Seizoenenbuurt en Oostvaardersbuurt
Bestemmingsplan - gemeente Almere
Vastgesteld op 25-02-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Link naar de toelichting op de Inleidende regels
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan Seizoenenbuurt en Oostvaardersbuurt met identificatienummer NL.IMRO.0034.BP3LMP01-vg01 van de gemeente Almere.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan-huis-verbonden beroep
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbijbehorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 ambachtelijk bedrijf
bedrijf waarbij het accent ligt op het in handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen of leveren van goederen, die verband houden met het ambacht als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming.
1.7 archeologisch waardevol terrein
terrein met behoudenswaardige oudheidkundige resten van (inter)nationaal belang.
1.8 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage
een in dit plan genoemd percentage dat aangeeft hoeveel van het (bouwvlak van het) desbetreffende bestemmingsvlak ten hoogste mag worden bebouwd.
1.11 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen, waaronder detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit. Onder bedrijf wordt ook verstaan: bezorgservice, webwinkel, afhaalpunt en andere vergelijkbare bedrijven.
1.12 bedrijfsmatige activiteiten aan huis
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten met een kleinschalig karakter, die in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.13 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van bedrijven, kantoren, winkels en gebouwen die wordt gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
1.14 bedrijfswoning
een (gedeelte van een) gebouw, dat kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) één persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein.
1.15 beperkt kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.
1.16 bestaande situatie
- a. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen;
- b. bij gebruik: het gebruik van gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.22 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.25 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 cafetaria/afhaalrestaurant
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken.
1.28 café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.29 cultuur en ontspanning
diverse gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding waaronder ontspanningsvoorzieningen zoals een evenemententerrein of bowlingcentrum en culturele voorzieningen zoals een dansschool, muziekschool, filmhuis en bioscoop, één en ander met uitzondering van seksinrichtingen en detailhandelsbedrijven.
1.30 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt bij dat bouwwerk of gebied.
1.31 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, perifere detailhandel, internetwinkel en supermarkt.
1.32 detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit
detailhandel vanuit vestigingen die als hoofdfunctie productie of vervaardiging van goederen hebben, waarvan de detailhandelsfunctie aantoonbaar ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en gelieerd is aan productiebedrijven en geen verkeers- en parkeerproblemen mag veroorzaken, een en ander tot maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 100 m² verkoopvloeroppervlak.
1.33 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks al dan niet via een baliefunctie te woord wordt gestaan en geholpen.
1.34 dove gevel
- a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede;
- b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte.
1.35 eigen terrein
een aaneengesloten stuk grond waarover door de gebruiker kan worden beschikt en waarbij het kan gaan om meerdere kadastrale percelen.
1.36 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover een bestemmingsplan van toepassing is de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.37 erker
een ondergeschikt op de begane grond gelegen uitbouw van één bouwlaag aan de voorgevel van het hoofdgebouw.
1.38 expeditiehof
een gebied dat is bestemd voor laad- en losvoorzieningen ten behoeve van het op de aangrenzende gronden toegelaten gebruik.
1.39 fundering
dat deel van een bouwwerk dat ervoor zorgt dat het eigen gewicht ervan en de daarop uitgeoefende krachten worden overgedragen aan de draagkrachtige ondergrond.
1.40 gebied met mogelijk archeologische waarde
gebied waar naar verwachting terreinen met behoudenswaardige oudheidkundige resten van (inter)nationaal belang voorkomen, maar waar deze nog niet zijn vastgesteld.
1.41 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.42 geluidsgevoelige objecten
geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder, te weten:
- a. woningen;
- b. andere geluidsgevoelige gebouwen:
- 1. onderwijsgebouwen;
- 2. ziekenhuizen;
- 3. verpleeghuizen;
- 4. verzorgingstehuizen;
- 5. psychiatrische inrichtingen;
- 6. kinderdagverblijven;
de aanwijzing als 'ander geluidsgevoelig gebouw' geldt niet voor de delen van een gebouw die een andere bestemming hebben dan verblijfsruimte;
- c. geluidsgevoelige terreinen:
- 1. een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
- 2. een ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen.
1.43 gevel
bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak.
1.44 gevellijn
- a. de op de verbeelding aangeduide lijn die geldt als begrenzing van de gebouwen van de aan de weg gekeerde zijde van een bouwperceel, of;
- b. ingeval van een bestemmingsvlak, de denkbeeldige doorgetrokken lijn van de voorgevel van een gebouw.
1.45 hogere waarde
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.
1.46 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.47 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.48 internetwinkel
een bedrijfsactiviteit waarbij de consument niet alleen via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, maar waar ook sprake is van uitstalling ten verkoop of overige activiteiten.
1.49 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.50 kantoor- en praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, juridisch, kunstzinnig, medisch, paramedisch, therapeutisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.51 kelder
een bijzondere bouwlaag waarvan de bovenkant onder het peil is gelegen.
1.52 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
1.53 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve ten behoeve van civieltechnische of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.54 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.
1.55 maatschappelijke voorzieningen
(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs en daarmee gelijk te stellen sectoren.
1.56 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie en voorzieningen voor stadsverwarming.
1.57 onderbouw
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1.20 m boven peil is gelegen.
1.58 ondergeschikte horeca
een horecavoorziening binnen een andere hoofdbestemming of functie dan horeca, ten behoeve van en ondergeschikt aan die andere bestemming of functie voor de consumptie van dranken en etenswaren, een en ander tot maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak van de vestiging.
1.59 onderheide bebouwing
een bouwwerk waarbij de fundering op heipalen rust.
1.60 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde met maximaal één wand (waaronder ook de (voor)gevel van een woning), primair bedoeld als overkapping ten behoeve van een woning, waaronder een carport (ten behoeve van de stalling van een motorvoertuig).
1.61 peil
- a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld.
1.62 platte afdekking
een (min of meer) horizontaal vlak ter afdekking van een gebouw dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw beslaat.
1.63 pleziervaartuig
elk vaartuig dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, waterrecreatie of watersport met uitzondering van een zeilplank.
1.64 prostitutie
het zich, tegen vergoeding, beschikbaar stellen voor seksuele handelingen.
1.65 reclameobjecten
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of onderdelen van bouwwerken ten behoeve van reclamedoeleinden, zoals aankondigingborden, mupi's (reclameborden), billboards, reclame aan lichtmasten, gevel- en lichtreclames en gebouwaanduidingen, tweevlaksborden.
1.66 restaurant
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholische) dranken.
1.67 risicovolle inrichting
een inrichting waarop het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen van toepassing is.
1.68 sportvoorzieningen
gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen, gericht op sport, zoals een fitnesscentrum of sportveld, niet zijnde recreatieve voorzieningen.
1.69 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.70 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.71 straatmeubilair
kleinschalige bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, zoals verkeergeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, prullenbakken, speeltoestellen en reclameobjecten, alsmede telefooncellen, abri's.
1.72 supermarkt
detailhandel met tenminste 500 m² verkoopvloeroppervlak en een grote verscheidenheid aan artikelen, merendeels levens- en genotmiddelen, waarbij sprake is van zelfbediening door klanten.
1.73 tuinmeubilair
bouwwerken, geplaatst in de tuin of erf behorend bij een woning, zoals erfafscheidingen, pergola's, zonnewijzers, zandbakken, vlaggenmasten, barbecues e.d. en speeltoestellen zoals wipkippen, glijbanen, schommels.
1.74 verblijfsruimte
een verblijfsruimte als bedoeld in het Besluit geluidhinder, te weten:
- leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen;
- onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
- onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;
- theorievaklokalen van onderwijsgebouwen;
- ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen.
1.75 verkoopvloeroppervlak/ winkelvloeroppervlak
de voor winkelend publiek toegankelijke verkoopruimte van een detailhandelsbedrijf, inclusief de etalages en de ruimte achter de toonbank en kassa's.
1.76 volkstuin
een perceel grond dat in de agrarische recreatieve sfeer wordt gebruikt voor het telen van groente of fruit en het kweken van siergewassen, ten behoeve van eigen gebruik.
1.77 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt.
1.78 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.
1.79 webwinkel
een bedrijfsactiviteit waarbij er geen sprake is van fysiek klantcontact en verzending van goederen uitsluitend digitaal en per post geschiedt.
1.80 windmolen
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
1.81 winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel.
1.82 winkelondersteunende horeca
een bedrijf, dat ondersteunend is aan en qua openingstijden in het algemeen vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen en in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken c.q. snel serveren van kleine maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee, frisdranken en zwak alcoholische dranken.
1.83 woning
een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, dan wel voor een met een huishouden gelijk te stellen minder traditionele woonvorm.
1.84 zendmast
bouwwerk, geen gebouw zijnde, die zelfstandig dan wel in onderlinge samenhang met bijbehorende bouwwerken, bedoeld is voor het dragen en laten functioneren van zend- of ontvangstantennes.
1.85 zolder
de bovenste verdieping van een gebouw die is afgedekt met hellende daken.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Link naar de toelichting op de Inleidende regels
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil dan wel het hoogste punt van een gebouw van een gebouw tot en met de (wieken)as van de windturbine.
2.7 de rotordiameter van een kleinschalige windmolen
Voor kleine horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in onderstaande
figuur weergegeven hoe de rotordiameter moet worden gemeten.
HAT VAT
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos;
- b. bosbeleving, waaronder speel-, educatieve- en culturele voorzieningen;
- c. natuurontwikkeling;
- d. ondergeschikte grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
- e. dagrecreatie;
- f. houtproductie;
- g. waterberging;
met de daarbij behorende
- h. verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden;
- i. ontsluitingswegen;
- j. kunstwerken en kunstobjecten;
- k. parkeervoorzieningen;
- l. waterhuishoudings- en nutsvoorzieningen;
- m. overige functioneel met de bestemming 'Bos' verbonden voorzieningen;
3.2 Bouwregels
Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:
- a. nutsvoorzieningen: maximale bouwhoogte 3,5 meter en oppervlakte maximaal 25 m2 ;
- b. erf- en terreinafscheidingen grenzend aan de openbare weg: bouwhoogte maximaal 1 m;
- c. overige erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 m;
- d. speelvoorzieningen en overig straatmeubilair: bouwhoogte maximaal 6 m;
- e. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 m;
- f. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m, oppervlakte maximaal 10 m2;
- g. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is in ieder geval verboden de gronden te gebruiken voor:
- 1. het opslaan van gerede en ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- 2. het opslaan c.q. stallen van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
- 3. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
- b. Het bepaalde in lid 3.3 onder a. is niet van toepassing op:
- 1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
- 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de bestemming en aanduidingen.
Artikel 4 Gemengd - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. dienstverlening;
- c. horeca als bedoeld in categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten;
- d. detailhandel, met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte van een supermarkt maximaal 1.500 m² bedraagt;
- e. opslag, herverpakking en verkoop van vuurwerk niet is toegestaan behalve ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - vuurwerk';
met de daarbij behorende
- f. erven;
- g. speelterrein en speelvoorzieningen;
- h. verkeers- en verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
- i. straatmeubilair en reclameobjecten;
- j. groen-, waterhuishoudings- en nutsvoorzieningen,
- k. overige functioneel met de hiervoor genoemde bestemmingen verbonden voorzieningen;
een en ander met dien verstande dat:
- l. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, niet zijn toegestaan;
- m. de onder a tot en met e genoemde functies zijn toegestaan tot en met categorie B van de Staat vanBedrijfsactiviteiten - Functiemenging;
- n. geluidsgevoelige objecten alleen zijn toegestaan met in achtneming van het bepaalde onder 4.3.
4.2 Bouwregels
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
ten aanzien van gebouwen geldt dat:
- a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de voorgeschreven maximale bouwhoogte in acht dient te worden genomen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' het voorgeschreven maximum bebouwingspercentage in acht dient te worden genomen;
ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
- d. erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel en het verlengde daarvan: bouwhoogte maximaal 1 m;
- e. overige erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 m;
- f. licht- en vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 m;
- g. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 m;
- h. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m, oppervlakte maximaal 10 m2;
- i. gevel- en lichtreclames en gebouwaanduidingen: bouwhoogte maximaal de toegestane bouwhoogte van gebouwen op het betreffende bouwperceel;
- j. vrijstaande reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m;
- k. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen en de daaraan verwante detailhandel.
- b. De (gevel)belasting van geluidsgevoelige bestemmingen genoemd in artikel 4.1 en zoals gedefinieerd volgens de Wet geluidhinder (inclusief het Besluit geluidhinder), mag niet meer bedragen dan de desbetreffende geldende voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder (inclusief het Besluit geluidhinder) dan wel de verleende hogere waarde.
Artikel 5 Gemengd - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. kantoor;
- c. dienstverlening;
- d. detailhandel;
- e. bedrijven tot ten hoogste categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging;
- f. horeca als bedoeld in categorie 1a van de Staat van Horeca;
- g. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen
dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
met de daarbij behorende
- h. erven;
- i. verkeers- en verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
- j. straatmeubilair en reclameobjecten;
- k. groen-, waterhuishoudings- en nutsvoorzieningen;
- l. overige functioneel met de hiervoor genoemde bestemmingen verbonden voorzieningen.
een en ander met dien verstande dat:
- m. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, niet zijn toegestaan;
- n. de onder a tot en met d genoemde functies zijn toegestaan tot en met categorie B van de Staat vanBedrijfsactiviteiten - Functiemenging;
- o. geluidsgevoelige objecten alleen zijn toegestaan met in achtneming van het bepaalde onder 5.3;
- p. opslag, herverpakking en verkoop van vuurwerk niet is toegestaan.
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
ten aanzien van gebouwen geldt dat:
- a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de voorgeschreven maximale bouwhoogte in acht dient te worden genomen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' het voorgeschreven maximum bebouwingspercentage in acht dient te worden genomen;
ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
- d. erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel en het verlengde daarvan: bouwhoogte maximaal 1 m;
- e. overige erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 m;
- f. licht- en vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 m;
- g. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 m;
- h. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m, oppervlakte maximaal 10 m2;
- i. gevel- en lichtreclames en gebouwaanduidingen: bouwhoogte maximaal de toegestane bouwhoogte van gebouwen op het betreffende bouwperceel;
- j. vrijstaande reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m;
- k. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen en de daaraan verwante detailhandel.
- b. De (gevel)belasting van geluidsgevoelige bestemmingen genoemd in artikel 5.1 en zoals gedefinieerd volgens de Wet geluidhinder (inclusief het Besluit geluidhinder), mag niet meer bedragen dan de desbetreffende geldende voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder (inclusief het Besluit geluidhinder) dan wel de verleende hogere waarde.
- c. Het gebruik van ruimten in de woning en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten dan wel detailhandel wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1. tot 50% van het gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag voor een aan-huis-verbonden beroep en/ of bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden gebruikt;
- 2. detailhandel mag worden uitgeoefend tot een maximum van 25 m2 verkoopvloeroppervlak, met dien verstande dat dit oppervlak deel uitmaakt van de onder 1 bedoelde 50% regeling;
- 3. het gebruik leidt niet tot ernstige hinder voor het woonmilieu c.q. doet afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- 4. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 5. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 6. er wordt geen horeca uitgeoefend met uitzondering van ruimten voor bed & breakfast;
- 7. het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend; er is maximaal één extra fte in dienstverband toegestaan;
- 8. catering, seksinrichtingen en munitie -en vuurwerkopslag zijn niet toegestaan.
Artikel 6 Gemengd - 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. kantoor;
- c. dienstverlening;
- d. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
met de daarbij behorende:
- e. erven;
- f. speelterrein en speelvoorzieningen;
- g. verkeers- en verblijfsgebieden en parkeervoorzieningen;
- h. straatmeubilair en reclameobjecten;
- i. groen-, waterhuishoudings- en nutsvoorzieningen;
- j. overige functioneel met de hiervoor genoemde bestemmingen verbonden voorzieningen.
een en ander met dien verstande dat:
- k. de onder a tot en met c genoemde functies zijn toegestaan tot en met categorie B van de Staat vanBedrijfsactiviteiten - Functiemenging;
- l. risicovolle inrichtingen, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, niet zijn toegestaan;
- m. geluidsgevoelige objecten alleen zijn toegestaan met in achtneming van het bepaalde onder 6.3;
- n. opslag, herverpakking en verkoop van vuurwerk niet is toegestaan;
6.2 Bouwregels
Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
ten aanzien van gebouwen geldt dat:
- a. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de voorgeschreven maximale bouwhoogte in acht dient te worden genomen;
ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
- c. erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel en het verlengde daarvan: bouwhoogte maximaal 1 m;
- d. overige erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 m;
- e. licht- en vlaggenmasten: bouwhoogte maximaal 9 m;
- f. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 m;
- g. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m, oppervlakte maximaal 10 m2;
- h. gevel- en lichtreclames en gebouwaanduidingen: bouwhoogte maximaal de toegestane bouwhoogte van gebouwen op het betreffende bouwperceel;
- i. vrijstaande reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m;
- j. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 m.
6.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen en de daaraan verwante detailhandel;
- b. De (gevel)belasting van geluidsgevoelige bestemmingen genoemd in artikel 6.1 en zoals gedefinieerd volgens de Wet geluidhinder (inclusief het Besluit geluidhinder), mag niet meer bedragen dan de desbetreffende geldende voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder (inclusief het Besluit geluidhinder) dan wel de verleende hogere waarde.
- c. Het gebruik van ruimten in de woning en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten dan wel detailhandel wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1. tot 50% van het gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag voor een aan-huis-verbonden beroep en/ of bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden gebruikt;
- 2. detailhandel mag worden uitgeoefend tot een maximum van 25 m2 verkoopvloeroppervlak, met dien verstande dat dit oppervlak deel uitmaakt van de onder 1 bedoelde 50% regeling;
- 3. het gebruik leidt niet tot ernstige hinder voor het woonmilieu c.q. doet afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- 4. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 5. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 6. er wordt geen horeca uitgeoefend met uitzondering van ruimten voor bed & breakfast;
- 7. het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend; er is maximaal één extra fte in dienstverband toegestaan;
- 8. catering, seksinrichtingen en munitie -en vuurwerkopslag zijn niet toegestaan.
Artikel 7 Groen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen, bermsloten en waterpartijen;
- c. waterberging;
- d. volkstuin;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' een zendmast;
met de daarbij behorende:
- f. verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden;
- g. sport- en speelvoorzieningen;
- h. jongerenontmoetingsplaatsen;
- i. kunstwerken en kunstobjecten;
- j. waterhuishoudings- en nutsvoorzieningen;
- k. geluidwerende voorzieningen;
- l. overige functioneel met de bestemming 'Groen' verbonden voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:
- a. nutsvoorzieningen: bouwhoogte maximaal 3,5 meter en een maximale oppervlakte van 25 m2;
- b. erf- en terreinafscheidingen grenzend aan de openbare weg: bouwhoogte maximaal 1 m;
- c. overige erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 m;
- d. speelvoorzieningen, lichtmasten en overig straatmeubilair: bouwhoogte maximaal 6 m;
- e. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast: bouwhoogte maximaal 15 m;
- f. kunstobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m, oppervlakte maximaal 10 m2;
- g. geluidscherm: bouwhoogte maximaal 5 m;
- h. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Nutsgebouwen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 voor een nutsgebouw tot ten hoogste 5 meter hoog en met een oppervlakte tot ten hoogste 50 m2, mits het gebouw uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt als ook uit oogpunt van het woongenot in de directe woonomgeving aanvaardbaar is.
- b. Jongerenontmoetingsplaatsen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 voor een gebouw of overkapping(en) ten behoeve van een jongerenontmoetingsplaats met inachtneming van de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van het gebouw of een overkapping mag ten hoogste 3,5 m bedragen;
- b. de oppervlakte van een gebouw of een overkapping mag ten hoogste 15 m² bedragen;
- c. het gebouw en de overkapping(en) moeten minimaal 50 m van woonbebouwing worden gerealiseerd;
- d. binnen een jongerenontmoetingsplaats zijn maximaal één gebouw en maximaal 3 overkappingen toegestaan;
- e. de plaats moet uit oogpunt van sociale veiligheid een open karakter hebben.
7.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is verboden de gronden te gebruiken voor:
- 1. het opslaan van gerede en ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- 2. het opslaan c.q. stallen van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
- 3. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
- b. Het bepaalde in lid 7.4 onder a. is niet van toepassing op:
- 1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
- 2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de bestemming en aanduidingen.
- c. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend een grondwal met een hoogte van meer dan 4 meter.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Groen' te wijzigen in de bestemming 'Wonen-1', 'Wonen-2' of 'Tuin' indien in het kader van een verzoek om additionele gronduitgifte positief is beslist en de eigendom van de gronden is overgedragen. Door de wijziging mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen.
Artikel 8 Tuin
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuin;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'overkapping' is ook een overkapping toegestaan;
met de daarbij behorende
- c. (ongebouwde) parkeervoorzieningen, toegangspaden, in- en uitritten;
- d. groenvoorzieningen en water;
- e. overige functioneel met de bestemming 'Tuin' verbonden voorzieningen.
8.2 Bouwregels
- a. Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:
- 1. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 1 m;
- 2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 2 m;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'overkapping', als bedoeld in artikel 8.1 onder b geldt dat de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3 meter mag bedragen en de oppervlakte maximaal 20 m2.
- b. Tevens zijn op de in lid 8.1 bedoelde gronden trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, overstekken en andere bouwonderdelen behorende tot een woning of ander gebouw ten behoeve van de bestemmingsomschrijving van een aangrenzende bestemming toegestaan, met dien verstande dat:
- 1. de diepte (buitenwerks gemeten) niet meer dan 1 meter bedraagt;
- 2. de bouwhoogte maximaal 0,30 meter bedraagt boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, kelders en onderbouwen niet daaronder begrepen, een en ander tot een maximale hoogte van 5 meter;
- 3. de breedte van het te bouwen bouwonderdeel niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de bestaande voorgevel. Dit geldt niet voor galerijen, hellingbanen, funderingen en overstekken;
- 4. maximaal één erker per woning is toegestaan.
Artikel 9 Verkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, busbanen, fiets- en voetpaden;
- b. parkeerplaatsen, haltevoorzieningen, bermen, geluidwerende voorzieningen, reclameobjecten en beplantingen;
met de daarbij behorende
- c. groenvoorzieningen;
- d. kunstobjecten;
- e. kunstwerken;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. overige functioneel met de bestemming 'Verkeer' verbonden voorzieningen.
9.2 Bouwregels
Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:
- a. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen: bouwhoogte 3,5 m en de oppervlakte 25 m² bedraagt;
- b. lichtmasten, bewegwijzeringsportalen en verkeerslichten, bouwhoogte 9 m;
- c. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, bouwhoogte 15 m;
- d. straatmeubilair, bouwhoogte 6 m;
- e. kunstobjecten, bouwhoogte 6 m, (oppervlakte 10 m2) ;
- f. geluidwerende voorzieningen, bouwhoogte 5 m;
- g. reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m; (oppervlakte maximaal 10 m²);
- h. erf- en terreinafscheidingen, bouwhoogte 2 m;
- i. geluidscherm: bouwhoogte maximaal 5 m;
- j. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, bouwhoogte 3 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2 voor een nutsgebouw tot ten hoogste 5 meter hoog en met een oppervlakte tot ten hoogste 50 m2, mits het gebouw uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt als ook uit oogpunt van het woongenot in de directe woonomgeving aanvaardbaar is.
Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor verblijf en verplaatsing, bepaald door en gericht op de aangrenzende bestemmingen;
- b. fiets- en voetpaden en bermen;
- c. groenvoorzieningen;
- d. (ondergrondse) parkeerplaatsen, haltevoorzieningen, fietsenstallingen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, straatmeubilair, jongerenontmoetingsplaatsen, geluidwerende voorzieningen en reclameobjecten;
met de daarbij behorende
- e. sport- en speelvoorzieningen en -terreinen;
- f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. kunstobjecten;
- h. kunstwerken;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. overige functioneel met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' verbonden voorzieningen.
10.2 Bouwregels
Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de bestemmingsomschrijving uitsluitend bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:
- a. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, bouwhoogte 3,5 m, oppervlakte 25 m2;
- b. antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, bouwhoogte 15 m;
- c. lichtmasten, bouwhoogte 9 m;
- d. straatmeubilair, bouwhoogte 6 m;
- e. kunstobjecten, bouwhoogte 6 m, (oppervlakte 10 m²);
- f. speeltoestellen, bouwhoogte 5 m;
- g. erf- en terreinafscheidingen, bouwhoogte 2 m;
- h. reclameobjecten: bouwhoogte maximaal 6 m; (oppervlakte maximaal 10 m2);
- i. geluidscherm: bouwhoogte maximaal 5 m;
- j. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bouwhoogte 3 m.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Nutsgebouwen
- a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2 voor een nutsgebouw tot ten hoogste 5 meter hoog en met een oppervlakte tot ten hoogste 50 m2, mits het gebouw uit stedenbouwkundig, landschappelijk en verkeerskundig oogpunt als ook uit oogpunt van het woongenot in de directe woonomgeving aanvaardbaar is.
Jongerenontmoetingsplaats
- b. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2 voor een gebouw of overkapping(en) ten behoeve van een jongerenontmoetingsplaats met inachtneming van de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van het gebouw of een overkapping mag ten hoogste 3,5 m bedragen;
- 2. de oppervlakte van een gebouw of een overkapping mag ten hoogste 15 m² bedragen;
- 3. het gebouw en de overkapping(en) moeten minimaal 50 m van woonbebouwing worden gerealiseerd;
- 4. binnen een jongerenontmoetingsplaats zijn maximaal één gebouw en maximaal 3 overkappingen toegestaan;
- 5. de plaats moet uit oogpunt van sociale veiligheid een open karakter hebben.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' te wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Tuin', indien in het kader van een verzoek om additionele gronduitgifte positief is beslist en de eigendom van de gronden is overgedragen. Door de wijziging mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen.
Artikel 11 Water
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water en waterberging;
- b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. recreatief medegebruik;
- d. aanleggelegenheid;
met de daarbij behorende:
- e. kunstwerken, zoals bruggen, sluizen, keermuren, duikers, aanlegsteigers en (strek)dammen;
- f. (natuurlijke) oevers
- g. straatmeubilair en kunstobjecten;
- h. voet- en fietspaden;
- i. groenvoorzieningen;
- j. overige functioneel met de bestemming 'Water' verbonden voorzieningen;
11.2 Bouwregels
Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat de volgende maximale maten gelden:
- a. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte 1,2 m;
- b. lichtmasten: bouwhoogte 9 m;
- c. vlaggenmasten: bouwhoogte 9 m;
- d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte 3 m.
Artikel 12 Wonen - 1
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn tevens gestapelde woningen toegestaan;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' ook als onderdoorgang;
met de daarbij behorende:
- d. erven;
- e. groenvoorzieningen en water;
- f. (gebouwde) parkeervoorzieningen;
- g. toegangspaden, in- en uitritten;
- h. overige functioneel met de bestemming 'Wonen-1' verbonden voorzieningen.
12.2 Bouwregels
Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
ten aanzien van gebouwen (hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken) geldt dat:
- a. uitsluitend in of op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd mag worden, dan wel op een afstand van minimaal 1 meter van die zijdelingse perceelsgrens;
ten aanzien van hoofdgebouwen geldt dat:
- b. alleen gebouwd mag worden binnen het bouwvlak,
- c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de voorgeschreven maximale bouwhoogte in acht dient te worden genomen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' tevens gestapelde woningen zijn toegestaan;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' een open ruimte met een hoogte van minimaal 3m wordt aangehouden;
ten aanzien van bijbehorende bouwwerken geldt dat:
- f. per bouwperceel ten hoogste 50% van de buiten het bouwvlak gelegen gronden mag worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 60 m2, met dien verstande dat in ieder geval 20 m2 is toegestaan;
- g. de diepte van aan de achtergevel van het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak, gemeten vanuit de bouwgrens, niet meer mag bedragen dan 4 meter;
- h. de bouwhoogte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 0,30 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, kelders en onderbouwen daaronder niet begrepen, een en ander tot een maximum van 5 meter;
- i. in afwijking van de onder h bepaalde maximale bouwhoogte zijn dakterrassen toegestaan op aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat deze terrassen aan weerszijden (voor zover deze zijde(n) zich op minder dan twee meter van de grenslijn van het erf (de zijdelingse perceelsgrens) bevindt (bevinden)) worden afgeschermd met ondoorzichtig materiaal met een hoogte van minimaal 1.50 en maximaal 1.80 meter (dit geldt niet als de eigenaar van het naburige erf toestemming heeft gegeven om een doorzichtige afscherming te plaatsen);
- j. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 meter;
ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
- k. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
- l. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.
12.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Het gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten dan wel detailhandel wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1. tot 50% van het gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag voor een aan-huis-verbonden beroep en/ of bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden gebruikt;
- 2. detailhandel mag worden uitgeoefend tot een maximum van 25 m2 wvo, met dien verstande dat dit oppervlak deel uitmaakt van de onder 1 bedoelde 50% regeling;
- 3. het gebruik leidt niet tot ernstige hinder voor het woonmilieu c.q. doet afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- 4. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 5. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 6. er wordt geen horeca uitgeoefend met uitzondering van ruimten voor bed & breakfast;
- 7. het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend; er is maximaal één extra fte in dienstverband toegestaan;
- 8. catering, seksinrichtingen en munitie -en vuurwerkopslag zijn niet toegestaan.
Artikel 13 Wonen - 2
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
met de daarbij behorende:
- b. erven;
- c. groenvoorzieningen en water;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. toegangspaden, in- en uitritten en;
- f. overige functioneel met het wonen verbonden voorzieningen.
13.2 Bouwregels
Op de in lid 13.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
ten aanzien van gebouwen (hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken) geldt dat:
- a. per bouwperceel ten hoogste 50% van de gronden mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen;
- b. per bouwperceel is ten hoogste 1 hoofdgebouw toegestaan;
- c. hoofdgebouwen, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, vrijstaand dienen te worden gebouwd;
- d. ter plaatste van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de voorgeschreven maximale bouwhoogte in acht dient te worden genomen ten aanzien van de bouw van hoofdgebouwen;
- e. de bouwhoogte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken is maximaal 0,30 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, kelders en onderbouwen niet daaronder begrepen, een en ander tot een maximale hoogte van 5 meter;
- f. in afwijking van de onder e. bepaalde maximale bouwhoogte zijn dakterrassen toegestaan op aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat deze terrassen aan weerszijden (voor zover deze zijde(n) zich op minder dan twee meter van de grenslijn van het erf (de zijdelingse perceelsgrens) bevindt (bevinden)) worden afgeschermd met ondoorzichtig materiaal met een hoogte van minimaal 1.50 en maximaal 1.80 meter (dit geldt niet als de eigenaar van het naburige erf toestemming heeft gegeven om een doorzichtige afscherming te plaatsen);
- g. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 m;
ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
- h. erf- en terreinafscheidingen: bouwhoogte maximaal 2 meter;
- i. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: bouwhoogte maximaal 3 meter.
13.3 Specifieke gebruiksregels
- a. Het gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten dan wel detailhandel wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1. tot 50% van het gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en erfbebouwing mag voor een aan-huis-verbonden beroep en/ of bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden gebruikt;
- 2. detailhandel mag worden uitgeoefend tot een maximum van 25 m2 wvo, met dien verstande dat dit oppervlak deel uitmaakt van de onder 1 bedoelde 50% regeling;
- 3. het gebruik leidt niet tot ernstige hinder voor het woonmilieu c.q. doet afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- 4. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
- 5. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- 6. er wordt geen horeca uitgeoefend met uitzondering van ruimten voor bed & breakfast;
- 7. het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend; er is maximaal één extra fte in dienstverband toegestaan;
- 8. catering, seksinrichtingen en munitie -en vuurwerkopslag zijn niet toegestaan.
Artikel 14 Waarde - Archeologie 1
Link naar de toelichting op de bestemming 'Waarde - Archeologie 1'
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de ter plaatse te verwachten archeologische waarden.
14.2 Bouwregels
- a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' bouwwerken te bouwen.
- b. Het in lid a bedoelde verbod is niet van toepassing op:
- 1. die delen van de gronden die reeds bebouwd zijn of zijn geweest met onderheide bouwwerken;
- 2. bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte kleiner dan 100 m².
14.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in lid 14.2 bedoelde verbod voor bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte groter dan 100 m².
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
- 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
- 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 3. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
- c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- d. De opgravingen, de te treffen maatregelen en de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag bij de afwijking te stellen kwalificaties en eisen.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ophogen van de bodem;
- 2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
- 3. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, woelen, mengen, diepploegen;
- 4. het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
- 5. het beplanten en het aanleggen van bos of boomgaard;
- 6. het wijzigen van het waterpeil;
- 7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
- 9. het graven, verbreden en dempen van grachten, vijvers en andere wateren.
- b. Het verbod als bedoeld in lid 14.4 onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
- 1. het normale onderhoud van de gronden betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
- 4. betrekking hebben op een oppervlakte kleiner dan 100 m²;
- 5. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
- c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
- 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
- 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 3. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
- d. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden gekoppeld:
- 1. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 3. de verplichting de uitvoering van het werk c.q. de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
- e. De opgravingen, de te treffen maatregelen en de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.
14.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:
- a. De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' wordt verwijderd, indien er op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie geen archeologische waarden zijn vastgesteld;
- b. De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' wordt veranderd in de bestemming 'Waarde Archeologie 2' voor gronden waar door middel van archeologisch onderzoek dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie een of meer archeologisch waardevolle terreinen zijn vastgesteld.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Link naar de toelichting op de Algemene regels
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
16.1 Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
17.1 Afwijking
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bepalingen van het plan- tenzij op grond van hoofdstuk 2 terzake reeds kan worden afgeweken- voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen niet zijnde bestemmingsgrenzen, voorzover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3.00 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- c. het oprichten van ondergrondse pompgemalen ten behoeve van riooltransportleidingen;
- d. het bouwen van gebouwen voor nutsvoorzieningen met een lagere bouwhoogte of een lager bebouwingspercentage dan op grond van de bepalingen van het plan minimaal is voorgeschreven;
- e. het oprichten van kleinschalige windmolens, mits:
- 1. op of aan een hoofdgebouw;
- 2. de toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen met maximaal 3 m wordt overschreden;
- 3. de rotordiameter van de windmolen maximaal 2 m bedraagt.
17.2 Voorwaarden voor de afwijking
Er wordt niet afgeweken van de bepalingen van het plan, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 18 Algemene Bouwregels
18.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen / bouwgrenzen
De bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen mogen uitsluitend worden overschreden door tot gebouwen
behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda's, overstekken, luifels en afdaken en andere ondergeschikte onderdelen van
gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 3 meter bedraagt, met dien verstande dat:
- a. voor stoepen, stoeptreden, galerijen, hellingbanen, funderingen, luifels, afdaken en overstekken
overschrijding over de volledige gevelbreedte is toegestaan; - b. voor overige overschrijdingen geldt een maximum van 50% van de gevelbreedte.
18.2 Ondergeschikte bouwonderdelen op daken van gebouwen
Bouwwerken op het dak van een gebouw, zoals installatiecontainers, centrale verwarmings- en luchtbehandelinginstallaties, liftschachten, hekwerken en soortgelijke bouwwerken om installaties uit het zicht te houden worden niet meegerekend bij de bepaling van de hoogte van het gebouw, als zijnde ondergeschikt, mits:
- a. de hoogte van de bouwwerken vanaf het dak gemeten maximaal 3,5 meter bedraagt, en
- b. de oppervlakte van deze bouwwerken maximaal 1/3 bedraagt van het grondoppervlak van het gebouw.
Artikel 19 Algemene Gebruiksregels
19.1 Parkeerregeling
19.2 Laserstraalvrij gebied
- a. Op de gronden gelegen binnen dit gebied is een bestemming voor of een gebruik door een laserstraal die de vliegveiligheid kan verstoren niet toegestaan.
- b. Het eerste lid geldt niet voor zover de bestemming of het gebruik rechtmatig was op de dag vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit Lelystad.
Artikel 20 Algemene Wijzigingsregels
20.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in artkel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd om de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen, voorzover zulks van belang is voor een bouwkundige danwel stedenbouwkundige betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein waarbij het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% mag worden vergroot.
Artikel 21 Overige Regels
21.1 Overige regelingen en verordeningen
Indien in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen of verordeningen, dienen deze te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, tenzij anders bepaald.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Link naar de toelichting op de Overgangs- en slotregels
Artikel 22 Overgangsrecht
22.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
22.2 Afwijking overgangsrecht bouwwerken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 22.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
22.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken
Lid 22.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
22.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
22.5 Ander strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 22.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
22.6 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht
Indien het gebruik, bedoeld in lid 22.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
22.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik
Lid 22.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 23 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Seizoenenbuurt en Oostvaardersbuurt.
vastgesteld door de raad van de gemeente Almere op 25 februari 2016
de griffier, de voorzitter,
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
(VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering 2009; lijst SvB - Functiemenging)
SBI-1993 | SBI-2008 | nr. | OMSCHRIJVING | categorie | ||||||
01 | 01 | - | LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW | |||||||
014 | 016 | 0 | Dienstverlening t.b.v. de landbouw: | |||||||
014 | 016 | 2 | - algemeen (o.a. loonbedrijven), b.o < 500 m² | B | ||||||
014 | 016 | 4 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m² | B | ||||||
0142 | 0162 | KI-stations | B | |||||||
15 | 10, 11 | - | VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN | |||||||
151 | 101, 102 | 0 | Slachterijen en overige vleesverwerking: | |||||||
151 | 101 | 6 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² | B | ||||||
1552 | 1052 | 2 | Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² | B | ||||||
1581 | 1071 | 1 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, charge-ovens, v.c.< 7.500 kg meel/week | B | ||||||
1584 | 10821 | 0 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | |||||||
1584 | 10821 | 3 | - Cacao- en chocoladefabrieken- vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² | B | ||||||
1584 | 10821 | 6 | - Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² | B | ||||||
1593 t/m 1595 | 1102 t/m 1104 | Vervaardiging van wijn, cider e.d. | B | |||||||
17 | 13 | - | VERVAARDIGING VAN TEXTIEL | |||||||
174, 175 | 139 | Vervaardiging van textielwaren | B | |||||||
176, 177 | 139, 143 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen | B | |||||||
18 | 14 | - | VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT | |||||||
181 | 141 | Vervaardiging kleding van leer | B | |||||||
182 | 141 | Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) | C | |||||||
20 | 16 | - | HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. | |||||||
203, 204, 205 | 162 | 1 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 | B | ||||||
205 | 162902 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken | B | |||||||
22 | 58 | - | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | |||||||
221 | 581 | Uitgeverijen (kantoren) | A | |||||||
2222.6 | 18129 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | B | |||||||
2223 | 1814 | A | Grafische afwerking | A | ||||||
2223 | 1814 | B | Binderijen | B | ||||||
2224 | 1813 | Grafische reproduktie en zetten | B | |||||||
2225 | 1814 | Overige grafische aktiviteiten | B | |||||||
223 | 182 | Reproduktiebedrijven opgenomen media | A | |||||||
24 | 20 | - | VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN | |||||||
2442 | 2120 | 0 | Farmaceutische produktenfabrieken: | |||||||
2442 | 2120 | 2 | - verbandmiddelenfabrieken | C | ||||||
26 | 23 | - | VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN | |||||||
2615 | 231 | Glasbewerkingsbedrijven | B | |||||||
262, 263 | 232, 234 | 0 | Aardewerkfabrieken: | |||||||
262, 263 | 232, 234 | 1 | - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW | B | ||||||
267 | 237 | 0 | Natuursteenbewerkingsbedrijven: | |||||||
267 | 237 | 2 | - zonder breken, zeven en drogen p.o. < 2.000 m² | B | ||||||
2681 | 2391 | Slijp- en polijstmiddelen fabrieken | B | |||||||
28 | 25 | - | VERVAARD. EN REPARATIE VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.) | |||||||
281 | 251, 331 | 1a | - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 | B | ||||||
284 | 255, 331 | B1 | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 | B | ||||||
2852 | 2562, 3311 | 2 | Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 | B | ||||||
287 | 259, 331 | B | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2 | B | ||||||
30 | 26, 28, 33 | - | VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS | |||||||
30 | 26, 28, 33 | A | Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie | B | ||||||
33 | 26, 32, 33 | - | VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN | |||||||
33 | 26, 32, 33 | A | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie | B | ||||||
36 | 31 | - | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. | |||||||
361 | 9524 | 2 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 | A | ||||||
362 | 321 | Fabricage van munten, sieraden e.d. | B | |||||||
363 | 322 | Muziekinstrumentenfabrieken | B | |||||||
3663.1 | 32991 | Sociale werkvoorziening | B | |||||||
40 | 35 | - | PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER | |||||||
40 | 35 | C0 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | |||||||
40 | 35 | C1 | - < 10 MVA | B | ||||||
40 | 35 | D0 | Gasdistributiebedrijven: | |||||||
40 | 35 | D3 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A | A | ||||||
40 | 35 | D4 | - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C | B | ||||||
40 | 35 | E0 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | |||||||
40 | 35 | E2 | - blokverwarming | B | ||||||
41 | 36 | - | WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER | |||||||
41 | 36 | B0 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | |||||||
41 | 36 | B1 | - < 1 MW | B | ||||||
45 | 41, 42, 43 | - | BOUWNIJVERHEID | |||||||
45 | 41, 42, 43 | 3 | Aannemersbedrijven met werkplaats, b.o. < 1000 m2 | B | ||||||
50 | 45, 47 | - | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | |||||||
501, 502, 504 | 451, 452, 454 | B | ||||||||
5020.4 | 45204 | B | Autobeklederijen | A | ||||||
5020.5 | 45205 | Autowasserijen | B | |||||||
503, 504 | 453 | Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires | B | |||||||
51 | 46 | - | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | |||||||
511 | 461 | Handelsbemiddeling (kantoren) | A | |||||||
5134 | 4634 | Grth in dranken | C | |||||||
5135 | 4635 | Grth in tabaksprodukten | C | |||||||
5136 | 4636 | Grth in suiker, chocolade en suikerwerk | C | |||||||
5137 | 4637 | Grth in koffie, thee, cacao en specerijen | C | |||||||
514 | 464, 46733 | Grth in overige consumentenartikelen | C | |||||||
5148.7 | 46499 | 0 | Grth in vuurwerk en munitie: | |||||||
5148.7 | 46499 | 1 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton | C | ||||||
5153 | 4673 | 0 | Grth in hout en bouwmaterialen: | |||||||
5153 | 5153 | 1 | - algemeen | C | ||||||
5153 | 4673 | 2 | - indien b.o. =< 2000 m2 | B | ||||||
5153.4 | 5153.4 | 4 | zand en grind: | |||||||
5153.4 | 46735 | 6 | - indien b.o. =< 200 m² | B | ||||||
5154 | 4674 | 0 | Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | |||||||
5154 | 5154 | 1 | - algemeen | C | ||||||
5154 | 4674 | 2 | - indien b.o. =<2.000 m² | B | ||||||
5156 | 4676 | Grth in overige intermediaire goederen | C | |||||||
518 | 466 | 2 | Grth in machines en apparaten, exclusief machines voor de bouwnijverheid | C | ||||||
519 | 466, 469 | Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. | C | |||||||
52 | 47 | - | DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN | |||||||
52 | 47 | A | Detailhandel voor zover n.e.g. | A | ||||||
5211/2,5246/9 | 471 | Supermarkten, warenhuizen | B | |||||||
5222, 5223 | 4722, 4723 | Detailhandel vlees, wild, gevogelte, met roken, koken, bakken | A | |||||||
5224 | 4724 | Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel | A | |||||||
5231, 5232 | 4773, 4774 | Apotheken en drogisterijen | A | |||||||
5249 | 4778 | Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt | A | |||||||
527 | 952 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | A | |||||||
60 | 49 | - | VERVOER OVER LAND | |||||||
6022 | 493 | Taxibedrijven | B | |||||||
6024 | 494 | 1 | Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. =< 1.000 m² | C | ||||||
603 | 495 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | B | |||||||
61, 62 | 50, 51 | - | VERVOER OVER WATER / DOOR DE LUCHT | |||||||
61, 62 | 50, 51 | A | Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) | A | ||||||
63 | 52 | - | DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER | |||||||
6321 | 5221 | 1 | Autoparkeerterreinen, parkeergarages | C | ||||||
6322, 6323 | 5222 | Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) | A | |||||||
633 | 791 | Reisorganisaties | A | |||||||
634 | 5229 | Expediteurs, cargadoors (kantoren) | A | |||||||
64 | 53 | - | POST EN TELECOMMUNICATIE | |||||||
641 | 531, 532 | Post- en koeriersdiensten | C | |||||||
642 | 61 | A | Telecommunicatiebedrijven | A | ||||||
642 | 61 | B0 | zendinstallaties: | |||||||
642 | 61 | B2 | - FM en TV | B | ||||||
65, 66, 67 | 64, 65, 66 | - | FINANCIELE INSTELLINGEN EN VERZEKERINGSWEZEN | |||||||
65, 66, 67 | 64, 65, 66 | A | Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen | B | ||||||
70 | 41, 68 | - | VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED | |||||||
70 | 41, 68 | A | Verhuur van en handel in onroerend goed | A | ||||||
71 | 77 | - | VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN | |||||||
711 | 7711 | Personenautoverhuurbedrijven | B | |||||||
712 | 7712, 7739 | Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) | C | |||||||
713 | 773 | Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen | C | |||||||
714 | 772 | Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. | C | |||||||
72 | 62 | - | COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE | |||||||
72 | 62 | A | Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. | A | ||||||
72 | 58, 63 | B | Datacentra | B | ||||||
73 | 72 | - | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | |||||||
732 | 722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | A | |||||||
74 | 63, 69t/m71, 73, 74, 77, 78, 80t/m82 | - | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | |||||||
74 | 63, 69t/m71, 73, 74, 77, 78, 80t/m82 | A | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | A | ||||||
7481.3 | 74203 | Foto- en filmontwikkelcentrales | C | |||||||
7484.4 | 82992 | Veilingen voor huisraad, kunst e.d. | A | |||||||
75 | 84 | - | OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN | |||||||
75 | 84 | A | Openbaar bestuur (kantoren e.d.) | A | ||||||
7525 | 8425 | Brandweerkazernes | C | |||||||
80 | 85 | - | ONDERWIJS | |||||||
801, 802 | 852, 8531 | Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs | B | |||||||
803, 804 | 8532, 854, 855 | Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs | B | |||||||
85 | 86 | - | GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG | |||||||
8512, 8513 | 8621, 8622, 8623 | Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven | A | |||||||
8514, 8515 | 8691, 8692 | Consultatiebureaus | A | |||||||
853 | 871 | 1 | Verpleeghuizen | B | ||||||
853 | 8891 | 2 | Kinderopvang | B | ||||||
90 | 37, 38, 39 | - | MILIEUDIENSTVERLENING | |||||||
9001 | 3700 | B | rioolgemalen | B | ||||||
91 | 94 | - | DIVERSE ORGANISATIES | |||||||
9111 | 941, 942 | Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) | A | |||||||
9131 | 9491 | Kerkgebouwen e.d. | B | |||||||
9133.1 | 94991 | A | Buurt- en clubhuizen | B | ||||||
92 | 59 | - | CULTUUR, SPORT EN RECREATIE | |||||||
9213 | 5914 | Bioscopen | C | |||||||
9232 | 9004 | Theaters, schouwburgen, concertgebouwen, evenementenhallen | C | |||||||
9234 | 8552 | Muziek- en balletscholen | B | |||||||
9234.1 | 85521 | Dansscholen | B | |||||||
9251, 9252 | 9101, 9102 | Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. | A | |||||||
926 | 931 | 0 | Zwembaden: overdekt | C | ||||||
926 | 931 | A | Sporthallen | B | ||||||
926 | 931 | B | Bowlingcentra | B | ||||||
926 | 931 | 0 | Schietinrichtingen: | |||||||
926 | 931 | 2 | - binnenbanen: boogbanen | A | ||||||
926 | 931 | F | Sportscholen, gymnastiekzalen | B | ||||||
9271 | 9200 | Casino's | C | |||||||
9272.1 | 92009 | Amusementshallen | B | |||||||
93 | 96 | - | OVERIGE DIENSTVERLENING | |||||||
9301.3 | 96013 | A | Wasverzendinrichtingen | B | ||||||
9301.3 | 96013 | B | Wasserettes, wassalons | A | ||||||
9302 | 9602 | Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten | A | |||||||
9303 | 9603 | 0 | Begrafenisondernemingen: uitvaartcentra | A | ||||||
9304 | 9313, 9604 | Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden | B | |||||||
9305 | 9609 | B | Persoonlijke dienstverlening n.e.g. | A |
Bijlage 2 Staat Van Horeca
Categorie 1: "lichte horeca"
Bedrijven die beperkte hinder veroorzaken voor omwonenden. Deze bedrijven zijn in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden). Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante lichte horeca (tot en met 250 m² bedrijfsvloeroppervlak)
- automatiek;
- broodjeszaak;
- cafetaria;
- croissanterie;
- koffiebar;
- lunchroom;
- ijssalon;
- snackbar;
- tearoom;
- traiteur.
1b. Overige lichte horeca (tot en met 250 m² bedrijfsvloeroppervlak)
- bistro;
- restaurant (zonder bezorg- of afhaalservice);
- hotel of pension.
1c. Restaurant met bezorg- of afhaalservice tot en met 250 m² bedrijfsvloeroppervlak.
Categorie 2: "middelzware horeca"
Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere ontstaan door openingstijden 's nachts of door grote verkeersaantrekkende werking. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
2a. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking
- bedrijven genoemd onder subcategorie 1a, 1b of 1c met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m²;
2b. Horeca die in beginstel vooral 's avonds en 's nachts geopend is
- bar;
- biljartcentrum;
- café;
- proeflokaal;
- shoarma/grillroom;
- zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
Categorie 3: "zware horeca"
Bedrijven die grote hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere ontstaan door een combinatie van openingstijden 's nachts en een grote verkeersaantrekkende werking.
3. Zware horeca
- dancing;
- discotheek;
- nachtclub;
- partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
Bijlage 3 Lijst Van Parkeernormen
De parkeernormen in deze lijst zijn gebaseerd op de kencijfers parkeren, volgens de uitgave 'Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom' (ASVV) uit 2012 van de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (Stichting CROW) te Ede. De volgende normen, uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, zitplaats, baan dan wel brutovloeroppervlak (afgekort: b.v.o.) zijn van toepassing. Voor dit gebied geldt een norm voor sterk stedelijk gebied in de rest bebouwde kom.
supermarkt | 5 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o.* |
bedrijfsverzamelgebouw (mix van kantoren zonder baliefunctie en bedrijven) | 1,7 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o. |
arbeids-/ bezoekersexternsieve bedrijven | 1,2 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o. |
arbeids-/ bezoekersintensieve bedrijven | 2,3 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o. |
kantoor met baliefunctie (commerciële dienstverlening) | 2,4 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o. |
kantoor zonder baliefunctie | 1,8 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o. |
woon/werkunits | 2 parkeerplaatsen per unit + 2 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o. (van de bedrijfsruimte) |
(tand)arts/ maatschap/ therapeut | 2,5 parkeerplaatsen per behandelkamer met een minimum van 3 parkeerplaatsen per praktijk |
zorgvoorziening | 2 parkeerplaatsen per behandelkamer |
café/ bar/ cafetaria | 6,7 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o. |
restaurant | 13,3 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o. |
gymzaal (met avondfunctie) | 2,8 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o. |
sport-/ dans-/ fitnessschool | 4,9 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o. |
tennisclub | 2,9 parkeerplaatsen per baan |
sociaal cultureel centrum/ wijkgebouw | 2,9 parkeerplaatsen per 100 m2 b.v.o. |
kerk, religieuze instelling | 0,2 parkeerplaatsen per zitplaats |
crèche/ peuterspeelzaal/ kdv | 1,2 parkeerplaatsen per b.v.o. + kiss&ride (=maatwerk) |
basisschool | 1 parkeerplaats per klaslokaal + kiss&ride (=maatwerk) |
Kringloopwinkel | 1,7 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo |
Grondgebonden woning | 1,5 parkeerplaatsen per woning in de openbare ruimte of 1,75 parkeerplaatsen per woning waarbij 1,0 op eigen terrein + 0,75 in de openbare ruimte |
Appartement > 120 m2 gbo ** | 1,75 parkeerplaatsen per woning in de openbare ruimte of 2,00 parkeerplaatsen per woning waarbij 1,5 op eigen terrein + 0,5 in de openbare ruimte |
Appartement 91-120 m2 gbo | 1,50 parkeerplaatsen per woning in de openbare ruimte of 1,75 parkeerplaatsen per woning waarbij 1,5 op eigen terrein + 0,5 in de openbare ruimte |
Appartement 61-90 m2 gbo | 1,25 parkeerplaatsen per woning in de openbare ruimte of 1,5 parkeerplaatsen per woning waarbij 1 op eigen terrein + 0,5 in de openbare ruimte |
Appartement < 60 m2 gbo | 1 parkeerplaats per woning in de openbare ruimte |
Zorgwoning (open) | per individueel geval beoordelen |
Zorgwoning (gesloten instelling) | 0,6 parkeerplaatsen per wooneenheid |
Dagopvang /dagbesteding | 0,8 parkeerplaatsen per werknemersplaats |
* bvo = bedrijfsvloeroppervlak
** gbo = gebruiksoppervlak
Overige functies ter bepaling door verkeer en vervoer op basis van kengetallen CROW (ASVV 2012). Deze normen worden (ook) gebruikt voor de parkeerbalans. In de balans kan worden gerekend met dubbelgebruik, hiervoor is het noodzakelijk dat parkeerplaatsen te allen tijden openbaar toegankelijk zijn. Voor deze berekeningen worden aanwezigheidspercentages gehanteerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bewoners/werknemers parkeren en bezoekers parkeren.
Bijlage 4 Waarde Archeologie 2
Artikel Waarde - Archeologie 2
1.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de bescherming van de aanwezige archeologische waarden in het gebied .
1.2 Bouwregels
Op de in lid 1.1 bedoelde gronden mogen ten behoeve van de in dat lid genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend definitief archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
1.3 Afwijken van de bouwregels
a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in lid 1.2 bedoelde verbod voor bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen.
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
2. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
1. de verplichting tot het doen van opgravingen;
2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
d. De opgravingen, de te treffen maatregelen en de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.
1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het ophogen van de bodem;
2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist;
3. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 50 cm ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, woelen, mengen, diepploegen;
4. het rooien van bos of boomgaard waarbij de stobben worden verwijderd;
5. het beplanten en het aanleggen van bos of boomgaard;
6. het wijzigen van het waterpeil;
7. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies;
9. het graven, verbreden en dempen van grachten, vijvers en andere wateren.
b. Het verbod als bedoeld in lid 1.4 onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie. c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zal alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
2. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
d. Aan de vergunning kunnen de volgende voorwaarden worden gekoppeld:
1. de verplichting tot het doen van opgravingen;
2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
3. de verplichting de uitvoering van het werk c.q. de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
e. De opgravingen, de te treffen maatregelen en de archeologische begeleiding dient c.q. dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.
1.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt verwijderd, indien het archeologisch waardevol terrein conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie voldoende is onderzocht door middel van een archeologische opgraving of begeleiding en de eventuele bodemvondsten elders zijn onder gebracht.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Een Bestemmingsplan
Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht.
Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.
1.2 Aanleiding Voor Dit Bestemmingsplan
Actualiseringsplicht
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat een verplichting om bestemmingsplannen eens in de 10 jaar te actualiseren. In dat kader werkt de gemeente Almere aan het actualiseren van alle bestemmingsplannen voor haar grondgebied.
In het plangebied van dit bestemmingsplan gelden verschillende bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.4). Deze plannen zijn in verschillende periodes tot stand gekomen, waardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de gebieden enigszins verschillen. Om voor het hele plangebied een eenduidige en actuele juridisch-planologische regeling te hebben, heeft de gemeente besloten om voor het gebied bestaande uit de Seizoenen- en Oostvaardersbuurt een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
Aard van het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan wordt opgesteld in het kader van actualisering en is daarom conserverend van aard. In die zin worden er planologische ook geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wel wordt nieuw vastgesteld beleid en nieuwe wetgeving vertaald in dit bestemmingsplan.
1.3 Begrenzing Van Het Plangebied
Het plangebied ligt in Almere-Buiten en wordt globaal begrensd door:
- Het Bosrandpark en Oostrandpark aan de noordzijde;
- De Sieradenbuurt aan de oostzijde;
- De Flevospoorlijn aan de zuidzijde;
- Het Meridiaanpark aan de westzijde.
In onderstaande figuur is de begrenzing van het nieuwe bestemmingsplan weergegeven.
Figuur: Begrenzing van het plangebied
Het plangebied bestaat uit de Seizoenenbuurt, de Oostvaardersbuurt en het groen tussen de Oostvaardersbuurt en de Sieradenbuurt. Beide wijken worden gekarakteriseerd door wonen bij het bos, in bossfeer. Zowel groen als water hebben hierbij een belangrijke plek in beide wijken.
1.4 Vigerende Bestemmingsplannen
Met dit nieuwe bestemmingsplan worden de geldende bestemmingsplannen voor de desbetreffende gronden vervangen. Het gaat hierbij per buurt om de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Belangrijkste bestemming(en) | In werking getreden | Vervalt na inwerkingtreding nieuw bp | |
1 | Seizoenenbuurt Almere-Buiten | Uit te werken woondoeleinden, Groenvoorzieningen en Water | 23-12-1997 | geheel |
2 | Uitwerkingsplannen I t/m X Seizoenenbuurt | Woondoeleinden en Openbaar gebied | I: II, II: 14-9-1999 IV: V t/m IX: 4-7-2000 X: | geheel |
3 | Oostvaardersbuurt Almere-Buiten | Uit te werken woondoeleinden, Uit te werken gemengde doeleinden, Water en Groendoeleinden | 28-12-1999 | geheel |
4 | Uitwerkingsplannen Oostvaardersbuurt I en II | I: Woondoeleinden en Openbaargebied II: Woondoeleinden, Gemengde doeleinden, Verblijfsgebied en Water | I: 8-8-2000 II: 18-6-2002 | geheel |
5. | Parapluherziening opslag en verkoop vuurwerk Almere Stad, Haven, Buiten, Hout | specifieke vorm van detailhandel-vuurwerk | augustus 2009 | gedeeltelijk |
Daarnaast zijn de verleende vrijstelleningen en afwijkingen van het bestemmingsplan in dit nieuwe bestemmingsplan verwerkt.
1.5 Leeswijzer
Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader ( hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Karakteristieken Plangebied
Het plangebied bestaat uit twee typische woonbuurten in Almere-Buiten, met (relatief) veel groen en water, waarbij wonen bij het bos in 'bossfeer' karakteriserend is voor het woongebied. Zowel groen als water heeft daarmee een belangrijke plek binnen het plangebied.
Almere Buiten
Almere is opgebouwd uit meerdere kernen. De groei in inwoners kan daarmee flexibel worden opgevangen. Na de ontwikkeling van Almere-Stad en Almere-Haven is in 1993 gestart met de aanleg van de nieuwe noordoostelijke kern Almere-Buiten (de derde kern van de stad Almere).
Almere-Buiten ligt ten noordoosten van Almere-Stad, ter weerszijden van de Flevospoorlijn. In het noordwesten grenst de kern aan het regionale bedrijventerrein De Vaart. Naar het zuiden grenst Almere-Buiten aan de A6 en aan het uitgestrekte agrarisch gebied van Zuidelijk Flevoland. In het oosten grenst de kern direct aan het polderlandschap en de Oostvaardersplassen liggen bij wijze van spreken in de achtertuin. De kerngedachte van dit woongebied is het 'buiten' wonen, met alle gemakken van een compleet voorzieningenpakket binnen handbereik. De groenstructuur van de kern is een belangrijk element in de opzet.
Als eerste is het westelijk gedeelte van Almere-Buiten gerealiseerd en vervolgens is gestart met de ontwikkeling van het middengebied. De bouw van het eerste zuidoostelijk kwadrant, de Regenboogbuurt, is in 1996 in volle gang. Het plangebied waar dit bestemmingsplan op ziet is gelegen in het noord-oosten van Almere-Buiten, nabij de Oostvaardersplassen, dat gelegen is tussen Almere en Lelystad. Almere-Buiten heeft bijzondere kwaliteiten, zoals het vele groen in de wijk, het aanwezige aangrenzende bos en de nabijheid van het natuurgebied de Oostvaardersplassen.
Het plangebied waar dit bestemmingsplan op ziet, bestaat uit twee aan elkaar grenzende woonbuurten, de Seizoenenbuurt en de Oostvaardersbuurt. Wonen bij het bos, in bossfeer is karakteriserend voor deze woonbuurten. Zowel groen als water heeft daarmee een belangrijke plek binnen het plangebied.
Seizoenenbuurt
De Seizoenenbuurt is de westelijk gelegen woonbuurt. Midden in de buurt is een supermarkt en een school aanwezig. Kleinschalige bedrijvigheid is op enkele plaatsen mogelijk. Binnen de buurt, te midden van recreatieve groene ruimten, is het 'stadsparkmilieu' de basis voor de opzet van de buurt. De buurt biedt een woonmilieu waarin geprofiteerd kan worden van een groene rustige omgeving in combinatie met stedelijke voorzieningen in de nabijheid.
In de Seizoenenbuurt zijn vier deelgebieden te onderscheiden. De buurt wordt doorsneden in oost-west richting door de gracht en in noord-zuid richting door de busbaan. In het hart van het gebied vormt het 'buurtcentrum' met een school en een winkelvoorziening een eigen deelgebied. Door de groenstructuur en stedenbouwkundige vormgeving is de landschappelijke kwalieit van het omliggende gebied in de buurt uitgewerkt. In de vormgeving van de openbare ruimte en verschijningsvorm van de bebouwing gelden een aantal centrale inrichtingsthema's. De buurt is parkachtig ingericht, waarbij de busbaan de belangrijkste drager is van de groenstructuur die de buurt verbindt met het 'lanenbos' (Bosrandpark). In de noord-zuid gerichte woonstraten in de tuinstadgedachte op andere wijze vormgegeven. Hier zijn de afscheidingen van de voortuinen en hagen essentieel, welke een samenhangend beeld leveren, met incidentele boombeplanting. Stedenbouwkundig onderscheid de buurt zich door de samenhangende identiteit door de opzet via centrale thema's (centraal thema is 'tuinstadgedachte'), waardoor sprake is van één visueel-ruimtelijk samenhangend beeld.
Aan de noordzijde van de buurt is een villabuurt gelegen, die stedenbouwkundig een op zichzelf staand geheel vormt. De hoofdindeling van de openbare ruimte straalt de bossfeer van het aangrenzende 'lanenbos' uit.
Oostvaardersbuurt
De Oostvaardersbuurt is de oostelijk gelegen woonbuurt. In een centraal in de buurt gelegen strook zijn diverse maatschappelijke voorzieningen gelegen, zoals scholen (De Egelantier en De Dukdalf) en een huisartsenpraktijk. De buurt is gelegen in 'bossfeer' en wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door een goed ontwikkeld bos. De opzet van de buurt is opgevat als intermediaire tussen het bos in ten noorden (en oosten) van de buurt en het station met de dagelijkse voorzieningen ten zuiden van de buurt. Dit is vormgegeven door middel van een hoofdruimte in noord-zuid richting ('buurtkamer'). De buurt is daarmee gericht op het station en geeft zicht op en heeft relatie met het bos. In oost-west richting wordt dit ondersteund door een lensvormige waterpartij. De 'buurtkamer' en waterpartij vormen samen de drager van de buurt, respectievelijk als groene ruimte en als waterpartij vormgegeven.
De buurt is opgedeeld in vier deelgebieden en een vijfde deelgebied is gelegen tussen de verhoogde Flevo spoorlijn en de parallel hieraan gelegen meergezinswoningen. het vijfde deelgebied valt buiten de directe 'buurtbeleving' en vormt de ondersteuning van de ruimtelijke betekenis van het station (en omgeving). Er is sprake van riante zichtlijnen, door enerzijds de 'droge', actief te gebruiken komvormige groene wig en daarop haaks de 'natte' meer passieve zone, waarin water een dominerende rol speelt. Deze ruimten manifesteren zich als open gebieden in de buurt, waarbij de zichtlijnen worden versterkt door een aantal beeldmiddelen, zoals boompartijen en dijkjes.
2.2 Nieuwe Ontwikkelingen
Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie plan en is daarmee conserverend van aard. Dit brengt met zich mee, dat naast de bestaande situatie enkel nieuw beleid en nieuwe wetgeving vertaald zal worden in dit bestemmingsplan. Hierbij is geen ruimte voor nieuwe ontwikkelingen.
Nieuwe wetgeving en beleid is wel vertaald in dit bestemmingsplan. O.a. zijn de archeologische waarden via een dubbelbestemming bescherm in dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 Bestemmingen
In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.
3.1 Toelichting Op De Juridische Regeling
Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.
Opzet van de planregels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:
- in hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
- hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
- in hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
- hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.
Flexibiliteitsbepalingen
In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd.
Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming.
Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.
3.2 Bestemmingen
Uitgangspunt van dit conserverend plan is dat in beginsel de bestaande, feitelijke en vergunde situatie op grond van de rechtszekerheid is overgenomen en percelen als zodanig worden bestemd. Dit kan anders zijn bijvoorbeeld op grond van gewijzigde planologische inzichten, na afweging van alle (ruimtelijk relevante) belangen of onbenutte bouwmogelijkheden die in de nieuwe regeling zijn geschrapt. Ook als gevolg van nieuw beleid (Detailhandelsvisie, GVV) of nieuwe wet- en regelgeving (Wabo) is het bestemmingsplan gewijzigd ten opzichte van de vorige bestemmingsplannen.
3.2.1 Bos
Het groen aan de noordwest- en noordoostkant, dat deels binnen het plangebied is gelegen, behoort tot het landschapstype 'Bos'. Deze gronden zijn bestemd als 'Bos' en kunnen in hoofdzaak gebruikt worden voor de functies bos en dagrecreatie. Activiteiten als dagrecreatie, ondergeschikte agrarische activiteiten en het oprichten van bouwwerken zijn alleen mogelijk met inachtneming van c.q. tot behoud van het bos. Dit betekent dat die andere activiteiten het bos niet mogen schaden. De gronden met de bosbestemming bieden overigens diverse mogelijkheden om te fietsen en wandelen. Verblijfsrecreatie (bijvoorbeeld kamperen) is niet toegestaan. Qua bebouwing zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen toegestaan tot een, afhankelijk van het soort bouwwerk, bepaalde maximale hoogte.
In artikel 3 zijn de planregels van de bestemming 'Bos' opgenomen.
3.2.2 Gemengd-1
Centraal in de Seizoenenbuurt bevindt zich een gebouwencomplex met een maatschappelijkefunctie, waaronder onderwijs (OBS Aurora), buitenschoolse opvang (De Orion en De Seizoentjes). Daarnaast is er een vrijstaande supermarkt. Conform het geldende detailhandelsbeleid mag deze supermarkt een verkoopvloeroppervlak/ winkelvloeroppervlak van 1500 m2 hebben. Voor de verkoop van vuurwerk is een aanduiding op de verbeelding opgenomen.
In artikel 19 van de regels is een algemene parkeerregeling opgenomen.
Voor dit gebied wordt het voorgaande planologische regime overgenomen, wat betekent dat naast maatschappelijke voorzieningen en detailhandel ook dienstverlening en beperkte horeca is toegestaan. Zie voor een toelichting op de horecacategorieën bijlage 3 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten. Binnen het bestemmingsvlak is een maximale bouwhoogte en een maximaal bebouwingspercentage opgenomen.
In artikel 4 zijn de planregels van de bestemming 'Gemengd - 1' opgenomen.
3.2.3 Gemengd-2
Binnen het woongebied van de Seizoenenbuurt is ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid, als onderdeel van de woonomgeving. Kleinschalige bedrijven die weinig milieubelastend zijn, kunnen in deze buurt gevestigd zijn. Te denken valt aan dienstverlenende bedrijven en instellingen, zoals een klein kantoor, maar ook een winkel, maatschappelijke voorzieningen, cafetaria of klein ambachtelijk bedrijf behoort tot de mogelijkheden. Ook hier geldt de parkeerregeling uit artikel 19.
Binnen het bestemmingsvlak is een maximale bouwhoogte opgenomen. Los van deze vestigingsmogelijkheden voor kleine bedrijvigheid is de mogelijkheid voor een aan-huis-verbonden beroep in de woonomgeving altijd aanwezig.
In artikel 5 zijn de planregels van de bestemming 'Gemengd - 2' opgenomen.
3.2.4 Gemengd-3
Centraal in het woongebied van de Oostvaardersbuurt is een voorzieningenstrook aanwezig. Deze strook is op basis van het vigerende bestemmingsplan bedoeld voor buurtgerichte voorzieningen. In deze strook zijn gevestigd:
- OBS De Egelantier;
- PCB De Dukdalf;
- BSO Egelantier;
- kindercentrum Marijtje Doets;
- huisartsenpraktijk;
- apotheek.
Binnen de strook zijn, in het noordelijke gedeelte, een basisschool met gymzaal en een locatie voor schoolwoningen opgenomen. Het gebouw voor de schoolwoningen is in eerste instantie ingericht als lokalen ten behoeve van het onderwijs. Het beoogde doel was om als er geen behoefte meer is aan de extra lokalen het gebouw zodanig in te richten dat er woningen ontstaan. In het zuidelijke gedeelte is ruimte voor noodlokalen en zit onder andere kindercentrum, een huisartsenpraktijk en een apotheek.
Binnen het bestemmingsvlak is een maximale bouwhoogte en een maximaal bebouwingspercentage opgenomen. De parkeerregeling uit artikel 19 is van toepassing.
In artikel 6 zijn de planregels van de bestemming 'Gemengd - 3' opgenomen.
3.2.5 Groen
De bestemming 'Groen' is alleen toegewezen aan de structurele groengebieden in dit plan. Dit zijn de randen van het plangebied, structurele groene gebieden in de wijken en langs de busbaan en dreven. Binnen deze bestemming zijn ten behoeve van de openbare inrichting meerdere bouwwerken toegestaan, zoals bruggen, sluizen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, maar ook verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden. Het is belangrijk dat gronden met een groenbestemming ook indien nodig voor waterberging gebruikt kunnen worden. Daarom is deze functie aan de bestemming toegevoegd. Verder is het mede op grond van de Sportnota wenselijk dat bewoners dichtbij huis laagdrempelige sportmogelijkheden hebben. In de bestemmingsomschrijving is dan ook opgenomen dat het plaatsen van sport- en speelvoorzieningen (alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde) is toegestaan.
In de specifieke gebruiksregels is een aantal verbodsbepalingen opgenomen voor gebruik dat niet past bij het hoofdgebruik van de gronden. Het gaat hierbij om het stallen en opslaan van goederen, voertuigen en afvalstoffen.
Bebouwing
Qua bebouwing zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen toegestaan tot een, afhankelijk van het soort bouwwerk, bepaalde maximale hoogte.
Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn overal toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 m en een maximale oppervlakte van 25 m2. Met een afwijkingsbevoegdheid is een gebouw toegestaan met een maximale hoogte van 5 meter en met een maximum oppervlak van 50 m2.
Artikel 7.3 bevat een afwijkingsbevoegdheid onder voorwaarden om een jongerenontmoetingsplaats (= JOP) te kunnen realiseren. Voorwaarde is bijvoorbeeld dat de afstand van de JOP (bouwwerk) tot aan de woonbestemming (grens van het bestemmingsvlak) minimaal 50m bedraagt.
Erfafscheidingen, terrasafscheidingen, lichtmasten en andere bouwwerken zijn gebonden aan een maximale maatvoering.
Op de hoek Kalenderweg/ Atlasdreef is een zendmast aanwezig. Deze heeft een aanduiding 'zendmast' gekregen.
In artikel 7 zijn de planregels van de bestemming 'Groen' opgenomen.
3.2.6 Tuin
De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de voortuinen van woningen. De betreffende gronden zijn bestemd voor tuin, behorende bij het hoofdgebouw op de aangrenzende woonbestemming. Het is niet de bedoeling dat dit wordt volgebouwd met schuurtjes en andere bijbehorende bouwwerken. Daarom zijn hoofdzakelijk bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van maximaal 1 m toegestaan. Verder zijn trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, overstekken en andere bouwonderdelen toegestaan, voor zover ze behoren tot de aangrenzende woning. Voor erkers geldt een maximale diepte, hoogte en breedte, om te voorkomen dat alsnog de hele voortuin wordt volgebouwd.
Bij een aantal woningen binnen het plangebied zijn in de voortuin overkappingen (carports) gebouwd zonder wanden (met uitzondering van de bestaande voorgevel van de woning). Deze voortuinen hebben een aanduiding 'overkapping'.
In paragraaf 3.2 Wonen-1 wordt ingegaan op de tuinvergrotingen.
In artikel 8 zijn de planregels van de bestemming 'Tuin' opgenomen.
3.2.7 Verkeer
Extern gemotoriseerd verkeer
De externe aansluiting van het plangebied op de omgeving is vooral verzorgd door de aansluitingen op de Bosranddreef en de Kalenderweg. De delen van de Bosranddreef en Kalenderweg die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, hebben de bestemming 'Verkeer' gekregen.
Openbaar vervoer
Min of meer centraal door het plangebied loopt de vrije busbaan. Ook deze is bestemd als 'Verkeer'.
Op gronden met de bestemming 'Verkeer' mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen.
In artikel 9 zijn de planregels van de bestemming 'Verkeer' opgenomen.
3.2.8 Verkeer-Verblijfsgebied
Intern gemotoriseerd verkeer
Voor het gemotoriseerd verkeer wordt het plangebied intern hoofdzakelijk ontsloten door verschillende aftakkingen van de Bosranddreef. Alle interne wegen in het plangebied, maar ook openbare parkeerplaatsen hebben de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' gekregen.
Langzaam verkeer
Met uitzondering van de Bosranddreef en de Kalenderweg zijn alle straten toegankelijk voor fiets en bromfiets. Binnen het plangebied liggen ook vrije fietspaden die over het algemeen doorlopen naar de omgeving, waarbij de Bosranddreef gelijkvloers wordt gekruist. De belangrijkste langzaam verkeersverbindingen hebben de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied' gekregen. Wat betreft de groenvoorziening in de wijk is gekeken of het structureel groen betreft of meer snippergroen. Ook is gekeken naar de bestemming op basis van de vorige bestemmingsplannen. Het snippergroen heeft, tezamen met aangrenzende woonstraten en fiets- en voetpaden de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied' gekregen. Voordeel daarvan is de flexibiliteit qua inrichting van het openbaar gebied. Bijvoorbeeld wordt zo de aanleg van groen of extra parkeerplaatsen eenvoudiger.
Op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' mogen geen gebouwen worden gebouwd, behalve ten behoeve van nutsvoorzieningen en via afwijking een jongerenontmoetingsplaats (JOP). Voor het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid moet aan een aantal voorwaarden zijn voldoen. De afstand van de JOP (bouwwerk) tot aan de woonbestemming (grens van het bestemmingsvlak) moet bijvoorbeeld minimaal 50 m bedragen. Binnen de bestemming zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 3,5 meter en een oppervlakte van maximaal 25 m². Overige bouwwerken zoals terras-, erf- en terreinafscheidingen, kunstobjecten, licht- en vlaggenmasten zijn ook toegestaan, maar zijn wel gebonden aan een maximum maatvoering.
Almere wil zoals eerder beschreven in paragraaf 3.2.4 laagdrempelige sportmogelijkheden dichtbij huis. Daartoe is in de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' de mogelijkheid voor sport- en speelvoorzieningen (uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde) opgenomen. Verder is wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee in geval van grondverkoop in verband met tuinvergroting de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gewijzigd kan worden in de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Wonen - 2 ' of 'Tuin'.
In artikel 10 zijn de planregels van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen.
3.2.9 Water
De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor water en waterberging, recreatief medegebruik, waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, steigers en (natuurvriendelijke) oevers. In deze bestemming zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan.
In artikel 11 zijn de planregels van de bestemming 'Water' opgenomen.
3.2.10 Wonen-1
De bestemming 'Wonen' is van toepassing op een groot deel van de woningen binnen het plangebied. De bestemming 'Wonen-1' geld voor alle dubbele-, geschakelde- en gestapelde woningen.
In hoofdzaak zijn de voor 'Wonen-1' aangewezen gronden bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Ook de bij woningen behorende erven, toegangspaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen e.d. zijn toegestaan op grond van deze bestemming.
Vrije beroepen
Het uitoefenen van vrije beroepen in huis is in overeenstemming met de bestemming 'Wonen-1', tenminste voor zover het vrije beroep vanuit het gebouw waarin wordt gewoond, wordt uitgeoefend. Kenmerk van deze beroepen is een sterke verwevenheid tussen wonen en werken. De in de bestemming 'Wonen-1' opgenomen bebouwingsmogelijkheden zijn ook van kracht bij het bouwen te behoeve van een vrij beroep. Traditionele vrije beroepen, zoals notaris, een huisarts, een tandarts, een accountant e.a. zijn binnen de woonbestemming altijd toegestaan, mits de woonfunctie in overwegende mate in tact blijft en het beroepsmatig gebruik zich beperkt tot een vloeroppervlak van maximaal 50%.
Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten
Bij de aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis moet aan de volgende beroepen en bedrijven worden gedacht, zoals opgesomd in de onderstaande lijst. Deze lijst is niet limitatief.
Omschrijving | Voorwaarden/toelichting |
Vrije beroepen | bijv. Notaris, huisarts, tandarts, accountant |
Uitgeverijen | Kantoren |
Grafische afwerking | |
Reproductiebedrijven opgenomen media | |
Vervaardiging van sieraden e.d. | |
Reparatie t.b.v. particulieren | bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder |
Reisorganisaties | |
Verzekeringsbedrijf/kantoor | |
Verhuur van en handel in onroerend goed | |
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. | |
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | |
Hoveniersbedrijven | Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn |
Meubel- en woningstoffeerderijen | |
Cursussen | |
Workshops | |
Internetbedrijven / e-commerce | Max 25 m2 w.v.o. verkoop aan huis c.q. afhaalpunt (webwinkel/internetwinkel) |
Kantoor algemeen | |
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures | |
Bed&breakfast | Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een woning door reizigers/vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. Ten hoogste zijn 5 gasten tegelijk mogelijk. Ook moet de woning wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen. |
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven | Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie |
Wassalons en wasserettes | Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleverenc van kleding |
Kappers | |
Detailhandel | Maximaal 25 m2 w.v.o. |
Buiten de hierboven genoemde gevallen | Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten |
Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming "Wonen - 1".
Detailhandel in de woning
Op grond van de Detailhandelsvisie Almere 2014 is in woningen kleinschalige detailhandel aan huis mogelijk (tot 25 m2 wvo). Ook zijn webwinkels en internetwinkels toegestaan. Als daar ook een showroom of afhaalmogelijkheid bij hoort, valt dat onder de regeling van kleinschalige detailhandel aan huis (dus tot 25 m2 verkoopvloeroppervlak).
Openbare ruimte
Binnen de bestemming worden ook functies uit de openbare ruimte toegestaan zoals groenvoorzieningen, toegangspaden en in- en uitritten.
Tuinvergrotingen
In het plangebied hebben de afgelopen jaren een aantal wijzigingen plaatsgevonden in de grenzen tussen openbare ruimte en particulier terrein bij woningen. Verschillende stukjes openbaar groen zijn door verkoop overgedragen aan bewoners, ter vergroting van hun tuin. Gronden die zijn verkocht, hebben in het nieuwe bestemmingsplan een bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Tuin' gekregen.
Een aantal stukjes grond bij huurwoningen in eigendom van de gemeente (kan niet worden uitgegeven) zijn onrechtmatig in gebruik. Hiertegen zal handhavend worden opgetreden.
Mogelijk worden de komende jaren nog meer gronden verkocht aan bewoners. In de vorige bestemmingsplannen was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in het geval van verkoop van gronden een wijziging naar de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Wonen - 2 ' of 'Tuin' mogelijk te maken. Deze wijzigingsbevoegdheid is ook in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen.
Bebouwing
Verruiming van de bouwmogelijkheden
De woonbestemming is ruimer bestemd dan in het vorige bestemmingsplan. In het vorige bestemmingplan waren goot- en bouwhoogten gedetailleerd geregeld. In het nieuwe plan is niet meer met goothoogten gewerkt. Van iedere woning is alleen de bouwhoogte geregeld, waardoor er meer ruimte komt voor dakopbouwen en dakkapellen. Voor de begane grondlaag wordt doorgaans vier meter bouwhoogte aangehouden, voor twee bouwlagen zeven meter en voor drie bouwlagen tien meter. Voor veel bouwblokken is een hoogtemaat genomen, waarbij het hoogste deel bepalend is. Dat betekent dat voor een flink aantal woningen nog een extra laag/dakopbouw mogelijk is. Er is ook minder met aanduidingen gewerkt en meer met rechtstreekse bouwmogelijkheden. Het nieuwe bestemmingsplan Seizoenen- en Oostvaardersbuurt is dus globaler en flexibeler van opzet dan de oude plannen.
Bebouwing in voortuinen
In de voortuinen is de grens van het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe strak om de aanwezige bebouwing, inclusief aangebouwde uitbouwen getrokken, waardoor er geen uitbreiding aan de voorzijde mogelijk is. Bij een aantal woningen binnen het plangebied zijn in de voortuin overkappingen (carports) gebouwd. Deze zijn als zodanig aangeduid.
Bebouwingsmogelijkheden aan de achterzijde van woningen
Bij het bepalen van het bouwvlak van het hoofdgebouw is aan de achterzijde van de hoofdgebouwen in principe een rechte lijn getrokken langs de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw. Later gebouwde uitbouwen vallen daardoor onder bijbehorende bouwwerken. Dit is om iedereen gelijke bouwrechten te geven. Als de achtergevel van het hoofdgebouw geen rechte lijn is (dus zonder eventuele uitbouwen) is het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe wel recht getekend, waardoor er dus uitbreidingsruimte in het bouwvlak ontstaat. Waar dit tot hinder van de buren zou kunnen leiden (schaduw of verminderde lichttoetreding) is de oorspronkelijke achtergevel gevolgd.
Voor bijbehorende bouwwerken is aangesloten bij de regeling uit de Nota Kleine Bouw 2008. Deze regeling is van toepassing op aan- en bijgebouwen zoals schuurtjes en garages. Om te voorkomen dat het erf wordt volgebouwd is een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toegestaan (60 m2 ) en mag maximaal 50% van het erf worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken. Qua maatvoering en positionering moet een bijbehorend bouwwerk ruimtelijk ondergeschikt zijn aan de hoofdbebouwing. De diepte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter. De maximale bouwhoogte van aanbouwen is 0,30 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 5 meter. Vrijstaande bijgebouwen hebben een goothoogte van maximaal 3 meter. Boven op de aanbouwen mag een dakterras worden gebouwd.
Bebouwingsmogelijkheden aan de zijkant van woningen
Aan de zijkant van woningen is in principe uitbreidingsgelegenheid geboden tot op de grens van het bouwperceel. Wel moet minimaal 1 meter achter de voorgevel worden gebouwd. Het bouwvlak van het hoofdgebouw is hier dus doorgetrokken tot de zijdelingse perceelsgrens. Uitbreidingsgelegenheid is niet geboden, waar dit leidt tot parkeerproblemen, tot verminderd zicht in bochten voor langsrijdend verkeer of als omwonenden hier last van hebben doordat de zijgevel van de woning dan dichter bij hun perceel komt te liggen. Overigens zijn hierbij zoveel mogelijk de rechten uit de nog geldende bestemmingsplannen aangehouden.
Parkeren
In artikel 19.1 zijn de regels voor parkeren opgenomen.
In artikel 12 zijn de planregels van de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen.
3.2.11 Wonen-2
Deze bestemming bevat een regeling voor de vrijstaande woningen. Deze staan vooral in het noordelijke gedeelte van het plangebied. Bij vrijstaande woningen wordt geen bouwvlak aangegeven, maar slechts een bestemmingsvlak bestemd voor 'Wonen - 2'. Conform het beleid uit de nota Kleine Bouw is een bebouwingspercentage van 50% toegestaan en zijn de regels rond bijbehorende bouwwerken iets anders. De voortuinen van de vrijstaande woningen hebben een bestemming 'Tuin' gekregen. Qua functionele en bouwmogelijkheden geldt verder hetzelfde als bij de bestemming 'Wonen - 1' (paragraaf 3.2.9).
In artikel 13 zijn de planregels van de bestemming 'Wonen - 2' opgenomen.
3.3 Dubbelbestemmingen En Gebiedsaanduidingen
Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt (overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) gewerkt met dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen:
3.3.1 Waarde-Archeologie 1
Binnen het plangebied zijn "selectiegebieden'' aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Ook is door middel van onderzoek een aantal behoudens waardige vindplaatsen opgespoord die zeker archeologisch waardevol zijn. Ter bescherming van deze gebieden zijn zogenaamde dubbelbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat er behalve de basisbestemming voor bijvoorbeeld groen of water, ook een bestemming voor archeologie geldt.
De selectiegebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere, hebben de dubbel bestemming Waarde-Archeologie 1. Hier geldt een onderzoeksverplichting en een archeologievergunning bij voorgenomen bouw- of aanlegwerkzaamheden groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm. De onderzoeksverplichting vervalt op die delen van de gronden die reeds bebouwd zijn of zijn geweest met onderheide bebouwing en voor bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen met een oppervlakte kleiner dan 100 m².
Hieronder is aangegeven waar de selectiegebieden zich bevinden in het plangebied.
Figuur selectiegebieden
Aan de bestemming is een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een vergunningstelsel voor de aanleg van werken gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. Ook is geregeld, dat indien er bij onderzoek behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden aangetroffen, deze worden ingepast en dus niet overbouwd kunnen worden. Daarom is de bestemming tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet op die locaties de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden gewijzigd in 'Waarde - Archeologie 2'. De regels voor deze bestemming zijn opgenomen in bijlage 4 bij de regels, omdat deze bestemming nu nog niet voorkomt.
In artikel 14 zijn de planregels van de bestemming Waarde - Archeologie 1 opgenomen.
3.3.2 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2
Volgens het Basisnet Spoor geldt voor de Flevolijn een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter aan weerszijden van de spoorbaan, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. In het PAG dient rekening te worden gehouden met de effecten van een incident met brandbare vloeistoffen. Bij een incident kan de stof uit de ketelwagen vrijkomen en ontbranden (plasbrand). Dit kan in een gebied tot circa 30 meter langs de spoorbaan tot slachtoffers leiden. Voor het PAG geldt volgens artikel 8 van het (concept) Besluit transport routes externe veiligheid een bijzondere verantwoordingsplicht voor nieuwe bouwwerken (aanvullend op de verantwoordingsplicht groepsrisico) speciaal gericht op het effect van een eventuele plasbrand. Verder worden in dit gebied via het Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling aanvullende bouweisen opgelegd met het oog op het veilig kunnen vluchten bij een brand, ontploffing of een drukgolf in een dergelijk gebied.
Het PAG heeft de aanduiding 'veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 2' gekregen. De vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is hier toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er is sprake van een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten functies om de bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk te maken binnen een plasbrandaandachtsgebied;
- er is rekening gehouden met de mogelijkheden om het object buiten het plasbrandaandachtsgebied te vestigen;
- de bestrijdbaarheid van een plasbrand is voldoende gemotiveerd (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw).
Voor deze nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelden aanvullende bouweisen (via Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling). In dit besluit zijn in artikel 2.132 en 2.133 voorschriften opgenomen voor het bouwen in zogenoemde veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden. Die voorschriften zullen tegelijk in werking treden met de wijziging van de Wet basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid.
In artikel 16 zijn de planregels van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 2' opgenomen.
3.4 Overige Regels
3.4.1 Inleidende regels
Begripsbepalingen
In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met maatschappelijke voorzieningen wordt bedoeld.
Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwwerk moet worden gemeten.
3.4.2 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
In artikel 15 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.
Overschrijding grenzen
In artikel 18.1 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.
Ondergeschikte bouwonderdelen op daken
In artikel 18.2 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.
Algemene Aanduidingsregels
Zie paragraaf 3.3.2 van de toelichting.
Algemene gebruiksregels
Parkeren
Bij de algemenegebruiksregels is een artikel opgenomen over parkeren op eigen terrein. Bij het (wijzigen van het) gebruik van gronden of bouwwerken en het bouwen of uitbreiden van bouwwerken moet zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. De parkeernormen zijn in bijlage 3 van de regels opgenomen. Ook moet er voldoende ruimte zijn om te laden en te lossen, indien dat aan de orde is. Een omgevingsvergunning is dan ook gekoppeld aan de voorwaardelijke verplichting dat er voldoende parkeergelegenheid of laad- en losruimte moet zijn. Afwijken is mogelijk, bijvoorbeeld met een parkeerbalans.
Laserstraalgebied
Daarnaast regelt artikel 19.2 laserstraalvrije gebieden. Op basis van het Luchthavenbesluit Lelystad is het niet toegestaan om een bestemming voor of een gebruik door een laserstraal die de vliegveiligheid kan verstoren. Dit geldt voor zover de bestemming of het gebruik rechtmatig was op de dag vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit Lelystad.
Afwijkingsregels
In artikel 17 zijn drie afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:
- het afwijken van maten (maximaal 10 %);
- het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
- het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen;
- kleine windmolens op een hoofdgebouw of aan de gevel ervan.
Kleine windmolens
Kleinschalige windmolens mogen via een binnenplanse afwijking op een hoofdgebouw of aan de gevel ervan worden gerealiseerd. Dit is mogelijk bij elke bestemming, omdat een windmolen valt onder de overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen. Voorwaarden voor oprichting zijn dat de maximum bouwhoogte van het hoofdgebouw met maximaal 3 m wordt overschreden en de rotordiameter maximaal 2 m bedraagt. Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten. Voordat deze windmolens kunnen worden opgericht, dient toetsing aan veiligheidseisen, Wet Geluidhinder en Wet milieubeheer plaatsvinden.
HAT VAT
Algemene voorwaarde
De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Wijzigingsregels
In artikel 20 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgmeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.
Verder kan de Lijst van parkeernormen worden gewijzigd indien ontwikkelingen op parkeergebied daartoe aanleiding geven.
Overige regelingen
In artikel 21 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.
3.4.3 Overgangs- en slotregels
In artikel 22 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.
In artikel 23 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 4 Relevante Beleidskaders
Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In tabel 4.1 staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader en worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden.
Beleidsdocument | Beleidsuitgangspunt | Vertaling in het bestemmingsplan |
Rijksbeleid | ||
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte | Ladder voor duurzame verstedelijking | Het betreft een actualisatieplan. Nieuwe ontwikkelingen zijn binnen het plangebied niet aanwezig. Eventuele ontwikkelingen vinden plaats binnen het bestaande stedelijk gebied en niet op onbebouwde gronden. |
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012) | Radarverstoringsgebieden | Geen mogelijkheid opnemen voor de bouw van grootschalige windturbines, wel voor kleine windmolens. |
Monumentenwet (1988) | Beschermen van archeologische waarden | Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde, die nog niet rechtstreeks via de Monumentenwet worden beschermd. |
Provinciaal en regionaal beleid | ||
Omgevingsplan Flevoland (2006) | Provinciaal ruimtelijk beleid; provinciaal bundelingsbeleid | Seizoenenbuurt en Oostvaardersbuurt vallen binnen bestaand stedelijk gebied. |
Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied (2011) | Provinciaal locatiebeleid | Seizoenenbuurt en Oostvaardersbuurt zijn bestaande woonwijken; bestemmingsplan in overeenstemming met Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied. |
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008) | Provinciaal archeologiebeleid | Opnemen dubbelbestemmingen voor Waarde Archeologie 1. |
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2010-2015 (2010) | Beleid waterbeheer van Waterschap Zuiderzeeland: voldoende water, veiligheid. | Opnemen van mogelijkheid voor water binnen de relevante bestemmingen. |
Gemeentelijk beleid | ||
Structuurplan Almere 2010 (2003) | Gemeentelijk ruimtelijk beleid | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Structuurplan Almere 2010. |
Concept Structuurvisie Almere 2.0 (2010) | Beleid schaalsprong Almere | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Concept Structuurvisie Almere 2.0. |
Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030 (2009) | Gemeentelijk woonbeleid | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Woonvisie Almere 2.0. |
Kaderplan Bestaande Stad (2004) | Gemeentelijk beleid bestaande stad | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Kaderplan Bestaande Stad. |
Programmaplan Almere Buiten (2007) | Gemeentelijk beleid gericht op stadsdeel Almere Buiten | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Programmaplan Almere Buiten. |
Welstandsnota Almere 2014 (2015) | Gemeentelijk welstandsbeleid | Plangebied is grotendeels welstandsvrij. Verplichte welstandstoets voor spoorlijn, Kalenderdreef , Bosranddreef en onder voorwaarden (her)ontwikkelingsprojecten langs deze infrastructuur en voor groenblauwe raamwerk uit Kleur aan groen. |
Beleidsnota kleine bouw (2010) | Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen. | Uitgangspunten van deze nota zijn verwerkt in de planregels en op de plankaart. Regeling beroep en bedrijf aan huis is opgenomen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidsnota kleine bouw. |
Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999) | Plaatsing van masten is niet mogelijk in woonwijken; wel langs de hoofdinfrastructuur | Opnemen van mogelijkheid voor het plaatsen van masten en antennes is niet opgenomen in de bestemmingen in de woonwijken; De bestaande zendmast aan Kalenderweg/Atlasdreef heeft een aanduiding. |
Beleidslijn Tuinvergrotingen 2012 (2013) | Gemeentelijk beleid over tuinvergrotingen | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidslijn Tuinvergrotingen 2012. |
Ligplaatsen voor woonboten (1995) | Gemeentelijk beleid locaties voor woonboten. | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Ligplaatsen voor woonboten. |
Prostitutiebeleid Almere (2000) | Vestigingsbeleid seksinrichtingen; vestiging niet mogelijk in woonwijken | Vestiging van prostitutiebedrijven en seksinrichtingen is uitgesloten in Seizoenen- en Oostvaardersbuurt. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Prostitutiebeleid Almere. |
Coffeeshopbeleid gemeente Almere (2013) | Vestigingsbeleid coffeeshops; vestiging niet mogelijk in woonwijken | Vestiging van coffeeshop(s) is uitgesloten in Seizoenen- en Oostvaardersbuurt. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Coffeeshopbeleid Almere. |
Nota Mobiliteitsplan Almere (2012) | Gemeentelijk beleid verkeer en vervoer | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota Mobiliteitsplan Almere. |
Verkeersveiligheid rond basisscholen (2001) | Gemeentelijk beleid ruimtelijke inrichting en veiligheid rond basisscholen | Voldoende ruimte in plannen voor verkeersveiligheid, parkeren, rond basisscholen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Verkeersveiligheid rond basisscholen. |
Economisch Actieplan Almere (2007) | Gemeentelijk economisch beleid: nieuwe ontwikkelingen faciliteren, regels minder gedetailleerd opnemen, terughoudend zijn bij het bepalen van bouwhoogtes, dakhellingen, functiemenging, rooilijnen en beperkingen in gebruik. | Opnemen flexibele bestemmingen, ruime bouwhoogtes en ruime bouwvlakken, werken aan huis en in de wijk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Economisch Actieplan Almere. |
Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV; 2010) | Gemeentelijk beleid over de ruimtelijke vestiging van bedrijven: kantoren, bedrijven,bedrijf/beroep aan huis en voorzieningen | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid. Werken in de wijk en aan huis is in het bestemmingsplan opgenomen. |
Detailhandelsvisie Almere (2014) | Gemeentelijk detailhandelsbeleid, w.o. detailhandel in buurtsteunpunten, supermarkten (buurtsupermarkt max. 1.500 m2 wvo), detailhandel in bedrijfsruimten en detailhandel aan huis (o.a. max. 25 m2 wvo). | In Seizoenenbuurt is een buurtsteunpunt / supermarktlocatie gevestigd. Verder zijn er enkele bedrijfsruimten. In de bijbehorende planregels Gemengd I , II en III en in de planregel s Wonen I en II zijn de randvoorwaarden uit de Detailhandelsvisie opgenomen. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Detailhandelsvisie Almere. |
Horecanota Almere (2000) | Gemeentelijk (ruimtelijk) Horecabeleid; in buurtsteunpunten lichte en middelzware horeca mogelijk; in woongebied lichte horeca mogelijk in bedrijfsruimten en op specifiek geschikte locaties in de wijk. | Lichte en middelzware horeca mogelijk in buurtsteunpunt Seizoenenbuurt en lichte horeca in de bedrijfsruimten. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Horecanota Almere. |
Werken in de Wijk (2005) | Gemeentelijk (ruimtelijk) beleid over vestiging van bedrijven in de woonwijk, zoals bedrijf/beroep aan huis en bedrijvigheid in bedrijfsruimten. | Werken aan huis en in bedrijfsruimten is opgenomen in de planregels conform de nota Werken in de Wijk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Werken in de Wijk. |
Waterplan Almere (2005) | Gemeentelijk waterbeleid over de functies van het binnendijkse water | Opnemen in de bestemmingen water en waterberging. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterplan Almere. |
Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan 2011-2016 | Gemeentelijk beheerplan waterhuishouding | Opnemen in de bestemmingen water en waterberging. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan. |
Waterstad Almere; Toeristisch recreatief beleidsplan (1996) | Gemeentelijk beleid toerisme en recreatie | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Waterstad Almere, Toeristisch Recreatief Beleidsplan. |
Kleur aan Groen (2014) | Spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere | Van toepassing op het groen rond Seizoenenbuurt en Oostvaardersbuurt; gedeelte groen binnen plangebied is landschapstype 'Bos'. Bestemmingen 'Groen' maakt nieuwe initiatieven die niet passen binnen de planregel niet rechtstreeks mogelijk. Initiatieven worden getoetst aan de nota Kleur en Groen. Medewerking vindt plaats door (partiële) herziening van het plan of een afwijkingsprocedure. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Kleur aan Groen. |
Ecologisch Masterplan (2005) | Gemeentelijk ecologiebeleid | Voor het plangebied zijn geen specifieke maatregelen genoemd in het Ecologisch Masterplan. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Ecologisch Masterplan. |
Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 “stap voor stap door Almere” (2003) | Gemeentelijk beleid wandelinfrastructuur | Voor het plangebied zijn geen specifieke maatregelen genoemd in het Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleidsplan. |
Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormings-processen) (2003) | Checklist voor ontwikkelingen in het openbare en semi-openbare gebied. Bij concrete invulling van nieuwe ontwikkelingen dient toepassing te worden gegeven aan de checklist veiligheid. | Bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met de veiligheids-aandachtspunten, verkeersveiligheid, sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid. |
Vuurwerknota 2005, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005) | Gemeentelijke beleidsregels vuurwerkopslag, vervoer, verkoop en gebruik. In woongebied geen verkoop en opslag toegestaan; in buurtwinkelcentrum bij solitaire supermarkt wel. | In aanduiding detailhandel/supermarkt opnemen van mogelijkheid voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Vuurwerknota. |
Sociale Structuurschets, 'Almere mensenwerk' (2004) | Gemeentelijk beleid sociale ontwikkeling | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Sociale Structuurschets. |
Samenhangend jeugdbeleid “Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd” (2005) | Gemeentelijk jongerenbeleid | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het jeugdbeleid “Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd” |
Toekomstvisie vrije tijd “De (vrije) tijd van je leven!” (2008) | Gemeentelijk vrijetijdsbeleid | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Toekomstvisie vrije tijd. |
Cultuurnota 2009-2012 (2008) | Gemeentelijk cultuurbeleid | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Cultuurnota. |
Sportnota 2013-2016 (2013) | Gemeentelijk sportbeleid | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Sportnota. |
Inrichting schoolpleinen (1999) | Gemeentelijk beleid inrichting en gebruik schoolpleinen: schoolpleinen en wijkvoorziening. | "Speelterrein" wordt toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming Gemengd-1 en Gemengd-3. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Inrichting schoolpleinen. |
Nota Archeologische Monumentenzorg (2009) | Gemeentelijk archeologiebeleid. In selectiegebieden een onderzoekplicht voor bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm (maaiveld). | Opnemen dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota Archeologische Monumentenzorg. |
Archeologieverordening (2009) | Bescherming archeologisch waardevolle terreinen en selectiegebieden overeenkomstig de verordening. | Opnemen dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1 voor de selectiegebieden. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Archeologieverordening. |
Nota Evenementen in Almere (2011) | Gemeentelijk evenementenbeleid | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota Evenementen in Almere. |
Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen (2003) | Gemeentelijk beleid speelautomaten en speelautomatenhallen. | Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Verordening speelautomaten en speelautomatenhallen. |
Hoofdstuk 5 Omgevingstoets
Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.
5.1 Mer-beoordeling
Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer).
Aangezien het hier om een actualisatieplan gaat waarin de bestaande bebouwing en het gebruik worden vastgelegd is een mer niet aan de orde.
5.2 Verkeer
Autoverkeer
Ontsluiting
Passend binnen duurzaam-veilig is er in Almere sprake van een zelfverklarende infrastructuur:
- 1. Stroomwegen (A6, A27, Hogering/Buitenring/tussenring/Waterlandsweg) = verkeersader
- 2. Gebiedsontsluitingswegen (dreven) = verkeersader
- 3. Erftoegangswegen (buurt- en woonstraten) = verblijfsgebied
De kruispunten van de Almeerse gebiedsontsluitingswegen zijn uitgevoerd in de vorm van rotondes of, in het geval van hoge intensiteiten, met een verkeersregelinstallatie (VRI). De verblijfsgebieden hebben zoveel mogelijk auto-aansluitingen op de gebiedsontsluitingswegen (om de 250 á 400 m). Doorgaand autoverkeer is in het verblijfsgebied afwezig. Deze gebieden zijn ingericht als 30 km –zones met de daarbij behorende snelheid remmende maatregelen zoals bijvoorbeeld drempels.
Snelheid
De gebiedsontsluitingswegen kennen een maximum snelheid van 50 km/uur, binnen de bebouwde kom en 60 km/uur buiten de bebouwde kom. Voor de stroomwegen geldt een snelheid van 80 km/uur, of in het geval van een snelweg 100-120 km/uur.
Openbaar vervoer
In Almere is de Flevolijn de hoofddrager voor de stedelijk ontwikkeling. Op termijn worden de Houtlijn en de IJmeerlijn hieraan toegevoegd.
Op het onderliggende schaalniveau gelden de vrijliggende busbanen als de hoofddragers voor de ontwikkeling van de wijken. De haltes aan de busbanen liggen op een onderlinge afstand van gemiddeld 600 meter en hebben een invloedsgebied van circa 400 meter.
Langzaam verkeer
De hoofdfietsroutes in Almere hebben zo min mogelijk kruispunten; ze kruisen de dreven ongelijkvloers en zijn verlicht. Drukke (hoofd)routes zijn als solitair fietspad uitgevoerd en hebben in principe voorrang op het andere verkeer. De hoofdfietsroutes worden in principe in rood asfalt uitgevoerd wat ook de herkenbaarheid waarborgt. De recreatieve, alternatieve routes worden grotendeels gekenmerkt door het niet hebben van een recht beloop en door de afwezigheid van openbare verlichting.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Op het aspect verkeer is geen wettelijk toetsingskader van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter wenselijk om af te wegen of ontwikkelingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de verkeer- en parkeersituatie. Omdat er in dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen zijn voorzien, heeft het plan geen gevolgen voor de parkeersituatie in het gebied.
5.3 Geluid
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'' een geluidzone. In het plangebied liggen zones van de Bosranddreef, Buitenring, Busbaan en Kalenderweg en de Flevolijn.
In het verleden zijn in het plangebied de volgende hogere waarden vastgesteld:
Datum | Soort | Gebied | Besluit betreft | Hogere waarde | Status |
12 februari 1997 | weg | Seizoenenbuurt | Woningen langs buurtonsluitingswegen nr. 4 en 5 (Meistraat en Novemberstraat) | 52 dB(A) | Vervallen wegens instellen 30 km/u |
12 januari 1999 | Spoor | Oostvaardersbuurt ( 3.M.) | Eerstelijns bebouwing langs Flevolijn | Vierde bouwlaag 63 dB; vierde bouwlaag 65 dB | Vervallen ivm vaststellen TB OVSAAL (11 mei 2010) |
Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen de geluidzones van wegen moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeurswaarden die in de wet zijn vastgelegd. In het plangebied worden geen (nieuwe) geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt en daarom is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd.
5.4 Luchtkwaliteit
Luchtkwaliteit
In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit wat betreft een zestal stoffen. Voor de normen voor zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood geldt dat overschrijding daarvan in Nederland nauwelijks valt te verwachten. De norm voor stikstofdioxide (NO2) wordt in Nederland met name in de directe omgeving van drukke (snel)wegen overschreden. De norm voor fijn stof (PM10) wordt eveneens op diverse locaties overschreden.
In de Wet milieubeheer is indirect een koppeling gelegd met ruimtelijke plannen. Deze koppeling houdt in dat bij het voorbereiden van ruimtelijke plannen, waaronder een bestemmingsplan, de gevolgen voor de luchtkwaliteit moeten worden onderzocht. De gevolgen hangen direct samen met de eventuele verkeersaantrekkende werking van het plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.
Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' aangetast wordt.
Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. 'Niet in betekende mate' is sinds de inwerkingtreding van het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.
In de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term 'niet in betekende mate'. Op grond van de Regeling zijn (onder andere) de volgende niet in betekenende mate bijdragende (luchtkwaliteitseisen) projecten vrijgesteld van toetsing:
- Woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
- Kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
- Projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.
In het plangebied is geen sprake van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen. Geconcludeerd wordt dat er binnen het plangebied geen ontwikkelingen zijn die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dat wil zeggen dat het geen bijdrage levert aan een eventuele verslechtering van de luchtkwaliteit in de directe omgeving. Er hoeft geen onderzoek en verdere toetsing aan de normen uit de Wet milieubeheer plaats te vinden.
Geur
In of nabij het plangebied zijn geen geurcontouren aanwezig Het aspect geur speelt daarom geen rol in het bestemmingsplan.
5.5 Externe Veiligheid
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een tweetal onderzoeken gedaan/uitgevoerd:
- Quickscan externe veiligheid bestemmingsplan Seizoenen- en Oostvaardersbuurt, januari 2015 (zie bijlage nr. 5);
- Risicoberekeningen bestemmingsplan Seizoenen- en Oostvaardersbuurt, januari 2015 (zie bijlage nr. 6).
De conclusies zijn als volgt :
Inrichtingen:
Er wordt voldaan aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers (= plaatsgebonden risico). Met dit bestemmingsplan worden alleen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die deze milieukwaliteiteis op gebied van externe veiligheid in stand houden.
De verantwoordingsplicht groepsrisico en hulpverlening zijn niet van toepassing op deze risicobron.
Transport:
Plaatsgebonden risico
Weg:
De Buitenring (een niet Basisnetroute) heeft geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar.
Hiermee wordt voldaan aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers.
Spoor:
Het spoor heeft een basisnetafstand van 1 m of 6 m, gemeten uit het hart van de spoorbundel.
Groepsrisico
Spoor:
Het groepsrisico in de bestaande situatie bedraagt ca. 0,14 maal de oriëntatiewaarde en in de toekomstige situatie 0,18 maal de oriëntatiewaarde. Door de actualisering van het bestemmingsplan neemt het groepsrisico met ongeveer 30% toe, maar blijft ruimschoots onder de oriëntatiewaarde.
Verantwoording groepsrisico, hulpverlening en plasbrandaandachtsgebied
Verantwoording groepsrisico:
Spoor:
Het groepsrisico dient te worden verantwoord, omdat het toekomstig groepsrisico hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en het groepsrisico met meer dan 10% toeneemt.
Echter, de zwaarte van de verantwoordingsplicht is evenredig aan de mogelijke gevolgen van het voorgenomen besluit voor de externe veiligheid. Dit bestemmingsplan is conserverend van karakter. Het legt vooral de feitelijk aanwezige planologische situatie vast en laat geen nieuwe ontwikkelingen toe in de zin van nieuw programma.
In deze situatie kan de verantwoording van het groepsrisico beperkt blijven. De onderstaande onderwerpen kunnen buiten beschouwing blijven:
- de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die bij de voorbereiding van het plan of de vergunning zijn overwogen en de in dat plan of die vergunning opgenomen maatregelen, waaronder de stedenbouwkundige opzet en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte, en;
- de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.
De overige elementen van deze verantwoordingsplicht zijn eerder genoemd, onder het kopje groepsrisico.
Verantwoording hulpverlening spoor:
De Brandweer Flevoland is in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over:
- de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op het spoor;
- de mogelijkheden voor persoenen om zich in veiligheid te brengen indien zich op het spoor een ramp voordoet.
Het advies (zie bijlage 7) luidt samengevat als volgt:
Beperking van de omvang
Door de conserverende aard zijn maatregelen om het risico te beperken niet opportuun. Wel is er reeds een veiligheidszone opgenomen (in feite een plasbrand aandachtsgebied, PAG) ter beperking van toekomstige ontwikkelingen.
Zelfredzaamheid
Om bij een incident zelfredzaam te zijn moeten burgers op de hoogte zijn van risico's in hun omgeving en een idee hebben wat ze kunnen doen ten tijde van een incident. Veiligheidsregio en gemeente verzorgen vooraf de risicocommunicatie.
Bij een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen verzorgen de veiligheidsregio met de gemeente de alarmering en crisiscommunicatie, via WAS-sirenes, omroepinstallaties, publieke omroepen (radio, televisie, internet) en beschikbare netwerken (telefoonnetwerken, NL Alert).
In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden om uit het effectgebied te vluchten.
Bestrijdbaarheid
Het plangebied is voldoende bereikbaar en heeft voldoende bluswater. Daarnaast is het project OV-SAAL in uitvoering waarbij de voorzieningen van de Flevolijn voor de bestrijding van incidenten worden verbeterd.
Conclusie
Er zijn voldoende mogelijkheden om het plangebied van meerdere zijden te bereiken en tevens voldoende mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten. Er worden geen ruimtelijke maatregelen in dit bestemmingsplan getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.
Verantwoording plasbrandaandachtsgebied spoor:
Deze verantwoording is van toepassing. Er worden in dit gebied via afwijkingsbevoegdheid nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegelaten.
Ruimtelijke consequenties voor het bestemmingsplan:
De basisnetafstand van 1 m en 6 m, te meten uit het midden tussen de buitenste sporen van de spoorbundel, ligt binnen de spoorbundelbreedte van minimaal circa 13 m en maximaal circa 45 m en daarmee buiten het plangebied. Hiermee voldoet dit bestemmingsplan (automatisch) aan de toe te passen basisnetafstand, conform artikel 3 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Het plasbrandaandachtsgebied van 30 m, te meten vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel, ligt deels binnen het plangebied. In dat gebied liggen de bestemmingen (Verkeer (V), Verkeer-Verblijfsgebied (V-VB) en Groen (G)). Deze laten via een afwijkingsbevoegdheid nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toe (o.a. woning, speelvoorziening, jongerenontmoetingsplaats). Het is dus nodig om onderstaande aanduiding op de plankaart op te nemen.
Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2
In het plasbrandaandachtsgebied dient rekening te worden gehouden met de effecten van een incident met brandbare vloeistoffen. Bij een incident kan deze stof uit de ketelwagen vrijkomen en ontbranden (plasbrand). Dit kan in een gebied tot circa 30 meter langs de spoorbaan tot slachtoffers leiden. Voor het plasbrandaandachtsgebied geldt volgens artikel 10 van het Besluit externe veiligheid transportroutes een bijzondere verantwoordingsplicht bij het toelaten van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, speciaal gericht op het effect van een eventuele plasbrand. Verder worden in dit gebied via het Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling aanvullende bouweisen opgelegd met het oog op het veilig kunnen vluchten bij een brand, ontploffing of een drukgolf in een dergelijk gebied.
Het plasbrandaandachtsgebied heeft de aanduiding 'veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 2' gekregen. De vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is hier toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- er is sprake van een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten functies om de bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk te maken binnen een plasbrandaandachtsgebied;
- er is rekening gehouden met de mogelijkheden om het object buiten het plasbrand-aandachtsgebied te vestigen;
- de bestrijdbaarheid van een plasbrand is voldoende gemotiveerd (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw).
Voor deze nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelden verder aanvullende bouweisen (via Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling). In dit besluit zijn in artikel 2.132 en 2.133 voorschriften opgenomen voor het bouwen in zogenoemde veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden. Die voorschriften zullen tegelijk in werking treden met de wijziging van de Wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid.
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
Volgens vaste jurisprudentie dient de toelaatbaarheid van 'milieubelastende activiteiten' (= bedrijven en overige milieubelastende functies zoals cultuur, sport, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) in bestemmingsplannen te worden afgestemd op de aanwezigheid van 'milieugevoelige functies' (woningen, ziekenhuizen, scholen, kinderdagverblijf en verblijfsrecreatie) in de omgeving hiervan.
De in dit bestemmingsplan aangebrachte functiemenging, is gebaseerd op de publicatie ''Bedrijven en milieuzonering'' van de VNG [Bedrijven en milieuzonering, handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk, VNG, editie 2009] (hierna: publicatie).
In dit geval is sprake van de actualisatie van een bestemmingsplan van een bestaand gebied, waarin slechts in beperkte mate ontwikkelingen worden toegestaan. Het bestaat uit een overwegend woongebied met bijbehorende wijkgebonden voorzieningen en verspreid liggende kleinschalige bedrijvigheid. Rondom deze voorzieningen en bedrijven liggen soms op korte afstand woningen, te karakteriseren als een '(deel)gebied met functiemenging'. De richtafstanden uit bijlage 1 van de publicatie zijn dan niet haalbaar.
Deze vorm van functiemenging dient te worden gefaciliteerd en gestimuleerd. Daarom is de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gemotiveerd toegepast. Zie bijlage 4 voor een algemene toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging.
In deze Staat worden niet alleen 'bedrijven', maar ook 'overige milieubelastende functies' (zoals cultuur, sport, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) genoemd. Categorie A en B activiteiten zoals bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging zijn toegestaan binnen de bestemmingen: Gemengd-1, -2 en -3. Voor een bedrijf geldt dat uitsluitend categorie A is toegestaan. Categorie C niet, vanwege het ontbreken van een goede ontsluiting op de verkeershoofd-infrastructuur (zonder dat er woningen worden gepasseerd). De hieraan verbonden relatief grote verkeersaantrekkende werking is in dit geval ongewenst en zou kunnen leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij de totstandkoming van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging is verder gekeken of (bedrijfs)activiteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. De functie horeca is niet opgenomen in de Staat. Uit een inventarisatie via 'deskresearch' en 'veldonderzoek' van de bestaande (bedrijfs)activiteiten, blijkt dat deze allen binnen de toelaatbare activiteiten uit de categorieën A en B vallen. Het is dus niet nodig om een specifieke aanduiding of maatbestemming op te nemen.
5.7 Kabels En Leidingen
Kabels
De kabels en leidingen voor nutsvoorzieningen (gas, elektra, water, telefoon) te behoeve van de bebouwing in het plangebied liggen op gemeentegrond. Deze leidingen lopen evenwijdig langs wegen zoals Atlasdreef. Deze zijn verder planologisch niet relevant.
Straalverbindingen
Straalpaden worden door KPN gebruikt voor het doorgeven van telefoon-, radio- en televisiesignalen. Voor een goede signaaloverdracht moet tussen de zender en ontvanger een strook worden vrijgehouden van hoge elementen, waaronder windturbines. Boven Almere loopt een verbinding van Hilversum naar Lelystad (roze lijn in figuur hieronder). Binnen dit traject mag niet gebouwd worden boven een bepaalde hoogte. De verbinding is aan weerszijden van de hoofdas 100 m breed, dus in totaal 200 m.
figuur: straalpad (roze doorzichtige lijn)
De straalverbinding ligt buiten het plangebied.
Laserstraalvrijegebied Luchthavenbesluit Lelystad
Naast de grenswaarden en gebruiksregels bevat het luchthavenbesluit de aanduiding van het luchthavengebied en de bestemmingen die daarin gelden. De regels binnen het luchthavengebied beperken zich tot het aanwijzen van de gronden bestemd voor de start- en landingsbanen. Ook bevat het luchthavenbesluit de beperkingengebieden buiten het luchtha-vengebied met de daarin geldende ruimtelijke regels in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchthavenlucht-verkeer en in verband met de vliegveiligheid. De regels in de beperkingen-gebieden kennen verschillende regimes. Zo gelden in de beperkingenge-bieden in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchthavenluchtverkeer regels omtrent de toelaatbaarheid van gebouwen. Er zijn gebieden waar voor bepaalde gebouwen geldt dat ze moeten worden gesloopt en gebieden waar bepaalde nieuwe gebouwen verboden zijn. In de gebieden in verband met de vliegveiligheid leiden de regels onder andere tot hoogtebeperkingen van bestaande objecten (zoals bomen) en nieuwe gebouwen of bouwwerken (zoals windmolens) en daarnaast tot beperking van vogelaantrekkende bestemmingen.
Op het plangebied is het laserstraalvrije gebied van toepassing. In dit gebied is het gebruik van laserstralen die een verstorend effect kunnen hebben op de vliegveiligheid verboden. Een reeds bestaand gebruik of een bestemming, overeenkomstig artikel 13, derde lid luchthavenbesluit Lelystad, is toegestaan indien het gebruik of die bestemming rechtmatig was vóór het moment van inwerkingtreding van dit luchthavenbesluit.
5.8 Ecologie
Ecologische structuur
De ecologische structuur wordt gedragen door de grote bosvakken ten noorden van het plangebied, onderdeel hiervan is de bosstrook aan de noordoostrand welke binnen het plangebied ligt. Deze structuur is verbonden met wijkgroen langs de Bosranddreef en langs de centraal gelegen waterpartijen. Deze staan op hun beurt weer in verbinding met straatgroen en uiteindelijk met de (particuliere) tuinen. Op deze wijze is een fijnmazige ecologische structuur aanwezig. Op gemeentelijke schaal is de ecologische structuur beschreven in het Ecologisch Masterplan Almere (2006).
Gebiedsbescherming
De wettelijke gebiedsbescherming, welke mede gestoeld is op de Europese vogelrichtlijn en Europese habitatrichtlijn, is vorm gegeven in de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de Ecologische hoofdstructuur.
Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingwet heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. In Nederland zijn 162 gebieden aangewezen. Per gebied zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Plannen en projecten moeten getoetst worden op hun effecten op deze instandhoudingsdoelen. Nabij het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden de Oostvaardersplassen en het Markermeer. Gezien het conserverende karakter van dit bestemmingsplan en het feit dat het plangebied geen functie heeft voor het halen van de instandhoudingsdoelen wordt op voorhand uitgesloten dat met dit plan de Natura 2000-instandhoudingsdoelen negatief worden beïnvloed.
Boswet
De Boswet heeft tot doel het areaal aan houtopstanden in Nederland te behouden. Het kappen van houtopstanden welke vallen buiten de "bebouwde kom Boswet" dient in de regel van tevoren worden gemeld en dient herplant binnen drie jaar worden gerealiseerd. Houtopstanden binnen de bebouwde kom Boswet vallen niet onder dit beschermingsregime. In 2013 heeft de gemeente de nieuwe komgrens Boswet vastgelegd. Daarmee is het grootste deel van het plangebied in de bebouwde kom gesitueerd. Alleen de bosstrook aan de noordoostzijde valt nog onder het regime van de Boswet. Kapwerkzaamheden in dit gebied zijn echter op dit moment niet voorzien.
EHS
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) heeft tot doel de achteruitgang van de biodiversiteit tot staan te brengen en uiteindelijk de biodiversiteit weer te herstellen. Hiertoe is het EHS-netwerk ontwikkeld van kerngebieden en daartussen gelegen verbindingszones. Plannen en projecten dienen getoetst te worden aan de "wezenlijke kenmerken en waarden" van de EHS. Het meest nabijgelegen EHS-gebied is het Oostvaardersbos (voorheen Fluitbos) tussen de Hoge ring en de Oostvaardersplassen. Gezien de afstand tussen het plangebied en de EHS, de tussenliggende Hoge ring en de aard van het bestemmingsplan kan op voorhand een negatief effect op de EHS worden uitgesloten.
Soortbescherming
De soortbescherming is in Nederland vormgegeven in de Flora- en faunawet. Onder deze wet is een (gelimiteerde) lijst van plant- en diersoorten beschermd. De bescherming heeft tot doel de gunstige staat van instandhouding van deze soorten te garanderen. Zo is het onder meer verboden beschermde planten te vernietigen of uit te steken en beschermde dieren te doden of de vaste verblijfpaatsen (nesten en holen) te verstoren. Voor veel algemene plant- en diersoorten geldt in feite slechts een basisbescherming. Veelal is voor deze soorten een vrijstelling van de verboden van kracht, bijvoorbeeld als men handelt in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling of bestendig beheer. De gemeente laat derhalve alleen die soorten inventariseren waarvoor een strikter beschermingsregime geldt.
In 2012 is het plangebied geïnventariseerd. Uit deze inventarisatie blijkt dat er geen strikt beschermde planten in het gebied aanwezig zijn. Van de vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, komen de boerenzwaluw (6 nesten, onder houten bruggen in de oostelijke groenzone), de huiszwaluw (vier nesten onder de metalen brug van het Koopvaarderspad) en de huismus (verspreid door de woonwijk, onder dakpannen en andere nissen in en aan bebouwing) en spreeuw (idem) voor. Bij werkzaamheden dient rekening met de Flora- en faunawet gehouden te worden als nesten in het geding zijn. Het kan noodzakelijk zijn om voor deze werkzaamheden een ontheffing Flora- en faunawet aan te vragen.
In het plangebied zijn tevens verblijfplaatsen van de gewone en ruige dwergvleermuis aangetroffen. Deze verblijfplaatsen zijn beschermd en de functionaliteit van het leefgebied dient intact te blijven. Bij werkzaamheden dient rekening met de Flora- en faunawet gehouden te worden als de verblijfplaatsen en functionaliteit in het geding zijn. Het kan noodzakelijk zijn om voor deze werkzaamheden een ontheffing Flora- en faunawet aan te vragen.
Aangezien het bestemmingsplan conserverend van aard is, staat de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan op voorhand niet in de weg.
5.9 Waterparagraaf
Watertoets
Overeenkomstig artikel 3.1.6 lid 1, onder b, Besluit ruimtelijke ordening geldt voor dit bestemmingsplan de verplichting een beschrijving te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Om tot een goede beschrijving daarvan te komen is het nodig het proces van de zogenaamde watertoets, zoals beschreven in de Bestuurlijke Notitie Watertoets (bijlage bij Kamerstukken II 2001/02, 27 625, nr. 4) te volgen. Dat zal in veel gevallen leiden tot overleg met de waterbeheerder in het betreffende gebied.
Waterhuishoudkundige aspecten zijn in dit bestemmingsplan integraal betrokken en rechtstreeks vertaald in deze Waterparagraaf.
Aangezien het plan van conserverende aard is, is het voor de onderhavige watertoets voldoende om te verwijzen naar hetgeen in deze paragraaf is toegelicht. Onderhavig plan is afgestemd met het Waterschap.
Zie Bijlage 4 voor de uitgevoerde watertoets.
5.10 Bodemkwaliteit
Historie
De bodem van Almere ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg.
Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het zoete 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggevallen, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand uit het Markermeer opgehoogd.
In de oorspronkelijke zeebodem (klei) zijn historisch geen bodemverontreinigingen te verwachten.
Bodemkwaliteit
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
In het gebied van de Seizoenenbuurt is een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierbij zijn in de bodem in 1998 geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden aangetroffen. In 1999 en in 2006 zijn op een aantal andere plaatsen in de seizoenenbuurt lichte overschrijdingen van de achtergrondwaarden aangetroffen.
In 1998 is in het gebied van de Oostvaardersbuurt een grootschalig bodemonderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn in de bodem lichte overschrijdingen van de achtergrondwaarden aangetroffen.
Uit de bodemkwaliteitskaart van Almere blijkt dat voor zowel de kwaliteit van ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingseisen voor de toe te passen grond (toepassingskaart) in het plangebied de bodemkwaliteitsklasse 'Landbouw/ Natuur' van toepassing is.
Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning vergezeld gaan van de resultaten van bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor woningbouw wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een geschiktheidsverklaring afgegeven.
Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat.
In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Besluit bodemkwaliteit.
Hergebruik van vrijkomende grond en/of zand zou idealiter zo veel mogelijk binnen het gebied plaats moeten vinden. Over de hergebruiksmogelijkheden en voor nadere informatie over het Besluit bodemkwaliteit, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan kan contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek.
Grondwater en kwel
De grondwaterstand in het plangebied wordt sterk beïnvloed door de regulatie van het oppervlaktewaterpeil en wordt in Almere op ca 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden.
Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan.
Het gehele plangebied staat onder invloed van kwel, dat aan het maaiveld uittreedt. Voor het grootste deel bestaat de kwel uit bestaat uit water uit het Markermeer en de Noorder- en Oostvaardersplassen. Het kwelwater is relatief schoon. Als gevolg van de grote invloed van kwel- en regenwater in het plangebied is de waterkwaliteit als goed te karakteriseren. Ditzelfde geldt voor de kwaliteit van het grondwater.
Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de bodem.
5.11 Archeologie En Cultuurhistorie
Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische, en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.
Historische-geografische waarden
Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. In het plangebied zijn geen historisch-geografische waarden bekend.
Het stroomgebied en delta van de voormalige rivier de Eem vormen een belangrijke aardkundige waarde. Het plangebied ligt binnen het stroomgebied van de Eem in de Steentijd.
(Steden)bouwkundige waarden
In het plangebied zijn geen beschermde bouwkundige monumenten of stads- of dorpsgezichten aangewezen. Er zijn ook geen potentiële gebouwde of groene monumenten bekend.
Archeologische waarden
Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3800 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hier steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het goed toeven hier. Een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en de vroege Jonge Steentijd is men langzaamaan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw.
Rond het jaar nul is in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstaat later het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit is en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd wordt. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Er werd in en na de Middeleeuwen druk gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere zijn gevonden. In het plangebied zijn nog geen scheepswrakken bekend, maar die kunnen er wel liggen.
Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap en de bij de Eem behorende oeverwallen in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. In het plangebied zijn in het verleden slechts beperkt archeologische onderzoeken uitgevoerd. Bij verkennend onderzoek ten behoeve van de inrichting van de Sieradenbuurt (2010) zijn ook twee gebiedjes in de Seizoenenbuurt onderzocht. Hierbij werd de verwachting bevestigd dat nog (intacte) archeologische waarden uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Laat Mesolithicum kunnen voorkomen. Naar verwachting zullen deze resten zich met name in de top van het dekzand bevinden. Er zijn in het plangebied nog geen behoudenswaardige vindplaatsen uit de prehistorie bekend. Deze mogen op basis van onderzoek in de directe omgeving wel verwacht worden. Zo is direct ten zuiden van het plangebied VINDplaats Zenit aangetroffen. Deze locatie met resten van jachtkampen uit de Midden-Steentijd wordt gerekend tot de top 10 vindplaatsen van de provincie Flevoland.
Uitsnede Archeologische Beleidskaart met benaderde begrenzing van het plangebied.
In het plangebied zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) elf grotere en kleinere selectiegebieden aangegeven. Bij grondroering moet hiervoor een omgevingsvergunning worden aangevraagd (behoudens enkele uitzonderingen).
In de Archeologieverordening worden regels gegeven die het bestuur hanteert in de omgang met bekende en verwachte archeologische waarden die zijn aangegeven op de ABA (zie paragraaf 3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur).
Veranderingen in inrichting van Selectiegebieden
Voordat bodemingrepen kunnen plaatsvinden in het Selectiegebied, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Archeologienota 2009.
Veranderingen in inrichting van behoudenswaardige vindplaatsen
Overeenkomstig de vastgestelde beleidsuitgangspunten, moeten vastgestelde behoudenswaardige archeologische vindplaatsen beleidsconform worden ingepast, dat wil zeggen, de vindplaats moet herkenbaar, beleefbaar en recht doend aan de aangetroffen archeologische waarden worden ingericht. Inrichtingsplannen, gecombineerd met monitoring- en beheerplannen, moeten ter goedkeuring aan de Stadsarcheoloog worden voorgelegd. Binnen terreinen met behoudenswaardige vindplaatsen zijn bodemingrepen niet toegestaan.
Toevalsvondsten
Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform artikel 53 lid 1 van de Monumentenwet 1988 gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere.
Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.
5.12 Radarverstoringsgebied
Radars voor militaire luchtvaart
Zoals in paragraaf Bijlage 1 Beleidskader, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven, is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter ten opzichte van NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter ten opzichte van NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.
Figuur radarstations
Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)
LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (CNS). CNS-apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen. LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van dit verdrag, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).
Figuur Hoogteradialen luchtvaartverkeer
Voor Almere is het toetsingsvlak behorend bij de VOR/DME Muiden relevant. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0-meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m ten opzichte van NAP op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf de genoemde 51,56m tot een straal van 15 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 15 km) is enkel van toepassing op windturbines. Voor het plangebied zou dit toetsingsvlak alleen gelden voor windturbines met een hoogte vanaf 51,56 m. Dit plan maakt dergelijke windturbines niet mogelijk.
5.13 Energie
Kleine windmolens mogen bij recht op de grond worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 m (als bouwwerk geen gebouw zijnde). Via een afwijkingsbevoegdheid mogen ze onder voorwaarden ook op een hoofdgebouw of aan de gevel ervan. De landschappelijke effecten zijn beperkt tot stedelijk niveau: zichtbaarheid is nauwelijks. Bovendien moeten voor deze molens vergunningen worden aangevraagd, waardoor toetsing aan veiligheidseisen en de Wet milieubeheer zal plaatsvinden.
5.14 Overig
Een aantal aspecten is niet van toepassing in het plangebied. Er spelen geen zaken op dit gebied. Het betreft de volgende aspecten:
- trillingen
- geurhinder
- lichthinder
- ammoniak en veehouderij
- windhinder
- bezonning
- uitzicht.
Daar wordt in deze toelichting dan ook niet verder op ingegaan.
Hoofdstuk 6 Implementatie
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het exploitatieplan
Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.
Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de bouwvergunning. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):
- de bouw van een of meer woningen;
- de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
- de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000m2 of met een of meer woningen;
- de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 (was 1000 m2) bedraagt;'
- de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.
Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:
- a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
- c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,
of
bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):
- d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
- e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
- f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.
Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt.
Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.
Toets of bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is
Een plan is economisch uitvoerbaar, indien de te verwachten investeringen die voortvloeien uit het vast te stellen bestemmingsplan worden gedekt uit bijvoorbeeld de verkoop van grond, exploitatiebijdragen van derden (ontwikkelende partijen) dan wel uit overige middelen als subsidie. In het bestemmingsplangebied vinden geen ontwikkelingen plaats die op grond van artikel 6.2.1 Bro leiden tot verplicht kostenverhaal. Op grond van bovenstaande analyse blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is verzekerd waar het nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden betreft. Dientengevolge is het niet noodzakelijk om (gelijktijdig met het bestemmingsplan) een exploitatieplan vast te stellen.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Inspraak
De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan voor Seizoenenbuurt en Oostvaardersbuurt is een actualisatie van de vorige, geldende bestemmingsplannen. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet in dit plan opgenomen en nieuw beleid heeft weinig tot geen gevolgen voor het plan. Er is daarom voor gekozen om geen voorafgaande inspraak te houden.
Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro zijn onderstaande instanties gevraagd om een reactie te geven op het concept ontwerp bestemmingsplan:
Vooroverlegpartner | inspraakreactie | reactie gemeente | |
Brandweer Flevoland | Brandweer Flevoland heeft de onderbouwing beoordeeld conform Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI), artikel 13, lid 3. Het advies richt zich op de risico's, de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor bestrijding en beperking van een incident met gevaarlijke stoffen. Zie bijlage 7 voor het advies. | Het advies van de brandweer Flevoland is overgenomen in paragraaf 5.5 van de toelichting op het plan. | |
Gasunie | Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. | ||
KvK | Geen reactie ontvangen | ||
Liander | Hierbij willen wij u informeren dat het bestemmingsplan niet de belangen van Liander in het besluitgebied schaadt. | ||
KPN | Geen reactie ontvangen | ||
Min van defensie | Geen reactie ontvangen | ||
Prov Flevoland | Geen reactie ontvangen | ||
Rijkswaterstaat | Ziet (vooral door de ligging van het gebied) geen reden tot een reactie van de kant van RWS. | ||
Tennet | Geen reactie ontvangen | ||
Vereniging Bedrijfskring Almere | Geen reactie ontvangen | ||
Vitens | Geen reactie ontvangen | ||
Waterschap Zuiderzeeland | Het waterschap heeft met betrekking tot het concept ontwerp bestemmingsplan 'Seizoenenbuurt en Oostvaardersbuurt' geen opmerkingen. De waterhuishoudkundige uitgangspunten zijn voldoende in het plan opgenomen. Derhalve achten wij aanvullende uitgangspunten niet nodig, dan wel van toepassing. |
Zienswijzen
Voor het ontwerp bestemmingsplan is de Wro-procedure gevolgd. Dit houdt in dat het nieuwe bestemmingsplan als ontwerp voor een periode van zes weken (van 16 november 2015 tot en met 4 januari 2016) ter visie is gelegd conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Ook is een inloopavond gehouden tijdens de terinzagelegging, waar bewoners en belangstellenden informatie konden verkrijgen over het plan.
In totaal zijn 2 zienswijzen ingediend. In de nota zienswijzen (zie bijlage 8 Nota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan seizoenenbuurt en oostvaardersbuurt) is beschreven of de zienswijzen aanleiding zijn geweest om het ontwerp aan te passen. Ook zijn daarin de ambtshalve wijzigingen op het ontwerp bestemmingsplan opgenomen. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan staat, voor indieners van een zienswijze, desgewenst beroep open bij de Raad van State.
Bijlagen
Bijlage 1 Beleidskader
Hoofdstuk 1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:
- Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- Efficiënt gebruik van de ondergrond;
- Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
- Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
- Het in standhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
- Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
- Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
- Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
- Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.
Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuid-as en Rotterdam-Zuid.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro moet de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:
- er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- indien uit de beschrijving blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan en is conserverend van aard. In het onderhavige bestemmingsplan zijn geen 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' opgenomen. Binnen het plangebied zijn geen nieuwbouwlocaties opgenomen, waar op dit moment nog niet gebouwd is. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het bestemmingsplan is ook in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening, hierna Rarro) is gelijk met het Barro in werking getreden.
De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn:
- Mainportontwikkeling Rotterdam
- Bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament
- Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren
- Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied
- Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
- Uitoefening van defensietaken
Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):
- Veiligheid rond rijks vaarwegen
- Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
- Elektriciteitsvoorziening
- Ecologische hoofdstructuur
- Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
- Verstedelijking in het IJsselmeer
- Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken
De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.
Op het plangebied is alleen het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het voorheen geldende regime is aangepast op basis van nieuwe technische inzichten en ontwikkelingen op het gebied van radarverstoring. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken in het algemeen en windturbines. Het regime geldt niet voor bestaande bouwwerken en windturbines. Voor windturbines gelden ruimere radarverstoringsgebieden dan voor overige bouwwerken. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro.
Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.12 Radarverstoringsgebied wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer.
Europese Kaderrichtlijn Water (2000)
De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:
- een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
- het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
- een goede toestand van het grondwater;
- een duurzaam gebruik van water;
- afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.
Het aspect water wordt in dit bestemmingsplan uitvoerig behandeld. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008)
Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water.
Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water.
Nationaal Waterplan 2009-2015 (2009)
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet. Het Nationaal Waterplan is op 22 december 2009 in de Ministerraad vastgesteld en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Kaderrichtlijn Water.
Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering en zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad. De combinatie van water en groen biedt volop kansen om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken. Het beleid van de bovenstaande nota is doorvertaald naar het beleid van het waterschap, de waterbeheerder van het gebied.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Waterplan.
Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden
Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt.
Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is onder meer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).
Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijks verantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies.
Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:
- behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
de verstoorder betaalt;
- vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
- het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
- gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
liberalisering van de opgravingsmarkt.
De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.
Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid
Omgevingsplan Flevoland 2006
In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.
Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011
In deze beleidsregel hebben Gedeputeerde Staten criteria genoemd die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De provincie streeft naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. De provincie geeft in deze beleidsregel aan welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.
Op grond van de beleidsregel kan het plangebied van bestemmingsplan Seizoenen- en Oostvaardersbuurt worden aangemerkt als een woongebied / woonmilieu. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011.
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008
In deze beleidsregel hebben GS aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten in het Omgevingsplan met betrekking tot archeologie. Hierbij maken GS onderscheid tussen behoudenswaardige en niet-behoudenswaardige archeologische waarden. Voor zover in een plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.
In dit bestemmingsplan worden de behoudenswaardige archeologische waarden beschermd (zie nadere uitwerking in paragraaf 5.10 Archeologie en cultuurhistorie). Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008.
Beleidsregel Windmolens 2008
Het windmolenbeleid is uitgewerkt in deze beleidsregel. Dit voorziet in opschaling en sanering van de
huidige situatie (= situatie 9 juni 2005). Door opschaling kan met minder molens meer vermogen worden gerealiseerd en tevens een kwaliteitsverbetering in ruimtelijke en landschappelijke zin worden gehaald.
Door de tijdelijke stop op nieuwe windmolens is de huidige situatie geconsolideerd. Op 29 oktober 2014 hebben provinciale staten besloten een voorbereidingsbesluit te nemen om de bouw van nieuwe windmolens planologisch te bevriezen.
Dit plan maakt geen nieuwe grote windmolens mogelijk, wel kleinschalige.
Waterbeheerplan 2010-2015
De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is.
Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar drie belangrijke doelen en vijf thema's. De drie doelen zijn veiligheid, voldoende water en schoon water. De vijf thema's zijn stedelijk water, calamiteitenbestrijding, vergunningverlening en handhaving, communicatie en de belevingswaarde van water.
Veiligheid
Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water.
Voldoende water
Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.
Schoon water
Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.
Waterkader 2013
Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoets proces belangrijk is,
heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast
voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen en bevat een handreiking om te komen tot de verplichte watertoets bij bestemmingsplannen.
In Bijlage 2 Watertoets is de watertoets voor het bestemmingsplan Seizoenen- en Oostvaardersbuurt opgenomen.
Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging
Inleiding
Voor functiemenggebieden geldt een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:
- stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
- horecaconcentratiegebieden;
- zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;
- (delen van) woongebieden met kleinschalige cq. ambachtelijke bedrijvigheid.
Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten is wenselijk omdat de activiteiten in dergelijke functiemengings- gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.
Categorie-indeling functiemenging
In de lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene lijst van de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:
Categorie A
Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
Categorie B
Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
Categorie C
De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:
- 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- 2. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
- 3. de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
- 4. activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
De Staat-van-bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is afgeleid van de richtafstandenlijst uit bijlage 1 in de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). Naast de randvoorwaarden 1 tot en met 4 zijn bij de selectie van activiteiten de volgende criteria gehanteerd:
- Voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1.
- Voor categorie B gaat het om activiteiten:
- in categorie 1 voor het aspect gevaar;
- in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
- in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
- met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).
- Voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, echter met een index voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).
Bij de totstandkoming van de lijst is gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen.
Flexibiliteit
De lijst zoals opgenomen in dit plan, is bedoeld om in te spelen op actuele ontwikkelingen. Toch is het tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de lijst wordt verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een omgevingsvergunning een categorie lager kunnen indelen (van C naar B). Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf (of anderssoortige voorziening) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op maatgevende milieuaspecten zoals geluid, stof, geur en verkeer.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven, kantoren of voorzieningen zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. Wanneer deze bedrijven, kantoren of voorzieningen wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met wat volgens de bestemmingsregeling is toegelaten en (uiteraard) passen binnen de doeleindenomschrijving kan de vestiging van deze bedrijven, kantoren of voorzieningen eveneens via een omgevingsvergunningsprocedure mogelijk worden gemaakt.
Bijlage 3 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten
Milieuzonering van horeca-activiteiten
De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.
Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:
- geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
- (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.
Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:
- het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
- het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
- het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.
De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.
Gehanteerde criteria
Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:
- de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
- de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.
Categorieën van horeca-activiteiten
Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (onderverdeeld in subcategorieën):
Categegorie 1: "lichte horeca"
Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke.
In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:
1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca, die in de praktijk nauwelijks van detailhandel kan worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke. Met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;
1b. Overige lichte horeca, zoals restaurants (zonder bezorg- of afhaalservice); Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van overlast voor omwonenden en de aanwezigheid van parkeergelegenheid.
1c. Restaurant met bezorg- of afhaalservice. Bij deze categorie dient, behalve de afweging onder 1b ook een afweging plaats te vinden ten aanzien van de vekeersontsluiting in verband met de verkeersaantrekkende werking.
Categorie 2: "middelzware horeca"
Bedrijven die aanzienlijke hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden. Deze hinder kan onder andere ontstaan door openingstijden 's nachts of door grote verkeersaantrekkende werking.
In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:
2a. Bedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m². Bij deze categorie dient een afweging plaats te vinden ten aanzien van de verkeersontsluiting in verband met de relatief grote verkeersaantrekkende werking.
2b. Bedrijven die ook 's nachts geopend kunnen zijn en aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals cafés, bars, biljartcentra en zalenverhuur. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals (centrum)gebieden met primair een functie voor detailhandel, horeca en voorzieningen.
Categorie 3: "zware horeca"
Bedrijven die grote hinder kunnen veroorzaken voor omwonenden, zoals dancings, discotheken en partycentra. Deze hinder kan onder andere ontstaan door een combinatie van openingstijden 's nachts en een grote verkeersaantrekkende werking. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.
Flexibiliteitsbepalingen
De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2a, maar ook van categorie 1c naar 1b. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.
Verder is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijziging de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.
Bijlage 4 Watertoets
Uitgangspuntennotitie normale procedure
1. Inleiding
Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijn de waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke
ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.
De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dit geval is actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig. Deze uitgangspuntennotitie dient als goede basis voor het overleg.
De relevante randvoorwaarden voor het plan zijn gerangschikt onder zeven streefbeelden ingedeeld op basis van de drie waterthema's 'Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water'. Van streefbeeld naar randvoorwaarde vindt u het uitgangspunt, dat het vertrekpunt vormt bij de verwezenlijking van het streefbeeld. U krijgt op deze manier een goed overzicht van de randvoorwaarden en kan eveneens herleiden waarop deze gebaseerd zijn.
2.1. Thema veiligheid
2.1.1. Veiligheid - primaire waterkeringen op orde
Streefbeeld
Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil de veiligheid ook in de toekomst blijven waarborgen. Door te werken aan veilige, robuuste en duurzame waterkeringen anticipeert het waterschap op sociale ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen.
2.1.2 Veiligheid Regionale waterkeringen op orde
Regionale keringen kunnen zowel binnen als buitendijks liggen. De binnendijkse Knardijk, een zogeheten compartimenteringsdijk, scheidt Zuidelijk en Oostelijk Flevoland, om de gevolgen van een overstroming te beperken. Buitendijkse regionale keringen beschermen buitendijkse gebieden tegen hoog water.
Het plangebied ligt niet buitendijks. Het plangebied ligt niet in een keurzone van de waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
2.2. Thema Voldoende Water
2.2.1 Wateroverlast
Streefbeeld
Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebeid, is in 2015 op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.
Uitgangspunt wateroverlast
Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.
Met de planontwikkeling wordt er netto geen verhard oppervlak in landelijk gebied toegevoegd.
Ontwerprichtlijnen compensatie toename verharding
De oppervlakte te realiseren waterberging is gerelateerd aan de maximaal toelaatbare peilstijging in het peilvak en de netto oppervlakte nieuw te realiseren verharding. Uw plangebied is gelegen in een peilgebied waarbij 5,5% van
* Indien in de tekst sprake is van meerdere opgegeven percentages voor compensatie van de toename van verharding dan betekent dit dat uw plangebied zich over meerdere peilgebieden uitstrekt. Het percentage kan namelijk per peilgebied verschillen.
2.2.2 Goed functionerend watersysteem
Streefbeeld
Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.
Randvoorwaarde(n) goed functionerend watersysteem
Het waterschap streeft naar grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. Op de internetsite www.zuiderzeeland.nl/voldoende_water/peilbeheer is hierover informatie te vinden.
In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers en/of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Het watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is. Met het oog op de uiteindelijke overname van het beheer en onderhoud van nieuw stedelijk water is het nodig dat het waterschap betrokken wordt bij de uitwerking van een plangebied naar een definitieve ontwerp van het watersysteem. Dit definitieve ontwerp behoeft de ambtelijke goedkeuring van het waterschap om overname uiteindelijk mogelijk te maken.
Indien een watergang smaller is dan 24 meter, dan zal in principe rijdend onderhoud mogelijk moeten worden gemaakt. Een watergang dient dan voorzien te zijn van een goed bereikbare obstakelvrije werkstrook van minimaal 5 meter breed:
- aan één zijde van een watergang met een waterbreedte tot en met 12 meter;
- aan weerszijden van een watergang met een waterbreedte van 12 tot 24 meter.
Bij een talud van 1:4 of flauwer is geen onderhoudsstrook nodig. Voor watergangen breder dan 24 meter is varend onderhoud een mogelijkheid. Bij bruggen is de minimaal benodigde doorvaarthoogte 1,5 meter en de minimum doorvaartbreedte 3,00 meter. Verder zijn er te waterlaat plaatsen nodig. Er kan in verband met de extra kosten alleen goed onderbouwd gekozen worden voor varend onderhoud. In alle gevallen wordt rekening gehouden met een benodigde doorrijhoogte onder bruggen van 4 meter ten behoeve van onderhoudsmateriaal.
Het is belangrijk dat al dan niet particuliere voorzieningen zoals wadi's, vijvers en waterpartijen die specifiek bedoeld zijn voor de berging van regenwater daadwerkelijk aangelegd en goed onderhouden worden zodat de functie aanwezig is en behouden blijft. Gemeenten zullen hier vanuit hun zorgplicht voor de verwerking van regenwater op toe moeten zien.
Houdt de beschoeiing zoveel mogelijk uniform. De verankering dient minimaal dezelfde levenduur te hebben als de beschoeiing zelf.
2.2.3 Anticiperen op watertekort
Streefbeeld
Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige klimaatveranderingen. Tot nu toe ligt de nadruk bij klimaatveranderingen met name op meer extreme neerslag en stijging van de zeespiegel. Ook extreem droge periodes zullen echter vaker voor komen. Het robuuste watersysteem dat het waterschap nastreeft moet hier ook op anticiperen.
Uitgangspunt
In het hele beheergebied streeft het waterschap na dat de aanwezige functies worden gefaciliteerd door goed en voldoende water. Echter binnen een klimaatbestendig en robuust watersysteem past afhankelijkheid van wateraanvoer niet. Met het oog op toekomstige watertekorten is het wenselijk de hoeveelheid aanvoerwater zoveel mogelijk te beperken.
Randvoorwaarde(n)
Nieuwe watersystemen worden dusdanig ingericht dat ze zelfvoorzienend zijn. Uitbreiding van wateraanvoer bij de huidige functies is niet wenselijk. De afweging van wateraanvoer vindt plaats op basis van robuustheid, effectiviteit en efficiency. Hierbij geldt als uitgangspunt dat herverdeling van water binnen de polder de voorkeur heeft boven wateraanvoer van buiten de polder.
Ontwerprichtlijnen wateraanvoer
Een watersysteem dient zo ontworpen te zijn dat het niet afhankelijk is van de aanvoer van water.
In het ontwerp van een gestuwd watersysteem wordt rekening gehouden met uitzakken van het peil met 30-40 cm ten tijde van droogte, om wateraanvoer overbodig te maken. Dergelijk beheer wordt overwogen en opgenomen in het peilbesluit.
In overeenstemming met deze door de provincie aangegeven volgorde, wordt wateraanvoer afgewogen:
- de noodzaak van het gebruik;
- besparingsmogelijkheden;
- optimale benutting van het lokale oppervlaktewatersysteem;
- alternatieve bronnen;
- de wijze waarop water duurzaam aangevoerd kan worden.
In verband met het toetsen op efficiency maakt een kosten-batenanalyse deel uit van de afweging.
Ten behoeve van de planontwikkeling is geen bronnering van grondwater nodig. Er wordt in het plan geen gebruikt gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag. Bij deze planontwikkeling zal geen grondwater worden onttrokken ten behoeve van beregening, veedrenking of bedrijfsmatige toepassingen.
2.3. Thema Schoon Water
2.3.1 Goede structuurdiversiteit
Streefbeeld
Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.
Uitgangspunt
Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit.
Randvoorwaarde(n) en ontwerprichtlijnen nieuw oppervlaktewater
Oppervlaktewater met een doelstelling voor goede chemische en/of biologische waterkwaliteit (vaak helder) wordt niet nadelig beïnvloed door water met een lagere waterkwaliteitsdoelstelling (vaak troebel). Bij de inrichting van het watersysteem dient water met een hogere kwaliteit te stromen naar water met een lagere kwaliteit. Er moet gezorgd worden voor voldoende watercirculatie.
In het landelijk gebied worden oevers bij voorkeur duurzaam en indien passend bij de functie natuurvriendelijk ingericht. Hierbij wordt rekening gehouden met het Programma natuurvriendelijke en duurzame oevers 2012-2021. De basisinrichting van duurzame oevers, het acculadeprofiel, bestaat uit een plasberm van 2 meter breed en circa 40 cm diep, en een oever met een helling van 1:2. Natuurvriendelijke oevers hebben een talud van 1:5 of flauwer; afhankelijk van de beschikbare ruimte en functie kan lokaal een steiler talud worden toegepast. Het weghalen van natuurvriendelijke en/of duurzame oevers wordt binnen hetzelfde KRW-waterlichaam gecompenseerd.
Oevers met vegetatie worden vanaf de oever met een kraan onderhouden. Dit is het minst verstorend voor de waterkwaliteit. Het verdient de voorkeur om bomen niet direct langs de oever te planten. Indien dit toch gebeurt, worden bomen ten behoeve van de waterkwaliteit aan de noord- en oostzijde van het water geplant. Dit maakt voldoende licht inval mogelijk.
Bij realisatie van nieuw stedelijk water wordt de functie en het gewenste kwaliteitsniveau aan het watersysteem toegekend. Deze zijn bepalend voor de inrichting. Als inrichtingsvarianten voor stedelijk water worden stadswater, water voor beleving en water voor natuur onderscheiden. Kademuren worden over beperkte lengte toegepast.
Ophoping van drijfvuil wordt voorkomen. Watergangen smaller dan 20 meter bevatten geen doodlopende einden. Bekijk of een vuilrooster noodzakelijk is bij kunstwerken. Pas alleen roosters met verticale spijlen toe, zodat schoonmaken met een hark mogelijk is.
Grotere waterpartijen en plassen worden onderscheiden in diepe en ondiepe waterplassen. Ondiepe plassen variëren in diepte tot 4 meter. Diepe plassen zijn meer dan 4 meter diep. Bij beide typen is een goede verhouding tussen ondiepe en dieper delen noodzakelijk voor een goed chemisch en ecologisch functioneren.
Grotere waterpartijen hebben een waterdiepte van minimaal 1,5 meter bij streefpeil (mede i.v.m. stabiliteit); plaatselijk zijn verdiepingen van de waterbodem tot een diepte van 2,5 meter gewenst. Afhankelijk van de grootte en de functie kan de voorkeur worden gegeven aan een geïsoleerde diepe (recreatie)plas of een (kleinere) met het watersysteem verbonden ondiepe plas (met meer ruimte voor vegetatie).
Ondiepe plassen worden omzoomd door brede gordels van boven het water uitstekende planten, bevatten eilandjes en zijn 0 -2,5 m diep. 15 tot 30 % van het areaal van grote waterpartijen en plassen is minimaal 1,5 m. diep. De rest (70 tot 85%) van het areaal is dus ondieper dan 1,5 m. Afhankelijk van de functie kan een uitzondering worden gemaakt. Bijvoorbeeld bij een vaarfunctie, waarbij een diepte van meer dan 3 meter gewenst is, om overmatige waterplantengroei te voorkomen.
In diepe plassen wordt 30% van het oeverareaal ingericht als rietzone met aansluitend een waterfase van 0,8 - 2,0 meter diep (afhankelijk van het doorzicht). De rest van de diepe plas mag max. 10 m. diep zijn.
2.3.2 Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Streefbeeld
Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.
2.3.3 Goed omgaan met afvalwater
Streefbeeld
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.