief is in de Rijksstructuurvisie Amsterdam Almere Markermeer opgenomen en ook verwerkt in het 'Omgevingsplan 2006' van de provincie Flevoland. De ontwikkeling van dit toekomstperspectief zal enkele decennia vergen. De organische strategie betekent dat er geen vaststaand eindbeeld of einddatum is vastgelegd.

Bij dit organisch ontwikkelen past het volgen van een kansenstrategie. Een kansenstrategie vraagt om een open en proactieve houding van de overheden. Partijen hebben de ambitie om op deze kansen in te spelen, door op het moment dat deze kansen zich aandienen, eventuele belemmeringen weg te nemen, kansen ruimte te bieden en indiend aan de orde kansen actief te ondersteunen. Aanvullend hierop zullen overheden ook zelf ontwikkelingen initiëren om bijvoorbeeld de markt uit te dagen en te stimuleren. Met het nieuwe bestemmingsplan voor het Meridiaanpark geeft Almere gehoor aan deze oproep.

Omgevingsplan Flevoland

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Meridiaanpark, Bosrandpark en Oostrandpark' valt in het 'Omgevingsplan Flevoland 2006' binnen de gebiedsaanduiding 'stedelijk gebied (tot 2015)'. Ook in de Ontwikkelingsvisie 2030 in het omgevingsplan is het gebied aangeduid als stedelijk gebied. Het stedelijk gebied omvat zowel huidige als toekomstig bebouwd en onbebouwd gebied en biedt voldoende ruimte aan woongebieden, werklocaties, infrastructuur, (recreatieve) voorzieningen, water, groengebieden en ecologische verbindingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0010.jpg"

Figuur: uitsnede uit kaart 11 van het Omgevingsplan van de provincie Flevoland. In rood is het stedelijk gebied (tot 2015) aangegeven. De bouwlocaties Centrumgebied en Havenkomlocatie liggen binnen de blauwe cirkel.

Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen en is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van het stedelijk gebied. Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op een aantal algemene uitgangspunten, waaronder:

  • de specifieke ruimtelijke kenmerken van steden en dorpen worden benut door behoud en versterking van de kwaliteit van die kenmerken.
  • de omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.

De uitgangspunten zijn vertaald in stedelijke profielen. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. De gemeenten dienen bij de uitwerking van het bundelingsbeleid een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken, waarbij tijdig voldoende ruimte voor wonen, bedrijven, voorzieningen en overige stedelijke functies wordt geboden. Daarbij dient optimaal gebruik te worden gemaakt van het bestaande gebouwde gebied. Volgens het stedelijk profiel van Almere is de stedenbouwkundige ontwikkeling binnen Almere in hoofdzaak een gemeentelijke aangelegenheid.

De provincie rekent het tot haar taak te zorgen voor een goede regionale inbedding van de groei van Almere in al haar facetten, zowel in Flevoland zelf als op bovenregionaal niveau. Meerzijdige ontwikkeling blijft het uitgangspunt en is ook noodzakelijk voor de voorziene opvangtaak van Almere.

In het bestemmingsplan 'Meridiaanpark, Bosrandpark en Oostrandpark' is geconcludeerd dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het Omgevingsplan. Het voorontwerp en het ontwerp bestemmingsplan zijn aan de provincie Flevoland voorgelegd in het kader van het wettelijk voorgeschreven vooroverleg. De provincie ziet toe op het provinciaal belang in de gemeentelijke ruimtelijke plannen en op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking.

De provincie bepaalt zelf op welke wijze zij dit toezicht uitoefent. Dit is conform bestuurlijke afspraken over interbestuurlijk toezicht en conform de Wet Revitalisering generiek toezicht. De provincie Flevoland heeft in het eerder genoemde vooroverleg geen opmerkingen gemaakt over het voorontwerp en het ontwerpbestemmingsplan 'Meridiaanpark, Bosrandpark en Oostrandpark'. Het nieuwe bestemmingsplan 'Meridiaanpark, Bosrandpark en Oostrandpark' is in overeenstemming met provinciaal beleid en met de ladder voor duurzame verstedelijking.

Lokaal

Als specifiek naar de cijfers voor Almere wordt gekeken, dan is te constateren dat de eerdergenoemde landelijke ontwikkelingen ook hun weerslag krijgen in onze stad. Ten eerste groeit het aantal huishoudens in Almere aanzienlijk.

Almere 2012 2015 2020 2025 2030 2035 2040
huishoudens 79.635 84.754 93.581 102.862 112.968 122.548 132.587

tabel: bron abfresearch.nl/nieuws/primos-prognose-2013-afgerond

Verder valt op dat ook in Almere het tekort op de woningvoorraad oploopt (zie tabel hieronder). In de bovenste regel staat de huidige ontwikkeling van de woningvoorraad. In deze reeks zijn de woningen in het Meridiaanpark ook meegenomen. Duidelijk wordt dat de komende periode te weinig woningen worden toegevoegd om gelijke tred te houden met de groei van de bevolking/het aantal huishoudens (onderste regel).

Almere 2012 2015 2020 2025 2030 2035 2040
woningvoorraad 76.303 78.941 86.297 95.095 105.095 115.095 125.095
woningvoorraad gewenst 81.025 86.246 95.323 104.785 114.793 124.806 135.009
geprognosticeerd tekort 4.722 7.305 9.026 9.690 9.698 9.700 9.914

tabel: bron abfresearch.nl/nieuws/primos-prognose-2013-afgerond

Als bepaalde woningen uit deze woningvoorraad niet gerealiseerd worden, bijvoorbeeld de woningen in het Meridiaanpark, dan loopt het tekort nog sterker op.

Binnen de opgave uit de RRAAM overeenkomsten wil Almere ook de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere benutten en versterken. Daartoe heeft de gemeenteraad van Almere als richtinggevend document de Conceptstructuurvisie Almere 2.0 vastgesteld.

Kenmerkend voor Almere is de suburbane meerkernige opzet in een blauwgroene omgeving. Deze opzet wordt verbreed en versterkt door het toevoegen van nieuwe milieus in Pampus, de Weerwaterzone en Oosterwold. Dit geeft Almere het adaptief vermogen om met behoud van de huidge kwaliteiten flexibel door te groeien.

Een klassieke grootschalige binnenstedelijke verdichting verhoudt zich niet tot de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere. Wel biedt de huidige opzet van Almere ruimte voor organische ontwikkelingen. Dit maakt het mogelijk - als de stad er aan toe is - toekomstige ruimtelijke ingrepen te accommoderen, die het gevolg zullen zijn van sociale en/of economische ontwikkelingen in de bestaande stad. De meerkernige opzet is tevens een basis voor de diversiteit en leefbaarheid van de stad.

Op dit moment is de bevolkingssamenstelling in Almere weinig gedifferentiëerd. De sociale agenda is in het kader van de voorziene groei van de stad gericht op het verdergaand versterken van de bestaande stad door het toevoegen van kwaliteiten en het vergroten van diversiteit in de stad. Bij de verdere groei van Almere wordt ingezet om nieuwe bevolkingsgroepen aan te trekken. Zowel de ruimtelijke keuzes, het woningaanbod als het voorzieningenpakket wordt hierop afgestemd. Almere zet in op een volwaardig cultuuraanbod en voorzieningenniveau (o.a. hoger onderwijs) voor de inwoners van Almere dat bijdraagt aan de identiteit van Almere. Ook worden nieuwe woonmilieus toegevoegd aan Almere. Het gaat om woonmilieus voor studenden, 55-plussers, hoger opgeleiden en creatieve beroepen, bevolkingsgroepen die belangrijke dragers zijn van een stedelijke cultuur.

Het rapport 'De roltrap in beweging. Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011-2014, Stadsregio Amsterdam' (vastgesteld door het Dagelijks Bestuur d.d. 2 februari 2012) stelt dat de opgave voor de 'jonge stad' Almere er vooral in ligt een completere stad te worden. En zo haar aantrekkingskracht uit te breiden naar een veel diverser publiek dan ze tot op heden aantrekt. Hierdoor kan bijvoorbeeld mede worden voorkomen dat haar eigen kansrijke jongeren de stad verlaten op zoek naar spannender woonmilieus met meer soortgenoten, of zorgen dat zij na hun studietijd weer terugkeren op het oude nest. Dit betekent: completer worden qua differentiatie in met name het aanbod woonmilieus (dat tot op heden vrij eenzijdig is). Maar het betekent ook parallel daaraan en wellicht wel als conditio sine qua non, completer worden in het voorzieningenniveau, waarbij het vooral gaat om horeca en cultuur op 'spannende' plekken.

Almere Buiten

Uit de bevolkingsprognoses blijkt dat het aantal inwoners van Almere Buiten niet veel zal groeien. Het aantal inwoners ligt de komende planperiode rond de 55.000 inwoners. Wat echter wel aanzienlijk verandert, is het percentage 65-plussers in Almere Buiten. In 2010 maken zij circa 7% uit van de totale bevolking. Dit percentage loopt op tot 10% in 2020 en 16% in 2030. Voor de periode tot 2020 betekent dat een toename met circa 2.000 senioren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0012.jpg"

tabellen: bevolkingsopbouw Almere per stadsdeel, bron Sociale Atlas Almere (2013)

Deze wijziging in de bevolkingsopbouw van Almere Buiten betekent dat er de komende periode behoefte ontstaat aan extra gelijkvloerse woningen (ook wel nultredenwoningen genoemd). In de periode van 2010-2020 wordt de extra behoefte aan nultredenwoningen geschat op circa 250.

In Buiten staan echter veel rijtjeshuis koopwoningen (66% rij, 70% koop), veel van hetzelfde. Het aantal gestapelde woningen in Almere Buiten is relatief laag, 16%. In Almere totaal is het aantal gestapelde woningen 23%. Het aanbod aan appartementen in Almere Buiten is momenteel nog beperkt, terwijl de vraag, onder anderen van senioren, de komende tijd aanzienlijk zal toenemen. Het is nodig de voorraad meer te differentiëren ten gunste van de gestapelde bouw. Dit is goed met het oog op de doorstroming en de mogelijkheid om een wooncarrière binnen het stadsdeel te doorlopen.

Uit het laatste woningmarkt onderzoek van de gemeente Almere uit 2011 (Woononderzoek Almere) blijkt dat er 986 verhuisgeneigde huishoudens zijn die aangeven dat ze in een flat/appartement/etagewoning/benedenwoning willen (gaan) wonen in de buurt van de locatie Havenkom. Het gaat hierbij om de wijken die grenzen aan de locatie Havenkom (zie bijlage 8). Hierbij zijn de verhuisgeneigde huishoudens van buiten de stad die naar deze plek zouden willen verhuizen nog niet meegenomen. Het werkelijk aantal zal dus mogelijk nog hoger uitvallen.

Uit het onderzoek blijkt verder dat in Buiten een tekort is aan mogelijkheden tot doorstroming. Met wat ruimere woonproducten is ook de concurrentiekracht van het stadsdeel gediend. De voorgestelde nieuwbouwlocaties hebben een gunstige ligging ten opzichte van de aanwezige winkelvoorzieningen in het centrum van Almere Buiten en de aanwezige openbaar vervoervoorzieningen.

De groeiende behoefte aan seniorenwoningen komt ook naar voren in het Woononderzoek Almere 2011. In onderstaande tabel wordt de behoefte aan appartementen direct zichtbaar. In deze tabel staat aangegeven in wat voor type woning de verhuisgeneigde 55-plusser in Almere momenteel woont (huidige woning) en naar wat voor woningtype zijn/haar voorkeur in de toekomst uitgaat (gewenste woning).

Woningtype Huidige woning Gewenste woning
Rij- en hoekwoningen 57% 13%
(Half) vrijstaande woningen 25% 27%
Appartementen 16% 46%
Anders 1% 14%

tabel: bron Woononderzoek Almere 2011, verhuisgeneigden 55+

Uit de tabel blijkt dat op dit moment nog een beperkt aantal senioren/55-plussers in een appartement woont, 16%. Bijna de helft van de verhuisgeneigden (46%) wil in de toekomst echter verhuizen naar een dergelijk gelijkvloers woningtype.

Zowel uit het woningmarkt onderzoek als ook uit ander onderzoek van de gemeente (zie Sociale Atlas van Almere) blijkt dat veel verhuizingen in Almere binnen de eigen wijk of ten minste binnen het eigen stadsdeel plaatsvinden. Dit gegeven werd ook geconstateerd in het eerder genoemde rapport Wonen in de Regio. De meeste verhuizingen vinden dus plaats over 'korte afstanden'. Van de verhuisgeneigde 55-plussers geeft ruim de helft (52%) aan dat zij in Almere willen blijven (daarnaast heeft 17% geen specifieke voorkeur) en 19% geeft aan zelfs in de eigen wijk te willen blijven wonen.

De grote belangstelling voor seniorenappartementen in Almere Buiten is ook in de praktijk al aangetoond. Op 42 (nieuwbouw) seniorenwoningen van Ymere in een complex op het Van Eesterenplein in de Bouwmeesterbuurt kwamen in totaal 623 reacties binnen (medio 2011).

Sinds 1 januari 2011 zijn woningcorporaties verplicht om sociale huurwoningen voornamelijk toe te wijzen aan huishoudens met een bepaald maximum inkomen. Deze inkomensgrens ligt in 2014 op €34.678 (zie ook het eerder genoemde rapport Wonen in de Regio). Deze maatregel is genomen om de sociale huurwoningen ook echt terecht te laten komen bij de lagere inkomensgroepen. De sociale huurwoningen worden in Almere verdeeld via Woningnet. Belangstellenden voor een dergelijke woning schrijven zich bij Woningnet in en reageren via de website van Woningnet op een vrijkomende sociale huurwoning. De gemiddelde inschrijftijd voor een sociale huurwoning in Almere is momenteel 5,2 jaar (eerste kwartaal van 2014).

Een logisch gevolg van deze maatregel is dat de druk op de woningmarkt voor het middensegment (huishoudens met een inkomen boven de €34.678) verhoogd wordt. Het woningcomplex dat geprojecteerd is aan de Havenkom kan voor een gedeelte (zie exploitatieplan De Havenkom) ruimte bieden aan woningen uit het goedkopere en het middeldure segment.

Andere oorzaken van blijvende woningbehoefte in de regio zijn verdunning van de huishoudens en doorzetting van de trend tot stedelijk wonen. In Almere is de fysieke ruimte om hierin te voorzien, niet alleen in de uitleggebieden, maar ook ter versterking van de bestaande stadskernen.

Op dit moment bedraagt de planvoorraad aan nog in Almere Buiten te bouwen woningen (naar de vigerende bestemmingsplannen) 488 woningen. Daarvan zijn 77 bestemd in het centrum, 336 in de Evenaarzone en 75 in het plan Waterhoven in de Stripheldenbuurt.

Meerjaren woningbouwprogrammering Almere Buiten
stand 1-1-2014
complex totaal nog te realiseren 2014 2015 2016 2017 2018 na 2018
301 Centrum Buiten 77 55 22
385
Evenaar
336 74 35 35 35 35 122
391
Stripheldenbuurt
75 5 5 5 5 5 50
Almere Buiten
totaal
488 79 40 40 95 62 172

tabel: bron Gemeente Almere; meerjaren woningbouwprogrammering Almere Buiten

Van deze 488 woningen zijn de 77 woningen in het centrum bestemd als appartementen (woningen in gestapelde bouw).

Ten behoeve van een doelmatig gebruik van de beschikbare ruimte is voor de Indische Buurt (385 Evenaar) gekozen voor een flexibele bestemming van de gronden. De 336 woning die geprojecteerd zijn in de Evenaarzone kunnen zowel als grondgebonden als in gestapelde bouw gerealiseerd worden. De beschikbare ruimte is echter ook inwisselbaar tegen voorzieningen, zodat er in de praktijk ook minder dan de aangegeven 336 woningen gerealiseerd kunnen worden.

De 75 woningen in de Stripheldenbuurt zijn bestemd als grondgebonden woningen en worden uitgegeven in Particulier Opdrachtgeverschap. Hier kunnen geen appartementen worden gebouwd.

Het nieuwe bestemmingsplan voor het Meridiaanpark voegt 200 appartementen toe aan de bestaande planvoorraad, 80 op de centrumlocatie en 120 op de havenkomlocatie. Daarmee wordt de planvoorraad voor appartementen in Almere Buiten naar tenminste 277 maar maximaal 613 gebracht. De flexibiliteit komt overeen met het toekomstperspectief en de organische strategie die de RRAAM overeenkomst voorstaat.

Almere heeft verder geen structureel leegstandsprobleem. Onderstaande tabel geeft het beeld uit 2012 weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0013.jpg"

Gelet op het voorgaande is er de komende planperiode een actuele behoefte aan woningen binnen Almere en meer specifiek binnen Almere Buiten

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ontwikkelingen voor het centrumgebied en de havenkomlocatie die in dit bestemmingsplan planologisch worden mogelijk gemaakt, zijn aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als een bestemmingsplan nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, voor bijvoorbeeld woningbouw zoals hier, moet de toelichting van het bestemmingsplan voldoen aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro). Op grond van dit artikel moet de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoend aan de volgende voorwaarden:

  1. a. er wordt bescherven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. b. als uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. c. als uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke otwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Een stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 onder i Bro omschreven als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Bestaand stedelijk gebied is in artikel 1.1.1 onder h Bro omschreven als een 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Uit de Nota van Toelichting van de Wijziging Besluit ruimtelijke ordening blijkt dat de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Met artikel 3.1.6 lid 2 Bro moeten overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling. In de toelichting bij het ruimtelijke besluit wordt het bieden van ruimte voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard met de volgende drie opeenvolgende stappen gemotiveerd:

Trede 1

Op grond van trede 1 zijn provinciale en gemeentelijke overheden verplicht om nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de geconstateerde actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Op deze manier wordt over- en ondercapaciteit zoveel mogelijk voorkomen. De behoefte kan zowel kwantitatief als kwalitatief van aard zijn.

Deze verplichting moet leiden tot een regionale afstemming bij de invulling van een kwantitatieve of kwalitatieve woningbehoefte (in verschillende segmenten en woonmilieus) of bij een behoefte aan bedrijventerreinen (in verschillende milieucategorieën), kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen. Deze trede bewerkstelligt dat, wanneer wordt overwogen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen ruimtelijk mogelijk te maken, overheden beoordelen of er concreet behoefte bestaat aan de betreffende vorm van verstedelijking van de betreffende kwaliteit.

Of de behoefte actueel is, wordt onder meer bepaald aan de hand van de vraag of al ergens anders in de regio een stedelijke ontwikkeling is gepland of plaatsvindt die in de behoefte kan voorzien. Het passende regionale schaalniveau wordt in het algemeen vooral bepaald door het woon-werkverkeer.

Naast de kwantitatieve behoefte (aantallen hectares of aantallen woningen) gaat het ook om kwalitatieve behoefte (bijvoorbeeld een bedrijventerrein waar zware milieuhinder mogelijk is of een specifiek woonmilieu) op regionale schaal. Bij deze beoordeling dient de behoefte te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. In dat aanbod zitten ook de leegstaande woningen, kantoren, winkelpanden en bedrijventerreinen. Voor woningbouw betekent deze stap onder andere dat rekening gehouden is met het voorkomen van leegstand.

Ook een lokale behoefte aan een stedelijke ontwikkeling kan door de regio onderdeel worden gemaakt van de regionale behoeft. Zo kan er vanuit het oogpunt van leefbaarheid een lokale behoefte zijn aan kleinschalige voorzieningen en detailhandel met primair een functie op buurt- of wijkniveau, zoals de bakker op de hoek, of een wijkcentrum. Het kan ook gaan om kleinschalige woningbouw die vanwege leefbaarheid en vitaliteit van een kern noodzakelijk is, bijvoorbeeld om woonruimte in de eigen kern te kunnen bieden voor natuurlijke bevolkingsgroei.

Trede 2

Trede 2 vraagt van overheden om, als er een regionale behoefte aan een stedelijke ontwikkeling is, te beoordelen of de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat wordt bekeken of binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien door middel van herstructurering, transformatie of anderszins. Onderdeel hiervan is dat wordt gekeken of leegstaande verstedelijkingsruimte door het treffen van kwalitatieve maatregelen in de behoefte kan voorzien.

Trede 3

Trede 3 bepaalt dat, wanneer inpassing van de beoogde stedelijke ontwikkeling binnen het bestaande stedelijk gebied van de betreffende regio niet mogelijk is, beoordeeld moet worden in hoeverre de ontwikkeling mogelijk is op locaties die al ontsloten zijn of ontsloten worden door de verschillende modaliteiten (zogenaamd multimodaal ontsloten) op een schaal die passend is bij de beoogde ontwikkeling.

Bij grootschalige locatieontwikkelingen gaat het dan bijvoorbeeld om ontsluiting via weg en spoor/openbaar vervoer. Bij kleinschalige locatieontwikkelingen kan naast ontsluiting via de weg gedacht worden aan goede fietsverbindingen of openbaar vervoer.

Wat woningbouw betreft betekent dit dat als in een regio een specifieke behoefte bestaat aan bijvoorbeeld een dorps woonmilieu, kleinschalige locatieontwikkelingen of landgoederen, en dit niet in het bestaand stedelijk gebied kan worden gecreëerd, hier elder ruimte voor kan worden gezoch. Daarbij gelden de genoemde eisen voor ontsluiting.

De ladder voor duurzame verstedelijking voor het Meridiaanpark

Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Met het nieuwe bestemmingsplan voor het Meridiaanpark is een optimale benutting van de ruimte in het centrum van Almere Buiten beoogd. De woonbehoefte wordt opgevangen binnen het stedelijk gebied.

Hiervoor is (onder woningbehoefte) gemotiveerd dat er de komende planperiode juist behoefte aan woningen in de vorm van gestapelde woningbouw is. Deze ruimtebehoefte willen wij juist accommoderen aan het centrum van Almere Buiten. Er is in Almere Buiten geen gelijkwaardige bouwlocatie beschikbaar of in te passen. Het aandeel van Almere in de regionale woningbouwprogrammering is regionaal afgestemd in diverse gremia (RRAAM, provincie ).

Het nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk op de locatie waar voorheen de tijdelijke starterswoningen stonden, woningbouw te realiseren. Aanvullend wordt op de reservelocatie voor centrumdoeleinden in het Meridiaanpark bebouwing in een woonvorm mogelijk gemaakt die in het stadsdeel Buiten nog ondervertegenwoordigd is. In het nieuwe stedenbouwkundige plan wordt langs de hele achterkant van de Samarindastraat een permanent parkgebied gerealiseerd. Op deze manier wordt een duurzame groene noord-zuid verbinding gerealiseerd, terwijl gelijkertijd oost-west een stedelijke verbinding wordt gemaakt.

Door de concentratie van de woningbouw aan het centrum en het station van Almere Buiten wordt zuinig omgegaan met de schaarse ruimte. Almere wil op deze manier ook meer nadruk leggen op en prioriteit geven aan versterking en herontwikkeling van de al bestaande woongebieden in plaats van alleen op ontwikkeling van uitleggebieden te focussen.

Het nieuwe bestemmingsplan 'Meridiaanpark, Bosrandpark en Oostrandpark' voldoet hiermee aan trede 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Trede 3 van de ladder voor duurzame verstedelijking is in dit geval niet aan de orde, omdat de inpassing van de beoogde stedelijke ontwikkelingen binnen het bestaande stedelijk gebied plaatsvindt.

Werken

In het huidige plangebied bevinden zich geen bedrijven of kantoren die zorgen voor een noemenswaardige hoeveelheid werkgelegenheid. Dit bestemmingsplan voorziet in het centrale gedeelte van het plangebied, aan de oostrand van het centrumgebied, in woningen met voorzieningen in de eerste bouwlaag. Het gaat hierbij om kleinschalige kantoren, dienstverleningen en commerciële voorzieningen. Ook in de eerste bouwlaag van het Havenkomgebouw worden deze kleinschalige voorzieningen, aangevuld met horeca, toegestaan. Op de gronden van de warmoezerij worden kleinschalige bedrijven en een agrarisch bedrijf gerealiseerd.

Voorzieningen

Detailhandel, horeca, ambacht en zakelijke dienstverlening zijn ook bijna niet vertegenwoordigd in het plangebied. Er zijn hier wel een aantal maatschappelijke voorzieningen, zoals een kinderdagverblijf, een uitvaartcentrum, een vestiging van Jeugdland en een vestiging van Scouting Nederland. Zoals hiervoor is beschreven voorziet het plan in het centrale gedeelte in nieuwe (commerciële) voorzieningen en dienstverlening. In totaal voorziet dit bestemmingsplan hier in circa 8.000 m² aan voorzieningen.

Aan de noordrand van het plangebied ter plaatse van Jeugdland en de Scouting voorziet dit bestemmingsplan in de uitbreiding van de hier aanwezige functies met één agrarisch bedrijf eventueel in combinatie met maatschappelijke functies, zoals een kinderdagverblijf en zorg, horeca, recreatie, educatie, bos- en natuurbeheer. Genoemde functies worden samengevoegd in het concept van een warmoezerij. Hierbij hoort ook één bedrijfswoning en een installatie voor het opwekken van bio-energie.

5.2 Verkeer

Autoverkeer

Ontsluiting

Passend binnen duurzaam-veilig is er in Almere sprake van een zelfverklarende infrastructuur:

  • stroomwegen (A6, A27, Hogering/ Buitenring/ Tussenring/ Waterlandseweg) = verkeersader
  • gebiedsontsluitingswegen (dreven) = verkeersader
  • erftoegangswegen (buurtwegen/woonstraten) = verblijfsgebied

De kruispunten van de Almeerse gebiedsontsluitingswegen zijn uitgevoerd in de vorm van rotondes of, in het geval van hoge verkeersintensiteiten, als VRI. De verblijfsgebieden hebben zo veel mogelijk autoaansluitingen op de gebiedsontsluitingswegen (om de 250 à 400 m). Doorgaand autoverkeer is in het verblijfsgebied afwezig. Het gebied is ingericht met ondermeer 30 km/h-poorten en drempels.

Ten noorden van het plangebied ligt de Buitenring. Via deze stroomweg bereikt men binnen enkele minuten de snelweg A6. In het centrum wordt het plangebied doorsneden door de Evenaar en de Kalenderweg. De Evenaar is circa 3 km lang en ontsluit het grootste deel van Almere Buiten met elkaar. Verder bevinden zich vooral aan de randen van het plangebied een aantal buurtwegen en woonstraten.

Snelheid

voor de stroomwegen in Almere geldt een maximum snelheid van 80 km/h, of in het geval van een snelweg 100-120 km/h. Op de gebiedsontsluitingswegen bedraagt de maximum snelheid 50 km/h en de verblijfsgebieden kennen, passend binnen duurzaam-veilig, een maximum snelheid van 30 km/h. Het gebied is via het bestaande wegennet te bereiken. De snelheid van alle wegen in het plangebied is maximaal 30 km/h. Uitzondering hierop vormen de Evenaar en de Kalenderweg waar maximaal 50 km/h mag worden gereden.

Parkeren

Over het gehele plangebied kan op openbare wegen geparkeerd worden. Verspreid bevinden zich diverse parkeerterreinen. Daarnaast kan op eigen terrein worden geparkeerd. In het nieuwbouwblok in het centrumgebied zullen circa 210 nieuwe parkeerplaatsen komen. De Havenkomlocatie zorgt verder nog voor een uitbreiding van parkeerplaatsen.

Openbaar vervoer

In Almere is de Flevospoorlijn de hoofddrager voor de stedelijke ontwikkeling. Op termijn worden de Houtlijn en de IJmeerlijn hieraan toegevoegd.Voor de Flevospoorlijn geldt een strategische reservering (vrijwaringszone) zoals bedoeld in het NVVP (Nationaal Verkeers- en Vervoersplan). Het plangebied wordt in het centrum door de spoorlijn doorsneden, waardoor het in twee delen wordt opgesplitst. Het gebied is verder tussen de twee stations Almere Buiten en Oostvaarders gelegen.

Op het onderliggende schaalniveau gelden de vrijliggende busbanen als hoofddragers voor de ontwikkeling van de wijken. De buslijnen lopen midden door de wijken. De haltes aan de busbanen liggen op een onderlinge afstand van gemiddeld 600 m en hebben een invloedsgebied van circa 400 m (acceptabele loopafstand). Zeker 90% van de woningen en 75% van de arbeidsplaatsen liggen binnen 400 m afstand van een bushalte. Het gebied is goed met de diverse buslijnen die door Almere Buiten rijden te bereiken. In het plangebied zelf bevinden zich geen bushaltes.

Langzaam verkeer

Fietser

De fietser is in Almere net zo belangrijk als auto en bus. Daarom heeft de stad een uitgebreid netwerk van fietspaden waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen doorstroomassen en hoofdfietsroutes. De doorstroomassen vormen de slagaders in het netwerk met rechtstreekse vrijliggende routes tussen de kernen, de centra en de woongebieden. Deze routes zijn voorzien van verlichting en kruisen de gebiedsontsluitingswegen ongelijkvloers. De hoofdfietsroutes zijn ook vaak vrijliggend dan wel gecombineerd met rustige woonstraten. Door het plangebied lopen in alle richtingen een aantal fietsroutes.

Voetganger

Het gehele plangebied is ook voorzien van een uitgebreid net van voetgangerswegen. Er bevinden zich een groot aantal voet- en fietsbruggen in het gebied, waardoor de bereikbaarheid van het gebied voor langzaam verkeer optimaal is.

5.3 Geluid

Algemeen

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) hebben bepaalde industrieterreinen, inrichtingen en/of (spoor)wegen een geluidszone. Met een geluidszone wordt het aandachtsgebied afgebakend waarbinnen regels van de Wgh van kracht zijn. De Wgh geldt alleen binnen deze geluidzones. Een akoestisch onderzoek richt zich dan ook altijd op woningen en 'andere geluidsgevoelige bestemmingen' die binnen deze geluidszone zijn gesitueerd.

huidige situatie

Binnen het plangebied zijn de wegen Buitenring, Bosranddreef en Evenaar voorzien van een zone op grond van de Wet geluidhinder (Wgh). Wegen waarop een 30 km/h-regime van toepassing is en wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied, hebben op basis van artikel 74 van de Wgh geen geluidszone.

De Buitenring heeft een zone van 400 m, de Bosranddreef en de Evenaar een zone van 200 m.

De Flevolijn heeft een zone van 500 m. Tenslotte valt een deel van het plangebied binnen de 50 dB(A) geluidscontour vanwege het gezoneerde industrieterrein De Vaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0014.png"

Afbeelding: Geluidscontour 'De Vaart' (binnen bestemmingsplangebied gearceerd)

Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen aanwezig die liggen binnen de hiervoor genoemde zones. Daarnaast zijn er ook geen geluidgevoelige bestemmingen waarvoor in het verleden hogere waarden zijn verleend op grond van de Wgh.

Toekomstige situatie

Binnen het plangebied wordt woningbouw mogelijk gemaakt binnen de zones van wegen, een spoorlijn en een industriezone.

In het noordelijk gedeelte van het plangebied wordt op locatie van de warmoezerij de mogelijkheid geboden om een bedrijfswoning te realiseren. Deze locatie ligt binnen de zone van de Buitenring en binnen de vastgestelde zone van het gezoneerde industrieterrein De Vaart.

In het middendeel van het plangebied, ten zuiden van de Flevolijn, liggen de nieuwbouwlocaties Centrumlocatie en Havenkomlocatie. Deze locaties liggen binnen de zones van de Flevolijn (spoorlijn Amsterdam-Lelystad) en van de Evenaar.

Er zijn twee onderzoeken uitgevoerd waarin de akoestische effecten op de woningbouwlocaties zijn onderzocht. In het door de gemeente Almere opgestelde "Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Meridiaanpark, Bosrandpark en Oostrandpark", versie 1.7 van 14 maart 2012 (Bijlage 6), is het wegverkeerslawaai van de wegen Buitenring en Evenaar en het industrielawaai van gezoneerde industrieterrein De Vaart onderzocht.

In het door Arcadis opgestelde onderzoek "Nieuwbouw Centrum- en Havenkomlocatie Meridiaanpark Almere", van 18 november 2010 (Bijlage 7), zijn de geluidsbelastingen vanwege railverkeer onderzocht op de Centrum- en Havenkomlocatie.

Locatie warmoezerij

Op het terrein van de warmoezerij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op het gehele terrein overschreden door het wegverkeerslawaai vanwege de Buitenring. Ook de maximaal te ontheffen waarde van 53 dB wordt op een groot deel van het terrein overschreden. Het realiseren van een bronmaatregel of een overdrachtsmaatregel in de vorm van een wal of scherm is financieel niet haalbaar en niet doelmatig gebleken.

Om de bedrijfswoning mogelijk te maken stellen burgemeester en wethouders een hogere waarde vast van 53 dB. Het gaat om een noodzakelijke bedrijfswoning en het treffen van maatregelen aan de bron en in de overdracht, ontmoet overwegende bezwaren van financiële aard.

Het is niet toegestaan een voor de Wgh toetsbare gevel te realiseren in het gebied met een hogere geluidsbelasting dan 53 dB. Dit betekent dat voor de Wgh toetsbare gevels met een waarneemhoogte van 1,5 meter zich bevinden ten zuiden van de in figuur 1 aangegeven 53 dB contour. Toetsbare gevels met een waarneemhoogte van 4,5 meter bevinden zich ten zuiden van de in figuur 2 aangegeven 53 dB contour.

Ten noorden van de 53 dB contour zijn alleen gevels toegestaan indien deze zijn uitgevoerd als niet toetsbare gevels in de zin van de Wgh, bijvoorbeeld als dove gevel. In artikel 1b lid 5 Wet geluidhinder wordt de definitie van een dergelijke gevel weergegeven:

een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede

een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Figuur 1: contouren Warmoezerij, waarneemhoogte 1,5 meter

53 dB contour

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0015.png"

Figuur 2: contouren Warmoezerij, waarneemhoogte 5 meter

53 dB contour

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0016.png"

Industrielawaai

De warmoezerij ligt ook binnen de vastgestelde zone van het gezoneerde industrieterrein De Vaart. Om de bedrijfswoning mogelijk te maken wordt door Burgemeester en wethouders een hogere waarde verleend vanwege industrielawaai van 55 dB(A), de maximale grenswaarde binnen de zone van het industrieterrein. Hiermee is gewaarborgd dat de beschikbare geluidruimte binnen de zone van het industrieterrein De Vaart niet nadelig wordt beïnvloed.

Cumulatie

Bij het vaststellen van een hogere waarde moet rekening worden gehouden met het cumulatieve effect vanwege verschillende geluidbronnen. Hierbij worden alleen geluidbronnen meegenomen waarvan de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt. In het geval van de bedrijfswoning geldt dit voor wegverkeerslawaai en industrielawaai.

De cumulatieve geluidsbelasting, bepaald volgens hoofdstuk 2 van bijlage I van het RMG2006, is voor de bronsoort industrie 57 dB en voor de bronsoort wegverkeer 58 dB.

Hoewel de cumulatieve geluidsbelasting de maximale waarden voor de bronsoorten industrie en wegverkeer overschrijden, wordt de totale geluidssituatie voor één bedrijfswoning op de warmoezerij als aanvaardbaar beoordeeld. Hierbij wordt meegenomen dat de zuidelijke gevel niet wordt belast door geluid en dat door akoestische optimalisatie er voldoende mogelijkheden zijn om een akoestisch aanvaardbaar klimaat te realiseren.

Centrumlocatie en Havenkomlocatie

Wegverkeerslawaai

De geluidbelastingen op de rekenpunten voor de Centrumlocatie en Havenkomlocatie laten zien dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden vanwege verkeerslawaai van de Evenaar.

Railverkeerslawaai

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de geluidsbelasting door railverkeer op de Centrumlocatie en Havenkomlocatie in beeld te brengen. Ten tijde van het onderzoek was het Tracébesluit OVSAAL nog in procedure en zijn in het onderzoek twee scenario's doorgerekend. Eén scenario met als uitgangspunt de voormalige toekomstprognose peiljaar 2010/15 zoals deze gebruikt werd door de gemeente Almere, en een scenario overeenkomstig het Tracébesluit OVSAAL. Inmiddels is het Tracébesluit OVSAAL definitief vastgesteld inclusief de doelmatige maatregelen en dient het scenario volgens OVSAAL als uitgangspunt te worden gehanteerd.

Resultaten OV SAAL

Uit de berekeningen met het akoestisch model conform prognose OV SAAL 2020 (inclusief doelmatige geluidmaatregelen) blijkt dat de geluidbelasting maximaal 58 dB te bedragen op de Centrumlocatie en 66 dB op de Havenkomlocatie.

De maximaal vast te stellen hogere waarde voor nieuwbouwsituaties bedraagt 68 dB. Er kan worden volstaan met het vaststellen van de genoemde geluidsbelastingen als hogere waarde. Bij het ontwerpen van de gebouwen dient de uitwendige gevel een dusdanige gevelwering te hebben dat wordt voldaan aan het gestelde binnenniveau eis van 35 dB.

5.4 Luchtkwaliteit

Voor luchtkwaliteit is titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), beter bekend als de Wet luchtkwaliteit, kader. Daarin is bepaald dat in ruimtelijke plannen moet worden voldaan aan grenswaarden voor ondermeer stikstofdioxide en fijn stof. In het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen” is bepaald dat indien een plan/project kan worden beschouwd als “niet in betekenende mate” er geen toetsing aan de grenswaarden hoeft plaats te vinden.

Nu het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 in werking is getreden, is deze grens is in het Besluit gesteld op 3%, wat betekent dat de concentratie stikstofdioxide of fijn stof met maximaal 3% mag toenemen als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen die een plan toestaat. Als het meer is dan 3% moet worden getoetst aan de grenswaarden.

In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen" is voor een aantal specifieke projecten een berekening gemaakt bij welk bouwprogramma er nog sprake is van “niet in betekenende mate”. Dit is als het project betrekking heeft op maximaal 1.500 woningen of 100.000 m² kantoren (bij één ontsluitingsweg) of een combinatie van beiden.

Het bestemmingsplan maakt veel minder woningen, kantoren of andere vergelijkbare functies mogelijk dan hierboven is genoemd. Gelet op de eerder genoemde Regeling is het bestemmingsplan daarmee te beschouwen als “niet in betekenende mate” en daarmee in overeenstemming met de Wet milieubeheer.

Uit de Luchtkwaliteitskaart van Almere blijkt dat de luchtkwaliteit rond het plangebied goed is. Bij het berekenen van de luchtkwaliteit langs wegen worden de concentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) bepaald op maximaal tien meter van de wegrand.

Rond het plangebied bedraagt de jaargemiddelde concentratie van NO2 minder dan 37 µg/m3 en PM10 minder dan 30 µg/m3. Er is geen sprake van een overschrijding van de toegestane grenswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0017.jpg"

Afbeelding: Luchtkwaliteitskaart concentratie NO2

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0018.jpg"

Afbeelding: Luchtkwaliteitskaart concentratie PM10

5.5 Geur

Er bevinden zich geen inrichtingen in of nabij het plangebied die van invloed zijn op dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan maakt ook geen nieuwe inrichtingen in het plangebied mogelijk die van invloed zouden kunnen zijn. Wel voorzien de plannen voor de warmoezerij in het (beperkt) houden van dieren. In de regels van dit bestemmingsplan zijn richtafstanden tot woningen opgenomen, om geurhinder voor woningen in de omgeving te voorkomen. Deze richtafstanden zijn van toepassing op bijvoorbeeld stallen, waar dieren worden gehouden, ze zijn niet van toepassing op weideland. Nader onderzoek is niet nodig.

5.6 Veiligheid

Sociale en fysieke veiligheid

In de Checklist Veiligheid zijn een aantal richtlijnen opgesteld, waarmee in ontwerp en beheer van een gebouwde omgeving op een relatief eenvoudige manier gewerkt kan worden aan sociale veiligheid. De richtlijnen zijn: zorg voor overzichtelijkheid en zichtbaarheid; zorg voor eenduidige en duidelijke zonering van territoria; zorg voor toegankelijkheid of juist ontoegankelijkheid; zorg voor een aantrekkelijke omgeving.

De richtlijnen worden ook wel 'vuistregels' genoemd met de volgende kernwoorden: zichtbaarheid; eenduidigheid; toegankelijkheid en aantrekkelijkheid. Ze zijn telkens weer anders te hanteren afhankelijk van het doel: in een programma van eisen voor nieuwbouw, verbouw, herstructurering e.d. zijn de richtlijnen als prestatie-eisen op te nemen. In de planvorming zijn ze te gebruiken als ontwerpstrategie. Bij het beoordelen van plannen zijn het toetsingscriteria.

Een aanvulling hierop is het streven naar toepassing Politiekeurmerk Veilig Wonen. Politiekeurmerk Veilig Wonen, Keurmerk Veilig Ondernemen en Keurmerk Veilig Uitgaan zijn integrale veiligheidsinstrumenten die men inzet om te komen tot een sociale veilige woon, werk en leefplek. De keurmerken hanteren de vier vuistregels.

De hoofd voetgangers- en fietsroutes welke door het gehele gebied lopen zijn verlicht. Ook zijn de buurt- en woonstraten in de omgeving van het plangebied voldoende verlicht waardoor de sociale veiligheid zo veel mogelijk gewaarborgd wordt. Door de komst van nieuwe functies wordt de levendigheid en daarmee ook de sociale veiligheid in het plangebied verbeterd.

Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die burgers lopen vanwege gebruik, opslag en transport (weg, water, spoor en buisleidingen) van gevaarlijke stoffen zoals vuurwerk, LPG en benzine. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het risico van derden (de omgeving) hierin centraal staat. Zij nemen geen deel aan de activiteit die het risico met zich meebrengt. Het gaat dus om mensen die extern zijn ten opzichte van die activiteit

Om individuele burgers tegen de risico's van het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen te beschermen geldt een wettelijk basisbeschermingsniveau. Dit is vervat in het plaatsgebonden risico (PR), waarbij als grenswaarde geldt dat de kans dat iemand op een bepaalde plek overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof, niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar.

Naast de bescherming van het individu, geldt ook een verantwoordingsplicht voor activiteiten met gevaarlijke stoffen waarbij een groep mensen kan overlijden: het groepsrisico (GR). Per risicobron wordt vastgesteld of het groepsrisico verantwoord moet worden. Het groepsrisico kan ook gezien worden als een maat van maatschappelijke ontwrichting door een ongeval met een gevaarlijke stof.

Inrichtingen

Er is in dit geval geen sprake van een ruimtelijk plan op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet van toepassing.

Er is ook geen sprake van een ruimtelijk besluit op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare objecten wordt toegelaten binnen de veiligheidsafstand van een inrichting waar consumentenvuurwerk wordt opgeslagen en/of een inrichting waar ontplofbare stoffen voor civiel gebruik worden opgeslagen. Het Vuurwerkbesluit en de circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik zijn niet van toepassing.

Dit bestemmingsplan maakt de vestiging van nieuwe risicovolle inrichtingen of overige inrichtingen waarvoor veiligheidsafstanden gelden niet mogelijk. Evenmin vordt de vestiging van beperkt- en kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en/of binnen de veiligheidsafstand van overige inrichtingen mogelijk gemaakt.

Transport

Water:

Op basis van provinciaal onderzoek uit 2005 kan worden geconstateerd, dat in of binnen de invloedssfeer van het plangebied geen vaarwegen liggen, waarover qua aard en omvang dermate transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, dat dit zal leiden tot aandachtpunten op het gebied van externe veiligheid.

Weg:

Het plangebied ligt (deels) in de nabijheid van de Buitenring. Over deze weg vindt (in beperkte mate) transport van gevaarlijke stoffen plaats. Bij omgevingsbesluiten waar sprake is van transport van gevaarlijke stoffen in het plangebied en/of binnen het invloedsgebied hiervan (de 1% letaliteitsgrens voor het scenario 'koude BLEVE' is ca. 150 m), dienen de veiligheidsbelangen van het transport in overeenstemming met de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) van medio 2004 (gewijzigd en verlengd in 2008) te worden afgewogen.

In Bijlage 5 Externe Veiligheid staan de resultaten van de toepassing van de risicobenadering uit deze circulaire.

Samenvattend bestaat de verantwoording van het groepsrisico uit een afweging van de aanvaardbaarheid van de risico's aan de hand van een vast aantal onderwerpen door het bevoegd gezag, waarbij het advies van de regionale brandweer over de mogelijkheden tot rampenbestrijding en zelfredzaamheid wordt meegewogen.

Het blijkt dat een zeer geringe toename van het groepsrisico wordt veroorzaakt door de groei van het transport (factor 1,5) maar vooral door de voorgenomen planontwikkeling (factor 10 stijging). Het beschouwde wegvak heeft geen PR 10-6 contour; de wettelijke vereiste basisbescherming wordt geboden;

Geconcludeerd kan worden dat de toename van het groepsrisico verantwoord is. Het toekomstige worstcase groepsrisiconiveau ligt ongeveer een factor 30 onder de oriëntatiewaarde. Er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Ten aanzien van de nieuwe bouwvlekken die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, worden een aantal ruimtelijke maatregelen getroffen om de toename van het groepsrisico te beperken en/of de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid te verhogen. Deze maatregelen zijn in Bijlage 5 Externe Veiligheid van deze toelichting opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0019.png"Figuur : risicokaart provincie Flevoland, PR 10-6 contour

Spoor:

Het plangebied ligt deels in de nabijheid van de Flevolijn. Over deze spoorlijn zal naar verwachting vanaf 2015 transport van gevaarlijke stoffen gaan plaatsvinden. In verband hiermee is in 2001 (vooruitlopend op het Basisnet Spoor) een bestuurlijke afspraak gemaakt tussen de gemeente Almere en de Minister van Verkeer en Waterstaat. Verder is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (verder circulaire RNVGS) van toepassing.

Uit Bijlage 5 Externe Veiligheid kan geconcludeerd worden dat de wettelijke vereiste basisbescherming wordt geboden. Verder is er een kleine toename van het groepsrisico met ongeveer 20%. Het groepsrisico dient te worden verantwoord. De invoeringen van het Basisnet-Spoor leidt tot een sterke reductie van de externe veiligheidsrisico's zowel voor het PR als het groepsrisico (factor 25 lager).

Ten aanzien van de nieuwe bouwvlekken die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, wordt een aantal ruimtelijke maatregelen getroffen om de toename van het groepsrisico beperken en/of de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid te verhogen. Deze maatregelen zijn in Bijlage 5 Externe Veiligheid van deze toelichting opgenomen.

Buisleiding:

Het plangebied ligt binnen de toetsingsafstand (ca. 175 m) van een buisleidingenstrook. Het Structuurschema Buisleidingen (verder SBUI) is van toepassing. In de bestaande situatie wordt voldaan aan het SBUI. Uit bijlage Bijlage 5 Externe Veiligheid kan geconcludeerd worden dat wordt voldaan aan alle normen. Nadere maatregelen zijn niet nodig.

Conclusie

Voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen kan geconcludeerd worden dat externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie ervan.

5.7 Kabels En Leidingen

Riolering

Het grootste deel van het afgevoerde hemelwater zal schoon genoeg zijn om direct afgevoerd te kunnen worden naar de grachten. Daarbij komt dat een zeer variabele stroom als hemelwater ongunstig is voor de effectieve werking van de afvalwaterzuiveringsinstallatie tevens is de toevoer van hemelwater gunstig voor de kwaliteit van het oppervlaktewater.

De aanleg van een gescheiden stelsel is daarmee duurzaam. Aan de andere kant kunnen er bepaalde oppervlakken in het gebied zijn die een te negatieve invloed op de waterkwaliteit hebben (zoals de drukke wegen en grote parkeerplaatsen ). Om te voorkomen dat verontreinigingen die met het hemelwater afspoelen in het oppervlaktewater terechtkomen, zijn zuiverende voorzieningen nodig. Deze kunnen bestaan uit meer technische maatregelen (o.a. lamellenfilters, waterzuiverende bestrating, zoals aquaflow) en/of meer natuurlijke maatregelen als infiltratiebermen en helofytenfilters. Om verontreiniging van afstromend regenwater aan de bron te voorkomen is toepassing van duurzame, niet-uitloogbare, bouwmaterialen en straatmeubilair een vereiste.

Rioolgemaal

Er bevindt zich een rioolgemaal in het gebied. Het gemaalgebouw ligt aan de Weekstraat.

Nutsvoorzieningen

Algemeen

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen (K&L), gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatie verbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk omdat deze ligging duurzaam is; er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteitaanpassing en onderhoud gewaarborgd.

Evenwijdig aan de busbaan-tracés ligt, zoals gebruikelijk in Almere, de hoofd-infrastructuur voor de nutsvoorzieningen voor het plangebied.

Leidingenstraat

Aan de noodwestzijde van het plangebied, evenwijdig aan de Buitenring loopt een uitloper van de leidingenstraat van de Hogering.

De gemeentelijke leidingenstraat is de hoofdader voor het voeden van de verschillende stadsdelen.

Buisleiding

Een kleine strook aan de noordrand van het plangebied ligt binnen de toetsingsafstand (ca. 175 m) van een buisleidingenstrook. Deze toetsingsafstand is de afstand tot een buisleiding waarbuiten de invloed van de aardgastransportleiding op de omgeving verwaarloosbaar mag worden geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0020.png"

Afbeelding: Uitsnede kaart zonering buisleiding

Het streven is dit toetsingsgebied vrij te houden van woonbebouwing en bijzondere objecten. Afwegingen van planologische, technische en economische belangen kunnen echter wel leiden tot bebouwing in dit gebied. In dat geval dient minimaal het veiligheidsgebied (uitleggen) in acht te worden genomen. In het veiligheidsgebied zijn geen woonwijken, flatgebouwen en categorie I objecten, zoals bejaardenhuizen, scholen etc., toegestaan. Wel kunnen incidentele bebouwing, recreatieterreinen, industriegebieden en bijzondere objecten categorie II, zoals sporthallen, hotels en kantoorgebouwen < 50 personen en industriegebouwen in dit gebied gebouwd worden.

Hoogspanningsleiding

Ten zuiden van het plangebied loopt een hoogspanningsleiding van Tennet. Dit tracé is voorzien van een bufferzone van 135 meter. Een klein deel van deze zone valt binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Bij de betreffende gronden gaat het om de zuidelijke helft van de waterweg de Lage Vaart.

Straalverbindingen c.a.

Straalpaden worden door KPN gebruikt voor het doorgeven van telefoon-, radio- en televisiesignalen. Voor een goede signaaloverdracht moet tussen de zender en ontvanger een strook worden vrijgehouden van hoogopgaande elementen, en ook van windturbines. Voor het gebied rond Almere liep er een straalverbinding en wel die van Hilversum-Toren naar Lelystad-Toren. Deze straalverbinding is echter niet meer in gebruik.

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met alle in of nabij het plangebied aanwezige en voor de inhoud van het bestemmingsplan relevante kabels, leidingen. De aanwezige kabels en leidingen vormen geen belemmering voor de in het plangebied beoogde ontwikkelingen. De warmoezerij, op basis van de voorgenomen combinatie met kinderopvang en zorg/wonen te beschouwen als een categorie I object, ligt wel binnen het toetsingsgebied, maar buiten het veiligheidsgebied. Het is daarom niet nodig maatregelen te nemen.

5.8 Ecologie

Groen

In het Structuurplan Almere 2010 (september 2003) wordt voor het groen onderscheid gemaakt in parken, parkbossen en plantages. In de nota 'Almere Parkstad' (mei 2003) zijn de parken nader gedefinieerd. Zuidoever Weerwater, het Lumièrepark, het Beatrixpark (incl. J. Den Uylpark en Klein Brandtsportpark), het Vroege Vogelbos (incl. Beginbos) en het Fanny Blankes-Koenpark vormen de stadsparken.

De Oostelijke Groene Wig, de Westelijke Groene Wig, het Spanningsveld (incl. Bok de Korversportpark), het Ebenezer Howardpark / Laterna Magikapark, het Muzenpark, het Rie Mastenbroekpark, de Leeghwaterplas (incl. Hannie Schaftpark en Bos der Onverzettelijken), het Polderpark, het Meridiaanpark / Bosrandpark, welke onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan, de groenzone Buiten-Oost en Groenendaal vormen de wijk- en buurtparken. Het overige 'stadsgroen' wordt gevormd door buurtplantsoenen, tuinen en laanbeplantingen.

De kwaliteit van het groen wordt verbeterd waarbij de kenmerken van de deelgebieden worden benut. Door diverse projecten, zoals de warmoezerij en het theehuis wordt de gebruikswaarde van het groen voor de bezoekers van het gebied vergroot.

Blauw

In het Structuurplan Almere 2010 (september 2003) wordt voor het blauw onderscheid gemaakt in open water en vaargeulen (buitendijks) en regionaal water en stedelijk water (binnendijks). De Hoge Vaart en Lage Vaart worden betiteld als regionaal water. Laatstgenoemde loopt langs de zuidrand van het plangebied. Verder loopt een watergang vanuit de Lage Vaart zuidnoordwaarts door het plangebied. Het stedelijk water is lokaal oppervlaktewater en is in te delen in: kleine wateren in de stad zelf (tochten, sloten en vaarten), water in natuurgebieden (Lepelaarplassen) en water als onderdeel van het 'blauwe netwerk' overeenkomstig het Waterplan Almere (Lage Wetering via Weerwater richting Noorderplassen).

Voor de Almeerse watergangen gelden geen vrijwaringszones zoals bedoeld in het NVVP.

Het blauw krijgt meer ruimte in het plangebied. Zo wordt rondom de Natuurlijke Speelplek aan de noordrand van het plangebied een sloot gegraven waardoor een speeleiland gecreëerd wordt. Ook bij de warmoezerij worden sloten uitgegraven. Voor het Natuurbos hebben de Bosrandwerkgroep en Landschapsbeheer Flevoland plannen om een tweede watergang te graven die straks de Rode Loper van het Natuurbos afscheidt. Ook wordt de kleine sloot van de Seizoenenbuurt naar de Edenvaart verbreed en met natuurlijke oevers verrijkt. Op termijn komt er nog een waterverbinding tussen de Seizoenenbuurt en het bos. Tenslotte zal de havenkom in het centrumgebied groter worden.

Door het theehuis wordt de gebruikswaarde van het water voor bezoekers vergroot.

Natuur

Ecologische structuur

Het grootste deel van het plangebied ligt in een parkachtige en groene omgeving. Het zuidelijke deel heeft een meer open en polderachtige uitstraling. Het noordelijke en noordoostelijke deel van het gebied bestaat grotendeels uit bosgebieden.

Over het algemeen zal de ecologische kwaliteit van het gehele plangebied sterk verbeteren. De nieuwe functies zijn goed inpasbaar en verspreid over het gebied zodat de aantasting minimaal blijft. De versterking van de ecologische elementen (bosgebied, polderlandschap en tuingebied) zorgt voor diversiteit en kwaliteit in het gebied. De aanleg van natuurvriendelijke oevers zal een gunstig effect hebben op de visstand in het plangebied. In dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan enkele uitgangspunten van het Ecologisch Masterplan (zie 4.3.5), zo word bijvoorbeeld de natuur in de stad kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld.

Flora en Faunawet

Op grond van de Flora en Faunawet (2002) is het verboden beschermde planten te vernielen of te beschadigen, beschermde dieren te verstoren, verwonden of te doden. Daarnaast is het verboden rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten te beschadigen, weg te nemen of te vernielen. Ontheffing van deze regels is onder voorwaarde mogelijk voor onder andere bouwprojecten.

In 2010 is in het plangebied een inventarisatie uitgevoerd. Het rapport Inventarisatie beschermde Flora enFauna 2010 is opgenomen als Bijlage 3. Bij deze inventarisatie zijn in het plangebied drie beschermde plantensoorten in het plangebied aangetroffen. Hierbij gaat het om de Grote Kaardebol, het Ruige Klokje en de Brede Wespenorchis.

In het water van het Meridiaanpark is een soortarme visfauna aangetroffen. Naast de Kleine Modderkruiper zijn de hier voorkomende vissen van de meest algemene soorten van Nederland die weinig eisen aan de waterkwaliteit stellen. Vooral het rigoureus schonen van de sloten en vaarten heeft een ongunstig effect omdat hiermee paaigrond verdwijnt en er voor jonge vis geen beschutting of schuilmogelijkheid te vinden is.

Bij de uitgevoerde inventarisatie zijn vier soorten amfibieën gevonden: de kleine watersalamander, de bruine kikker, de meerkikker en de bastaardkikker. Dit zijn alle algemeen voorkomende soorten, net als veel vogelsoorten.

Onder de broedvogels die in het gebied voorkomen, zijn twee soorten jaarrond beschermd het gaat hierbij om de Sperwer en de Buizerd.

Naast het voorkomen van algemene zoogdieren als de egel, mol, bosspitsmuis en rosse woelmuis, zijn er ook waarnemingen gedaan van meer bijzondere vleermuizen.Vleermuizen gebruiken lijnstructuren zoals grachten en bomenrijen voor hun vliegroutes en als foerageergebied. Indien er veranderingen aan dergelijke lijnstructuren worden aangebracht, dient het effect hiervan op vleermuizen in kaart te worden gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0021.png"

Afbeelding: Tabel aangetroffen beschermde en bedreigde soorten (uitgezonderd broedvogels)

FF = Flora- en faunawet, met vermelding van beschermings-regime (1 = vrijgesteld van verboden (algemene soorten), 2 = overig, 3 = streng beschermd (HR IV/ bijlage 1 AMvB), JBS = jaarrond beschermd); HR = Habitatrichtlijn, met vermelding van de bijlage; RL = Rode lijst, met vermelding van categorie (GE = gevoelig, KW = kwetsbaar, BE = bedreigd, EB = ernstig bedreigd, VNW = in het wild verdwenen).

Vooraf aan de werkzaamheden dient ter plaatse van de bouwlocatie een aanvullend en op de locatie toegespitst flora en fauna onderzoek uitgevoerd te worden. Hierdoor worden de eventueel aanwezige beschermde dieren en planten in kaart gebracht en kan na mitigerende maatregelen worden gezocht. Het onderzoek dient als basis voor een eventuele ontheffing van de Flora en fauna wet. Broedende vogels mogen niet verstoord worden en hiervoor kan geen ontheffing aangevraagd worden. Indien bomen gekapt worden, moeten deze gecontroleerd worden op de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten. Nesten van bosuil, kerkuil, groene specht en grote bonte specht zijn, indien nog in functie, jaarrond beschermd onder artikel 11 van de Flora en faunawet. Voor een overzicht van de categorieën wordt hier verwezen naar de Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten(LNV) in Bijlage 4. Nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten en van ransuil zijn ook jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep.

Het kappen van bomen, verwijderen van vegetatie en overige werkzaamheden die verstorend kunnen werken voor broedende vogels vindt uitsluitend buiten het broedseizoen plaats. Het broedseizoen verloopt globaal van 15 maart tot 15 augustus, maar het verbod geldt ook voor vogels die buiten deze periode broeden.

Indien gebouwen gesloopt worden, moet onderzocht worden of er verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Een ontheffing voor overtredingen van verbodsbepalingen ten aanzien van vleermuizen kan alleen worden aangevraagd op grond van dwingende redenen van groot openbaar belang.

Bij werkzaamheden wordt dus voldoende rekening gehouden met de aanwezige flora en fauna in het plangebied. Ten aanzien van werkzaamheden geldt de gedragscode Flora- en faunawet. Daarmee is de bescherming uit de Flora- en faunawet voldoende gewaarborgd.

Natuurbeschermingswet

In de directe omgeving van het bestemmingsplan zijn geen gebieden gelegen die op grond van de Natuurbeschermingswet als Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument zijn aangewezen. Op grotere afstand liggen Lepelaarplassen, Markermeer en Oostvaardersplassen. Op grond van de afstand tot deze gebieden en de aard van het terrein, het gaat hier grotendeels om een bosgebied, kan worden uitgesloten dat vogelsoorten, waarvoor de Oostvaardersplassen zijn aangewezen, een ecologische relatie hebben met het plangebied van dit bestemmingsplan. Het kan dan ook uitgesloten worden dat er verstoring of verslechtering in dat gebied optreedt. Een (significant) negatief effect op de instandhoudingsdoelen van deze gebieden kan daarom worden uitgesloten.

Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur, maar wel in de nabijheid daarvan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0022.jpg"

Afbeelding: Ligging plangebied ten opzichte van de Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebied

Negatieve effecten op de Ecologisch Hoofdstruktuur kunnen echter net als bij het hiervoor genoemde Natura 2000-gebied worden uitgesloten. Eventuele geluidseffecten worden door de tussen het plangebied en de Ecologische Hoofdstructuur gelegen Buitenring van Almere duidelijk overtroffen en zijn daarom in dit kader niet relevant.

Boswet

De Boswet geldt voor gebieden die gesitueerd zijn buiten de op basis van de Boswet vastgestelde bebouwde kom. Het plangebied valt buiten de bebouwde komgrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0023.jpg"

Afbeelding: Bebouwde kom Boswet (groen)

Omdat het plangebied buiten de op basis van de Boswet vastgestelde bebouwde kom valt, is hier de Boswet van toepassing. Dat houdt in dat op vellingen de compensatieregeling op grond van de Boswet van toepassing is. Eventueel gekapte bomen moeten binnen drie jaar herplant worden. Onder bepaalde voorwaarden kan compensatie of ontheffing van de herplantplicht worden toegestaan. Het ministerie van LNV is hierbij formeel het bevoegd gezag; de taken op het gebied van uitvoering en handhaving van de Boswet liggen echter bij de provincie. Bij de provincie kan een verzoek worden ingediend voor ontheffing, uitstel of compensatie van de herplantplicht. Als herplanting niet ter plaatse kan plaatsvinden, maar elders zal gebeuren op gronden waar voorheen geen houtopstallen stonden, is sprake van compensatie.

Voor de woningbouwprojecten en de realisatie van de warmoezerij hoeven geen houtopstanden geveld te worden. Er worden wel bomen gekapt om de fruitboomgaard mogelijk te maken, daar vindt compensatie direct plaats in de vorm van de te planten fruitbomen.

5.9 Water

In deze paragraaf wordt aangegeven hoe en op welke wijze gevolg is gegeven aan de Watertoets.

Doel van deze watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen in beschouwing zijn genomen bij dit plan. Voor het goed doorlopen van een Watertoets is de inbreng, "het advies" van de waterbeheerder, het waterschap Zuiderzeeland bij deze actualisatie essentieel.

De waterhuishouding in het plangebied en de te nemen maatregelen worden op basis van het rapport "Waterhuishouding Almere Buiten", het rapport "Maatregelen watersysteem Almere Buiten", het ontwikkelingsplan De Meridiaan en het advies van het Waterschap (gesprek met J. Eerens ) beschreven.

Waterhuishouding.

In het plangebied zijn 2 peilgebieden te onderscheiden, die door een stuw nabij de spoorlijn van elkaar zijn gescheiden. Het gebied met het hogere peil maakt onderdel uit van het peilgebied van Almere Buiten. Het gebied met het lagere peil staat rechtstreeks in contact met de Lage Vaart en maakt onderdeel uit van dit peilgebied.

Het noordelijk deel van het plangebied met het hogere peil van Almere Buiten.

Het oppervlaktewater in het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem van geheel Almere-Buiten. Omdat er behalve neerslag geen andere wateraanvoer is en er lekverliezen uit het watersysteem van Almere Buiten optreden, kan in de zomerperiode een verlaging ten opzichte van het streefpeil optreden. De schommelingen die als gevolg hiervan optreden blijven overigens binnen de tolerantie van het peilbesluit. De waterbodem is doorgaans kleiig/venig.

Maatgevend voor de inrichting van het openbaar gebied (vloerpeilen weghoogten) is een maximale peilstijging van de Lage Vaart van 1.20 m tot een peil van 5.0 m -NAP. Het Lage Vaartwater kan immers ook over de vaste stuw(en) het woongebied instromen.

Uit de berekeningen blijkt dat weliswaar de genormeerde peilstijgingen niet worden overschreden, maar dat dit gepaard gaat met afvoeren vanuit geheel Almere-Buiten naar de Lage Vaart die groter zijn dan de nu geldende afvoer van 1.5 l/sec/ha.

Het oppervlaktewaterpeil in Almere Buiten is hoger ingesteld dan het peil in de Lage Vaart. Dit voorkomt dat de kwel, die voedselrijk, brak en ijzerhoudend is, de oppervlaktewater kwaliteit te veel negatief kan beïnvloeden. De stijghoogte in het 1e watervoerende pakket bedraagt gemiddeld NAP -5.3m. Bij deze overwegingen is een peil van - 5.8 m. NAP ingesteld .Daarnaast krijgt het water bij een gestuwd systeem geen import van water uit de Lage Vaart, dat rijk aan nutriënten, algen, mest en bestrijdingsmiddelen is.

Het zuidelijk deel van het plangebied met het peil van de Lage Vaart

Het oppervlaktewater in het zuidelijk deel van het plangebied staat rechtstreeks in contact met de Lage Vaart. Het heeft het zelfde streefpeil als deze Vaart . Omdat de Lage Vaart een van de bemalen hoofdvaarten is, kunnen hier door de aanvoer van hemelwater uit het gehele te ontwateren gebied (Zuidelijk en Oostelijk Flevoland), grote peilschommelingen optreden. Er moet rekening gehouden worden met een peilstijging van ca. 1.2 m. t.o.v. het streefpeil van - 6.20 NAP. Vergroting van de waterberging draagt hier direct bij aan het oplossen van de wateropgave voor Zuidelijk en Oostelijk Flevoland.

De waterkwaliteit van de Lage Vaart is slecht tot matig. Vooral nutriënten spelen hierbij een rol. Bij stilstaand water is de kans groot op algenbloei.

Dit deel van het plangebied is goed geschikt om natuurvriendelijke oevers te realiseren. Een moerassig gebied met veel water(loopjes) is hier mogelijk, doordat het o.a. door de peilschommelingen voldoende in beweging zal zijn.

Het verschil in peil tussen het noordelijk en zuidelijk deel en de afvoer via een stuw kan een mogelijkheid bieden om hier een waterspeelplek te realiseren.

Inrichting van het plangebied

Om de waterkwaliteit/waterkwantiteit in het plangebied en daarmee voor het gehele watersysteem in Almere-Buiten, te verbeteren, is het nodig een aantal maatregelen te nemen. Op basis van bovengenoemde rapporten zijn voor het plangebied naar oordeel van het Waterschap en de gemeente in ieder geval de volgende maatregelen in beeld:

  • Het vergroten van berging en verbetering v/d kwaliteit.
  • Door middel infiltratie, de realisatie van extra water en aanleg natuurvriendelijke oevers
  • Het baggeren van de grachten en het uitvoeren van goed maaibeleid

De watergangen in Almere Buiten bieden nu doorgaans een saai en utilitair beeld. Door het aanbrengen van differentiatie in de ruimtelijke inrichting van de grachten en plassen wordt dit beeld verlevendigd. De grachten kunnen zo een meer eigen karakter krijgen.

Door het maken van natuurvriendelijke oevers kan de eenvormigheid van de watergangen worden omgezet naar veelvormigheid en variatie. De oevers van de wateren in het plangebied hebben veelal geen natuurvriendelijke inrichting . Een deel van de watergangen in het plangebied zou een dergelijke inrichting kunnen krijgen met een afgestemd beheer en onderhoud. Dit met het oog op het toewerken naar een duurzaam waterbeheer.

Het ligt hierbij voor de hand dat de realisatie van de benodigde voorzieningen waar mogelijk worden gecombineerd met het vergroten van de ecologische potenties.

Waterkwaliteit

Uit onderzoek en de bestaande gegevens blijkt dat de te verwachten waterkwaliteit in geheel Almere-Buiten inclusief plangebied matig is. Vooral in droge perioden kan de kwaliteit extra verslechteren mede doordat er geen aanvoer van water is voorzien, er weinig doorstroming is en de waterdiepte is afgenomen. Daarbij zal door de grootte van het watersysteem, de verblijftijden in het water met name in de zomer hoog zijn. Daarbij kan in droge perioden, zonder aanvullende maatregelen, het streefpeil niet worden gehandhaafd.

Hierdoor zal een overmatige algengroei en een laag zuurstofgehalte kunnen optreden en daarmee zijn er problemen te verwachten voor het leven in het water er treedt vissterfte op, de aanblik ervan verslechterd en er treedt stankoverlast op.

Om de waterkwaliteit te verbeteren zijn hier het verdiepen, baggeren, van de grachten en de aanleg van natuurvriendelijke oevers de voor de hand liggende opties

Waterpeil

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatief effect op het waterpeil in het gebied.

Natuurvriendelijke oevers

Een natuurvriendelijke oever is toegankelijk voor fora en fauna. Door het maken van natuurvriendelijke oevers krijgen de eenvormige watergangen in het Meridiaanpark veelvormigheid en variatie. De huidige oevers zijn veelal niet natuurvriendelijk, want een harde beschoeiing is een belemmering voor de groei van natuurlijk groen en een obstakel voor dieren. Met het oog op een duurzaam waterbeheer krijgt een deel van de watergangen in het plangebied natuurvriendelijke oevers, met een afgestemd beheer en onderhoud. Het ligt voor de hand dat de realisatie van deze oevers waar mogelijk wordt gecombineerd met andere ecologische verbeteringen.

Het Waterschap

Het Waterschap heeft een budget beschikbaar gesteld waar natuurlijke oevers van zijn gerealiseerd. Hierbij zijn enkele randvoorwaarden gesteld. Vooral belangrijk is dat de aanleg van de natuurvriendelijke oevers de ecologische kwaliteit van de oever en het watersysteem moet verhogen: er dient een optimale afweging gemaakt te worden tussen de ecologie van de oever, bosrand en watergang. Verder moet bij het ontwerp rekening worden gehouden dat de oevers toegankelijk blijven voor onderhoud, tenzij er voor begrazing wordt gekozen. Door uitbreiding van de Keur is nieuwe regelgeving van het waterschap ook van toepassing voor steigers, vlonders en oeverconstructies.

Riet

Rietkragen zijn deel van een natuurvriendelijke oever, en in het poldersfeergebied in het Meridiaanpark reeds aanwezig, soms te uitbundig, want riet heeft de neiging tot woekeren. Daarom is een rietbeheerplan opgesteld om de rietkraag in toom te houden. In samenspraak met bewoners zijn er stukken aangewezen die één à twee keer per jaar gefaseerd worden gemaaid, wat betekent dat het riet wat lager wordt en zich niet zo ver ontwikkelt in het water. Ook zijn er stukken die maar eens in de twee jaar worden gedaan. Ook de vele rietoevers zullen onder dit regime vallen. Waar het riet blijft staan, zal de strook bij voorkeur twee meter breed zijn. Er zitten amfbieën en andere flora en fauna die er gedijen en daarom krijgt de natuur wat meer de vrije hand. Tussen 15 maart en 1 september wordt hoog riet niet gemaaid om de vogels die er broeden niet te verstoren. Vogelaars hebben bij tellingen in 2009 en 2010 al geconstateerd dat dit nieuwe beleid een gunstig effect op de broedvogelbevolking heeft gehad.

5.10 Bodemkwaliteit

Bodem

Het huidige plangebied is grotendeels onbebouwd en voor een klein deel bebouwd. Het onbebouwde deel is deels ingericht als grasveld, borders met struiken of bomen en bosgebied of als akker deels ingericht als verhard terrein t.b.v. wegen. De ondergrond bestaat uit afzettingen, veelal kleilagen afkomstig uit het tijdvak Holoceen. Deze afzettingen zijn gelegen op een zandpakket afgezet in het tijdvak Pleistoceen.

Voor de gronden waar graafwerkzaamheden plaats gaan vinden voor bijvoorbeeld de realisatie van nieuwe woningen zijn gezien het grondgebruik in het verleden geen verontreiniging van de gronden te verwachten. De bodemkwaliteit vormt daarom geen milieuhygiënische belemmering voor de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen.

5.11 Archeologie En Cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische, en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

Archeologische waarden

In het plangebied liggen (nog) geen wettelijk beschermde vindplaatsen. Delen van het plangebied van dit bestemmingsplan hebben een archeologische verwachtingsgraad en zijn op de Archeologische Beleidskaart van Almere aangeduid als selectiegebied. De selectiegebieden uit de Archeologische Beleidskaart Almere zijn in dit bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie 1” (zie 3.1Bestemmingen en Artikel 15 Waarde - Archeologie 1 ), waardoor de bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden in het gebied gewaarborgd worden.

Verder geldt, conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988, een meldingsplicht in geval tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden archeologische sporen en of vondsten worden aangetroffen. Dit houdt in dat de aanwezigheid van bodemvondsten ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aan de stadsarcheoloog gemeld wordt zodat in gezamenlijk overleg met de uitvoerder maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3APQ01-vg02_0024.jpg"

Afbeedling: Uitsnede Archeologische Beleidskaart

In het plangebied zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere (hierna: ABA) diverse grote en kleine Selectiegebieden aangegeven.

Er zijn geen scheepswrakken bekend, maar die kunnen er wel liggen.

In de Archeologieverordening worden regels gegeven die het bestuur hanteert in de omgang met bekende en verwachte archeologische waarden die zijn aangegeven op de ABA (zie paragraaf 4.3.6 Socialestructuur, onderwijs en cultuur).

Historische-geografische waarden

Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. In het plangebied zijn geen historisch-geografische waarden bekend.

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar doorheen de rivier de Eem stroomde. Door het alsmaar natter worden, gepaard gaand met het oprukkende veen en de oostwaartse verplaatsing van de kust, is het gebied van Almere rond circa 4000 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied waar de zee twee keer per dag binnendringt: er zijn openingen in de kust ontstaan.

Wonen hier wordt steeds moeilijker en is uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd is het goed toeven hier. Een landschap vol allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens het Mesolithicum en het vroege Neolithicum is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw.

Rond het jaar nul is in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Mare Flevum of Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstaat het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit is en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd wordt.

De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Op de Zuiderzee is zeker al in de Middeleeuwen gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere (maar niet in dit plangebied) zijn gevonden.

Het stroomgebied en de delta van de voormalige rivier de Eem vormen een belangrijke aardkundige waarde. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het stroomgebied van de Eem in de Steentijd.

Resten van de bewoning door de eeuwen heen,liggen overal in Almere in de ondergrond en kunnen ook in het onderhavige plangebied worden verwacht.

(Steden)bouwkundige waarden

Almere heeft (nog) geen bouwkundige monumenten.

5.12 Overige Aspecten

Overige aspecten

De aspecten afval, afvalstoffen, trilling en turbulentie zijn niet relevant voor de inhoud van dit bestemmingsplan.

Licht

Er is geen sprake van bronnen van lichthinder in het plangebied. De grote groen- en bosgebieden binnen het plangebied zijn relatief donker. Slechts de hoofd fiets- en voetgangersroutes zijn verlicht.

5.13 Handhaving

Belangrijke redenen voor handhaving zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen; een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen voorlichting, afwijkingsprocedures en bouw-, aanleg- en sloopvergunningen worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn ondermeer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door de handhaafbaarheid van de planregels en het afwijkingsbeleid.

De gemeente streeft naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden. Ook worden er aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Planning En Fasering

Het plan zal gedurende een aantal jaren worden uitgevoerd. Voor de herinrichting van het park worden eerst inrichtingsplannen gemaakt. De bebouwingslocaties worden in ontwikkeling genomen als initiatiefnemers zijn gevonden die het beoogde programma kunnen uitvoeren. Als eerste wordt de Centrumlocatie uitgewerkt, om het centrum af te maken. Gronduitgifte is mogelijk als het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Ter voldoening aan de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juli 2014 is paragraaf 6.2 aangevuld.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de integrale gebiedsontwikkeling van het Meridiaanpark. Het exploitatiegebied is kleiner dan het bestemmingsplangebied. De geraamde kosten van de ontwikkeling zijn hoger dan de geraamde inkomsten. De door de raad op 15 april 2010 vastgestelde grondexploitatie sluit met een tekort. Dekking hiervan vindt plaats via het weerstandvermogen. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.

Planschade

Burgemeester en wethouders kunnen een tegemoetkoming toekennen in de schade, die is veroorzaakt door een bestemmingsplan. Het gaat om schade die redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort
te blijven. Deze zogenaamde 'planschade' kan ontstaan door inkomensderving of waardevermindering van onroerende zaken.

Het is raadzaam om bij ieder bestemmingsplan vooraf in te schatten of het bestemmingsplan een oorzaak zou kunnen zijn voor planschade. Ook is het raadzaam om een risico-analyse te maken als schade aan de
orde is. Het is ook mogelijk om privaatrechtelijke afspraken te maken over de vergoeding van planschade en voor wiens rekening deze is.

Op basis van een intern uitgevoerde planschaderisicoanalyse is geconcludeerd dat er enig risico
op planschade bestaat. Deze kosten zullen worden verdisconteerd in de grondprijs of opgenomen worden in een met de ontwikkelaar te sluiten overeenkomst.

Exploitatieplan

Artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening

  1. 1. De gemeenteraad stelt een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.
  2. 2. In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen of indien: (verkorte tekst)
    1. a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
    2. b. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
    3. c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.

De grondexploitatie is te verdelen in kosten voor herontwikkeling van het park en kosten en opbrengsten van een viertal te bebouwen deelgebieden.

De centrum locatie is volledig in eigendom van de gemeente. Kostenverhaal vindt plaats door uitgifte van grond. Aan de ontwikkeling van het theehuis zijn geen noemenswaardige kosten toe te schrijven. Kostenverhaal doet hier daarom niet ter zake. De gronden waar bebouwing voor de warmoezerij wordt gerealiseerd zijn ook volledig in eigendom van de gemeente.

De havenkomlocatie is echter grotendeels in eigendom van het Rijks vastgoed en ontwikkelingsbedrijf (hierna Rvob) en slechts gedeeltelijk in eigendom van de gemeente Almere. Voor dit gebied wordt een uit te werken bestemming opgenomen. Kostenverhaal is hier dus niet verzekerd door de grondpositie van de gemeente. Ook is er nog geen privaatrechtelijke overeenkomst ten behoeve van kostenverhaal gesloten met de andere eigenaar van de te bebouwen gronden. De gemeente is daarom verplicht om gelijktijdig met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen waarin het kostenverhaal wordt zeker gesteld. De gemeenteraad heeft hiertoe gelijktijdig met het bestemmingsplan het exploitatieplan 'De Havenkom' vastgesteld. Uit paragraaf 5.9 van het exploitatieplan blijkt dat de geraamde opbrengsten hoger zijn dan de geraamde kosten. De beoogde exploitatie van dit deelgebied is positief (bij privaatrechtelijk kostenverhaal, bij verwerving of onteigening). Hiermee voldoet het bestemmingsplan 'Meridiaanpark, Bosrandpark en Oostrandpark' eveneens aan de financiele vereisten van de ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 5.1).

De kosten voor de nieuwe inrichting van het park kunnen niet worden verhaald omdat er geen relatie is met de bouwplannen in het plangebied.

6.3 Inspraak, Overleg En Vaststelling

Inspraak

Bij de totstandkoming van het ontwikkelingsplan De Meridiaan is een uitgebreid participatietraject met bewoners en belanghebbenden doorlopen (zie 6.5). In dit bestemmingsplan wordt niet afgeweken van de uitkomsten van dit traject. In het deel van het plangebied wat niet opgenomen is in ontwikkelingsplan De Meridiaan, worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

De volgende inhoudelijke aanpassingen vloeien voort uit het participatietraject:

Appartementen Bloemenbuurt

Na bezwaren van bewoners en gemeenteraadsleden is het geplande appartementencomplex in de Bloemenbuurt, in de zuidpunt van de Meridiaan uit de plannen geschrapt.

Ontsluiting warmoezerij

Bewoners hebben geadviseerd de warmoezerij niet via de Dagenweg en de Weekstraat te ontsluiten, maar met een eigen aansluiting. Dit advies is gedeeltelijk overgenomen. Indien het noordelijke gedeelte van de boswoningen wordt ontwikkeld, wordt daarvoor ook een ontsluitingsweg aangelegd. Deze weg zal dan tevens als ontsluitingsweg voor de warmoezerij dienst doen. Tot die tijd wordt de warmoezerij ontsloten via de Dagenweg, de Weekstraat en vervolgens het Maurice Garinpad. De boswoningen worden echter niet binnen dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

Maatschappelijke voorziening Paletlaan

In de Nota van Uitgangspunten was in het Meridiaanpark, langs de Paletlaan een maatschappelijke voorziening gepland. In het huidige bestemmingsplan is de locatie bestemd voor semi-permanente bebouwing voor een onderwijsvoorziening. Momenteel is er geen behoefte aan een dergelijke voorziening.

In het plan zijn op andere locaties verschillende maatschappelijke voorzieningen opgenomen, zoals in de plint van zowel de centrumlocatie als de havenkomlocatie. Daarnaast is er mogelijkheid voor maatschappelijke voorzieningen bij de warmoezerij. Daarom is de locatie langs de Paletlaan, mede op advies van bewoners, in het ontwikkelingsplan vervallen.

Terraswoningen Havenkom

De klankbordgroep en omwonenden hebben voorgesteld de bebouwing van de Havenkom in de vorm van terraswoningen te realiseren.Het hoogste punt van het gebouw zou bij het spoor gesitueerd moeten zijn. en die keuze direct alszodanig te bestemmen. De terrassen die in deze variant ontstaan bieden de mogelijkheid tot een groen aanzicht van het gebouw. In eerdere versies van het ontwikkelingsplan werd door de gemeente voorgesteld om een gebouw te realiseren waarvan het hoogste punt aan het water van de Havenkom ligt, het Havenfrontgebouw. Deze laatste variant heeft om stedenbouwkundige en financiele redenen de voorkeur van de gemeente. Beide varianten zijn in het ontwikkelingsplan opgenomen. De gemeenteraad heeft bij vaststelling van het ontwikkelingsplan ingestemd met het voorstel om hierover nog geen definitieve beslissing te nemen, maar dit mede af te laten hangen van de marktomstandigheden op het moment van uitgifte. Dat is ook de reden waarom er voor deze locatie een uit te werken bestemming is opgenomen.

Rode Loper

Omwonenden hebben ook voorgesteld om in het zuidelijk deel van het plangebied de Rode Loper exclusief te bestemmen voor voetgangers of juist te combineren met de bestaande fietsroute, in verband met de aanwezigheid van loslopende honden. Deze suggestie is niet overgenomen. deze problematiek is niet door middel van het instrument bestemmingsplan op te lossen, maar dient met het daartoe geëigende publieke instrument aangepakt te worden.

Ter inzage legging

Vanwege de verstreken tijd tussen het participatietraject en de vertaling van het ontwikkelingsplan in het bestemmingsplan, wordt een voorontwerp van dit plan zes weken ter inzage gelegd. Een ieder mag in die termijn een inspraakreactie indienen bij het college van burgemeester en wethouders. Tijdens de ter inzage legging wordt ook een inloopavond georganiseerd, waar het plan ingezien kan worden en vragen gesteld kunnen worden.

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft ter in zage gelegen van maandag 11 juni 2012 tot en met maandag 23 juli 2012. Naar aanleiding van de ter inzagelegging zijn drie inspraakreacties ingekomen. Hieronder volgt een weergave van de inspraakreacties en de gemeentelijke reactie daarop.

De inspraakreacties zijn genummerd van 1 tot en met 3 en daarna onderverdeeld naar de verschillende opmerkingen die in de inspraakreactie gemaakt zijn. Deze opmerkingen zijn per inspraakreactie genummerd vanaf 1. Direct onder iedere opmerking is de bijbehorende reactie van de gemeente weergegeven.

Inspraakreactie 1:

Opmerking 1:

Inspreker verzoekt het college het bestemmingsplan op drie plekken te wijzigen om een burgerinitiatief gericht op het exploiteren van een moestuincomplex mogelijk te maken, waar diverse onderdelen van de Almeerse Principes kunnen worden uitgevoerd.

Aangegeven voorkeursgebieden voor dit initiatief zijn het gebied tussen Paletlaan en Victoria Regiapad, het gebied tussen Paletlaan en Paardebloemstraat/Waterleliestraat en het gebied tussen Decemberpad en Jaap Edenpad.

Inspreker geeft aan deze stukken land uitstekend geschikt te vinden voor het aanleggen van diverse soorten burgerinitiatieven, commerciële en nietcommerciële plannen, waarbij het principe van de eetbare stad, zelfvoorziening in voedselproductie, terugdringen van de ecologische voetafdruk en educatie van ‘gewone’ Almeerse burgers, geheel volgens de Almeerse Principes, een hoofdrol kunnen spelen. Inspreker vindt dat dit soort initiatieven niet plaats dienen te vinden in de periferie van de stad, maar zoveel mogelijk in de bestaande stad.

Gemeentelijke reactie op opmerking 1:

De gemeente staat open voor ideeën en participatie van omwonenden. Zo wordt bijvoorbeeld het Natuurbos in het Meridiaanpark al jaren beheerd door een vereniging van bewoners in samenwerking met Landschapsbeheer Flevoland. De gronden in het Meridiaanpark komen echter niet voor uitgifte aan particulieren in aanmerking. Het is een openbaar park dat een breed publiek dient. De wens van inspreker zal er toe leiden dat een stuk van het park omheind wordt en onttrokken wordt aan de openbaarheid. Het zal dan niet meer voor iedereen beschikbaar zijn, zoals het Natuurbos dat wel is. De gemeente wil het park openbaar toegankelijk houden. Het gedeelte bij het Decemberpad en Jaap Edenpad maakt deel uit van de Warmoezerij. Daarvoor worden al plannen uitgewerkt. In het deel tussen de Paletlaan en de Victoria Regiastraat/ Paardenbloem/ Waterleliestraat wordt een drietal kwadranten ‘doorontwikkeld’ in overleg met bewoners. Participatie bij de invulling van deze tuinkamers is daar mogelijk.

Deze opmerking geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

Inspraakreactie 2:

Opmerking 1:

Het geldende bestemmingsplan geeft aan dat een gedeelte (bij het spoor) van het gebied bij de havenkom bebouwd kan worden tot 5 meter hoog. Het andere gedeelte heeft als bestemming ‘uit te werken groen’. De woning van inspreker in de Samarindastraat kijkt uit op het gedeelde dat nu de bestemming ‘uit te werken groen’ heeft, om die reden is inspreker overgegaan tot aankoop van de woning. Indien er de mogelijkheid van bebouwing was geweest, had inspreker de woning nimmer gekocht. Inspreker hecht zeer veel waarde aan een vrij en groen uitzicht.

Gemeentelijke reactie op opmerking 1:

De regeling 'uit te werken centrumdoeleinden' in het 'oude', nu nog geldende bestemmingsplan, staat een maximale goothoogte c.q. boeiboordhoogte van 15 meter toe, waarbij van maximaal 5 procent van het hele bestemmingsvlak tot 25 meter goothoogte c.q. boeiboordhoogte mag bedragen. Daarnaast is er een uitzondering voor gebouwen voor maatschappelijke doeleinden, te weten kerktorens en klokketorens, die een maximale goothoogte c.q. boeiboordhoogte van 50 meter mogen hebben. Binnen de regeling 'uit te werken groendoeleinden' in het 'oude' bestemmingsplan mag slechts beperkt gebouwd worden.

De gemeenteraad is echter bevoegd om een andere bestemmingsregeling voor de gronden binnen zijn gemeente vast te stellen en heeft daartoe een grote mate van beleidsvrijheid. De geldende bestemming biedt geen garantie dat deze bestemming eeuwigdurend is. In het ontwikkelingsplan 'De Meridiaan' zijn met instemming van de gemeenteraad een aantal nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen. Deze bouwmogelijkheden krijgen nu in dit 'nieuwe' bestemmingsplan hun juridische regeling.

Om de bouwplannen die in het ontwikkelingsplan 'De Meridiaan' zijn voorgesteld op deze plaats ruimtelijk zo goed mogelijk in te passen, is de bestemming Artikel 5 Gemengd- Uit te werken op deze plaats binnen het plangebied neergelegd.

Wanneer een bewoner schade meent te lijden door een verandering van de planologische regeling in zijn omgeving, kan hij een claim tot tegemoetkoming in die schade indienen als het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden.

Opmerking 2:

Inspreker is van mening dat de bebouwing van het Meridiaanpark in strijd is met de parkennota en de nota Levend in het groen van de gemeente Almere. Inspreker vindt het onbegrijpelijk dat wederom een stukje groen in Almere bebouwd zal worden.

Gemeentelijke reactie op opmerking 2:

Op 19 maart 2009 stelde de gemeenteraad, in vervolg op de nota ‘Almere Parkstad’ uit 2003, de nota ‘Almere levend in groen’ vast. De nota geeft nieuwe kaders in de discussie hoe om te gaan met doorontwikkeling en de behoefte van de stad, bouwen in het groen en herinvesteringen in het groen. De raad stemde in met een ‘maatwerk’-behandeling per gebied. De nota geeft vervolgens een aantal specifieke locaties aan waar deze discussie een rol speelt. Eén van deze specifieke locaties is het Meridiaanpark. In de bijlage van de nota worden de locaties nader toegelicht en wordt de opgave aangegeven om van het centrale deel van het Meridiaanpark ‘een aantrekkelijke plek aan de havenkom te maken met (woon)bebouwing en horeca die grote bezoekersaantallen aankan’. Vervolgens heeft de raad op 23 april 2009 de Nota van uitgangspunten voor de Meridiaan met algemene stemmen vastgesteld. Waarna op 15 april 2010 is kennisgenomen van het ontwikkelingsplan ‘De Meridiaan’ en ingestemd met een aantal hoofdkeuzes en deelprojecten. Een van deze deelprojecten is de bouw van circa 193 appartementen in het Centrumgebied en rond de Havenkom. Met de herhaalde instemming met deze 'maatwerk'-voorstellen voor dit gebied geeft de gemeenteraad impliciet aan voor dit project af te willen wijken van het beleid in de nota ‘Almere Parkstad’.

Deze opmerking geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

Opmerking 3:

Inspreker is van mening dat de beweegredenen van de gemeente totale nonsens zijn. Het park zou verwilderd en niet onderhouden zijn en daardoor dient het park opgeknapt en aantrekkelijk gemaakt te worden, zodat deze weer gebruikt zal worden door de bewoners van Almere. Inspreker geeft aan dat het lijkt alsof de gemeente dus gewoon zelf kan stoppen met het onderhoud, waardoor vervolgens (schijnbaar) een legitieme reden ontstaat om het park te gaan bebouwen.

Gemeentelijke reactie op opmerking 3:

Beheersaspecten worden niet geregeld in een bestemmingsplan. Het kan echter wel een aanleiding zijn om, zowel in woon-, bedrijfs- als parkgebieden, tot een herontwikkeling over te gaan. In heel Almere zijn in het begin van haar bestaan veel snelgroeiende bomen geplant. Groot voordeel van deze pioniers was dat er al gauw veel groen met 'body' ontstond. Het nadeel van deze bomen is dat ze een betrekkelijk kort leven hebben. Het zijn supersnelle groeiers, maar geen duurzame bomen. Ze worden ‘wijkers’ genoemd, na bepaalde tijd moeten ze gekapt worden. Het plangebied van het Meridiaanpark staat ook vol met deze ‘wijkers’, waarvoor nu de tijd voor omvorming naar een meer duurzame invulling is gekomen. In de plannen voor deze omvorming zijn ook bouwplannen opgenomen aan de havenkom in de vorm van het ‘Havengebouw’. Een bouwwerk met allure, met het front aan het water.

Deze opmerking geeft de gemeente geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

Opmerking 4:

Inspreker vraagt zich af hoe een flatgebouw van 33 meter hoog in het aantrekkelijk maken van het park past, zodat het gebruikt zal worden door de bewoners van Almere (of worden hiermee soms de nieuwe bewoners van Almere die in het flatgebouw gaan wonen bedoeld?).

Gemeentelijke reactie op opmerking 4:

In het vastgestelde ontwikkelingsplan Meridiaan wordt de opbouw van het gebied in sferen beschreven. De Meridiaan gaat uit vier sferen bestaan, die met elkaar een aantrekkelijk gebied vormen. Het zijn de sferen bos, tuin, centrum en polder. Het gebied rond de Havenkom is zowel deel van het park als van het centrum. Het krijgt een sfeer, die naadloos aan gaat sluiten op het vernieuwde centrum van Almere Buiten. Deze centrumsfeer wordt gerealiseerd door menging van functies (woningbouw, recreatie en horeca met terrassen), intensief grondgebruik en hoge bebouwing die het einde van het centrum markeert. Aan het water is er de mogelijkheid om boten aan te leggen en een ‘terrasje te pakken’. Hiermee ontstaat een levendig gebied.

Deze opmerking geeft de gemeente geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

Opmerking 5:

Inspreker geeft aan dat in het voorontwerp is gekozen voor de mogelijkheid van bebouwing van de havenkom tot een hoogte van 33 meter. Met deze hoogte wordt naar mening van inspreker absoluut geen rekening gehouden met de huidige bewoners van de Samarindastraat. Door een flatgebouw van 33 meter hoog bij de havenkom te plaatsen, wordt het uitzicht van de parkwoningen (dat zijn de woningen van de Samarindastraat die op het Meridiaanpark uitkijken) onaanvaardbaar aangetast. Er wordt wel gezegd dat dit niet het geval is omdat er een bomenrand tussen de woningen en de flat staat, maar dit is pertinent onwaar aangezien inspreker ondanks de bomen gewoon een vrij uitzicht heeft op de havenkom en het gebied daaromheen.

Gemeentelijke reactie op opmerking 5:

De toekomstige hoogbouw wordt zorgvuldig ingepast in het geheel. Belangrijk punt wat in het oog gehouden wordt is voldoende afstand te houden tot de bestaande laagbouw aan de Samarindastraat. De hoogbouw van maximaal 33 meter staat op minstens 100 meter afstand, de middelhoogbouw van maximaal 14 meter staat op minstens 80 meter afstand van de woningen van de Samarindastraat.

De nieuwe bebouwing zal –zeker in de winter- zichtbaar zijn vanuit de bestaande woning. De nieuwbouw staat echter op een flinke afstand van de bestaande bebouwing (zie vorige alinea). Bovendien wordt het gebied rond de nieuwbouw ingericht als park, waardoor het zicht op de nieuwe bebouwing gefilterd wordt. Daarmee wordt een aanvaardbaar woonklimaat gecreëerd.

De bebouwing wordt voor auto’s ontsloten vanaf de Buenos Airesstraat. Geparkeerd wordt in een gebouwde parkeervoorziening aan de zijde van het spoor. De kant van de Samarindastraat heeft daardoor geen extra belasting van autoverkeer.

Zoals afgesproken in het vastgestelde ontwikkelingsplan wordt de uiteindelijke keuze voor de bebouwing pas gemaakt op het moment dat het complex wordt uitgegeven. Er moet dan eerst een uitwerkingsplan gemaakt worden, waarin de precieze regeling voor de bebouwing wordt weergegeven. De precieze regeling moet binnen de kaders van de in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen uit te werken bestemming blijven.

Deze opmerking geeft de gemeente geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

Opmerking 6:

Inspreker vraagt zich af waarom er juist voor gekozen is om een dergelijke flat in een van de weinige stukjes groen van Almere Buiten te plaatsen. Naar mening van inspreker zijn er nog voldoende stukken braakliggende grond waar een dergelijke flat op geen bezwaren zou stuiten. Kiezen voor een dergelijke flat in een gebied waar mensen juist zijn komen wonen voor het groen, is onacceptabel volgens inspreker. De gemeente Almere houdt hierdoor totaal geen rekening met de reeds bestaande bewoners. Inspreker vraagt zich daarnaast ook ten zeerste af wat de noodzakelijkheid is van de geplande bebouwing op exact die plek. Inspreker vraagt zich af of wel bekeken is welke mogelijkheden in Almere Buiten er nog meer zijn om en gebouw van dergelijke omvang te realiseren.

Gemeentelijke reactie op opmerkingen 6:

De belangrijkste reden om op deze plek bebouwing te realiseren is het maken van een verbinding tussen Centrum Buiten, de Meridiaan en de Evenaarstrip, waarmee het centrale stadsdeelpark en het stadsdeelcentrum met elkaar verbonden worden. De geprojecteerde hoogbouw past bij de hoogtes zoals die gerealiseerd zijn in Centrum Buiten (hoogte toren boven Albert Heijn is 36 meter).

Appartementen worden vooral bewoond door 1 en 2 persoonshuishoudens. Deze bewoners hechten vaak extra belang aan wonen in de nabijheid van voorzieningen. Het Centrum Buiten en zijn directe omgeving is daarom een geschikte locatie voor appartementen.

Ten derde is de bebouwing ook van belang voor de exploitatie van de te realiseren plannen. Met verkoop van de grond wordt het plan financiëel haalbaar gemaakt.

Deze opmerking geeft de gemeente geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

Opmerking 7:

Inspreker geeft aan dat het plan spreekt over nader uit te werken horeca en recreatie. Inspreker is van mening dat horeca niet past in een park. Naar mening van inspreker dient een park groen en rustig te blijven. Verder vindt inspreker dat het voorontwerp op dit punt niet nauwkeurig genoeg is omschreven. Inspreker is van mening dat de mogelijkheden voor horeca (als dit er al in moet komen) en recreatie beter afgekaderd moeten worden. Inspreker is van mening dat in de huidige regeling er een heleboel diverse soorten horeca en recreatie onder vallen en is het maar afwachten voor de bewoners en met welke mate van overlast ze geconfronteerd zullen worden.

Gemeentelijke reactie op opmerking 7:

De Meridiaan krijgt verschillende sferen in verschillende deelgebieden. Sommige delen zijn vooral gericht op een rustige sfeer, een ander deel –vooral de havenkom- is gericht op levendigheid. Ook dat past prima binnen een stadsdeelpark, denk bijvoorbeeld aan de American Diner in het Beatrixpark. De horeca is in dit deel van het park gewenst om de beleving van het park, grenzend aan het centrum van Almere Buiten, te bevorderen. De horeca draagt bij aan het faciliteren van de recreanten en passanten die van de havenkom en zijn omgeving gebruik maken.

Welke vorm van horeca er mogelijk is wordt in de bestemmingsomschrijving Artikel 5 Gemengd- Uit tewerken en in de Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten beperkt tot de lichtste categorie. De voorkeur gaat hierbij uit naar formules die wel levendigheid toevoegen aan het gebied, maar zo min mogelijk overlast zullen veroorzaken. De classificatie in de Staat van Horeca-activiteiten is gebaseerd op het criterium van kans op het veroorzaken van overlast. Hiermee wordt voorkomen dat de toekomstige horeca voor onaanvaardbare overlast zou zorgen.

Deze opmerking geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

Opmerking 8:

Inspreker geeft aan dat er een heleboel punten zijn waar niet, dan wel onvoldoende rekening mee gehouden is en ontvangt graag een reactie van het college op de genoemde punten.

Gemeentelijke reactie op opmerking 8:

Anders dan de in dit hoofdstuk behandelde en beantwoorde opmerkingen is niet duidelijk gemaakt met welke punten geen, dan wel onvoldoende rekening gehouden is. Het is niet mogelijk hierop een reactie te geven.

Deze opmerking geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

Opmerking 9:

Inspreker wil er vervolgens op wijzen dat de Samarindastraat niet per brief op de hoogte is gesteld van het voorontwerp en de inzage daarvan, terwijl dit wel door diverse medewerkers van de gemeente was toegezegd. Doordat was toegezegd dat de bewoners van de Samarindastraat via een mailing op de hoogte gehouden zouden worden, zitten veel mensen nu nog steeds te wachten op ‘nieuws’. Inspreker heeft de desbetreffende medewerkers daarover tijdens de informatieavond in het ROC op de hoogte gesteld, maar ook na die mededeling is er op geen enkele manier actie ondernomen richting de bewoners van de Samarindastraat. Inspreker vindt dit op zijn zachtst gezegd zeer spijtig. Inspreker verwacht dat het college er voor zal zorgen dat de gemaakte toezeggingen in het vervolg wel nagekomen zullen worden en dat de bewoners van de Samarindastraat vanaf nu wel per mailing op de hoogte zullen worden gesteld van het verdere verloop van de procedure.

Gemeentelijke reactie op opmerking 9:

De bekendmaking van de ter inzage legging is gedaan via de gebruikelijke en voorgeschreven wegen. Meer specifiek: een verkorte bekendmaking in het huis-aan-huis blad Almere Vandaag, met daarin de verwijzing naar de officiële bekendmaking op gemeenteblad.almere.nl en verder plaatsing van de bekendmaking en een link naar het voorontwerp bestemmingsplan op de gemeentelijke website www.almere.nl .

Voor de inloopavond heeft de gemeente een uitnodigingsbrief per koeriersdienst laten bezorgen op ca. 5.000 adressen in en direct grenzend aan het plangebied. Kennelijk is deze brief, om de gemeente onbekende reden, niet in de Samarindastraat bezorgd, terwijl deze straat wel in het aangegeven bezorggebied ligt. De gemeente betreurt dit zeer. Het is niet bekend door wie toezeggingen zijn gedaan omtrent een andere wijze van informeren.

De gemeente is van mening dat zij voldoende gedaan heeft om de ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan bekend te maken.

Deze opmerking geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

Inspraakreactie 3:

Inspreker vraagt zich af of de in de bestemming Artikel 8 Recreatie toegestane feestpartijen stroken met de in de Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten vermelde categorie 1a en 1b. Volgens inspreker vallen feestpartijen onder categorie 2 of 3 en kunnen ze niet naar believen toegevoegd worden aan een andere categorie, omdat hiermee de essentie van het ontwerp wordt aangetast. Inspreker maakt bezwaar tegen dit aspect van het voorontwerp.

Gemeentelijke reactie op inspraakreactie 3:

Vergelijkbaar met de gemeentelijke reactie op opmerking 7 van inspraakreactie 2, is ook in de bestemmingsomschrijving van Artikel 8 Recreatie de vorm van horeca beperkt tot de lichtste categorie. De classificatie in de Staat van Horeca-activiteiten is gebaseerd op het criterium van kans op het veroorzaken van overlast. Hiermee wordt voorkomen dat de toekomstige horeca voor onaanvaardbare overlast zou zorgen.De feesten en partijen die er gehouden mogen worden, zullen ook binnen die criteria moeten passen. Kinderverjaardagen, jubilea en gelijkwaardige activiteiten zijn het referentiekader. In Bijlage 8Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt dit nader uitgelegd. Abusievelijk ontbrak deze toelichting in het voorontwerp, maar wordt aan het ontwerp bestemmingsplan toegevoegd als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan.

Het plan wordt op dit punt aangepast, de Bijlage 8 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten wordt toegevoegd aan de toelichting van het ontwerp bestemmingsplan. In artikel 8 Recreatie is het woord 'feestpartijen' onder j is geschrapt, zodat duidelijker is dat alleen horeca activiteiten binnen de categorieën 1a en 1b zijn toegestaan.

Overleg

Het gemeentebestuur overlegt, conform artikel 3.1.1 Bro, bij de voorbereiding van een bestemmingsplan (voorontwerp bestemmingsplan) in elk geval met het waterschap en besturen van betrokken gemeenten en met die diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ook andere instanties kunnen bij het vooroverleg worden betrokken.

Dit bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg per email aan de volgende instanties toegezonden:

  1. 1. Provincie Flevoland
  2. 2. Waterschap Zuiderzeeland
  3. 3. Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (Rvob)
  4. 4. Staatsbosbeheer
  5. 5. NV Nederlandse Spoorwegen
  6. 6. ProRail
  7. 7. Kamer van Koophandel
  8. 8. Vereniging Bedrijfskring Almere
  9. 9. Ministerie van Economische Zaken
  10. 10. Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten
  11. 11. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  12. 12. Politie Flevoland
  13. 13. Brandweer Flevoland
  14. 14. Natuur en Milieu Flevoland
  15. 15. Het Flevolandschap
  16. 16. Vogel- en Natuurwacht Zuid-Flevoland
  17. 17. Vrouwen Advies commissie Almere
  18. 18. N.V. Nederlandse Gasunie
  19. 19. Connexxion
  20. 20. Liander
  21. 21. Vitens

Vanuit het vooroverleg zijn geen inhoudelijke reacties ingekomen.

De Provincie Flevoland (1), het Waterschap Zuiderzeeland (2), de Kamer van koophandel Flevoland (7) en de N.V. Nederlandse Gasunie (18) hebben aangegeven geen opmerkingen betreffende het plan te hebben.

Van de overige instanties die uitgenodigd zijn tot het geven van commentaar en of advies is geen reactie ontvangen.

Vaststelling

Op 7 mei 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met het ontwerpbestemmingsplan. Na publicatie heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen van 21 mei 2013 tot en met 2 juli 2013. In deze periode zijn 5 zienswijzen ingekomen. Deze zienswijzen zijn allen ontvankelijk. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de 'reactienota ontwerpbestemmingsplan Meridiaanpark, Bosrandpark en Oostrandpark.

De zienswijzen hebben aanleiding gegeven tot een geringe aanpassing ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.

verbeelding (plankaart)

  • aanpassing van de bestemmingsgrens Recreatie/Wonen aan de kadastrale perceelsgrens ter hoogte van de achtererven van de Maandagstraat.

Ambtshalve is de volgende wijziging doorgevoerd:

verbeelding (plankaart)

  • aanpassing van de plangrens direct ten noorden en ten zuiden van de spoorlijn aan de plangrenzen van de op 5 september 2013 vastgestelde beheersverordening Flevolijn (Tracébesluit).

Daarnaast zijn enkele redactionele aanpassingen aan de toelichting gedaan.

6.4 Communicatie

Op 23 april 2009 is de Nota van Uitgangspunten voor de Meridiaan vastgesteld. Deze nota was het vertrekpunt voor het Ontwikkelingsplan dat de basis vormt voor de inhoud van dit bestemmingsplan. Bij het opstellen van de Nota van Uitgangspunten is ervoor gekozen om de bewoners een belangrijke rol te laten spelen bij de totstandkoming. Deze bewonersparticipatie is bij het opstellen van het Ontwikkelingsplan voortgezet. Bewoners waren uitgenodigd om deel te nemen aan een klankbordgroep. In de klankbordgroep zaten 15 bewoners . Deze deelnemers wonen verspreid over het gebied, en zijn een goede afspiegeling van de omwonenden. De klankbordgroep heeft in drie bijeenkomsten de plannen besproken (op 9 juni, 13 oktober, 27 oktober 2009) en gedurende het ontwerpproces geadviseerd. Daarnaast is op 27 juni 2009 een bijeenkomst gehouden voor álle bewoners van Almere Buiten waarbij het concept Ontwikkelingsplan is gepresenteerd. Ook hier is bewust gekozen om een plan aan de bewoners te presenteren, dat nog niet volledig gereed was. Zo konden opmerkingen en suggesties van bewoners nog mee genomen worden. Om ook de bewoners die niet hebben deelgenomen aan het participatietraject in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de plannen, is op 17 november 2009 een algemene bewonersbijeenkomst gehouden, waar het Ontwikkelingsplan is gepresenteerd.

Bijlagen

Bijlage 1 Tussenuitspraak Raad Van State

Bijlage 2 Vaststellingsbesluit D.d. 9 Januari 2014

Bijlage 3 Inventarisatie Beschermde Flora En Fauna 2010

Bijlage 4 Aangepaste Lijst Jaarrond Beschermde Vogelnesten

Bijlage 5 Externe Veiligheid

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek Railverkeer

Bijlage 8 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.

Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (onderverdeeld in subcategorieën):

Categegorie 1: "lichte horeca"

Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke.

In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, die in de praktijk nauwelijks van detailhandel kan worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke. Met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;

1b. Overige lichte horeca, zoals restaurants (zonder bezorg- of afhaalservice); Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van overlast voor omwonenden en de aanwezigheid van parkeergelegenheid.

1c. Restaurant met bezorg- of afhaalservice. Bij deze categorie dient, behalve de afweging onder 1b ook een afweging plaats te vinden ten aanzien van de vekeersontsluiting in verband met de verkeersaantrekkende werking.

Categorie 2: "middelzware horeca"

Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere ontstaan door openingstijden 's nachts of door grote verkeersaantrekkende werking.


In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:

2a. Bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m². Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van de verkeersontsluiting in verband met de relatief grote verkeersaantrekkende werking.

2b. Bedrijven die ook 's nachts geopend kunnen zijn en aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals cafés, bars, biljartcentra en zalenverhuur. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals (centrum)gebieden met primair een functie voor detailhandel, horeca en voorzieningen.

Categorie 3: "zware horeca"
Bedrijven die grote hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden, zoals dancings, discotheken en partycentra. Deze hinder kan onder andere ontstaan door een combinatie van openingstijden 's nachts en een grote verkeersaantrekkende werking. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.

Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2a, maar ook van categorie 1c naar 1b. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijziging de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.

Bijlage 9 Literatuurverwijzingen

Bijlage 10 Woononderzoek 2011

Bijlage 11 Data Woononderzoek 2011