Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater - Floriade
Bestemmingsplan - gemeente Almere
Vastgesteld op 13-12-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Bestemmingsregels
Artikel 1 Archeologie 1
Link naar de toelichting op Archeologie 1
- a. Op deze gronden worden archeologische waarden verwacht op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld. Activiteiten en voorzieningen die een bijdrage leveren aan de bescherming en veiligstelling van de ter plaatse te verwachten archeologische waarden zijn toegestaan.
- b. Deze regels gelden primair naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en Algemeneregels.
Artikel 2 Bos
Link naar de toelichting op Bos
- a. Bos met een recreatieve en natuurfunctie is toegestaan met voet- en fietspaden, waterpartijen met bijbehorende oevers en taluds, wateraanvoer en -afvoer, kunstwerken en kunstobjecten, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor ontsluiting van het gebied en overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen.
- b. Niet toegestaan is:
- 1. het plaatsen of geplaatst houden van kampeer- of verblijfsmiddelen;
- 2. het opslaan van gerede en ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
- 3. het opslaan c.q. stallen van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
- 4. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
- 5. gebruik ten behoeve van parkeren.
- c. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 3 Entreegebied
Link naar de toelichting op Entreegebied
- a. Activiteiten en voorzieningen zijn toegestaan die een bijdrage leveren aan Floriade Evenement en Floriade Stadswijk, zoals voorzieningen voor de ontsluiting van het gebied en parkeren, logistieke voorzieningen, recreatieve voorzieningen, aanleggelegenheid, speelvoorzieningen, sportvoorzieningen, kunstwerken en kunstobjecten. Functies die bijdragen aan het instandhouden en ontwikkelen van de waterhuishouding, natuurlijke waarden en landschappelijke waarden zijn toegestaan. Nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen zijn tevens toegestaan.
- b. Evenementen zijn toegestaan indien het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten niet meer bedraagt dan 70 dB (A).
- c. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 4 Floriade Brug
Link naar de toelichting op Floriade Brug
- a. Functies voor langzaam verkeer zoals fiets- en voetpaden en hulpverleningsdiensten zijn toegestaan. Activiteiten en voorzieningen die functioneel zijn verbonden met het verkeer zijn ook toegestaan, zoals kunstobjecten en kunstwerken.
- b. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 5 Floriade Evenement
Link naar de toelichting op Floriade Evenement
- a. De bestemming Floriade Evenement is de voorlopige bestemming. De regels van de bestemming Floriade Evenement zijn van toepassing gedurende de periode vanaf de vaststelling van dit plan tot het einde van het evenement Floriade, dat wil zeggen tot 1 november 2022.
- b. Functies zijn toegestaan die passen binnen het evenement Floriade.
- c. Het evenement Floriade is een wereldtuinbouwtentoonstelling waar in een living lab (levend laboratorium) nieuwe technologieën op het gebied van voedselproductie, reststromen, energiewinning, mobiliteit, water en waterzuivering worden onderzocht en toegepast. Het evenement is gebaseerd op vier thema's: Feeding the city, Healthying the city, Greening the city en Energizing the city. Het thema Feeding is leidend en is gericht op de behoefte aan veilig en voldoende voedsel. Healthying ziet op het welzijn en de gezondheid van de mens. Greening heeft enerzijds betrekking op een groene leefomgeving en anderzijds op het koppelen van functies aan groene oplossingen om de gebruikswaarde van gebieden zo groot mogelijk te maken. Via Energizing wordt bereikt dat gebieden niet alleen energie gebruiken maar ook leveren.
- d. Het maximaal aantal bezoekers van het evenement Floriade bedraagt 2.125.000, het maximaal aantal bezoekende auto's van het evenement Floriade bedraagt 398.438 en het maximaal aantal bezoekende touringcars van het evenement bedraagt 13.281.
- e. Activiteiten en voorzieningen die invulling geven aan het living lab of één van de vier thema's Feeding the city, Healthying the city, Greening the city en Energizing the city zijn gedurende het evenement Floriade toegestaan. Zowel in als buiten gebouwen. Ook functies die het evenement Floriade ondersteunen zijn toegestaan zoals:
- 1. bedrijven tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging;
- 2. horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging;
- 3. maatschappelijke voorzieningen tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten- Functiemenging;
- 4. dienstverlening;
- 5. detailhandel, waaronder begrepen een markthal;
- 6. cultuur en ontspanning;
- 7. sportvoorzieningen;
- 8. speelvoorzieningen;
- 9. recreatieve voorzieningen;
- 10. evenementen en ondergeschikte workshops;
- 11. functies voor de waterhuishouding;
- 12. nutsvoorzieningen;
- 13. groenvoorzieningen;
- 14. voorzieningen voor ontsluiting van het gebied en parkeren;
- 15. stadslandbouw.
- f. Functies zoals opgenomen in de bestemming Floriade Stadswijk zijn al voor 1 november 2022 toegestaan, mits deze functies geen negatieve invloed uitoefenen op het evenement Floriade. Onder een negatieve invloed wordt verstaan het minder aantrekkelijk maken van het evenement Floriade voor bezoekers of het niet rekening houden met Bijlage 2 Randvoorwaardenwereldtuinbouwtentoonstelling.
- g. De oppervlakte van de markthal bedraagt in totaal maximaal 2.000 m2 brutovloeroppervlak, verdeeld in units met een maximum brutovloeroppervlak van 150 m2 per unit.
- h. Functies die geen invulling geven aan het living lab of één van de vier thema's Feeding the city, Healthying the city, Greening the city en Energizing the city van het evenement Floriade zijn niet toegestaan. Dit betreft in ieder geval de volgende functies:
- 1. een risicovolle inrichting;
- 2. een intensieve veehouderij;
- 3. een geluidzoneringsplichtige inrichting;
- 4. een vuurwerkbedrijf.
- i. Niet toegestaan is:
- 1. het realiseren, verbouwen, herstellen of vervangen van geluidsgevoelige objecten of een weg, waarbij de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op een geluidsgevoelig object hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een hogere waarde zoals omschreven in Bijlage 3Besluit hogere waarden en de daarbij behorende Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone;
- 2. het ongedaan maken van geluidsmaatregelen die zijn gerealiseerd ter voldoening aan het bepaalde in Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone van Bijlage 3 Besluit hogere waarden, zoals een dovegevel, tenzij via een gelijkwaardige maatregel minimaal hetzelfde geluidsreducerend effect wordt bereikt;
- 3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor grootschalige detailhandel of perifere detailhandel;
- 4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een speelautomatenhal;
- 5. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een evenement in afwijking van Bijlage 4Randvoorwaarden evenementen Floriade.
- j. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 6 Floriade Evenement Rand
Link naar de toelichting op Floriade Evenement Rand
- a. De bestemming Floriade Evenement Rand is de voorlopige bestemming. De regels van de bestemming Floriade Evenement zijn van toepassing gedurende de periode vanaf de vaststelling van dit plan tot het einde van het evenement Floriade, dat wil zeggen tot 1 november 2022.
- b. De functies die bijdragen aan het instandhouden en ontwikkelen van de waterhuishouding en natuurlijke waarden zijn toegestaan. Ook functies ten behoeve van het verkeer of vervoer over water zijn toegestaan. Activiteiten en voorzieningen die bijdragen aan de beleving van het water en natuurlijke waarden zijn ook toegestaan, zoals recreatief medegebruik, aanleggelegenheid, sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, evenementen, kunstwerken en kunstobjecten. Groenvoorzieningen, voorzieningen voor ontsluiting van het gebied, parkeren en nutsvoorzieningen zijn tevens toegestaan.
- c. Als onderdeel van Floriade Evenement zijn toegestaan:
- 1. drijvende woningen;
- 2. ondernemingen;
- 3. met de daarbij behorende voorzieningen, zoals aanleggelegenheid.
- d. Activiteiten en voorzieningen die een bijdrage leveren aan de levendigheid en recreatieve betekenis van dit deel van het Weerwater zijn toegestaan, zoals:
- 1. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbondenberoep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- 2. woonschepen;
- 3. bedrijfswoningen;
- 4. bedrijven en horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten -Functiemenging;
- 5. recreatieve voorzieningen;
- 6. stadslandbouw.
- e. Het aantal woningen en ondernemingen bedraagt maximaal 60.
- f. Niet toegestaan is:
- 1. het realiseren, verbouwen, herstellen of vervangen van geluidsgevoelige objecten, waarbij de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op een geluidsgevoelig object hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een hogere waarde zoals omschreven in Bijlage 3 Besluithogere waarden en de daarbij behorende Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone;
- 2. het ongedaan maken van geluidsmaatregelen die zijn gerealiseerd ter voldoening aan het bepaalde in Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone van Bijlage 3 Besluit hogere waarden, zoals een dovegevel, tenzij via een gelijkwaardige maatregel minimaal hetzelfde geluidsreducerend effect wordt bereikt;
- 3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een evenement in afwijking van Bijlage 4Randvoorwaarden evenementen Floriade;
- 4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatigeactiviteiten aan huis voor zover niet wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- tot maximaal 33% van het gezamenlijk vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis aan huis worden gebruikt;
- detailhandel mag worden uitgeoefend tot een maximum van 25 m2winkelvloeroppervlak, met dien verstande dat dit oppervlak deel uitmaakt van de hiervoor bedoelde 33% regeling;
- er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig Bijlage 9Parkeernormen;
- er wordt geen horeca uitgeoefend;
- het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend en er is maximaal één extra fte in dienstverband toegestaan;
- catering, seksinrichting en munitie- en vuurwerkopslag zijn niet toegestaan.
- g. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 7 Floriade Jachthaven
Link naar de toelichting op Floriade Jachthaven
- a. Activiteiten en voorzieningen ten behoeve van een jachthaven zijn uitsluitend binnen deze bestemming toegestaan, zoals:
- 1. watersportgebonden activiteiten;
- 2. horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging;
- 3. verhuur van boten, kano's en boottrailers;
- 4. een zeilschool;
- 5. het stallen van boten;
- 6. sanitaire voorzieningen;
- 7. speelvoorzieningen;
- 8. recreatief medegebruik;
- 9. functies voor de waterhuishouding;
- 10. nutsvoorzieningen;
- 11. groenvoorzieningen;
- 12. voorzieningen voor ontsluiting van het gebied;
- 13. parkeren;
- 14. 2 bedrijfswoningen.
- b. Niet toegestaan is het gebruik van de gronden:
- 1. voor meer dan 450 ligplaatsen, waarvan maximaal 12 woonschepen, en 2 blokhutten;
- 2. voor permanente bewoning van de voorzieningen.
- c. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 8 Floriade Stadswijk
Link naar de toelichting op Floriade Stadswijk
- a. De bestemming Floriade Stadswijk is de definitieve bestemming. De regels van de bestemming Floriade Stadswijk zijn van toepassing na het beëindigen van het evenement Floriade, dat wil zeggen vanaf 1 november 2022.
- b. De stadswijk Floriade is een living lab (levend laboratorium) waarin nieuwe technologieën op het gebied van voedselproductie, reststromen, energiewinning, mobiliteit, water en waterzuivering worden onderzocht en toegepast en herbergt een mix van verschillende functies.
- c. Activiteiten en voorzieningen die invulling geven aan het living lab of één van de vier thema's Feeding the city, Healthying the city, Greening the city en Energizing the city zijn toegestaan zoals:
- 1. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- 2. maatschappelijke voorzieningen tot en met categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten -Functiemenging;
- 3. kantoren;
- 4. bedrijven tot en met categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging ;
- 5. horeca tot en met categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging ;
- 6. detailhandel, waaronder begrepen een markthal;
- 7. dienstverlening;
- 8. cultuur en ontspanning;
- 9. sportvoorzieningen;
- 10. speelvoorzieningen;
- 11. recreatieve voorzieningen;
- 12. evenementen en ondergeschikte workshops met een maximum aantal bezoekers van 5.000 per evenement;
- 13. functies voor de waterhuishouding;
- 14. nutsvoorzieningen;
- 15. groenvoorzieningen;
- 16. voorzieningen voor ontsluiting van het gebied;
- 17. parkeren;
- 18. stadslandbouw.
- d. Het aantal woningen bedraagt niet meer dan 600.
- e. De oppervlakte van de markthal bedraagt in totaal maximaal 2.000 m2 brutovloeroppervlak, verdeeld in units met een maximum brutovloeroppervlak van 150 m2 per unit.
- f. Activiteiten en voorzieningen die geen invulling geven aan het living lab of één van de vier thema's Feeding the city, Healthying the city, Greening the city en Energizing the city van de stadswijk Floriade zijn niet toegestaan. Dit betreft in ieder geval de volgende functies:
- 1. een risicovolle inrichting;
- 2. een intensieve veehouderij;
- 3. een geluidzoneringsplichtige inrichting;
- 4. een vuurwerkbedrijf.
- g. Niet toegestaan is:
- 1. het realiseren, verbouwen, herstellen of vervangen van geluidsgevoelige objecten of een weg, waarbij de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op een geluidsgevoelig object hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een hogere waarde zoals omschreven in Bijlage 3Besluit hogere waarden en de daarbij behorende Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone;
- 2. het ongedaan maken van geluidsmaatregelen die zijn gerealiseerd ter voldoening aan het bepaalde in Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone van Bijlage 3 Besluit hogere waarden, zoals een dovegevel, tenzij via een gelijkwaardige maatregel minimaal hetzelfde geluidsreducerend effect wordt bereikt;
- 3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor meer dan 47.000 m2 brutovloeroppervlak voor bedrijven en voorzieningen;
- 4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor grootschalige detailhandel of perifere detailhandel;
- 5. het gebruik van gronden en bouwwerken voor:
- meer dan 300 m² brutovloeroppervlakdetailhandel per vestiging;
- meer dan 500 m² brutovloeroppervlakdetailhandel per verstiging indien aaneengesloten panden samen zijn gevoegd;
- in totaal meer dan 1.000 m² brutovloeroppervlakdetailhandel;
- 6. het gebruik van gronden en bouwwerken voor meer dan 3.500 m² brutovloeroppervlakkantoor per vestiging of voor meer dan 11.750 m² brutovloeroppervlak kantoor voor het totale plangebied;
- 7. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een speelautomatenhal;
- 8. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een evenement in afwijking van Bijlage 4Randvoorwaarden evenementen Floriade;
- 9. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatigeactiviteiten aan huis voor zover niet wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- tot maximaal 33% van het gezamenlijk vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden gebruikt;
- detailhandel mag worden uitgeoefend tot een maximum van 25 m2winkelvloeroppervlak, met dien verstande dat dit oppervlak deel uitmaakt van de hiervoor bedoelde 33% regeling;
- er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig Bijlage 9Parkeernormen;
- er wordt geen horeca uitgeoefend;
- het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend en er is maximaal één extra fte in dienstverband toegestaan;
- catering, seksinrichting en munitie- en vuurwerkopslag zijn niet toegestaan.
- h. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 9 Floriade Stadswijk Rand
Link naar de toelichting op Floriade Stadswijk Rand
- a. De bestemming Floriade Stadswijk Rand is de definitieve bestemming. De regels van de bestemming Floriade Stadswijk zijn van toepassing na het beëindigen van het evenement Floriade, dat wil zeggen vanaf 1 november 2022.
- b. De functies die bijdragen aan het instandhouden en ontwikkelen van de waterhuishouding en natuurlijke waarden zijn toegestaan. Ook functies ten behoeve van het verkeer of vervoer over water zijn toegestaan. Activiteiten en voorzieningen die bijdragen aan de beleving van het water en natuurlijke waarden zijn ook toegestaan, zoals recreatief medegebruik, aanleggelegenheid, sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, evenementen, kunstwerken en kunstobjecten. Groenvoorzieningen, voorzieningen voor ontsluiting van het gebied, parkeren en nutsvoorzieningen zijn tevens toegestaan.
- c. Als onderdeel van Floriade Stadswijk zijn toegestaan:
- 1. drijvende woningen;
- 2. ondernemingen;
- 3. met de daarbij behorende voorzieningen, zoals aanleggelegenheid;
- d. Activiteiten en voorzieningen die een bijdrage leveren aan de levendigheid en recreatieve betekenis van dit deel van het Weerwater zijn toegestaan, zoals:
- 1. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbondenberoep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- 2. woonschepen;
- 3. bedrijfswoningen;
- 4. bedrijven en horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten -Functiemenging;
- 5. recreatieve voorzieningen;
- 6. stadslandbouw.
- e. Het aantal woningen en ondernemingen bedraagt maximaal 60.
- f. Niet toegestaan is:
- 1. het realiseren, verbouwen, herstellen of vervangen van geluidsgevoelige objecten, waarbij de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op een geluidsgevoelig object hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een hogere waarde zoals omschreven in Bijlage 3 Besluithogere waarden en de daarbij behorende Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone;
- 2. het ongedaan maken van geluidsmaatregelen die zijn gerealiseerd ter voldoening aan het bepaalde in Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone van Bijlage 3 Besluit hogere waarden, zoals een dovegevel, tenzij via een gelijkwaardige maatregel minimaal hetzelfde geluidsreducerend effect wordt bereikt;
- 3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een evenement in afwijking van Bijlage 4Randvoorwaarden evenementen Floriade;
- 4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatigeactiviteiten aan huis voor zover niet wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- tot maximaal 33% van het gezamenlijk vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis aan huis worden gebruikt;
- detailhandel mag worden uitgeoefend tot een maximum van 25 m2winkelvloeroppervlak, met dien verstande dat dit oppervlak deel uitmaakt van de hiervoor bedoelde 33% regeling;
- er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig Bijlage 9Parkeernormen;
- er wordt geen horeca uitgeoefend;
- het beroep of de activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend en er is maximaal één extra fte in dienstverband toegestaan;
- catering, seksinrichting en munitie- en vuurwerkopslag zijn niet toegestaan.
- g. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 10 Gasleiding
Link naar de toelichting op Gasleiding
- a. Ondergrondse leidingen voor het transport van gas zijn toegestaan, met de daarbij behorende belemmeringenstrook. Activiteiten en voorzieningen die een bijdrage leveren aan het transport van gas via deze leidingen zijn ook toegestaan.
- b. Niet toegestaan is het gebruik van gronden voor de permanente opslag van goederen.
- c. Deze regels gelden primair naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemeneregels.
Artikel 11 Groen
Link naar de toelichting op Groen
- a. De functies die bijdragen aan het instandhouden en ontwikkelen van de groenstructuur, landschappelijke waarden en natuurlijke waarden zijn toegestaan. Activiteiten en voorzieningen die bijdragen aan de beleving van de groenstructuur, landschappelijke waarden, natuurlijke waarden en de ontsluiting van Floriade Evenement en Floriade Stadswijk zijn ook toegestaan, zoals recreatiefmedegebruik, speelvoorzieningen, straatmeubilair, aanleggelegenheid, kunstwerken en kunstobjecten. Functies voor de waterhuishouding en nutsvoorzieningen zijn tevens toegestaan.
- b. Niet toegestaan is het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken voor het plaatsen of stallen van kampeermiddelen, het opslaan of stallen van goederen, voer- of vaartuigen en het opslaan, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen. Dit geldt niet voor het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen en het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, die nodig zijn voor de realisatie of instandhouding van de toegelaten functies.
- c. Evenementen zijn toegestaan indien het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten niet meer bedraagt dan 70 dB (A).
- d. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 12 Hinderzone Bedrijf
Link naar de toelichting op Hinderzone Bedrijf
- a. Binnen Hinderzone Bedrijf is het gebruik van gebouwen als woning en/of andere milieugevoelige functies niet toegestaan;
- b. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 13 Hoogspanningsverbinding
Link naar de toelichting op Hoogspanningsverbinding
- a. Een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 380 kV (kilovolt) met bijbehorende belemmeringenstrook is toegestaan. Activiteiten en voorzieningen die een bijdrage leveren aan het transport van elektriciteit via deze hoogspanningsverbinding zijn ook toegestaan.
- b. Niet toegestaan is het gebruik van gronden voor de permanente opslag van goederen.
- c. Deze regels gelden primair naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemeneregels.
Artikel 14 Horeca 1
Link naar de toelichting op Horeca 1
- a. Horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging is toegestaan. Activiteiten en voorzieningen die functioneel zijn verbonden met de horeca zijn ook toegestaan, zoals terrassen, uitstallingen, verblijfsgebieden, parkeervoorzieningen, straatmeubilair, reclameobjecten, kunstwerken en kunstobjecten. Functies voor de waterhuishouding, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor ontsluiting van het gebied en groenvoorzieningen zijn tevens toegestaan.
- b. Evenementen zijn toegestaan indien het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten niet meer bedraagt dan 70 dB (A).
- c. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 15 Horeca 2
Link naar de toelichting op Horeca 2
- a. Horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging is toegestaan. Activiteiten en voorzieningen die functioneel zijn verbonden met de horeca zijn ook toegestaan, zoals terrassen, uitstallingen, verblijfsgebieden, parkeervoorzieningen, straatmeubilair, reclameobjecten, kunstwerken en kunstobjecten. Functies voor de waterhuishouding, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor ontsluiting van het gebied en groenvoorzieningen zijn tevens toegestaan.
- b. Evenementen zijn toegestaan indien het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten niet meer bedraagt dan 70 dB (A).
- c. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 16 Horeca 3
Link naar de toelichting op Horeca 3
- a. Horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging is toegestaan. Activiteiten en voorzieningen die functioneel zijn verbonden met de horeca zijn ook toegestaan, zoals terrassen, uitstallingen, verblijfsgebieden, parkeervoorzieningen, straatmeubilair, reclameobjecten, kunstwerken en kunstobjecten. Functies voor de waterhuishouding, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor ontsluiting van het gebied en groenvoorzieningen zijn tevens toegestaan.
- b. Evenementen zijn toegestaan indien het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten niet meer bedraagt dan 70 dB (A).
- c. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 17 Leidingstrook
Link naar de toelichting op Leidingstrook
- a. Ondergrondse leidingen voor het transport van gas, water en electra en andere kabels en leidingen zijn toegestaan, met de daarbij behorende belemmeringenstroken. Activiteiten en voorzieningen die een bijdrage leveren aan het transport via deze leidingen zijn ook toegestaan.
- b. Niet toegestaan is het gebruik van gronden voor de permanente opslag van goederen.
- c. Deze regels gelden primair naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemeneregels.
Artikel 18 Recreatie
Link naar de toelichting op Recreatie
- a. Dagrecreatie, sport- en speelvoorzieningen zijn toegestaan.
- b. Ondergeschikte horeca op land is toegestaan tot maximaal 150 m2.
- c. Voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen en voorzieningen voor ontsluiting van het gebied zijn toegestaan.
- d. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 19 Veiligheidszone Hoogspanningsverbinding
Link naar de toelichting op Veiligheidszone Hoogspanningsverbinding
- a. Niet toegestaan is het gebruik van bouwwerken en gronden voor langdurig verblijf van kinderen tot 15 jaar, waaronder begrepen woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen met daarbij behorende tuinen/erven en buitenruimten zoals speelplaatsen bij een school.
- b. Deze regels gelden primair naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemeneregels.
Artikel 20 Veiligheidszone Propaantank 1
Link naar de toelichting op Veiligheidszone Propaantank 1
- a. Niet toegestaan is een kwetsbaar object of een beperkt kwetsbaar object.
- b. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 21 Veiligheidszone Propaantank 2
Link naar de toelichting op Veiligheidszone Propaantank 2
- a. Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het aspect externe veiligheid, ter verhoging van de veiligheid en zelfredzaamheid van personen in gebouwen en ter verhoging van de bestrijdbaarheid, aan nieuwe functies nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- 1. de situering van gebouwen;
- 2. de inrichting van terreinen;
- 3. het ontwerp van gebouwplattegronden of de indeling van gebouwen;
- 4. de plaats, de afmeting en de inrichting van vluchtroutes en nooduitgangen.
- b. Voordat nadere eisen kunnen worden gesteld, wordt advies ingewonnen van de Brandweer Flevoland en de brandpreventiemedewerkers van de gemeente Almere.
- c. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 22 Veiligheidszone Vervoer Gevaarlijke Stoffen 1
Link naar de toelichting op Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1
- a. Niet toegestaan is een kwetsbaar object of een beperkt kwetsbaar object.
- b. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 23 Veiligheidszone Vervoer Gevaarlijke Stoffen 2
Link naar de toelichting op Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2
- a. Niet toegestaan is een kwetsbaar object of een beperkt kwetsbaar object.
- b. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 24 Veiligheidszone Vervoer Gevaarlijke Stoffen 3
Link naar de toelichting op Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 3
- a. Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het aspect externe veiligheid, ter verhoging van de veiligheid en zelfredzaamheid van personen in gebouwen en ter verhoging van de bestrijdbaarheid, aan nieuwe functies nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- 1. de situering van gebouwen;
- 2. de inrichting van terreinen;
- 3. het ontwerp van gebouwplattegronden of de indeling van gebouwen;
- 4. de plaats, de afmeting en de inrichting van vluchtroutes en nooduitgangen.
- b. Voordat nadere eisen kunnen worden gesteld, wordt advies ingewonnen van de Brandweer Flevoland en de brandpreventiemedewerkers van de gemeente Almere.
- c. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 25 Verenigingsleven
Link naar de toelichting op Verenigingsleven
- a. Uitsluitend activiteiten en voorzieningen voor verenigingsleven zijn toegestaan.
- b. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 26 Verkeer
Link naar de toelichting op Verkeer
- a. Functies zoals (autosnel)wegen, busbanen en fiets- en voetpaden zijn toegestaan. Activiteiten en voorzieningen die functioneel zijn verbonden met het verkeer zijn ook toegestaan, zoals bermen, geluidwerende voorzieningen, parkeerplaatsen, haltevoorzieningen, kunstwerken en kunstobjecten. Functies voor de waterhuishouding, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor ontsluiting van het gebied en groenvoorzieningen zijn tevens toegestaan.
- b. Evenementen zijn toegestaan indien het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten niet meer bedraagt dan 70 dB (A).
- c. Niet toegestaan is:
- 1. het inrichten van snelwegen met een aantal rijstroken dat afwijkt van de in Bijlage 5, Bijlage 6 en Bijlage 7 opgenomen kaarten behorende bij het Tracébesluit Weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere;
- 2. de aanleg of het vervangen van een weg waarbij de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op een geluidsgevoelig object hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een hogere waarde zoals omschreven in Bijlage 3 Besluit hogere waarden en de daarbij behorende Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone;
- 3. het realiseren van een kwetsbaar object of een beperkt kwetsbaar object.
- d. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 27 Verkeer Busstation
Link naar de toelichting op Verkeer Busstation
- a. Activiteiten en voorzieningen voor een busstation zijn uitsluitend binnen deze bestemming toegestaan.
- b. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 28 Water
Link naar de toelichting op Water
- a. De functies die bijdragen aan het instandhouden en ontwikkelen van de waterhuishouding en natuurlijke waarden zijn toegestaan. Ook functies ten behoeve van het verkeer of vervoer over water zijn toegestaan. Activiteiten en voorzieningen die bijdragen aan de beleving van het water en natuurlijke waarden zijn ook toegestaan, zoals recreatief medegebruik, aanleggelegenheid, sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, evenementen, kunstwerken en kunstobjecten. Groenvoorzieningen, voorzieningen voor ontsluiting van het gebied en nutsvoorzieningen zijn tevens toegestaan.
- b. Evenementen zijn toegestaan indien het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten niet meer bedraagt dan 70 dB (A).
- c. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Artikel 29 Water Skibaan
Link naar de toelichting op Water Skibaan
- a. Activiteiten en voorzieningen voor een kabelwaterskibaan zijn toegestaan.
- b. Deze regels gelden naast de andere daar voorkomende Bestemmingsregels en de Algemene regels.
Hoofdstuk 2 Bouwregels
Artikel 30 Archeologie 1 - Bouwen
Link naar de toelichting op Archeologie 1 - bouwen
Het is verboden op of in de grond bouwwerken te bouwen waarvoor de grond dieper dan 150 cm ten opzichte van maaiveld verstoord moet worden. Dit verbod is niet van toepassing voor delen van de grond die reeds bebouwd of anderzins verstoord zijn geweest of voor bouwwerken op grond van de andere daar voorkomende Bouwregels met een oppervlakte kleiner dan 500 m².
Artikel 31 Bos - Bouwen
Link naar de toelichting op Bos - bouwen
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan. De bouwhoogte van kunstwerken, masten en kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 16 meter. De oppervlakte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 10 m2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
Artikel 32 Entreegebied - Bouwen
Link naar de toelichting op Entreegebied - bouwen
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 10 meter.
Artikel 33 Entreegebied - Bouwen 1
Link naar de toelichting op Entreegebied - bouwen 1
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 10 meter. Eén reclamemast is toegestaan met een maximum bouwhoogte van 40 meter.
Artikel 34 Entreegebied - Bouwen 2
Link naar de toelichting op Entreegebied - bouwen 2
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 10 meter. Eén kunstobject is toegestaan met een maximum bouwhoogte van 55 meter.
Artikel 35 Floriade Brug - Bouwen
Link naar de toelichting op Floriade Brug - bouwen
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 15 meter. De onderdoorvaarthoogte bedraagt minimaal 4 meter.
Artikel 36 Floriade Evenement - Bouwen 1
Link naar de toelichting op Floriade Evenement - bouwen
- a. De regels van Floriade Evenement - bouwen 1 zijn van toepassing gedurende de periode vanaf de vaststelling van dit plan tot het einde van het evenement Floriade, dat wil zeggen tot 1 november 2022.
- b. De bouwwerken ten behoeve van het evenement Floriade moeten op een zodanige manier worden gesitueerd dat deze een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het evenement Floriade.
- c. Bouwwerken ten behoeve van Floriade Stadswijk mogen ook voor 1 november 2022 worden gebouwd, mits deze bouwwerken geen negatieve invloed uitoefenen op het evenement Floriade. Hiervoor moet worden aangetoond dat de bouwwerken het evenement Floriade niet minder aantrekkelijk maken voor bezoekers en de bouwactiviteit niet in strijd mag zijn met Bijlage 2 Randvoorwaardenwereldtuinbouwtentoonstelling.
- d. De maximum bouwhoogte van bouwwerken bedraagt 12 meter. Voor de bestaande Utopia Uitkijktoren geldt een maximum bouwhoogte van 25 meter.
Artikel 37 Floriade Evenement - Bouwen 2
- a. De regels van Floriade Evenement - bouwen 2 zijn van toepassing gedurende de periode vanaf de vaststelling van dit plan tot het einde van het evenement Floriade, dat wil zeggen tot 1 november 2022.
- b. De bouwwerken ten behoeve van het evenement Floriade moeten op een zodanige manier worden gesitueerd dat deze een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het evenement Floriade.
- c. Bouwwerken ten behoeve van Floriade Stadswijk mogen ook voor 1 november 2022 worden gebouwd, mits deze bouwwerken geen negatieve invloed uitoefenen op het evenement Floriade. Hiervoor moet worden aangetoond dat de bouwwerken het evenement Floriade niet minder aantrekkelijk maken voor bezoekers en de bouwactiviteit niet in strijd mag zijn met Bijlage 2 Randvoorwaardenwereldtuinbouwtentoonstelling.
- d. De maximum bouwhoogte van bouwwerken bedraagt 12 meter;
- e. Het maximum bebouwingspercentage binnen Floriade Evenement - bouwen 2 bedraagt 10%.
Artikel 38 Floriade Evenement - Bouwen 3
- a. De regels van Floriade Evenement - bouwen 3 zijn van toepassing gedurende de periode vanaf de vaststelling van dit plan tot het einde van het evenement Floriade, dat wil zeggen tot 1 november 2022.
- b. De bouwwerken ten behoeve van het evenement Floriade moeten op een zodanige manier worden gesitueerd dat deze een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het evenement Floriade.
- c. Bouwwerken ten behoeve van Floriade Stadswijk mogen ook voor 1 november 2022 worden gebouwd, mits deze bouwwerken geen negatieve invloed uitoefenen op het evenement Floriade. Hiervoor moet worden aangetoond dat de bouwwerken het evenement Floriade niet minder aantrekkelijk maken voor bezoekers en de bouwactiviteit niet in strijd mag zijn met Bijlage 2 Randvoorwaardenwereldtuinbouwtentoonstelling.
- d. De maximum bouwhoogte van bouwwerken bedraagt 9 meter.
- e. De onderdoorvaarthoogte van bruggen bedraagt minimaal 2,5 meter.
- f. Het maximum bebouwingspercentage binnen Floriade Evenement - bouwen 3 bedraagt 5%.
Artikel 39 Floriade Evenement - Bouwen 4
- a. De regels van Floriade Evenement - bouwen 4 zijn van toepassing gedurende de periode vanaf de vaststelling van dit plan tot het einde van het evenement Floriade, dat wil zeggen tot 1 november 2022.
- b. De bouwwerken ten behoeve van het evenement Floriade moeten op een zodanige manier worden gesitueerd dat deze een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het evenement Floriade.
- c. Bouwwerken ten behoeve van Floriade Stadswijk mogen ook voor 1 november 2022 worden gebouwd, mits deze bouwwerken geen negatieve invloed uitoefenen op het evenement Floriade. Hiervoor moet worden aangetoond dat de bouwwerken het evenement Floriade niet minder aantrekkelijk maken voor bezoekers en de bouwactiviteit niet in strijd mag zijn met Bijlage 2 Randvoorwaardenwereldtuinbouwtentoonstelling.
- d. De maximum bouwhoogte van bouwwerken bedraagt 5 meter.
- e. Het maximum bebouwingspercentage binnen Floriade Evenement - bouwen 4 bedraagt 5%.
Artikel 40 Floriade Evenement - Bouwen 5
- a. De regels van Floriade Evenement - bouwen 5 zijn van toepassing gedurende de periode vanaf de vaststelling van dit plan tot het einde van het evenement Floriade, dat wil zeggen tot 1 november 2022.
- b. De bouwwerken ten behoeve van het evenement Floriade moeten op een zodanige manier worden gesitueerd dat deze een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het evenement Floriade.
- c. Bouwwerken ten behoeve van Floriade Stadswijk mogen ook voor 1 november 2022 worden gebouwd, mits deze bouwwerken geen negatieve invloed uitoefenen op het evenement Floriade. Hiervoor moet worden aangetoond dat de bouwwerken het evenement Floriade niet minder aantrekkelijk maken voor bezoekers en de bouwactiviteit niet in strijd mag zijn met Bijlage 2 Randvoorwaardenwereldtuinbouwtentoonstelling.
- d. De maximum bouwhoogte bedraagt 12 meter.
- e. In afwijking van het bepaalde onder d geldt voor maximaal 3.200 m2 binnen Floriade Evenement -bouwen 5 een maximum bouwhoogte van 21 meter.
Artikel 41 Floriade Evenement - Bouwen 6
- a. De regels van Floriade Evenement - bouwen 6 zijn van toepassing gedurende de periode vanaf de vaststelling van dit plan tot het einde van het evenement Floriade, dat wil zeggen tot 1 november 2022.
- b. De bouwwerken ten behoeve van het evenement Floriade moeten op een zodanige manier worden gesitueerd dat deze een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het evenement Floriade.
- c. Bouwwerken ten behoeve van Floriade Stadswijk mogen ook voor 1 november 2022 worden gebouwd, mits deze bouwwerken geen negatieve invloed uitoefenen op het evenement Floriade. Hiervoor moet worden aangetoond dat de bouwwerken het evenement Floriade niet minder aantrekkelijk maken voor bezoekers en de bouwactiviteit niet in strijd mag zijn met Bijlage 2 Randvoorwaardenwereldtuinbouwtentoonstelling.
- d. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan binnen Floriade Evenement - bouwen 6.
- e. De maximum bouwhoogte bedraagt 15 meter.
Artikel 42 Floriade Evenement - Bouwen 7
- a. De regels van Floriade Evenement - bouwen 7 zijn van toepassing gedurende de periode vanaf de vaststelling van dit plan tot het einde van het evenement Floriade, dat wil zeggen tot 1 november 2022.
- b. De bouwwerken ten behoeve van het evenement Floriade moeten op een zodanige manier worden gesitueerd dat deze een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het evenement Floriade.
- c. Bouwwerken ten behoeve van Floriade Stadswijk mogen ook voor 1 november 2022 worden gebouwd, mits deze bouwwerken geen negatieve invloed uitoefenen op het evenement Floriade. Hiervoor moet worden aangetoond dat de bouwwerken het evenement Floriade niet minder aantrekkelijk maken voor bezoekers en de bouwactiviteit niet in strijd mag zijn met Bijlage 2 Randvoorwaardenwereldtuinbouwtentoonstelling.
- d. De maximum bouwhoogte bedraagt 12 meter.
- e. In afwijking van het bepaalde onder d geldt voor maximaal 19.000 m2 binnen Floriade Evenement -bouwen 7 een maximum bouwhoogte van 56 meter.
Artikel 43 Floriade Evenement - Bouwen 8
- a. De regels van Floriade Evenement - bouwen 8 zijn van toepassing gedurende de periode vanaf de vaststelling van dit plan tot het einde van het evenement Floriade, dat wil zeggen tot 1 november 2022.
- b. De bouwwerken ten behoeve van het evenement Floriade moeten op een zodanige manier worden gesitueerd dat deze een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het evenement Floriade.
- c. Bouwwerken ten behoeve van Floriade Stadswijk mogen ook voor 1 november 2022 worden gebouwd, mits deze bouwwerken geen negatieve invloed uitoefenen op het evenement Floriade. Hiervoor moet worden aangetoond dat de bouwwerken het evenement Floriade niet minder aantrekkelijk maken voor bezoekers en de bouwactiviteit niet in strijd mag zijn met Bijlage 2 Randvoorwaardenwereldtuinbouwtentoonstelling.
- d. De maximum bouwhoogte bedraagt 12 meter.
- e. In afwijking van het bepaalde onder d geldt voor maximaal 1.600 m2 per bestemmingsvlak binnen Floriade Evenement - bouwen 8 een maximum bouwhoogte van 56 meter.
Artikel 44 Floriade Evenement - Bouwen 9
- a. De regels van Floriade Evenement - bouwen 9 zijn van toepassing gedurende de periode vanaf de vaststelling van dit plan tot het einde van het evenement Floriade, dat wil zeggen tot 1 november 2022.
- b. De bouwwerken ten behoeve van het evenement Floriade moeten op een zodanige manier worden gesitueerd dat deze een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het evenement Floriade.
- c. Bouwwerken ten behoeve van Floriade Stadswijk mogen ook voor 1 november 2022 worden gebouwd, mits deze bouwwerken geen negatieve invloed uitoefenen op het evenement Floriade. Hiervoor moet worden aangetoond dat de bouwwerken het evenement Floriade niet minder aantrekkelijk maken voor bezoekers en de bouwactiviteit niet in strijd mag zijn met Bijlage 2 Randvoorwaardenwereldtuinbouwtentoonstelling.
- d. De maximum bouwhoogte bedraagt 12 meter.
- e. In afwijking van het bepaalde onder d geldt voor maximaal 2.250 m2 binnen Floriade Evenement -bouwen 9 een maximum bouwhoogte van 56 meter.
Artikel 45 Floriade Evenement - Procesregels
Link naar de toelichting op Floriade Evenement - procesregels
- a. De regels van Floriade Evenement - procesregels zijn van toepassing gedurende de periode vanaf de vaststelling van dit plan tot het einde van het evenement Floriade, dat wil zeggen tot 1 november 2022.
- b. Voordat een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het kader van het evenement Floriade of de stadswijk Floriade wordt verleend, vraagt het college van burgemeester en wethouders advies aan de Floriade BV of er voldoende rekening is gehouden met Bijlage 2 Randvoorwaardenwereldtuinbouwtentoonstelling.
Artikel 46 Floriade Evenement Rand - Bouwen
Link naar de toelichting op Floriade Evenement Rand - bouwen
- a. De regels van Floriade Evenement Rand - bouwen zijn van toepassing gedurende de periode vanaf de vaststelling van dit plan tot het einde van het evenement Floriade, dat wil zeggen tot 1 november 2022.
- b. Bouwwerken en woonschepen zijn toegestaan. Het bebouwingspercentage van de bouwwerken en woonschepen mag in totaal maximaal 30% bedragen. De bouwhoogte van bouwwerken en woonschepen mag niet meer bedragen dan 9 meter. Tussen de bouwwerken of woonschepen moet een tussenruimte van minimaal 5 meter zijn.
Artikel 47 Floriade Jachthaven - Bouwen 1
Link naar de toelichting op Floriade Jachthaven - bouwen
- a. Bouwwerken en woonschepen zijn toegestaan.
- b. De maximum bouwhoogte van bouwwerken en woonschepen bedraagt 5 meter.
- c. Het maximum bebouwingspercentage binnen Floriade Jachthaven - bouwen 1 bedraagt 5%.
Artikel 48 Floriade Jachthaven - Bouwen 2
Link naar de toelichting op Floriade Jachthaven - bouwen
- a. Bouwwerken en woonschepen zijn toegestaan.
- b. De maximum bouwhoogte van bouwwerken bedraagt 12 meter.
Artikel 49 Floriade Stadswijk - Bouwen 1
Link naar de toelichting op Floriade Stadswijk - bouwen
- a. De regels van Floriade Stadswijk - bouwen 1 zijn van toepassing na het beëindigen van het evenement Floriade, dat wil zeggen vanaf 1 november 2022.
- b. De bouwwerken ten behoeve van de stadswijk Floriade moeten op een zodanige manier worden gesitueerd dat deze een bijdrage leveren aan de stedenbouwkundige kwaliteit van het gebied.
- c. De bouwwerken en gronden mogen voor de toegestane functies worden gebruikt, mits er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de parkeernormen die in Bijlage 9 Parkeernormen zijn opgenomen .
- d. De maximum bouwhoogte van bouwwerken bedraagt 12 meter. Voor de bestaande Utopia Uitkijktoren geldt een maximum bouwhoogte van 25 meter.
Artikel 50 Floriade Stadswijk - Bouwen 2
- a. De regels van Floriade Stadswijk - bouwen 2 zijn van toepassing na het beëindigen van het evenement Floriade, dat wil zeggen vanaf 1 november 2022.
- b. De bouwwerken ten behoeve van de stadswijk Floriade moeten op een zodanige manier worden gesitueerd dat deze een bijdrage leveren aan de stedenbouwkundige kwaliteit van het gebied.
- c. De bouwwerken en gronden mogen voor de toegestane functies worden gebruikt, mits er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de parkeernormen die in Bijlage 9 Parkeernormen zijn opgenomen .
- d. De maximum bouwhoogte van bouwwerken bedraagt 12 meter.
- e. Het maximum bebouwingspercentage binnen Floriade Stadswijk - bouwen 2 bedraagt 10%.
Artikel 51 Floriade Stadswijk - Bouwen 3
- a. De regels van Floriade Stadswijk - bouwen 3 zijn van toepassing na het beëindigen van het evenement Floriade, dat wil zeggen vanaf 1 november 2022.
- b. De bouwwerken ten behoeve van de stadswijk Floriade moeten op een zodanige manier worden gesitueerd dat deze een bijdrage leveren aan de stedenbouwkundige kwaliteit van het gebied.
- c. De bouwwerken en gronden mogen voor de toegestane functies worden gebruikt, mits er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de parkeernormen die in Bijlage 9 Parkeernormen zijn opgenomen .
- d. De maximum bouwhoogte van bouwwerken bedraagt 9 meter.
- e. De onderdoorvaarthoogte van bruggen bedraagt minimaal 2,5 meter.
- f. Het maximum bebouwingspercentage binnen Floriade Stadswijk - bouwen 3 bedraagt 5%.
Artikel 52 Floriade Stadswijk - Bouwen 4
- a. De regels van Floriade Stadswijk - bouwen 4 zijn van toepassing na het beëindigen van het evenement Floriade, dat wil zeggen vanaf 1 november 2022.
- b. De bouwwerken ten behoeve van de stadswijk Floriade moeten op een zodanige manier worden gesitueerd dat deze een bijdrage leveren aan de stedenbouwkundige kwaliteit van het gebied.
- c. De bouwwerken en gronden mogen voor de toegestane functies worden gebruikt, mits er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de parkeernormen die in Bijlage 9 Parkeernormen zijn opgenomen.
- d. De maximum bouwhoogte bedraagt 12 meter.
- e. In afwijking van het bepaalde onder d geldt voor maximaal 3.200 m2 binnen Floriade Stadswijk -bouwen 4 een maximum bouwhoogte van 21 meter.
Artikel 53 Floriade Stadswijk - Bouwen 5
- a. De regels van Floriade Stadswijk - bouwen 5 zijn van toepassing na het beëindigen van het evenement Floriade, dat wil zeggen vanaf 1 november 2022.
- b. De bouwwerken ten behoeve van de stadswijk Floriade moeten op een zodanige manier worden gesitueerd dat deze een bijdrage leveren aan de stedenbouwkundige kwaliteit van het gebied.
- c. De bouwwerken en gronden mogen voor de toegestane functies worden gebruikt, mits er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de parkeernormen die in Bijlage 9 Parkeernormen zijn opgenomen.
- d. Bouwen is niet toegestaan binnen Floriade Stadswijk - bouwen 5.
Artikel 54 Floriade Stadswijk - Bouwen 6
- a. De regels van Floriade Stadswijk - bouwen 6 zijn van toepassing na het beeindigen van het evenement Floriade, dat wil zeggen vanaf 1 november 2022.
- b. De bouwwerken ten behoeve van de stadswijk Floriade moeten op een zodanige manier worden gesitueerd dat deze een bijdrage leveren aan de stedenbouwkundige kwaliteit van het gebied.
- c. De bouwwerken en gronden mogen voor de toegestane functies worden gebruikt, mits er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de parkeernormen die in Bijlage 9 Parkeernormen zijn opgenomen.
- d. De maximum bouwhoogte bedraagt 12 meter.
- e. In afwijking van het bepaalde onder d geldt voor maximaal 19.000 m2 binnen Floriade Stadswijk -bouwen 6 een maximum bouwhoogte van 56 meter.
Artikel 55 Floriade Stadswijk - Bouwen 7
- a. De regels van Floriade Stadswijk - bouwen 7 zijn van toepassing na het beëindigen van het evenement Floriade, dat wil zeggen vanaf 1 november 2022.
- b. De bouwwerken ten behoeve van de stadswijk Floriade moeten op een zodanige manier worden gesitueerd dat deze een bijdrage leveren aan de stedenbouwkundige kwaliteit van het gebied.
- c. De bouwwerken en gronden mogen voor de toegestane functies worden gebruikt, mits er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de parkeernormen die in Bijlage 9 Parkeernormen zijn opgenomen.
- d. De maximum bouwhoogte bedraagt 12 meter.
- e. In afwijking van het bepaalde onder d geldt voor maximaal 1.600 m2 per bestemmingsvlak binnen Floriade Stadswijk - bouwen 7 een maximum bouwhoogte van 56 meter.
Artikel 56 Floriade Stadswijk - Bouwen 8
- a. De regels van Floriade Stadswijk - bouwen 8 zijn van toepassing na het beëindigen van het evenement Floriade, dat wil zeggen vanaf 1 november 2022.
- b. De bouwwerken ten behoeve van de stadswijk Floriade moeten op een zodanige manier worden gesitueerd dat deze een bijdrage leveren aan de stedenbouwkundige kwaliteit van het gebied.
- c. De bouwwerken en gronden mogen voor de toegestane functies worden gebruikt, mits er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de parkeernormen die in Bijlage 9 Parkeernormen zijn opgenomen.
- d. De maximale bouwhoogte is 12 meter.
- e. In afwijking van het bepaalde onder d geldt voor maximaal 2.250 m2 binnen Floriade Stadswijk -bouwen 8 een maximum bouwhoogte van 56 meter.
Artikel 57 Floriade Stadswijk Rand - Bouwen
Link naar de toelichting op Floriade Stadswijk Rand - bouwen
- a. De regels van Floriade Stadswijk Rand - bouwen zijn van toepassing na het beëindigen van het evenement Floriade, dat wil zeggen vanaf 1 november 2022.
- b. Bouwwerken en woonschepen zijn toegestaan. Het bebouwingspercentage van de bouwwerken en woonschepen mag in totaal maximaal 30% bedragen. De bouwhoogte van bouwwerken en woonschepen mag niet meer bedragen dan 9 meter. Tussen de bouwwerken of woonschepen moet een tussenruimte van minimaal 5 meter zijn.
- c. De bouwwerken en gronden mogen voor de toegestane functies worden gebruikt, mits er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de parkeernormen die in Bijlage 9 Parkeernormen zijn opgenomen.
Artikel 58 Gasleiding - Bouwen
Link naar de toelichting op Gasleiding - bouwen
- a. In afwijking van de andere daar voorkomende Bouwregels mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming Gasleiding bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
- b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.
Artikel 59 Groen - Bouwen
Link naar de toelichting op Groen - bouwen
- a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 10 meter.
- b. Antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder apparatuurkast, mogen een bouwhoogte hebben van maximaal 15 meter.
Artikel 60 Hoogspanningsverbinding - Bouwen
Link naar de toelichting op Hoogspanningsverbinding - bouwen
- a. In afwijking van de andere daar voorkomende Bouwregels mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming Hoogspanningsverbinding bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
- b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter. De bouwhoogte van hoogspanningsmasten mag niet meer dan 50 meter bedragen.
Artikel 61 Horeca 1 - Bouwen 1
Link naar de toelichting op Horeca 1 - bouwen 1
De bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 8 meter. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 10 meter.
Artikel 62 Horeca 1 - Bouwen 2
Link naar de toelichting op Horeca 1 - bouwen 2
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 10 meter.
Artikel 63 Horeca 2 - Bouwen 1
Link naar de toelichting op Horeca 2 - bouwen 1
De bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 6 meter. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 10 meter.
Artikel 64 Horeca 2 - Bouwen 2
Link naar de toelichting op Horeca 2 - bouwen 2
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 10 meter. Eén reclamemast is toegestaan met een maximum bouwhoogte van 25 meter.
Artikel 65 Horeca 3 - Bouwen 1
Link naar de toelichting op Horeca 3 - bouwen 1
De bouwhoogte van bouwwerken bedraagt maximaal 16 meter.
Artikel 66 Horeca 3 - Bouwen 2
Link naar de toelichting op Horeca 3 - bouwen 2
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 10 meter.
Artikel 67 Leidingstrook - Bouwen
Link naar de toelichting op Leidingstrook - bouwen
- a. In afwijking van de andere daar voorkomende Bouwregels mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming Leidingstrook bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
- b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.
Artikel 68 Recreatie - Bouwen
- a. Bouwwerken zijn toegestaan binnen Recreatie.
- b. De bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 16 meter.
Artikel 69 Verenigingsleven - Bouwen
Link naar de toelichting op Verenigingsleven - bouwen
Uitsluitend één kantine of vergelijkbaar gebouw is toegestaan met een maximum oppervlak van 150 m² en een maximum bouwhoogte van 4 meter.
Artikel 70 Verkeer - Bouwen
Link naar de toelichting op Verkeer - bouwen
- a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 10 meter.
- b. De bouwhoogte van ondergeschikte bouwdelen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 20 meter.
- c. Antennes en masten ten behoeve van telecommunicatie mogen een bouwhoogte hebben van maximaal 15 meter.
Artikel 71 Water - Bouwen
Link naar de toelichting op Water - bouwen
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 10 meter. De onderdoorvaarthoogte van bruggen bedraagt minimaal 2,5 meter.
Artikel 72 Water Skibaan - Bouwen
Link naar de toelichting op Water Skibaan - bouwen
- a. De bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de bestemming Water Skibaan bedraagt maximaal 3 meter.
- b. Masten ten behoeve van de bestemming Water Skibaan zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 13 meter.
Hoofdstuk 3 Aanlegregels
Artikel 73 Archeologie 1 - Aanlegregels
Link naar de toelichting op Archeologie 1 - aanlegregels
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning op of in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen van de bodem, het uitvoeren van grondwerkzaamheden of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning nodig is;
- 2. het ophogen van de bodem met meer dan 50 cm;
- 3. het aanleggen van bos of boomgaard bestaande uit meer dan 10 bomen;
- 4. het verlagen van het waterpeil;
- 5. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverharding;
- 6. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies dieper dan 150 cm;
- 7. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren dieper dan 150 cm;
- 8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden kunnen aantasten en die niet aan te merken zijn als het normale gebruik van het terrein.
- b. Het verbod onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
- 1. het normale onderhoud van de grond betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
- 4. betrekking hebben op een oppervlakte kleiner dan 500 m²;
- 5. worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
- c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
- 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
- 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- 3. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
- d. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden gekoppeld:
- 1. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 3. de verplichting de uitvoering van het werk of de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- 4. de opgravingen, de maatregelen en de archeologische begeleiding dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.
Artikel 74 Gasleiding - Aanlegregels
Link naar de toelichting op Gasleiding - aanlegregels
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning op of in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- 2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 3. het aanbrengen of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en beplantingen;
- 4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 5. het aanleggen of het dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen.
- b. Het verbod onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die:
- 1. reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
- 2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- 3. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten zijn.
- c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, kan worden verleend indien:
- 1. de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad;
- 2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
Artikel 75 Leidingstrook - Aanlegregels
Link naar de toelichting op Leidingstrook - aanlegregels
- a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning op of in de gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- 2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
- 3. het aanbrengen of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en beplantingen;
- 4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 5. het aanleggen of het dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
- b. Het verbod onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die:
- 1. reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
- 2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
- 3. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten zijn.
- c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, kan worden verleend indien:
- 1. de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad;
- 2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
Hoofdstuk 4 Afwijkingsregels
Artikel 76 Afwijken Van De Toegelaten Functies
Link naar de toelichting op Afwijken van de toegelaten functies
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. artikel 2 onder b voor het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen en het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de bestemming en aanduidingen;
- b. artikel 5 sub d ten aanzien van het maximaal aantal bezoekers van het evenement Floriade, het maximaal aantal bezoekende auto's en het maximaal aantal bezoekende touringcars van het evenement Floriade mits het totaal aantal bezoekende auto's van het evenement Floriade daarmee niet meer dan 398.438 zal bedragen en het totaal aantal bezoekende touringcars van het evenement Floriade daarmee niet meer dan 13.281 zal bedragen;
- c. artikel 5, artikel 6, artikel 8 of artikel 9 voor het toestaan van een evenement in afwijking van Bijlage4 Randvoorwaarden evenementen Floriade, mits het evenement geen onevenredige afbreuk doet aan het evenement Floriade, de woon- of werksituatie in de stadwijk Floriade of omliggende wijken;
- d. artikel 5 onder e, artikel 6 onder d, artikel 8 onder c en artikel 9 onder d voor de uitoefening van bedrijfactiviteiten die één categorie hoger zijn dan de toegelaten activiteiten in Bijlage 1 Staat vanBedrijfsactiviteiten - Functiemenging, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de toegelaten activiteiten;
- e. artikel 5 onder e, artikel 6 onder d, artikel 8 onder c en artikel 9 onder d voor de uitoefening van bedrijfactiviteiten die niet in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging zijn genoemd, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de toegelaten activiteiten;
- f. artikel 5 onder e, artikel 6 onder d, artikel 7 onder a, artikel 8 onder c, artikel 9 onder d, artikel 14 onder a, artikel 15 onder a en artikel 16 onder a voor de uitoefening van horeca-activiteiten die één categorie hoger zijn dan de toegelaten activiteiten in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten -Functiemenging, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de toegelaten activiteiten;
- g. artikel 5 onder e, artikel 6 onder d, artikel 7 onder a, artikel 8 onder c, artikel 9 onder d, artikel 14 onder a, artikel 15 onder a en artikel 16 onder a voor de uitoefening van horeca-activiteiten die niet in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging zijn genoemd, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de toegelaten activiteiten;
- h. artikel 12 indien wordt aangetoond middels detail onderzoek dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat aan de betreffende bedrijfsactiviteit(en) voldoende zekerheid kan worden geboden om deze duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uit te kunnen blijven oefenen;
- i. artikel 8 onder g sub 5 voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor maximaal 1.500 m² brutovloeroppervlakdetailhandel, indien dit naar aard en omvang geen onevenredige gevolgen heeft voor de bestaande detailhandelstructuur in Almere;
- j. artikel 8 onder g sub 6 voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor maximaal 4.000 m² brutovloeroppervlakkantoor per vestiging, indien een vestiging met deze oppervlakte aanvullend is aan het bestaande aanbod kantoren in de gemeente Almere;
- k. artikel 8 onder g sub 9 en artikel 9 onder f sub 4 voor het gebruik tot maximaal 50% van het gezamenlijk vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis, mits:
- 1. het gebruik niet leidt tot ernstige hinder voor het woonmilieu of afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- 2. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- l. artikel 8 onder g sub 9 en artikel 9 onder f sub 4 voor het uitoefenen van een bed & breakfast, mits:
- 1. maximaal 5 gasten tegelijk aanwezig zijn;
- 2. het gebruik niet leidt tot ernstige hinder voor het woonmilieu of afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
- 3. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
- m. artikel 22 en toestaan dat binnen de bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1 een kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object wordt gerealiseerd, indien:
- 1. er geen sprake is van een functie voor mensen met een lage zelfredzaamheid (verminderde mobiliteit);
- 2. de redenen worden vermeld die er toe hebben geleid om binnen de bestemming een nieuw kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object toe te staan, gelet op de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen;
- 3. de invloed op het groepsrisico, de hulpverlening en de zelfredzaamheid voldoende is gemotiveerd;
- 4. de voorschriften van artikel 2.5 tot en met 2.9 van de Regeling Bouwbesluit 2012 worden uitgevoerd;
- n. artikel 23 en toestaan dat binnen de bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2 een kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object wordt gerealiseerd, indien:
- 1. er geen sprake is van een functie voor mensen met een lage zelfredzaamheid (verminderde mobiliteit);
- 2. de redenen worden vermeld die er toe hebben geleid om binnen de bestemming een nieuw kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object toe te staan, gelet op de mogelijke gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen;
- 3. de invloed op het groepsrisico, de hulpverlening en de zelfredzaamheid voldoende is gemotiveerd;
- 4. maatregelen worden uitgevoerd in de gebouwen of de omgeving om de effecten als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen terug te dringen;
- o. artikel 26 onder c sub 3 en toestaan dat binnen de bestemming Verkeer een beperkt kwetsbaar object wordt gerealiseerd, indien:
- 1. er sprake is van gewichtige redenen op het gebied van de ruimtelijke ordening, het vervoer of de economie die vestiging van een beperkt kwetsbaar object rechtvaardigen;
- 2. de invloed op het groepsrisico, de hulpverlening en de zelfredzaamheid voldoende is gemotiveerd conform de motiveringseisen van de artikelen 7, 8 en 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes;
- 3. de voorschriften van artikel 2.5 tot en met 2.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012 worden uitgevoerd.
Artikel 77 Afwijken Van De Bouwregels
Link naar de toelichting op Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. artikel 30 en toestaan dat op of in de grond bouwwerken worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
- 1. een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
- de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
- er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
- 2. aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- de opgravingen, de maatregelen en de archeologische begeleiding dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag bij de afwijking te stellen kwalificaties en eisen;
- 3. een uitzondering op het verbod in artikel 30 is niet van toepassing indien gedurende een periode van 36 maanden voor verlening van de omgevingsvergunning een uitzondering op dit verbod van toepassing is geweest op bouw- of aanlegactiviteiten in terreinen op een afstand van minder van 50 meter van het terrein waar de voorgenomen activiteiten moeten plaatsvinden, voor zover deze voorgenomen activiteiten een oppervlakte hebben van meer dan 100 m²;
- 1. een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
- b. artikel 58 of 67 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende Bouwregels indien;
- 1. de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad;
- 2. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder;
- 3. er geen kwetsbaar object wordt toegelaten boven een gasleiding, inclusief de belemmeringenstrook;
- c. artikel 64 voor het bouwen van één reclamemast met een maximum bouwhoogte van 35 meter indien:
- 1. het een gecombineerde reclamemast betreft, waardoor het aantal masten in het gebied beperkt blijft, of;
- 2. is aangetoond dat een combinatie van reclame-uitingen op één mast ter plaatse niet reëel is, en;
- 3. waarbij geldt dat de hogere mast geen onevenredige afbreuk doet of kan doen aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Hoofdstuk 5 Meldingsregels
Artikel 78 Floriade Evenement - Melding
Link naar de toelichting op Floriade Evenement - melding
- a. Het is verboden om functies of bouwwerken ten behoeve van het evenement Floriade voort te zetten na 1 november 2022, tenzij deze passen binnen de regels van Floriade Stadswijk of Floriade Stadswijk- bouwen 1, Floriade Stadswijk - bouwen 2, Floriade Stadswijk - bouwen 3, Floriade Stadswijk -bouwen 4, Floriade Stadswijk - bouwen 5, Floriade Stadswijk - bouwen 6, Floriade Stadswijk -bouwen 7 of Floriade Stadswijk - bouwen 8 en ten minste vier weken voor deze datum schriftelijk zijn gemeld bij het college.
- b. Het college reageert binnen een termijn van vier weken na ontvangst van de melding met:
- 1. een akkoordverklaring van de voortzetting van de functies of bouwwerken, of;
- 2. een afwijzing van de voortzetting van de functies of bouwwerken.
- c. Indien het college niet binnen vier weken reageert is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 79 Floriade Evenement Rand - Melding
Link naar de toelichting op Floriade Evenement Rand - melding
- a. Het is verboden om functies of bouwwerken ten behoeve van het evenement Floriade voort te zetten na 1 november 2022, tenzij deze passen binnen de regels van Floriade Stadswijk Rand of FloriadeStadswijk Rand - bouwen en ten minste vier weken voor deze datum schriftelijk zijn gemeld bij het college.
- b. Het college reageert binnen een termijn van vier weken na ontvangst van de melding met:
- 1. een akkoordverklaring van de voortzetting van de functies of bouwwerken, of;
- 2. een afwijzing van de voortzetting van de functies of bouwwerken.
- c. Indien het college niet binnen vier weken reageert is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 80 Hoogspanningsverbinding - Melding
Link naar de toelichting op Hoogspanningsverbinding - melding
- a. Het is verboden op grond van andere daar voorkomende Bestemmingsregels of Bouwregels:
- 1. bouwwerken te bouwen;
- 2. de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te (doen) voeren:
- het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen van watergangen en -partijen;
- het wijzigen van het maaiveldniveau;
- het aanbrengen of vellen/rooien van hoogopgaande bomen en beplanting;
- het afgraven van gronden.
- b. Het verbod onder a geldt niet indien:
- 1. de beheerder van de hoogspanningsverbinding heeft aangegeven geen bezwaar tegen de bouw of activiteiten te hebben;
- 2. de bouw of activiteiten ten minste vier weken voor aanvang schriftelijk zijn gemeld bij het college.
- c. Het college reageert binnen een termijn van vier weken na ontvangst van de melding met:
- 1. een akkoordverklaring van de bouw of activiteiten of;
- 2. een afwijzing van de bouw of activiteiten.
- d. Indien het college niet binnen vier weken reageert is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
- e. Het verbod onder a is niet van toepassing voor activiteiten:
- 1. die reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
- 2. die het normale onderhoud betreffen ten aanzien van de hoogspanningsverbinding en de belemmeringenstrook of ten aanzien van de andere daar voorkomende Bestemmingsregels;
- 3. die graafwerkzaamheden vormen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
Hoofdstuk 6 Wijzigingsregels
Artikel 81 Archeologie 1 - Wijziging
Link naar de toelichting op Archeologie 1- wijziging
- a. Het college is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming Archeologie 1 wordt verwijderd indien er op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, geen archeologische waarden zijn vastgesteld.
- b. Het college is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming Archeologie 1 wordt gewijzigd in de bestemming Archeologie 5 voor gronden waar door middel van archeologisch onderzoek dat voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie een of meer archeologisch waardevolle terreinen zijn vastgesteld.
Artikel 82 Gasleiding - Wijziging
Link naar de toelichting op Gasleiding - wijziging
Het college is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming Gasleiding uit het plan wordt verwijderd, indien de leiding ter plaatse is verwijderd.
Artikel 83 Hoogspanningsverbinding - Wijziging
Link naar de toelichting op Hoogspanningsverbinding - wijziging
Het college is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemmingen Hoogspanningsverbinding en Veiligheidszone Hoogspanningsverbinding uit het plan worden verwijderd, indien de leiding ter plaatse is verwijderd.
Artikel 84 Leidingstrook - Wijziging
Link naar de toelichting op Leidingstrook - wijziging
Het college is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming Leidingstrook uit het plan wordt verwijderd, indien de leidingen ter plaatse zijn verwijderd.
Artikel 85 Veiligheidszone Propaantank - Wijziging
Link naar de toelichting op Veiligheidszone Propaantank - wijziging
Het college is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemmingen Veiligheidszone Propaantank 1 of Veiligheidszone Propaantank 2 uit het plan worden verwijderd of worden gewijzigd, indien de propaantanks zijn verwijderd of nieuwe technische inzichten, de verandering van wetgeving of nieuwe rekenmodellen daar aanleiding toe geven.
Artikel 86 Veiligheidszone Vervoer Gevaarlijke Stoffen - Wijziging
Link naar de toelichting op Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen - wijziging
Het college is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemmingen Veiligheidszone vervoergevaarlijke stoffen 1, Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2 of Veiligheidszone vervoer gevaarlijkestoffen 3 uit het plan worden verwijderd of worden gewijzigd, indien het transport van gevaarlijke stoffen is beëindigd of nieuwe technische inzichten, de verandering van wetgeving of nieuwe rekenmodellen daar aanleiding toe geven.
Artikel 87 Verkeer - Wijziging
Link naar de toelichting op Verkeer - wijziging
Het college is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming Verkeer gedeeltelijk wordt gewijzigd in Floriade Evenement en/of Floriade Stadswijk, indien deze gronden niet benodigd zijn voor de rijksweg A6.
Artikel 88 Parkeernormen - Wijziging
Link naar toelichting op Parkeernormen - wijziging
Het college is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat Bijlage 9 Parkeernormen wordt gewijzigd, indien nieuwe inzichten daar aanleiding toe geven, mits de gewijzigde parkeernormen waarborgen dat in afdoende mate parkeervoorzieningen worden gerealiseerd om een toename van parkeerdruk in omliggende bestaande woonwijken te voorkomen.
Hoofdstuk 7 Overige Regels Voor De Fysieke Leefomgeving
Link naar de toelichting op Overige regels voor de fysieke leefomgeving
Artikel 89 Afvalstoffen
Link naar de toelichting op Afvalstoffen
ZWERFAFVAL
89.1 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging
- a. Het is verboden buiten een daarvoor door het college bestemde plaats en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer een afvalstof, stof of voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu.
- b. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod onder a.
- c. Het verbod is niet van toepassing op:
- 1. het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen overeenkomstig de Afvalstoffenverordening Almere 2010;
- 2. het thuis composteren van groente-, fruit- en tuinafval;
- 3. voor zover de (afval)stoffen tijdelijk op de weg geraken of worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen dan wel het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.
- d. Het in het sub a gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet bodembescherming of het Besluit Bodemkwaliteit voorziet in de beoogde bescherming van het milieu.
89.2 Achterlaten van straatafval
- a. Het is verboden straatafval in de openbare ruimte achter te laten zonder gebruik te maken van de van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen.
- b. Het is verboden om andere afvalstoffen dan straatafval achter te laten in daartoe van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen.
89.3 Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen
- a. Het is verboden afvalstoffen of inzamelmiddelen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken en te verspreiden.
- b. Het in het sub a gestelde verbod geldt niet voor de aangewezen toezichthouders.
- c. Het is verboden tegen afvalstoffen of inzamelmiddelen, die ter inzameling gereed staan, te stoten, te schoppen, deze omver te werpen of deze anderszins te behandelen waardoor er zwerfafval ontstaat.
89.4 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren
De houder of beheerder van een inrichting waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:
- a. een afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek afval kan achterlaten;
- b. zorg te dragen dat deze afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die afvalbak, -mand of voorwerp steeds tijdig wordt geledigd;
- c. zorg te dragen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met de toezicht op de naleving van dit artikel, in de nabijheid van de inrichting achtergebleven afval, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, wordt opgeruimd.
89.5 Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal
Degene die in de openbare ruimte reclamebiljetten of dergelijke of ander promotiemateriaal onder het publiek verspreidt, is verplicht deze of de verpakking daarvan terstond op te ruimen of te laten opruimen, indien deze in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen.
89.6 Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden
- a. Het is verboden afvalstoffen, stoffen of voorwerpen zodanig te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten dat de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig kan worden beïnvloed.
- b. Indien bij het laden of lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen deze weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig wordt beïnvloed, is degene die genoemde werkzaamheden verricht alsmede diens opdrachtgever verplicht deze weg te reinigen of te laten reinigen:
- 1. direct na het ontstaan van de verontreiniging, indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert;
- 2. direct na beëindiging van de werkzaamheden, indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert;
- 3. indien de werkzaamheden langer dan een dag duren, elke dag direct na beëindiging van de werkzaamheden.
OVERIGE ONDERWERPEN
89.7 Verbod opslag van afvalstoffen
- a. Het is verboden afvalstoffen op voor het publiek zichtbare plaats in de open lucht en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer op te slaan of opgeslagen te hebben.
- b. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in het eerste lid gestelde verbod.
- c. Het verbod is niet van toepassing op het overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, andere inzamelaars of de personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.
89.8 Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden
Het is de eigenaar of kentekenhouder verboden zich te ontdoen van een autowrak, dat afkomstig is van een huishouden, anders dan door afgifte aan inrichtingen, genoemd in artikel 6 van het Besluit Beheer Autowrakken.
SLOTBEPALINGEN
89.9 Strafbepaling
Een gedraging in strijd met de volgende artikelen is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3°, Wet op de economische delicten:
Artikel | Onderwerp |
Artikel 89 lid 89.1 | Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging |
Artikel 89 lid 89.2 | Achterlaten van straatafval |
Artikel 89 lid 89.3 | Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen |
Artikel 89 lid 89.4 | Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren |
Artikel 89 lid 89.5 | Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal |
Artikel 89 lid 89.6 | Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden |
Artikel 89 lid 89.7 | Verbod opslag van afvalstoffen |
Artikel 89 lid 89.8 | Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden |
89.10 Toezichthouders
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 89 zijn belast de krachtens artikel 18.1a, eerste lid, van de wet, in samenhang met artikel 5.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, aangewezen ambtenaren.
Artikel 90 Apv
Link naar de toelichting op APV
OPENBARE ORDE
BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG
90.1 Het plaatsen van voorwerpen of stoffen op of aan een openbare plaats
- a. Het is verboden een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
- b. Het college kan een vergunning verlenen van het verbod in sub a.
- c. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in sub a bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- d. Onverminderd het bepaalde in lid 90.39 kan een vergunning als bedoeld in sub b of sub c worden geweigerd indien:
- a. het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
- b. het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
- c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
- e. Het verbod in sub a is niet van toepassing op:
- 1. evenementen als bedoeld in lid 90.39;
- 2. standplaatsen als bedoeld in lid 90.22;
- 3. terrassen als bedoeld in artikel 2:17 Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011;
- 4. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.
- f. Het verbod in sub a is niet van toepassing op voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.
- g. Het verbod in sub a is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet of de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland.
- h. De weigeringsgrond van sub d onder 1 is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
- i. De weigeringsgrond van sub d onder 2 is niet van toepassing op bouwwerken.
- j. De weigeringsgrond van sub d onder 3 is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
- k. Het college kan categorieën voorwerpen en/of openbare plaatsen aanwijzen waarvoor het verbod van sub a niet van toepassing is.
- l. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
90.2 Hinderlijke beplanting
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
90.3 Gladheidbestrijding en andere overlast op de weg
Het is verboden een toegang tot een woning, een vaartuig, een gebouw of een gedeelte daarvan, alsmede het voetpad of trottoir dat direct grenst aan een woning, een vaartuig, een gebouw of een gedeelte daarvan, voorwerpen of stoffen te plaatsen te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten, waardoor overlast of gevaar wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt die de toegankelijkheid kan belemmeren.
NACHTVERBLIJF, KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN
90.4 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
- a. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden.
- b. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.
- c. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in sub a.
- d. Onverminderd het bepaalde in lid 90.39 kan de omgevingsvergunning worden geweigerd in het belang van:
- 1. de bescherming van natuur en landschap;
- 2. de bescherming van een stadsgezicht.
90.5 Aanwijzing kampeerplaatsen
- a. Het verbod van lid 90.4 sub a is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
- b. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in lid 90.39 en lid 90.13 sub d van dit plan.
90.6 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder, is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
90.7 Slapen op of aan de weg
Het is verboden een openbare plaats als slaapplaats te gebruiken.
BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
GELUIDHINDER EN VERLICHTING
90.8 Aanwijzing collectieve festiviteiten
- a. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 21.15, 21.17 en 21.18 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en in lid 90.10 gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten in de daarbij aangewezen gebieden gedurende de daarbij aangewezen dagen en dagdelen.
- b. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten in de daarbij aangewezen gebieden gedurende de daarbij aangewezen dagen en dagdelen.
- c. Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
- d. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in sub a aanwijzen.
- e. Tijdens een collectieve festiviteit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) als gevolg van de inrichting, gemeten invallend op de gevel van geluidgevoelige gebouwen, niet meer bedragen dan 60 dB(A). Toeslagen voor de aard van het geluid of de bedrijfsduurcorrectieterm blijven hierbij achterwege.
- f. Tijdens een collectieve festiviteit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) als gevolg van de inrichting, gemeten binnen in- of aanpandige woningen van derden, niet meer bedragen dan 50 dB(A). Toeslagen voor de aard van het geluid of de bedrijfsduurcorrectieterm blijven hierbij achterwege.
- g. De geluidswaarde bedoeld in sub e en sub f is inclusief onversterkte muziek.
- h. Op de dagen als bedoeld in sub a dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en in lid 90.10 - uiterlijk om 01.00 uur te worden beëindigd.
- i. De geluidsnorm als bedoeld in sub e en sub f geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.
- j. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
- k. Het college kan afwijken van het in sub h genoemde tijdstip.
- l. Voor het ten gehore brengen van muziek in de buitenruimte van de inrichting zijn de nadere regels als bedoeld in artikel 2:10 lid 4 van de Algemene plaatselijke verordening gemenete Almere 2011 van toepassing voor zover het betreft de geluidsnorm, de tijden waarop muziek ten gehore mag worden gebracht en de frequentie van deze festiviteit.
90.9 Kennisgeving incidentele festiviteiten
- a. Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en in lid 90.10 niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
- b. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 lid 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
- c. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.
- d. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
- e. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
- f. Tijdens een incidentele festiviteit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) als gevolg van de inrichting, gemeten invallend op de gevel van gevoelige gebouwen, niet meer bedragen dan 60 dB(A). Toeslagen voor de aard van het geluid of de bedrijfsduurcorrectieterm blijven hierbij achterwege.
- g. Tijdens een incidentele festiviteit mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) als gevolg van de inrichting, gemeten binnen in- of aanpandige woningen van derden, niet meer bedragen dan 50 dB(A). Toeslagen voor de aard van het geluid of de bedrijfsduurcorrectieterm blijven hierbij achterwege.
- h. De geluidswaarde als bedoeld in sub f en sub g is inclusief onversterkte muziek.
- i. Op de dagen als bedoeld in sub a wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en in lid 90.10 - uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.
- j. De geluidsnorm als bedoeld in sub f en sub g geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.
- k. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
- l. Het college kan afwijken van het in sub i genoemde tijdstip.
- m. Voor het ten gehore brengen van muziek in de buitenruimte van de inrichting zijn de nadere regels als bedoeld in artikel 2:10 lid 4 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011 van toepassing voor zover het betreft de geluidsnorm, de tijden waarop muziek ten gehore mag worden gebracht en de frequentie van deze festiviteit.
90.10 Onversterkte muziek
- a. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 21.16, eerste lid onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer, binnen inrichtingen is de onder 5 opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:
- 1. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
- 2. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel gelden ook bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
- 3. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;
- 4. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel wordt geen bedrijfsduurcorrectie toegepast;
- 5. Tabel
7.00 – 19.00 uur 19.00 – 23.00 uur 23.00 – 7.00 uur LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A) LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 35 dB(A) 30 dB(A) 25 dB(A) LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A) LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 55 dB(A) 50 dB(A) 45 dB(A)
- b. Voor de duur van 4 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals onder andere orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in sub a. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing.
- c. Sub a geldt niet indien lid 90.8 of lid 90.9 van toepassing is.
90.11 Overige geluidhinder
- a. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Activiteitenbesluit milieubeheer op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
- b. Het college, dan wel de burgemeester indien het veroorzaken van geluidhinder verband houdt met een evenement, kan met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod onder a.
- c. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.
BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING
90.12 Straatvegen
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING
90.13 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
- a. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde gezag op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.
- b. Een vergunning als bedoeld in sub a kan worden geweigerd:
- 1. indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen met welstand;
- 2. in het belang van de verkeersveiligheid;
- 3. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerend goed.
- c. De weigeringsgrond van sub b onder 1 geldt niet voor bouwwerken.
- d. De weigeringsgrond van sub b onder 3 geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
- e. Het verbod in sub a is niet van toepassing op door het college aangewezen soorten handelsreclame of objecten waarop handelsreclame wordt aangebracht.
ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
PARKEEREXCESSEN
90.14 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
- a. Onder verhuren als bedoeld in dit lid wordt mede verstaan:
- 1. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
- 2. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
- b. Tot de voertuigen als bedoeld in dit lid worden niet gerekend:
- 1. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;
- 2. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in sub c bedoelde persoon.
- c. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
- 1. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 50 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;
- 2. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
- d. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod.
90.15 Te koop aanbieden van voertuigen
- a. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
- b. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod.
90.16 Voertuigwrakken
- a. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud of tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg of op een parkeergelegenheid te plaatsen of te parkeren.
- b. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
90.17 Parkeren van aanhangwagens, caravans en dergelijke
- a. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt zoals een caravan, een kampeerwagen, een aanhangwagen, een keetwagen of ander dergelijk voertuig langer dan op drie achtereenvolgende dagen zonder wezenlijke tijdsonderbreking te plaatsen of te hebben op de weg binnen de bebouwde kom.
- b. Het college kan plaatsen of tijden aanwijzen waar, respectievelijk gedurende welke tijd het bepaalde in sub a niet van toepassing is.
- c. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in sub a.
- d. De in sub c bedoelde omgevingsvergunning kan worden geweigerd met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
90.18 Parkeren van grote voertuigen
- a. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte heeft van meer dan 2,4 meter langer dan twee achtereenvolgende uren te parkeren op de weg.
- b. Het in sub a omschreven verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
- c. Het verbod in sub a is niet van toepassing op de in lid 90.17 bedoelde voertuigen.
- d. Het college kan wegen of weggedeelten aanwijzen waar het bepaalde in sub a niet geldt.
- e. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in sub a.
90.19 Parkeren van reclamevoertuigen
- a. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
- b. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod.
90.20 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
- a. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.
- b. Dit verbod is niet van toepassing:
- 1. op de weg;
- 2. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;
- 3. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
- c. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod.
STANDPLAATSEN
90.21 Begripsbepalingen
- a. In lid 90.22 en lid 90.23 wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
- b. Onder standplaats wordt niet verstaan:
- 1. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
- 2. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 95 lid 95.48.
90.22 Standplaats
- a. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen, te laten innemen of te hebben.
- b. Onverminderd het bepaalde in lid 90.39 kan de vergunning worden geweigerd:
- 1. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;
- 2. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
- c. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
90.23 Afbakeningsbepaling
- a. Het verbod van lid 90.22 sub a is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Waterwet of de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland.
- b. Het bepaalde van lid 90.22 sub b onder 1 geldt niet voor bouwwerken.
90.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
- a. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
- b. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college op een daartoe vastgesteld formulier.
- c. Het verbod in sub a is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Waterwet, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland, de Telecommunicatiewet of een verordening ondergrondse infrastructuren.
90.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
- a. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op het openbaar water.
- b. Het in sub a bepaalde is niet van toepassing op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.
- c. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op krachtens het sub b aangewezen gedeelten van openbaar water:
- 1. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;
- 2. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.
- d. Het verbod in sub a is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Waterwet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland.
90.26 Aanwijzingen ligplaats
- a. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
- b. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.
- c. Sub a en sub b zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland.
90.27 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens lid 90.26 sub b bepaalde.
90.28 Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
90.29 Veiligheid op het water
- a. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.
- b. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland.
90.30 Kite-surfen
- a. Het is in verband met de veiligheid verboden zich op een plank te laten voortrekken met behulp van een vlieger op het openbaar water.
- b. Het in sub a bepaalde is niet van toepassing op door het college aangewezen wateren.
- c. Het in sub a bepaalde is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement.
TERREINRIJDEN
90.31 Crossterreinen
- a. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994, een recreatieve rit of een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
- b. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:
- 1. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
- 2. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
- 3. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in sub a bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
- c. Het verbod in sub a is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.
VERBOD VUUR TE STOKEN
90.32 Verbod vuur te stoken
- a. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
- b. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
- 1. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
- 2. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
- 3. vuur voor koken, bakken en braden.
- c. Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van dit verbod.
- d. Onverminderd het bepaalde in lid 90.39 kan de omgevingsvergunning worden geweigerd ter bescherming van flora en fauna.
- e. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef onder 1 en 3, van het Wetboek van strafrecht of de Provinciale milieuverordening.
ALGEMENE BEPALINGEN
90.33 Beslistermijn
- a. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
- b. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste zes weken verlengen.
- c. De termijn genoemd in sub a en sub b geldt niet indien bij of krachtens dit plan anders is bepaald.
90.34 Indiening aanvraag
- a. Indien een aanvraag voor een vergunning wordt ingediend minder dan acht weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
- b. Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen kan van de in sub a genoemde termijn worden afgeweken.
- c. Voor het indienen van een aanvraag voor een vergunning of melding kan door het bevoegde bestuursorgaan een aanvraagformulier worden vastgesteld.
90.35 Voorschriften en beperkingen
- a. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
- b. Degene aan wie een vergunning is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
90.36 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens dit plan anders is bepaald.
90.37 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd:
- a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
- b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;
- c. indien de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
- d. indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;
- e. indien de houder dit verzoekt.
90.38 Termijnen
De vergunning geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.
90.39 Weigeringsgronden
De vergunning kan door het daartoe bevoegde bestuursorgaan dan wel het bevoegd gezag worden geweigerd in het belang van:
- a. de openbare orde;
- b. de openbare veiligheid;
- c. de volksgezondheid;
- d. de bescherming van het milieu.
STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
90.40 Strafbepaling
Overtreding van het bij of krachtens artikel 90 bepaalde, en van de voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan de op grond van artikel 90 verleende vergunningen, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of met hechtenis van ten hoogste drie maanden.
90.41 Toezichthouders
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 90 zijn belast de bij besluit van het college of de burgemeester, elk voor zover het hun bevoegdheid betreft, aan te wijzen personen.
90.42 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens artikel 90 gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 91 Bouwen
Link naar de toelichting op Bouwen
DE AANVRAAG OMGEVINGSVERGUNNING VOOR HET BOUWEN
GEGEVENS EN BESCHEIDEN
91.1 Bodemonderzoek
- a. Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat in ieder geval uit de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1. Als op basis van het onderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707:2015 nl.
- b. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in de artikelen 2 of 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
- c. Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, toe indien voor toepassing van artikel 91.2 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
- d. Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht als uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en de bodemgesteldheid blijkt dat de locatie onverdacht is of dat de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl niet rechtvaardigen.
- e. Als het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.
HET TEGENGAAN VAN BOUWEN OP VERONTREINIGDE BODEM
91.2 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
- a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
- b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en
- c. dat de grond raakt, of waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.
91.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in lid 91.2 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
OVERIGE ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN
91.4 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in artikel 91 wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Artikel 92 Brandbeveiliging
92.1 Verbodsbepaling
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een door het college verleende gebruiksvergunning een inrichting in gebruik te hebben of te houden, voor zover daarin:
- 1. meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn of,
- 2. aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft of,
- 3. aan meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of aan meer dan 10 lichamelijk of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.
- b. In uitzondering op het bepaalde in sub a is geen vergunning vereist voor een inrichting die tevens een evenement is als bedoeld in artikel 2:10 lid 2 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011 en de burgemeester geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 2:10 lid 3 van die verordening om het evenement te verbieden.
92.2 Aanvraag gebruiksvergunning
- a. De aanvraag kan schriftelijk of via elektronische weg worden ingediend.
- b. Voor het indienen van een aanvraag dient gebruik te worden gemaakt van een door het college vastgesteld (elektronisch) formulier.
- c. Bij de aanvraag moeten ten minste de gegevens en bescheiden worden overgelegd als genoemd in Bijlage 1 behorende bij Brandbeveiliging.
92.3 Weigeringgronden
Het college weigert een gebruiksvergunning, indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting niet brandveilig is en door het stellen van voorschriften ook niet kan worden bereikt.
92.4 Voorwaarden aan een vergunning
- a. Het college kan aan de gebruiksvergunning voorwaarden verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt.
- b. Het college kan voor daarbij aan te wijzen categorieën van inrichtingen regels vaststellen die als voorwaarden aan een vergunning worden verbonden.
- c. Het college kan aan de gebruiksvergunning nieuwe voorwaarden verbinden en gestelde voorwaarden wijzigen of intrekken, indien het belang waarvoor de gebruiksvergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de gebruiksvergunning.
92.5 Beslistermijn
- a. Op de aanvraag wordt beslist binnen een termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag.
- b. Het college kan de termijn voor het beslissen op de aanvraag eenmaal met zes weken verlengen.
- c. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
92.6 Gebruikseisen
De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de artikelen 1.16, 1.17 en 6.5 en in de afdelingen 6.5, 6.6, 7.1 en 7.2 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676) zijn van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen.
92.7 Brandveiligheidsvoorzieningen
De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de afdelingen 6.7 en 6.8 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676) zijn, met uitzondering van de artikelen 6.28, 6.29 en 6.39, van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen.
92.8 Melden van brand en broei
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
92.9 Bossen, heidevelden, venen
De eigenaar van, dan wel de rechthebbende op, een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout, een heideveld, een veen of een ander erf of terrein, voor zover niet bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Woningwet, en dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht de voorschriften op te volgen, die het college geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.
92.10 Toezicht
Met het toezicht op de naleving van artikel 92 en van de regels als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio`s, zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
92.11 Bestuurlijke boete
- a. Overtreding van de regels van artikel 92 en van de regels als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio`s, kan worden beboet met een bestuurlijke boete.
- b. De boete is niet hoger dan het bedrag, genoemd in artikel 64 lid 1 van de Wet Veiligheidsregio’s.
92.12 Bijlage 1 behorende bij Brandbeveiliging
Indieningsvereisten
Artikel 1 Algemeen
- 1. In of bij de aanvraag om een gebruiksvergunning, bedoeld in artikel 3 van de Brandbeveiligingsverordening Almere 2013 verstrekt de aanvrager:
- a. De naam, de voorletters, geslacht, het correspondentieadres in Nederland en telefoonnummer van de aanvrager;
- b. Indien een gemachtigde is aangewezen, diens naam, voorletters, geslacht, correspondentieadres in Nederland en telefoonnummer en een door de aanvrager ondertekende machtiging;
- c. Een duidelijke omschrijving van de plaats, het gebruik en de bestemming van de inrichting waarop de aanvraag betrekking heeft;
- d. Het maximum aantal personen dat gelijktijdig in de inrichting zal verblijven;
- e. Een situatieschets (met noordpijl) met een schaal die niet kleiner is dan 1:1000, waarop de afstanden van de inrichting tot de omliggende bouwwerken of andere objecten zijn aangegeven;
- f. Een tekening met een schaal van ten minste 1:100 waarop, voor zover van toepassing, staat aangegeven:
- de indeling van de inrichting;
- de gebruiksfunctie per onderdeel van de inrichting;
- de voor het publiek toegankelijke oppervlakte;
- de te plaatsen objecten;
- de afmetingen van de ruimten tussen de te plaatsen objecten;
- de zitplaatsen;
- de vrij te houden gang- en/of looppaden;
- 2. Een document waarin staat omschreven (voor zover van toepassing):
- a. de wijze van verwarming;
- b. de stoffering en versiering;
- c. de bewaking, toezicht en controle;
- d. de aanwezigheid van brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;
- e. de brandveiligheidsinstructie en het ontruimingsplan; en
- f. eventueel overige gegevens die van belang zijn in het kader van brandveiligheid, bijvoorbeeld een draaiboek.
Artikel 2 Overige bescheiden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1 verschaft de aanvrager alle gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag noodzakelijk zijn.
Artikel 93 Markten
Link naar de toelichting op Markten
ALGEMENE BEPALINGEN
93.1 Inrichting van de markt
Het college bepaalt ten aanzien van de markt:
- a. de dagen en openingstijden;
- b. het aantal standplaatsen;
- c. de afmetingen van de standplaatsen;
- d. de opstelling en indeling van de markt;
- e. welke standplaatsen worden toegewezen als vaste standplaats, standwerkerplaats, dagplaats, bakplaats en voor eigen materiaal;
- f. een lijst met branches en subbranches;
- g. een maximum aantal vergunninghouders per subbranche.
93.2 Instellen, afschaffen of veranderen van markten
- a. Het college is bevoegd markten in te stellen, af te schaffen of te veranderen.
- b. Het college kan op grond van dringende redenen, in afwijking van sub a, besluiten dat de markt tijdelijk zal plaatsvinden op een andere dag, een ander tijdstip of op een andere plaats in overleg met Centrale Vereniging Ambulante Handel, bewoners en ondernemers vertegenwoordigd in de marktcommissie.
- c. Het college is bevoegd te besluiten dat de markt niet zal plaatsvinden indien het daartoe dringende redenen aanwezig acht.
93.3 Nadere regels
Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in artikel 93.
93.4 Voorschriften en beperkingen
- a. Het college kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een krachtens artikel 93 verleende vergunning, ter bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist.
- b. Degene aan wie krachtens artikel 93 een vergunning is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen in acht te nemen.
BEPALINGEN OVER STANDPLAATSEN
93.5 Standplaats
Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder toewijzing daarvan door het college.
93.6 Toewijzing standplaatsen
- a. Een standplaats wordt toegewezen als vaste standplaats, standwerkerplaats of dagplaats.
- b. De toewijzing van een vaste standplaats geschiedt door middel van het verlenen van een vergunning.
93.7 Vereisten innemen standplaats
- a. Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en die tevens aantoont dat hij persoonlijk voldoet aan de publiekrechtelijke verplichtingen op het gebied van bedrijfsuitoefening en bedrijfsorganisatie Hoofdbedrijfschap Detailhandel en die een legale verblijfsstatus heeft. Voor zover het gaat om toewijzing van een vaste standplaats dient voor de toewijzing bovendien een aanvraag voor een vergunning te zijn ingediend bij het college, tenzij het gaat om een omzetting van een tijdelijke vergunning naar een vergunning voor onbepaalde tijd.
- b. Indien een persoon, zoals genoemd in sub a, zijn bedrijfsactiviteiten heeft georganiseerd in een rechtspersoon, wordt een standplaatsvergunning, meeloperpas of standwerkerpas op naam gesteld van deze persoon of een andere bij deze rechtspersoon betrokken persoon. Een standplaatsvergunning, meeloperpas of standwerkerpas wordt echter niet uitgegeven indien al een standplaatsvergunning, meeloperpas of standwerkerpas op naam is gesteld van een andere bij dezelfde rechtspersoon betrokken persoon.
- c. Een persoon die zich in de periode van een jaar voorafgaande aan de indiening van de aanvraag om een vergunning aantoonbaar schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of bedrog op de markt komt niet in aanmerking voor een vergunning.
93.8 Intrekking van een vergunning
- a. Het college trekt een vergunning voor een vaste standplaats in:
- 1. op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder;
- 2. bij overlijden van de vergunninghouder, tenzij op grond van artikel 10 van het Marktreglement van de gemeente Almere de vergunning wordt overgeschreven.
- b. Het college kan een vergunning voor een vaste standplaats intrekken:
- 1. bij arbeidsongeschiktheid van de vergunninghouder, 12 maanden na de dag waarop de periode is begonnen die verband houdt met de arbeidsongeschiktheid, tenzij op grond van artikel 10 van het Marktreglement de vergunning wordt overgeschreven;
- 2. indien een vergunninghouder zijn vaste standplaats voor een periode van 12 maanden of meer heeft laten vervangen in het kader van de regeling als bedoeld in artikel 11 van het Marktreglement.
- c. Het college kan een vergunning voor een vaste standplaats intrekken:
- 1. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;
- 2. indien de vergunninghouder niet meer voldoet aan de in lid 93.7 genoemde vereisten.
- d. Indien degene op wie een vergunning ingevolge artikel 10 van het Marktreglement van de gemeente Almere is overgeschreven, reeds vergunning heeft voor een andere vaste standplaats op dezelfde markt, wordt laatstgenoemde vergunning ingetrokken.
STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
93.9 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning
Onverminderd het bepaalde in lid 93.8 kan het college een vergunning voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat dan wel waarneemt:
- a. het bepaalde bij of krachtens artikel 93, de nadere regels of de voorschriften van de vergunning overtreedt;
- b. zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;
- c. de aanwijzingen van de marktmeester niet opvolgt; of
- d. niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.
93.10 Uitsluiting dagplaatshouder en standwerker
Het college kan een meeloper of standwerker van de toewijzing van een dagplaats of standwerkerplaats voor 5 jaar uitsluiten, danwel in het geval van een meeloper voor ten hoogste 4 marktdagen of in het geval van een standwerker voor ten hoogste 1 jaar, indien deze:
- a. het bepaalde bij of krachtens artikel 93 en de nadere regels overtreedt;
- b. zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;
- c. de aanwijzingen van de marktmeester niet opvolgt; of
- d. niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.
93.11 Onmiddellijke verwijdering
Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kan het college een standplaatshouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen indien hij:
- a. het bepaalde bij of krachtens arikel 93 of de voorschriften van de vergunning overtreedt;
- b. zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog.
93.12 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 93 wordt bestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden en kan bovendien worden bestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
93.13 Toezichthouders
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 93 zijn belast de marktmeester en de bij besluit van het college aangewezen personen.
93.14 Overgangsbepalingen
- 1. Besluiten van het college die genomen zijn krachtens de Marktverordening Almere 2005 gelden als besluiten genomen krachtens artikel 93.
- 2. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 93 een aanvraag om vergunning op grond van de Marktverordening 2005 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 93 niet op de aanvraag is beslist, wordt daarop dit bestemmingsplan toegepast.
Artikel 94 Telecommunicatie
94.1 Wijze van melding van voorgenomen werkzaamheden
- a. Een aanbieder die werkzaamheden wil verrichten, meldt dit voornemen ten minste acht weken voor de aanvang aan het college.
- b. Een aanbieder die werkzaamheden wil verrichten, kan hierover vooroverleg voeren met het college teneinde de melding, bedoeld in sub a voor te bereiden.
- c. Indien de werkzaamheden mede betrekking hebben op gronden van een andere gedoogplichtige dan de gemeente, wordt het college uiterlijk vier weken na ontvangst van de melding in sub a schriftelijk in kennis gesteld van de resultaten van het overleg tussen de aanbieder en de andere gedoogplichtige.
- d. Voor het verrichten van werkzaamheden van niet ingrijpende aard kan de aanbieder volstaan met een melding aan het college minimaal twee dagen voorafgaande aan de werkzaamheden.
94.2 Ernstige belemmeringen en storingen
Ingeval van spoedeisende werkzaamheden ten gevolge van ernstige belemmering of storing van de communicatie in de zin van artikel 5.6, tweede lid, van de Telecommunicatiewet volstaat de aanbieder met een melding voorafgaand aan de start van de werkzaamheden. De aanbieder maakt achteraf zo spoedig mogelijk melding van de werkzaamheden aan een daartoe bevoegde ambtenaar.
94.3 Gegevensverstrekking
- a. Bij de melding als bedoeld in lid 94.1 sub a verstrekt de aanbieder in ieder geval de volgende gegevens:
- 1. naam, (e-mail)adres en telefoon- en faxnummer van degene die de kabel of het netwerk in eigendom heeft, beheert of exploiteert;
- 2. een opgave van het aantal kabels en/of buizen dat direct met kabels wordt gevuld of ingeblazen en een opgave van het aantal buizen dat leeg wordt aangebracht;
- 3. een opgave van belanghebbenden en instanties die vooraf in kennis worden gesteld van de voorgenomen datum van aanvang, beëindiging en de aard van de werkzaamheden;
- 4. een uitvoeringsplan met daarin opgenomen:
- een opgave van het gewenste tracé met daarbij duidelijke (digitale) tekeningen en daarop aangegeven wat de te verbinden locaties zijn;
- het voorgenomen tijdstip van aanvang en beëindiging van de werkzaamheden;
- een opgave van de objecten die ten tijde van de werkzaamheden worden geplaatst, alsmede van de gewenste situering daarvan;
- een omschrijving van de opbrekingen van de verharding;
- de doorsnede van de kabel en indien van toepassing de kabelgoot;
- de opgave van ondergrondse (handholes en dergelijke) of bovengrondse kasten waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht noodzakelijk is, alsmede de situering en afmetingen daarvan;
- naam, (e-mail)adres, telefoon- en faxnummer van de contactpersoon, aannemers of onderaannemers die belast zijn met de werkzaamheden en van een door hen aangewezen contactpersoon die ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden vierentwintig uur per dag bereikbaar is in verband met mogelijke calamiteiten;
- de maatregelen die de bereikbaarheid van de in de openbare grond aanwezige kabels en leidingen waarborgen;
- de bereikbaarheid van percelen en opstallen in de nabijheid van de uit te voeren werkzaamheden;
- alle overige van belang zijnde feiten en omstandigheden gelet op de in artikel 5.4 leden 2 en 3 van de Telecommunicatiewet genoemde belangen.
- b. Het college kan nadere regels stellen aan de gegevens die bij de melding worden verstrekt alsook over de wijze waarop deze gegevens worden verstrekt.
94.4 Aanvullende verplichtingen
- a. De aanbieder is verplicht omwonenden en bedrijven ter plaatse van de uit te voeren werkzaamheden op de hoogte te stellen.
- b. Op het moment van de oplevering van de werkzaamheden is de aanbieder op verzoek van het college verplicht gegevens omtrent de ligging van zijn kabels te verstrekken en een overzicht te geven van de niet in gebruik zijnde kabels.
94.5 Beslistermijn en aanhouding
- a. Een beslissing op een melding als bedoeld in lid 94.1 sub a wordt genomen uiterlijk acht weken na ontvangst van de melding. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
- b. In afwijking van het bepaalde in sub a houdt het college de beslissing aan, indien er in verband met werkzaamheden ten behoeve van het openbare elektronisch communicatienetwerk een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en voor het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
94.6 Voorschriften en beperkingen bij instemming
- a. Het instemmingsbesluit heeft een maximale werkingsduur van zes maanden. De werkzaamheden moeten zijn voltooid binnen zes maanden na aanvang van de werkzaamheden, tenzij in het instemmingsbesluit anders is bepaald.
- b. Het college kan nadere regels stellen omtrent het tijdstip, de plaats en de wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels, het bevorderen van medegebruik van voorzieningen en het afstemmen van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van overige in de grond aanwezige werken, alsook over de afmetingen van kasten, handholes en andere toebehoren, behorende bij een openbaar elektronisch communicatienetwerk.
- c. Indien binnen twee jaar na groot onderhoud of herinrichting van de openbare gronden de aanbieder werkzaamheden moet uitvoeren, kan het college bijzondere voorwaarden stellen aan het herstel. De hiermee gepaard gaande kosten zijn voor rekening van de aanbieder.
- d. Aan herstel van bijzondere bestrating kan het college nadere voorwaarden stellen.
- e. De wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels en medegebruik van voorzieningen geschiedt conform de Algemene bepalingen voor het leggen, onderhouden en verwijderen van kabels en leidingen in de door de gemeente Almere beheerde gebieden, indien en voor zover de Telecommunicatiewet en de bepalingen uit artikel 94 zich daartegen niet verzetten, met dien verstande dat de artikelen 1.1.3 tot en met 1.1.5, 1.2, 1.5.2, 2.1, 5.5, 5.7.1 en 5.7.2 uit de Algemene bepalingen in ieder geval niet van toepassing zijn.
94.7 (Mede)gebruik van voorzieningen en vooroverleg
- a. Een aanbieder is verplicht om bij de aanleg van kabels in openbare gronden zoveel mogelijk (mede)gebruik te maken van bestaande, hetzij door andere aanbieders dan wel door of in opdracht van het college aangelegde voorzieningen.
- b. Het vooroverleg als bedoeld in lid 94.1 sub b, dan wel een door het college geëntameerd overleg naar aanleiding van een melding als bedoeld in alid 94.1 sub a, is er mede op gericht te bepalen of en zo ja langs welke delen van het tracé gebruik kan worden gemaakt van bestaande voorzieningen als bedoeld in sub a.
- c. Indien de aanbieder een redelijk aanbod wordt gedaan om gebruik te maken van de vooraangelegde voorzieningen, zoals mantelbuizen, kabelgoten, of kabel- en leidingentunnels, is de aanbieder verplicht om voor de aanleg of uitbreiding van zijn netwerk van deze voorzieningen gebruik te maken.
- d. Indien de openbare gronden geen ruimte bieden voor de aanleg van nieuwe kabels, dient de aanbieder een alternatief tracé te kiezen, of aan andere aanbieders een billijk verzoek tot medegebruik van kabels te doen, op grond van artikel 5.12 van de Telecommunicatiewet.
94.8 Melding wijziging voorzieningen
De aanbieder stelt het college onverwijld schriftelijk in kennis van het feit dat de eigendom, de exploitatie of het beheer van de kabel verandert of dat de kabel niet langer ten dienste staat van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk in of op openbare gronden.
Hoofdstuk 8 Algemene Regels
Artikel 95 Begrippen
Link naar de toelichting op Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
95.1 plan
het Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater - Floriade met identificatienummer NL.IMRO.0034.OP1HS2NW01-vg03 van de gemeente Almere;
95.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
95.3 aanbieder
aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in artikel 5.1,eerste lid, van de Telecommunicatiewet;
95.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
95.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
95.6 aan-huis-verbonden beroep
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbijbehorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
95.7 afhaalpunt
een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren en waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop of overige activiteiten;
95.8 alcoholvrij bedrijf
de openbare inrichting waarin alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt;
95.9 alcoholvrije drank
de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor minder dan een half volumeprocent uit alcohol bestaat;
95.10 Algemene bepalingen
bepalingen voor het leggen, onderhouden en verwijderen van kabels en leidingen in de door de gemeente Almere beheerde gebieden (AB);
95.11 andere inzamelaars
de krachtens artikel 2, derde lid, aangewezen personen en instanties, belast met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen;
95.12 archeologisch waardevol terrein
terrein met behoudenswaardige oudheidkundige resten van (inter)nationaal belang;
95.13 archeologische waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de voorkomende overblijfselen uit oude tijden;
95.14 bebouwingspercentage
een in dit plan genoemd percentage dat aangeeft hoeveel van het (bouwvlak van het) desbetreffende bestemmingsvlak ten hoogste mag worden bebouwd;
95.15 bebouwde kom
het gebied waarvan de grenzen zijn vastgesteld ingevolge artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;
95.16 bed & breakfast
een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt;
95.17 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, repareren en verhandelen van goederen. Onder bedrijf wordt ook verstaan: bezorgservice, webwinkel, afhaalpunt en andere vergelijkbare bedrijven;
95.18 bedrijfsmatige activiteiten aan huis
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten met een kleinschalig karakter, die in een gedeelte van een woning of de bijbehorende bouwwerken worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
95.19 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw dat kennelijk bestemd is voor een ingevolge de bestemming toegelaten hoofdfunctie, niet zijnde wonen, die bewoond wordt door tenminste één persoon die werkzaam is voor de hoofdfunctie;
95.20 beperkt kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
95.21 bestaande situatie
- a. bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;
- b. bij gebruik: het gebruik van gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
95.22 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
95.23 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
95.24 bevoegd gezag
voor de regels van Afvalstoffen en Bouwen wordt hieronder verstaan:
bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;
voor de overige regels wordt hieronder verstaan:
bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
95.25 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
95.26 bouwbesluit
de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;
95.27 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;
95.28 bouwmarkt
een al dan niet geheel overdekt detailhandelsbedrijf, waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouw- en doe-het-zelfproducten uit voorraad wordt aangeboden en de ondergeschikte verkoop van tuin gerelateerde artikelen;
95.29 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
95.30 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
95.31 bouwtoezicht
degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;
95.32 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
voor de regels van APV en Bouwen wordt hieronder mede verstaan:
een gedeelte van een bouwwerk;
95.33 brancheindeling
de indeling in (sub-)branches en het aantal marktkooplieden per branche;
95.34 brutovloeroppervlak
bebouwd oppervlak van een ruimte of groep van ruimten;
95.35 cafetaria/afhaalrestaurant
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken;
95.36 café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;
95.37 college
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere;
95.38 collectieve festiviteit
festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
95.39 cultuur en ontspanning
gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op kunst, ontspanning, vrijetijdsbesteding en vermaak, zoals een theater, museum, dansschool, muziekschool, filmhuis, bioscoop, bowlingcentrum, atelier en galerie, met uitzondering van seksinrichtingen;
95.40 dagplaats
de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld aan een meeloper, omdat deze niet als vaste standplaats is toegewezen dan wel ingenomen;
95.41 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, perifere detailhandel en internetwinkel;
95.42 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks al dan niet via een baliefunctie te woord wordt gestaan en geholpen;
95.43 discotheek of bar-dancing
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen;
95.44 dove gevel
- a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 33 dB(A), alsmede;
- b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte;
95.45 eigen materiaal
een verkoopwagen of markavan (incl. een bijbehorende parasol);
95.46 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover een bestemmingsplan van toepassing is de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
95.47 escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
95.48 evenement
- a. elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
- 1. bioscoopvoorstellingen;
- 2. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;
- 3. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
- 4. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
- 5. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
- 6. muziek en vermakelijkheden als bedoeld in artikel 2:5 Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011 en een snuffelmarkt;
- 7. reguliere voorstellingen in theateraccommodaties;
- 8. reguliere sportactiviteiten in en op sportaccommodaties;
- 9. betaald voetbalwedstrijden;
- b. onder een evenement wordt in ieder geval verstaan voor het publiek toegankelijke verrichtingen van vermaak op het gebied van kunst, ontwikkeling, ontspanning, sport of vermaak alsmede herdenkingsplechtigheden, tentoonstellingen, optochten, kermissen, circussen, filmopnamen, feesten, braderieën, etcetera;
95.49 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
voor de regels van Bouwen wordt hieronder mede verstaan:
een gedeelte van een gebouw;
95.50 gebruiksoppervlakte
de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;
95.51 gebruiker van een perceel
degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.21 en artikel 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt;
95.52 gedoogplichtige
degene op wie een gedoogplicht rust als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Telecommunicatiewet;
95.53 geluiddragend evenement
een evenement waarbij de geluidproductie van het gehele evenement hoger is dan 120 dB(A)
bronvermogen en waarbij deze geluidproductie langer duurt dan 4 uur of geheel of gedeeltelijk plaatsvindt in de avond (19:00 - 23:00 uur) of nacht (23:00 - 7:00 uur). Een bronvermogen hoger dan 120 dB(A) wil zeggen dat het geluidsdrukniveau (LAr,LT) van de muziekinstallatie gemeten op 10 meter afstand van het front van de luidsprekers meer mag bedragen dan 90 dB(A);
95.54 geluidsgevoelige gebouwen
woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
95.55 geluidsgevoelige objecten
geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen;
95.56 geluidsgevoelige terreinen
terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;
95.57 geluidzoneringsplichtige inrichting
geluidzoneringsplichtige inrichting zoals bedoeld in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
95.58 grootschalige detailhandel
een vestiging van detailhandel, met een minimum winkelvloeroppervlak van 1.000 m2 per vestiging, waarvan uitgezonderd de branches food en warenhuizen en perifere detailhandel;
95.59 handelsreclame
iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
95.60 hogere waarde
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
95.61 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
95.62 hoogte van de weg
de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;
95.63 horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;
95.64 horecabedrijf
de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
95.65 horecalokaliteit
een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;
95.66 houder
voor de regels van APV wordt hieronder verstaan:
degene die een openbare inrichting exploiteert of daarin feitelijk leiding heeft;
95.67 houder van een inrichting
degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
95.68 hotel
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor consumptie ter plaatse waaronder tevens worden begrepen een pension, bed & breakfast, herberg e.d.;
95.69 huisaansluiting
het gedeelte van een kabel van minder dan 25 m in openbare gronden dat een openbaar elektronisch communicatienetwerk verbindt met een netwerkaansluitpunt als bedoeld onder artikel 1.1, onder k, van de Telecommunicatiewet;
95.70 incidentele festiviteit
festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
95.71 inrichting
voor de regels van APV, artikel 90 lid 90.4 tot en met lid 90.7, wordt hieronder verstaan:
elke al dan niet besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;
voor de regels van APV, artikel 90 lid 90.8 tot en met lid 90.13, wordt hieronder verstaan:
inrichting type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;
voor de regels van Brandbeveiliging wordt hieronder verstaan:
een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats voor zover die geen bouwwerk is;
95.72 instemmingsbesluit
besluit van het college van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 5.4 eerste lid, onder b, van de Telecommunicatiewet;
95.73 intensieve veehouderij
een niet grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van vee en pluimvee - zelfstandig of als neventak -, waarbij het houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet en het biologisch houden van melkrundvee, schapen, pluimvee of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;
95.74 internetwinkel
een bedrijfsactiviteit waarbij de consument niet alleen via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, maar waar ook sprake is van uitstalling ten verkoop of overige activiteiten;
95.75 inzamelen
de activiteiten gericht op het ophalen of innemen van afvalstoffen die binnen de gemeente ter inzameling worden aangeboden en het feitelijk ophalen en innemen daarvan;
95.76 inzameldienst
de krachtens artikel 2, tweede lid, aangewezen inzameldienst, belast met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen;
95.77 inzamelmiddel
een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- of bewaarmiddel, bijvoorbeeld een huisvuilzak, minicontainer, afvalemmer, kca-box of big bag, ten behoeve van één huishouden;
95.78 kabels
kabels als bedoeld in artikel 1.1, onder z, van de Telecommunicatiewet;
95.79 kampeermiddel
een onderkomen of een voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
95.80 kampeerterrein
een terrein of besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet, de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;
95.81 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
95.82 kassen
bouwwerken geheel of grotendeels van glas of ander lichtdoorlatend materiaal;
95.83 kostenverhaal
het bevoegd gezag brengt kosten (met kostenspecificatie) in rekening bij de initiatiefnemer;
95.84 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten;
95.85 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam of damwand, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
95.86 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;
95.87 landschappelijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;
95.88 langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT)
gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de “Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai”, uitgave 1999;
95.89 leidinggevende
- a. de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico het alcoholvrij bedrijf wordt uitgeoefend;
- b. de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan een onderneming, waarin het alcoholvrij bedrijf wordt uitgeoefend;
- c. de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van het alcoholvrij bedrijf;
95.90 omgevingsvergunning voor het bouwen
vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
95.91 openbaar elektronisch communicatienetwerk
telecommunicatienetwerk als bedoeld in artikel 1.1, onder h, van de Telecommunicatiewet;
95.92 maaiveld
de bovenkant van het aansluitende, afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft;
95.93 maatschappelijke voorzieningen
(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs en daarmee gelijk te stellen sectoren;
95.94 markt
de door het college ingestelde warenmarkt;
95.95 markthal
verzamelgebouw voor units voor detailhandel, horeca en dienstverlening ten behoeve van bewoners en bezoekers;
95.96 marktmeester
de persoon die als zodanig is aangewezen door het college;
95.97 marktterrein
de gehele openbare of publiek toegankelijke oppervlakte grond, die bij artikel 2 van de Marktverordening Almere 2012 is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;
95.98 meeloper
de natuurlijke persoon die in aanmerking wenst te komen voor de toewijzing van een dagplaats, en niet over een vergunning voor een vaste standplaats of standwerkerpas beschikt;
95.99 melding
voor de regels van Telecommunicatie wordt hieronder verstaan:
melding als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, onder a, van de Telecommunicatiewet;
95.100 motorrijtuigen
alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c van de Wegenverkeerswet 1994;
95.101 motorvoertuig
hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990;
95.102 natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen zowel afzonderlijk als in onderling verband;
95.103 NEN
een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;
95.104 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, apparatuur voor telecommunicatie, voorzieningen voor stadsverwarming, electrische oplaadpunten, zonnecollectoren en zonnepanelen;
95.105 NVN
een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;
95.106 omgevingsvergunning voor het bouwen
vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
95.107 onversterkte muziek
muziek die niet elektronisch is versterkt;
95.108 ondergeschikte detailhandel
detailhandel vanuit een vestiging of voorziening dat een andere hoofdfunctie heeft en waarvan de detailhandelsfunctie gelieerd is aan de hoofdfunctie, een en ander tot maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak van de vestiging en met een maximum van 100 m² winkelvloeroppervlak;
95.109 ondergeschikte workshops
een bijeenkomst of cursus die gegeven wordt in een vestiging/voorziening die een andere hoofdbestemming of functie dan 'cultuur en ontspanning', 'sport' of 'maatschappelijk' heeft en waaraan de bijeenkomst of cursus aantoonbaar gelieerd is aan de hoofdfunctie, en de verkeersaantrekkende werking niet die van de hoofdbestemming of functie overstijgt;
95.110 onderheide bebouwing
een bouwwerk waarbij de fundering op heipalen rust;
95.111 openbare inrichting
- a. de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt; - b. onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis;
- c. onder een openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;
95.112 openbare gronden
openbare wegen en wateren als bedoeld in artikel 1.1, onder aa, van de Telecommunicatiewet;
95.113 openbare plaats
hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;
95.114 openbaar water
wateren die voor het publiek bevaarbaar of op een andere wijze toegankelijk zijn;
95.115 paracommerciele rechtspersoon
een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf;
95.116 parkeren
voor de regels van APV wordt hieronder verstaan:
parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregelsen verkeerstekens ( RVV 1990);
95.117 peil
- a. voor bouwwerken binnen Verkeer - bouwen: de hoogte vanaf de bovenkant van de hoogstgelegen wegverharding;
- b. voor bouwwerken binnen Floriade Evenement - bouwen 1, Floriade Evenement - bouwen 2, Floriade Evenement - bouwen 3, Floriade Evenement - bouwen 4, Floriade Evenement - bouwen 5, Floriade Evenement - bouwen 6, Floriade Evenement - bouwen 7, Floriade Evenement - bouwen 8, Floriade Evenement - bouwen 9, Floriade Jachthaven - bouwen 2, Floriade Stadswijk - bouwen 1, Floriade Stadswijk - bouwen 2, Floriade Stadswijk - bouwen 3, Floriade Stadswijk - bouwen 4, Floriade Stadswijk - bouwen 5, Floriade Stadswijk - bouwen 6, Floriade Stadswijk - bouwen 7 en Floriade Stadswijk - bouwen 8: Normaal Amsterdams Peil;
- c. voor drijvende bouwwerken: de waterlijn;
- d. voor het overige:
- 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
95.118 pension
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken aan de logerende gasten;
95.119 perifere detailhandel
een detailhandelsbedrijf te onderscheiden in de volgende categorieën:
- a. detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto's, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair/badkamers en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderdelen en onderhoudsmiddelen;
- b. meubelbedrijven, woninginrichting en -stoffering;
- c. tuincentra;
- d. bouwmarkten;
95.120 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
95.121 prostitutie
het zich tegen vergoeding beschikbaar stellen voor seksuele handelingen met een ander;
95.122 reclameobjecten
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of onderdelen van bouwwerken ten behoeve van reclamedoeleinden, zoals aankondigingborden, mupi's (reclameborden), billboards, reclame aan lichtmasten, gevel- en lichtreclames en gebouwaanduidingen, tweevlaksborden;
95.123 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
95.124 rechthebbende
degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;
95.125 recreatieve voorzieningen
op verblijf- en dagrecreatie gerichte voorzieningen, niet zijnde sportvoorzieningen of een kampeerterrein, zoals een recreatiewoning of een volkstuin;
95.126 restaurant
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholische) dranken;
95.127 rijstrook
een gemarkeerd gedeelte van het aaneengesloten deel van de verharding van een weg dat plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan drie wielen, met uitzondering van de opstelvakken, in- en uitvoegstroken alsmede weefvakken;
95.128 risicovolle inrichting
een inrichting als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;
95.129 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke al dan niet besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, dan wel in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, zoals een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, seksclub, privé-huis, erotische massagesalon, raambordeel of een combinatie daarvan;
95.130 slijtersbedrijf
de activiteit bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse, al dan niet gepaard gaande met het bedrijfsmatig of anders dan om niet aan particulieren verstrekken van zwak-alcoholhoudende en alcoholvrije drank voor gebruik elders dan ter plaatse of met het bedrijfsmatig verrichten van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen andere handelingen;
95.131 snuffelmarkt
- a. een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats;
- b. onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:
- 1. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
- 2. een evenement als bedoeld in lid 95.48;
95.132 speelautomaat
een toestel, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen;
95.133 speelautomatenhal
een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen;
95.134 sportvoorzieningen
gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op sport, zoals een fitnesscentrum of speelterrein, niet zijnde recreatieve voorzieningen;
95.135 Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging
de Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging die van deze regels onderdeel uitmaakt;
95.136 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;
95.137 stadslandbouw
stadslandbouw is het telen, oogsten en afzetten van voedsel op land of drijvend op water in of in de nabijheid van kernen. Onder stadslandbouw valt ook veeteelt en de kweek van vissen voor consumptie. Leidend is dat er een agrarisch product uit voort komt en dat sprake is korte voedselketens. Het kan daarbij zowel gaan over voedselproductie die professioneel of voor zelfvoorzienend gebruik wordt beoefend. Stadslandbouw heeft ook zorg, recreatieve (leisure), educatieve, landschappelijke en economische (werkgelegenheid, zelfstandige ondernemingen) dimensies. Hierdoor zijn nevenfuncties mogelijk zoals een speeltuin;
95.138 standplaats
voor de regels van APV, artikel 90 lid 90.22 en lid 90.23, wordt hieronder verstaan:
- a. het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;
- b. onder standplaats wordt niet verstaan:
- 1. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
- 2. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in lid 95.48;
voor de regels van Markten wordt hieronder verstaan:
de ruimte die voor de duur van de markt is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;
95.139 standwerken
de activiteit waarbij de vergunninghouder publiek om zich heen verzamelt en dat publiek door een aansprekende uiteenzetting probeert over te halen tot de aankoop van een artikel;
95.140 standwerker
de natuurlijke persoon die in aanmerking wenst te komen voor een standwerkerplaats en niet over een vergunning voor een vaste standplaats of meeloperspas beschikt;
95.141 standwerkerplaats
de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld om te standwerken;
95.142 straatafval
huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, sigarettenpeuken, kauwgom, plastic bekertjes en blikjes, verpakkingsmateriaal, etenswaren, niet zijnde klein chemisch afval, ontstaan buiten een perceel;
95.143 straatmeubilair
kleinschalige bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, zoals verkeergeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, prullenbakken, speeltoestellen, reclameobjecten, telefooncellen en abri's;
95.144 straatpeil
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
95.145 sterke drank
de drank, die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor vijftien of meer volumenprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijn;
95.146 ter inzameling aanbieden
de wijze van overdragen van afvalstoffen aan een inzamelende persoon of instantie, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in daartoe door of vanwege de inzamelende persoon of instantie geplaatste inzamelmiddelen of -voorzieningen of op een daartoe aangewezen plaats;
95.147 terras
een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel hiervan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;
95.148 vaste standplaats
de standplaats die na één jaar van rechtswege wordt verlengd;
95.149 venten
- a. het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;
- b. onder venten wordt niet verstaan:
- 1. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
- 2. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in lid 95.131;
- 3. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats als bedoeld in lid 95.138;
95.150 voertuigen
voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregelsen verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
95.151 voorzieningen
voor de regels van Telecommunicatie wordt hieronder verstaan:
ondergrondse ondersteuningswerken als bedoeld in artikel 5.15, van de Telecommunicatiewet, en kabels;
95.152 verblijfsruimte
een verblijfsruimte als bedoeld in het Besluit geluidhinder, te weten:
- leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen;
- onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
- onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;
- theorievaklokalen van onderwijsgebouwen;
- ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
95.153 vergunninghouder
voor de regels van Markten wordt hieronder verstaan:
de natuurlijke persoon aan wie door het college vergunning is verleend voor het innemen van een vaste standplaats;
95.154 voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
95.155 vuurwerkbedrijf
een bedrijf dat gericht is op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk of de daarvoor benodigde stoffen;
95.156 waarnemer
degene die op basis van een omgevingsvergunning een standplaats inneemt voor een vergunninghouder van een vaste standplaats;
95.157 webwinkel
een bedrijfsactiviteit waarbij er geen sprake is van fysiek klantcontact en verzending van goederen uitsluitend digitaal en per post geschiedt;
95.158 weg
voor de regels van APV wordt hieronder verstaan:
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
voor de regels van Bouwen wordt hieronder verstaan:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
voor de regels van Afvalstoffen wordt hieronder verstaan:
de wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;
95.159 werkzaamheden
voor de regels van Telecommunicatie wordt hieronder verstaan:
werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk in of op openbare gronden;
95.160 werkzaamheden van niet ingrijpende aard
voor de regels van Telecommunicatie wordt hieronder verstaan:
- a. het aanbrengen of verwijderen van kabels in reeds aangebrachte voorzieningen;
- b. het maken van huisaansluitingen;
95.161 windmolen
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding;
95.162 winkelondersteunende horeca
een bedrijf, dat ondersteunend is aan en qua openingstijden in het algemeen vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen en in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken of snel serveren van kleine maaltijden, broodjes, hapjes, ijs, gebak, koffie, thee, frisdranken en zwak alcoholische dranken;
95.163 winkelvloeroppervlak
de voor winkelend publiek toegankelijke verkoopruimte van een detailhandelsbedrijf, inclusief de etalages en de ruimte achter de toonbank en kassa's;
95.164 woning
een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, dan wel voor een met een huishouden gelijk te stellen minder traditionele woonvorm;
95.165 woonwerkeenheid
een gebouw met woon- en werkfunctie, waarbij er een functionele relatie is tussen woon- en werkgedeelte;
95.166 woonschip
elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf;
95.167 zwak-alcoholhoudende drank
alcoholhoudende drank, met uitzondering van sterke drank.
Artikel 96 Wijze Van Meten
96.1 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
96.2 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
96.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
96.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
96.5 de hoogte van een windmolen
vanaf het peil tot en met de (wieken)as van de windmolen.
96.6 de rotordiameter van een kleinschalige windmolen
Voor kleine horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter moet worden gemeten.
HAT VAT
96.7 het brutovloeroppervlak
de oppervlakte van een ruimte of groep ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies conform de NEN 2580 (versie 2007).
96.8 afstanden tussen bouwwerken en de zijdelingse bouwperceelsgrens
de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de bouwperceelgrens gelegen punt van dat bouwwerk, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard van het bouwwerk tot maximaal 0,5 meter buiten beschouwing blijven, en haaks op de bouwperceelgrens.
96.9 afstanden tussen bouwwerken onderling
afstanden tussen bouwwerken onderling worden loodrecht gemeten vanaf enig deel van het bouwwerk, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.
Artikel 97 Anti-dubbeltelregel
Link naar de toelichting op Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 98 Algemene Bouwregels
98.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen/bouwgrenzen
Link naar de toelichting op Overschrijding bestemmingsgrenzen/bouwgrenzen
De bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen mogen worden overschreden door tot gebouwen
behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda's, overstekken, luifels en afdaken en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 3 meter bedraagt, met dien verstande dat:
- a. voor stoepen, stoeptreden, galerijen, hellingbanen, funderingen, luifels, afdaken en overstekken;
overschrijding over de volledige gevelbreedte is toegestaan; - b. voor overige overschrijdingen geldt een maximum van 50% van de gevelbreedte.
98.2 Ondergeschikte bouwonderdelen op daken van gebouwen
Link naar de toelichting op Ondergeschikte bouwonderdelen op daken van gebouwen
Bouwwerken op het dak van een gebouw, zoals installatiecontainers, centrale verwarmings- en luchtbehandelinginstallaties, liftschachten, hekwerken en soortgelijke bouwwerken om installaties uit het zicht te houden en masten op daken van gebouwen worden niet meegerekend bij de bepaling van de hoogte van het gebouw, als zijnde ondergeschikt, mits:
- a. de bouwhoogte van de bouwwerken vanaf het dak gemeten maximaal 3,5 meter bedraagt;
- b. de oppervlakte van de bouwwerken maximaal 1/3 bedraagt van de oppervlakte van het gebouw;
- c. de bouwhoogte van masten vanaf het dak gemeten maximaal 5 meter bedraagt.
98.3 Bestaande afmetingen en afstanden
Link naar de toelichting op Bestaande afmetingen en afstanden
Indien de bestaande bouwhoogte, oppervlakte of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in dit plan is toegestaan, dan geldt die bouwhoogte, oppervlakte of afstand in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
98.4 Kostenverhaal
Link naar de toelichting op Kostenverhaal
Voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend voor een bouwplan waarvoor kostenverhaal verplicht is op grond van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, dient het kostenverhaal te zijn verzekerd overeenkomstig artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 99 Algemene Gebruiksregels
99.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met de bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting en de daaraan verwante detailhandel;
- b. voor het evenement Floriade: een gebruik waarbij de stikstofdepositie van het totale evenement (aanlegfase en evenement zelf) meer dan 4,88 mol stikstof/ha/jaar bedraagt op het Natura 2000-gebied Naardermeer en/of meer dan 0,05 mol stikstof/ha/jaar op het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen, zoals bedoeld in Bijlage 5 Milieueffectrapport (Tabel 5.3 Passende beoordeling);
- c. voor de stadswijk Floriade: waarbij vanuit alle ontwikkelingen in het plangebied samen een toename van stikstofemissie plaatsvindt van meer dan 1,00 mol stikstof/ha/jaar op het Natura 2000-gebied Naardermeer en/of meer dan 0,09 mol stikstof/ha/jaar op het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen, zoals bedoeld in Bijlage 5 Milieueffectrapport (Tabel 5.3 Passende beoordeling).
Artikel 100 Voorwaarden, Voorschriften En Beperkingen Voor Vergunningen Als Bedoeld In Artikel 2.7 Wet Natuurbescherming
Link naar de toelichting op Voorwaarden, voorschriften en beperkingen voor vergunningen
- a. Het maximaal aantal bezoekende auto's van het evenement Floriade mag niet meer bedragen dan 398.438 en het maximaal aantal bezoekende touringcars van het evenement Floriade mag niet meer bedragen dan 13.281.
- b. Elektrische auto's en elektrische touringcarbussen tellen niet mee voor het in onder a genoemde aantal.
- c. Het college van burgemeester en wethouders stelt een monitoringsplan op om het aantal bezoekende auto's en touringcars te monitoren en geeft daarin aan welke maatregelen worden genomen om overschrijding van het onder a genoemde aantal te voorkomen.
Artikel 101 Algemene Afwijkingsregels
101.1 Afwijking
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bepalingen van het plan - tenzij op grond van Hoofdstuk 4 Afwijkingsregels terzake reeds kan worden afgeweken - voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van een bouwperceelgrens, niet zijnde een bestemmingsgrens, voorzover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de overschrijding niet meer dan 3 meter bedraagt en de bouwperceelgrens met niet meer dan 10% worden overschreden;
- c. het oprichten van ondergrondse pompgemalen ten behoeve van riooltransportleidingen;
- d. kleinschalige windmolens op of aan een hoofdgebouw, mits:
- 1. de toegestane bouwhoogte voor het hoofdgebouw met maximaal 3 meter wordt overschreden;
- 2. de rotordiameter maximaal 2 m bedraagt;
- e. het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten een vlak waar Hoofdstuk 2 Bouwregels van toepassing is tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.
101.2 Voorwaarden voor de afwijking
Er wordt niet afgeweken van de bepalingen van het plan, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 102 Algemene Wijzigingsregels
102.1 Algemeen
Link naar de toelichting op Algemeen
Het college is bevoegd om de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, voorzover zulks van belang is voor een bouwkundige danwel stedenbouwkundige betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, waarbij het bestemmingsvlak met niet meer dan 10% mag worden vergroot.
102.2 Evenementenlocaties
Link naar de toelichting op Evenementenlocaties
Het college is bevoegd om Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade te wijzigen in die zin dat de locaties, het aantal evenementen of de normen kunnen worden gewijzigd, indien ontwikkelingen daartoe aanleiding geven mits de wijziging niet leidt tot een toename van hinder ten opzichte van de omgeving.
102.3 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Link naar de toelichting op Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Het college is bevoegd om Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging te wijzigen in die zin dat de categorie-indeling van bedrijven kan worden gewijzigd, indien een wijziging van de milieubelasting van de desbetreffende typen van bedrijven daartoe aanleiding geeft.
Artikel 103 Nadere Eisen
Link naar de toelichting op Nadere eisen
Het college kan nadere eisen stellen aan de situering, bouwhoogte en oppervlakte van bouwwerken uit een oogpunt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder privacy, windhinder en schaduwwerking.
Hoofdstuk 9 Overgangs- En Slotregels
Link naar de toelichting op Overgangsrecht
Artikel 104 Overgangsrecht
104.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
104.2 Afwijking overgangsrecht bouwwerken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 104.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
104.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken
Lid 104.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
104.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
104.5 Ander strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 104.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
104.6 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht
Indien het gebruik, bedoeld in lid 104.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
104.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik
Lid 104.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 105 Slotregel
Link naar de toelichting op Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater - Floriade.
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
Link naar de toelichting op Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging
SBI-CODE | SBI-CODE 2008 | OMSCHRIJVING | ||
- | nummer | CATEGORIE | ||
01 | 01 | - | LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW | |
014 | 016 | 0 | Dienstverlening t.b.v. de landbouw: | |
014 | 016 | 2 | - algemeen (o.a. loonbedrijven), b.o < 500 m² | B |
014 | 016 | 4 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven, b.o. < 500 m² | B |
0142 | 0162 | KI-stations | B | |
15 | 10, 11 | - | ||
15 | 10, 11 | - | VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN | |
151 | 101, 102 | 0 | Slachterijen en overige vleesverwerking: | |
151 | 101 | 6 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, p.o. < 200 m² | B |
1552 | 1052 | 2 | Consumptie-ijsfabrieken, p.o. < 200 m² | B |
1581 | 1071 | 1 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen, charge-ovens, v.c.< 7.500 kg meel/week | B |
1584 | 10821 | 0 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | |
1584 | 10821 | 3 | - Cacao- en chocoladefabrieken- vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 200 m² | B |
1584 | 10821 | 6 | - Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, p.o. < 200 m² | B |
1593 t/m 1595 | 1102 t/m 1104 | Vervaardiging van wijn, cider e.d. | B | |
17 | 13 | - | ||
17 | 13 | - | VERVAARDIGING VAN TEXTIEL | |
174, 175 | 139 | Vervaardiging van textielwaren | B | |
176, 177 | 139, 143 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen | B | |
18 | 14 | - | ||
18 | 14 | - | VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT | |
181 | 141 | Vervaardiging kleding van leer | B | |
182 | 141 | Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) | C | |
20 | 16 | - | ||
20 | 16 | - | HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. | |
203, 204, 205 | 162 | 1 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 | B |
205 | 162902 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken | B | |
22 | 58 | - | ||
22 | 58 | - | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | |
221 | 581 | Uitgeverijen (kantoren) | A | |
2222.6 | 18129 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | B | |
2223 | 1814 | A | Grafische afwerking | A |
2223 | 1814 | B | Binderijen | B |
2224 | 1813 | Grafische reproduktie en zetten | B | |
2225 | 1814 | Overige grafische aktiviteiten | B | |
223 | 182 | Reproduktiebedrijven opgenomen media | A | |
24 | 20 | - | ||
24 | 20 | - | VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN | |
2442 | 2120 | 0 | Farmaceutische produktenfabrieken: | |
2442 | 2120 | 2 | - verbandmiddelenfabrieken | C |
26 | 23 | - | ||
26 | 23 | - | VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN | |
2615 | 231 | Glasbewerkingsbedrijven | B | |
262, 263 | 232, 234 | 0 | Aardewerkfabrieken: | |
262, 263 | 232, 234 | 1 | - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW | B |
267 | 237 | 0 | Natuursteenbewerkingsbedrijven: | |
267 | 237 | 2 | - zonder breken, zeven en drogen p.o. < 2.000 m² | B |
2681 | 2391 | Slijp- en polijstmiddelen fabrieken | B | |
28 | 25 | - | ||
28 | 25 | - | VERVAARD. EN REPARATIE VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.) | |
281 | 251, 331 | 1a | - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 | B |
284 | 255, 331 | B1 | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 | B |
2852 | 2562, 3311 | 2 | Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 | B |
287 | 259, 331 | B | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2 | B |
30 | 26, 28, 33 | - | ||
30 | 26, 28, 33 | - | VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS | |
30 | 26, 28, 33 | A | Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie | B |
33 | 26, 32, 33 | - | ||
33 | 26, 32, 33 | - | VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN | |
33 | 26, 32, 33 | A | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie | B |
36 | 31 | - | ||
36 | 31 | - | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. | |
361 | 9524 | 2 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 | A |
362 | 321 | Fabricage van munten, sieraden e.d. | B | |
363 | 322 | Muziekinstrumentenfabrieken | B | |
3663.1 | 32991 | Sociale werkvoorziening | B | |
40 | 35 | - | ||
40 | 35 | - | PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER | |
40 | 35 | C0 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | |
40 | 35 | C1 | - < 10 MVA | B |
40 | 35 | D0 | Gasdistributiebedrijven: | |
40 | 35 | D3 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A | A |
40 | 35 | D4 | - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C | B |
40 | 35 | E0 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | |
40 | 35 | E2 | - blokverwarming | B |
41 | 36 | - | ||
41 | 36 | - | WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER | |
41 | 36 | B0 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | |
41 | 36 | B1 | - < 1 MW | B |
45 | 41, 42, 43 | - | ||
45 | 41, 42, 43 | - | BOUWNIJVERHEID | |
45 | 41, 42, 43 | 3 | Aannemersbedrijven met werkplaats, b.o. < 1000 m2 | B |
50 | 45, 47 | - | ||
50 | 45, 47 | - | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | |
501, 502, 504 | 451, 452, 454 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | B | |
5020.4 | 45204 | B | Autobeklederijen | A |
5020.5 | 45205 | Autowasserijen | B | |
503, 504 | 453 | Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires | B | |
51 | 46 | - | ||
51 | 46 | - | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | |
511 | 461 | Handelsbemiddeling (kantoren) | A | |
5134 | 4634 | Grth in dranken | C | |
5135 | 4635 | Grth in tabaksprodukten | C | |
5136 | 4636 | Grth in suiker, chocolade en suikerwerk | C | |
5137 | 4637 | Grth in koffie, thee, cacao en specerijen | C | |
514 | 464, 46733 | Grth in overige consumentenartikelen | C | |
5148.7 | 46499 | 0 | Grth in vuurwerk en munitie: | |
5148.7 | 46499 | 1 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton | C |
5153 | 4673 | 0 | Grth in hout en bouwmaterialen: | |
5153 | 5153 | 1 | - algemeen | C |
5153 | 4673 | 2 | - indien b.o. =< 2000 m2 | B |
5153.4 | 5153.4 | 4 | zand en grind: | |
5153.4 | 46735 | 6 | - indien b.o. =< 200 m² | B |
5154 | 4674 | 0 | Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | |
5154 | 5154 | 1 | - algemeen | C |
5154 | 4674 | 2 | - indien b.o. =<2.000 m² | B |
5156 | 4676 | Grth in overige intermediaire goederen | C | |
518 | 466 | 2 | Grth in machines en apparaten, exclusief machines voor de bouwnijverheid | C |
519 | 466, 469 | Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. | C | |
52 | 47 | - | ||
52 | 47 | - | DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN | |
52 | 47 | A | Detailhandel voor zover n.e.g. | A |
5211/2,5246/9 | 471 | Warenhuizen | B | |
5222, 5223 | 4722, 4723 | Detailhandel vlees, wild, gevogelte, met roken, koken, bakken | A | |
5224 | 4724 | Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel | A | |
5231, 5232 | 4773, 4774 | Apotheken en drogisterijen | A | |
5249 | 4778 | Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt | A | |
527 | 952 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | A | |
55 | 55 | - | ||
55 | 55 | - | LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING | |
5511, 5512 | 5510 | Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra | A | |
553 | 561 | Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. | A | |
554 | 563 | 1 | Café's, bars | A |
554 | 563 | 2 | Discotheken, muziekcafé's | B |
5551 | 5629 | Kantines | A | |
5552 | 562 | Cateringbedrijven | B | |
60 | 49 | - | ||
60 | 49 | - | VERVOER OVER LAND | |
6022 | 493 | Taxibedrijven | B | |
6024 | 494 | 1 | Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks), b.o. =< 1.000 m² | C |
603 | 495 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | B | |
61, 62 | 50, 51 | - | ||
61, 62 | 50, 51 | - | VERVOER OVER WATER / DOOR DE LUCHT | |
61, 62 | 50, 51 | A | Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) | A |
63 | 52 | - | ||
63 | 52 | - | DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER | |
6321 | 5221 | 1 | Autoparkeerterreinen, parkeergarages | C |
6322, 6323 | 5222 | Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) | A | |
633 | 791 | Reisorganisaties | A | |
634 | 5229 | Expediteurs, cargadoors (kantoren) | A | |
64 | 53 | - | ||
64 | 53 | - | POST EN TELECOMMUNICATIE | |
641 | 531, 532 | Post- en koeriersdiensten | C | |
642 | 61 | A | Telecommunicatiebedrijven | A |
642 | 61 | B0 | zendinstallaties: | |
642 | 61 | B2 | - FM en TV | B |
65, 66, 67 | 64, 65, 66 | - | ||
65, 66, 67 | 64, 65, 66 | - | FINANCIELE INSTELLINGEN EN VERZEKERINGSWEZEN | |
65, 66, 67 | 64, 65, 66 | A | Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen | B |
70 | 41, 68 | - | ||
70 | 41, 68 | - | VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED | |
70 | 41, 68 | A | Verhuur van en handel in onroerend goed | A |
71 | 71 | - | ||
71 | 77 | - | VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN | |
711 | 7711 | Personenautoverhuurbedrijven | B | |
712 | 7712, 7739 | Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) | C | |
713 | 773 | Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen | C | |
714 | 772 | Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. | C | |
72 | 62 | - | ||
72 | 62 | - | COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE | |
72 | 62 | A | Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. | A |
72 | 58, 63 | B | Datacentra | B |
73 | 72 | - | ||
73 | 72 | - | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | |
732 | 722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | A | |
74 | 74 | - | ||
74 | 63, 69t/m71, 73, 74, 77, 78, 80t/m82 | - | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | |
74 | 63, 69t/m71, 73, 74, 77, 78, 80t/m82 | A | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | A |
7481.3 | 74203 | Foto- en filmontwikkelcentrales | C | |
7484.4 | 82992 | Veilingen voor huisraad, kunst e.d. | A | |
75 | 84 | - | ||
75 | 84 | - | OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN | |
75 | 84 | A | Openbaar bestuur (kantoren e.d.) | A |
7525 | 8425 | Brandweerkazernes | C | |
80 | 85 | - | ||
80 | 85 | - | ONDERWIJS | |
801, 802 | 852, 8531 | Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs | B | |
803, 804 | 8532, 854, 855 | Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs | B | |
85 | 86 | - | ||
85 | 86 | - | GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG | |
8512, 8513 | 8621, 8622, 8623 | Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven | A | |
8514, 8515 | 8691, 8692 | Consultatiebureaus | A | |
853 | 871 | 1 | Verpleeghuizen | B |
853 | 8891 | 2 | Kinderopvang | B |
90 | 37, 38, 39 | - | ||
90 | 37, 38, 39 | - | MILIEUDIENSTVERLENING | |
9001 | 3700 | B | rioolgemalen | B |
91 | 94 | - | ||
91 | 94 | - | DIVERSE ORGANISATIES | |
9111 | 941, 942 | Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) | A | |
9131 | 9491 | Kerkgebouwen e.d. | B | |
9133.1 | 94991 | A | Buurt- en clubhuizen | B |
92 | 59 | - | ||
92 | 59 | - | CULTUUR, SPORT EN RECREATIE | |
9213 | 5914 | Bioscopen | C | |
9232 | 9004 | Theaters, schouwburgen, concertgebouwen, evenementenhallen | C | |
9234 | 8552 | Muziek- en balletscholen | B | |
9234.1 | 85521 | Dansscholen | B | |
9251, 9252 | 9101, 9102 | Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. | A | |
926 | 931 | 0 | Zwembaden: overdekt | C |
926 | 931 | A | Sporthallen | B |
926 | 931 | B | Bowlingcentra | B |
926 | 931 | 0 | Schietinrichtingen: | |
926 | 931 | 2 | - binnenbanen: boogbanen | A |
926 | 931 | F | Sportscholen, gymnastiekzalen | B |
9271 | 9200 | Casino's | C | |
9272.1 | 92009 | Amusementshallen | B | |
93 | 96 | - | ||
93 | 96 | - | OVERIGE DIENSTVERLENING | |
9301.3 | 96013 | A | Wasverzendinrichtingen | B |
9301.3 | 96013 | B | Wasserettes, wassalons | A |
9302 | 9602 | Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten | A | |
9303 | 9603 | 0 | Begrafenisondernemingen: uitvaartcentra | A |
9304 | 9313, 9604 | Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden | B | |
9305 | 9609 | B | Persoonlijke dienstverlening n.e.g. | A |
Bijlage 2 Randvoorwaarden Wereldtuinbouwtentoonstelling
Randvoorwaarden wereldtuinbouwtentoonstelling | |
Internationale wereldtuinbouwtentoonstelling, waarbij de samenhang van economische, ecologische en sociale aspecten van de tuinbouw de dragers vormen. | |
Vernieuwende toekomstgerichte manifestatie met internationale allure. | |
Alle tuinbouwsectoren zijn vertegenwoordigd. | |
Minimaal 10 deelnemende landen. | |
Duur evenement: 3 - 6 maanden. | |
Het tentoonstellingsterrein is minimaal 50 ha, waarvan maximaal 10% wordt ingenomen door gebouwen (excl. binnententoonstellingen); | |
Minimaal 5% van het oppervlak bestemd voor inzendingen moet gereserveerd worden voor fulltime internationale deelnemers | |
Het tentoonstellingsterrein van 25 tot 50 ha dient onder andere te zijn verdeeld in een deel open lucht tentoonstellingsterrein voor binnenlandse en buitenlandse inzenders, een deel overdekt terrein voor binnententoonstellingen en een deel waterpartijen onder meer ten behoeve van inzenders van waterplanten. Het overige is bestemd voor structuurbepalende beplantingen, wegen, paden, gazons e.d.. | |
De overdekte gedeelten dienen zodanig gelegen te zijn dat de wisseling van de diverse binnententoonstellingen en aan- en afvoer van materiaal ongestoord kan plaatsvinden (voor inzenders en voor medewerkers). | |
Voor binnententoonstellingen en -presentaties is een bebouwde ruimte noodzakelijk van circa 10.000 m2, waarbij sprake is van een goede klimaatregeling. | |
Voor de teeltpresentaties van de glastuinbouw is een state of the art accommodatie beschikbaar van circa 4.000 m². | |
Er dienen meerdere open en overdekte theaters met voorzieningen aanwezig te zijn, waarvan één grote openluchtruimte voor het organiseren van grote evenementen (> 2.500 personen). | |
Op het terrein dient voldoende en gevarieerde accommodatie aanwezig te zijn voor het organiseren van congressen, zakelijke evenementen en vergaderingen met een capaciteit van tenminste 400 participanten. | |
De locaties voor het aanvoeren van materialen in het terrein dienen zodanig te worden gesitueerd dat deze tot het laatste moment nog met zwaar verkeer bereikbaar zijn. | |
Het terrein moet worden voorzien van deugdelijke afrastering met afsluitbare poorten voor aan- en afvoerwegen. | |
Het terrein dient 'tentoonstellingsgereed' te worden opgeleverd (dat wil zeggen gereed voor beplanting of bebouwing en zonder structuurbederf). | |
Waar nodig dient op het terrein een beregenings-/bevloeiingssysteem aanwezig te zijn teneinde ongestoorde plantengroei te waarborgen. | |
Voor het verkrijgen van voldoende accidentaties op het terrein en voor de inzendingen, moet rekening gehouden worden met aanvoer en aanbrengen van grote hoeveelheden (schone) grond. | |
Een wegen- en padenstelsel dient berekend te zijn op zwaar werkverkeer. Het moet bovendien voorzien zijn van kolken en riolering voor afvoer van (regen)water teneinde wateroverlast voor bezoekers en inzendingen te voorkomen. Zowel voor transport, als later voor de grote stromen bezoekers, dienen paden, wegen en bruggen voldoende breed te zijn (uitgegaan moet worden van minimaal 3 meter). | |
Structuurbepalende beplanting dient te bestaan uit laanbomen, singels, boomgroepen, heesters en hagen; solitair en in groepen. Deze beplanting dient circa 5 jaar voor de opening plaats te vinden om op het moment van de opening van de tentoonstelling voldoende van volume en leeftijd te zijn. | |
De terreinen voor de buiteninzendingen dienen te worden ingezaaid met gras of groenbemesters. Desgewenst dienen ze voor proefbeplanting voorafgaand aan het jaar van de tentoonstelling beschikbaar te zijn. | |
Er dienen adequate maatregelen en voorzieningen te worden genomen ter voorkoming van wildschade aan beplantingen voor en tijdens de tentoonstelling. | |
Op diverse plaatsen dienen aan de terreingrens aansluitmogelijkheden te zijn van openbare nutsvoorzieningen met voldoende capaciteit (riool, water, gas, elektra, telecommunicatie) zodat aansluitingen hierop vanaf het terrein mogelijk zijn. | |
De oppervlakte van het parkeerterrein dient ruimte te bieden aan tenminste 4.500 personenauto's, 300 touringcars, 100 campers en 500 fietsen. Voldoende aan- en afvoerwegen en in- en uitgangen dienen het parkeerterrein te ontsluiten. | |
Voor personeel en inzenders zijn onder andere kantoorfaciliteiten, parkeergelegenheid, bedrijfskantine en serviceruimten nodig. | |
Voor communicatie met bezoekers op het terrein zal een state of the art (high tech) infrastructuur nodig zijn. |
Bijlage 3 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 4 Randvoorwaarden Evenementen Floriade
Soort evenement | ||
Periode | niet geluiddragend evenement | geluiddragend evenement |
Voor de opening van de Floriade (tot 1 april 2022) | - In de dagperiode (07.00 - 19.00 uur) regelmatig toegestaan op 1 locatie gelijktijdig, echter niet vaker dan 3 keer per week gedurende 1 dag - In de avondperiode (19.00 - 23.00 uur) toegestaan, echter niet vaker dan 1 keer per maand - In de nachtperiode niet toegestaan (na 23.00 uur) | - Maximaal aantal geluiddragende evenementen (tot 23.00 uur) per jaar: 2017: 1 2018: 1 2019: 2 2020: 3 2021: 4 - Het totaal aantal geluidsdagen voor geluiddragende evenementen mag niet meer bedragen dan: 2017: 1 dag per jaar 2018: 1 dag per jaar 2019: 2 dagen per jaar 2020: 3 dagen per jaar 2021: 4 dagen per jaar - In de nachtperiode (na 23.00 uur) niet toegestaan - Niet eerder beginnen dan 11.00 uur - Tussen twee geluiddragende evenementen moet minimaal een periode van 4 weken geen geluiddragend evenement zijn - Niet toegestaan ten zuiden van de rijksweg A6 |
Tijdens de Floriade (1 april 2022 tot 1 november 2022) | - In de dagperiode (07.00 - 19.00 uur) elke dag toegestaan, echter niet op meer dan 3 locaties gelijktijdig - Locaties moeten goed verdeeld zijn over het terrein - In de avondperiode (19.00- 23.00 uur) elke dag toegestaan, echter niet op meer dan 2 locaties - In de nachtperiode (na 23.00 uur) niet toegestaan | - Maximaal 12 geluiddragende evenementen (tot 23.00 uur ) toegestaan - Het totaal aantal geluiddagen voor geluiddragende evenementen mag niet meer bedragen dan 14 en niet langer dan twee dagen aaneengesloten - Niet eerder beginnen dan 11.00 uur - In de nachtperiode twee keer toegestaan tot 01.00 uur als de dag daarna een vrije dag of een zondag is - Niet toegestaan ten zuiden van de rijksweg A6 - Indien er ten behoeve van een locatie voor evenementen op het Floriadeterrein geluidsreducerende maatregelen worden genomen, waardoor de geluidsbelasting op de gevel van de meest nabijgelegen woning niet meer bedraagt dan bij een evenement met een bronvermogen van 120 dB(A) of minder, dan wordt een evenement op die locatie als een niet geluiddragend evenement beschouwd. Dit dient door middel van een akoestisch onderzoek te worden aangetoond. Als uit een controle/geluidsmeting blijkt dat de daadwerkelijk gemeten geluidsimissie bij een geluidsgevoelige bestemming, ten gevolge van een evenement op het Floriadeterrein, hoger is dan de geluidsimmissie tijdens een niet geluiddragend evenement zal het evenement alsnog als een geluiddragend evenement worden beschouwd en meetellen met het aantal toegestane geluidsdagen. |
Na afsluiting van de Floriade (vanaf 1 november 2022) | - In de dagperiode (07.00 - 19.00 uur) regelmatig toegestaan, echter niet vaker dan 1 keer per week gedurende 1 dag - In de avondperiode (19.00 - 23.00 uur) toegestaan, echter niet vaker dan 1 keer per maand. - In de nachtperiode (na 23.00 uur) niet toegestaan | - Niet toegestaan |
Bijlage 5 Kaart 16 Tracébesluit
Bijlage 6 Kaart 17 Tracébesluit
Bijlage 7 Kaart 18 Tracébesluit
Bijlage 8 Archeologie 5
Link naar de toelichting op Archeologie 2
8.1 Archeologie 5
Op deze gronden zijn archeologische waarden aanwezig. Activiteiten en voorzieningen die een bijdrage leveren aan de bescherming en veiligstelling van de aanwezige archeologische waarden zijn toegestaan.
8.2 Archeologie 5 - bouwen
Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor aanvullend definitief archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Ten behoeve van andere Bestemmingsregels mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
8.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 en toestaan dat er wordt gebouwd onder de volgende voorwaarden:
- 1. een omgevingsvergunning onder a kan alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
- de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
- de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad;
- 2. aan de omgevingsvergunning onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- de opgravingen, de maatregelen en de archeologische begeleiding dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.
- 1. een omgevingsvergunning onder a kan alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
8.4 Archeologie 5 - aanlegregels
- a. Het is verboden op of in de grond de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het verlagen van de bodem, het uitvoeren van grondwerkzaamheden of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning nodig is;
- 2. het ophogen van de bodem met meer dan 50 cm;
- 3. het aanleggen van bos of boomgaard bestaande uit meer dan 10 bomen;
- 4. het verlagen van het waterpeil;
- 5. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverharding;
- 6. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- of andere leidingen en daarmee verband houdende constructies dieper dan 150 cm;
- 7. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren dieper dan 150 cm;
- 8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden kunnen aantasten en die niet aan te merken zijn als het normale gebruik van het terrein.
- b. Het verbod onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
- c. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, is vastgesteld dat:
- 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld;
- 2. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
- d. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorwaarden worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 2. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 3. de verplichting de uitvoering van het werk of de werkzaamheid te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
- 4. de opgravingen, de maatregelen en de archeologische begeleiding dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties en eisen.
8.5 Archeologie 5 - wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming Archeologie 5 wordt verwijderd, indien het archeologisch waardevol terrein conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie voldoende is onderzocht door middel van een archeologische opgraving of begeleiding en de eventuele bodemvondsten elders zijn ondergebracht.
Bijlage 9 Parkeernormen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Chw Bestemmingsplan
Floriade
In 2022 is Almere het toneel voor de wereldtuinbouwtentoonstelling Floriade. Op deze zevende editie staat de innovatiekracht van de Nederlandse tuinbouwsector centraal. Maar de Almeerse Floriade gaat verder: kennis, producten en technologieën uit de tuinbouw worden ingezet om oplossingen te vinden voor urgente en mondiale verstedelijkingsvraagstukken op het gebied van voedsel, energie, water en gezondheid. Op de wereldtuinbouwtentoonstelling worden oplossingen verkend en ontdekkingen gedaan die bijdragen aan de ontwikkeling van een duurzame en leefbare stad.
De Floriade is de aanzet voor de ontwikkeling van een stadswijk van de toekomst – Almere Floriade genaamd, een binnenstedelijke ontwikkeling aan het Weerwater, een groene tegenhanger voor het ‘rode’ stadscentrum aan de overkant. Dit bestemmingsplan biedt een juridisch planologisch kader voor zowel het evenement Floriade als de stadswijk Floriade en de directe omgeving. Het gebied van de Floriade maakt onderdeel uit van een grotere gebiedsontwikkeling: Almere Centrum Weerwater.
Floriade 2022
Almere Centrum Weerwater
Almere, de regio en het Rijk staan voor de nationale opgave van een drievoudige schaalsprong voor de noordelijke Randstad en daarbinnen de verdubbeling van het huidige Almere. Onderdeel hiervan vormt de complexe en integrale gebiedsontwikkeling in Almere Centrum Weerwater. Deze opgave bestaat uit:
- de verbreding en verlaging van de A6 (van 2x2 rijstroken naar 4x2 rijstroken), met daarbij het uitvoeren van de maatregelen ten behoeve van een optimale milieukwaliteit als randvoorwaarden voor de gebiedsontwikkeling;
- een gefaseerde, hoogwaardige, binnenstedelijke gebiedsontwikkeling. Een integrale opgave die Almere Centrum Weerwater de kans biedt om door te groeien tot een centrum met bovenregionale betekenis.
Plangebied Almere Centrum Weerwater
1.2 Wat Is Een Chw Bestemmingsplan?
Almere Centrum Weerwater is door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen als ontwikkelingsgebied in het kader van de Crisis- en herstelwet. In een ontwikkelingsgebied is het mogelijk om flexibeler om te gaan met de beschikbare milieuruimte. De aanwijzing als ontwikkelingsgebied geldt voor 10 jaar.
Daarnaast is Almere Centrum Weerwater door de Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen als innovatief experiment in het kader van de Crisis- en herstelwet. Voor diverse gemeenten is in de Crisis- en herstelwet de mogelijkheid opgenomen om te experimenteren met een bredere reikwijdte van bestemmingsplannen. Daarmee krijgen deze bestemmingsplannen het karakter van een omgevingsplan. Hiermee wordt vooruitgelopen op en ervaring opgedaan met de nieuwe Omgevingswet. Om duidelijk aan te geven dat er sprake is van een aparte planfiguur in de ruimtelijke ordening wordt hierna niet gesproken over een bestemmingsplan maar over het Chw bestemmingsplan.
Aanwijzing gebied Almere Centrum Weerwater
Dit Chw bestemmingsplan is een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte. Het Chw bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Het plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridische plan. Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de gronden in het plangebied. In de regels is opgenomen wat er mogelijk is binnen de bestemmingen van de gronden. In Hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de regels. In de toelichting van het Chw bestemmingsplan zijn de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de verbeelding en de regels. De toelichting heeft geen rechtskracht.
Het Chw bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend. Op basis van de standaarden voor de ruimtelijke instrumenten (RO Standaarden) is voor het Chw bestemmingsplan gekozen voor het plantype 'bestemmingsplan'.
Het Chw bestemmingsplan voor de Floriade is, net als voor het gehele gebied Almere Centrum Weerwater, nadrukkelijk geen blauwdruk maar een kansenstrategie. Belangrijke voorwaarden voor de verstedelijking vormen de benodigde basiskwaliteit van het landschap, de regionale bereikbaarheid, de ligging dichtbij het centrum én de landschappelijke elementen (zoals het Weerwater en de boswachterij Almeerderhout). Dit zijn belangrijke vestigingscriteria voor de Floriade maar ook voor de woningen, de bedrijven en de voorzieningen die na het evenement gerealiseerd worden. Het initiatief voor de ontwikkeling van het gebied ligt echter vooral bij de markt.
De eerste feitelijke ontwikkeling vormt de komst van de Floriade. De ontwikkeling van de stadswijk wordt gekoppeld aan het nalatenschap van de tuinbouwexpo. De infrastructuur en de inrichting van het Floriadeterrein vormen de basisvoorzieningen en zullen de wijk een eigen uitstraling en aantrekkingskracht geven.
1.3 Begrenzing Van Het Plangebied
Voor het totale gebied Almere Centrum Weerwater wordt niet één Chw bestemmingsplan gemaakt. De deelgebieden in Almere Centrum Weerwater (Floriade, De Steiger, de Kasteelomgeving en de toekomstige Schakelwijk) hebben namelijk geen directe onderlinge relaties (ruimtelijk-functioneel en financieel) en de afzonderlijke gebiedsontwikkelingen verkeren in verschillende fases. Daarom worden er meerdere Chw bestemmingsplannen opgesteld. Als eerste is het Chw bestemmingsplan voor de Floriade en omgeving aan de beurt.
In onderstaande figuur is de begrenzing van het plangebied opgenomen.
Plangebied Almere Centrum Weerwater - Floriade
1.4 Vigerende Plannen
Met het Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater - Floriade worden de geldende bestemmingsplannen voor de betreffende gronden (deels) vervangen. Het gaat om de volgende bestemmingsplannen:
Plannaam | Plannummer | Vervalt geheel gedeeltelijk | Datum vaststelling | Onherroepelijk | |
Sportvelden Oost 1981 | BP1H01 | X | 10-01-1983 | 1983 | |
Kasteel Almere 2000 | BP1H02 | X | 28-09-2000 | 2001 | |
Boswachterij Almeerderhout | BP1H5BP01 | X | 12-02-2009 | 2009 | |
De Steiger | BP1HK01 | X | 25-09-2003 | 2004 | |
Middengebied en Middengebied 1e herziening | BP1QS01 BP1QS02 | X | 11-02-1983 20-12-1983 | 1983 1983 | |
Fontanapad en omgeving | BP1S01 | X | 14-09-1995 | 1996 | |
Stad-Oost | BP2alg01 | X | 17-08-1983 | 1983 | |
Weerwater en Weerwater 1e herziening | BP2N01 BP2N02 | X | 10-03-1983 20-12-1983 | 1983 1983 | |
Lumièrepark | BP2N04 | X | 01-07-2004 | 2006 | |
Stedenwijk Zuid | BP2Q01 | X | 13-04-1982 | 1982 | |
Bedrijventerrein Veluwsekant en Veluwsekant, 1e partiële herziening | BP2W01 BP2W02 | X | 27-05-1999 26-09-2002 | 2000 2003 | |
Busbaan Veluwsekant-West | WP2W01 | X | 09-02-2010 | 2010 | |
Weguitbreiding rijksweg A6 traject Hollandsebrug-Havendreef | BPalg03 | X | 04-07-2013 | 2013 | |
Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring | BPalg04 | X | 16-01-2014 | 2014 | |
Onderliggend Wegennet | BP1HKS2NQ01 | X | 15-10-2015 | 2016 |
Vigerende bestemmingsplannen
1.5 Leeswijzer
Om het Chw bestemmingsplan ook digitaal goed raadpleegbaar te maken is de toelichting van het plan opgezet rondom de in het plan toegelaten bestemmingen voor de gronden.
In Hoofdstuk 2 Crisis- en herstelwet is beschreven wat de mogelijkheden zijn voor het Chw bestemmingsplan op grond van de Crisis- en herstelwet en of daar wel of niet gebruik van wordt gemaakt.
Het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen zijn beschreven in Hoofdstuk 3 Planbeschrijving.
De regels voor de bestemmingen komen aan de orde in Hoofdstuk 4 Regels. Vanuit Hoofdstuk 4 Regels zijn koppelingen gemaakt naar het beleidskader in Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en de omgevingsaspecten in Hoofdstuk 6 Omgevingstoets.
In Hoofdstuk 7 Implementatie is ingegaan op de de uitvoerbaarheid van het Chw bestemmingsplan.
De bijlagen bij de toelichting zijn opgenomen in Bijlagen.
Hoofdstuk 2 Crisis- En Herstelwet
2.1 Bestemmingsplan Met Bredere Reikwijdte
De gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater omvat het realiseren van een combinatie van ruimtelijke functies en voorzieningen die de bovenregionale functie van de stad Almere versterken. De toekomstige ontwikkeling van dit gebied is gebaseerd op een kansenstrategie en organische ontwikkeling. Dit houdt in dat op voorhand niet duidelijk is op welke manier de uitvoering de komende 15 tot 20 jaar plaats zal gaan vinden. Almere heeft Almere Centrum Weerwater aangemeld als Innovatief Duurzaam Experiment om optimaal in te kunnen spelen op de gewenste ontwikkeling van het gebied en om gebruik te kunnen maken van de nieuwe ontwikkelingen binnen het omgevingsrecht.
Het project Almere Centrum Weerwater is op grond van artikel 2.4 lid 1 Crisis- en herstelwet en artikel 7c Besluit Uitvoering Crisis- en herstelwet aangewezen als innovatief experiment met een bredere reikwijdte van bestemmingsplannen, waarbij mag worden afgeweken van diverse (ruimtelijk relevante) bepalingen. Daarmee krijgen deze bestemmingsplannen het karakter van een omgevingsplan. Zo kan worden geëxperimenteerd op de in de toekomstige Omgevingswet beoogde verbreding van het bestemmingsplan tot een omgevingsplan. Met artikel 7c wordt aan deze plannen een wettelijke grondslag gegeven.
Op 4 juli 2016 is het gewijzigde Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (dertiende tranche) bekendgemaakt in het Staatsblad (nr. 252). Voor het gebied Almere Centrum Weerwater is dit besluit met terugwerkende kracht op 15 mei 2014 in werking getreden. Dit betekent dat tot 15 mei 2019 gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om een bestemmingsplan met een verbrede reikwijdte vast te stellen.
In de onderstaande tabel is aangegeven of en hoe in het Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater - Floriade gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet:
Typering | Omschrijving | Wordt gebruikt? | Waarvoor? |
Verbrede reikwijdte | Naast goede ruimtelijke ordening ook regels voor fysieke leefomgeving en goede omgevingskwaliteit | Ja | Regels voor living lab en thema's Floriade, circulaire economie, archeologie, geluid, externe veiligheid, hoogspanning, gas |
Looptijd | Looptijd 20 jaar in plaats van 10 jaar | Ja | |
Voorlopige bestemming | Voorlopige bestemming met looptijd van 10 jaar in plaats van 5 jaar (voorafgaand aan definitieve bestemming) | Ja | Voorlopige bestemming voor het evenement Floriade tot 01-11-2022 Definitieve bestemming voor de stadswijk Floriade vanaf 01-11-2022 |
Verordeningen | Toevoegen lokale verordeningen met betrekking tot de fysieke leefomgeving | Ja | Delen van de: - Afvalstoffenverordening - Algemene Plaatselijke Verordening - Bouwverordening - Brandbeveiligingsverordening - Marktverordening - Telecommunicatieverordening |
Meldingsplicht | Verbod om zonder melding een activiteit te verrichten | Ja | Verbod met melding voor: - het voortzetten van de functies van het evenement in de stadswijk - bouwen en werkzaamheden ter plaatse van de gasleiding en de hoogspanningsverbinding |
Beleidsregels | Open norm opnemen in het bestemmingsplan, waarvan de uitleg afhankelijk is van een beleidsregel Beleidsregel kan door B&W worden vastgesteld | Nee | |
Beleidsregel welstand | Beleidsregel voor welstand moet door de raad worden vastgesteld | Nee | |
Planschade | Planschade is voorzienbaar vanaf 3 jaar na aankondiging van het planvoornemen | Nee | Plan wordt in 2016 in procedure gebracht. |
RO-standaarden, financiële uitvoerbaarheid, milieukwaliteits- eisen en akoestisch onderzoek | Afgeweken kan worden van: - de verplichting om een plan op te stellen conform de landelijke standaarden (SVBP 2012) - de verplichting om het plan digitaal beschikbaar te stellen op www.ruimtelijkeplannen.nl; - de verplichting om inzicht te geven in de financiële uitvoerbaarheid van het plan; - de verplichting om te beschrijven op welke wijze de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken (alleen indien er geen MER nodig is) Een hogere waardebesluit kan worden opgenomen in het bestemmingsplan Het akoestisch onderzoek kan minder gedetailleerd worden gedaan | Ja | Het plan wordt als plantype 'bestemmingsplan' gemaakt, maar op onderdelen wordt afgeweken van de structuur van de SVBP 2012 Het plan wordt beschikbaar gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl Er wordt inzicht gegeven in de financiële uitvoerbaarheid van het evenement Floriade, niet voor de stadswijk Floriade (kansenstrategie) Een MER is wel nodig, in het MER worden de milieuaspecten van het maximale scenario onderzocht en verantwoord Een gebiedsgericht hogere waardebesluit wordt opgenomen in het plan Er wordt globaal akoestisch onderzoek gedaan, detailonderzoek vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning |
Exploitatieplan | Mogelijkheid om een exploitatieplan vast te stellen bij de omgevingsvergunning | Ja | Uitgangspunt is dat de kosten worden verhaald via gronduitgifte of anterieure overeenkomsten Indien de kosten niet zijn verzekerd dan wordt bij de omgevingsvergunning een exploitatieplan vastgesteld |
Maatwerkregels | Mogelijkheid tot opname van gebiedsgerichte milieuvoorschriften of hogere geluidwaarden | Nee | Niet van toepassing in dit gebied |
Delegatie | Delegatie aan B&W van de bevoegdheid tot wijzigen van onderdelen van het plan | Nee | Delegatie is niet nodig |
Gebruik van mogelijkheden Chw bestemmingsplan
2.2 Ontwikkelingsgebied
Almere heeft voor een aanwijzing als ontwikkelingsgebied verzocht om in een gebiedsontwikkelingsplan tijdelijk af te kunnen wijken van de geluidsnormen. De benodigde voorinvestering in geluidwerende maatregelen zouden een onhaalbare claim leggen op de ontwikkeling en de economische recessie zou de programmering van de gebiedsontwikkeling onder druk zetten. Een markttechnisch verantwoorde ontwikkeling vraagt om een verstandige fasering, die zou kunnen worden vastgelegd in het gebiedsontwikkelingsplan.
Het project Almere Centrum Weerwater is op grond van artikel 2.2 Crisis- en herstelwet en artikel 2 lid 1 onder e Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet aangewezen als ontwikkelingsgebied. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een ontwikkelingsgebied richt zich op de optimalisering van de milieugebruiksruimte. Daarbij gaat het om het versterken van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling in samenhang met het tot stand brengen van een goede milieukwaliteit (artikel 2.3 lid 1 Crisis- en herstelwet). Als hiervoor moet worden afgeweken van milieukwaliteitsnormen, regels moeten worden gesteld of maatregelen of werken nodig zijn, dan moet daarvoor in het bestemmingsplan, exploitatieplan of de toelichting de onderbouwing worden gegeven.
Verplichte onderdelen
Het bestemmingsplan voor een ontwikkelingsgebied moet op grond van artikel 2.3 lid 2 Crisis- en herstelwet de volgende onderdelen bevatten:
- a. de voorgenomen maatregelen, projecten en werken voor de optimalisering van de milieugebruiksruimte binnen het ontwikkelingsgebied;
- b. de noodzakelijke maatregelen, projecten en werken ter compensatie van het beslag op de milieugebruiksruimte door de in het bestemmingsplan voorziene ruimtelijke ontwikkelingen;
- c. zo nodig een fasering en koppeling bij de tenuitvoerlegging van de hiervoor onder a. en b. bedoelde maatregelen, projecten en werken;
- d. een raming van de kosten van uitvoering van het bestemmingsplan, een beschrijving hoe daarin wordt voorzien, en een beschrijving hoe het bereiken van de met het bestemmingsplan beoogde resultaten wordt nagestreefd;
- e. een overzicht van de tijdstippen waarop burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad een rapportage uitbrengen over de voortgang en de uitvoering van de onder a. en b. bedoelde maatregelen, projecten en werken, die op verzoek ook wordt verstrekt aan de Minister van Infrastructuur en Milieu.
Optimalisering gebruiksruimte
In het 'Tracébesluit weguitbreiding Schiphol - Amsterdam - Almere' en de bestemmingsplannen 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Hollandsebrug-Havendreef', 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring' en 'Onderliggend wegennet' zijn maatregelen opgenomen om de negatieve gevolgen als gevolg van de toename van het verkeer in 2030 in samenhang met de reconstructie van de A6, te reduceren. Deze maatregelen zijn voor de Weerwaterzone als volgt:
- ter hoogte van de Weerwaterzone wordt 1L-ZOAB asfalt aangelegd op de A6;
- de rest van de A6 wordt tussen de Hollandse brug en de A27 voorzien van 2L ZOAB asfalt;
- ter hoogte van de Weerwaterzone worden wallen aangelegd met een gemiddelde taludhoogte van 6 meter.
Door deze maatregelen is het mogelijk de toekomstige toename van de geluidsemissie van de A6 grotendeels te reduceren. Tevens ligt de maximale geluidsemissie afkomstig van de A6 nu vast op de geluidproductieplafonds. Een geluidproductieplafond geeft de toegestane geluidproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidproductieplafonds gelden op referentiepunten langs wegen en spoorwegen. Hiermee is de maximale emissie afkomstig van de A6 in de toekomst (exclusief invloed wallen) bepaald en daarmee ook de maximale geluidsbelasting afkomstig van de A6 waar gevels eventueel op moeten worden geïsoleerd. Het geluidstelsel in het Chw bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet geluidhinder. Het is niet nodig om (tijdelijk) af te wijken van wettelijke normen om de gebruiksruimte te optimaliseren. In paragraaf 6.4 Geluid zal nader worden ingegaan op de geluidsaspecten.
Ten aanzien van de markttechnisch verantwoorde ontwikkeling kan worden opgemerkt dat de kansenstrategie optimaal kan worden gefaciliteerd met de mogelijkheden van het Chw bestemmingsplan. Hier wordt in paragraaf 2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte nader op ingegaan. Ook hiervoor geldt dat het niet nodig is om (tijdelijk) af te wijken van wettelijk normen om de gebruiksruimte te optimaliseren. Uit Bijlage 5 Milieueffectrapport komt naar voren dat er geen maatregelen, projecten of werken nodig zijn ter optimalisering van de milieugebruiksruimte. In dit Chw bestemmingsplan zijn er geen noodzakelijke maatregelen, projecten of werken nodig ter compensatie van milieugebruiksruimte en wordt daarom ook niet nader ingegaan op de onderdelen c tot en met e van artikel 2.3 lid 2 Crisis- en herstelwet.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Inleiding
Dit Chw bestemmingsplan regelt zowel het evenement Floriade als de stadswijk Floriade en de directe omgeving. Het gebied van de Floriade maakt onderdeel uit van de grotere gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater. In dit hoofdstuk wordt eerst een korte toelichting gegeven op de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater. Daarna volgt een beschrijving van de ontwikkelingen voor Floriade Evenement, Floriade Stadswijk, het Atlantisstrand en de A6.
3.2 Gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater
Almere 2.0
Almere is vanaf haar ontstaan in 40 jaar uitgegroeid tot een stad met bijna 200.000 inwoners en 90.000 arbeidsplaatsen. De stad is jong maar heeft nog een aanzienlijke groeiopgave voor zich liggen. Met de toevoeging van circa 60.000 woningen levert Almere een belangrijke bijdrage aan de woningbehoefte in de noordelijke Randstad. Bovendien biedt Almere ruimte voor nieuwe woonconcepten en experimenten, waarmee de stad een aanvullende rol vervult in de Randstad.
De Concept Structuurvisie Almere 2.0 (2009) en het Integraal Afspraken Kader (2010) vormen de basis voor de plannen voor het gebied Almere Centrum Weerwater (zie Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Kern van de Concept Structuurvisie Almere 2.0 is dat de grootschalige gebiedsontwikkeling van Almere plaatsvindt langs de schaalsprongas met hoogstedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Pampus) een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor lagere dichtheden en organische groei aan de oostkant van Almere (Hout, Oosterwold). In het Integraal Afspraken Kader (IAK) zijn afspraken gemaakt over de randvoorwaarden voor deze groei.
Concept Structuurvisie Almere 2.0
De ontwikkeling van de stad betekent meer dan het toevoegen van woningen. Almere moet ook in de toekomst een aantrekkelijke stad blijven. Dit betekent bijvoorbeeld dat ook de infrastructuur, de werkgelegenheid en de voorzieningen in balans moeten zijn met het aantal inwoners. Eén van de opgaven voor de stad is de verbetering van de bereikbaarheid door de verbreding van de A6. Almere ziet in deze verbreding niet alleen een vergroting van de capaciteit van de snelweg maar ook een mogelijkheid om de ruimtelijke inpassing van de weg te verbeteren en ontwikkelkansen te creëren. Ter hoogte van het Weerwater wordt dit het meest zichtbaar doordat de weg hier verlaagd wordt tot maaiveldniveau. Dit maakt het mogelijk om centraal in de stad een centrumgebied te ontwikkelen met regionale potentie: Almere Centrum Weerwater.
In 2012 is het Ontwikkelperspectief Almere Centrum Weerwater vastgesteld (zie Hoofdstuk 5 Relevantebeleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Dit document geeft een verdere uitwerking van het gedachtegoed uit de Concept Structuurvisie Almere 2.0. Het gebied rondom het Weerwater wordt omschreven als 'Centraal Almere', het centraal stedelijk gebied binnen Almere dat functioneert als fysiek hart van de stad waar gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt.
Eind 2013 is de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer vastgesteld (zie Hoofdstuk 5Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Rijk en regio zijn het eens geworden over wat er in de Noordvleugel de komende jaren nodig is aan woningen, natuur en bereikbaarheid. Deze visie gaat uit van een organische manier van ontwikkelen. Dit betekent dat er geen vaststaand eindbeeld of vaste einddatum voor de ontwikkeling wordt vastgelegd, maar dat stap voor stap naar het toekomstperspectief wordt toegewerkt. Het Rijk draagt financieel bij om de groei van Almere mogelijk te maken. Een groot deel wordt besteed aan een betere bereikbaarheid van de stad via het spoor en de weg.
Almere Centrum Weerwater
Almere wordt diverser en krijgt meer variatie. Aan de stad worden de nieuwe stadsdelen Almere Pampus, Almere Oosterwold en Almere Centrum Weerwater toegevoegd. Er komen in de nieuwe gebieden andere type woningen en wijken dan die al in Almere aanwezig zijn. In het oosten van de stad (Oosterwold) wordt landelijk en ruimtelijk gebouwd, in het hart van de stad (Almere Centrum Weerwater) en in het westen (Pampus) meer stedelijk en dichter op elkaar. Zo ontstaat een stad die het zwaartepunt in het westen heeft, gericht op Amsterdam. Een IJmeerverbinding met de ontwikkeling van Almere Pampus is hierbij de stip op de horizon. Over de IJmeerverbinding en de ontwikkeling van Almere Pampus is nog geen definitief besluit genomen. De ontwikkeling van Oosterwold en Almere Centrum Weerwater is inmiddels gestart. Een vervolgonderzoek naar verdere infrastructuurmaatregelen voor de ontsluiting van Almere Pampus wordt gestart als er in Almere ten opzichte van 2010 ongeveer 25.000 woningen zijn gebouwd en er zicht is op afronding van de tweede fase van Amsterdam IJburg. Dit zal rond 2025 zijn.
Almere Centrum Weerwater in Concept Structuurvisie Almere 2.0
De stedelijke ontwikkelingen in het gebied zijn voorzien in twee stedelijke clusters: Floriadewijk en Schakelwijk. In de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater worden de volgende deelgebieden onderscheiden (zie de afbeelding hieronder):
- 1. Floriade (Evenement en Stadswijk), A6 en Atlantisstrand (entreegebied) (groene gebied);
- 2. De Steiger (paarse gebied);
- 3. Schakelwijk en Vroege Vogelbos (oranje gebied);
- 4. Kasteelomgeving (blauwe gebied).
Dit Chw bestemmingsplan heeft betrekking op gebied 1: Floriade. Voor de overige deelgebieden wordt te zijner tijd een apart Chw bestemmingsplan vastgesteld.
Deelgebieden Almere Centrum Weerwater
A6/Tracébesluit
De A6 ligt momenteel ter hoogte van het Weerwater op een verhoogd grondlichaam en doorsnijdt het gebied. Met de reconstructie van de A6, volgens het Tracébesluit weguitbreiding Schiphol- Amsterdam-Almere (onherroepelijk sinds 4 januari 2012), wordt deze versnippering opgelost. Door de verlaging van de rijksweg en het splitsen van de bestaande knoop in twee halve aansluitingen ontstaat een aaneengesloten gebied in het hart van Almere, goed zichtbaar en bereikbaar vanaf de snelweg. De vernieuwde A6 wordt uiterlijk in 2020 opgeleverd.
Bij de wegverbreding staat het realiseren van de basiskwaliteit voor het gebied centraal. Dit gebeurt door het aanbrengen van een sterk landschap, dat goede en veilige verbindingen biedt voor alle verkeerssoorten, en dat uitnodigt tot recreatief gebruik. Bij het realiseren van dit landschap wordt zoveel mogelijk 'werk met werk' gemaakt tijdens de reconstructie van de A6. De basiskwaliteit bestaat uit onder andere een verlaagde, verbrede A6 met goede verkeersafwikkeling, het recreatieve rondje om het Weerwater (inclusief verkorte route) en verbetering van de uitstraling van het gebied. De basiskwaliteit legt een ondergrond waarop kan worden voortgebouwd: zowel ten behoeve van het evenement Floriade als de verdere gebiedsontwikkeling.
3.3 Floriade Evenement En Floriade Stadswijk
Dit Chw bestemmingsplan is van toepassing op het Floriadegebied, inclusief de daarbij behorende deelgebieden Atlantisstrand, Waterhout, Utopia, Weerwatereiland en de strook ten noorden en zuiden van de A6, tot aan bedrijventerrein De Steiger. In het gebied is sprake van twee ontwikkelingen, die elkaar in tijd deels overlappen: de realisatie van de wereldtuinbouwtentoonstelling inclusief bijbehorend vastgoed en de geleidelijke totstandkoming van een groene, gezonde stadswijk.
3.3.1 Floriade Evenement
In september 2012 is Almere door de Nederlandse Tuinbouwraad (NTR) aangewezen voor de organisatie van de Floriade in 2022. Midden in de stad, op de zuidoever van het Weerwater, zal de wereldtuinbouwtentoonstelling Floriade worden georganiseerd. Daarmee vormt de realisatie van dit evenement de eerste ontwikkeling in de context van de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater.
De Floriade van 2022, in het hart van de Nederlandse 'New Town Almere', combineert het beste van twee werelden. Enerzijds de vernieuwingsdrang in de Nederlandse tuinbouwsector op het gebied van bijvoorbeeld productietechnologie, duurzaamheid en gezondheid. Anderzijds het streven van Almere om een 'groene' stad te zijn: aangenaam, gezond, zelfvoorzienend. De combinatie van beide ambities is een Floriade die gaat over vraagstukken die samenhangen met de mondiale verstedelijking, zoals voedselvoorziening, klimaatverandering en energiewinning. Op de Floriade worden oplossingen verkend en ontdekkingen gedaan die bijdragen aan de ontwikkeling van een duurzame stad.
Impressie Floriadeterrein 2022
Van Garden City naar Green City
Almere is een jonge stad op het gewonnen land van de Flevopolder. Het stedenbouwkundig plan is gebaseerd op het tuinstadmodel: verscheidene stadskernen in een groen casco van recreatiegebieden, natuurzones en landbouwgronden. De plannenmakers bedachten een stadsmodel waarin de effecten van het menselijk handelen (economie, landbouw, infrastructuur) zouden samengaan met ecologische en hydrologische systemen. Zo ontstond een stad 'waar het groen en het blauw tot de voordeuren reiken', met het Weerwater als middelpunt: een 'garden city'.
Met de komst van de Floriade is het thema Growing Green Cities centraal komen te staan in de verdere ontwikkeling van Almere. Growing Green Cities verwijst naar een beweging die het leven van stadsbewoners in alle opzichten duurzamer, gezonder en aantrekkelijker moet maken. Almere kan in dit opzicht nog groener worden dan dat zij nu al is: van 'Garden City' naar 'Green City'. Almere groeit, met de Floriade, uit tot een stad die gezond voedsel, schone energie en zuiver water produceert, een stad waar afval als bouwstof wordt hergebruikt en kringlopen gesloten zijn, een stad die uitnodigt tot een gezonde levensstijl, met een rijkdom aan planten en dieren. Almere wil op deze manier graag bijdragen aan oplossingen voor vraagstukken rondom voeding, de groene omgeving, energieproductie en gezondheid: 'feeding, greening, energizing en healthying the city'.
Ruimtelijke structuur
Het Floriadeterrein wordt als een carré (vierkant) vormgegeven en begrensd door een brede boulevard rondom het gebied. De boulevard bakent het bijna 60 hectare grote terrein af en omsluit de verschillende gebieden aan weerszijden van de A6. Aan de boulevard liggen twee entrees: aan de westzijde de hoofdingang en aan de noordzijde een tweede entree voor bezoekers die over de brug vanaf het Lumièrepark of over het Weerwater komen. De boulevard kruist de snelweg over twee brede viaducten.
Ruimtelijke hoofdstructuur Floriadegebied
Tijdens de expositie zullen, binnen dit carré, modeltuinen, paviljoens, de hoofdtentoonstelling maar ook andere (stedelijke) voorzieningen een plekje krijgen in een tapijt van tuinen: het 'arboretum'. Een deel van dit tapijt vormt vervolgens de basis voor een langjarige ontwikkeling van een nieuwe stadswijk.
De Floriade vormt een groene tegenhanger van het stadscentrum. Een groot deel van het bos op het Weerwatereiland en de oevers van het Weerwatereiland en Utopia behouden hun natuurlijke karakter. Aan weerszijden van de verlaagde snelweg worden grondwallen aangelegd, waarbij aan de noordzijde het gebied geleidelijk afloopt naar maaiveld. Hierdoor ontstaat een glooiing in het landschap en een breed panorama naar het Weerwater en de overzijde, waardoor paviljoens en tuinen een extra dimensie krijgen. Naast deze visuele relatie wordt er ook gewerkt aan een programmatische relatie met het stadscentrum. Attracties op het tentoonstellingsterrein vullen bestaande functies in het centrumgebied aan. Voor bezoekers wordt via de 'groene lopers' vanaf het treinstation een route aangegeven richting het Weerwater en de Floriade.
Bereikbaarheid Floriade
Parkeren
Er is uitgegaan van een bezoekersaantal van 2.125.000 bezoekers gedurende de looptijd van het evenement. De bezoekers komen met verschillende vervoersmodaliteiten naar het evenement. Met de term 'modal split' wordt de verdeling van de (personen-)verplaatsingen over de vervoerswijzen (modaliteiten), zoals auto en openbaar vervoer, bedoeld. De uitgangspunten voor de modal split zijn gebaseerd op het Masterplan Floriade. De gegeven modal split is in onderstaande tabel nader uitgesplitst.
Vervoer per... | Percentage |
Auto | 40% |
Touringcar | 20% |
Openbaar vervoer | 35% |
Fiets | 5% |
Totaal | 100% |
Voor het parkeren tijdens het evenement is uitgegaan van locaties die zo dicht mogelijk bij het evenemententerrein liggen. In Bijlage 6 Aanvulling MER zijn de parkeervoorzieningen beschreven. De omgeving biedt voldoende ruimte om de parkeergelegenheid te realiseren. In onderstaande figuur zijn de parkeerplaatsen aangegeven. Door de keuze voor het in de directe omgeving van het evenemententerrein positioneren van de parkeergelegenheid ontstaat de maximale verkeersbelasting rondom het evenemententerrein zelf. De volgende locaties - met elk een capaciteit van circa 1.000 parkeerplaatsen - zijn als uitgangspunt gehanteerd: Oude Waterlandseweg, Veluwsekant, Verlengde Steigerdreef (ook voor personeel), Spanningsveld en Oorweg (waaronder touringcars). Er wordt niet uitgegaan van dubbelbewegingen, omdat bezoekers over het algemeen een gehele dag op het terrein doorbrengen.
3.3.2 Floriade Stadswijk
De erfenis van de wereldtuinbouwtentoonstelling geeft betekenis aan de zuidoever van het Weerwater. Door de ligging van de Floriade in Almere is de potentie van het gebied bovendien optimaal. Het gebied ligt middenin stedelijk gebied met hoogwaardige landschappelijke waarden.
De wereldtuinbouwtentoonstelling vormt de aanzet voor de ontwikkeling van de stadswijk van de toekomst: Almere Floriade. Hiermee ontstaat een binnenstedelijke ontwikkeling aan het Weerwater, een groene tegenhanger voor het 'rode' stadscentrum aan de overkant. Het Weerwatereiland biedt plaats aan ontwikkelingen met een meer natuurlijk karakter. In Floriade Stadswijk komen innovatieve oplossingen voor stad, land en water samen. Voorzieningen op het gebied van onderwijs, leisure, zorg en cultuur ontmoeten elkaar in een groene setting, in combinatie met woon-en werkgebieden. Deze mix van functies versterkt het huidige stadscentrum.
De relatie van het Floriadegebied met het stadshart is meer dan alleen symbolisch. Niet alleen vormt de stadswijk Floriade een groene en natuurlijke tegenhanger van het rode stadscentrum. Ook vormt de brede en carrévormige Floriadeboulevard rondom het gebied (als afbakening van het terrein) een onderdeel van het Rondje Weerwater. Op de boulevard bestaat geen onderscheid tussen voet- of fietspad. Alle gebruikers kunnen zich vrijelijk bewegen. Het Rondje Weerwater zal door het toevoegen van een brug vanaf het Lumièrepark het stadscentrum stevig met de zuidoever van het Weerwater verbinden.
De ligging van Floriade Stadswijk pal aan de A6 zorgt voor een goede vestigingskwaliteit voor (boven-)regionale functies. Langs de snelweg zal hiervoor ruimte worden geboden. Deze grotere gebouwen dragen, evenals het talud langs de A6, bij aan een beperking van het geluid en verbeteren daarmee de verblijfskwaliteit in het achterliggende gebied. Ten zuiden van de A6 wordt de strook met (nationale) kabels en leidingen ingepast.
3.3.3 Atlantisstrand
Het Atlantisstrand is de plek in de stad waar de zuidelijk gelegen groene wiggen van Almere (Kromslootpark-Beginbos-Vroege Vogelbos en Almeerderhout) met het Weerwater verbonden zijn. De relatie tussen deze groengebieden en het Weerwater is essentieel om het Rondje Weerwater als fysieke ruimtelijke drager te kunnen ontwikkelen tot centraal park van de stad. Om de relatie met het Weerwater te benadrukken wordt de zone tussen de toekomstige Schakelwijk en het Floriadeterrein ruimtelijk open gelaten. Opgaande beplanting en bebouwing wordt daarom alleen op zeer beperkte schaal toegestaan.
Atlantisstrand
Het gebied is in de nieuwe situatie minder versnipperd. Dat biedt kansen voor een meer parkachtige invulling van het gebied, waarin tijdelijke functies de levendigheid van het gebied kunnen versterken. Na het evenement Floriade kan het Atlantisstrand weer gebruikt worden voor kleine evenementen. Hier kunnen kleine leisurefuncties, zoals de bestaande kabelwaterskibaan, een plek krijgen.
3.3.4 A6
Met de reconstructie van de A6, conform het Tracébesluit weguitbreiding Schiphol -Amsterdam - Almere, wordt de huidige versnippering en matige kwaliteit van het landschap opgelost. Door de snelweg te verlagen ontstaan goede condities om dit deel van de stad verder te ontwikkelen als onderdeel van het gebied 'Centraal Almere'. Om de betekenis van dit gebied ook voor de weggebruiker te benadrukken worden de viaducten op dit deel van het traject anders vormgegeven dan de overige kunstwerken in het tracé.
De aanpassingen van de lokale infrastructuur, de grondwallen en de landschappelijke inrichting zorgen voor de gewenste basiskwaliteit van het gebied. Hiermee wordt de kwaliteit en uitstraling die gewenst is voor de vestiging van woningen, bedrijven en voorzieningen sterk verbeterd. Het landschap staat ten dienste van een hoge verblijfskwaliteit. Het gebied biedt ruimte om te ontmoeten, te recreëren, te wonen en te werken.
Langs de A6 komen grondwallen van 6 meter hoog, zodat de geluidhinder in het gebied flink afneemt. Het landschap langs de A6 wordt glooiend aangelegd. Op de taluds langs de snelweg is ruimte voor de ontwikkeling van gebouwen met een bovenregionale uitstraling en functie. Deze dragen tegelijkertijd bij aan een verdere verbetering van het geluidklimaat in de achterliggende zones.
De af-en toeritten op de A6 worden in de nieuwe situatie uitgevoerd in twee halve aansluitingen. Deze nieuwe halve aansluitingen sluiten aan de noordzijde aan op een interne hoofdontsluiting voor auto's. Deze ontsluiting biedt kansen voor de vestiging van meer lokaal gerichte voorzieningen. De nieuwe ontsluitingsstructuur voegt zich ruimtelijk naar de orthogonale opzet van de Floriadewijk.
Ontsluitingsstructuur
Ter hoogte van de zuidoever van het Weerwater kruisen drie viaducten de A6. Het meest westelijke viaduct wordt circa 80 meter breed. Op het viaduct wordt een nieuw busstation aangelegd voor lokaal en regionaal busvervoer. Deze vervangt het huidige busstation 't Oor. Voor het fietsverkeer wordt op dit viaduct een vrijliggend fietspad aangelegd. Meer oostelijk komt een viaduct dat alleen geschikt is als fiets-en voetgangersverbinding. Het oostelijke viaduct komt ter hoogte van de huidige fietstunnel Sturmeypoort. Deze vormt de oostelijke toe-en afrit voor de A6. Ook op dit viaduct wordt een vrijliggend fiets- en wandelpad aangelegd.
Hoofdstuk 4 Regels
4.1 Inleiding
In dit Chw bestemmingsplan zijn de regels voor de bestemmingen gekoppeld aan vlakken op de verbeelding. Hierbij is niet de standaard indeling van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) aangehouden, maar is gekozen voor een andere indeling. De regels zijn direct gekoppeld aan vlakken op de digitale verbeelding. Door in de digitale verbeelding van het plan te klikken op een locatie is hierdoor meteen duidelijk welke regels van toepassing zijn. De vlakken zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken:
- 1 Bestemmingsregels;
- 2 Bouwregels;
- 3 Aanlegregels;
- 4 Afwijkingsregels;
- 5 Meldingsregels;
- 6 Wijzigingsregels;
- 7 Overige regels voor de fysieke leefomgeving;
- 8 Algemene regels
- 9 Overgangs- en slotregels.
De Bijlagen bij de regels zijn niet gekoppeld aan de verbeelding, maar zijn gekoppeld aan artikelen in de regels.
In de paragrafen 4.2 tot en met 4.10 is per hoofdstuk omschreven wat de regels zijn en zijn de uitgangspunten voor die regels benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie in de toelichting.
4.2 Bestemmingsregels
4.2.1 Archeologie 1
Binnen het plangebied zijn gebieden aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Op grond van het gemeentelijk beleid (zie Archeologienota en Archeologieverordening, Hoofdstuk 5 Relevantebeleidskaders, Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid en paragraaf 6.11 Archeologie, cultuurhistorie enlandschap) is ter bescherming van deze gebieden de bestemming Archeologie 1 opgenomen. Het gaat hier om gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016 met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (op dekzand en Oude Getijden-afzettingen). Activiteiten en voorzieningen die een bijdrage leveren aan de bescherming en veiligstelling van de te verwachten waarden zijn hier mogelijk.
Naast de regels van Archeologie 1 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Archeologie 1 staan in Artikel 1.
4.2.2 Bos
Voor het bosrijke gebied ten noordoosten van de Floriade is de bestemming Bos opgenomen. Dit gebied heeft een recreatieve en natuurfunctie. Het gebied sluit aan bij het reeds als zodanig bestemde gebied in het bestemmingsplan 'Film, Park, Dans, Verzetswijk en Lumierepak'.
4.2.3 Entreegebied
Voor de entreegebieden ten oosten en ten westen van de Floriade is de bestemming Entreegebied opgenomen. Deze gebieden zijn bedoeld voor activiteiten en voorzieningen die bijdragen aan het tijdelijke evenement Floriade of de stadswijk Floriade. In de regels zijn (niet uitputtend) voorbeelden genoemd zoals parkeren of recreatieve voorzieningen. Ook functies die bijdragen aan het instandhouden en ontwikkelen van de waterhuishouding, natuurlijke waarden en landschappelijke waarden zijn toegestaan. Nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen zijn tevens toegestaan.
Voor evenementen geldt op grond van het gemeentelijk beleid dat deze alleen zijn toegestaan tot een maximum geluidsniveau van 70 dB(A) (zie Nota evenementen in Almere; Hoofdstuk 5 Relevantebeleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten mag namelijk niet meer dan 70 dB (A) bedragen. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een geluiddragend evenement toe te kunnen staan.
Naast de regels van Entreegebied gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemeneregels.
De regels van van de bestemming Entreegebied staan in Artikel 3.
4.2.4 Floriade Brug
Binnen deze bestemming zijn functies voor langzaam verkeer toegestaan, zoals fiets- en voetpaden. Ook activiteiten en voorzieningen die functioneel hiermee zijn verbonden, zijn mogelijk. Met deze bestemming kan er een verbinding worden gerealiseerd tussen het Floriadeterrein en het Lumierepark en ontstaat het 'Klein Rondje Weerwater' van circa 4 kilometer. Deze dwarsverbinding verkort de afstand tussen het Stadscentrum en de Floriade/Zuidoever Weerwater en draagt bij aan de bereikbaarheid, recreatieve en economische ontwikkeling van de Floriade/Zuidoever Weerwater. De aanleg van het Kleine Rondje Weerwater is opgenomen in het Gebiedsontwikkelingsplan Almere Centrum Weerwater en het Masterplan Floriade.
Tevens geldt dat deze bestemming mede gebruikt kan worden voor toegangverlening van hulpverleningsdiensten tot het Floriadeterrein.
De regels van van de bestemming Floriade Brug staan in Artikel 4.
4.2.5 Floriade Evenement
De wereldtentoonstelling ‘Floriade 2022 Growing Green Cities’ verbindt de innovatiekracht van de Nederlandse tuinbouw met de stad. Kennis, producten en technologieën uit de tuinbouwsector zijn nodig om stedelijke vraagstukken op het gebied van voedsel, water, energie en gezondheid van passende antwoorden te voorzien. Het internationale voedselvraagstuk, toch de kerntaak van de Nederlandse tuinbouw en een urgente opgave voor talloze miljoenensteden, staat centraal. De Floriade is een laboratorium en een beleving ineen waar de pracht en kracht van bomen, bloemen en planten centraal staan.
De Floriade is een wereldtuinbouwtentoonstelling waar in een 'living lab' (levend laboratorium) nieuwe technologieën op het gebied van voedselproductie, reststromen, energiewinning, mobiliteit, water en waterzuivering worden onderzocht en toegepast. Binnen de bestemming Floriade Evenement zijn daarom activiteiten en voorzieningen toegestaan die invulling geven aan het 'living lab' of één van de vier thema's van de Floriade: 'Feeding the city', 'Healthying the city, 'Greening the city' en 'Energizing the city'. Het thema Feeding is leidend: vanuit het voedselvraagstuk legt de Floriade relaties met gezondheid (Healthying), het groene welbevinden (Greening) en gesloten kringlopen (Energizing). Bij Feeding the city gaat het er om dat voedselproductie in en om de stad komt. Greening the city betreft het groen als cruciaal onderdeel van een leefbare stad. Energizing the city gaat onder andere om gesloten kringlopen en zelfvoorzienende systemen. Healthying the city omvat het streven naar algeheel welbevinden, gezond voedsel en nieuwe zorgconcepten. Functies die het evenement Floriade ondersteunen zijn ook toegestaan. Voorbeelden hiervoor zijn bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging, dienstverlening, detailhandel, cultuur en ontspanning, sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en stadslandbouw.
Het maximaal aantal bezoekers van het evenement Floriade bedraagt 2.125.000. Daarbij geldt dat het maximaal aantal bezoekende auto's van het evenement Floriade 398.438 en het maximaal aantal bezoekende touringcars van het evenement 13.281 mag bedragen. Van het maximaal aantal bezoekers kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken indien daarbij het maximaal aantal bezoekende auto's en maximaal aantal bezoekende touringscars niet worden overschreden. Dit is mogelijk indien meer bezoekers met het openbaar vervoer naar de Floriade zullen reizen danwel de auto's en touringcars per rit meer bezoekers zullen vervoeren. De afwijkingsbevoegdheid is opgenomen in Artikel76 onder b.
Om concurrentie met de stadscentra te voorkomen zijn grootschalige detailhandel en perifere detailhandel niet toegestaan, conform het gemeentelijk beleid (zie Detailhandelsvisie, Hoofdstuk 5 Relevantebeleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Een supermarkt is ook niet toegestaan. Het gaat dan om detailhandel met een winkelvloeroppervlak van minimaal 500 m². De reden hiervoor is dat het uiteindelijke verzorgingsgebied van de stadswijk Floriade (maximaal 660 woningen) te klein is om een supermarkt rendabel te kunnen exploiteren. Een supermarkt realiseren voor of tijdens het evenement Floriade kan leiden tot uitbreidings- en omkleuringsdruk na het evenement. Het realiseren van detailhandel met een winkelvloeroppervlak kleiner dan 500 m² is wel mogelijk, evenals een markthal van maximaal 2.000 m2, verdeeld in units van maximaal 150 m2.
Voor het evenement Floriade is een voorlopige bestemming Floriade Evenement opgenomen. De regels van deze voorlopige bestemming gelden vanaf de vaststelling van het bestemmingsplan tot aan het einde van het evenement. Dat betekent dat deze bestemming geldt tot 1 november 2022. Daarna geldt de definitieve bestemming Floriade Stadswijk. Op grond van artikel 3.2 Wet ruimtelijke ordening geldt een voorlopige bestemming voor maximaal 5 jaar. Voor dit Chw bestemmingsplan mag op grond van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet de termijn van een voorlopige bestemming maximaal 10 jaar bedragen (zie paragraaf 2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte).
De definitieve bestemming Floriade Stadswijk geldt pas vanaf 1 november 2022. Functies van FloriadeStadswijk kunnen echter al voor die tijd worden toegestaan binnen de voorlopige bestemming FloriadeEvenement. Voorwaarde hiervoor is dan wel dat deze functies geen negatieve invloed mogen hebben op het evenement Floriade. Hieronder wordt verstaan het minder aantrekkelijk maken van het evenement Floriade voor bezoekers of het niet rekening houden met de randvoorwaarden voor een wereldtuinbouwtentoonstelling. Het betreft hier de randvoorwaarden die door de International Association of Horticultural Producers (AIPH) worden gesteld aan een wereldtuinbouwtenstoonstelling categorie A1. Deze randvoorwaarden staan in Bijlage 2 Randvoorwaarden wereldtuinbouwtentoonstelling. De randvoorwaarden zijn richtinggevend voor het evenement. Het gebruik van de term 'rekening houden met' betekent dan ook dat als daar goede redenen voor zijn, afwijken (mits gemotiveerd) is toegestaan.
Niet toegestaan zijn functies die geen invulling geven aan het 'living lab' of één van de vier thema's Feeding, Healthying, Greening en Energizing. Voorbeelden hiervan zijn een risicovolle inrichting, een intensieve veehouderij, een geluidzoneringsplichtige inrichting of een vuurwerkbedrijf.
Binnen de bestemming Floriade Evenement kunnen geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd of wegen worden aangelegd indien wordt voldaan aan de regels van Bijlage 3 Besluit hogere waarden en de daarbij behorende Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone. Voor een nadere uitleg van deze regeling zie paragraaf 6.4 Geluid. De wegen binnen de bestemming Floriade Evenement mogen uit niet meer dan twee rijstroken bestaan. Deze regel is opgenomen omdat hiervan is uitgegaan bij het akoestisch onderzoek.
Op grond van het gemeentelijk beleid is een speelautomatenhal niet toegestaan (zie Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader).
Evenementen zijn toegestaan conform de randvoorwaarden in Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementenFloriade. Hierbij is een onderscheid gemaakt in de periode voorafgaand, tijdens en na het evenement Floriade. Daarnaast is een onderscheid gemaakt tussen een geluiddragend evenement en een niet geluiddragend evenement. De regeling is gebaseerd op het akoestisch onderzoek van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstraak dat is opgenomen in Bijlage 8 Akoestisch onderzoek evenementenFloriade. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een evenement toe te kunnen staan in afwijking van Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade.
Naast de regels van Floriade Evenement gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Floriade Evenement staan in Artikel 5.
4.2.6 Floriade Evenement Rand
In het Weerwater is voor een strook van 135 meter breed ten westen van het Floriadeterrein een voorlopige bestemming Floriade Evenement Rand opgenomen. De regels van deze voorlopige bestemming gelden vanaf de vaststelling van het bestemmingsplan tot aan het einde van het evenement. Dat betekent dat deze bestemming geldt tot 1 november 2022. Daarna geldt de definitieve bestemming Floriade Stadswijk Rand. Op grond van artikel 3.2 Wet ruimtelijke ordening geldt een voorlopige bestemming voor maximaal 5 jaar. Voor dit Chw bestemmingsplan mag op grond van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet de termijn van een voorlopige bestemming maximaal 10 jaar bedragen (zie paragraaf 2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte).
De hoofdfunctie van dit gedeelte van het Weerwater is water. Daarom zijn hier functies toegestaan die bijdragen aan het instandhouden en ontwikkelen van de waterhuishouding en natuurlijke waarden. Ook functies voor het verkeer of vervoer over water zijn mogelijk. Activiteiten en voorzieningen die bijdragen aan de beleving van het water en natuurlijke waarden zijn ook toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn recreatief medegebruik en aanleggelegenheid. Groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn ook mogelijk.
In het gemeentelijk beleid (zie Almere Centrum Weerwater; Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader) is het gebied ten westen van het Floriadeterrein omschreven als 'Fisherman's Wharf'. Binnen dit gebied is een kleinschalig complex van drijvende woningen en ondernemingen voorzien. In de bestemming Floriade Evenement Rand zijn drijvende woningen en ondernemingen toegestaan als onderdeel van Floriade Evenement. Daarnaast zijn ook activiteiten en voorzieningen toegestaan die een bijdrage leveren aan de levendigheid en recreatieve betekenis van dit deel van het Weerwater.
Het maximum aantal woningen en ondernemingen is 60.
Binnen de bestemming Floriade Evenement Rand kunnen geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd indien wordt voldaan aan de regels van Bijlage 3 Besluit hogere waarden en de daarbij behorende Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone. Zie voor een nadere uitleg van deze regeling paragraaf 6.4 Geluid.
Evenementen zijn toegestaan conform de randvoorwaarden in Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementenFloriade. Hierbij is een onderscheid gemaakt in de periode voorafgaand, tijdens en na het evenement Floriade. Daarnaast is een onderscheid gemaakt tussen een geluiddragend evenement en een niet geluiddragend evenement. De regeling is gebaseerd op het akoestisch onderzoek van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek dat is opgenomen in Bijlage 8 Akoestisch onderzoek evenementenFloriade. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een evenement toe te kunnen staan in afwijking van Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade.
Naast de regels van Floriade Evenement Rand gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Floriade Evenement Rand staan in Artikel 6.
4.2.7 Floriade Jachthaven
De bestaande jachthaven Haddock Watersport aan het Archerpad 8 heeft de bestemming FloriadeJachthaven. Activiteiten en voorzieningen ten behoeve van een jachthaven zijn hier toegestaan. Het gaat hier bijvoorbeeld om watersportgebonden activiteiten en horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staatvan Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. Binnen de bestemming zijn toegestaan: 450 ligplaatsen, waarvan maximaal 12 woonschepen, 2 blokhutten en 2 bedrijfswoningen. In Bijlage 15 Bestuurlijke lus wordt nader ingegaan op het bestemmingsvlak en de functies van de jachthaven.
Tevens zijn functies voor waterhuishouding, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen toegestaan.
Voor de voorzieningen geldt dat permanente bewoning niet is toegestaan.
Naast de regels van Floriade Jachthaven gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Floriade Jachthaven staan in Artikel 7.
4.2.8 Floriade Stadswijk
Voor de stadswijk Floriade is een definitieve bestemming Floriade Stadswijk opgenomen. De regels van deze definitieve bestemming gelden vanaf het einde van het evenement Floriade. Dat betekent dat deze bestemming geldt vanaf 1 november 2022. Op grond van artikel 3.1 lid 2 Wet ruimtelijke ordening moet de bestemming van gronden en de daarvoor gestelde regels binnen een periode van 10 jaar opnieuw worden vastgesteld (gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan). Voor dit Chw bestemmingsplan geldt op grond van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet dat deze termijn 20 jaar bedraagt in plaats van 10 jaar (zie paragraaf 2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte).
Net als bij de voorlopige bestemming Floriade Evenement is de bestemming Floriade Stadswijk een living lab (levend laboratorium) waarin nieuwe technologieën op het gebied van voedselproductie, reststromen, energiewinning, mobiliteit, water en waterzuivering worden onderzocht en toegepast. Activiteiten en voorzieningen die invulling geven aan het living lab of aan één van de vier thema's van de Floriade zijn toegestaan: Feeding the City, Healthying the City, Greening the City of Energizing the City. Functies die bij een stadswijk horen zijn ook toegestaan, zoals wonen, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, bedrijven en horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging, detailhandel, dienstverlening, cultuur en ontspanning, sportvoorzieningen, speelvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en ondergeschikte workshops.
Er mogen binnen de bestemming maximaal 600 woningen worden gerealiseerd.
Niet toegestaan zijn activiteiten en voorzieningen die geen invulling geven aan het 'living lab' of één van de vier thema's Feeding, Healthying, Greening en Energizing. Voorbeelden hiervan zijn een risicovolleinrichting, een intensieve veehouderij, een geluidzoneringsplichtige inrichting of een vuurwerkbedrijf.
Binnen de bestemming Floriade Stadswijk kunnen geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd of wegen worden aangelegd indien wordt voldaan aan de regels van Bijlage 3 Besluit hogere waarden en de daarbij behorende Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone. Voor een nadere uitleg van deze regeling zie paragraaf 6.4 Geluid. Bij de aanleg van nieuwe wegen binnen de bestemming Floriade Stadswijk mag geen onaanvaardbare akoestische situatie ontstaan.
In totaal mag binnen de bestemming Floriade Stadswijk maximaal 47.000 m² brutovloeroppervlak worden gerealiseerd voor bedrijven en voorzieningen. Voor dit maximum oppervlak zijn de effecten onderzocht in Bijlage 5 Milieueffectrapport.
Om concurrentie met de stadscentra te voorkomen zijn grootschalige detailhandel en perifere detailhandel niet toegestaan, conform het gemeentelijk beleid (zie Detailhandelsvisie, Hoofdstuk 5 Relevantebeleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Een supermarkt (met een winkelvloeroppervlak van ten minste 500 m²) is ook niet toegestaan omdat het primaire verzorgingsgebied (maximaal 660 woningen) te klein is om een supermarkt rendabel te kunnen exploiteren. Kleinschalige winkels tot 300 m² winkelvloeroppervlak zijn wel mogelijk. Het samenvoegen van aaneengesloten panden is mogelijk, indien het winkelvloeroppervlak daardoor niet groter wordt dan 500 m². In totaal is maximaal 2.000 m² winkelvloeroppervlak detailhandel toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat er een grootschalige concentratie van kleinschalige winkeleenheden ontstaat.
Kantoren zijn toegestaan tot een maximum van 3.500 m² brutovloeroppervlak per vestiging. De reden hiervoor is dat in Almere voldoende aanbod is voor grote kantoorgebouwen (5.000 - 10.000 m²) en kleine kantoorpanden (100 - 2.000 m²), maar dat het middensegment is ondervertegenwoordigd. FloriadeStadswijk kan als snelweglocatie voor dit segment een aanvulling betekenen voor de stad. In artikel 76 onder g is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om kantoren tot maximaal 4.000 m² brutovloeroppervlak per vestiging toe te staan. Voor het totale plangebied geldt dat een maximum brutovloeroppervlak van 11.750 m2 aan kantoor is toegestaan.
Op grond van het gemeentelijk beleid is een speelautomatenhal niet toegestaan (zie Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader).
Evenementen zijn toegestaan conform de randvoorwaarden in Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementenFloriade. Hierbij is een onderscheid gemaakt in de periode voorafgaand, tijdens en na het evenement Floriade. Daarnaast is een onderscheid gemaakt tussen een geluiddragend evenement en een niet geluiddragend evenement. De regeling is gebaseerd op het akoestisch onderzoek van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek dat is opgenomen in Bijlage 8 Akoestisch onderzoek evenementenFloriade. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een evenement toe te kunnen staan in afwijking van Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade.
Een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn mogelijk als voldaan wordt aan de voorwaarden uit het gemeentelijk beleid (zie Beleidsnota kleine bouw 2008 en Detailhandelsvisie 2014; Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 8 onder e sub 9. De bouw- en gebruiksmogelijkheden voor woningen zijn ook van toepassing op aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Hierna wordt ingegaan op de regelingvoor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis.
Werken binnen de bestemming wonen
De maatschappij wijzigt continu, waaronder ook de manier van werken. Was het vroeger gebruikelijker om naar een kantoor of bedrijf te gaan om te gaan werken (scheiding van functies), is er naar de huidige maatschappelijke inzichten meer behoefte aan flexibiliteit en thuiswerken (functiemenging). Redenen hiervoor zijn de betere communicatiemiddelen (mobiel, internet), fileproblemen, meer tweeverdieners en de meer flexibele combinatie van werken en zorg voor het gezin. Almere wil hierin meegaan en ruimte bieden aan het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. De ambitie is om Almere te ontwikkelen tot een aantrekkelijke, vitale stad met voldoende werkgelegenheid voor alle inwoners, met krachtige economische activiteiten en ontwikkelingsruimte voor nieuwe initiatieven. Bedrijvigheid aan huis levert ook een bijdrage aan de leefbaarheid in een woonomgeving. Doel is ruimte te bieden aan diverse typen werkmilieus en voldoende flexibiliteit te geven. Daarom worden in Almere beroepen en bedrijven aan huis over het algemeen onder bepaalde voorwaarden als passend binnen de woonfunctie beschouwd.
Beroepen en bedrijven aan huis kunnen in twee categorieën worden onderverdeeld:
- 1. Vrije beroepen
Volgens vaste jurisprudentie is het uitoefenen van vrije beroepen in een woning in overeenstemming met een woonbestemming. Dit is dus bij recht toegestaan; een afwijkingsprocedure is niet nodig. Reden is dat het uitoefenen van een vrij beroep in een woning niet ongebruikelijk is en dat daardoor aan het woonkarakter geen afbreuk wordt gedaan zolang de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt, dat wil zeggen dat de woning voor minimaal 2/3 deel voor wonen wordt gebruikt en dus het beroepsmatig gebruik zich beperkt tot een vloeroppervlak van maximaal 1/3. Het gaat om de traditionele beroepspraktijken aan huis: dienstverlening, geleverd door professionals met een academische of vergelijkbare hogere beroepsopleiding, zoals een notaris, een huisarts, een tandarts, een dierenarts, makelaar, accountant of psycholoog.
- 2. Aan-huis-verbonden-beroep en bedrijfsmatige activiteiten aan huis
Andere beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn niet gelijk te stellen met vrije beroepen. Echter gelet op de inleiding hierboven zijn die tot een bepaalde omvang ook bij recht toegestaan binnen de woonbestemming. Bepalend is in hoeverre een beroep of bedrijf aan huis nog te rijmen is met de woonfunctie. Daarbij is de ruimtelijke uitstraling van dat gebruik van belang gelet op de aard, omvang en intensiteit van dat gebruik. In de begripsbepalingen van de planregels is opgenomen dat bij de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis de woonfunctie primair moet blijven en de ruimtelijke uitstraling van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in overeenstemming dient te zijn met die woonfunctie. Verder is in de planregels opgenomen dat de omvang van het beroep of bedrijf is beperkt tot maximaal 33% van het oppervlak van de woning (net als bij een vrij beroep), moet er zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dient het beroep of bedrijf door de bewoner van die woning te worden uitgeoefend. Bepaalde vormen van beroep of bedrijf die niet passend zijn binnen de woonbestemming zijn expliciet uitgesloten in de planregels: horeca, catering, seksinrichtingen en munitie- of vuurwerkopslag. Onder deze concrete voorwaarden is het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis ruimtelijk aanvaardbaar en passend binnen de woonbestemming. Deze voorwaarden waarborgen namelijk het kleinschalige karakter van deze activiteiten (ondergeschikt aan de woonfunctie en geen overlast voor de omgeving), zodat deze verenigbaar zijn in een woonmilieu.
Met een afwijkingsbevoegdheid (artikel 76 onder i) kan meegewerkt worden aan een verruiming van het oppervlak voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis tot maximaal 50%, mits dit niet leidt tot afbreuk van het woonkarakter en er geen nadelige invloed is op de normale afwikkeling van het verkeer. Ook kan met deze afwijking toestemming worden gegeven voor de vestiging van een bed & breakfast in een woning onder de extra voorwaarde dat het gaat om maximaal 5 gasten tegelijk.
In de onderstaande niet limitatieve lijst is een aantal voorbeelden van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis opgesomd, waaraan kan worden gedacht:
Omschrijving | Voorwaarden/toelichting |
Vrije beroepen | bijvoorbeeld notaris, huisarts, tandarts, accountant |
Uitgeverijen | Kantoren |
Grafische afwerking | |
Reproductiebedrijven opgenomen media | |
Vervaardiging van sieraden e.d. | |
Reparatie t.b.v. particulieren | bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder |
Reisorganisaties | |
Verzekeringsbedrijf/kantoor | |
Verhuur van en handel in onroerend goed | |
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. | |
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | |
Hoveniersbedrijven | Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn. |
Meubel- en woningstoffeerderijen | |
Cursussen | |
Workshops | |
Internetbedrijven / e-commerce | Max 25 m² v.v.o. verkoop aan huis of afhaalpunt |
Kantoor algemeen | |
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures | |
Bed&breakfast | Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een woning door reizigers/ vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. Ten hoogste 5 gasten tegelijk zijn mogelijk. Ook moet de woning wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen. |
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven | Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie. |
Wassalons en wasserettes | Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleveren van kleding. |
Kappers | |
Buiten de hierboven genoemde gevallen | Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten |
Naast de regels van Floriade Stadswijk gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Floriade Stadswijk staan in Artikel 8.
4.2.9 Floriade Stadswijk Rand
In het Weerwater is voor een strook van 135 meter breed ten westen van het Floriadeterrein een definitieve bestemming Floriade Stadswijk Rand opgenomen. De regels van deze definitieve bestemming gelden vanaf het einde van het evenement Floriade. Dat betekent dat deze bestemming geldt vanaf 1 november 2022. Op grond van artikel 3.1 lid 2 Wet ruimtelijke ordening moet de bestemming van gronden en de daarvoor gestelde regels binnen een periode van 10 jaar opnieuw worden vastgesteld (gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan). Voor dit Chw bestemmingsplan geldt op grond van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet dat deze termijn 20 jaar bedraagt in plaats van 10 jaar (zie paragraaf 2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte).
De hoofdfunctie van dit gedeelte van het Weerwater is water. Daarom zijn hier functies toegestaan die bijdragen aan het instandhouden en ontwikkelen van de waterhuishouding en natuurlijke waarden. Ook functies voor het verkeer of vervoer over water zijn mogelijk. Activiteiten en voorzieningen die bijdragen aan de beleving van het water en natuurlijke waarden zijn ook toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn recreatief medegebruik en aanleggelegenheid. Groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn ook mogelijk.
In het gemeentelijk beleid (zie Almere Centrum Weerwater; Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader) is het gebied ten westen van het Floriadeterrein omschreven als 'Fisherman's Wharf'. Binnen dit gebied is een kleinschalig complex van drijvende woningen en ondernemingen voorzien. In de bestemming Floriade Stadswijk Rand zijn drijvende woningen en ondernemingen toegestaan als onderdeel van Floriade Stadswijk. Daarnaast zijn ook activiteiten en voorzieningen toegestaan die een bijdrage leveren aan de levendigheid en recreatieve betekenis van dit deel van het Weerwater.
Het maximum aantal woningen en ondernemingen is 60.
Binnen de bestemming Floriade Stadswijk Rand kunnen geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd indien wordt voldaan aan de regels van Bijlage 3 Besluit hogere waarden en de daarbij behorende Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone. Zie voor een nadere uitleg van deze regeling paragraaf 6.4 Geluid.
Evenementen zijn toegestaan conform de randvoorwaarden in Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementenFloriade. Hierbij is een onderscheid gemaakt in de periode voorafgaand, tijdens en na het evenement Floriade. Daarnaast is een onderscheid gemaakt tussen een geluiddragend evenement en een niet geluiddragend evenement. De regeling is gebaseerd op het akoestisch onderzoek van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek dat is opgenomen in Bijlage 8 Akoestisch onderzoek evenementenFloriade. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een evenement toe te kunnen staan in afwijking van Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade.
Een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn mogelijk als voldaan wordt aan de voorwaarden uit het gemeentelijk beleid (zie Beleidsnota kleine bouw 2008 en Detailhandelsvisie 2014; Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 9 onder e sub 4. De bouw- en gebruiksmogelijkheden voor woningen zijn ook van toepassing op aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Hierna wordt ingegaan op de regelingvoor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis.
Werken binnen de bestemming wonen
De maatschappij wijzigt continu, waaronder ook de manier van werken. Was het vroeger gebruikelijker om naar een kantoor of bedrijf te gaan om te gaan werken (scheiding van functies), is er naar de huidige maatschappelijke inzichten meer behoefte aan flexibiliteit en thuiswerken (functiemenging). Redenen hiervoor zijn de betere communicatiemiddelen (mobiel, internet), fileproblemen, meer tweeverdieners en de meer flexibele combinatie van werken en zorg voor het gezin. Almere wil hierin meegaan en ruimte bieden aan het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. De ambitie is om Almere te ontwikkelen tot een aantrekkelijke, vitale stad met voldoende werkgelegenheid voor alle inwoners, met krachtige economische activiteiten en ontwikkelingsruimte voor nieuwe initiatieven. Bedrijvigheid aan huis levert ook een bijdrage aan de leefbaarheid in een woonomgeving. Doel is ruimte te bieden aan diverse typen werkmilieus en voldoende flexibiliteit te geven. Daarom worden in Almere beroepen en bedrijven aan huis over het algemeen onder bepaalde voorwaarden als passend binnen de woonfunctie beschouwd.
Beroepen en bedrijven aan huis kunnen in twee categorieën worden onderverdeeld:
- 1. Vrije beroepen
Volgens vaste jurisprudentie is het uitoefenen van vrije beroepen in een woning in overeenstemming met een woonbestemming. Dit is dus bij recht toegestaan; een afwijkingsprocedure is niet nodig. Reden is dat het uitoefenen van een vrij beroep in een woning niet ongebruikelijk is en dat daardoor aan het woonkarakter geen afbreuk wordt gedaan zolang de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt, dat wil zeggen dat de woning voor minimaal 2/3 deel voor wonen wordt gebruikt en dus het beroepsmatig gebruik zich beperkt tot een vloeroppervlak van maximaal 1/3. Het gaat om de traditionele beroepspraktijken aan huis: dienstverlening, geleverd door professionals met een academische of vergelijkbare hogere beroepsopleiding, zoals een notaris, een huisarts, een tandarts, een dierenarts, makelaar, accountant of psycholoog.
- 2. Aan-huis-verbonden-beroep en bedrijfsmatige activiteiten aan huis
Andere beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn niet gelijk te stellen met vrije beroepen. Echter gelet op de inleiding hierboven zijn die tot een bepaalde omvang ook bij recht toegestaan binnen de woonbestemming. Bepalend is in hoeverre een beroep of bedrijf aan huis nog te rijmen is met de woonfunctie. Daarbij is de ruimtelijke uitstraling van dat gebruik van belang gelet op de aard, omvang en intensiteit van dat gebruik. In de begripsbepalingen van de planregels is opgenomen dat bij de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis de woonfunctie primair moet blijven en de ruimtelijke uitstraling van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in overeenstemming dient te zijn met die woonfunctie. Verder is in de planregels opgenomen dat de omvang van het beroep of bedrijf is beperkt tot maximaal 33% van het oppervlak van de woning (net als bij een vrij beroep), moet er zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dient het beroep of bedrijf door de bewoner van die woning te worden uitgeoefend. Bepaalde vormen van beroep of bedrijf die niet passend zijn binnen de woonbestemming zijn expliciet uitgesloten in de planregels: horeca, catering, seksinrichtingen en munitie- of vuurwerkopslag. Onder deze concrete voorwaarden is het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis ruimtelijk aanvaardbaar en passend binnen de woonbestemming. Deze voorwaarden waarborgen namelijk het kleinschalige karakter van deze activiteiten (ondergeschikt aan de woonfunctie en geen overlast voor de omgeving), zodat deze verenigbaar zijn in een woonmilieu.
Met een afwijkingsbevoegdheid (artikel 76 onder i) kan meegewerkt worden aan een verruiming van het oppervlak voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis tot maximaal 50%, mits dit niet leidt tot afbreuk van het woonkarakter en er geen nadelige invloed is op de normale afwikkeling van het verkeer. Ook kan met deze afwijking toestemming worden gegeven voor de vestiging van een bed & breakfast in een woning onder de extra voorwaarde dat het gaat om maximaal 5 gasten tegelijk.
In de onderstaande niet limitatieve lijst is een aantal voorbeelden van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis opgesomd, waaraan kan worden gedacht:
Omschrijving | Voorwaarden/toelichting |
Vrije beroepen | bijvoorbeeld notaris, huisarts, tandarts, accountant |
Uitgeverijen | Kantoren |
Grafische afwerking | |
Reproductiebedrijven opgenomen media | |
Vervaardiging van sieraden e.d. | |
Reparatie t.b.v. particulieren | bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder |
Reisorganisaties | |
Verzekeringsbedrijf/kantoor | |
Verhuur van en handel in onroerend goed | |
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. | |
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | |
Hoveniersbedrijven | Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn. |
Meubel- en woningstoffeerderijen | |
Cursussen | |
Workshops | |
Internetbedrijven / e-commerce | Max 25 m² v.v.o. verkoop aan huis of afhaalpunt |
Kantoor algemeen | |
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures | |
Bed&breakfast | Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een woning door reizigers/ vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. Ten hoogste 5 gasten tegelijk zijn mogelijk. Ook moet de woning wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen. |
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven | Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie. |
Wassalons en wasserettes | Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleveren van kleding. |
Kappers | |
Buiten de hierboven genoemde gevallen | Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten |
Naast de regels van Floriade Stadswijk Rand gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Floriade Stadswijk Rand staan in Artikel 9.
4.2.10 Gasleiding
Voor de aardgastransportleiding in het zuiden van het plangebied is de bestemming Gasleiding opgenomen. De bestemming Gasleiding ligt op 4 meter aan weerszijden van de leiding. Ondergrondse leidingen voor het transport van gas met de daarbij behorende belemmeringenstrook zijn hier toegestaan. Ook activiteiten en voorzieningen die een bijdrage leveren aan het transport van gas via deze leidingen zijn toegestaan. Om de bereikbaarheid van de gasleidingen te kunnen garanderen, is permanente opslag van goederen hier niet toegestaan.
De regels van Gasleiding gelden primair ten opzichte van andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Gasleiding staan in Artikel 10.
4.2.11 Groen
De bestemming Groen is van toepassing op structurele groengebieden in het plangebied. Het betreft het noordelijk en oostelijk deel van het Weerwatereiland, een deel van het Lumièrestrand en Lumièrepark en de eilanden van de hoogspanningsmasten in het Weerwater. Binnen deze bestemming zijn functies toegestaan die een bijdrage leveren aan het instandhouden en ontwikkelen van de groenstructuur, landschappelijke waarden en natuurlijke waarden. Ook activiteiten en voorzieningen die een bijdrage leveren aan de groenstructuur, landschappelijke waarden en natuurlijke waarden zijn toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn recreatief medegebruik en speelvoorzieningen. Functies voor waterhuishouding en nutsvoorzieningen kunnen ook worden gerealiseerd.
Het gebruik dat niet past bij de groenvoorzieningen is niet toegestaan. Het betreft bijvoorbeeld het opslaan of stallen van goederen en voer- of vaartuigen of het storten van afvalstoffen.
Voor evenementen geldt op grond van het gemeentelijk beleid dat deze alleen zijn toegestaan tot een maximum geluidsniveau van 70 dB(A) (zie Nota evenementen in Almere; Hoofdstuk 5 Relevantebeleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten mag namelijk niet meer dan 70 dB (A) bedragen. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een geluiddragend evenement toe te kunnen staan.
Naast de regels van Groen gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Groen staan in Artikel 11.
4.2.12 Hinderzone Bedrijf
Voor de jachthaven en in een zone van 30 meter rondom de jachthaven is een bestemming HinderzoneBedrijf opgenomen. Binnen deze bestemming is het gebruik van gebouwen als woning of andere milieugevoelige functies niet toegestaan. In paragraaf 6.15 Bedrijven en milieuzonering en Bijlage 15Bestuurlijke lus wordt nader ingegaan op deze hinderzone.
4.2.13 Hoogspanningsverbinding
Voor de bovengrondse hoogspanningsverbinding van 380 kV (kilovolt) in het noorden van het plangebied en de bijbehorende belemmeringenstrook is de bestemming Hoogspanningsverbinding opgenomen. De bestemming ligt op 36 meter aan weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbinding. Binnen deze bestemming zijn activiteiten en voorzieningen toegestaan die een bijdrage leveren aan het transport van elektriciteit via de hoogspanningsverbinding.
Om de toegankelijkheid van de hoogspanningsverbinding te kunnen garanderen, is permanente opslag van goederen hier niet toegestaan.
De regels van Hoogspanningsverbinding gelden primair ten opzichte van andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Hoogspanningsverbinding staan in Artikel 13.
4.2.14 Horeca 1
Voor het bestaande restaurant op het perceel Bergsmapad 1 (View) is de bestemming Horeca 1 opgenomen. Binnen deze bestemming is horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat vanBedrijfsactiviteiten - Functiemenging toegestaan. Ook activiteiten en voorzieningen die functioneel zijn verbonden met de horeca zijn toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn terrassen, parkeervoorzieningen en reclameobjecten. Daarnaast zijn functies voor de waterhuishouding, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen ook toegestaan.
Voor evenementen geldt op grond van het gemeentelijk beleid dat deze alleen zijn toegestaan tot een maximum geluidsniveau van 70 dB(A) (zie Nota evenementen in Almere; Hoofdstuk 5 Relevantebeleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten mag namelijk niet meer dan 70 dB (A) bedragen. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een geluiddragend evenement toe te kunnen staan.
Naast de regels van Horeca 1 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemeneregels.
De regels van de bestemming Horeca 1 staan in Artikel 14.
4.2.15 Horeca 2
Voor het bestaande restaurant op het perceel Oorweg 7 (McDonald's) is de bestemming Horeca 2 opgenomen. Binnen deze bestemming is horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat vanBedrijfsactiviteiten - Functiemenging toegestaan. Ook activiteiten en voorzieningen die functioneel zijn verbonden met de horeca zijn toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn terrassen, parkeervoorzieningen en reclameobjecten. Daarnaast zijn functies voor de waterhuishouding, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen ook toegestaan.
Voor evenementen geldt op grond van het gemeentelijk beleid dat deze alleen zijn toegestaan tot een maximum geluidsniveau van 70 dB(A) (zie Nota evenementen in Almere; Hoofdstuk 5 Relevantebeleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten mag namelijk niet meer dan 70 dB (A) bedragen. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een geluiddragend evenement toe te kunnen staan.
Naast de regels van Horeca 2 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemeneregels.
De regels van de bestemming Horeca 2 staan in Artikel 15.
4.2.16 Horeca 3
Voor het bestaande restaurant op het perceel Oorweg 3 (Onderweg) is de bestemming Horeca 3 opgenomen. Binnen deze bestemming is alleen horeca tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat vanBedrijfsactiviteiten - Functiemenging toegestaan. Ook activiteiten en voorzieningen die functioneel zijn verbonden met de horeca zijn toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn terrassen, parkeervoorzieningen en reclameobjecten. Daarnaast zijn functies voor de waterhuishouding, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen ook toegestaan.
Voor evenementen geldt op grond van het gemeentelijk beleid dat deze alleen zijn toegestaan tot een maximum geluidsniveau van 70 dB(A) (zie Nota evenementen in Almere; Hoofdstuk 5 Relevantebeleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten mag namelijk niet meer dan 70 dB (A) bedragen. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een geluiddragend evenement toe te kunnen staan.
Naast de regels van Horeca 3 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemeneregels.
De regels van de bestemming Horeca 3 staan in Artikel 16.
4.2.17 Leidingstrook
Voor de leidingenstrook in het zuiden van het plangebied is de bestemming Leidingstrook opgenomen. Binnen deze strook liggen leidingen voor het transport van gas, water Ondergrondse leidingen voor het transport van zijn hier toegestaan. Ook activiteiten en voorzieningen die een bijdrage leveren aan het transport via deze leidingen zijn toegestaan. Om de bereikbaarheid van de leidingen te kunnen garanderen, is permanente opslag van goederen hier niet toegestaan.
De regels van Leidingstrook gelden primair ten opzichte van andere Bestemmingsregels en Algemeneregels.
De regels van de bestemming Leidingstrook staan in Artikel 17.
4.2.18 Recreatie
In het kader van het programma voor het 'Rondje Weerwater' is een recreatief punt met ondergeschikte horeca mogelijk gemaakt aan het Atlantisstrand. Binnen deze bestemming zijn toegestaan: dagrecreatie, sport- en speelvoorzieningen, ondergeschikte horeca op land (tot maximaal 150 m2), voet- en fietspaden, nutsvoorzieningen en voorzieningen voor ontsluiting van het gebied.
In de visie '360° Rondje Weerwater; Programmatische visie, identiteit en inrichtingsplan' is beoogd om langs de oevers en langs het Rondje Weerwater diverse programma's en activiteiten toe te voegen. In de visie is aangegeven dat in deelgebied 'Strand' (Zuidoever) de focus ligt op het versterken van de mogelijkheden voor het strandgebruik en leisure. Verder zijn in de visie 'ankerpunten' aangegeven die kunnen worden ingevuld met een programma. Binnen de ankerpunten is ruimte voor initiatieven uit de stad en de regio. In de visie is bij het Atlantisstrand een ankerpunt opgenomen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare
milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan een kleinere richtafstand worden aangehouden. Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan kan als een gemengd gebied worden aangemerkt. De Floriade en omgeving is namelijk een gebied waar een menging van woon- en werkfuncties wenselijk wordt geacht omdat dit de levendigheid van de omgeving ten goede kan komen. Op grond van de VNG brochure gelden de volgende richtafstanden tot gevoelige bestemmingen:
- tennisbanen (met verlichting): 30 meter;
- veldsportcomplex (met verlichting): 30 meter;
- zwembad (niet overdekt): 100 meter;
- restaurants, cafetaria's, cafés, bars: 0 meter.
De kortste afstand van het bestemmingsvlak voor Recreatie tot de dichtstbijzijnde woningen is circa 340 meter. De kortste afstand tot de locatie waar op grond van het bestemmingsplan nieuwe (drijvende) woningen kunnen worden gerealiseerd is 100 meter. In de directe omgeving van de locatie is bovendien voldoende ruimte beschikbaar voor het realiseren van parkeerplaatsen.
De regels van de bestemming Recreatie staan in Artikel 18.
4.2.19 Veiligheidszone Hoogspanningsverbinding
Voor de bovengrondse hoogspanningsverbinding van 380 kV (kilovolt) in het noorden van het plangebied is ook de bestemming Veiligheidszone Hoogspanningsverbinding opgenomen. Deze zone bedraagt 140 meter aan weerszijden van de hoogspanningsverbinding. Binnen de bestemming VeiligheidszoneHoogspanningsverbinding is het gebruik van gronden en bouwwerken voor langdurig verblijf van kinderen tot 15 jaar, zoals woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen met daarbij behorende tuinen/erven en buitenruimten zoals speelplaatsen bij een school, niet toegestaan.
In een bestemmingsplan moet bij nieuwe situaties zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, vermeden worden dat gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone van 0,4 microTesla van de hoogspanningsverbinding komen te liggen. Dit volgt uit het advies van het ministerie van VROM uit 2005 en een toelichtende brief van 2008. In de brieven van 2005 en 2008 is toegelicht dat bestemmingen waar kinderen (tot 15 jaar) langdurig kunnen verblijven worden aangemerkt als gevoelig. Het gaat hierbij specifiek om woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. "Zoveel als redelijkerwijs mogelijk" houdt in dat er een zorgvuldige afweging dient plaats te vinden tussen voor- en nadelen van het besluit en dat de specifieke lokale omstandigheden ertoe kunnen leiden dat er besloten wordt om dergelijke functies toch binnen de zone toe te staan. Voor een nadere uitleg zie paragraaf 6.6 Externe veiligheid en het onderdeel Externe veiligheid in Bijlage 5 Milieueffectrapport.
Naast de regels van Veiligheidszone Hoogspanningsverbinding gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Veiligheidszone Hoogspanningsverbinding staan in Artikel 19.
4.2.20 Veiligheidszone Propaantank 1
In het plangebied zijn op 4 locaties propaantanks aanwezig: Oorweg 3, Bergsmapad 1, Archerpad 6 en Archerpad 8. Voor deze propaantanks is een veiligheidszone van 50 meter aangehouden waarbinnen geen kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object is toegestaan. Voor een nadere uitleg zie paragraaf 6.6Externe veiligheid en het onderdeel Externe veiligheid in Bijlage 5 Milieueffectrapport.
Naast de regels van Veiligheidszone Propaantank 1 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Veiligheidszone Propaantank 1 staan in Artikel 20.
4.2.21 Veiligheidszone Propaantank 2
Rondom de 4 locaties met de bestemming Veiligheidszone Propaantank 1 is een zone van 50 tot 105 meter aangehouden waarbinnen burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Het gaat hier om nadere eisen zoals bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub d van de Wet ruimtelijke ordening. Nadere eisen kunnen worden gesteld aan:
- de situering van gebouwen;
- de inrichting van terreinen;
- het ontwerp van gebouwplattegronden of de indeling van gebouwen;
- de plaats, de afmeting en de inrichting van vluchtroutes en nooduitgangen.
Het is nodig om advies in te winnen van Brandweer Flevoland en de brandpreventiemedewerkers van de gemeente Almere, voordat nadere eisen kunnen worden gesteld.
Voor een nadere uitleg zie paragraaf 6.6 Externe veiligheid en het onderdeel Externe veiligheid in Bijlage5 Milieueffectrapport.
Naast de regels van Veiligheidszone Propaantank 2 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Veiligheidszone Propaantank 2 staan in Artikel 21.
4.2.22 Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1
Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A6 zijn veiligheidszones opgenomen. De bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1 geldt voor een zone vanaf de rand van de snelweg tot 30 meter van deze rand. Binnen deze bestemming is een kwetsbaar object of een beperkt kwetsbaar object niet toegestaan. In artikel 76 sub g is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om toch een kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object te kunnen realiseren. Voor een nadere uitleg zie paragraaf 6.6 Externe veiligheid en het onderdeel Externe veiligheid in Bijlage 5 Milieueffectrapport.
Naast de regels van Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1 staan in Artikel 22.
4.2.23 Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2
Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A6 zijn veiligheidszones opgenomen. De bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2 geldt voor een zone van 30 meter vanaf de rand van de snelweg tot 80 meter van deze rand. Binnen deze bestemming is een kwetsbaar object of een beperktkwetsbaar object niet toegestaan. In artikel 76 sub h is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om toch een kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object te kunnen realiseren. Voor een nadere uitleg zie paragraaf 6.6 Externe veiligheid en het onderdeel Externe veiligheid in Bijlage 5 Milieueffectrapport.
Naast de regels van Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2 staan in Artikel 23.
4.2.24 Veiligheidszone vervoer gevaalijke stoffen 3
Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A6 zijn veiligheidszones opgenomen. De bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 3 geldt voor een zone van 80 meter vanaf de rand van de snelweg tot 200 meter van deze rand. Binnen deze zone kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Het gaat hier om nadere eisen zoals bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub d van de Wet ruimtelijke ordening. Nadere eisen kunnen worden gesteld aan:
- de situering van gebouwen;
- de inrichting van terreinen;
- het ontwerp van gebouwplattegronden of de indeling van gebouwen;
- de plaats, de afmeting en de inrichting van vluchtroutes en nooduitgangen.
Het is nodig om advies in te winnen van Brandweer Flevoland en de brandpreventiemedewerkers van de gemeente Almere, voordat nadere eisen kunnen worden gesteld.
Voor een nadere uitleg zie paragraaf 6.6 Externe veiligheid en het onderdeel Externe veiligheid in Bijlage5 Milieueffectrapport.
Naast de regels van Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 3 gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 3 staan in Artikel 24.
4.2.25 Verenigingsleven
Voor de bestaande verenigingen op het perceel De Steiger 78 is de bestemming Verenigingsleven opgenomen. Binnen deze bestemming zijn alleen activiteiten en voorzieningen voor verenigingsleven toegestaan. Deze bestemming is conform de bestemming voor dit perceel in het bestemmingsplan 'Onderliggend wegennet'.
Naast de regels van Verenigingsleven gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Verenigingsleven staan in Artikel 25.
4.2.26 Verkeer
Voor de A6 en het onderliggend wegennet is de bestemming Verkeer opgenomen. Deze bestemming is nagenoeg gelijk aan de bestemming 'Verkeer' voor de A6 en het onderliggend wegennet in de bestemmingsplannen 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring' en 'Onderliggend wegennet'. Op plekken waar geen wegen worden aangelegd, is de bestemming 'Verkeer' gewijzigd ten behoeve van de bestemmingen Floriade Evenement en Floriade Stadswijk.
Binnen de bestemming Verkeer zijn functies toegestaan zoals (autosnel)wegen, busbanen en fiets- en voetpaden. Activiteiten en voorzieningen die functioneel zijn verbonden met het verkeer zijn ook toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn bermen en geluidwerende voorzieningen. Ook functies voor de waterhuishouding, nutsvoorzieningen en groenvoorzieningen zijn toegestaan.
Tevens zijn gebouwen ten behoeve van wachten toegestaan.
Voor evenementen geldt op grond van het gemeentelijk beleid dat deze alleen zijn toegestaan tot een maximum geluidsniveau van 70 dB(A) (zie Nota evenementen in Almere; Hoofdstuk 5 Relevantebeleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten mag namelijk niet meer dan 70 dB (A) bedragen. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een geluiddragend evenement toe te kunnen staan.
Het is niet toegestaan om snelwegen in te richten met een aantal rijstroken dat afwijkt van de kaarten uit het Tracébesluit Weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere. Deze kaarten zijn opgenomen in Bijlage5, Bijlage 6 en Bijlage 7 van de regels. Daarnaast kunnen binnen de bestemming Verkeer andere wegen worden aangelegd indien wordt voldaan aan Bijlage 3 Besluit hogere waarden en de daarbij behorende Bijlage 1 Geluidregeling Weerwaterzone. Voor een nadere uitleg zie paragraaf 6.4 Geluid.
Binnen de bestemming Verkeer is een kwetsbaar object of een beperkt kwetsbaar object niet toegestaan. In artikel 76 sub i is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om toch een beperkt kwetsbaar object te kunnen realiseren. Voor een nadere uitleg zie paragraaf 6.6 Externe veiligheid en het onderdeel Externe veiligheid in Bijlage 5 Milieueffectrapport.
Naast de regels van Verkeer gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemeneregels.
De regels van de bestemming Verkeer staan in Artikel 26.
4.2.27 Verkeer Busstation
Voor het toekomstige busstation boven de A6 (ter hoogte van de McDonald's) is de bestemming VerkeerBusstation opgenomen. Alleen binnen deze bestemming zijn activiteiten en voorzieningen voor een busstation toegestaan. De breedte van dit bestemmingsvlak is conform de bestemming voor het busstation in het bestemmingsplan 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring'. Omdat het busstation langer zal worden dan oorspronkelijk gedacht, is het bestemmingsvlak langer gemaakt.
Naast de regels van Verkeer Busstation gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Verkeer Busstation staan in Artikel 27.
4.2.28 Water
Voor het Weerwater en klein gedeelte bij de A6 is de bestemming Water opgenomen. Hier zijn functies toegestaan die bijdragen aan het instandhouden en ontwikkelen van de waterhuishouding en natuurlijke waarden. Ook functies voor het verkeer of vervoer over water zijn mogelijk. Activiteiten en voorzieningen die bijdragen aan de beleving van het water en natuurlijke waarden zijn ook toegestaan. Voorbeelden hiervan zijn recreatief medegebruik en aanleggelegenheid. Groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn ook mogelijk.
Voor evenementen geldt op grond van het gemeentelijk beleid dat deze alleen zijn toegestaan tot een maximum geluidsniveau van 70 dB(A) (zie Nota evenementen in Almere; Hoofdstuk 5 Relevantebeleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (L) gemiddeld over drie minuten veroorzaakt door het evenement op de gevel van de meest nabij gelegen geluidsgevoelige objecten mag namelijk niet meer dan 70 dB (A) bedragen. In artikel 76 onder a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een geluiddragend evenement toe te kunnen staan.
Naast de regels van Water gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Water staan in Artikel 28.
4.2.29 Water Skibaan
Voor de kabelwaterskibaan op het Weerwater bij het perceel Bergsmapad 1 (Cablepark Almere) is de bestemming Water Skibaan opgenomen. Binnen deze bestemming zijn activiteiten en voorzieningen voor een kabelwaterskibaan toegestaan.
Naast de regels van Water Skibaan gelden er op deze gronden ook andere Bestemmingsregels en Algemene regels.
De regels van de bestemming Water Skibaan staan in Artikel 29.
4.3 Bouwregels
4.3.1 Archeologie 1 - bouwen
De vlakken van Archeologie 1 - bouwen zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Archeologie 1. Op grond van het gemeentelijk beleid (zie Archeologienota en Archeologieverordening, Hoofdstuk 5Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader) mag binnen een vlak Archeologie 1 - bouwen niet worden gebouwd. Dit bouwverbod geldt niet voor gronden:
- die reeds bebouwd zijn of anderzins verstoord zijn geweest;
- voor bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 500 m².
De reden voor dit bouwverbod is dat binnen gronden met de bestemming Archeologie 1 archeologische waarden worden verwacht. Het bouwverbod is ter bescherming van de te verwachten archeologische waarden.
De regels van Archeologie 1 - bouwen staan in Artikel 30.
4.3.2 Bos - bouwen
Bouwwerken geen gebouwen zijn toegestaan binnen deze bestemming.
4.3.3 Entreegebied - bouwen
De vlakken van Entreegebied - bouwen liggen binnen de bestemming Entreegebied. Binnen een vlak Entreegebied - bouwen zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter. De reden hiervoor is dat deze entreegebieden naar de Floriade vooral open moeten blijven. Gebouwen zijn wel mogelijk binnen de bestemmingen Floriade Evenement en FloriadeStadswijk.
De regels van Entreegebied - bouwen staan in Artikel 32.
4.3.4 Entreegebied - bouwen 1
Het vlak Entreegebied - bouwen 1 is van toepassing voor de bestaande reclamemast tussen de A6 en het Sturmeypad. Binnen dit vlak is één reclamemast toegestaan met een maximum bouwhoogte van 40 meter. Voor andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 10 meter.
De regels van Entreegebied - bouwen 1 staan in Artikel 33.
4.3.5 Entreegebied - bouwen 2
Het vlak Entreegebied - bouwen 2 is van toepassing voor het bestaande kunstobject De Energienaald van beeldend kunstenaar Jan van Munster. Binnen dit vlak is één kunstobject toegestaan met ene maximum bouwhoogte van 55 meter. Voor andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 10 meter.
De regels van Entreegebied - bouwen 2 staan in Artikel 34.
4.3.6 Floriade Brug - bouwen
Het vlak van Floriade Brug - bouwen is gelijk aan het bestemmingsvlak van Floriade Brug. Binnen het vlak Floriade Brug - bouwen mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken (geen gebouwen) zijn wel toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter. Hierdoor is het mogelijk om een nieuwe brug te realiseren tussen het Floriadeterrein en het Lumièrepark, als onderdeel van het 'Klein Rondje Weerwater'.
De regels van Floriade Brug - bouwen staan in Artikel 35.
4.3.7 Floriade Evenement - bouwen 1
De regels van het vlak Floriade Evenement - bouwen 1 gelden net als de bestemming FloriadeEvenement vanaf de vaststelling van het bestemmingsplan tot aan het einde van het evenement. Dit betekent dat deze regels gelden tot 1 november 2022.
Binnen een vlak Floriade Evenement - bouwen 1 zijn bouwwerken toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 12 meter. Omdat NAP hier circa op -4 meter ligt, leidt dit tot een bouwhoogte van circa 16 meter ten opzichte van het maaiveld. Voor de bestaande Utopia Uitkijktoren van Paul de Maar is hier een uitzondering op gemaakt tot een bouwhoogte van maximaal 25 meter.
Het is ook mogelijk om bouwwerken van de definitieve bestemming Floriade Stadswijk al te bouwen vòòr 1 november 2022, indien deze bouwwerken geen negatieve invloed uitoefenen op het evenement Floriade. Hiervoor moet worden aangetoond dat de bouwwerken het evenement Floriade niet minder aantrekkelijk maken voor bezoekers en de bouwactiviteit niet in strijd mag zijn met Bijlage 2 Randvoorwaardenwereldtuinbouwtentoonstelling. Het betreft hier de randvoorwaarden die door de International Association of Horticultural Producers (AIPH) worden gesteld aan een wereldtuinbouwtenstoonstelling categorie A1. Deze randvoorwaarden zijn slechts richtinggevend voor het evenement Floriade. De bouwwerken voor Floriade Evenement worden derhalve niet getoetst aan Bijlage 2 Randvoorwaardenwereldtuinbouwtentoonstelling. Door te stellen dat een bouwactiviteit voor Floriade Stadswijk niet in strijd mag zijn met de richtinggevende randvoorwaarden in Bijlage 2 Randvoorwaardenwereldtuinbouwtentoonstelling wordt wel zekergesteld dat voor het bouwen voor Floriade Stadswijk wordt getoetst of er geen negatieve invloed kan ontstaan voor Floriade Evenement.
Om te waarborgen dat er overleg plaatsvindt tussen de Floriade BV en de gemeente over de bouwwerken die worden gebouwd, geldt binnen de bestemming Floriade Evenement - procesregels de regel dat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit pas kunnen verlenen, nadat er advies is gevraagd aan de Floriade BV. Dit advies heeft betrekking op de vraag of er wel voldoende rekening is gehouden met Bijlage 2 Randvoorwaarden wereldtuinbouwtentoonstelling.
De regels van Floriade Evenement - bouwen 1 staan in Artikel 36.
4.3.8 Floriade Evenement - bouwen 2
De bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 2 wijken in zoverre af van de bouwregels van FloriadeEvenement - bouwen 1 dat voor het bos een maximum bouwhoogte van 12 meter geldt en een maximum bebouwingspercentage van 10%.
4.3.9 Floriade Evenement - bouwen 3
De bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 3 wijken in zoverre af van de bouwregels van FloriadeEvenement - bouwen 1 dat bouwhoogte van bouwwerken maximaal 9 meter mag bedragen en een maximum bebouwingspercentage 5%.
4.3.10 Floriade Evenement - bouwen 4
De bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 4 wijken in zoverre af van de bouwregels van FloriadeEvenement - bouwen 1 dat bouwhoogte van bouwwerken maximaal 5 meter mag bedragen en het maximale bebouwingspercentage 5%.
4.3.11 Floriade Evenement - bouwen 5
De bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 5 wijken in zoverre af van de bouwregels van FloriadeEvenement - bouwen 1 dat voor het Weerwatereiland een maximum bouwhoogte van 12 meter geldt waarvan binnen het bestemmingsvlak voor maximaal 3.200 m2 van kan worden afgeweken in zoverre dat daar de de maximum bouwhoogte 21 meter bedraagt.
4.3.12 Floriade Evenement - bouwen 6
De bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 6 wijken in zoverre af van de bouwregels van FloriadeEvenement - bouwen 1 dat voor het Oerbos alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximum bouwhoogte van 15 meter zijn toegestaan.
4.3.13 Floriade Evenement - bouwen 7
De bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 7 wijken in zoverre af van de bouwregels van FloriadeEvenement - bouwen 1 dat voor Allees een maximum bouwhoogte van 12 meter geldt waarvan binnen het bestemmingsvlak voor maximaal 19.000 m2 van kan worden afgeweken in zoverre dat daar de maximum bouwhoogte 56 meter bedraagt.
4.3.14 Floriade Evenement - bouwen 8
De bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 8 wijken in zoverre af van de bouwregels van FloriadeEvenement - bouwen 1 dat ten behoeve van een hoogteaccent per bestemmingsvlak voor maximaal 1.600 m2 van de maximum bouwhoogte van 12 meter kan worden afgeweken in zoverre dat daar de maximum bouwhoogte 56 meter bedraagt.
4.3.15 Floriade Evenement - bouwen 9
De bouwregels van Floriade Evenement - bouwen 9 wijken in zoverre af van de bouwregels van FloriadeEvenement - bouwen 1 dat ten behoeve van een hoogteaccent binnen het bestemmingsvlak voor maximaal 2.250 m2 kan worden afgeweken van de maximum bouwhoogte van 12 meter geldt, in zoverre dat daar de maximum bouwhoogte 56 meter bedraagt.
4.3.16 Floriade Evenement - procesregels
De vlakken van Floriade Evenement - procesregels zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van FloriadeEvenement. De regels van een vlak Floriade Evenement - procesregels gelden vanaf de vaststelling van het bestemmingsplan tot aan het einde van het evenement. Dit betekent dat deze regels gelden tot 1 november 2022.
Om te waarborgen dat er overleg plaatsvindt tussen de Floriade BV en de gemeente over de bouwwerken die worden gebouwd, geldt binnen een vlak Floriade Evenement - procesregels de regel dat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit pas kunnen verlenen, nadat er advies is gevraagd aan de Floriade BV. Dit advies heeft betrekking op de vraag of er voldoende rekening is gehouden met Bijlage 2 Randvoorwaarden wereldtuinbouwtentoonstelling.
De regels van Floriade Evenement - procesregels staan in Artikel 45.
4.3.17 Floriade Evenement Rand - bouwen
Het vlak van Floriade Evenement Rand - bouwen is gelijk aan het bestemmingsvlak van FloriadeEvenement Rand. De regels van het vlak Floriade Evenement Rand - bouwen gelden net als de bestemming Floriade Evenement Rand vanaf de vaststelling van het bestemmingsplan tot aan het einde van het evenement. Dit betekent dat deze regels gelden tot 1 november 2022.
Binnen het vlak Floriade Evenement Rand - bouwen zijn bouwwerken en woonschepen toegestaan. De exacte locatie van de bouwwerken en woonschepen is niet vastgelegd, de oppervlakte en bouwhoogte wel. Maximaal 30% van het vlak kan worden bebouwd. De bouwhoogte mag niet meer dan 9 meter zijn. Om eventuele brandoverslag te voorkomen moet er tussen bouwwerken of woonschepen een tussenruimte zijn van minimaal 5 meter.
De regels van Floriade Evenement Rand - bouwen staan in Artikel 46.
4.3.18 Floriade Jachthaven - bouwen 1
Het vlak van Floriade Jachthaven - bouwen 1 ligt binnen de bestemming Floriade Jachthaven. Binnen het vlak Floriade Jachthaven - bouwen 1 zijn bouwwerken en woonschepen toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 5 meter. In Bijlage 15 Bestuurlijke lus wordt nader ingegaan op dit vlak.
De regels van de bestemming Floriade Jachthaven - bouwen 1 staan in Artikel 47.
4.3.19 Floriade Jachthaven - bouwen 2
Het vlak van Floriade Jachthaven - bouwen 2 ligt binnen de bestemming Floriade Jachthaven. Hier zijn bouwwerken en woonschepen toegestaan, tot een maximum bouwhoogte van 12 meter. In Bijlage 15Bestuurlijke lus wordt nader ingegaan op dit vlak.
4.3.20 Floriade Stadswijk - bouwen 1
De regels van het vlak Floriade Stadswijk - bouwen 1 gelden na het beëindigen van het evenement Floriade. Dit betekent dat deze regels gelden vanaf 1 november 2022.
Binnen een vlak Floriade Stadswijk - bouwen 1 zijn bouwwerken toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 12 meter ten opzichte van NAP. Aangezien NAP hier circa -4 meter bedraagt is bebouwing tot circa 16 meter boven maaiveld toegestaan. Voor de bestaande Utopia Uitkijktoren van Paul de Maar is hier een uitzondering op gemaakt tot een bouwhoogte van maximaal 25 meter.
Bouwwerken en gronden mogen alleen voor de toegestane functies worden gebruikt indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, conform de parkeernormen in Bijlage 9 Parkeernormen.
De regels van Floriade Stadswijk - bouwen 1 staan in Artikel 49.
4.3.21 Floriade Stadswijk - bouwen 2
De bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 2 wijken in zoverre af van Floriade Stadswijk - bouwen1 dat de maximum bouwhoogte 12 meter bedraagt en het maximum bebouwingspercentage 10%.
4.3.22 Floriade Stadswijk - bouwen 3
De bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 3 wijken in zoverre af van de bouwregels van FloriadeStadswijk - bouwen 1 dat bouwhoogte van bouwwerken maximaal 9 meter mag bedragen en het maximum bebouwingspercentage 5%.
4.3.23 Floriade Stadswijk - bouwen 4
De bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 4 wijken in zoverre af van de bouwregels van FloriadeStadswijk - bouwen 1 dat voor het Weerwatereiland een maximum bouwhoogte van 12 meter geldt waarvan binnen het bestemmingsvlak voor maximaal 3.200 m2 van kan worden afgeweken in zoverre dat daar de de maximum bouwhoogte 21 meter bedraagt.
4.3.24 Floriade Stadswijk - bouwen 5
De bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 5 wijken in zoverre af van de bouwregels van FloriadeStadswijk - bouwen 1 dat binnen het oerbos niet mag worden gebouwd.
4.3.25 Floriade Stadswijk - bouwen 6
De bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 6 wijken in zoverre af van de bouwregels van FloriadeStadswijk - bouwen 1 dat voor Allees een maximum bouwhoogte van 12 meter geldt waarvan binnen het bestemmingsvlak voor maximaal 19.000 m2 van kan worden afgeweken in zoverre dat daar de maximum bouwhoogte 56 meter bedraagt.
4.3.26 Floriade Stadswijk - bouwen 7
De bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 7 wijken in zoverre af van de bouwregels van FloriadeStadswijk - bouwen 1 dat ten behoeve van een hoogteaccent per bestemmingsvlak voor maximaal 1.600 m2 van de maximum bouwhoogte van 12 meter kan worden afgeweken in zoverre dat daar de maximum bouwhoogte 56 meter bedraagt.
4.3.27 Floriade Stadswijk - bouwen 8
De bouwregels van Floriade Stadswijk - bouwen 8 wijken in zoverre af van de bouwregels van FloriadeStadswijk - bouwen 1 dat ten behoeve van een hoogteaccent binnen het bestemmingsvlak voor maximaal 2.250 m2 kan worden afgeweken van de maximum bouwhoogte van 12 meter geldt, in zoverre dat daar de maximum bouwhoogte 56 meter bedraagt.
4.3.28 Floriade Stadswijk Rand - bouwen
Het vlak van Floriade Stadswijk Rand - bouwen is gelijk aan het bestemmingsvlak van Floriade StadswijkRand. De regels van het vlak Floriade Stadswijk Rand - bouwen gelden na het beëindigen van het evenement Floriade. Dit betekent dat deze regels gelden vanaf 1 november 2022.
Binnen het vlak Floriade Stadswijk Rand - bouwen zijn bouwwerken en woonschepen toegestaan. De exacte locatie van de bouwwerken en woonschepen is niet vastgelegd, de oppervlakte en bouwhoogte wel. Maximaal 30% van het vlak kan worden bebouwd. De bouwhoogte mag niet meer dan 9 meter zijn. Om eventuele brandoverslag te voorkomen moet er tussen bouwwerken of woonschepen een tussenruimte zijn van minimaal 5 meter.
Bouwwerken en gronden mogen alleen voor de toegestane functies worden gebruikt indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform Bijlage 9 Parkeernormen.
De regels van Floriade Stadswijk Rand - bouwen staan in Artikel 57.
4.3.29 Gasleiding - bouwen
De vlakken van Gasleiding - bouwen zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Gasleiding. Binnen een vlak Gasleiding - bouwen mogen alleen ten behoeve van de ondergrondse gasleidingen bouwwerken (geen gebouwen) worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter. Voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen geldt een bouwverbod met een afwijkingsbevoegdheid (zie § 4.5.2 Afwijken van de bouwregels).
De regels van Gasleiding - bouwen staan in Artikel 58.
4.3.30 Groen - bouwen
De vlakken van Groen - bouwen zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Groen. Binnen een vlak Groen - bouwen mag de bouwhoogte van bouwwerken (geen gebouwen) niet meer dan 10 meter zijn. Voor antennes en masten voor telecommunicatie (geen schotelantennes en geen appartuurkast) geldt op grond van gemeentelijk beleid dat de bouwhoogte niet meer dan 15 meter mag bedragen (zie Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader).
De regels van Groen - bouwen staan in Artikel 59.
4.3.31 Hoogspanningsverbinding - bouwen
Het vlak Hoogspanningsverbinding - bouwen is gelijk aan het bestemmingsvlak Hoogspanningsverbinding. Binnen het vlak Hoogspanningsverbinding - bouwen mogen alleen ten behoeve van de bovengrondse hoospanningsverbinding bouwwerken (geen gebouwen) worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter. De bouwhoogte van hoogspanningsmasten mag niet meer dan 50 meter zijn. De bestaande masten passen binnen deze maximum bouwhoogte.
De regels van Hoogspanningsverbinding - bouwen staan in Artikel 60.
4.3.32 Horeca 1 - bouwen 1
Het vlak Horeca 1 - bouwen 1 ligt binnen het bestemmingsvlak Horeca 1 en geldt voor het bestaande gebouw op het perceel Bergsmapad 1 (View). Binnen het vlak Horeca 1 - bouwen 1 zijn gebouwen toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 8 meter. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen een bouwhoogte hebben van maximaal 10 meter. De bestaande bebouwing is in overeenstemming met deze maximum bouwhoogte.
De regels van Horeca 1 - bouwen 1 staan in Artikel 61.
4.3.33 Horeca 1 - bouwen 2
Het vlak Horeca 1 - bouwen 2 ligt binnen het bestemmingsvlak Horeca 1 en geldt voor de gronden rondom het bestaande gebouw op het perceel Bergsmapad 1 (View). Binnen het vlak Horeca 1 - bouwen2 zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 10 meter. De bestaande bebouwing is in overeenstemming met deze maximum bouwhoogte.
De regels van Horeca 1 - bouwen 2 staan in Artikel 62.
4.3.34 Horeca 2 - bouwen 1
Het vlak Horeca 2 - bouwen 1 ligt binnen het bestemmingsvlak Horeca 2 en geldt voor het bestaande gebouw op het perceel Oorweg 7 (McDonald's). Binnen het vlak Horeca 2 - bouwen 1 zijn gebouwen toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 6 meter. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen een bouwhoogte hebben van maximaal 10 meter. De bestaande bebouwing is in overeenstemming met deze maximum bouwhoogte.
De regels van Horeca 2 - bouwen 1 staan in Artikel 63.
4.3.35 Horeca 2 - bouwen 2
Het vlak Horeca 2 - bouwen 2 ligt binnen het bestemmingsvlak Horeca 2 en geldt voor de gronden rondom het bestaande gebouw op het perceel Oorweg 7 (McDonald's). Binnen het vlak Horeca 2 -bouwen 2 zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Er is één reclamemast toegestaan met een maximum bouwhoogte van 25 meter. De bestaande bebouwing is in overeenstemming met deze maximum bouwhoogte.
De regels van Horeca 2 - bouwen 2 staan in Artikel 64.
4.3.36 Horeca 3 - bouwen 1
Het vlak Horeca 3 - bouwen 1 ligt binnen het bestemmingsvlak Horeca 3 en geldt voor het bestaande gebouw op het perceel Oorweg 3 (Onderweg). Binnen het vlak Horeca 3 - bouwen 1 mogen bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 16 meter. De bestaande bebouwing is in overeenstemming met deze maximum bouwhoogte.
De regels van Horeca 3 - bouwen 1 staan in Artikel 65.
4.3.37 Horeca 3 - bouwen 2
Het vlak Horeca 3 - bouwen 2 ligt binnen het bestemmingsvlak Horeca 3 en geldt voor de gronden rondom het bestaande gebouw op het perceel Oorweg 3 (Onderweg). Binnen het vlak Horeca 3 - bouwen2 zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 10 meter. De bestaande bebouwing is in overeenstemming met deze maximum bouwhoogte.
De regels van Horeca 3 - bouwen 2 staan in Artikel 66.
4.3.38 Leidingstrook - bouwen
De vlakken van Leidingstrook - bouwen zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Leidingstrook. Binnen een vlak Leidingstrook - bouwen mogen alleen ten behoeve van de ondergrondse leidingen bouwwerken (geen gebouwen) worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter. Voor het bouwen van gebouwen of bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen geldt een bouwverbod met een afwijkingsbevoegdheid (zie § 4.5.2 Afwijken van de bouwregels).
De regels van Leidingstrook - bouwen staan in Artikel 67.
4.3.39 Recreatie - bouwen
Het bestemmingsvlak van Recreatie - bouwen is gelijk aan het bestemmingsvlak van Recreatie. Binnen de Recreatie - bouwen zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gebouwen toegestaan met een maximum bouwhoogte van 16 meter.
De regels van Recreatie - bouwen staan in Artikel 68.
4.3.40 Verenigingsleven - bouwen
Het vlak Verenigingsleven - bouwen is gelijk aan het bestemmingsvlak Verenigingsleven. Binnen het vlak Verenigingsleven - bouwen mag alleen één kantine of een vergelijkbaar gebouw worden gebouwd. De oppervlakte mag maximaal 150 m² bedragen. De bouwhoogte mag maximaal 4 meter zijn.
De regels van Verenigingsleven - bouwen staan in Artikel 69.
4.3.41 Verkeer - bouwen
Het vlak Verkeer - bouwen is gelijk aan het bestemmingsvlak Verkeer. Binnen het vlak Verkeer -bouwen mogen bouwwerken (geen gebouwen) worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Ondergeschikte bouwdelen van deze bouwwerken mogen maximaal 20 meter zijn. Voor antennes en masten voor telecommunicatie geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 15 meter mag zijn (zie Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2Beleidskader).
De regels van Verkeer - bouwen staan in Artikel 70.
4.3.42 Water - bouwen
De vlakken van Water - bouwen zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Water. Binnen een vlak Water - bouwen mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken (geen gebouwen) zijn wel toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.
De regels van Water - bouwen staan in Artikel 71.
4.3.43 Water Skibaan - bouwen
Het vlak Water Skibaan - bouwen is gelijk aan het bestemmingsvlak Water Skibaan. Binnen het vlak Water Skibaan - bouwen mogen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd. De bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter zijn. De bouwhoogte van masten voor de bestemming Water Skibaan mag maximaal 13 meter zijn. De bestaande masten passen binnen deze maximum bouwhoogte.
De regels van Water Skibaan - bouwen staan in Artikel 72.
4.4 Aanlegregels
4.4.1 Archeologie 1 - aanlegregels
De vlakken Archeologie 1 - aanlegregels zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken Archeologie 1. Op grond van het gemeentelijk beleid (zie Archeologienota en Archeologieverordening, Hoofdstuk 5 Relevantebeleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader) mogen ter bescherming van de te verwachten archeologischewaarden zonder omgevingsvergunning geen werken (geen bouwwerk) of werkzaamheden worden uitgevoerd. Een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld, er geen archeologische waarden aanwezig zijn of de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.
Voor een aantal activiteiten geldt het verbod niet. Deze activiteiten staan in artikel 73 sub b.
Aan de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gekoppeld. Deze staan in artikel 73 sub d.
De regels van Archeologie 1 - aanlegregels staan in Artikel 73.
4.4.2 Gasleiding - aanlegregels
De vlakken Gasleiding - aanlegregels zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Gasleiding. Om de aardgastransportleidingen te beschermen tegen schade is het verboden om zonder omgevingsvergunning binnen dit vlak een aantal in artikel 74 sub a genoemde werken (geen bouwwerk) of werkzaamheden uit te voeren.
Het verbod van artikel 74 sub a geldt niet indien:
- de activiteiten al in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
- het gaat om het normale onderhoud;
- het gaat om graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
- de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad;
- vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
De regels voor Gasleiding - aanlegregels staan in Artikel 74.
4.4.3 Leidingstrook - aanlegregels
De vlakken Leidingstrook - aanlegregels zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Leidingstrook. Om de leidingen te beschermen tegen schade is het verboden om zonder omgevingsvergunning binnen dit vlak een aantal in artikel 75 sub a genoemde werken (geen bouwwerk) of werkzaamheden uit te voeren.
Het verbod van artikel 75 sub a geldt niet indien:
- de activiteiten al in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
- het gaat om het normale onderhoud;
- het gaat om graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien:
- de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad;
- vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.
De regels voor Leidingstrook - aanlegregels staan in Artikel 75.
4.5 Afwijkingsregels
4.5.1 Afwijken van de toegelaten functies
In Artikel 76 zijn regels opgenomen waarmee met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van regels in Hoofdstuk 1 Bestemmingsregels.
In artikel 76 sub a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die kan worden gebruikt voor het tijdelijk opslaan van materiaal, stoffen en werktuigen ten behoeve van normaal onderhoud en behoud van de bestemming.
In artikel 76 sub b is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het aantal bezoekers op voorwaarde dat het maximaal aantal bezoekende auto's en bezoekende touringscar niet wordt overgeschreden. Dit is mogelijk indien meer bezoekers met het openbaar vervoer naar de Floriade zullen reizen danwel de auto's en touringcars per rit meer bezoekers zullen vervoeren.
In artikel 76 sub c is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die kan worden gebruikt om een evenement toe te staan binnen de bestemmingen Floriade Evenement, Floriade Evenement Rand, Floriade Stadswijk of Floriade Stadswijk Rand in afwijking van Bijlage 4 Randvoorwaarden evenementen Floriade. Afwijking is mogelijk onder de voorwaarde dat het evenement geen onevenredige afbreuk doet aan het evenement Floriade, de woon- of werksituatie in de stadwijk Floriade of omliggende wijken. Met deze bevoegdheid wordt flexibiliteit geboden om een evenement te kunnen houden in afwijking van de randvoorden, waarbij rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor de directe omgeving.
In artikel 76 onder d en e zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen die kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten binnen de bestemmingen Floriade Evenement, Floriade Evenement Rand, FloriadeStadswijk en Floriade Stadswijk Rand. Met de afwijkingsbevoegdheden kunnen bedrijfsactiviteiten worden toegestaan die één categorie hoger zijn dan de toegelaten activiteiten van Bijlage 1 Staat vanBedrijfsactiviteiten - Functiemenging of die niet in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten -Functiemenging zijn genoemd. Afwijking is mogelijk onder de voorwaarde dat de milieubelasting van de bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten die zijn toegestaan. Het gaat dan om de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm van de bedrijfsactiviteiten.
In artikel 76 onder f en g zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen die kunnen worden gebruikt binnen de bestemmingen Floriade Evenement, Floriade Evenement Rand, Floriade Stadswijk en Floriade StadswijkRand. Met de afwijkingsbevoegdheden kunnen horeca-activiteiten worden toegestaan die één categorie hoger zijn dan de toegelaten activiteiten van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging of die niet in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging zijn genoemd. Afwijking is mogelijk onder de voorwaarde dat de milieubelasting van de horeca-activiteiten naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de activiteiten die zijn toegestaan. Het gaat dan om de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm van de horeca-activiteiten.
In artikel 76 onder h is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van woningbouw en of milieugevoelige bestemmingen binnen de hindercontour rondom bestaande bedrijvigheid. Dit is toegestaan op voorwaarde dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat aan de betreffende bedrijfsactiviteiten voldoende zekerheid kan worden geboden om deze duurzaam binnen de aanvaardbare voorwaarden uit te kunnen blijven oefenen.
In artikel 76 onder i is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee binnen de bestemming FloriadeStadswijk maximaal 1.500 m² brutovloeroppervlakdetailhandel kan worden gerealiseerd, in plaats van 1.000 m². Afwijking is mogelijk onder de voorwaarde dat dit naar aard en omvang geen onevenredige gevolgen heeft voor de bestaande detailhandelstructuur in Almere. Met deze regeling wordt flexibiliteit geboden in het maximum oppervlak voor detailhandel in dit gebied, waarbij rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor de bestaande detailhandel in de stad.
In artikel 76 onder j is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee binnen de bestemming FloriadeStadswijk maximaal 4.000 m² brutovloeroppervlakkantoor per vestiging kan worden gerealiseerd, in plaats van 3.500 m². Afwijking is mogelijk onder de voorwaarde dat een vestiging met deze oppervlakte aanvullend is aan het bestaande aanbod in de gemeente Almere. Met deze regeling wordt flexibiliteit geboden in het maximum oppervlak voor kantoren op deze locatie, waarbij rekening moet worden gehouden met de toegevoegde waarde voor de stad ('niet meer van hetzelfde realiseren').
In artikel 76 onder k is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee binnen de bestemmingen Floriade Stadswijk en Floriade Stadswijk Rand kan worden toegestaan dat tot maximaal 50% van het gezamenlijk vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kan worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Afwijking is mogelijk onder de voorwaarden dat het gebruik niet leidt tot ernstige hinder voor het woonmilieu, geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt en het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer.
In artikel 76 onder l is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee binnen de bestemmingen FloriadeStadswijk en Floriade Stadswijk Rand een bed & breakfast kan worden toegestaan. Afwijking is mogelijk onder de voorwaarden dat er maximaal 5 gasten tegelijk aanwezig zijn, het gebruik niet leidt tot ernstige hinder voor het woonmilieu of afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt en het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer.
In artikel 76 onder m is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee kan worden afgeweken van de bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1 en toch een kwetsbaar object of beperktkwetsbaar object kan worden gerealiseerd. Afwijking is mogelijk onder de voorwaarden dat:
- er geen sprake is van een functie voor mensen met een lage zelfredzaamheid (verminderde mobiliteit);
- de redenen worden vermeld die er toe hebben geleid om binnen de bestemming een nieuw kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object toe te staan, gelet op de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen;
- de invloed op het groepsrisico, de hulpverlening en de zelfredzaamheid voldoende is gemotiveerd;
- de voorschriften van artikel 2.4 tot en met 2.9 van de Regeling Bouwbesluit 2012 worden uitgevoerd.
In artikel 76 onder n is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee kan worden afgeweken van de bestemming Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2 en toch een kwetsbaar object of beperktkwetsbaar object kan worden gerealiseerd. Afwijking is mogelijk onder de voorwaarden dat:
- de redenen worden vermeld die er toe hebben geleid om binnen de bestemming een nieuw kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object toe te staan, gelet op de mogelijke gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen;
- de invloed op het groepsrisico, de hulpverlening en de zelfredzaamheid voldoende is gemotiveerd;
- maatregelen worden uitgevoerd in de gebouwen of de omgeving om de effecten als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen terug te dringen.
In artikel 76 onder o is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee kan worden afgeweken van de bestemming Verkeer en toch een beperkt kwetsbaar object kan worden gerealiseerd. Afwijking is mogelijk onder de voorwaarden dat:
- er sprake is van gewichtige redenen op het gebied van de ruimtelijke ordening, het vervoer of de economie die vestiging van een beperkt kwetsbaar object rechtvaardigen;
- de invloed op het groepsrisico, de hulpverlening en de zelfredzaamheid voldoende is gemotiveerd conform de motiveringseisen van de artikelen 7, 8 en 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
De afwijkingsregels voor de toegelaten functies staan in Artikel 76.
4.5.2 Afwijken van de bouwregels
In Artikel 77 zijn regels opgenomen waarmee met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van diverse regels in Hoofdstuk 2 Bouwregels.
In artikel 77 sub a is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die kan worden gebruikt binnen het vlak Archeologie 1 - bouwen. Met deze afwijkingsbevoegdheid kan worden toegestaan dat binnen het vlak Archeologie 1 - bouwen bouwwerken worden gebouwd. De voorwaarden hiervoor zijn dat:
- op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld, er geen archeologische waarden aanwezig zijn of de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad;
- de opgravingen, de maatregelen en de archeologische begeleiding dienen te voldoen aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie en aan door het bevoegd gezag te stellen kwalificaties en eisen;
- aan de omgevingsvergunning ook drie voorschriften kunnen worden verbonden.
In artikel 77 sub b is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die kan worden gebruikt binnen het vlak Gasleiding - bouwen of Leidingstrook - bouwen. Met deze afwijkingsbevoegdheid kan worden toegestaan dat binnen het vlak Gasleiding - bouwen of Leidingstrook - bouwen bouwwerken worden gebouwd voor andere daar voorkomende Bouwregels. De voorwaarden hiervoor zijn dat:
- de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad;
- vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder;
- er geen kwetsbaar object wordt toegelaten, indien het om een gasleiding (inclusief belemmeringenstrook) gaat.
Of er ook bouwwerken worden gerealiseerd voor het evenement of de stadswijk met een hoogte van meer dan 16 meter hangt af van de vraag of er initiatiefnemers zijn die bouwwerken met deze hoogte willen ontwikkelen. In het Bidbook Almere Floriade 2022 en het Masterplan Floriade (zie Hoofdstuk 5Relevante beleidskaders) wordt gesproken over een stadswijk die de groene tegenhanger is van het centrum. De geschetste beelden betreffen niet alleen laagbouw maar juist ook beelden van een stedelijkheid waar hoogteaccenten een plaats krijgen. In de stadswijk zullen 600 woningen in laagbouw en 60 drijvende woningen voor een veel steniger uitstraling zorgen. Omdat dan alle kavels per definitie bebouwd zouden moeten gaan worden. Door op strategische plekken hoogbouw toe te passen ontstaat er juist meer ruimte voor groen. Dit is mogelijk gemaakt in Floriade Evenement - bouwen 5 en FloriadeStadswijk - bouwen 4
De afwijkingsregels voor het bouwen staan in Artikel 77.
4.6 Meldingsregels
4.6.1 Floriade Evenement - melding
De vlakken Floriade Evenement - melding zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van FloriadeEvenement en Floriade Stadswijk. De voorlopige bestemming Floriade Evenement stopt op 1 november 2022. Vanaf die datum geldt de bestemming Floriade Stadswijk. De functies die voor het evenement Floriade zijn gerealiseerd en die op 1 november 2022 nog aanwezig zijn, moeten in principe dan zijn gestopt. Indien de functies echter ook passen binnen de regels van de bestemming Floriade Stadswijk dan kunnen deze functies worden voortgezet. Hiervoor moet dan wel een melding worden gedaan bij het college van burgemeester en wethouders.
Een meldingsplicht is in dit Chw bestemmingsplan mogelijk op grond van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zie paragraaf 2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte). Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na de melding door de melding akkoord te verklaren of af te wijzen. Indien niet binnen vier weken op de melding wordt gereageerd, dan is de melding van rechtswege gegeven en kan de gemelde functie worden voortgezet binnen de bestemming Floriade Stadswijk.
De regels voor Floriade Evenement - melding staan in Artikel 78.
4.6.2 Floriade Evenement Rand - melding
De vlakken Floriade Evenement Rand - melding zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van FloriadeEvenement Rand en Floriade Stadswijk Rand. De voorlopige bestemming Floriade Evenement Rand stopt op 1 november 2022. Vanaf die datum geldt de bestemming Floriade Stadswijk Rand. De functies die voor het evenement Floriade zijn gerealiseerd en die op 1 november 2022 nog aanwezig zijn, moeten in principe dan zijn gestopt. Indien de functies echter ook passen binnen de regels van de bestemming Floriade Stadswijk Rand dan kunnen deze functies worden voortgezet. Hiervoor moet dan wel een melding worden gedaan bij het college van burgemeester en wethouders.
Een meldingsplicht is in dit Chw bestemmingsplan mogelijk op grond van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zie paragraaf 2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte). Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na de melding door de melding akkoord te verklaren of af te wijzen. Indien niet binnen vier weken op de melding wordt gereageerd, dan is de melding van rechtswege gegeven en kan de gemelde functie worden voortgezet binnen de bestemming Floriade Stadswijk Rand.
De regels voor Floriade Evenement Rand - melding staan in Artikel 79.
4.6.3 Hoogspanningsverbinding - melding
Het vlak Hoogspanningsverbinding - melding is gelijk aan het bestemmingsvlak van Hoogspanningsverbinding. Om de hoogspanningsverbinding te beschermen tegen schade is het verboden om binnen dit vlak bouwwerken te bouwen of een aantal in artikel 80 sub a genoemde werken (geen bouwwerk) of werkzaamheden uit te voeren.
Dit verbod geldt niet indien:
- de beheerder van de hoogspanningsverbinding heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de bouw of activiteiten;
- de bouw of activiteiten ten minste vier weken voor aanvang zijn gemeld bij burgemeester en wethouders.
Een meldingsplicht is in dit Chw bestemmingsplan mogelijk op grond van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zie paragraaf 2.1 Bestemmingsplan met bredere reikwijdte). Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na de melding door de melding akkoord te verklaren of af te wijzen. Indien niet binnen vier weken op de melding wordt gereageerd, dan is de melding van rechtswege gegeven en is de gemelde bouw of activiteit binnen de bestemming Hoogspanningsverbinding toegestaan.
Het verbod van artikel 80 sub a geldt niet indien:
- de activiteiten al in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
- het gaat om het normale onderhoud;
- het gaat om graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
De regels voor Hoogspanningsverbinding - melding staan in Artikel 80.
4.7 Wijzigingsregels
4.7.1 Archeologie 1 - wijziging
De vlakken Archeologie 1 - wijziging zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken Archeologie 1. Indien op basis van archeologisch onderzoek geen archeologische waarden zijn vastgesteld, kan de bestemming Archeologie 1 vervallen. Indien wel archeologische waarden zijn vastgesteld, dan moet de bestemming Archeologie 1 worden gewijzigd in de bestemming Archeologie 5. Deze bestemming is ter bescherming van een archeologische vindplaats.
Een archeologische vindplaats bestaat uit twee onderdelen, te weten een kern met aangetoonde behoudenswaardige archeologische resten en een 10 meter brede zone rondom de kern die wordt aangeduid als buffer, die op grond van onderzoek elders verspreide archeologische resten kan bevatten (zoals begravingen en depots). Deze buffer dient ter fysieke bescherming van de vindplaatskern en om de toegankelijkheid daarvan voor de toekomst te garanderen. Voor beide onderdelen van een vindplaats (kern en buffer) geldt de bestemming Archeologie 5.
Roering van de bodem van de buffer is in principe en onder voorwaarden mogelijk, met dien verstande dat dit sowieso geen (risico op) schadelijke effecten mag hebben op de archeologische resten in de kern van de vindplaats. Aan de bestemming Archeologie 5 is een bouwverbod gekoppeld met afwijkingsmogelijkheden.
De afwijkingsmogelijkheden zijn opgenomen om toch bebouwing of grondroering in de bufferzone mogelijk te maken, op voorwaarde dat de archeologische waarden die in de daarnaast gelegen kern van de vindplaats zijn gelegen niet aangetast worden, dan wel door middel van een archeologische opgraving voorafgaand aan het bouwen, ex situ veilig gesteld zijn (in een archeologisch depot of een museum). Daarnaast geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor de activiteit 'aanleggen' ter bescherming van de archeologische waarden. Tevens geldt een verplichting tot inpassing van de vindplaats.
Een nadere uitleg is te vinden in de Archeologieverordening, zie Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader.
De regels voor Archeologie 1 - wijziging staan in Artikel 81.
4.7.2 Gasleiding - wijziging
De vlakken Gasleiding - wijziging zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Gasleiding. Indien de gasleiding ter plaatse is verwijderd, kunnen burgemeester en wethouders de bestemming Gasleiding uit het plan verwijderen.
De regels voor Gasleiding - wijziging staan in Artikel 82.
4.7.3 Hoogspanningsverbinding - wijziging
Het vlak Hoogspanningsverbinding - wijziging is gelijk aan het bestemmingsvlak van Hoogspanningsverbinding. Indien de hoogspanningsverbinding ter plaatse is verwijderd, kunnen burgemeester en wethouders de bestemmingen Hoogspanningsverbinding en VeiligheidszoneHoogspanningsverbinding uit het plan verwijderen.
De regels voor Hoogspanningsverbinding - wijziging staan in Artikel 83.
4.7.4 Leidingstrook - wijziging
De vlakken Leidingstrook - wijziging zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Leidingstrook. Indien een leiding ter plaatse is verwijderd, kunnen burgemeester en wethouders de bestemming Leidingstrook uit het plan verwijderen.
De regels voor Leidingstrook - wijziging staan in Artikel 84.
4.7.5 Veiligheidszone Propaantank - wijziging
De vlakken Veiligheidszone Propaantank - wijziging zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Veiligheidszone Propaantank 1 en Veiligheidszone Propaantank 2. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen Veiligheidszone Propaantank 1 en Veiligheidszone Propaantank 2 uit het plan verwijderen of wijzigen indien hiervoor aanleiding is vanwege:
- het verwijderen van de propaantanks;
- nieuwe technische inzichten;
- veranderde wetgeving;
- nieuwe rekenmodellen.
De regels voor Veiligheidszone Propaantank - wijziging staan in Artikel 85.
4.7.6 Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen - wijziging
De vlakken Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen - wijziging zijn gelijk aan de bestemmingsvlakken van Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1, Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2 en Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 3. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1, Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2 en Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 3 uit het plan verwijderen of wijzigen indien hiervoor aanleiding is vanwege:
- het beëindigen van het transport van gevaarlijke stoffen;
- nieuwe technische inzichten;
- veranderde wetgeving;
- nieuwe rekenmodellen.
De regels voor Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen - wijziging staan in Artikel 86.
4.7.7 Verkeer - wijziging
De vlakken Verkeer - wijziging betreffen een deel van het bestemmingsvlak van Verkeer. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Verkeer wijzigen in Floriade Evenement en/of Floriade Stadswijk indien deze gronden niet benodigd zijn voor de rijksweg A6.
De regels voor Verkeer - wijziging staan in Artikel 87.
4.7.8 Parkeernormen - wijziging
De Bijlage 9 Parkeernormen wordt gehanteerd als toetsingskader voor een deel van de omgevingsverguningen die op grond van het plan kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen dit toetsingskader als gevolg van nieuwe inzichten wijzigen gedurende de looptijd van het plan.
De regels voor Parkeernormen - wijziging staan in Artikel 88.
4.8 Overige Regels Voor De Fysieke Leefomgeving
Het Chw bestemmingsplan ziet op de fysieke leefomgeving. Dat is een bredere reikwijdte dan het begrip 'goede ruimtelijke ordening' uit de Wet ruimtelijke ordening. Hiermee wordt alvast vooruit gelopen op de Omgevingswet waarin wordt uitgegaan van de fysieke leefomgeving. De verbrede reikwijdte betekent dat ook andere regels in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen. Om te bepalen welke regelingen in het Chw bestemmingsplan worden opgenomen, zijn de volgende vragen doorlopen:
- 1. Welke regelingen bevatten onderwerpen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving en zijn ook voldoende relevant voor de (inrichting van de) fysieke leefomgeving?
- 2. Wat is het rechtskarakter van de regelingen?
- 3. Wat is het motief van de regelingen?
- 4. Wie is het bevoegd gezag van de regelingen?
Alleen de (onderdelen van de) regelingen zijn opgenomen die relevant zijn voor de (inrichting van de) fysieke leefomgeving en ook rechtstreekse werking hebben voor inwoners of ondernemers zijn opgenomen in het Chw bestemmingsplan. Regelingen waarbij de burgemeester is aangewezen als bevoegd gezag of regelingen met een meervoudig motief zijn niet opgenomen in het Chw bestemmingsplan. Van een meervoudig motief is sprake als er naast het fysieke ook andere aspecten, zoals openbare orde of veiligheid spelen.
De volgende (onderdelen van) regelingen zijn opgenomen in dit bestemmingsplan:
- a. Afvalstoffenverordening Almere 2010
- b. Algemene Plaatselijke Verordening Almere 2011
- c. Bouwverordening 2012
- d. Brandbeveiligingsverordening 2013
- e. Marktverordening 2012
- f. Telecommunicatieverordening 2008
Deze verordeningen blijven voor de rest van het grondgebied van de gemeente Almere gewoon gelden. Voor het plangebied van dit Chw bestemmingsplan zijn de verordeningsregels geïntegreerd in de regels. Hiervoor is een apart Hoofdstuk 7 Overige regels voor de fysieke leefomgeving opgenomen. De tekst sluit inhoudelijk aan op de regels van de verschillende verordeningen. Overigens geldt dat niet voor bepalingen zoals inwerkingtreding en overgangsrecht, hiervoor gelden de bepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening en het overgangsrecht zoals in artikel 104 van de regels is opgenomen. De verschillende toelichtingen van de verordeningen zijn integraal opgenomen in Bijlage 1 Overige regels voor de fysieke leefomgeving.
Waar in de bestaande verordeningen ontheffing kan worden verleend van een verbod, is in dit Chw bestemmingsplan een (binnenplanse) afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het college. De reden hiervoor is dat de Wet ruimtelijke ordening, de Crisis- en herstelwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen basis geven voor het verlenen van een ontheffing, maar wel voor een (binnenplanse) afwijkingsbevoegdheid.
Als er in de planperiode wijzigingen worden doorgevoerd in één of meer van de betreffende verordeningen, kan dat ertoe leiden dat deze wijzigingen ook in dit bestemmingsplan moeten worden doorgevoerd. Dit plan zal dan gedeeltelijk herzien worden en na terinzagelegging door de raad worden vastgesteld waarna de mogelijkheid tot beroep open staat. Dit is een wijziging ten opzichte van de verordeningen waartegen geen beroep mogelijk is.
De regels Overige regels voor de fysieke leefomgeving staan in de volgende artikelen:
- Artikel 89 Afvalstoffen;
- Artikel 90 APV;
- Artikel 91 Bouwen;
- Artikel 92 Brandbeveiliging;
- Artikel 93 Markten;
- Artikel 94 Telecommunicatie.
4.9 Algemene Regels
De regels van Hoofdstuk 8 Algemene regels zijn van toepassing op het hele plangebied van dit plan.
4.9.1 Begrippen
De begripsbepalingen zijn opgenomen in Artikel 95 van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder de begrippen moet worden verstaan, die in de regels zijn gebruikt. Bijvoorbeeld wat met
maatschappelijke voorzieningen wordt bedoeld. Een groot deel van de begrippen is overgenomen uit de verordeningen op de fysieke leefomgeving (zie paragraaf 4.8 Overige regels voor de fysieke leefomgeving en Bijlage 1 Overige regels voor de fysieke leefomgeving).
4.9.2 Wijze van meten
In Artikel 96 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwerk moet worden gemeten. De wijze van meten is een standaardregeling, die is overgenomen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
4.9.3 Anti-dubbeltelregel
In Artikel 97 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van
ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik mogelijk is
gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede
keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het
toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere
bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.
4.9.4 Algemene bouwregels
4.9.5 Algemene gebruiksregels
In Artikel 99 lid 99.1 onder a is het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen en de daaraan verwante detailhandel verboden. Dit verbod is opgenomen op grond van het gemeentelijk beleid (zie Prostitutiebeleid Almere, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader).
Tevens voorziet Artikel 99 lid 99.1 onder b en c in een waarborg dat geen onaanvaardbare toename van stikstofemissie plaatsvindt. In het kader van Bijlage 5 Milieueffectrapport (inclusief de Passende beoordeling) is onderzoek gedaan naar de de stikstofbijdrage op de Natura 2000-gebieden Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen voor de volgende scenario's:
- Floriade 2022: het evenement Floriade en de daarmee samenhangende ontwikkelingen;
- Floriadewijk: de ontwikkeling van het gebied rondom het Floriadeterrein vooruitlopend op
de Floriade 2022 en de ontwikkeling van het Floriadeterrein na 2022.
De gehanteerde uitgangspunten voor de onderzoeken in het MER zijn beschreven in Bijlage 6 AanvullingMER. In de planregels zijn de plafonds opgenomen van de stikstofdepositie die maximaal op de betrokken Natura 2000-gebieden mogen optreden. Dit is uitgesplitst naar de stadswijk en het evenement. De plafonds voor de stikstofdepositie zijn in overeenstemming met de benodigde en toebedeelde ontwikkelingsruimte in de PAS.
4.9.6 Voorwaarden, voorschriften en beperkingen voor vergunningen als bedoeld in artikel 2.7 Wet natuurbescherming
De enige effecten op Natura 2000-gebieden die zich bij volledige realisatie van dit bestemmingsplan voordoen betreffen de effecten op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden. Als voorwaarde waaronder Gedeputeerde Staten van Flevoland, overeenkomstig artikel 5.6, tweede lid van de Wet natuurbescherming, instemmen met dit bestemmingsplan, geldt dat de toedeling van ontwikkelingsruimte enkel betrekking heeft op de bestemmingen en de daarbij behorende omvang die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
In Artikel 101 zijn daarom de voorwaarden, voorschriften en beperkingen opgenomen voor vergunningen als bedoeld in artikel 2.7 Wet natuurbescherming. De ontwikkeling van Floriadewijk, inclusief de Floriade 2022: Growing Green Cities, is namelijk aangewezen als prioritair project in de PAS. Voor deze ontwikkeling is stikstofruimte in de PAS gereserveerd (zie Bijlage 4 Berekening stikstofdepositie). Overeenkomstig artikel 2.7, eerste lid van het Besluit natuurbescherming kan ontwikkelingsruimte worden toegedeeld in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een ontwikkelingsgebied als bedoeld in artikel 2.3 van de Crisis- en herstelwet en dat voldoet aan artikel 5.6 van de Wet natuurbescherming. Daartoe dient het bestemmingsplan de voorwaarden, voorschriften en beperkingen te bevatten waaronder een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming kan worden verleend. Deze voorwaarden, voorschriften en beperkingen zijn opgenomen in Artikel 101.
4.9.7 Algemene afwijkingsregels
In Artikel 101 zijn regels opgenomen op basis waarvan kan worden afgeweken van de gebruiksregels in dit Chw bestemmingsplan. De volgende afwijkingen zijn mogelijk:
Van de maten in dit plan kan worden afgeweken tot maximaal 10%.
Bouwwerken kunnen een bouwperceelsgrens (niet zijnde de bestemmingsgrenzen) met maximaal 3 meter en niet meer dan 10% overschrijden, indien dit nodig is voor een technisch betere realisering van bouwwerken of noodzakelijk is vanwege de werkelijke toestand van het terrein.
Ondergrondse pompgemalen ten behoeve van riooltransportleidingen kunnen worden gerealiseerd.
Kleinschalige windmolens kunnen op of aan een hoofdgebouw worden gerealiseerd. Voor het toestaan van windmolens moet worden voldaan aan de volgende randvoorwaarden:
- de maximum bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden;
- de rotordiameter van de windmolens mag maximaal 2 meter bedragen.
De kleinschalige windmolens zijn te beschouwen als 'overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen'. Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in de onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden gebouwd buiten een vlak waar Hoofdstuk 2Bouwregels van toepassing is tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.
De afwijkingsregels van Artikel 101 mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
4.9.8 Algemene wijzigingsregels
In Artikel 102 zijn vier wijzigingsregels opgenomen.
4.9.9 Nadere eisen
In Artikel 103 zijn regels opgenomen op basis waarvan burgemeester en wethouders de mogelijkheid hebben om in het kader van een aanvraag omgevingsvergunning nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken. Dit kan nodig worden geacht in verband met het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid of de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Op grond van artikel 3.6 lid 4 Wet ruimtelijke ordening worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen nadere eis naar voren te brengen.
4.10 Overgangs- En Slotregels
4.10.1 Overgangsrecht
In Artikel 104 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet meer in het nieuwe bestemmingsplan. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in artikel 3.2.1 en artikel 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening.
4.10.2 Slotregel
In Artikel 105 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het Chw bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 5 Relevante Beleidskaders
Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In tabel 5.1 staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 2 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. In Bijlage 2 Beleidskader worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden. Deze beleidsdocumenten zijn daarom niet in tabel 5.1 opgenomen.
Beleidsdocument | Beleidsuitgangspunt | Vertaling in het bestemmingsplan |
Rijksbeleid | ||
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) | Drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam - Almere - Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw) | Binnen de Floriade Stadswijk ruimte bieden aan wonen en werken, infrastructuur en recreëren. |
Ladder voor duurzame verstedelijking | Zorgvuldig ruimtegebruik. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen toetsen aan de ladder. | |
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012) Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (20212) | Radarverstoringsgebieden | Binnen het plangebied geen windturbines toestaan. Kleinschalige windmolens op gebouwen onder voorwaarden toestaan. |
Tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam- Almere (2012) | Weguitbreiding A6 | Binnen Floriade Evenement en Stadswijk en de A6 rekening houden met de voorziene weguitbreidingen van de A6 en het onderliggend wegennetwerk. |
RAAM-brief | Schaalsprong Almere | Ruimte bieden aan de stedelijke ontwikkeling in Almere Centrum Weerwater (westzijde van Almere). |
Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere- Markermeer (2013) Bestuursovereenkomst RRAAM (2013) Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 (2013) (IAK2) | Het toekomstperspectief voor Almere is een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. De ambitie is 100.000 arbeidsplaatsen. Een adaptieve aanpak staat centraal: vraagafhankelijk realiseren van woningen, infrastructuur, economische activiteiten en voorzieningen. | Ruimte bieden aan woningen, infrastructuur, economische activiteiten en voorzieningen. |
Structuurvisie Randstad 2040 (2010) | Randstad in 2040 een duurzame en concurrerende Europese topregio | Ruimte bieden aan de opgave om tot 2030 60.000 woningen te bouwen. |
Structuurvisie Windenergie op Land (2014) | 11 gebieden voor grootschalige opwekking van windenergie (meer dan 100 MW) | Geen ruimte bieden aan grootschalige opwekking van windenergie. |
Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015) | Robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem. | Ruimte bieden aan water en waterberging. |
Provinciaal en regionaal beleid | ||
Omgevingsplan Flevoland (2006) | 60.00 nieuwe woningen | Ruimte bieden aan nieuwe woonmilieus. |
Weguitbreiding A6 | Rekening houden met de weguitbreiding van de A6. | |
Ontwikkeling hoger onderwijs Ontwikkeling culturele infrastructuur | Ruimte bieden aan de functies (hoger) onderwijs en cultuur en ontspanning. | |
Archeologisch aandachtsgebied | Rekening houden met de status van 'archeologisch aandachtsgebied'. | |
Oppervlaktewaterlichaam | Voor de functie van het Weerwater rekening houden met (de mogelijkheid van het verontdiepen van) het watersysteem. | |
Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied (2011) | Locatiebeleid | Binnen de Floriade Stadswijk rekening houden met de criteria voor een overig centrummilieu. |
RO Visie Werklocaties 2015 (2016) | Ladder voor duurzame verstedelijking | Zorgvuldig ruimtegebruik. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen toetsen aan de ladder. |
Informele werklocatie | Binnen de Floriade Stadswijk rekening houden met de visie voor de informele werklocaties. | |
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008) | Archeologisch aandachtsgebied | Opnemen van een beschermingsregeling voor de gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde die nog niet rechtstreeks via de Monumentenwet worden beschermd. |
Beleidsregel Windmolens 2008 (2008) | Opschalen en saneren van windmolens | Geen ruimte bieden aan nieuwe windmolenopstellingen. Wel ruimte bieden aan kleine windmolens op gebouwen. |
Noodverordening wind (2015) | Opschalen en saneren van windmolens | Geen ruimte bieden aan nieuwe windmolenopstellingen. Wel ruimte bieden aan kleine windmolens op gebouwen. |
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021(2015) | Waterveiligheid Schoon water Voldoende water Water en ruimte | Ruimte bieden aan water en waterhuishoudkundige voorzieningen binnen alle functies. |
Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht Eindbalans 2015-2030 (2009) | Tekort aan ruimte voor woningen | Ruimte bieden aan de opgave om 15.000 woningen te bouwen. |
Gemeentelijk beleid | ||
Ruimtelijke ontwikkeling | ||
Almere Principles (2009) | Zeeven stelregels voor een duurzame stadsontwikkeling: 1. Koester diversiteit 2. Verbind plaats en context 3. Combineer stad en natuur 4. Anticipeer op verandering 5. Blijf innoveren 6. Ontwerp gezonde systemen 7. Mensen maken de stad | Rekening houden met de uitgangspunten voor Growing Green Cities: 1. De Green City is een gedifferentieerde stad. 2. De Green City is een verbonden en sensitieve stad. 3. De Green City is een op de natuur geïnspireerde stad. 4. De Green City is een adaptieve stad. 5. De Green City is een slimme stad. 6. De Green City is een gezonde stad. 7. De Green City wordt gemaakt door mensen. |
Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 (2012) | Ontwerpen van gezonde systemen voor een duurzame ontwikkeling van de stad. | Ruimte bieden aan duurzaamheidsinitiatieven. |
Energie Werkt! (2015) | Energieneutraliteit in Almere in 2022 door middel van 5 werklijnen | Ruimte bieden aan initiatieven voor duurzame energie. Kleinschalige windinstallatie op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw mogelijk maken via een binnenplanse afwijking. |
Structuurplan Almere 2010 (2003) | Groenblauw raamwerk: Weerwater : stedelijk water Zuidoever Weerwater en het Vroege Vogelbos: parkbos Zuidoever Weerwater: toeristisch-recreatief concentratiepunt | Ruimte bieden aan recreatieve functies. Ruimte bieden aan (stedelijke) functies die de groenstructuur versterken of die gerelateerd zijn aan het groen. Ruimte bieden aan publiekstrekkende groenblauwe attractiepunten. |
Infrastructuur: A6: autosnelweg Noorderdreef en langs Weerwater: stadsweg Bestaande busbanen en stedelijke fietsroutes | Rekening houden met capaciteitsuitbreiding A6. Rekening houden met toekomstige uitbreiding of aanpassing stadswegen Rekening houden met toekomstige uitbreiding of aanpassing busbanen en fietsroutes. | |
Concept Structuurvisie Almere 2.0 (2009) | Almere Weerwater: nieuwe ontwikkellocatie en verbindende schakel tussen Haven en Stad | Ruimte bieden aan een gemengd stedelijk programma dat plaats biedt aan minimaal 2.000 woningen en 5.000 arbeidsplaatsen. |
Bipolair stadscentrum: Centrum en Weerwater | Ruimte bieden aan functiecombinaties van wonen, werken en bijzondere bovenregionale voorzieningen, zoals leisure, sport, zorg en wetenschappelijke instituten. | |
Centrale stadspark van Almere | Ruimte bieden aan herinrichting van oevers, stranden, (delen van) parken en bossen, recreatieve voorzieningen en ontsluiting via een hoogwaardige openbaarvervoersverbinding langs de oostelijke oever van het Weerwater. | |
Ontwikkelperspectief Centraal Almere (2012) | Pijler 1: Rondje Weerwater Pijler 2: Ontwikkeling van 3 polen: Stadscentrum, De Schakel en Kasteelomgeving Pijler 3: Verbindingen tussen de polen | Ruimte bieden aan de vestiging van kleinschalige en grootschalige publieke voorzieningen aan de oevers. Ruimte bieden aan het 'kleine rondje Weerwater'. Ruimte bieden aan tijdelijke evenementen, horeca, strand en watersport. Ruimte bieden of reserveren voor vervoer per auto, bus, fiets en over water. |
Gebiedsontwikkelingsplan Almere Centrum Weerwater (2012) | 1e fase: gebied van een basiskwaliteit voorzien | Ruimte bieden aan het realiseren van de basiskwaliteit: het aanbrengen van een sterk landschap, dat goede en veilige verbindingen biedt aan alle verkeerssoorten en dat uitnodigt tot recreatief gebruik. |
2e fase: kansenstrategie voor Almere Centrum Weerwater | De kansenstrategie faciliteren: een ontwikkeling van een nieuw, hoogwaardig stedelijk woon- en werkmilieu. | |
Growing Green Cities, Bidbook Almere Floriade 2022 (2012) | Growing Green City: - feeding the city - greening the city - energizing the city - healthying the city | Ruimte bieden aan functies die bijdragen aan de thema's feeding, greening, energizing en healthying the city zoals: voedselproductie, tuinbouw, gezondheid en zorg, kunst, cultuur en educatie, recreatie en leisure, energie en watermanagement. |
Floriade 2022: internationale wereldtuinbouwtentoonstelling | Ruimte bieden aan de wereldtuinbouwexpositie van de Growing Green City. | |
Almere Floriade: stadswijk | Ruimte bieden aan de ontwikkeling van een stadswijk vanuit het gedachtegoed van Growing Green Cities. | |
Masterplan Floriade (2015) | Floriade 2022 Growing Green Cities: - Feeding - Greening - Healthying - Energizing | Ruimte bieden aan functies die bijdragen aan de thema's: feeding, greening, energizing en healthying. |
Ruimtelijke hoofdstructuur Floriade: - het carré, dat bestaat uit een boulevard (langzaam verkeersroute) rondom de Floriade inclusief twee bruggen; - het arboretum als basisgroenstructuur, dat bestaat uit een diversiteit aan planten en bomen als omkadering van de Floriadekavels; - het grid, dat bestaat uit een padenstelsel rondom de Floriadekavels, inclusief twee bruggen; - waarbij een deel van het bestaande bos op het Weerwatereiland wordt behouden, in het bijzonder de groene oostelijke rand; - aan het evenement verbonden iconische paviljoens/vastgoedobjecten. | Ruimte bieden aan en rekening houden met de ruimtelijke hoofdstructuur voor de Floriade. Ruimte bieden aan de kansenstrategie voor Floriade Stadswijk, waarbij het ruimtelijke basismodel en het ambitiemodel mogelijk kunnen worden gemaakt. | |
Gebiedsvisie Floriade Stadswijk (2017) | Floriade Stadswijk: - een groene, autoluwe, geluidsluwe, energieopwekkende wijk waar landschap, circulariteit, innovatie centraal staan - het gebied wordt open en toegankelijk voor iedereen en een integraal onderdeel van de stad, maar blijft tegelijkertijd een autonome plaats van samenkomst en ontmoeting - maximum programma voor woningen en voorzieningen - contourenkaart voor de maximum hoogte van de bebouwing | Binnen de bestemming Floriade Stadswijk rekening houden met het maximum programma (600 woningen, 60 waterwoningen en/of drijvende ondernemingen en 47.000 m² voorzieningen) en de maximum bouwhoogten van de contourenkaart. |
Woonvisie Almere 2.0 (2009) | Proeftuin van cradle-to-cradle bouwen. | Ruimte bieden aan duurzame oplossingen voor bouwen. |
Gedifferentieerde stad: toe- en invoeging van nieuwe woon- en werkmilieus | Ruimte bieden aan centrum-stedelijke woonmilieus en gemengde woon-werkmilieus. | |
Wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen | Opnemen flexibele woonbestemmingen. | |
Een zorgzame en leefbare stad | Ruimte bieden aan levensloopbestendige woningen en woonzorgvoorzieningen. | |
De eindgebruiker staat centraal | Ruimte bieden aan particulier opdrachtgeverschap. | |
Programmaplan wijkgericht werken 2015-2019 | Doorontwikkelen Almere Centrum tot het kloppend hart van Almere en een betekenisvol centrum in de regio Ontwikkelen centraal centrumgebied rondom het Weerwater | Ruimte bieden aan programma dat in principe additioneel is aan Almere Centrum |
Programmalijn 1 Hart van de Stad (2016) | Concrete impuls aan het hart van Almere, een sterkere regionale betekenis en dé ontmoetingsplek voor zowel bewoners als bezoekers De vier sleutelprojecten zijn: - Station en omgeving - Almere Centrum - Weerwater - Floriade | Ruimte bieden aan: - ontmoetingsplekken, parken, verbindingen, entrees en functiemenging - de aanleg van het fysieke Rondje Weerwater -de aanleg van de iconische brug tussen het Lumièrepark en het Floriadeterrein - de aanleg van steigers/boardwalks en speel- en sportvoorzieningen - evenementen. |
Programmalijn 2 Versterken leer- en werkomgeving | Goede, complete en kwalitatief hoogwaardige onderwijsinfrastructuur De vijf sleutelprojecten zijn: - FlevoCampus - Internationaal Onderwijs - Kenniscentrum Gepersonaliseerd Leren - AD Academy -Nieuwe Universiteit / E-University FlevoCampus | Ruimte bieden aan FlevoCampus: een fysieke en virtuele verzamelplek van studenten, onderzoekers, startende en bestaande bedrijven op het terrein van de Floriade. |
Programmalijn 3 Energy on Upcycling (2016) | Bijdrage aan de transitie naar een circulaire economie De vier sleutelprojecten zijn: - Local-for-local - Stad zonder gas - Opwaardering stedelijke grondstoffen - Verduurzaming van mobiliteit (nog uit te werken) | Ruimte bieden aan het Citylab stedelijke grondstoffen op het Floriadeterrein. |
Programmalijn 4 Versterken verblijfsplekken: cultuur, recreatie, toerisme (2016) | (inter)nationaal aansprekende verblijfsplekken De drie verblijfsplekken zijn: - Nationaal Park Nieuw Land/ Oostvaardersplassen - Kustzone Poort - Bovenstedelijke culturele voorzieningen in Almere Centrum | Ruimte bieden aan culturele en recreatieve voorzieningen |
Programmalijn 5 Vernieuwende woningbouw (2016) | Via experimenten een impuls geven aan ontwikkelingen die de diversiteit, keuzevrijheid, toegang en kwaliteit van de woningmarkt vergroten of verbeteren De vijf experimentlijnen zijn: – Vitaal – Verduurzaamd – Getransformeerd – Betaalbaar – Zelfbouw 2.0 | Ruimte bieden aan nieuwe woonconcepten in de Floriadewijk en rond het Weerwater. |
Kadernota grondbeleid (2009) | Inspelen op de Schaalsprong | Ruimte bieden aan wonen en werken. |
Welstandsnota Almere 2014 (2015) | Welstandstoezicht voor: - het groenblauwe raamwerk - de hoofdstructuur - de centrumgebieden - bijzondere gebieden - reclame. | Voor de Floriade gelden de beoordelingscriteria voor het groenblauwe raamwerk. Voor de A6 gelden de beoordelingscriteria voor de hoofdstructuur. Voor de directe omgeving van de A6 gelden de beoordelingscriteria voor (her)ontwikkelprojecten langs de hoofdinfrastructuur. Voor het plangebied gelden de sneltoetscriteria voor reclame. |
Beleidsnota kleine bouw 2008 (2010) | Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen. Regeling voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis | Toetsingskader uit de nota overnemen voor de functie wonen. |
Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999) | Plaatsing van masten is niet mogelijk in (toekomstige) woonwijken | Ruimte bieden aan het plaatsen van masten en antennes buiten de stadswijk Floriade. |
Meerjarenplan Startershuisvesting (2004) | Kleine, zelfstandige en goedkope woningen voor jongeren | Ruimte bieden aan starterswoningen. |
Plan van aanpak studentenhuisvesting (2011) | Divers en flexibel aanbod aan studentenhuisvesting | Studentenhuisvesting is mogelijk binnen de functie wonen. |
Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013) | Ligplaatsen voor woonschepen en vaste ligplaatsen Afmeeroevers | Ruimte bieden aan woonschepen op het Weerwater en aanleggelegenheid binnen de functie water. |
Prostitutiebeleid Almere (2000) | Vestigingsbeleid seksinrichtingen | Opnemen van een verbodsbepaling voor seksinrichtingen. Thuisprostitutie op grond van de regeling voor bedrijfsmatige activiteiten aan huis wel toestaan. |
Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012) | Vestigingsbeleid coffeeshops | Geen mogelijkheid opnemen voor een coffeeshop. |
Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000) | Vestigingsbeleid benzineverkooppunten | Geen ruimte bieden aan nieuwe benzineverkooppunten. |
Bereikbaarheid en mobiliteit | ||
Nota Mobiliteitsplan Almere (2012) | Verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel Handhaven gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer Realiseren hoger fietsgebruik Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers. | Ruimte bieden aan functiemenging. Binnen de Floriade Stadswijk ruimte bieden voor stadsstraten. Voor de overige bestaande gebieden geen grote ingrepen. Ruimte bieden aan voorzieningen rondom knooppunten (busstation en Floriade). Ruimte bieden aan openbaar vervoer. Ruimte bieden aan hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruisingen. Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden. Ruimte bieden aan autoverkeer. Ruimte bieden aan parkeeroplossingen op maat. |
Werk in de stad | ||
De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019 (2015) | Excellent gastheerschap Stimuleren van nieuwe kansen en mogelijkheden van ondernemers Inzetten voor heldere en soepele toepassing van regelgeving | Ruimte bieden aan bedrijven en voorzieningen. |
Gemeentelijke Visie Werklocaties in Almere (2016) | Gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven en voldoende werkgelegenheid bieden. Floriadegebied is een woon-werkmilieu Floriadegebied maakt onderdeel uit van de groene milieus | Ruimte bieden aan een mix van de volgende functies: - wonen; - bedrijven tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging; - kantoren; - activiteiten op het gebied van cultuur, sport, recreatie en dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen; - detailhandel conform de Detailhandelsvisie; - horecavoorzieningen tot en met categorie B van Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging; - recreatieve voorzieningen conform Nota Kleur aan Groen. |
Detailhandelsvisie Almere 2014 (2014) | Het Floriadeterrein is een 'wijk- en buurtcentrum' | Binnen Floriade Evenement de volgende functies toestaan: - detailhandel (tot maximaal 500 m² winkelvloeroppervlak); - webwinkel; - internetwinkel; - afhaalpunten. Niet toegestaan zijn: - perifere detailhandel; - grootschalige detailhandel; - supermarkt. Binnen Floriade Stadswijk de volgende functies toestaan: - detailhandel (tot maximaal 300 m² winkelvloeroppervlak); - het samenvoegen van aaneengesloten panden tot maximaal 500 m² winkelvloeroppervlak; - in totaal maximaal 1.000 m² winkelvloeroppervlak (met een afwijking tot maximaal 1.500 m²); - webwinkel; - internetwinkel; - afhaalpunten. Niet toegestaan zijn: - perifere detailhandel; - grootschalige detailhandel; - supermarkt. |
Afhaalpunten (2014) | Afhaalpunten binnen de bestaande winkelstructuur of op bedrijventerreinen. | Binnen Floriade Stadswijk ruimte bieden aan afhaalpunten. |
Kringloopwinkels (2014) | Kringloopwinkels toestaan op binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen | Binnen het Floriadeterrein geen ruimte bieden voor kringloopwinkels. |
Nota Hotelmarkt Almere (2002) | Adequaat hotelproduct Voorkeurslocatie: Weerwater Zuid Fontanapad | Een hotel is mogelijk binnen categorie A van Bijlage 1 Staat vanBedrijfsactiviteiten - Functiemenging. |
Werken in de wijk (2005) | Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogen maximaal 50% van het woonoppervlak in beslag nemen. | Bij de functie wonen de criteria uit de nota toepassen. |
In uitleggebieden uitgaan van 1 zelfstandige bedrijfsruimte op 50 woningen. In plinten kunnen de woon- en werkfuncties uitwisselbaar worden gemaakt. | Binnen Floriade Stadswijk ruimte bieden aan de functies wonen en bedrijven. | |
Kansenkaart vrijetijdseconomie Almere (2015) | Benutten van kansen voor vrijetijdsvoorzieningen. | Binnen Floriade Evenement en Stadswijk en het Weerwater ruimte bieden aan sportvoorzieningen, recreatievoorzienigen en horecavoorzieningen. |
Agenda Toerisme & Recreatie 2016-2022 (2016) | Uitwerking van de Kansenkaart vrijetijdseconomie door focus te geven en vervolgstappen. Drie strategieën: - placemaking - thematische versterking - samenwerking en organisatie | Binnen Floriade Evenement en Stadswijk en het Weerwater ruimte bieden aan cultuur en ontspanning, recreatievoorzieningen, water en sportvoorzieningen. |
Groene stad | ||
Waterplan, Stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017) | De ambitie is om Almere verder te ontwikkelen tot een ondernemende, veelzijdige waterstad. Doelstellingen zijn: - slim waterbeheer - een aantrekkelijke waterstad - levend water: biodiversiteit versterken en waterkwaliteit verbeteren - een stad zonder afval(water). | Naast de functie water ook ruimte bieden aan: recreatieve voorzieningen, het in stand houden en verbeteren van de natuurlijke waarden en evenementen. |
Waterstad Almere Toeristisch recreatief beleidsplan (1996) | Het stimuleren van toeristisch recreatieve (bedrijfs)vestigingen en gebruik(smogelijkheden) in Almere Zuidoever Weerwater is een toeristisch-recreatief speerpuntgebied | Binnen Floriade Evenement en Stadswijk ruimte bieden aan recreatieve voorzieningen, sportvoorzieningen, aanleggelegenheid en horeca. |
Kleur aan groen (2014) | Spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere | De spelregels zijn van toepassing op Floriade Stadswijk. |
Bos: het Weerwatereiland, Utopia en de omgeving Sturmeyplaats | Voor de functie 'bos' rekening houden met het kenmerkende gebruik: natuurbeleving, wandelen, fietsen, natuureducatie, recreatie en cultuur. Bossen kunnen ook ruimte bieden aan regionale en nationale initiatieven (voor bijvoorbeeld buitenrecreatie) van een grote omvang. | |
Voorzieningenpark: Atlantisstrand en Fantasiestrand | Voor de functie 'voorzieningenpark' rekening houden met het kenmerkende gebruik: sport, (stads)landbouw, begraven & herdenken, evenementen of (jacht)havens. In principe zijn de ‘velden’ gericht op het uitsluitend gebruik door één van de basisfuncties. Het casco van lanen en bosplantsoen is onderdeel van het recreatieve netwerk en bevat paden die wandelen en fietsen mogelijk maken. | |
Water: Weerwater | Voor de functie 'water' rekening houden met: natuurbeleving, varen, zwemmen, recreatie en sport. In de oevers kan ruimte worden geboden aan eten & drinken en cultuur (inclusief bijbehorende bebouwing). | |
Recreatieve verbindingen: rondje Weerwater | Voor de functie 'recreatieve verbindingen' rekening houden met het ondersteunen van de recreatieve functie van de fiets-, wandel-, en vaarroutes met functies zoals eten & drinken, kunst of cultuur. | |
Transformatiegebieden: de Floriade(wijk) | Voor de functies van de 'transformatiegebieden' uitgaan van de bestemming die is vastgelegd in de ontwikkelplannen. | |
Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 (2003) | Wandelinfrastructuur en samenhangende voorzieningen. | Ruimte bieden aan de uitbreiding van de wandelinfrastructuur (zoals het 'kleine Rondje Weerwater') en de realisatie van voorzieningen die hiermee samenhangen (zoals horeca). |
Veiligheid | ||
Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsprocessen) (2003) | Checklist voor ontwikkelingen in het openbare en semi-openbare gebied | Bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden, bedrijventerreinen, uitgaangsgebieden, verkeersveiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid. |
Vuurwerknota 2005, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005) | Vuurwerkopslag en -verkoop is niet mogelijk in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven | Geen ruimte bieden aan de opslag en verkoop van vuurwerk. |
Sociale structuur, onderwijs en cultuur | ||
Sociale Structuurschets 'Almere mensenwerk' (2004) | Ambities voor meer sociale dynamiek, sociale diversiteit en sociale samenhang | Bij het toekennen van functies ruimte bieden aan flexibiliteit om op de veranderende behoefte van gebruikers in te kunnen spelen. Ruimte bieden aan voorzieningen die de sociale cohesie (het elkaar ontmoeten) bevorderen. |
Samenhangend jeugdbeleid 'Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd' (2005) | Voldoende en tijdig opleveren van onderwijshuisvesting in multifunctionele accommodaties In ruimtelijke planvorming rekening houden met voldoende ruimte voor kinderopvang | Opnemen van een ruime begripsomschrijving voor 'maatschappelijke voorzieningen', waardoor een flexibele invulling van functies mogelijk is. |
Toekomstvisie vrije tijd (2008) | Het creëren van een hechte, leefbare samenleving en het versterken van de identiteit van de stad. | Ruimte bieden aan functies die verbinden, zoals recreatie, cultuur en ontspanning en evenementen. Ruimte bieden aan de uitbreiding van de infrastructuur (zoals het 'kleine Rondje Weerwater') en de realisatie van voorzieningen die hiermee samenhangen (zoals aanlegvoorzieningen, horeca, kunstwerken, speelvoorzieningen en evenementen). |
Cultuurnota 2009-2012 (2008) | Het realiseren van een zo volledig mogelijk cultuuraanbod dat past bij de omvang van de stad | Ruimte bieden aan de functie 'cultuur en ontspanning'. |
Cultuurbrief 2013-2016 | Verder bouwen aan een stad met een levendig en inspirerend cultureel leven. | Ruimte bieden aan de functie 'cultuur en ontspanning'. |
Visie Cultuur 2.0 (2012) RRAAM | Ontwikkelen culturele infrastructuur | Ruimte bieden aan de functie 'cultuur en ontspanning'. |
Sportief in beweging, Almeers sportbeleid 2017-2020 (2017) | Drie lagen van de Almeerse sportpiramide: - de stad als speelveld - de stad voor talent - de stad die uitblinkt | Ruimte bieden aan de functies 'sportvoorzieningen' en 'speelvoorzieningen'. |
Inrichting schoolpleinen (1999) | Schoolpleinen dienen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school te zijn. | Ruimte bieden aan de functie speelvoorzieningen. |
Archeologienota (2016) | Beschermen van archeologische waarden | Opnemen van een onderzoeksplicht bij de bestemming 'Archeologie 1'. |
Archeologieverordening (2016) | Archeologisch waardevolle terreinen op de ABA moeten overeenkomstig de verordening worden beschermd | Opnemen van een bestemming 'Archeologie 1'. |
Overig gemeentelijk beleid | ||
Nota Evenementen in Almere (2011) | Beleid voor: - geluiddragende evenementen - overige evenementen | Geluiddragende evenementen (>120 dB(A) bronvermogen) niet (meer) toestaan op het Atlantisstrand. Ruimte bieden voor geluiddragende evenementen binnen Floriade Evenement, Floriade Evenement Rand, Floriade Stadswijk en Floriade Stadswijk Rand conform de voorwaarden in Bijlage 4Randvoorwaarden evenementenFloriade. Afwijkingsbevoegdheid opnemen om af te wijken van Bijlage 4Randvoorwaarden evenementenFloriade. Overige evenementen toestaan binnen het plangebied. |
Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen (2003) | Maximaal aantal speelautomatenhallen: - 3 in Centrum Almere Stad - 1 in Centrum Almere Haven - 1 in Centrum Almere Buiten | Geen ruimte bieden aan speelautomatenhallen. |
Tabel 5.1 Beleidskader
Hoofdstuk 6 Omgevingstoets
6.1 Inleiding
Voor de realisatie van de bestemmingen in het bestemmingsplan is onderzocht of er sprake is van een goede omgevingssituatie. Daarbij is getoetst aan geldende wet- en regelgeving op het gebied van onder andere milieu, ecologie, archeologie en water. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op deze omgevingsaspecten. Dit is gedaan aan de hand van het Milieueffectrapport (MER) dat is gemaakt voor dit Chw bestemmingsplan.
In paragraaf 6.2 is beschreven wat en hoe in het MER is onderzocht en wat de procedure van het MER is.
In paragraaf 6.3 tot en met 6.13 is per omgevingsaspect beschreven wat het kader is en wat de effecten zijn voor Floriade Evenement en Floriade Stadswijk. Daarbij is steeds de volgende volgorde aangehouden:
- een beschrijving van het kader van het omgevingsaspect;
- een effectbeoordeling in de vorm van een tabel;
- een effectbeschrijving.
De effectbeschrijvingen in het Milieueffectrapport hebben voor sommige omgevingsaspecten ook geleid tot randvoorwaarden voor de ontwikkelingen. Deze randvoorwaarden zijn beschreven bij de effectbeoordeling en zo nodig verwerkt in de regels en verbeelding van dit Chw bestemmingsplan.
Om de milieueffecten van de ontwikkelingen te kunnen beoordelen en te vergelijken, is een vergelijkingsbasis nodig: de referentiesituatie. De referentiesituatie is de huidige situatie aangevuld met autonome ontwikkelingen. Autonome ontwikkelingen zijn ontwikkelingen die onafhankelijk van de uitvoering van het bestemmingsplan plaats zullen vinden en waarover een definitief besluit is genomen (bijvoorbeeld, waarvoor vergunning is verleend). De referentiesituatie is niet beschreven in paragraaf 6.3 tot en met 6.13. Hiervoor wordt bij de omgevingsaspecten steeds verwezen naar de betreffende paragrafen in Bijlage 5 Milieueffectrapport.
In het MER zijn twee referentiejaren gekozen, namelijk 2022 en 2030. Dit heeft een dubbele reden. In 2022 wordt het evenement Floriade gehouden in het gebied. De effecten van dit evenement zijn als een van de situaties in het MER onderzocht. Tegelijkertijd vormt 2022 een tussenjaar in de langere periode waarin de effecten van de gebiedsontwikkeling zich voordoen. Daarmee wordt niet in één keer een situatie in de verre toekomst in beeld gebracht, maar wordt door een tussensituatie de ontwikkeling van de effecten in beeld gebracht. Overigens treden tijdens het evenement Floriade milieueffecten op die niet per se in de gebiedsontwikkeling optreden, bijvoorbeeld een piek in toename van vervoer door bezoekers van het evenement.
In paragraaf 6.14 is ingegaan op de radarverstoringsgebieden.
De systematiek voor bedrijven en milieuzonering is beschreven in paragraaf 6.15.
In paragraaf 6.16 zijn de ontwikkelingen in dit Chw bestemmingsplan getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Tot slot is in paragraaf 6.17 ingegaan op monitoring en evaluatie.
6.2 Milieueffectrapportage
6.2.1 Inleiding
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een planMER voor strategische en kaderstellende plannen en een projectMER of een mer-beoordelingsplicht voor concrete projecten. Het doel is het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij deze plannen of besluiten. Voor deze plannen of besluiten wordt een milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) doorlopen.
6.2.2 PlanMER
6.2.3 Toetsingsadvies Commissie voor de m.e.r.
De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft op 9 maart 2017 een toetsingsadvies uitgebracht over het milieueffectrapport voor de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater en het ontwerp Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater - Floriade. Naar aanleiding van het advies van de Commissie m.e.r. is een aanvulling op het MER opgesteld. In Bijlage 6 Aanvulling MER is de aanvulling op het MER opgenomen. Deze rapportage biedt de aanvullende informatie om tot een volwaardige afweging te komen van het milieubelang bij de besluitvorming rondom het Chw-bestemmingsplan. Een akoestisch onderzoek maakt eveneens onderdeel uit van deze rapportage. De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft op 23 mei 2017 een positief toetsingsadvies uitgebracht voor de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater en het ontwerp Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater - Floriade (zie Bijlage 6 Aanvulling MER).
6.3 Verkeer En Vervoer
6.3.1 Kader
Een van de effecten van een nieuwe gebiedsontwikkeling betreft de ontwikkelingen van het verkeer. Deze effecten zijn van belang om zicht te hebben op de bereikbaarheid van zowel de bestaande stad als van de nieuwe ontwikkeling. Daarnaast vormen de verkeerscijfers input voor de effecten op het gebied van de geluid en luchtkwaliteit in het gebied. Daarom zijn in het MER de effecten van de gebiedsontwikkeling van Floriadewijk en Almere Centrum Weerwater met behulp van het gemeentelijke verkeersmodel in beeld gebracht. De berekeningen met het verkeersmodel geven inzicht in de verkeersafwikkeling. De effecten op verkeersveiligheid, parkeren, openbaar vervoer en langzaam verkeer zijn kwalitatief in beeld gebracht.
De verkeerscijfers voor de MER zijn afkomstig uit het Verkeersmodel Almere. Het verkeersmodel Almere rekent volgens de zwaartekrachtmethode. Dit is een landelijk veel gebruikte methode bij verkeersmodellen. Het model bestaat uit een basisjaar 2010 en prognosejaren 2020 en 2030. Het basisjaar is gekalibreerd (passend gemaakt) op basis van telcijfers. Hiervoor zijn telcijfers van de gemeente van auto en openbaar vervoer gebruikt. Daarmee zijn de modelwaarden 2010 passend gemaakt met de werkelijk getelde hoeveelheid auto's en bus-/treinreizigers. Op basis van de verwachte groei van het aantal inwoners en arbeidsplaatsen in Almere en de wijzigingen in infrastructuur maakt het model prognoses voor de hoeveelheid motorvoertuigen, het aantal OV-verplaatsingen en het aantal fiets-/voetverplaatsingen. Afhankelijk van het aanbod aan infrastructuur en modaliteiten bepaalt het model met welk vervoermiddel mensen hun verplaatsing maken. De modal split is een resultante van een modelberekening. Met de term 'modal split' wordt de verdeling van de (personen-)verplaatsingen over de vervoerwijzen (modaliteiten), zoals auto en openbaar vervoer, bedoeld. De uitgangspunten voor de modal split zijn gebaseerd op het Masterplan Floriade. De gegeven modal split is in onderstaande tabel weergegeven.
Vervoer per... | Percentage |
Auto | 40% |
Touringcar | 20% |
Openbaar vervoer | 35% |
Fiets | 5% |
Totaal | 100% |
Modal split evenement Floriade
Uit in het kader van het Masterplan uitgevoerd onderzoek komt naar voren dat er rekening mee moet worden gehouden dat 40% van de bezoekers van de Floriade met de auto komt. In het MER, de bijbehorende onderzoeken alsmede parkeeronderzoek is zekerheidshalve uitgegaan van een percentage autobezoekers 45% is. Voor touringcars is een zekerheidshalve een percentage van 25% gehanteerd. Op basis van deze percentages, waarbij het gebruik van motorvoertuigen zekerheidshalve hoger (worst case) is ingeschat, is de parkeerbehoefte in beeld gebracht. In onderstaande tabel is de berekening van deze parkeerbehoefte weergegeven.
Parkeren | Auto | Touringcar |
Bezoekers | 2.125.000 | 2.125.000 |
Percentage bezoekers | 45% | 25% |
Gemiddelde bezetting | 2,4 | 40 |
Aantallen | 398.438 | 13.281 |
Aantal dagen | 180 | 180 |
Aantal per dag | 2.214 | 74 |
Piekbelasting | 200% | 200% |
Benodigd | 4.427 | 148 |
Dubbelgebruik | 100% | |
Personeel | 460 | |
Subtotalen | 4.887 | 150 |
Totaal | 5.037 |
Benodigd aantal parkeerplaatsen
Almere groeit tussen 2010 en 2030 conform de vastgestelde groeiopgave in het kader van RRAAM. Dat betekent dat er 60.000 woningen en 100.000 arbeidsplaatsen bijkomen. Door de woningbouwcrisis is het tempo van de groei van Almere wat langzamer. In 2030 zal de volledige groeiopgave nog niet gerealiseerd zijn. Desondanks houdt de gemeente in haar verkeersmodel voor 2030 wel rekening met de volledige groei om de omgevingseffecten goed in beeld te kunnen brengen. De geprognostiseerde cijfers voor 2030 zijn daarmee als worst-case te beschouwen.
De groei van Almere is op basis van een drieledige schaalsprong: ecologie, infrastructuur en verstedelijking. Voor de effectbeschrijving 'verkeer' is van belang dat de schaalsprong van de infrastructuur door middel van diverse besluiten reeds een autonome ontwikkeling is. Dit betreft onder meer de opwaardering van de A6. Met deze schaalsprong is een randvoorwaarde ingevuld voor de stedelijke schaalsprong; de infrastructuur voor de verdere stedelijke schaalsprong is hiermee geregeld en reeds in uitvoering.
Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 4.2 van Bijlage 5Milieueffectrapport. Voor het MER is een aantal scenario's doorgerekend. Voor een beschrijving van deze scenario's wordt verwezen naar paragraaf 2.2.1 van Bijlage 6 Aanvulling MER.
6.3.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Verkeer | Kwaliteit van de verkeersafwikkeling | 0 | Geen knelpunten in het plangebied. Geen relevante bijdrage aan aandachtspunten buiten het plangebied |
Openbaar vervoer | 0 | Goede aansluiting op OV. Geen belemmeringen. | |
Verkeersveiligheid | 0 | Verkeer wordt veilig afgewikkeld. | |
Parkeren | 0 | Bij de uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met voldoende parkeerruimte voor het evenement. | |
Langzaam verkeer | 0 | Goede aansluiting op bestaande routes. Geen belemmeringen. |
Vanuit de aspecten verkeer en vervoer zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Evenement.
Effectbeschrijving
Vervoersmodaliteiten en openbaar vervoer en parkeren
De Floriade wordt optimaal bereikbaar, met een brede keuze uit modaliteiten. In het vastgestelde Tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere is voorzien in een afslag Almere Floriade, als een directe ontsluiting voor het Floriadeterrein. Parkeren kan direct naast het terrein en een shuttlebus die een ronde maakt langs alle parkeervelden, brengt bezoekers desgewenst van hun auto of touringcar naar de entree.
Voor het parkeren tijdens het evenement is uitgegaan van locaties die zo dicht mogelijk bij het evenemententerrein liggen. In Bijlage 6 Aanvulling MER zijn de parkeervoorzieningen beschreven. De omgeving biedt voldoende ruimte om de parkeergelegenheid te realiseren. In onderstaande figuur zijn de parkeerplaatsen aangegeven. Door de keuze voor het in de directe omgeving van het evenemententerrein positioneren van de parkeergelegenheid ontstaat de maximale verkeersbelasting rondom het evenemententerrein zelf. De volgende locaties - met elk een capaciteit van circa 1.000 parkeerplaatsen - zijn als uitgangspunt gehanteerd: Oude Waterlandseweg, Veluwsekant, Verlengde Steigerdreef (ook voor personeel), Spanningsveld en Oorweg (waaronder touringcars). Op onderstaande afbeelding zijn de locaties weergegeven. Elke locatie biedt voldoende fysieke ruimte om 1.000 parkeerplaatsen te realiseren, waarbij sprake is van een goede verkeerscirculatie op het parkeerterrein.
Parkeerterreinen gedurende Floriade
Ook per openbaar vervoer is het Floriadeterrein goed te bereiken. Vanaf station Almere Centrum is het slechts enkele minuten lopen, door het stadshart, het Lumièrepark en over de Weerwaterboulevard. Bezoekers kunnen er ook voor kiezen de bus naar het transferium te pakken. Het OV netwerk van Almere is bovendien reeds geschikt om voor het evenement. Er zijn bijvoorbeeld geen tijdelijke busbanen nodig.
Verkeersafwikkeling
De verkeersafwikkeling van het evenement heeft een ander karakter dan de afwikkeling van de gebiedsontwikkeling. Allereerst is het een tijdelijk effect. Ook leggen bezoekers veelal grotere afstanden af voor een evenement, dan voor dagelijkse verkeersbewegingen. De Floriade trekt nationaal en internationaal bezoekers en het aandeel bezoekers uit Almere zelf is relatief klein. Hiermee moet ook de verkeersafwikkeling op een andere manier benaderd worden dan op basis van het verkeersmodel van de gebiedsontwikkeling. De parkeerbehoefte van het evenement en de locaties waar parkeervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd zijn als uitgangspunt gehanteerd voor de verkeersberekeningen. In Bijlage 6Aanvulling MER zijn de uitgangspunten voor het bepalen van de parkeerbehoefte weergegeven. Op basis van een gemiddelde bezetting en piekbelasting (200% van de gemiddelde bezetting) is het benodigd aantal parkeerplaatsen in totaal 5.000 voor zowel auto- als touringcarparkeerplaatsen. Elk van de vijf parkeerterreinen biedt ruimte aan 1.000 parkeerplaatsen en genereert 2.000 vervoersbewegingen per etmaal. Er wordt niet uitgegaan van dubbelbewegingen, omdat bezoekers over het algemeen een gehele dag op het terrein doorbrengen.
De Floriade is via de Floriade Allee direct verbonden met de A6. Via de A6 worden snel ook de A1 en A27 bereikt, waarmee het verkeer van de Floriade op korte afstand van het evenement over de verschillende windrichtingen van en naar de verschillende herkomsten en bestemmingen wordt verspreid en de druk op het rijkswegennet wordt beperkt. Door de directe verbinding met de A6 treden in Almere zelf geen relevante verkeerseffecten op.
In de onderstaande tabel is de intensiteit van verkeer ten gevolge van de Floriade over de A6 en A27 weergegeven. In deze tabel is tevens inzichtelijke gemaakt hoeveel verkeer op die locaties in 2030 na afloop van de Floriade en met de volledige autonome en gebiedsontwikkeling is verwacht. Op basis van deze intensiteiten kan het effect van de toename van verkeer worden bepaald.
Verkeersintensiteiten ten gevolge van Floriade
De Floriade trekt in absolute zin meer verkeer aan dan de Floriadewijk of de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater. Dit leidt ten opzichte van de autonome situatie in 2022 op de A6 bij de Hollandsebrug en Lelystad en de A27 bij de Stichtsebrug tot respectievelijk circa 6.000, 2.000 en 2.000 extra verkeersbewegingen voor de heen en terugreis gezamenlijk. Ten opzichte van de totale verkeerstroom is deze toename beperkt (circa 3%). Bovendien zijn de totale intensiteiten tijdens het evenement nog aanzienlijk lager dan de intensiteiten die in 2030 met autonome ontwikkelingen en de gebiedsontwikkeling zijn voorzien.
De I/C verhouding is de verhouding tussen de intensiteit op de weg en de capaciteit van die weg. De I/C verhouding wordt weergegeven voor de drukste periode van de dag; de spits. Hoge I/C verhoudingen, groter dan 0,8 duiden op een verhoogde kans op congestie. I/C verhoudingen boven de 1,0 duiden op structurele congestie. Autonoom is de I/C verhouding op de A27 (Stichtsebrug) en A6 west (Hollandsebrug) 0,7. De toename met 1000 voertuigen per rijrichting (2000 / 2) ten opzichte van de autonome verkeersstroom zal dit niet relevant veranderen. Door het Floriadeverkeer is hier is geen congestie verwacht. Op de A6 bij Lelystad wordt in 2022 autonoom in de spits de I/C waarde van 0,8 wel overschreden en kan congestie optreden. Echter het effect van een toename van 1000 voertuigen per richting (2%) hierop is beperkt. De kans op congestie is bovendien nog kleiner, doordat de Floriade in het weekend het meeste verkeer aantrekt. De voorgenoemde I/C verhoudingen zijn bepaald voor de spits, terwijl het weekend minder druk is en verkeer dan beter doorstroomt. De Floriade leidt dan ook niet tot een relevante bijdrage aan aandachtspunten op het hoofdwegennet.
6.3.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Verkeer | Kwaliteit van de verkeersafwikkeling | 0 | Door de autonome schaalsprong voor infrastructuur (o.a. A6) is de afwikkeling van de stedelijke schaalsprong (gebiedsontwikkeling) mogelijk. De ontwikkeling leidt niet tot knelpunten in het plangebied of relevante bijdrage aan aandachtspunten buiten het plangebied |
Openbaar vervoer | 0 | Goede aansluiting op OV. Geen belemmeringen. | |
Verkeersveiligheid | 0 | Verkeer wordt veilig afgewikkeld. | |
Parkeren | 0 | Er wordt voorzien in voldoende parkeervoorzieningen. | |
Langzaam verkeer | 0 | Goede aansluiting op bestaande routes. Geen belemmeringen. |
Vanuit de aspecten verkeer en vervoer zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Stadswijk.
Door de OV-structuur nader uit te werken en nadruk te leggen op fietsverkeer (zoals al meer in Almere wordt toegepast) kan voor verkeer de neutrale beoordeling meer positief worden. Hoewel dit strikt genomen niet tot mitigerende maatregelen behoort zijn hiermee wel positievere effecten te behalen.
Effectbeschrijving
Verkeersafwikkeling
Voor de verkeersafwikkeling van de Floriadewijk is van belang dat de autonome ontwikkelingen aan de A6 en het onderliggend wegennet in 2022 reeds gereed zijn. Indien alleen de Floriadewijk en niet de overige delen van de gebiedsontwikkeling worden gerealiseerd, is het verkeerskundig effect ook kleiner. De toename van verkeer blijft beperkt tot maximaal 1.200 voertuigen op de Floriade Allee en minder dan 1.000 op de A6. Bij de gehele gebiedsontwikkeling is de toename 1.900 en 600 voertuigen. Doordat autonoom in 2022 ook de intensiteiten op de A6 lager zijn, is dan alleen op de parallelrijbaan vanaf de A1 tussen afrit 2 en 3 de I/C waarde boven de 0,8. Hier is congestie mogelijk.
I/C verhouding Floriadewijk 2022, ochtendspits
OV en langzaam verkeer
Doordat nu reeds een uitgebreid OV- en fietsnetwerk aanwezig is en de aanpassingen hieraan autonoom plaatsvinden in het kader van de A6 (en deels de Floriade) heeft de Floriadewijk hierop ten opzichten van de gebiedsontwikkeling geen relevant ander effect.
Parkeren
Elke individuele ontwikkeling binnen de Floriadewijk dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Bij het bestemmingsplan zijn parkeernormen vastgesteld. Bouwwerken en gronden mogen namelijk alleen voor de toegestane functies worden gebruikt indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
6.4 Geluid
6.4.1 Kader
Het wettelijk- en beleidskader voor geluid wordt gevormd door de Wet ruimtelijke ordening. Daarnaast is voor de uitwerking in de volgende fase het geluidstelsel relevant dat de gemeente heeft opgesteld. In het kader van de m.e.r.-procedure zijn door de gemeente Almere verkeerslawaaiberekeningen uitgevoerd, waarbij de geluidbelasting is bepaald van het wegverkeerslawaai afkomstig van de maatgevende wegen in het onderzoeksgebied en de directe omgeving daarvan. De gegenereerde verkeerscijfers uit het gemeentelijke verkeersmodel zijn input geweest voor de geluidberekeningen. In Bijlage 7 Akoestischonderzoek zijn de resultaten van deze berekeningen opgenomen. De gehanteerde uitgangspunten zijn uiteengezet in het memo 'Uitgangspunten akoestisch onderzoek' dat als bijlage is opgenomen bij Bijlage 6Aanvulling MER.
De wegvakken die in het geluidsonderzoek zijn onderzocht omvatten grotendeels wegvakken van de A6. De uitsnedes van de wegvakken die zijn meegenomen in het geluidsonderzoek zijn hieronder weergegeven.
Onderzochte wegvakken in geluidsonderzoek
De berekeningsresultaten zijn weergegeven middels contourplots en geluidbelastingsklassen. De geluidbelastingen zijn aangegeven in contouren boven de 50 dB, in stapgroottes van 5 dB. Op de kaart worden daarmee geluidklassen aangegeven die worden begrensd door deze contouren. Als voorbeeld: een geluidklasse 50 - 55 ligt tussen de geluidcontouren van 50 en 55 dB. In het gebied optredende geluidbelastingen kunnen zo aan de hand van deze contourplots worden beoordeeld. In een specifiek geval is ook een zogenaamde verschilplot weergegeven die expliciet de wijzigingen in de geluidbelasting in beeld brengt. Op basis van deze verschilplot kan duidelijk het effect van het plan worden beoordeeld.
Voor het bepalen van de impact van het wegverkeerslawaai en de effecten van de verschillende varianten wordt gefocust op geluidgevoelige objecten. Daarbij vindt een kwalitatieve beoordeling plaats van invloeden van de verschillende varianten, waarbij het aantal objecten in de verschillende geluidsklassen beoordeeld wordt. Verder is aan de hand van het aantal geluidgevoelige verblijfsobjecten binnen de geluidklassen ook kwantitatief het effect van de verschillende varianten bepaald. Dit betreft een beschrijving van het aantal gehinderden, ernstig gehinderden en slaapgestoorden. De beoordeling van de effecten van geluid op de natuur worden beoordeeld bij het aspect natuur.
Voor geluid is geen berekening van industrielawaai en railverkeerslawaai uitgevoerd. In en rond het plangebied komen geen spoorlijnen voor en geen bedrijven die als lawaaimakers zijn aan te merken. Er zijn geen gezoneerde industrieterreinen in de omgeving.
In de autonome situatie wordt Luchthaven Lelystad uitgebreid. Hierdoor komen meer en zwaardere vliegtuigen naar de luchthaven toe. Het Luchthavenindelingsbesluit bevat de kaart met geluidcontouren voor het luchtverkeerslawaai. Hieruit blijkt dat de relevante contouren niet over het plangebied liggen. Ook luchtverkeerslawaai is daarmee een aspect waarmee geen rekening gehouden behoeft te worden.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is in het akoestisch onderzoek gekeken naar de gevolgen van cumulatie vanwege wegverkeerslawaai, oftewel alle lawaai afkomstig van de relevante weginfrastructuur. Wegverkeerslawaai is de dominante bron in het toekomstig woongebied.
Blootgestelden
Om de mate van blootstelling per onderzochte situatie te kunnen vergelijken is uitgegaan van een aantal BAG-punten (Basisregistratie Adressen en Gebouwen) binnen het onderzoeksgebied dat representatief is voor de eerstelijns bebouwing langs de onderzochte wegen. Deze BAG-punten zijn vervolgens gekoppeld aan het beoordelingspunt dat representatief is voor het hele wegvak waarlangs dit beoordelingspunt gelegen is. Hierbij is uitgegaan van het objecttype woning. Tot slot is, om het aantal blootgestelden te bepalen, uitgegaan van gemiddelde van 2,2 bewoners per woning. Dit is een kengetal gebaseerd op de Regeling geluid milieubeheer.
De voorgenomen ontwikkeling maakt de realisatie van nieuwe woningen mogelijk. Op basis van het bouwprogramma zijn om deze reden ook blootgestelden bepaald ter plaatse van deze ontwikkellocatie(s). Hierdoor is er sprake van een verschil in het aantal blootgestelden in de referentiesituatie en de plansituatie. Voor de beoordeling van de plansituatie voor het criterium 'verandering van aantal gehinderden' wordt onderscheid gemaakt in bestaande blootgestelden en nieuw te introduceren blootgestelden. Bestaande blootgestelden zijn bewoners die reeds in de referentiesituatie aanwezig zijn.
Beoordelingscriterium - Verandering van het aantal gehinderden, ernstig gehinderden en slaapgestoorden
In artikel 9 van de Regeling geluid milieubeheer is gelet op richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PbEG L 189) een werkwijze opgenomen waarmee aan de hand van de optredende geluidbelastingen van diverse lawaaisoorten en hun dosis-effectrelatie de mate van hinder voor personen (percentage bewoners per geluidbelastingklasse) kan worden bepaald. Deze dosis-effectrelaties worden landelijk gehanteerd (vastgelegd in de Regeling geluid milieubeheer) en zijn gebaseerd op landelijke verwachtingen. Het aantal geluidgehinderden en slaapgestoorden is bepaald op basis van het aantal verblijfsobjecten per geluidklasse. Per verblijfsobject is op basis van de Regeling geluid milieubeheer uitgegaan van een gemiddelde van 2,2 bewoners per verblijfsobject. Aan de hand van deze aantallen gehinderden en slaapgestoorden kunnen verdere actieplannen om de geluidbelasting te verlagen worden opgesteld en uitgevoerd.
Perceptie van geluid
De bovengenoemde analyse is vooral geënt op geluid als natuurkundig verschijnsel en waarnemingen aan de hand van grootheden met behulp van metingen en berekeningen. De niet-lineaire eigenschappen van het gehoor (fysiologische waarneming) wordt zelden meegewogen. Tussen de beide waarnemingen (de objectieve waarneming met meetinstrumenten en de fysiologische waarneming met het gehoor) blijkt geen eenvoudige relatie te bestaan. De psycho-akoestiek onderzoekt dit verband en vormt de basis van een objectieve benadering van lawaaihinder, geluidsisolatie etc. aan de hand van cijfermateriaal. Uit de onderzoeken blijkt dat een toename van 10 dB door de mens ervaren wordt als een verdubbeling van geluid. Een marginale toe- of afname van 1 of 2 dB zal door de gemiddelde bewoner niet waargenomen worden. Het plangebied wordt belast door verkeer op hoofdwegen en lokale wegen. De positie van de waarnemer ten opzichte van deze geluidbronnen is tevens bepalend voor het te ontvangen geluid. In de verschilanalyses is de rekenkundige verschilfactor van -1 tot +1 dB (als boven beschreven) als neutraal beschouwd.
Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 5.2 van Bijlage 5Milieueffectrapport.
Borging geluid in bestemmingsplan
De Wet geluidhinder regelt toegestaan geluid op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen en binnenwaarden. Volgens de Wet geluidhinder moet het geluid op de gevels voldoen aan de voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere waarde. De binnenwaarde (binnen in de geluidgevoelige bestemming) moet ook bij hogere waarden vanwege wegverkeerslawaai maximaal 33 dB zijn. De borging hiervan is opgenomen in de Wet geluidhinder en dit wordt getoetst bij de aanvraag voor de omgevingsvergunningen voor het bouwen van geluidgevoelige objecten.
Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van geluidsgevoelige objecten mogelijk. Ook de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater beoogd een dergelijke ontwikkeling. Daarom is ter onderbouwing van het bestemmingsplan een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Tevens is ten behoeve van het MER een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1 Bijlage 6 Aanvulling MER). Bij de geluidberekeningen is uitgegaan van de wijzigingen aan de A6 die door middel van het Tracébesluit (en het daarbij behorende bestemmingsplan) zijn vastgelegd, dus een talud bij de A6 en andere geluidreducerende maatregelen (geluidreducerend asfalt). Verder heeft het model gerekend met vrije veldcontouren, waarbij de afschermende werking van gebouwen die in de toekomst worden geplaatst op het terrein niet is meegenomen. Daarmee is de worst case situatie in beeld gebracht, omdat iedere woning, ook op ruime afstand van de A6 is beschouwd als een object dat voor geluid niet afgeschermd wordt van de A6. In werkelijkheid zal hier een andere situatie optreden, maar deze is nog niet bekend.
Omdat in de gemeente organische ontwikkeling mogelijk wil maken in dit gebied maar ook tegelijkertijd rekening wil houden met het voorkomen van geluidhinder, is gekozen om een geluidregeling in het bestemmingsplan op te nemen. De geluidregeling stelt stringente regels aan de bouw en stedenbouwkundige inrichting van het gebied. Er is een bouwverbod opgenomen, die de bouw van woningen onmogelijk maakt totdat aangetoond is dat voldaan is aan de akoestische spelregels voor dit gebied. De gekozen systematiek is het beste te vergelijken met de systematiek van zonebeheer Industrielawaai. De initiatiefnemers weten vooraf waar aan voldaan moet worden en hoeven door de gekozen systematiek geen extra juridische procedure te volgen omtrent geluid. Dit vermindert de administratieve lasten voor alle betrokken partijen en kan tijdswinst opleveren.
Met dit stelsel aan regels en uitvoeringsprocessen wordt organische ontwikkeling van dit gebied, mét inachtneming van akoestische kaders, mogelijk gemaakt. Het is niet gewenst nu al maatregelen voor te gaan schrijven (bijvoorbeeld dove gevels), omdat nu niet bekend is waar geluidsgevoelige objecten zullen worden gerealiseerd en op welke hoogte deze zich zullen bevinden. Uit de te volgen systematiek en invulling van het gebied met gebouwen zal vanzelf blijken waar doelmatige maatregelen nog nodig zijn dan wel te voorkomen zijn door slimme ontwerpen.
In het bestemmingsplan is voor zowel Floriade Evenement als Floriade Stadswijk het realiseren, verbouwen, herstellen of vervangen van geluidsgevoelige objecten niet toegestaan als de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op een geluidsgevoelig object hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een hogere waarde, zoals omschreven in het Bijlage 3 Besluit hogere waarden en de daarbij behorende Geluidregeling Weerwaterzone. In de Geluidregeling is vastgelegd wat wordt verstaan onder een “goed woon- en leefklimaat”, met name de buitenruimte (tuin, balkon). Deze buitenruimte is in de Wet geluidhinder niet beschermd, maar hierin gaat het bestemmingsplan dus verder.
Een initiatiefnemer kan zijn bouwplan door laten rekenen door de gemeente, die van het gebied een dynamisch akoestisch rekenmodel bijhoudt en actualiseert naar aanleiding van objecten die zijn gerealiseerd in het plangebied. Zonder een positief advies van de gemeente (incl. een dergelijke berekening) is het niet mogelijk een omgevingsvergunning voor de woning te verkrijgen (zie ook onderstaande figuur Schematisch overzicht geluidregeling). Het plangebied wordt zo geleidelijk gevuld en met het systeem van de gemeente wordt ook het toetsingskader van de gemeente geleidelijk gevuld. Het bestemmingsplan biedt ook voldoende mogelijkheden om hoge gebouwen te realiseren, waarmee geluidluwe gebieden kunnen worden gecreëerd, bijvoorbeeld door gesloten wanden langs de A6 te realiseren. Vervolgens worden in het model de eisen aan de woningen aangepast, omdat deze in meer geluidluwe zones komen te liggen. Gezien de gewenste organische ontwikkeling worden deze wanden niet voorgeschreven.
Via de geluidregeling is het verplicht vooraf aan te geven hoe en op welke wijze de geluidluwe gebieden worden gecreëerd. Daarbij stelt de geluidregeling in het bestemmingsplan dat de geluidluwe ruimte wordt bepaald aan de hand van het cumulatieve geluid, met andere woorden het geluid dat vanuit verschillende verkeersbronnen op het te ontwikkelen gedeelte aanwezig is. Bij de toets kunnen nadere eisen worden gesteld aan de indeling van de geluidgevoelige ruimten binnen het object waar de gevelbelasting > 48 dBLden (incl. aftrek). Daarachter is in ieder geval wettelijk geregeld dat de binnenwaarden niet hoger dan 33 dB mogen zijn.
Voor gevels die vallen in een gebied met een geluidsbelasting hoger dan de maximale hogere waarde moet eerst onderzocht worden of deze gevels via maatregelen (stedenbouwkundig, innovatie (bv een coulissenscherm aan de gevel e.d.), architectonische oplossingen) een lagere geluidsbelasting kan worden bewerkstelligd. Pas als dit niet mogelijk is, dan kan worden volstaan met oplossingen gelijk aan dove gevels e.d. (niet toetsbaar meer Wet geluidhinder).
Schematisch overzicht geluidregeling
Voor verblijfsgebieden in 30 km/u zones, gebouwen naschoolse opvang kinderen en recreatiewoningen moet een GES score van minimaal akoestisch 'redelijk" gehaald worden (= 53 dB Lden). Met deze Geluidregeling is een duurzame akoestische ontwikkeling van het gebied geborgd. Daarbij regelt het bestemmingsplan dat pas van een verleende hogere waarde gebruik gemaakt mag worden na toepassing van de Geluidregeling.
De gemeente stelt een rapport op waarin de waarde wordt vastgelegd waarmee de geluidwering van de gevels moet worden berekend. Dit is dan tevens de bijlage behorende bij de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is het sluitstuk van de borging van de te treffen maatregelen. Aldus wordt in één officieel document vastgelegd hoe en welke akoestische maatregelen zijn getroffen om de toekomstige bewoners van het object tegen geluidhinder te beschermen. Het bestemmingsplan regelt tevens dat deze uitgangspunten blijven gelden na realisatie van de objecten. Toekomstige bewoners hebben dan ook gelijk inzicht (bij koop en ingeval van huur de minpunten bij geluidshinder) in hun akoestische leefomgeving.
Aan de geluidregeling wordt ook monitoring gekoppeld die (bij voorkeur) leidt tot een bijstelling van de toekomstige geluidsbelasting in het gebied. Nu wordt nog gerekend met standaard bussen (wettelijk verplicht) in het rekenmodel, terwijl de gemeente inmiddels een nieuwe concessie heeft verleend waarbij de OV-bussen minimaal Euro VI moeten zijn en binnen de concessie geleidelijk zero emissie worden (in Almere is gekozen voor een geleidelijke invoering van elektrische bussen). Tevens wordt de – naar verwachting akoestisch positieve - invloed van de toekomstige bouwmassa in de commerciële zone (de zone direct langs de A6 bij de dubbele (busbaan en autowegen) interne infrastructuur) op de geluidshinder in het gebied erachter inzichtelijk door deze werkwijze. Om deze bijstelling te realiseren moet duidelijk worden welke bouwplannen zich voordoen voor deze situatie. Via het rekenmodel wordt zo inzichtelijk waar de gerealiseerde geluidluwe gebieden zich dan bevinden. Voor geluid wordt een monitoringsplan opgesteld op basis waarvan de gezonde en veilige leefomgeving in het plangebied geborgd wordt.
De toekomstige geluidsbelasting in het gebied varieert van 63-68 dB Lden (commerciële zone) en max. 48 - 63 dB Lden (gebied waar met name woningen kunnen komen). De stringente regels van het bestemmingsplan dienen om een goed woon- en leefklimaat te scheppen in het gebied. Gezien de op te zetten monitoring en de gemeentelijke regie op de ontwikkelingen, is het voor de gemeente acceptabel om geluidsgevoelige objecten te realiseren in het gebied. Het kader waar de marktpartijen geluidsgevoelige objecten mogen realiseren biedt voldoende borging dat dit geschiedt met in acht neming van het mede realiseren van een goed woon- en leefklimaat. De ontwikkeling zal zelf geluidluwe zones realiseren, waarmee de gezonde en veilige fysieke leefomgeving worden gerealiseerd.
Hogere waarde
Hiervoor is uiteengezet hoe het aspect geluid is geborgd in het bestemmingsplan. In de regeling wordt gebruik gemaakt van een Besluit hogere waarden op grond van artikel 110a Wet geluidhinder. Om oganisch ontwikkelen mogelijk te kunnen maken, met inachtneming van akoestische kaders voor het gebied, is het niet wenselijk om nu al maatregelen voor te gaan schrijven (bv dove gevels), omdat nu niet bekend is waar geluidsgevoelige objecten zullen worden gerealiseerd en op welke hoogte deze zich zullen bevinden. Uit de te volgen systematiek en invulling van het gebied met gebouwen zal vanzelf blijken waar doelmatige maatregelen nog nodig zijn dan wel te voorkomen zijn door slimme ontwerpen.
Het Besluit hogere waarden is opgenomen in Bijlage 3 Besluit hogere waarden. Het Besluit hogere waarden wordt vastgesteld omdat:
- gelet op het uitgevoerde akoestisch onderzoek het treffen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zullen zijn dan wel overwegende bezwaren zullen ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard;
- de doeltreffendheid van de maatregelen en de daarmee gepaard gaande bezwaren vanwege de globaliteit van het bestemmingsplan nu niet volledig in kaart kunnen worden gebracht;
- de in artikel 110a lid 5 Wet geluidhinder voorgeschreven beoordeling conform het kader dat daarover is beschreven in Bijlage 7 Akoestisch onderzoek en Bijlage 3 Besluit hogere waarden zal worden uitgevoerd in de fase van omgevingsvergunningverlening.
Het besluit hogere waarden is een ambtshalve te nemen besluit. Met het akoestisch rapport in Bijlage 7Akoestisch onderzoek is bepaald welke geluidsbelasting de geluidgevoelige objecten in de toekomst zullen ondervinden. Gebleken is dat de geluidbelasting in een groot gebied hoger zal bedragen dan de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in artikel 82 van de Wet geluidhinder. De voorkeurgrenswaarde bedraagt voor wegverkeer 48 dB Lden. Het ten hoogst toegestane geluidsniveau (53 dB Lden voor de A6 of 58/63 dB Lden voor geluidsgevoelige objecten aan de gezoneerde gemeentelijke wegen in het plangebied) waarvoor een hogere waarde kan worden vastsgesteld, wordt eveneens overschreden in bepaalde delen van het gebied. Dit is aanleiding om, rekening houdend met aspecten als mogelijke bron- en overdrachtsmaatregelen, overeenkomstig artikel 77 van de Wet geluidhinder de hogere waarden Wet geluidhinder vast te stellen met daaraan gekoppeld bij de vergunningverlening een verplichting tot het voldoen aan de eisen zoals opgenomen in Bijlage 7 Akoestisch onderzoek, paragraaf 5.3.
Voor de meest dominante bron, de A6, zijn via het Tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere reeds geluidsmaatregelen onderzocht. Ter afscherming van gebied wordt een aarden wal van 6 meter hoog langs de A6 gerealiseerd (2022 klaar) en wordt de A6 voorzien van deels enkel (tussen de aarden wallen) en grotendeels dubbellaags zoab. Hiermee wordt bewerkstelligd dat het geluid afkomstig van de A6 deels wordt gereduceerd.
Op grond van de resultaten van het akoestisch onderzoek (incl. de maatregelen op en aan de A6) kan het gebied onderverdeeld worden in drie akoestische zones (vergelijkbaar met een akoestische verkaveling van een gezoneerde industrieterrein):
- een akoestische zone waar de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden (zone 1);
- een zone waarvoor een hogere waarde geldt (zone 2);
- een zone waar de geluidsbelasting hoog is - > zone 2 hogere waarden- (zone 3).
Voor de zones, met name zone 2 en zone 3, is een kader opgesteld dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning concreet kan worden uitgewerkt naar eigen inzicht van de aanvrager. Dit moet vanwege de volgende redenen:
- om gebruik te kunnen maken van de mogelijkheid naar beneden af te wijken van de maximale hogere waarde (dit scheelt in bouwkosten) omdat door invulling van het gebied met gebouwen er afscherming ontstaat en dus ook een ander akoestische situatie;
- te voldoen aan de eisen van de Wet geluidhinder (vigerend);
- te voldoen aan het aspect goede ruimtelijke ordening geluid & een duurzame akoestische ontwikkeling van het bouwplan en gebied.
Het kader moeten worden gezien als hulpmiddel bij het ontwerpen van het project of plan. Een object kan dus gevels hebben die vallen binnen alle drie zones. Dit is afhankelijk van de bouwhoogte, oriëntatie van het object ten opzichte van de geluidsbronnen en het ontwerp.
Voor de hoogste geluidsbelaste zone (zone 3) geldt geen bouwverbod, maar zorgt het kader er voor dat toch een goed woon- en leefklimaat wordt bewerkstelligd. Er is niet gekozen voor het tijdelijk oprekken van de milieuruimte voor geluid, wat onder de Crisis- en Herstelwet mogelijk is. Gekozen is om ruimte aan initiatiefnemers te bieden om middels (innovatieve) oplossingen, een goed woon- en leefklimaat te creëren.
In het kader wordt gekwantificeerd wat wordt verstaan onder een "goed woon- en leefklimaat", met name voor de buitenruimte (tuin, balkon). Hiermee wordt voor een ieder vooraf duidelijkheid gemaakt wat bijvoorbeeld de term "geluidluw" eigenlijk betekent. Dit geldt ook voor de cumulatie van geluid. Uitgangspunt voor een goed leefklimaat is een GES-score van 53 dB (= 'redelijk'). Met complexe akoestisch situaties wordt ook rekening gehouden om te voorkomen dat excessieve maatregelen getroffen moeten worden voor het buitenklimaat. Voor het binnenklimaat geldt dit niet. Het te creëren wettelijk geldende binnengeluidsniveau van het Bouwbesluit blijft heilig. Dit zal in de nieuwe wetgeving na 2018 ook gaan gelden. Als ontwerper/architect is het dus een uitdaging in hoge geluidsbelaste situaties zoveel als mogelijk zone 1 gevels te creëren. Om hiervan af te kunnen wijken (niet elke gevel is even hoog geluidsbelast) worden spelregels vastgelegd. De initiatiefnemer kan het bouwplan door laten rekenen door de gemeente, die van het gebied een dynamisch akoestisch rekenmodel bijhoudt en zo nodig actualiseert naar aanleiding van objecten die worden toegevoegd aan het ontwikkelingsgebied. Het afwijken naar beneden wordt dus geregeld via akoestische spelregels. De gemeente stelt een rapport op waarin de waarden worden vastgelegd waarmee de geluidwering van de gevels moet worden berekend. Dit wordt als bijlage bij de omgevingsvergunning opgenomen.
In de regels wordt ook opgenomen waar de wegbeheerder zich aan moet houden bij het ontwerpen van een weg. Het gaat dan om de afweging van maatregelen aan het wegdek en afscherming tegenover de doelmatigheid en de ambitie voor een gebied en de eisen van de Wet geluidhinder.
Regie gemeente
Voor de systematiek is enige regie nodig omdat vooraf niet bekend is wat, waar en wanneer er wordt gerealiseerd. Dit vergt extra interactie tussen een initiatiefnemer/ontwikkelaar en degene die het dynamisch akoestisch model beheert. Dit model is namelijk noodzakelijk omdat door een organische invulling van het gebied, de akoestische situatie in het gebied veranderd. In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van de situatie tot en met de maximale hogere waarde. Hiermee wordt enige flexibiliteit bewerktstelligd omdat door een organische invulling van het gebied, de akoestische afscherming door bebouwing steeds meer zal worden en de akoestische wering van de gevels van de objecten dan niet altijd met de maximale hogere waarden bepaald hoeft te worden. De definitieve waarde waar een gevel mee ontworpen moet worden, wordt bepaald aan de hand van het akoestisch beheermodel van dit gebied. Te vergelijken met het zonemodel industrielawaai Wet geluidhinder, waar pas achteraf bedrijven ontwikkelruimte toebedeeld krijgen na toepassing van het BBT-beginsel (Beste Beschikbare Techniek) ter reductie van geluid. In dit bestemmingsplan krijgt men meteen inzicht in de maximale geluidsbelasting op zijn plan, maar moet een ontwikkelaar/initiatiefnemer wel voldoen aan de eisen van het bestemmingsplan om een goed woon- en leefklimaat te creëren voor de nieuwe bewoners van het gebied. Hiermee wordt voorgesorteerd op de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet. Het voordeel van deze systematiek is dat de initiatiefnemer zelf mag bepalen hoe voldaan kan worden aan de uitgangspunten in technische zin en vooraf geen aparte procedure hogere waarde hoeft te worden gevolgd. Men kan gelijk focussen op de ontwerptechnische aspecten van het plan en de akoestische kaders van het bestemmingsplan integreren.
Waarborging binnengeluidsniveau
Voor ieder geluidsgevoelig object moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Het Bouwbesluit waaraan de verschillende bouwplannen moeten voldoen, stelt eisen ten aanzien van de geluidwering van de gevels teneinde een geluidsniveau in de woning van 33 dB te waarborgen. Eén van de indieningsvereisten voor de omgevingsvergunning is een akoestisch rapport van het onderzoek, wat zich richt op de noodzakelijke maatregelen om aan het Bouwbesluit te voldoen voor wat betreft geluidwering. Met de bouw moet rekening worden gehouden met de noodzakelijke gevelmaatregelen. Door bij verlening van de omgevingsvergunning en toezicht op de uitvoering van de bouw bovenstaande in acht te nemen wordt het binnengeluidsniveau, zoals genoemd in het Bouwbesluit, gewaarborgd. Uitgangspunt bij de dimensionering van de geluidmaatregelen is de geluidbelasting, exclusief artikel 110g van de Wet geluidhinder. Dit is geregeld in artikel 3.4 lid c van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
Waarborging instandhouden geluidsmaatregelen
Elke geluidsmaatregel dat voortvloeit uit een akoestisch onderzoek voor een initiatief/plan met geluidsgevoelige objecten, dient in stand te worden gehouden. In het bestemmingsplan zijn hier regels voor opgenomen. Deze regels zijn noodzakelijk om te voorkomen dat in de toekomst bij bv. een verbouwing/wijziging van het object waarbij geen omgevingsvergunning benodigd is, blijvend te kunnen voldoen aan de akoestische uitgangspunten van het bestemmingsplan. Waarborging van een goed woon- en leefklimaat moet altijd van toepassing blijven in dit gebied.
6.4.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Geluid | Geluidcontouren | - | Beperkte toename van geluid bij toegangswegen Floriade |
Verandering aantal (ernstig) gehinderden en slaapgestoorden bij bestaande woningen | 0 | Geen verandering slaapgestoorden. Marginale verandering gehinderden |
Vanuit het aspect geluid zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van FloriadeEvenement. De effecten worden als relatief beperkt ingeschat.
Geluidreducerende maatregelen zijn mogelijkheden om de effecten te mitigeren.
Effectbeschrijving
Onderzoek
Bij de beoordeling van de effecten van de nieuwe planontwikkeling voor de Floriade Almere wordt uitgegaan van de autonome situatie inclusief het evenement Floriade. Deze situatie wordt als “Floriade 2022” aangeduid. Voor deze plansituatie een geluidberekening uitgevoerd (zie Bijlage 7 Akoestischonderzoek).
De verschillen in geluidcontouren voor de Floriade 2022 ten opzichte van de referentiesituatie 2022 zijn in onderstaande figuur weergegeven.
Verschilcontouren geluidbelasting Lden plansituatie 2022 Floriade - referentie 2022
De toenames van geluid worden veroorzaakt door nieuwe wegen die gerealiseerd worden, zoals de “Kasteeldreef” ten zuiden van de A6.
Uitgangspunt voor Floriade 2022 is dat geen nieuwe woningen gerealiseerd worden. Het effect op het aantal geluidgehinderden is in onderstaand overzicht weergegeven. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het aantal (ernstig) geluidgehinderden slechts marginaal toeneemt. Het aantal slaapgestoorden wijzigt niet als gevolg van de Floriade.
Aantal geluidgehinderden als gevolg van wegverkeerslawaai
Uit de verschilplot van de geluidcontouren blijkt dat in 2022 in een beperkt gebied een toename van 2 dB of meer optreedt. Dit criterium is daarom enigszins negatief (-) gescoord. Het effect op de geluidgehinderden ten gevolge van wegverkeerslawaai wordt door de beperkte toename voor het criterium bestaande woningen als neutraal beoordeeld (0).
6.4.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Geluid | Geluidcontouren | - | In een groot gebied is een toename van 2 dB of meer berekend als gevolg van de ontwikkeling. |
Verandering aantal (ernstig) gehinderden en slaapgestoorden bij bestaande woningen | 0 | Geen verandering aantal gehinderden of aard van de hinder | |
Aantal (ernstig) gehinderden en slaapgestoorden bij nieuwe woningen | 0 | Hinder bij nieuwe woningen is niet geheel uit te sluiten. Voor de Floriadewijk is een geluidregeling in het Chw bestemmingsplan opgenomen die vermindering van het aantal geluidgehinderden regelt ten opzichte van de worst case die berekend is in het akoestisch onderzoek. Door de geluidregeling wordt een veilige en gezonde fysieke leefomgeving bewerkt. |
Randvoorwaarden
Voor woningen geldt een voorkeursgrenswaarde voor geluidbelasting op de gevels van 48 dB. Dit betekent dat in een groot deel van het gebied waar nieuwe woningen gebouwd wordt een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde geldt. In deze gebieden kan gewoond worden (tot maximaal 63 dB is een ontheffing te realiseren door een hogere grenswaarde besluit). Hiervoor moet een hogere grenswaardebesluit genomen worden. Bij de bouw van de woningen moet vervolgens rekening gehouden worden met voldoende isolatie om een binnenklimaat te realiseren met maximaal 33 dB aan geluid.
Bij de berekening van de geluidbelasting is uitgegaan van vrije veldcontouren. Er is alleen uitgegaan van een talud aan de noordzijde van de A6, die geluid naar die zijde afschermt. Dat is conform de afspraken die hierover in het Tracébesluit gemaakt zijn. Bij de bouw van woningen en bedrijven in het plangebied zullen gebouwen dichter bij de A6 ook een afschermende werking naar de achterliggende woningen hebben. Hiermee is in de huidige berekeningen geen rekening gehouden. Dit betekent dat het aantal (ernstig) gehinderden en slaapgestoorden in de nieuwe woningen sterk beperkt kunnen worden door gebouwen langs de A6.
Bij de verlening van omgevingsvergunningen voor bouwen wordt door de gemeente getoetst in het geluidmodel. Er is gekozen om een flexibele regeling geluid in combinatie met een gebiedsgerichte hogere waarde op te nemen in dit Chw bestemmingsplan (zie Bijlage 3 Besluit hogere waarden en Bijlage7 Akoestisch onderzoek). Hiermee blijft de gemeente regie voeren over de akoestische situatie en krijgen initiatiefnemers vooraf al inzicht in wat die situatie betekent voor de betreffende situatie. Daarbij wordt rekening gehouden met de dan al gerealiseerde objecten of objecten waar al een vergunning voor is verleend. Hiermee wordt beoogd dat het organisch ontwikkelen - akoestisch gezien - volledig kan worden gefaciliteerd. Initiatiefnemers behoeven geen extra procedure voor geluid te volgen anders dan de reguliere omgevingsvergunning. Vanwege de dynamiek in het gebied, maar ook de onbekendheid met wat er kan komen en waar, vergt dit een flexibele aanpak.
Vanwege de akoestische complexiteit wordt gekozen voor een systematiek die ervoor zorgt dat in geval van geluidsgevoelige objecten, een adequaat akoestisch binnen- én buitenklimaat wordt gerealiseerd (via de flexibele regeling). In elke akoestische zone kan worden gebouwd, maar hoe hoger de geluidsbelasting, hoe meer (financiële) inspanning en stedenbouwkundige en architectonische inventiviteit het zal gaan kosten om een goed leefklimaat te bewerkstelligen. De gemeente geeft alleen het kader aan voor wat wordt verstaan onder een “goed” leefklimaat. Het is aan de initiatiefnemer om dit te realiseren, maar de manier waarop wordt vrijgelaten. Dit is mogelijk, omdat het weren van geluid technisch oplosbaar is. Hiermee is geluid geen beperking voor de ontwikkeling van het gebied maar moet wel zorg en aandacht worden besteed aan het akoestisch leefklimaat waarvan de kwaliteit geborgd is in dit Chw bestemmingsplan. De randvoorwaarden voor het akoestisch leefklimaat zijn vastgelegd in Bijlage 3 Besluithogere waarden.
Ten aanzien van de geluidcontouren en het aantal gehinderden als gevolg van de ontwikkelingen geldt dat door monitoring en het steeds verder vullen van het geluidmodel met ontwikkelingen in het gebied, inzichtelijk wordt welke geluidbelastingen er in het gebied gelden. Door de invulling met woningen en bedrijven zal de toename van de geluidbelasting meer beperkt zijn dan in de nu berekende situatie. Overigens worden vanwege het geluid op de A6 reeds geluidwallen geplaatst langs de A6 ter hoogte van de Floriade. Bij de invulling van het plangebied kunnen gerichte keuzes gemaakt worden ten aanzien van de mitigatie van geluid. Dit kan zowel bij de bron (wegen) als ter plaatse van de geluidgevoelige bestemmingen door middel van aanpassingen in de bouwplannen.
Effectbeschrijving
Bij de beoordeling van de effecten van de nieuwe planontwikkeling voor de Stadswijk Floriade is uitgegaan van een aantal scenario's. In het akoestisch onderzoek is gerekend met de volgende scenario's:
- 2022: autonome situatie;
- 2022: situatie in 2022 met de ontwikkeling van Stadswijk Floriade;
- 2030: autonome situatie;
- 2030: volledige realisatie van ontwikkeling Almere Centrum Weerwater.
De verschillen in geluidcontouren voor de plansituatie 2030 ten opzichte van de referentiesituatie 2030 zijn in onderstaande figuur weergegeven.
Verschilcontouren geluidbelasting Lden plansituatie 2030 – autonoom 2030
In de Floriadewijk worden maximaal 660 woningen gerealiseerd. In totaal worden er in 2030 maximaal 1.950 nieuwe woningen gerealiseerd in Almere Centrum Weerwater. Hieronder is de ligging van de woningen weergegeven. In het onderzoek is uitgegaan van 700 woningen in plaats van de 660 woningen die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt. De spreiding van woningen die is onderzocht is ook in dat geval een reëel scenario. De in het vervolg van deze paragraaf genoemde percentages zijn daarom representatief voor de ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt. De absolute aantallen vallen als vanzelfsprekend hoger uit en daarmee is sprake van een worst case scenario.
Ligging en aantal woningen plansituatie 2030
Het effect op het aantal geluidgehinderden is in onderstaand overzicht weergegeven.
Aantal geluidgehinderden als gevolg van wegverkeerslawaai plansituatie 2022
Door de wijziging van de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen van de Floriade en de realisatie van nieuwe woningen in de Floriadewijk neemt het aantal (ernstig) gehinderden en slaapgestoorden in 2022 ten opzichte van de referentiesituatie toe. Bij de bestaande woningen is de toename gering: het aantal (ernstig) gehinderden neemt 2,5% toe en het aantal slaapgestoorden verandert niet. Van de 1.540 nieuwe bewoners van 700 woningen wordt 28,5% (ernstig) gehinderd en 3,8% slaapgestoord.
Aantal geluidgehinderden als gevolg van wegverkeerslawaai plansituatie 2030
Door de wijziging van de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen van de Floriade en de realisatie van nieuwe woningen in de Floriadewijk, Schakelwijk en Kasteelomgeving neemt het aantal (ernstig) gehinderden en slaapgestoorden in 2030 ten opzichte van de referentiesituatie toe. Bij de bestaande woningen is de toename gering: het aantal (ernstig) gehinderden neemt 0,7% toe en het aantal slaapgestoorden neemt met 0,3% toe. Van de 4.290 nieuwe bewoners van 1.950 woningen wordt 30,3% (ernstig) gehinderd en 9,2% slaapgestoord.
Uit de verschilplot van de geluidcontouren blijkt dat in 2030 in een groot gebied een toename van 2 dB of meer optreedt. Dit criterium is daarom enigszins negatief (-) gescoord. Het effect op de geluidgehinderden ten gevolge van wegverkeerslawaai wordt door de beperkte toename (zowel in 2022 als in 2030) voor het criterium bestaande woningen als neutraal beoordeeld (0). Voor het criterium nieuw te realiseren woningen is door het grote deel gehinderden zowel in 2022 als in 2030 sprake van een enigszins negatief effect (-).
In het bestemmingsplan geldt een bouwverbod voor geluidsgevoelige objecten tenzij voldaan is aan de stringente akoestische regeling in het bestemmingsplan, die vervolgens tijdens de realisatie en het gebruik van de wijk wordt gemonitord. Tevens heeft de mogelijk in de zone langs de A6 op te richten bouwmassa een positieve invloed op de geluidshinder in het gebied erachter. Via het rekenmodel, dat een centrale positie in de monitoring inneemt, wordt inzicht verkregen waar de gerealiseerde geluidluwe gebieden zich dan bevinden. Hier kan vervolgens op gestuurd worden bij de vergunningverlening van latere individuele bouwplannen. De stringente regels van het bestemmingsplan dienen om een goed woon- en leefklimaat te scheppen in het gebied. Gezien de op te zetten monitoring en de gemeentelijke regie op de ontwikkelingen, is het voor de gemeente acceptabel om geluidsgevoelige objecten te realiseren in het gebied. Het kader waar de marktpartijen geluidsgevoelige objecten mogen realiseren biedt voldoende borging dat dit geschiedt met in acht neming van het mede realiseren van een goed woon- en leefklimaat. Hiervan kan niet worden afgeweken.
6.5 Luchtkwaliteit
6.5.1 Kader
Door de realisatie van de Floriade 2022 en de Floriadewijk neemt het aantal motorvoertuigen in de omgeving van de ontwikkelingen toe. Dit kan leiden tot een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen. In het luchtkwaliteitonderzoek is aandacht besteed aan de maatgevende luchtverontreinigende stoffen, zoals stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Langs de meest relevante wegen in het plan- en studiegebied zijn de concentraties van deze stoffen bepaald, alsmede de invloed van de voorgenomen ontwikkelingen op de luchtkwaliteit voor deze stoffen.
De wegvakken die in het onderzoek luchtkwaliteit zijn onderzocht omvatten grotendeels wegvakken van de A6. De uitsnedes van de wegvakken die zijn meegenomen in het onderzoek zijn hieronder weergegeven.
Onderzochte wegvakken in onderzoek luchtkwaliteit
Wet- en regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet Milieubeheer (Wm). In samenhang hiermee zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:
- Er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
- Het besluit leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- Het besluit draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10);
- Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ook wel NSL genoemd).
De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn NO2 en PM10 in Nederland over het algemeen het meest kritisch. Voor deze stoffen is de kans het grootste dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden. Bijlage 2 van de Wet Milieubeheer onderscheidt als grenswaarden een maximaal jaargemiddelde uitstoot en uurgemiddelde. Ten aanzien van NO2 blijkt dat nergens in Nederland het uurgemiddelde meer dan 18 keer per jaar (de grenswaarde) wordt overschreden.
PM2,5 (fijn stof in een kleinere fractie)
Voor PM2,5 (fijn stof in een kleinere fractie) geldt vanaf 1 januari 2015 voor de jaargemiddelde concentratie een grenswaarde van 25 µg/m3. PM10 (fijn stof) en PM2,5 zijn sterk aan elkaar gerelateerd. Uitgaande van de huidige kennis over de emissies en concentraties PM2,5 en PM10 kan worden gesteld dat, als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde van PM2,5 zal worden voldaan. Het risico dat een overschrijding optreedt voor PM2,5 op een locatie waar wel aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan is dan ook zeer klein.
In een luchtkwaliteitsonderzoek is in beeld gebracht in hoeverre grenswaarden worden overschreden. Daarnaast is in beeld gebracht hoe de ontwikkeling leidt tot verandering van de luchtkwaliteit en opzichte van de autonome situatie. Ook indien aan de wettelijke normen voor luchtkwaliteit wordt voldaan, is hiermee het effect van de ontwikkeling in beeld. Het luchtkwaliteitsonderzoek is als bijlage opgenomen in Bijlage 5 Milieueffectrapport.
De berekening van de concentraties luchtverontreinigde stoffen is uitgevoerd met de module STACKS in het programma Geomilieu (versie 2.62). Rijsnelheden komen hierbij overeen met de snelheidstyperingen zoals die in het SRMI1-rekenmodel CARII worden gebruikt. De gebruikte verkeersgegevens zijn afkomstig uit het verkeersmodel van de gemeente Almere, omgerekend naar weekdagintensiteiten. Voor de beoordeling zijn langs alle onderzochte wegvakken één of meerdere beoordelingspunten gelegd (afbeelding 6.1) Deze beoordelingspunten liggen op maximaal 10 meter uit de wegrand, tenzij de naastgelegen bebouwing binnen deze tien meter gelegen is. Dan wordt de rooilijn van de bebouwing aangehouden. Tevens zijn contourberekeningen uitgevoerd om de mate van blootstelling per situatie te bepalen.
Voor de gebiedsontwikkeling Floriadewijk is uitgegaan van het scenario concentreren waarbij het merendeel van de bebouwing en daarmee ook de woningen geconcentreerd wordt in de zuidpunt van het Floriadeterrein.
Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 6.2 van Bijlage 5Milieueffectrapport.
6.5.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Luchtkwaliteit | Stikstofdioxide (NO2) ten opzichte van wettelijk kader | 0 | Geen overschrijding |
Stikstofdioxide (NO2) verschil | 0 | Geen relevante toe- of afname | |
Fijn stof PM10 en PM2,5 ten opzichte van wettelijk kader | 0 | Geen overschrijding | |
Fijn stof PM10 en PM2,5 verschil | 0 | Geen relevante toe- of afname |
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van FloriadeEvenement.
Effectbeschrijving
Uit de berekening voor Floriade Evenement in 2022 blijkt dat de hoogste jaargemiddelde concentratie NO2 berekend is langs de A6. De berekende jaargemiddelde concentratie NO2 bedraagt hier 19,7 µg/m3. Ter plaatse van de overige beoordelingspunten in en direct rondom het plangebied variëren de berekende jaargemiddelde concentraties tussen de 13,4 µg/m3 en 19,7 µg/m3. Als een vergelijking wordt gemaakt met de autonome ontwikkeling 2022 blijkt dat op vrijwel alle wegvakken sprake is van een toename van de jaargemiddelde concentraties NO2. Dit komt doordat het voorgenomen plan leidt tot een toename van het verkeer op de wegen in en rond het plangebied. De grootste toename is 0,6 µg/m3, berekend op diverse locaties langs de A6.
In onderstaande tabel is het aantal blootgestelden weergegeven per concentratieklasse (2022).
Blootgestelden per concentratieklasse in µg/m3 - NO2
Als gevolg van het Floriade Evenement bij het realistisch maximum komen 33 blootgestelden in een hogere concentratieklasse NO2.
De hoogst berekende jaargemiddelde concentratie PM10 is eveneens berekend langs de A6. De concentratie PM10 bedraagt hier 21,1 µg/m3. De berekende jaargemiddelde concentraties PM10 variëren in 2022 tussen de 19,7 µg/m3 en de 21,1 µg/m3. Als een vergelijking wordt gemaakt met de autonome ontwikkeling in 2022 blijkt dat op vrijwel alle wegvakken sprake is van een toename van de jaargemiddelde concentraties PM10. Dit komt doordat het voorgenomen plan leidt tot een toename van het verkeer op de wegen in en rond het plangebied. De grootste toename PM10 is 0,1 µg/m3.
In onderstaande tabel is het aantal blootgestelden weergegeven per concentratieklasse, zowel voor de autonome ontwikkeling in 2022 als de plansituatie Floriade Evenement 2022.
Blootgestelden per concentratieklasse in µg/m3 - PM10
Als gevolg van het Floriade Evenement komen geen blootgestelden in een hogere concentratieklasse PM10.
In 2022 bedraagt de grenswaarde voor zowel de jaargemiddelde concentraties NO2 als voor de jaargemiddelde concentratie PM10 40 µg/m3. Langs alle onderzochte wegvakken wordt aan deze grenswaarde voldaan. De grenswaarden voor PM2.5 bedraagt in 2022 25 µg/m3. Aangezien de jaargemiddelde concentraties PM10 reeds lager zijn dan 25 µg/m3 wordt ook aan de grenswaarde voor PM2.5 voldaan. Het effect op de luchtkwaliteit is marginaal en neutraal ( 0 ) beoordeeld.
6.5.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Luchtkwaliteit | Stikstofdioxide (NO2) ten opzichte van wettelijk kader | 0 | Geen normoverschrijding |
Stikstofdioxide (NO2) verschil | - | Beperkte toename luchtverontreinigende stoffen (> 3%) | |
Fijn stof PM10 en PM2,5 ten opzichte van wettelijk kader | 0 | Geen normoverschrijding | |
Fijn stof PM10 en PM2,5 verschil | 0 | Verwaarloosbare toename luchtverontreinigende stoffen (< 3%) |
Randvoorwaarden
Gezien de lage concentraties verontreinigende stoffen in de lucht – veelal ongeveer de helft van de wettelijke norm - zijn er geen randvoorwaarden voor Floriade Stadswijk.
Effectbeschrijving
De Floriadewijk is getoetst aan de hand van het referentiejaar 2022. In de toekomst zullen in de autonome ontwikkeling de concentraties NO2 en PM10 afnemen als gevolg van generieke maatregelen, zoals schonere auto's. Door in de berekeningen voor de Floriadewijk het referentiejaar 2022 te gebruiken wordt de “worst case” voor luchtkwaliteit in beeld gebracht.
NO2
Uit de berekening voor de Floriadewijk in 2022 blijkt dat de hoogste jaargemiddelde concentratie NO2 berekend is langs de A6, ter hoogte van beoordelingspunten 2 en 4, beide gelegen in het westelijk deel van het plangebied. De concentratie NO2 ter hoogte van de andere beoordelingspunten varieert tussen de 13,5 µg/m3 en 19,5 µg/m3.
In vergelijking met de autonome ontwikkeling is op alle wegvakken sprake van een toename van de jaargemiddelde concentraties NO2. De grootste toename is 2,5 µg/m3, berekend aan de Oortweg (rekenpunt 25). Deze toename is zowel het gevolg van toename van verkeer als nieuwe bebouwing. In de voorgenomen ontwikkeling is, in tegenstelling tot in de autonome ontwikkeling, bebouwing aan de oostzijde van de weg. Hierdoor kunnen de concentraties NO2 zich minder makkelijk verdunnen.
Als gevolg van de ontwikkelingen in de Floriadewijk komen 11 bestaande blootgestelden in een hogere concentratieklasse NO2. Als gevolg van de nieuwe woningen komen er 1.538 blootgestelden bij. Deze bevinden zich in de concentratieklassen 12-14, 14-16 en 16-18 µg/m3. Dit zijn concentratieklassen die zich ruim onder de wettelijke norm bevinden.
Blootgestelden per concentratieklasse in µg/m3 - NO2
PM10 en PM2,5
De hoogst berekende jaargemiddelde concentratie is berekend ter hoogte van beoordelingspunt 1 (westelijk deel A6) en bedraagt 21,1 µg/m3. De berekende jaargemiddelde concentraties PM10 variëren in 2022 tussen de 19,7 µg/m3 en 21,1 µg/m3. Dit betekent dat langs vrijwel alle wegvakken in het plangebied sprake is van een toename van de jaargemiddelde concentraties PM10. Net zoals bij NO2 vindt de grootste toename (0,5µg/m3) plaats bij de Oorweg, als gevolg van de nieuwe bebouwing.
De gebiedsontwikkeling Floriadewijk leidt er niet toe dat bestaande blootgestelden in een hogere concentratieklasse PM10 komen. Er komen als gevolg van de woningen wel ruim 1.500 blootgestelden bij. Deze bevinden zich in de concentratieklasse 20-22 µg/m3. Dit zijn concentratieklassen die zich ruim onder de wettelijke norm.
Blootgestelden per concentratieklasse in µg/m3 - PM10
De Floriadewijk leidt niet tot overschrijding van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2 of voor de jaargemiddelde concentratie PM10. Langs alle wegvakken wordt aan deze grenswaarde van PM10 (<40 µg/m3), PM2.5 (<25 µg/m3) en NO2 (<40 µg/m3) voldaan. De grenswaarde voor PM2.5 is 25µg/m3. Aan deze grenswaarde wordt ook voldaan.
De effecten op luchtkwaliteit ten opzichte van het wettelijke kader worden als 'neutraal' (0) beoordeeld. Aan de grenswaarden wordt ruimschoots voldaan. Er vindt wel een toename van concentratie NO2 als PM10 en PM2.5 plaats, met maximaal 2,5 µg/m3 voor NO2 en 0,5 µg/m3 voor PM10. Dit effect wordt voor NO2 licht negatief beoordeeld (-). De toename is groter dan 3% van de achtergrondconcentratie. Voor PM10 en PM2.5 is de toename kleiner dan 3%, waarmee het effect als neutraal (0) wordt beoordeeld.
6.6 Externe Veiligheid
6.6.1 Kader
Externe veiligheid is een milieuthema dat ingaat op de kans en bijbehorende effecten van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen kunnen opgeslagen worden bij bedrijven, zoals LPG-tankstations of getransporteerd worden over de weg, het water, per spoor of door buisleidingen. Het gaat dan om de volgende categorieën:
- brandbare vloeistoffen (benzine, kerosine, diesel);
- brandbare gassen (LPG, propaan);
- toxische vloeistoffen (watersulfide);
- toxische gassen (ammoniak, chloor).
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in risicobronnen (zoals een weg waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd of een LPG-tankstation) en kwetsbare objecten, zoals woningen, scholen en kantoren. De effecten van risicobronnen op deze kwetsbare objecten wordt op twee manieren inzichtelijk gemaakt:
- het 'Plaatsgebonden Risico' (PR) is de kans dat een denkbeeldige persoon, die zich continu en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Dit risico mag onder normale omstandigheden voor burgers nergens groter zijn dan één op één miljoen (10-6) per jaar. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn.
- het 'Groepsrisico' (GR) is de kans op een ongeval met veel dodelijke slachtoffers. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde is geen harde grens, maar een richtwaarde. Des te hoger het groepsrisico des te zwaarder wordt de motivering waarom het risico acceptabel is. Deze motivering – verantwoordingsplicht groepsrisico genaamd - is geen onderdeel van het MER maar van dit Chw bestemmingsplan. Het is als separaat document opgenomen in Bijlage 9 Verantwoording groepsrisico en hulpverlening. De wet schrijft voor om specifieke risico-informatie te gebruiken bij de bestuurlijke verantwoording over ruimtelijke- en vergunningbesluiten. Om de betekenis van het groepsrisico (door zijn abstractie slecht te begrijpen) te verhelderen en daarmee de risicoafweging, is in Bijlage 10 Externe veiligheid een toelichting gegeven op de relatie tussen de ruimtelijke ordening en het groepsrisico (kleine-kans-groot-gevolg risico).
In of net buiten het plangebied ligt een aantal mogelijke risicobronnen ten aanzien van externe veiligheid:
- Snelweg A6 en vervoer van/naar LPG-tankstation op De Steiger;
- Aardgastransportleiding;
- Een aantal inrichtingen: vier propaantanks.
Voor dit bestemmingsplan zijn alleen de A6 en de propaantanks relevant. In het MER is onderzocht of de ruimtelijke ontwikkelingen die het Chw bestemmingsplan mogelijk maakt een risico vormen met betrekking tot externe veiligheid. Er is getoetst of wordt voldaan aan het wettelijk vastgelegde basisbeschermingsniveau voor het plaatsgebonden risico en of het groepsrisico maatschappelijk aanvaardbaar is, dat wil zeggen of de baten van de gebiedsontwikkeling opwegen tegen de toename van de risico's. Hierover wordt verantwoording afgelegd. Voor het MER is door de gemeente een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. Dit betreft een kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de effecten. Het genoemde rapport is als bijlage bij Bijlage 5 Milieueffectrapport opgenomen. De rapportage bestaat uit een zestal documenten. De “Onderbouwing externe veiligheid MER Omgevingsplan Almere Centrum Weerwater” vormt de basis. De andere documenten vormen de meer gedetailleerde onderbouwing van het document. De opbouw is opgenomen in de basisrapportage.
Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 7.2 van Bijlage 5Milieueffectrapport.
6.6.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Externe veiligheid | Plaatsgebonden risico | 0 (-) | Geen effect op de PR. Bij niet saneren propaantanks is wel enig effect op het PR te verwachten. |
Groepsrisico | 0 | Floriade bebouwing buiten 80 m zone. Het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde. | |
Potentiële effecten (doden, gewonden en materiële schade) | - | Bij een gebiedsontwikkeling buiten 80 m zone wordt enig effect verwacht. Bij bebouwing binnen 80 m wordt een groter effect verwacht. |
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Evenement. De effecten worden als relatief beperkt ingeschat.
Ten aanzien van externe veiligheid is het verwijderen van de in het gebied aanwezige propaantanks een mogelijke mitigerende maatregel. Het verwijderen van deze tanks leidt tot een neutrale beoordeling voor externe veiligheid. In artikel 85 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij de bestemmingen Veiligheidszone Propaantank 1 of Veiligheidszone Propaantank 2 uit het plan kunnen worden verwijderd of worden gewijzigd, indien de propaantanks zijn verwijderd of nieuwe technische inzichten, de verandering van wetgeving of nieuwe rekenmodellen daar aanleiding toe geven.
Effectbeschrijving
Plaatsgebonden risico
De wettelijke vereiste basisbescherming wordt geboden, er worden met dit Chw bestemmingsplan geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare functies mogelijk gemaakt binnen de wettelijke milieukwaliteitseisen voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar van de aanwezige risicobronnen in het plangebied. Dit is als ruimtelijke maatregel in dit Chw bestemmingsplan geborgd via een combinatie van veiligheidszones met bijbehorende regels met als strekking dat het verboden is binnen deze zone kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten te vestigen en via een afwijkingsbevoegdheid onder voorwaarden beperkt kwetsbare objecten kunnen worden toegestaan (zie artikel 20 t/m 24, 26 en 76).
Groepsrisico
Voor de Floriade zijn voor verschillende verspreidingsmodellen berekeningen uitgevoerd, om zo in beeld te krijgen wat de mogelijkheden zijn:
- 1-laag model: programma als één laag evenredig verdeeld over het hele vierkant.
- Concentratiemodel: programma binnen 80 meter aan beide zijden van de A6 2x zo groot als gemiddeld, de rest van het programma daarbuiten.
- Verdunningsmodel: geen programma binnen 80 meter van de rand van beide zijden van de A6; het hele programma daarbuiten.
Daarnaast is een onderscheid in berekening van het groepsrisico voor het Floriade evenement doordeweeks en in het weekend gemaakt. Verder zijn twee gevoeligheidsanalyses uitgevoerd:
Resultaten groepsrisicoberekening
Doordeweeks is de overschrijdingskans van het evenement Floriade hoger dan in het weekend. De Floriade zal in het weekend drukker bezocht zijn, dan doordeweeks. Het aantal transporten is in het weekend echter beperkter dan doordeweeks. Bij de berekeningen is uitgegaan van 10% vervoer in het weekend (hoger dan het standaarduitgangspunt van geen vervoer in het weekend ) en er is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd voor 20% vervoer in het weekend.
Alle varianten leiden tot een toename van het groepsrisico. Het groepsrisico in de nieuwe situatie varieert van 0,11 bij geen bebouwing binnen de 80 meter zone (verdunningsmodel) tot worstcase 2,7 bij het concentratiemodel. Een overschrijdingskans van 2,7 betekent dat de oriëntatiewaarde wordt overschreden. Bij een aangenomen percentage van 10% vervoer in het weekend is de Floriade als doordeweeks evenement bepalend, bij 20% is de ordegrootte van de evenementen doordeweeks en in het weekend qua ordegrootte gelijk. De gevoeligheid voor de fractie personen die buitenhuis verblijft (standaard RBM is 0,25 hier is 0,9 aangenomen) is niet significant.
De effecten worden als neutraal (0) beoordeeld, bij geen evenement binnen de 80 meter zone. Tot licht negatief (-) bij een evenement met 1 laags bebouwing volledig gemengd over het hele vierkant Floriadeterrein met de bijbehorende gemiddelde personendichtheid, tot zeer negatief (--) voor het worstcase concentratiemodel van het evenement. Uiteraard is deze piek in groepsrisiconiveaus wel tijdelijk en geldt deze alleen gedurende de acht maanden van het evenement. Daarentegen zijn bij het evenement wel veel meer mensen onbeschermd buiten aanwezig, en daarmee buiten de beschermende functie van gebouwen voor alle ongevalscenario's. Dus de effecten zijn ook significant hoger (zie beoordeling hieronder) gedurende deze tijdelijkheid van het evenement en verdienen derhalve speciale aandacht bij de groepsrisicoverantwoording en verdere planvorming na het bestemmingsplanproces.
Potentiële effecten
Er zijn licht negatieve effecten te verwachten - in termen van doden, gewonden en materiële schade - bij het evenement buiten de 80 m zone en binnen de 105 m zone. En zeer negatief bij het evenement binnen de 80 m zone. De effectbeschrijving is in bovenstaande tabel samengevat. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen een effectbeoordeling met bebouwing binnen 80 meter vanaf de A6 en zonder deze mogelijkheid.
6.6.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Externe veiligheid | Plaatsgebonden risico | 0 -- | Geen verandering PR. Bij niet saneren propaantanks in het gebied. |
Groepsrisico | 0 | Bij een gebiedsontwikkeling buiten de 80 m zone is geen sprake van een significante toename van het groepsrisico. | |
Potentiële effecten (doden, gewonden en materiële schade) | - | Bij een gebiedsontwikkeling buiten de 80 m zone zijn de potentiële effecten beperkt. |
De effectbeschrijving is nagenoeg hetzelfde als voor Floriade Evenement. Hieronder worden alleen de verschillen besproken.
Effectbeschrijving
Plaatsgebonden risico
De wettelijke vereiste basisbescherming wordt geboden en op dezelfde manier geborgd als hiervoor beschreven onder Floriade Evenement.
Groepsrisico
Voor EV is onderzocht of wezenlijke verschillen aanwezig zijn in de invulling van het programma, waarbij het programma gespreid over het plangebied of op één locatie wordt geconcentreerd en wat het effect is van een zeer intensieve ontwikkeling in één gebouw. Het doel hiervan is om de worstcasesituatie inzichtelijk te maken.
Het groepsrisico varieert daarbij als volgt:
- vanaf 0,06 indien buiten de 80 meter zone vanaf de A6 een éénlaags gemengd programma (woningen en voorzieningen) met de bijbehorende gemodelleerde gemiddelde personendichtheden wordt gerealiseerd;
- 0,2 bij een spreiding van het programma binnen gehele Floriade vierkant dus ook binnen de 80 m zone;
- 0,22 bij concentratie van de voorgenomen voorzieningen (40.000 m2 bvo) binnen de 80 meter zone van de A6.
Daarnaast is inzichtelijk gemaakt wat een verdere intensivering voor het groepsrisico betekent (verdubbeling programma binnen de 80 m zone ten opzichte van het voornemen of toevoegen aan het programma van één kantoorgebouw (18.000 m² bvo op een footprint van 2.500 m²) binnen en buiten de 80 m zone). Dit zou leiden tot een GR tot 1,6 indien binnen 80 meter van de A6 het programma sterkt wordt geïntensiveerd met voorzieningen of kantoorgebouwen. En tot 0,8 x de oriëntatiewaarde indien deze intensivering buiten 80 m zou plaatsvinden. Dit worstcasescenario zou betekenen dat wel de oriëntatiewaarde qua ordegrootte in beeld komt dan wel met circa 50% wordt overschreden. Alleen bij het worstcasescenario is er een forse toename van het groepsrisico, tenzij dan buiten de 80 m zone wordt ontwikkeld. Hierbij is conservatief gerekend met extra programma. Bij duidelijk afwijkende feitelijke realisatie, dient bij de omgevingsvergunningverlening dan wel bij de daaraan voorafgaande ruimtelijke besluiten die dit mogelijk maken, opnieuw gerekend te worden aan het effect op het geldende groepsrisiconiveau en daarover dient op dat moment verantwoording te worden afgelegd.
Als ruimtelijke maatregel heeft het vrijhouden van de 80 m zone vanaf de rand van de snelweg een groot effect op de hoogte van het maximale groepsrisiconiveau. Het effect van het voornemen op het groepsrisico is derhalve op dit moment met de huidige kennis van zaken en uitgangspunten en aannames als neutraal (0) beoordeeld bij gebiedsontwikkeling van de Stadswijk Floriade buiten de 80 m zone. De beoordeling is licht negatief (-) tot zeer negatief (--) bij gebiedsontwikkeling hierbinnen afhankelijk van de mate van intensiteit van de ontwikkeling (lees: ruimtelijk programma of personendichtheid).
Randvoorwaarden
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er nadere randvoorwaarden gesteld aan de verdere gebiedsontwikkeling van zowel het Floriade Evenement als Floriade Stadswijk. De effecten (in termen van doden, gewonden en materiële schade) worden als relatief beperkt ingeschat indien beide gebiedsontwikkelingen buiten de 80 m zone van de snelweg en buiten de 105 m van de propaantanks plaatsvinden. Dit is uitgangspunt bij de eerder genoemde verantwoordingsplicht. Alleen bij zwaarwegende andere belangen kan hiervan worden afgeweken en gebruik worden gemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden. Wel dient op dat moment bij de omgevingsvergunningverlening hierover verantwoording te worden afgelegd. Het gebruik van deze afwijkingsbevoegdheid dient bij voorkeur goed te worden gemonitord. Dit is niet alleen nodig vanuit het beheersbaar houden van de klein-kans-groot-gevolg risico's en om de afwegingen te expliceren, maar ook vanuit de in de externe veiligheidswetgeving opgenomen zorgplicht, om te bevorderen dat externe veiligheid zo vroeg mogelijk in het planproces wordt meegenomen.
In dit Chw bestemmingsplan zijn verder drie zones vanaf de A6 op de verbeelding opgenomen, waarvoor verschillende regels van toepassing zijn:
- Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 1 (zone vanaf de rand van de snelweg tot 30 meter van deze rand, zie paragraaf 4.2.22);
- Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 2 (zone van 30 meter vanaf de rand van de snelweg tot 80 meter van deze rand, zie paragraaf 4.2.23);
- Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen 3 (zone van 80 meter vanaf de rand van de snelweg tot 200 meter van deze rand, zie paragraaf 4.2.24).
Bij de verdere gebiedsontwikkeling kan hiermee worden gestuurd op een zo laag mogelijk groepsrisiconiveau, het verkleinen van de potentiële effecten en het verhogen van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Ook voor de propaantanks zijn twee zones op de verbeelding opgenomen waarvoor regels van toepassing zijn:
- Veiligheidszone Propaantank 1: De geldende veiligheidszone conform Activiteitenbesluit van maximaal 50 m, met daaraan verbonden een verbod om kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toe te laten zonder afwijkingsbevoegdheid;
- Veiligheidszone Propaantank 2: Vanwege het beperkt kunnen houden van de mogelijke effecten geldt in het invloedsgebied van 105 m een nadere eis bevoegdheid. De verantwoordingsplicht groepsrisico is niet van toepassing op propaantanks. Ten aanzien van externe veiligheid is het verwijderen van de in het gebied aanwezige propaantanks een mogelijke mitigerende maatregel. Het verwijderen van deze tanks leidt tot een positieve beoordeling voor externe veiligheid. In artikel 85 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarbij de bestemmingen Veiligheidszone Propaantank 1 of Veiligheidszone Propaantank 2 uit het plan kunnen worden verwijderd of worden gewijzigd, indien de propaantanks zijn verwijderd of nieuwe technische inzichten, de verandering van wetgeving of nieuwe rekenmodellen daar aanleiding toe geven.
Conclusie verantwoordingsplicht groepsrisico en maatregelen
De in Bijlage 9 Verantwoording groepsrisico en hulpverlening opgenomen informatie bevat de overwegingen die hebben geleid tot onderhavige invulling van de verantwoording van het groepsrisico. Door middel van dit document verantwoordt de gemeente de bij deze ontwikkeling vastgestelde groepsrisico's. Uitgaande van een zorgvuldig en daarmee beperkt gebruik van de afwijkingsbevoegdheden binnen de 80 m zone, zal het groepsrisiconiveau rond de oriëntatiewaarde liggen, dan wel als streefwaarde een factor 10 lager zijn dan de oriëntatiewaarde. Dit is vergelijkbaar met andere groepsrisiconiveaus in Almere, bv. langs het spoor en A6/-Hogering/Buitenring. Door middel van de hieronder genoemde maatregelen wordt het groepsrisico zo veel als redelijkerwijs mogelijk is gereduceerd evenals de omvang van de potentiële effecten bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen (in termen van doden, gewonden en materiële schade).
De gemeente acht het totale te bereiken externe veiligheidsniveau aanvaardbaar qua hoogte van de toekomstige groepsrisico's. Uit het advies van de Brandweer Flevoland blijkt dat de bestrijdbaarheid (bereikbaarheid en bluswatercapaciteit) bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen en de zelfredzaamheid van de personen in het plangebied nog onvoldoende is. Zo voorziet de Brandweer Flevoland problemen met de bereikbaarheid, vooral bij het Floriade Evenement. Deze aspecten dienen daarom bij de verdere uitwerking van het plangebied nader te worden geoptimaliseerd.
Maatregelen
De hieronder genoemde maatregelen vormen na besluitvorming door de gemeenteraad, de uitgangspunten voor de verdere uitwerking van het plangebied.
Maatregelen in het Chw bestemingsplan:
- 1. Het aanhouden van een zone van 80 m zonder kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, te meten vanaf de rand van de verbrede A6. Bij 'gewichtige redenen' of gemotiveerde uitzonderingen kan hiervan worden afgeweken. Hiertoe zijn een tweetal afwijkingsbevoegdheden opgenomen die het mogelijk maken om binnen de breedte van A6 beperkt kwetsbare objecten te realiseren of om binnen de 30 m of 80 m zone toch kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten te realiseren.
- 2. Bij de verdere ruimtelijke uitwerking van het Chw bestemmingsplan voor het gebied tot 200 m vanaf de rand van de A6, wordt middels een nadere eis bevoegdheid bij omgevingsvergunningverlening 'gestuurd' op een zo veilig mogelijke inrichting. Dit mede vanwege de zorgplicht voor het bevoegd gezag om externe veiligheid zo vroeg mogelijk in het planproces te betrekken.
- 3. Een belangrijke vluchtroute (en toegang voor de hulpverleningsdiensten) is de nieuwe brug verbinding via het Weerwatereiland naar Filmwijk. Deze dient bij voorkeur ook geschikt te zijn voor rijdend materieel van de hulpdiensten. Daardoor zijn er drie onafhankelijke toegangswegen naar het gebied (ten behoeve van de hulpverleners) en vluchtroutes uit het gebied.
Bijlage 9 Verantwoording groepsrisico en hulpverlening bevat daarnaast ook de volgende maatregelen die worden meegegeven aan de Floriade BV:
- organisatorische maatregelen
- nader te onderzoeken/uit te werken maatregelen.
6.7 Gezondheid
6.7.1 Kader
Gezondheid is in het MER op twee manieren behandeld. Allereerst is op basis van de geluidbelasting en luchtkwaliteit (rekenkundig) een GES klasse bepaald. Echter gezondheid hangt daarnaast ook sterk af van het ecologisch, sociaal en economisch klimaat. Dit heeft alles te maken met de wijze waarop de stad een leefomgeving biedt die bijdraagt aan de gezondheid van mensen.
GES
De Gezondheidseffectscreening (GES) is een instrument waarmee vooraf inzicht verkregen wordt in de verschillende factoren die van invloed kunnen zijn op de gezondheid van de (toekomstige) bewoners. Een GES geeft een goed beeld van de gezondheidskundige knelpunten en kansen bij ontwikkelingsprojecten, wijzigingen in de ruimtelijke ordening of infrastructuur en landelijke herstructureringsprojecten. De Gezondheidseffectscreening is in 2000 ontwikkeld voor GGD'en in opdracht van de (toenmalige) ministeries van VWS en VROM. In 2012 is de zesde actualisatie verschenen waarin de nieuwste inzichten zijn verwerkt. Met de GES kan de blootstelling aan onder andere geluid worden beoordeeld. Alle relevante bronnen zoals bedrijven, wegen, spoorwegen en scheepvaart kunnen hierbij worden betrokken. Er wordt een milieugezondheidkwaliteit en GES-score aan de verschillende niveaus van blootstelling toegekend. De milieugezondheidkwaliteiten variëren van 'zeer goed' (GES-score 0) tot 'zeer onvoldoende' (GES-score 8). Een GES is uitgevoerd voor de aspecten geluid en luchtkwaliteit. Hierbij is beoordeeld op basis van de onderstaande kaders.
Gezondheids Effect Screening scoretabel gecumuleerde geluidbelasting
Gezondheids Effect Screening scoretabel luchtkwaliteit
Ontwerp gezonde ecosystemen
Ontwerp gezonde systemen is één van de Almere Principles. Ecologische, sociale en economische gezondheid zijn onderling afhankelijk van elkaar op ieder schaalniveau. Om de stad te verduurzamen, worden in Almere in de stedelijke systemen 'cradle to cradle'-oplossingen benut, in het besef van de onderlinge afhankelijkheid van ecologische, sociale en economische gezondheid op ieder schaalniveau. Ook in de andere Principles speelt gezondheid (in relatie tot ecologie) een belangrijke rol.
“Diversiteit is onontbeerlijk voor de mondiale gezondheid en evenzeer voor de kwaliteit van ons eigen leven. In natuurlijke systemen is diversiteit een teken van kracht. Diversiteit stelt ecosystemen in staat om ook tegen catastrofen en ziekten bestand te zijn, en zich te blijven ontwikkelen. De voordelen van diversiteit beperken zich niet tot natuurlijke systemen. In sociale verbanden vergroot diversiteit het vermogen van een cultuur om te scheppen, te innoveren en te bloeien. Het voedt een rijkdom aan betrokkenheid op ieder niveau en het versterkt de identiteit van een gemeenschap. Economische systemen met een hoge mate van diversiteit zijn beter in staat om veranderingen in de markt op te vangen, ondernemerschap te bevorderen en vernieuwing te stimuleren. Het koesteren van diversiteit in alle domeinen – ecologisch, cultureel, sociaal, economisch – versterkt de gezondheid op ieder schaalniveau, van lokaal tot mondiaal.”
Het creëren van een omgeving met diversiteit en een gezonde leefomgeving vraagt om goede randvoorwaarden in de ontwikkeling. Met het feit dat het ontwerp van gezonde systemen als een van de Almere Principles is ontwikkeld, hangt dit aspect ook nauw samen met het aspect duurzaamheid.
Hoogspanningslijnen
Langs de noordelijke grens van het plangebied bevindt zich een gedeelte van een bovengrondse 380.000 Volt transportverbinding. Deze hoogspanningsverbinding heeft een indicatieve mageneetveldzone van 140 meter aan weerszijden van de verbinding.
Hoogspanningsleiding (380V) Almere Centrum Weerwater
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningslijnen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Vanwege de (mogelijke) gezondheidseffecten heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu voorzorgsbeleid ontwikkeld. In het beleidsadvies van het Ministerie van VROM (nu I&M) uit 2005 en de toelichtende notitie uit 2008 is vastgelegd dat zoveel mogelijk vermeden dient te worden dat er nieuw situaties ontstaan waarbij kinderen tot 15 jaar langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). Bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen raadt de Staatssecretaris aan om in overleg met de netbeheerder de specifieke zone te bepalen. Hierbij kunnen ook maatregelen worden getroffen om de zone te versmallen.
Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 8.2 van Bijlage 5Milieueffectrapport.
6.7.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Gezondheid | Geluid | 0 | Geen relevante toe- of afname van blootgestelden. |
Luchtkwaliteit | 0 | Geen relevante toe- of afname blootgestelden. | |
Gezonde ecosystemen | + + | Met Healthying the city wordt uitgegaan van een gezonde leefomgeving. Bovendien wordt de Floriade ontwikkeld als een experiment voor gezondere en groenere steden. | |
Hoogspanning | 0 | Er is geen overlap met de beschermingszone. |
Vanuit het aspect gezondheid zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van FloriadeEvenement.
Effectbeschrijving
Geluid
Voor de geluid is beoordeeld welk effect optreedt bij de blootgestelden. Dit betreft allemaal blootgestelden die in de autonome situatie ook aanwezig zijn. Het evenement leidt immers niet tot nieuwe blootgestelden (langdurig aanwezigen). De toename van het geluid als gevolg van de ontwikkeling van de Floriade op omwonenden is beperkt (zie paragraaf 6.4). Er vindt dan ook niet of nauwelijks verschuiving van blootgestelden per geluidklasse plaats. De GES beoordeling van de reeds aanwezige blootgestelden veranderd door de gebiedsontwikkeling niet relevant. Het effect is neutraal (0) beoordeeld.
Luchtkwaliteit
Voor de luchtkwaliteit is beoordeeld welk effect er optreed bij de blootgestelden die er autonoom zijn. Effecten kunnen optreden door de verandering van verkeer ten gevolge van de Floriade. De Floriade leidt niet tot nieuwe blootgestelden (mensen die langdurig verblijven).
Bestaande blootgestelden per klasse - NO2 en PM10
De GES beoordeling van de reeds aanwezige blootgestelden veranderd door Floriade Evenement niet relevant. Het effect is neutraal (0) beoordeeld.
Gezondheid in de stedelijke omgeving
Het motto van de Floriade is “Growing Green Cities”. Onder dit motto worden vier speerpunten uitgewerkt: Feeding the city, healthying the city, greening the city en energizing the city. Deze onderwerpen sluiten ook aan op de Almere Principles, waarin ook het welzijn van de mens centraal staat. Groen speelt een essentiële rol in een gezonde leefomgeving. Daarnaast spelen sociale veiligheid en prettige omgeving een belangrijke rol. De Floriade zet bovendien expliciet in op het in beweging krijgen van mensen. Deze onderwerpen zijn ook benoemd in het Masterplan Floriade. Met deze inzet op gezondheid wordt dit aspect voor de Floriade als positief (++) beoordeeld.
Hoogspanning
Het plangebied van het Floriadeterrein is niet gelegen in de magneetveldzone van een hoogspanningslijn. De effecten zijn daarom als neutraal (0) beoordeeld.
6.7.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Gezondheid | Geluid | - | Realisatie nieuwe woningen in GES klasse matig tot onvoldoende |
Luchtkwaliteit | - | Realisatie nieuwe woningen in GES klasse vrij matig tot matig | |
Gezondheid in de stedelijke omgeving | + | Door het uitgangspunt “Growing Green Cities” en de huidige opbouw van de stad is een positieve invloed op gezondheid te verwachten | |
Hoogspanning | 0 | Binnen de belemmeringenstrook van de hoogspanningsverbinding biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheden om gevoelige functies te realiseren. |
Randvoorwaarden
Vanuit gezondheid zijn er geen wettelijke randvoorwaarden. Wel is voor een aantal blootgestelden de GES klasse voor geluid onvoldoende tot zeer onvoldoende. De randvoorwaarden die hierop betrekking hebben zijn beschreven in paragraaf 6.4.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk.
Effectbeschrijving
Zoals reeds beschreven bij paragraaf 6.4.3 en 6.5.3 verandert door de planontwikkeling de situatie. Dit werkt door in het aspect gezondheid. De effecten zijn hierna beschreven voor geluid en luchtkwaliteit. Hierbij zijn de beoordelingen voor de gehele gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater en de Floriadewijkbeschreven. Hierop volgend is tevens aandacht besteed aan gezondheid in de stedelijke omgeving.
Geluid
Voor geluid is beoordeeld welk effect er optreed bij de blootgestelden die er autonoom zijn. Tevens is in beeld gebracht welke GES klasse van toepassing is op de nieuw te ontwikkelen plandelen. In onderstaande tabel zijn de GES-scores weergegeven voor de plansituaties en is een vergelijking gemaakt met de referentiesituaties.
GES tabel: aantal geluidbelaste woningen plansituatie 2030 variant 1
In onderstaande figuur is de gecumuleerde geluidbelasting weergegeven voor de plansituatie 2030.
Geluidbelasting GES plansituatie 2030
Op basis van bovenstaande figuur blijkt dat alle nieuwe woningen worden gerealiseerd in een gebied met een milieugezondheidskwaliteit die matig tot onvoldoende scoort (GES klasse 4-8). Uit de GES tabel blijkt sprake van een beperkte verschuiving van bestaande woningen van een goede (GES klasse 0-1) naar een redelijke (GES klasse 2) leefkwaliteit. De verandering is licht negatief beoordeeld (-).
Luchtkwaliteit
Voor de luchtkwaliteit is allereerst beoordeeld welk effect er optreedt bij de blootgestelden die er autonoom zijn. Vervolgens is in beeld gebracht welke GES klasse van toepassing is op de nieuw te ontwikkelen plandelen.
Bestaande blootgestelden per klasse - NO2 en PM10
De GES beoordeling van de reeds aanwezige blootgestelden veranderd door de gebiedsontwikkeling niet relevant. Als gevolg van de gebiedsontwikkeling Floriadewijk 2022 komen er 1.538 blootgestelden bij in 2022. Door de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater komen er in 2030 3991 blootgestelden bij, dit is inclusief de blootgestelden als gevolg van Floriadewijk. De nieuwe blootgestelden bevinden zicht zowel in de klasse 3 als 4 (vrij matig en matig). In tabel 5.2 zijn ook aan deze blootgestelden GES-scores toegekend. De verandering is enigszins negatief beoordeeld (-).
Bestaande en nieuw te introduceren blootgestelden per klasse - NO2 en PM10
Gezondheid in de stedelijke omgeving
De Floriadewijk bouwt voort op de ontwikkeling van de Floriade 2022. Tijdens het evenement en de ontwikkeling naar een gemengde stadswijk staan de ambities voor 'Growing Green Cities' centraal. Een van de onderdelen van dit motto is “Healthying the city” (zie ook paragraaf 15.6). De Floriadewijk bouwt voort op de erfenis van de Floriade. Uitgangspunt van de Floriade is dat het een experiment is voor de ontwikkeling van groene steden. In de Floriadewijk wordt het groen behouden door het arboretum als verplichte inrichting voor te schrijven voor de kavels. Hiermee wordt een groen karakter aan de stadwijk gegeven. Door middel van langzaam verkeerroutes (waaronder het Rondje Weerwater) wordt beweging in de wijk gestimuleerd. In de Floriadewijk kan deze ontwikkeling verder doorgezet worden. Gezien het karakter van Almere en de uitgesproken ambities voor het gebied kan een gezonde leefomgeving echter wel verwacht worden. Het effect wordt daarom voor Floriadewijk als licht positief (+) beoordeeld.
Hoogspanning
Er worden geen gevoelige functies toegestaan binnen de indicatieve magneetveldzone van 140 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn. Onder gevoelige functies moet worden verstaan woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen, oftewel functies waar kinderen tot 15 jaar langdurig verblijven. Het effect voor de Floriadewijk wordt daarom als neutraal beoordeeld (0).
6.8 Bodem
6.8.1 Kader
Op basis van de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart, bodemonderzoeken in het plangebied en overige beschikbare gegevens zijn de effecten van de ontwikkelingen kwalitatief en semi-kwantitatief getoetst op de bodemaspecten. Voor het aspect bodemopbouw is in de archeologische rapportage (zie ook paragraaf 6.11) een nadere onderbouwing opgenomen.
Voor het thema bodem is de Wet bodembescherming van belang. Conform deze wet is het verplicht lokale bodemverontreinigingen aan te pakken of functiegericht te saneren. Dit houdt in dat het niet meer altijd nodig is de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak. Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst. Belangrijk is dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de functies die beoogd worden in het gebied. Daarnaast gelden vanuit het Bouwstoffenbesluit beperkingen voor het toepassen van grond waarin vervuiling aanwezig is. In dit kader wordt voorafgaand aan ontwikkelingen de kwaliteit van de bodem onderzocht om vast te stellen welke maatregelen genomen moeten worden. De toets voor het Bouwstoffenbesluit is niet toegepast.
Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 9.2 van Bijlage 5Milieueffectrapport.
6.8.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Bodem | Bodemopbouw | 0 | Het plangebied kent geen bijzondere waardevolle bodemopbouw die behouden dient te blijven. |
Bodemkwaliteit | + | Om de grond te laten voldoen aan de bodemkwaliteitsklassen dienen maatregelen genomen te worden. Deze zijn wettelijk voorgeschreven. |
Vanuit het aspect bodem zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van FloriadeEvenement.
Effectbeschrijving
Bodemopbouw
De bodemopbouw in het plangebied kent geen bijzondere aardkundige waarde. Met name in de randzones van de A6 en langs de randen van het Weerwater hebben bij graaf- en aanlegwerkzaamheden eerder wijzigingen in de bodemopbouw plaatsgevonden. De ingrepen die in het kader van de realisatie van de Floriade gedaan worden, leiden hiermee niet tot een aantasting van de bodemopbouw.
Bodemkwaliteit
Bij de aanleg van het Floriadeterrein zullen graafwerkzaamheden plaatsvinden. Uit de referentiesituatie blijkt dat er ter hoogte van het Utopia-eiland een sterke verontreiniging van PAK is aangetroffen. Voor werk in de sterk verontreinigde grond geldt de veiligheidsklasse 3T en 1F. Dit betekent dat er veiligheidsmaatregelen getroffen moeten worden bij graafwerkzaamheden. Bovendien moet de grond ten behoeve van de realisatie van de Floriade en de Floriadewijk voldoen aan de daarvoor geldende bodemkwaliteitsklassen. Er zijn daarmee maatregelen nodig om een voldoende schone grond te realiseren. Daarom wordt dit aspect als licht positief (+) beoordeeld.
6.8.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Bodem | Bodemopbouw | 0 | Geen bijzondere aardkundige waarden. |
Bodemkwaliteit | 0 | AW2000 Na opleveren Floriade is de bodem geschikt voor wonen. |
De bodem wordt geschikt voor de functie opgeleverd na het Floriade Evenement. Vanuit het aspect bodem zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Stadswijk.
Effectbeschrijving
Bodemopbouw
In het plangebied van de Floriadewijk zijn geen bijzondere aardkundige waarden aanwezig. De effecten van de Floriadewijk op bodemopbouw zijn als neutraal (0) beoordeeld.
Bodemkwaliteit
De effecten van de Floriadewijk op bodemkwaliteiten worden neutraal (0) beoordeeld. Na het Floriade-evenement wordt de bodem zodanig opgeleverd dat deze geschikt is voor de functie wonen.
6.9 Water
6.9.1 Kader
In deze paragraaf wordt ingegaan op de effecten van de Floriade(wijk) op het aspect water. Op basis van de beschikbare gegevens zijn de effecten van de ontwikkelingen kwalitatief getoetst op de wateraspecten. Voor de wateraspecten binnen het plangebied van de Floriade(wijk) en de effecten daarop is een Achtergrondrapport opgesteld. In Bijlage 11 Achtergrondrapport Water is dit rapport opgenomen.
In Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader is het relevante beleidskader voor water opgenomen van het rijk, de provincie, het waterschap en de gemeente Almere.
Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 10.2 en 10.3 van Bijlage 5Milieueffectrapport.
6.9.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Water | Effecten op grondwater kwantiteit en kwaliteit | 0 | Er treedt geen effect op op de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater. Aan te gebruiken materialen worden eisen gesteld ten aanzien van de kwaliteit. Ten aanzien van de kwantiteit wordt voldoende mogelijkheid geboden om water te laten infiltreren. |
Effecten op oppervlaktewater kwantiteit, kwaliteit en doelstellingen KRW | 0 | Het watersysteem is voldoende robuust om water op te vangen. De kwaliteit wordt voldoende geborgd met voorgestelde maatregelen. Er is voldoende ruimte om hiermee een kwalitatief goede voorziening te realiseren. Er liggen binnen de Floriade kansen op versnelde uitvoer van maatregelen welke een positief effect hebben op de waterkwaliteit in het Weerwater, zoals aanleg van natuurvriendelijke oevers of helofytenzones. | |
Effecten op waterveiligheid | 0 | Er zijn geen waterkeringen aanwezig in het gebied. | |
Effecten op mogelijkheden recreatief gebruik | ++ | Recreatief gebruik van het water blijft mogelijk. Tijdens de Floriade zijn deze mogelijkheden naar verwachting zelfs groter. |
Vanuit het aspect water zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van FloriadeEvenement.
6.9.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Water | Effecten op grondwater kwantiteit en kwaliteit | 0 | Geen effect op de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater. Aan te gebruiken materialen worden eisen gesteld ten aanzien van de kwaliteit. Ten aanzien van de kwantiteit wordt voldoende mogelijkheid geboden om water te laten infiltreren. |
Effecten op oppervlaktewater kwantiteit, kwaliteit en doelstellingen KRW | 0 | Het watersysteem is voldoende robuust om water op te vangen. De kwaliteit wordt voldoende geborgd met voorgestelde maatregelen. Er is voldoende ruimte om hiermee een kwalitatief goede voorziening te realiseren. | |
Effecten op waterveiligheid | 0 | Er zijn geen waterkeringen aanwezig in het gebied. | |
Effecten op mogelijkheden recreatief gebruik | 0 | Recreatief gebruik van het water blijft mogelijk. De randen van het Weerwater blijven toegankelijk vanuit de openbare ruimte. |
Vanuit het aspect water zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Stadswijk.
6.10 Natuur
6.10.1 Kader
Natuurwaarden worden op gebiedsniveau en op soortenniveau beschermd. Gebiedsbescherming geldt voor Natura 2000-gebiedenen Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). De soortenbescherming, geregeld in de Wet natuurbescherming, is niet aan gebieden gekoppeld en geldt voor heel Nederland. De Wet natuurbescherming regelt ook de bescherming van de beschermde Natura 2000-gebieden. Voor Natura 2000-gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Significant negatieve effecten op deze doelstellingen zijn in beginsel niet toegestaan. De effecten op de Natura 2000-gebieden zijn middels een Passende beoordeling in beeld gebracht. Deze Passende beoordeling is bijlage opgenomen bij Bijlage5 Milieueffectrapport.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Binnen het NNN kan de uitwisseling van soorten plaatsvinden en wordt de instandhouding van de biodiversiteit ondersteund. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken of waarden van de NNN aantasten. Voor de NNN geldt een "nee, tenzij"-regime, dat impliceert dat ruimtelijke ontwikkelingen in en nabij de NNN met een negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden slechts kunnen worden toegestaan indien de ontwikkeling van groot openbaar belang is, geen reële alternatieven aanwezig zijn, effecten zoveel mogelijk worden voorkomen en resteffecten worden gecompenseerd. De provincie Flevoland is beheerder van het NNN. In Flevoland wordt ook externe werking op het NNN als potentiële aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden beschouwd. Hierop wordt bij de beoordeling nader ingegaan.
De Wet natuurbescherming beschermt een groot aantal planten- en diersoorten. De wet verbiedt handelingen of ontwikkelingen die strijdig zijn met de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Ten aanzien van soortbescherming maakt de Wet natuurbescherming onderscheid in drie categorieën: vogels, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Iedere categorie heeft een eigen beschermingsniveau. De (potentiële) effecten op juist deze soorten zijn in het MER benoemd en beoordeeld. Een groot aantal soorten dat voorheen werd beschermd onder de inmiddels vervallen Flora- en faunawet is niet meer beschermd onder de Wet natuurbescherming. Daarentegen kent een kleiner soorten wel bescherming onder de Wet natuurbescherming, waarde deze eerder onder de Flora- en faunawet geen bijzondere bescherming genoten.
Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 11.2 van Bijlage 5Milieueffectrapport.
6.10.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Natuur | Natura 2000 | - | Er treden effecten op, wanneer geen mitigerende maatregelen worden getroffen. |
Natuurnetwerk Nederland | - | Het is niet uitgesloten dat effecten op hydrologie plaatsvinden. Overige verstorende effecten worden niet verwacht. | |
Beschermde soorten | - | Evenement leidt tot mogelijke aantasting van leefgebied vleermuizen, bever, vissen en jaarrondbeschermde nesten. | |
Biodiversiteit | + | De introductie van (inheemse) plantensoorten en het behoud van diverse overgangsgebieden, waarin nieuwe soorten zich kunnen vestigen leidt tot de kans om de biodiversiteit te laten toenemen. |
Vanuit het aspect ecologie zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van FloriadeEvenement. De effecten worden als relatief beperkt ingeschat.
Maatregelen om soorten die in het gebied voorkomen voldoende ruimte te bieden, zijn mogelijkheden om de effecten te mitigeren.
Effectbeschrijving
Natura 2000
De ontwikkeling van de Floriade leidt ten gevolge van extra verkeer tot extra stikstofdepositie op het Naardermeer (6,8 mol/ha/jaar). Op de Oostelijke Vechtplassen vindt een geringe toename van stikstofdepositie (0,1 mol/ha/jaar) plaats.
Hoogste planbijdrage in de Natura 2000-gebieden Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen (in mol/ha/jaar)
De effecten op Natura 2000 worden als licht negatief (-) beoordeeld. Er treden effecten op, wanneer geen mitigerende maatregelen worden getroffen.
PAS
Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. De PAS houdt in dat door reductie van de stikstofemissies en het nemen van herstelmaatregelen ruimte wordt gecreëerd voor nieuwe ontwikkelingen, oftewel er ontstaat "ontwikkelingsruimte". Vanuit de PAS zijn voor stikstofgevoelige habitats en/of leefgebieden van soorten verschillende effectgerichte maatregelen benoemd om effecten door stikstofdepositie tegen te gaan. Deze zullen de gevolgen van het generieke probleem van de stikstofdepositie aanpakken en ruimte bieden voor projecten en handelingen die stikstofdepositie tot gevolg hebben.
Overeenkomstig artikel 2.7, eerste lid van het Besluit natuurbescherming kan ontwikkelingsruimte worden toegedeeld in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een ontwikkelingsgebied als bedoeld in artikel 2.3 van de Crisis- en herstelwet en dat voldoet aan artikel 5.6 van de Wet natuurbescherming. Daartoe dient het bestemmingsplan de voorwaarden, voorschriften en beperkingen te bevatten waaronder een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming kan worden verleend.
De enige effecten op Natura 2000-gebieden die zich bij volledige realisatie van dit bestemmingsplan voordoen betreffen de effecten op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden. Als voorwaarde waaronder Gedeputeerde Staten van Flevoland overeenkomstig artikel 5.6, tweede lid van de Wet natuurbescherming heeft ingestemd, geldt dat de toedeling van ontwikkelingsruimte enkel betrekking heeft op de bestemmingen en de daarbij behorende omvang die in het voorliggende bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt. In de planregels zijn de plafonds opgenomen van de stikstofdepositie die maximaal op de betrokken Natura 2000-gebieden mag optreden. Dit is uitgesplitst naar de stadswijk en het evenement. De beperkingen die daarbij horen zijn gespecificeerd naar het maximale aantal woningen dat gerealiseerd mag worden en de maximale aantallen bezoekende auto's en touringcarbussen aan het evenement.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied van de Floriade maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), zoals begrensd in het Omgevingsplan Flevoland.
NNN met rood omlijnd de grove begrenzing van het plangebied
De Floriade leidt niet tot areaalverlies van het NNN. Aanvullend is onderzocht of er via externe werking effecten worden verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. De wezenlijke kenmerken en waarden van de NN zijn in Flevoland per gemeente en per gebied beschreven. In Bijlage 6 Aanvulling MER is per gebied een beschrijving opgenomen van deze wezenlijke waarden en kenmerken. Het gaat hierbij om de gebieden 'Vroege vogelbos en Beginbos' en 'Boswachterij Almeerderhout'.
Als gevolg van de Floriade zijn negatieve verstorende effecten van licht en geluid op het NNN-gebied Boswachterij Almeerderhout niet op voorhand uit te sluiten. Dit is een aandachtspunt bij de nadere uitwerking van de plannen. Daarnaast kan de hydrologie van het NNN-gebied wijzigen als gevolg van de Floriade (peilveranderingen, bronbemalingen, etc.). De effecten hiervan zijn op dit moment nog niet duidelijk en moeten later in beeld worden gebracht. Overige verstorende effecten worden niet verwacht.
De effecten van de Floriade op worden als licht negatief (-) beoordeeld, omdat het niet is uitgesloten dat de hydrologie van het NNN-gebied wijzigt als gevolg van de Floriade.
Beschermde soorten
In de Floriadewijk zijn de volgende beschermde soorten aanwezig.
Soort(groep)en | Floriadewijk |
Beschermde Flora | Niet aangetroffen |
Broedvogels | Boerenzwaluw |
Broedvogels (jaarrond beschermde nesten) | Havik Buizerd |
Grondgebonden zoogdieren | Bever Steenmarter Bosmarter |
Vleermuizen | Gewone dwergvleermuis Ruige dwergvleermuis Fourageergebieden vleermuizen |
Vissen | Kleine modderkruiper Rivierdonderdpad |
Reptielen, amfibieën en overige soorten | Ringslang |
Voor het evenement zijn de effecten en mogelijke mitigerende maatregelen getoetst in het rapport “Natuurplan Floriade Almere 2022” van Eelerwoude.
Op Floriadeterrein zijn jaarrond beschermde nesten van de havik en buizerd aangetroffen. Vanwege de fijnmazige structuur waarin het Floriade evenement ontwikkeld zal worden is het zeer onwaarschijnlijk dat de nesten behouden kunnen worden in het kader van het evenement. Aantasting van deze nesten betekent een kleine dip in populatie van de soorten, maar vormt geen bedreiging voor de gunstige staat van instandhouding. Bovendien is in de omgeving voldoende ruimte beschikbaar om de nesten te kunnen verplaatsen. In het kader van het evenement wordt een ontheffing aangevraagd. Deze ontheffing gaat vergezeld van een plan om de soorten een voldoende nieuwe nestlocatie te bieden. De nestlocaties van de boerenzwaluw zijn jaarrond beschermd bij zwaarwegende ecologische belangen. Daar is op deze locatie geen sprake van.
In de voorgenomen ontwikkeling kan de burchtlocatie van de bever behouden blijven. Daarnaast is het belangrijk dat er voldoende oppervlak aan foerageergebied (beboste oevers) aanwezig is. Om dit foerageergebied te realiseren moeten aanvullende inrichtingsmaatregelen getroffen worden. Zonder deze aanvullende maatregelen vindt verstoring van het leefgebied plaats.
In het plangebied van de Floriade 2022 komen vleermuissoorten voor. In het plangebied zijn foerageergebieden en baltsterritoria aangetroffen. (Paar)verblijfplaatsen zijn niet vastgesteld, maar niet uitgesloten op basis van het onderzoek.
Vleermuizen
De ontwikkeling van de Floriade leidt er toe dat baltsterritoria verdwijnen. Er worden geen negatieve effecten op de populatie verwacht door het verdwijnen van de territoria, omdat er voldoende alternatieven in de omgeving en binnen het plangebied aanwezig zijn. Foerageergebieden zijn alleen beschermd indien bij het verdwijnen of aantasten de verblijfplaats niet meer kan functioneren. De herinrichting zal effecten hebben op het foerageergebied van de aangetroffen vleermuizen. Het is wel mogelijk om voldoende foerageergebied in stand te houden, door hiermee rekening te houden bij de inrichting van het terrein (ook de aanleg- en ontwikkelingsfase). Een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is noodzakelijk wanneer het volledige terrein totaal ongeschikt zou worden voor vleermuizen. Aanvragen van ontheffing wordt sowieso aangeraden om latere discussies te voorkomen.
In het kader van de Floriade wordt als gevolg van de aanleg van boulevards en vergraven van de oevers het leefgebied van de vissen aangetast. Dit kan leiden tot verstoring en doden van de beschermde vissen. Laatstgenoemde situatie is een overtreding van de Flora- en faunawet. Er zal een ontheffing aangevraagd moeten worden of de werken moeten worden uitgevoerd conform een gedragscode.
Er zijn geen beschermde flora of reptielen, amfibieën en overige soorten aangetroffen in het plangebied.
De effecten op beschermde flora en fauna worden als licht negatief (-) beoordeeld.
Biodiversiteit
Ten aanzien van biodiversiteit wordt aandacht besteed aan de Almere Principles (zie Hoofdstuk 5Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). In deze principes wordt de verhouding tussen People, Planet en Profit bij ontwikkelingen bewaakt. In de Almere Principles zijn deze algemene uitgangspunten voor duurzaamheid op de specifieke Almeerse situatie toegepast. Deze zijn niet alleen voor de stedelijke ontwikkelingen, maar ook voor het evenement Floriade bruikbaar. De Floriade levert als 'groen evenement' een krachtige bijdrage aan de slogan “Growing Green Cities”. De Floriade is een uiteenzetting van plantensoorten en groenstructuren die ruime kunnen bieden aan andere diersoorten. Het arboretum heeft hierin een prominente rol voor de diversiteit. Dit biedt ruimte voor nieuwe biodiversiteit. In het ontwerp van de Floriade is daarbij ook ruimte voor het inpassen van de reeds aanwezige biodiversiteit. Zo blijven nat-droog overgangen in het plangebied aanwezig. De ontwikkeling biedt met andere woorden voldoende ruimte om biodiversiteit te kunnen laten bestaan en uitbreiden. De precieze uitwerking ervan volgt echter in de vervolgfasen waarin de vergunningen verleend worden en de daadwerkelijke invulling meer of minder ruimte biedt voor de ontwikkeling van natuurwaarden. Het effect op de biodiversiteit wordt door het toevoegen van de nieuwe biodiversiteit als positief (+) beoordeeld.
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming (Wnb) is per 1 januari 2017 in werking getreden. Deze vervangt de Boswet (houtopstanden), de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortbescherming). De wettelijke bepalingen zijn niet één op één overgenomen in de nieuwe wet. Bij de soortbescherming is dat wel het geval voor de soorten die onder de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn reeds waren beschermd. Daarnaast is onder de Wnb een categorie plant- en diersoorten beschermd (categorie “overige soorten”) waarvan een deel reeds onder de Flora- en faunawet was beschermd. Een groot aantal soorten die nu onder de Wnb niet meer beschermd zijn, waren eerder wel beschermd onder de Flora- en faunawet. Een kleiner aantal soorten was onder de Flora- en faunawet niet beschermd, en is onder de Wnb wel beschermd.
Ten aanzien van de soorten die nu niet meer onder de Wnb beschermd zijn kan gesteld worden dat gezien de ecologische ambities van de gemeente voor het Floriadeterrein en de overige gebiedsontwikkeling er feitelijk niets veranderd. De gemeente behandeld deze soorten dan in principe als waren zij nog steeds beschermd. Bij voorkeur worden zij in het plan ingepast.
De lijst “overige soorten” beslaat 157 soorten. Van een groot deel hiervan (124 soorten) kan op grond van hun huidige verspreidingsgebied en habitatvereisten op voorhand worden uitgesloten dat deze zich in Flevoland of het plangebied gaan vestigen (bijvoorbeeld grijze zeehond). Op de lijst staan ook een aantal soorten die zo algemeen zijn in Nederland dat daarvoor door de provincies (en ook Flevoland) vrijstelling van de verboden is verleend als men handelt in het kader van bestendig beheer of ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld bosmuis). Daarnaast zijn er een 12 tal soorten wel in Flevoland waargenomen, maar niet in het plangebied. Van 9 soorten is het uitgesloten dat deze zich op natuurlijke wijze en op redelijke termijn in het plangebied gaan vestigen (bijvoorbeeld edelhert welke alleen in de Oostvaardersplassen voorkomt). Alleen van ringslang, boommarter en steenmarter kan deze natuurlijke vestiging niet worden uitgesloten. In Bijlage 6 Aanvulling MER (§ 3.3) is nader op deze drie soorten ingegaan.
Op basis van de beschrijvingen van de gewijzigde soortenstandaarden in Bijlage 6 Aanvulling MER kan geconstateerd worden dat er geen wijziging van de beoordeling van de effecten op soorten is. Wel kan gesteld worden dat de niet meer wettelijk beschermde soorten door de gemeente zullen worden behandeld als de wel wettelijk beschermde soorten. Daarmee wordt een extra ecologische kwaliteit nagestreefd die boven de wettelijke bescherming gaat. De Commissie m.e.r. is van mening dat in het MER (en de aanvulling) de effecten op beschermde soorten binnen het nieuwe wettelijk kader van de Wet natuurbescherming goed zijn beschreven.
Monitoring
In 2013 is het Flora- en faunaonderzoek in het plangebied uitgevoerd. De aard van het terrein en de aanwezige begroeiing (volwassen bos) is van dien aard dat ecologische veranderingen niet snel optreden. Daarnaast is bekend welke plant- en diersoorten in de (wijde) omgeving voorkomen en valt op basis daarvan ook niet te verwachten dat zich snel nieuwe beschermde soorten zich zullen vestigen. In 2017 wordt weer nieuw onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Op deze wijze wordt een voldoende actueel beeld verkregen van de aanwezige plant- en diersoorten.
Voor de Floriade is een monitoringsplan van flora en fauna opgesteld. Dit plan houdt in dat regulier (te starten in 2017 met een regelmaat van circa 3 jaar) een vlakdekkende inventarisatie wordt uitgevoerd. Daarnaast zal diverse malen per jaar de NDFF en Waarneming.nl worden geraadpleegd om nieuwe waarnemingen op te sporen. De inventarisatie van de rest van Almere gebeurt in een cyclus van 5 jaar. Mocht hier uit een signaal komen dat de ringslang, boommarter, steenmarter of een andere beschermde soort in of nabij het plangebied opduikt, dan zal bezien worden welke mogelijkheden er zijn om de soort te beschermen. In de regel zal worden gekozen voor inpassen en faciliteren (eventueel aangevuld met soortgerichte maatregelen). Als dat om ruimtelijke of andere overwegingen niet mogelijk is, dan zal ontheffing moeten worden aangevraagd (bijvoorbeeld om dieren te vangen en te verplaatsen).
Voor de zwaar beschermde soorten die bij de inventarisatie in 2013 zijn vastgesteld én waarbij verwacht kon worden dat bij werkzaamheden anders een overtreding van de Flora- en faunawet aan de orde zou kunnen zijn, is om ontheffing verzocht. De ontheffing (voor havik, vleermuizen en bever) is op 9 december 2016 onder de Flora- en faunawet verleend. Op grond van het overgangsrecht zoals dat in artikel 9.6 van de Wet natuurbescherming is bepaald, geldt dat een ontheffing die onder de Flora- en faunawet is verleend ook geldt als ontheffing onder de Wet natuurbescherming onder dezelfde voorschriften, beperkingen en voorwaarden.
Zodra uit gerichte inventarisatie (die voor het eerst in 2017 weer wordt verricht) of uit andere bronnen (waaronder de NDFF) blijkt dat ook andere beschermde soorten in het plangebied zich hebben gevestigd, zal beoordeeld worden of met werkzaamheden beschermingsbepalingen in het geding komen. Als dat zo is zal ontheffing worden aangevraagd. De verwachting is – mede gezien het feit dat reeds voor de aanwezige beschermde soorten ontheffing is verleend – dat deze ontheffing zal worden verkregen.
6.10.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Natuur | Natura 2000 | - | Als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen vindt extra stikstofdepositie plaats. PAS biedt ontwikkelingsruimte. |
Natuurnetwerk Nederland | 0 | De voorgenomen ontwikkeling ligt niet in het NNN. | |
Beschermde soorten | 0 | De voorgenomen ontwikkeling leidt tot de bouw van woningen, bedrijven en voorzieningen. Hoewel dit tot aantasting van soorten kan leiden, biedt het concept van Growing Green Cities voldoende ruimte om de diverse soorten de ruimte te bieden. Door middel van kavelpaspoorten wordt voor de Floriadewijk de mogelijkheid geboden om soorten te beschermen. | |
Biodiversiteit | 0 | De ruime opzet van het gebied biedt voldoende mogelijkheden om biodiversiteit te kunnen vestigen. Voor de Floriadewijk geldt bovendien dat met kavelpaspoorten gestuurd kan worden op de invulling, zodat een diversiteit aan soorten in het gebied aanwezig zal zijn. |
Randvoorwaarden
Voor aantasting van het NNN geldt een publiekrechtelijke compensatieverplichting. In de Samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Almere en Staatsbosbeheer is vastgelegd dat financiële middelen die vrijkomen uit de publiekrechtelijke compensatieopgaven voor 100% worden gestort in het fonds Groenblauwe Raamwerk Almere.
De neutrale beoordeling voor beschermde soorten en biodiversiteit is gebaseerd op het uitgangspunt dat in kavelpaspoorten voor de Floriadewijk eisen kunnen worden gesteld aan de inrichting. Op die wijze kan zowel ruimte gecreëerd worden voor bepaalde soorten als invulling gegeven worden aan de gewenste biodiversiteit. Het gebruik van kavelpaspoorten in het plangebied is niet noodzakelijk voor het bieden van voldoende soortenbescherming, maar kan bij toepassing daarvan wel een (aanvullende) positieve werking hebben voor de soortenbescherming in het plangebied. Bovendien wordt ervan uitgegaan dat een ontheffing wordt verkregen voor de soorten die door bouwplannen en ontwikkelingen potentieel verstoord worden. Deze ontheffing wordt parallel aan de procedure voor het bestemmingsplan voor de cruciale soorten aangevraagd. Monitoring van soorten en biodiversiteit is noodzakelijk om in de loop van de ontwikkeling voldoende ruimte voor de soorten te behouden.
De voorgenomen gebiedsontwikkeling is een prioritair project waarvoor ruimte is gereserveerd in de PAS Bovendien kan aan het plan stikstofruimte worden toegekend op basis van het bestemmingsplan (art. 2.3 Crisis- en herstelwet).
Voor beschermde soorten is aandacht noodzakelijk voor voorkomende soorten in verschillende delen van het plangebied voor de gehele gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater, waarvoor nu nog geen bestemmingsplan wordt vastgesteld. Bij de uitwerking dient nader onderzocht te worden in hoeverre ruimte voor de beschermde soorten voldoende gewaarborgd wordt.
Effectbeschrijving
Natura 2000
De ontwikkeling van de Floriadewijk leidt tot extra stikstofdepositie op het Naardermeer (0,8 mol/ha/jaar). Op de Oostelijke Vechtplassen vindt geen extra stikstofdepositie plaats.
Hoogste planbijdrage in de Natura 2000-gebieden Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen (in mol/ha/jaar)
De effecten op Natura 2000 worden als licht negatief (-) beoordeeld. Er vindt extra stikstofdepositie plaats als gevolg van de ontwikkeling van de Floriadewijk. Gezien de beperkte omvang van de stikstofdepositie en de mogelijkheid om de ruimte van het prioritaire project te verruimen, is er uitzicht op uitvoerbaarheid van het plan.
De voorgenomen gebiedsontwikkeling is een prioritair project waarvoor ruimte is gereserveerd in de PAS (artikel 2.3 Crisis- en Herstelwet). In het kader van de PAS worden mitigerende maatregelen genomen die ervoor zorgen dat de voorgenomen activiteiten niet leiden tot een significant negatief effect. Om deze reden levert de PAS de onderbouwing dat er geen natuurdoelen in gevaar komen.
Natuurnetwerk Nederland
De Floriadewijk maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Er is met andere woorden geen sprake van ruimtebeslag op het NNN. De effecten worden daarom neutraal (0) beoordeeld.
Soortenbescherming
In de Floriadewijk zijn beschermde soorten aanwezig (zie paragraaf 6.10.2 Effectbeoordeling FloriadeEvenement). Uit Tabel 11.8 van Bijlage 5 Milieueffectrapport blijkt dat geen zwaarwegend ecologisch belang geldt voor de gebieden van de wijk. Voor een deel is geen sprake van effecten op soorten. Voor een deel kunnen effecten optreden, maar deze hebben geen belangrijke invloed op de staat van instandhouding van deze soorten. Eventuele verstorende effecten treden al op bij de inrichting voor het Floriade evenement. Deze effecten zijn nader beschreven in paragraaf 6.10.2 Effectbeoordeling FloriadeEvenement. De Floriadewijk zal in dezelfde ruimtelijke structuur als het Floriade evenement gerealiseerd worden. Hiervoor is reeds beschreven op welke wijze de soortenbescherming een positieve bijdrage als gevolg van de Floriade en het motto "Growing Green Cities" kan krijgen. Hieraan wordt handen en voeten gegeven met de invulling van het terrein aan de hand van kavelpaspoorten. Hoewel dit nog niet geborgd is, biedt deze werkwijze de mogelijkheid nadere eisen op het gebied van soortenbescherming te stellen. De effecten door de Floriadewijk op soorten worden als neutraal (0) beoordeeld. Het gebruik van kavelpaspoorten in het plangebied is niet noodzakelijk voor het bieden van voldoende soortenbescherming, maar kan bij toepassing daarvan wel een (aanvullende) positieve werking hebben voor de soortenbescherming in het plangebied.
Biodiversiteit
Met de vormgeving van de Floriadewijk wordt voortgeborduurd op de structuur die met de Floriade is gecreëerd. Met de slogan "Growing Green Cities" is ruimte voor diverse vormen van groen in de ontwikkeling opgenomen. Dit biedt ruimte voor biodiversiteit, maar biedt geen garantie dat de biodiversiteit vergroot wordt. In de Almere Principles wordt combinatie van stad en natuur nagestreefd. Daarbij wordt de verwevenheid van stad en natuur nagestreefd en als uitgangspunt gehanteerd. Dit moet in de uitwerking van de plannen nader tot zijn recht komen, maar de beschikbare ruimte voor de verschillende ontwikkelingen en de uitgangspunten waarbij de Floriade in de Floriadewijk een belangrijke nalatenschap heeft, bieden hiervoor goede aanknopingspunten. Bij de beschrijving van de soortenbescherming is hierop ook reeds ingegaan.
Alhoewel met de Floriade ontegenzeggelijk enkele natuurwaarden onder druk komen te staan, worden in het plan ook diverse bestaande natuurwaarden geborgd. Door de oevers zo veel mogelijk intact te laten, behouden deze ook hun functie voor de bever en vleermuizen. Bovendien vormen juist de oevers door de ecologische (micro-)overgangen een belangrijk leefgebied voor vissen, insecten en oevervogels. Delen van het bestaande bos op het Weerwatereiland worden gespaard (“oerbos”) en zal nog steeds een functie behouden voor veel bosgebonden planten en dieren. De verwachting is echter dat vooral planten en dieren die, vanwege de bestaande rust en beschikbare ruimte, het gebied gebruiken en daar voorkomen op termijn zullen verdwijnen. Voor zover dit wettelijk beschermde soorten betreft, zal de gemeente het spoor van de ontheffingverlening Flora- en faunawet (inclusief het treffen van eventueel noodzakelijke compenserende maatregelen) bewandelen. Aan de andere kant kan verwacht worden dat door de menging van functies ook andere soorten hun intrede gaan doen. Zo zullen gebouwbewonende vleermuizen– mits daar bij de architectuur rekening mee wordt gehouden – zich naar verwachting zich in het gebied gaan vestigen. Uit waarnemingen blijkt het nu reeds een foerageergebied voor vleermuizen te zijn. Door ook de mogelijkheid te bieden van vaste verblijfplaatsen, neemt de betekenis van het gebied voor deze beschermde dieren toe.
Stedelijke ecologie heeft de laatste jaren een grote vlucht genomen. Diverse soortbeschermende organisaties (met Vogelbescherming voorop, maar ook de Zoogdiervereniging en de Vlinderstichting) richten zich met actieplannen op het urbane milieu. Zowel op het niveau van de basisstructuur als in latere inrichtingsstadia van het Floriadegebied zal gebruik worden gemaakt van de expertise die deze organisaties hebben opgebouwd. Daarbij zullen deze organisaties waar mogelijk ook direct worden betrokken om ideeën te leveren zodat maximaal de kansen worden benut voor een gezonde stedelijke ecologie.
Bij zowel de ecologische basisstructuur als de latere inrichtingsstadia staat het begrip verbinden centraal. In ecologische zin zijn daar drie richtingen voor onderscheiden:
- Verbinding van de bestaande abiotische met biotische factoren. Er wordt zo veel als mogelijk uitgegaan van de bestaande abiotische waarden en de beplanting wordt daar op aangepast. Daarom wordt de bodem van het Weerwatereiland zoveel als mogelijk intact gelaten en geotechnische aanpassingen, zoals funderingen voor wegen en paden, tot een minimum beperkt. Daarbij wordt ingezet op het gebruik van inheems plantmateriaal. Hierdoor krijgen plant- en diersoorten die afhankelijk zijn van dergelijke beplanting een kans in het gebied. Uit onderzoek blijkt dat exotisch plantmateriaal een zeer arme (insecten-)fauna herbergt, omdat de inheemse fauna niet aangepast is aan het leven op dit exotisch materiaal.
- Verbinding van gebieden, zodat populaties van planten en dieren duurzaam verbonden zijn. Versnippering van natuurgebieden is een belangrijke oorzaak van de achteruitgang van biodiversiteit. De Floriade ligt op een strategische plaats binnen het ecologisch raamwerk van Almere (zie Ecologisch Masterplan Almere, Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). De Floriade en het Weerwater vormen het centrum van de groenblauwe radialen die de stad doorsnijden. Bovendien is het gelegen tussen de groenzone langs de A6 (Vroege Vogelbos-Beginbos-Kromslootpark) en het Weteringpark-Almeerderhout. Door rekening te houden met de ecologische aspecten bij de groeninrichting en -beheer van de Floriade en de Floriadewijk wordt een verbinding gelegd tussen de diverse stedelijke groengebieden en de natuurgebieden die daar vervolgens weer mee verbonden zijn.
- Verbinding tussen de bewoners en gebruikers enerzijds en de ecologie anderzijds. De ontwikkeling van natuur, via natuurbescherming en natuurbeheer, staat of valt bij de betrokkenheid van de gebruikers van het gebied. Vanuit dit besef wordt ingezet op betrokkenheid van bezoekers, organisaties, bewoners, en andere gebruikers bij de inrichting en beheer van het groen tijdens het evenement en in de stadswijk. Deze verbinding van mensen met de natuur wordt nader vormgegeven door adoptie van het arboretum door een grote verscheidenheid aan eigenaren – waarmee het belang van de verbondenheid tussen stad en natuur letterlijk al bij de voordeur voelbaar is. Op deze wijze kan een duurzame verankering van ecologie in het gebied worden geborgd (ook al kan op voorhand niet gesteld worden dat deze elementen een werkelijke ecologische waarde vertegenwoordigen, legt dit wel de relatie tussen mens en omgeving).
Het concept van Growing Green Cities is er op gericht dat ecologie een integraal onderdeel uitmaakt van de stad, waarbij een rijkdom aan planten en dieren de verbinding tussen de stad en haar omgeving verstevigt. De uitgangspunten van Growing Green Cities (feeding, energizing, healthying en greening) die de gemeente hanteert, bieden ontegenzeglijk mogelijkheden voor een stad met een goede biodiversiteit en ecologie. Zo wordt bij de te kiezen beplanting de rol die deze speelt voor de ecologie expliciet meegenomen. Bestaande natuurwaarden worden ingepast (bijvoorbeeld bever), versterkt (bijvoorbeeld vleermuizen) en indien dat niet mogelijk is, elders gecompenseerd (bijvoorbeeld havik). Door de gebiedsontwikkeling zullen de kansen voor diverse plant- en diersoorten ook toenemen. De toename van structuur in het gebied en de mogelijkheid die bebouwing biedt voor ecologie (zoals groene daken, gebouwbewonende vogels en vleermuizen) levert ook een toename van biodiversiteit en de daarbij belangrijke ecologische relaties op. Door de ecologische baten expliciet te benoemen en te gebruiken wordt duidelijk dat ecologie niet slechts een decor is waar andere functies in gefaciliteerd worden. Natuur zal op het Floriadeterrein onder meer diensten verlenen op het gebied van voedselproductie, waterberging, klimaatadaptatie, fijnstofafvang en gezondheid. Door natuur op deze manier in te zetten als alternatief voor bijvoorbeeld technische oplossingen wordt een duurzame inrichting nagestreefd waarbij natuur meer is dan een decorstuk. Zowel de Floriade als de Floriadewijk zullen gericht zijn op het benutten en ook in beeld brengen van de economische baten van natuur.
De ontwikkelingen bieden met andere woorden voldoende ruimte om biodiversiteit te kunnen laten bestaan en uitbreiden. De precieze uitwerking ervan volgt echter in de vervolgfasen waarin de vergunningen verleend worden en de daadwerkelijke invulling meer of minder ruimte biedt voor de ontwikkeling van natuurwaarden.
De effecten door de Floriadewijk op soorten worden als neutraal (0) beoordeeld.
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming (Wnb) is per 1 januari 2017 in werking getreden. Deze vervangt de Boswet (houtopstanden), de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortbescherming). De wettelijke bepalingen zijn niet één op één overgenomen in de nieuwe wet. Bij de soortbescherming is dat wel het geval voor de soorten die onder de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn reeds waren beschermd. Daarnaast is onder de Wnb een categorie plant- en diersoorten beschermd (categorie “overige soorten”) waarvan een deel reeds onder de Flora- en faunawet was beschermd. Een groot aantal soorten die nu onder de Wnb niet meer beschermd zijn, waren eerder wel beschermd onder de Flora- en faunawet. Een kleiner aantal soorten was onder de Flora- en faunawet niet beschermd, en is onder de Wnb wel beschermd.
Ten aanzien van de soorten die nu niet meer onder de Wnb beschermd zijn kan gesteld worden dat gezien de ecologische ambities van de gemeente voor het Floriadeterrein en de overige gebiedsontwikkeling er feitelijk niets veranderd. De gemeente behandeld deze soorten dan in principe als waren zij nog steeds beschermd. Bij voorkeur worden zij in het plan ingepast.
De lijst “overige soorten” beslaat 157 soorten. Van een groot deel hiervan (124 soorten) kan op grond van hun huidige verspreidingsgebied en habitatvereisten op voorhand worden uitgesloten dat deze zich in Flevoland of het plangebied gaan vestigen (bijvoorbeeld grijze zeehond). Op de lijst staan ook een aantal soorten die zo algemeen zijn in Nederland dat daarvoor door de provincies (en ook Flevoland) vrijstelling van de verboden is verleend als men handelt in het kader van bestendig beheer of ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld bosmuis). Daarnaast zijn er een 12 tal soorten wel in Flevoland waargenomen, maar niet in het plangebied. Van 9 soorten is het uitgesloten dat deze zich op natuurlijke wijze en op redelijke termijn in het plangebied gaan vestigen (bijvoorbeeld edelhert welke alleen in de Oostvaardersplassen voorkomt). Alleen van ringslang, boommarter en steenmarter kan deze natuurlijke vestiging niet worden uitgesloten. In Bijlage 6 Aanvulling MER (§ 3.3) is nader op deze drie soorten ingegaan.
Op basis van de beschrijvingen van de gewijzigde soortenstandaarden in Bijlage 6 Aanvulling MER kan geconstateerd worden dat er geen wijziging van de beoordeling van de effecten op soorten is. Wel kan gesteld worden dat de niet meer wettelijk beschermde soorten door de gemeente zullen worden behandeld als de wel wettelijk beschermde soorten. Daarmee wordt een extra ecologische kwaliteit nagestreefd die boven de wettelijke bescherming gaat. De Commissie m.e.r. is van mening dat in het MER (en de aanvulling) de effecten op beschermde soorten binnen het nieuwe wettelijk kader van de Wet natuurbescherming goed zijn beschreven.
Monitoring
Zowel voor Floriade als de Floriadewijk wordt volgens een monitoringsplan gewerkt (zie paragraaf 6.10.2Effectbeoordeling Floriade Evenement). In deze paragraaf is de inhoud van het monitoringsplan nader beschreven.
6.11 Archeologie, Cultuurhistorie En Landschap
6.11.1 Kader
In deze paragraaf wordt ingegaan op de effecten van Floriade Stadswijk op de archeologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied en op aspecten van ruimtelijke kwaliteit. De effectenanalyse is op kwalitatieve wijze uitgevoerd. Voor de aspecten archeologie en cultuurhistorie is separaat een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het aspect ruimtelijke kwaliteit is tevens in een bureaustudie behandeld, die separaat aan het MER is toegevoegd. Het archeologische bureauonderzoek is als bijlage opgenomen bij Bijlage 5 Milieueffectrapport.
De beoordeling van de effecten op landschap, archeologie en cultuurhistorie is gebaseerd op de uitgangspunten van de Handreiking cultuurhistorie in m.e.r. en MKBA van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. In de handreiking is een uitgebreide tabel van te onderzoeken criteria opgenomen. Voor de beoordeling in dit MER is gebruik gemaakt van de relevante onderwerpen daaruit voor deze ontwikkeling.
De disciplines zijn in losse paragrafen in dit hoofdstuk opgenomen. Per onderwerp is ingegaan op de drie kwaliteiten, waarbij die criteria zijn belicht die relevant zijn voor deze ontwikkeling en de genoemde discipline en kwaliteit. De beoordeling is voor de zes disciplines integraal gemaakt. Daarbij zijn de relevante waarderingscriteria benoemd en beschreven. Bovengenoemd schema heeft betrekking op de thema's archeologie, landschap en cultuurhistorie. Daarnaast is in deze paragraaf getoetst aan het thema ruimtelijke kwaliteit. Voor dat thema is onderscheid gemaakt tussen gebruiks-, belevings- en toekomstwaarden, conform de indeling die hiervoor door Habiforum is uitgewerkt. Daarbij is bij gebruikswaarde expliciet gekeken naar de mogelijkheden voor recreatie en de diversiteit van functies.
Voor een beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van Almere en de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 12.2 en 12.3 van Bijlage 5 Milieueffectrapport.
6.11.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Archeologie | Bekende archeologische waarden | 0 | In het plangebied zijn geen archeologische waarden bekend |
Archeologische verwachtingswaarde | - | Archeologische waarden kunnen verwacht worden in het gebied, maar dit betreft een relatief beperkte verwachting. | |
Landschap en cultuurhistorie | Landschappelijke kwaliteit | + | Bestaande landschappelijke kwaliteiten worden door de realisatie van de Floriade verwijderd. Hiervoor in de plaats worden echter nieuwe landschappelijke kwaliteiten toegevoegd. |
Historisch-geografische waarden | - | Een aantal historisch-geografische waarden wordt aangetast door de realisatie van de Floriade. Het betreft een relatief beperkt aantal historische waarden zonder een hoge waardering. | |
Historisch-bouwkun- dige waarden | 0 | Historisch-bouwkundige waarden worden in het ontwerp van de Floriade ingepast. | |
Ruimtelijke kwaliteit | Gebruikswaarde: recreatie | + + | Er is ruime mogelijkheid om recreatieve functies in het gebied te realiseren. |
Gebruikswaarde: diversiteit van functies en ruimtegebruik | + + | Er worden meer functies in het gebied mogelijk gemaakt. | |
Belevingswaarde | + + | Het boskarakter van het gebied wordt verwijderd, maar hiervoor in de plaats wordt een nieuwe invulling van het gebied gemaakt. De mengeling van stedelijk en groen karakter leiden tot een positief effect, alsmede de verbeterde toegankelijkheid. | |
Toekomstwaarde | + + | De Floriade wordt ingericht ten behoeve van de verdere stedelijke ontwikkeling van Almere. Daarmee is het evenement sterk gericht op de toekomstige kwaliteit in het gebied. |
Vanuit de aspecten archeologie, cultuurhistorie en landschap zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Evenement.
Effectbeschrijving
De realisatie van de Floriade leidt tot de aanleg van een tapijt van tuinen, die invloed heeft op de verschillende waarden en kwaliteiten in het gebied.
Archeologische waarden
Er zijn geen bekende archeologische waarden in het gebied. Het effect op bestaande archeologische waarden wordt daarom als neutraal (0) beoordeeld. Het is niet uitgesloten dat effecten optreden op de archeologische verwachtingswaarden. Het effect op de archeologische verwachtingswaarde wordt als licht negatief (-) beoordeeld.
Landschappelijke kwaliteit
Voor de realisatie van de Floriade wordt een tapijt van tuinen gerealiseerd. Dit wordt als het ware over het gebied gedrapeerd, waarbij hoogte verschillen ontstaan. De inrichting van het gebied kenmerkt zich door het carré en de gridstructuur die daarbinnen voorzien is. Deze elementen die worden aangelegd laten de bestaande landschappelijke kwaliteiten verdwijnen, omdat het bestaande bos wordt verwijderd. Tegenover dit verdwijnen van het bos staat dat een nieuwe structuur wordt ontwikkeld, die nog altijd een groen karakter kent, maar hierin stedelijke en groene functies kent. Het Weerwatereiland blijft grotendeels gehandhaafd. De nieuwe landschappelijke kwaliteiten bieden een nieuwe impuls in het gebied. Het effect van de Floriade 2022 op de landschappelijke kwaliteit wordt daarom als licht positief (+) beoordeeld.
Historisch-geografische waarden
Het plangebied van de Floriade 2022 bevat verschillende historisch-geografische relicten. In het kader van de Floriade wordt een ruimtelijke structuur bestaande uit een verkaveling (tapijt van tuinen) gerealiseerd. Aan de zijde van de A6 wordt het gebied opgehoogd. Met het oog op de Floriade in 2022 worden de specifieke historisch-geografische relicten op het Weerwatereiland, zoals het zandlichaam ter hoogte van de Muiderweg en het fietspad van oost naar west niet behouden. Daarmee worden historisch-geografische waarden in het gebied aangetast. Deze waarden zijn echter niet algemeen beschermd en relatief beperkt. Het effect van de Floriade 2022 op de historisch-geografische waarden wordt daarom als licht negatief (-) beoordeeld.
Historisch-bouwkundige waarden
In het plangebied van de Floriadewijk zijn de volgende historisch-bouwkundig waardevolle elementen opgenomen:
- De Beginboom
- Energienaald van Jan met Munster
- Utopia Uitkijktoren van Paul de Maar
Deze historisch-bouwkundige waarden blijven gehandhaafd en worden in het ontwerp van de Floriade 2022 ingepast. De effecten op historisch-bouwkundige waarden worden daarom als neutraal (0) beoordeeld.
Ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid
Gebruikswaarde
De recreatieve gebruikswaarde van het gebied wordt verbeterd door het evenement Floriade. Niet alleen leidt het evenement tot recreatief gebruik, maar de inrichting van het gebied en de omgeving bieden ook de mogelijkheid om buiten het evenement recreatieve voorzieningen te realiseren (bijv. het Atlantisstrand). De Floriade leidt tot diverse horecavoorzieningen en de bestaande camping en jachthaven blijft bestaan tijdens het evenement (eventueel met verplaatsing van de camping). Het effect van de Floriade op de recreatie wordt daarom als positief (++) beoordeeld.
De diversiteit van functies en ruimtegebruik nemen toe door de Floriade. Het evenement biedt namelijk niet alleen een recreatieve functie, maar ook een start van de gebiedsontwikkeling. Het gebied wordt meer toegankelijk en de functies wonen, werken en voorzieningen worden in het gebied toegevoegd. Daarmee wordt dit aspect als positief (++) beoordeeld.
Belevingswaarde
Ten behoeve van de Floriade wordt een flinke hoeveelheid bos gekapt. In plaats hiervan ontstaat een gemengd stedelijk en groen gebied. De plantenbibliotheek die wordt gerealiseerd leidt tot een nieuw groen gebied. De toegankelijkheid van het gebied wordt sterk verbeterd door de Floriade. Ook dit draagt bij aan de belevingswaarde van het gebied. Dit samen met het groene karakter van het gebied en de ruimtelijke samenhangen in het gebied worden als positief (++) effect beoordeeld.
Toekomstwaarde
De Floriade is bij uitstek een ontwikkeling die gericht is op het verhogen van de toekomstwaarde van het gebied. De Floriade vindt plaats binnen het meerkernige stedelijke gebied van Almere. Met de Floriade wordt een 'basiskwaliteit' in het gebied aangebracht, waarin de verdere gebiedsontwikkeling ingebed kan worden. Met het motto 'Growing Green Cities' wordt gezocht naar mogelijkheden om een verdere organische ontwikkeling in te bedden. Het effect op de toekomstwaarde van het gebied wordt hiermee als positief (++) beoordeeld.
6.11.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Archeologie | Bekende archeologische waarden | 0 | Er zijn geen bekende archeologische waarden aanwezig. |
Archeologische verwachtingswaarde | 0 | Mogelijk zijn archeologische waarden te verwachten in het gebied. Door de ontwikkeling kunnen deze geraakt worden. Het gebied is echter vrijgegeven voor verder archeologisch onderzoek. | |
Landschap en cultuurhistorie | Landschappelijke kwaliteit | + | De bestaande landschappelijke kwaliteit wordt (gedeeltelijk) verwijderd. Dit geldt met name voor groene kwaliteiten als bos. Een groot gedeelte van het bos blijft wel behouden. Met name in de Floriadewijk wordt beoogd (en uitgewerkt) nieuwe landschappelijke waarden toe te voegen. |
Historisch-geografische waarden | 0 | Historisch-geografische waarden worden met name in het deelgebied Floriadewijk verwijderd, zoals het oude tracé van de A6. Het verwijderen van deze waarden heeft echter bij de aanleg van de Floriade reeds plaatsgevonden en is daarmee onderdeel van de referentiesituatie. | |
Historisch-bouwkundige waarden | 0 | Historisch-bouwkundige waarden worden door de ontwikkeling niet aangetast. | |
Ruimtelijke kwaliteit | Gebruikswaarde: recreatie | + | De recreatieve functies die al in het gebied aanwezig zijn worden door de ontwikkelingen over het algemeen versterkt. |
Gebruikswaarde: diversiteit en ruimtegebruik | ++ | Door de ontwikkeling van het gebied worden nieuwe functies in het gebied geïntroduceerd en andere functies versterkt. Functies als wonen en werken worden toegevoegd met behoud van recreatieve functies en een verbeterde inpassing van de A6. Daarmee voegen de nieuwe ontwikkelingen weer nieuwe gebruikswaarde toe ten opzichte van het evenement. | |
Belevingswaarde | ++ | De belevingswaarde van het gebied wordt versterkt door de toegenomen functies en de aandacht voor de inrichting (met name voor Floriadewijk is dat in te schatten). De kansenstrategie vormt hierin een belangrijke positieve stimulans. | |
Toekomstwaarde | + | De toekomstwaarde van het gebied wordt verbeterd door de toegenomen functies en de mogelijkheden voor organische ontwikkeling van het gebied. |
Randvoorwaarden
Op 9 december 2014 is door de provincie Flevoland per brief aangegeven dat het Floriadeterrein niet in een gebied ligt van provinciaal belang. Vergunningaanvragen worden getoetst aan het gemeentelijk beleid. Het archeologiebeleid van de gemeente Almere is in 2016 herzien. Ook in het nieuwe archeologiebeleid wordt het Floriadeterrein aangewezen als gebied waar geen archeologisch onderzoek verplicht is. In het Chw bestemmingsplan is de bescherming van archeologische waarden geregeld op locaties waar archeologische waarden worden verwacht.
Om de negatieve effecten op archeologie en historische-geografie te mitigeren kunnen nadere onderzoeken uitgevoerd worden waarin de waarden worden onderzocht en gedocumenteerd. Bij het aantreffen van archeologische waarden zal behoud van de vondsten in depot en rapportage noodzakelijk zijn, conform de wettelijke regelingen daarvoor.
Voor de landschappelijke waarden en ruimtelijke kwaliteit is de daadwerkelijke inrichting van het gebied, samenhangen daarin en het beheer van de openbare ruimte van groot belang voor de uiteindelijke kwaliteiten. Deze zijn met het opstellen van dit Chw bestemmingsplan niet te borgen, maar vormen een randvoorwaarde om de positieve beoordeling te realiseren.
Effectbeschrijving
Archeologische waarden
Uit het archeologisch bureauonderzoek (zie bijlagen bij Bijlage 5 Milieueffectrapport) blijkt dat in het gehele plangebied van de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater mogelijk prehistorische nederzettingen aanwezig zijn, met uitzondering van het Weerwater. Deze conclusie is tevens van toepassing op de Floriadewijk. Er zijn geen bekende archeologische waarden in het gebied. Het effect op bestaande archeologische waarden wordt daarom als neutraal (0) beoordeeld. Het is niet uitgesloten dat effecten optreden op de archeologische verwachtingswaarden. In het gemeentelijke beleid is het Floriadeterrein echter als niet onderzoeksplichtig gebied aangeduid. Deze aanduiding is op basis van het nieuwe gemeentelijke beleid gekozen. Het effect op de archeologische verwachtingswaarde wordt daarom als neutraal (0) beoordeeld.
Landschappelijke kwaliteit
De Floriadewijk wordt ontwikkeld op het Weerwatereiland en strekt tot en met de zuidzijde van de A6. Aanleg van de Floriadewijk betekent een aantasting van de bestaande landschapsstructuur (bos). Deze aantasting vindt al plaats bij de aanleg van het evenement Floriade. Dit gebied heeft momenteel een natuurlijk en groen karakter door de aanwezigheid van bos en graslandvegetatie. Er zijn bijzondere landschappelijke kwaliteiten aanwezig door de geïsoleerde ontwikkeling van de vegetatie op het eiland. Ook is het een broedplaats voor verschillende vogels. Daarnaast is een belangrijk onderdeel van de landschappelijke kwaliteit de openheid die het Weerwater biedt. Het Weerwater en haar oevers worden voor een flink deel gebruikt voor natuurbeleving, varen, recreatie, etcetera.
Bij de aanleg van de Floriadewijk wordt veel aandacht besteed aan landschappelijke kwaliteit. Beoogd wordt nieuwe landschappelijke waarden toe te voegen. Bij de ontwikkeling van woningen en bedrijvigheid op het Floriadeterrein krijgen de randen van deze wijk een zo groen mogelijk karakter. Daarnaast worden de huidige recreatieve functies zoveel mogelijk behouden in de nieuwe landschappelijke structuur. Het Atlantisstrand blijft een open terrein. Dit strand vormt onderdeel van het Centraal Park van Almere dat zich rondom het Weerwater zal ontwikkelen.
De effecten van de ontwikkelingen in de Floriadewijk op landschappelijke kwaliteit worden als licht positief (+) beoordeeld. Enerzijds vindt er aantasting van de bestaande landschappelijke kwaliteiten plaats, maar anderzijds wordt er bij de aanleg van de Floriadewijk veel aandacht besteed aan landschappelijke kwaliteit.
Historisch-geografische waarden
Het plangebied bevat verschillende historisch-geografische relicten, deze zijn voornamelijk gelegen op het Weerwatereiland. Op het Weerwatereiland is voorgenomen om woningbouw en bedrijvigheid te realiseren. De locatie wordt organisch ontwikkeld, waardoor de exacte programmering en het ruimtebeslag nog niet bekend is. Wel is er nu voorzien dat de woningen in de ruimtelijke structuur van de Floriade 2022 wordt gerealiseerd. Deze ruimtelijke structuur bestaat uit een verkaveling (tapijt van tuinen), waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande landschappelijke structuur. Aan de zijde van de A6 wordt het gebied opgehoogd. Met het oog op de Floriade in 2022 worden de specifieke historisch-geografische relicten op het Weerwatereiland niet behouden. De effecten van de Floriadewijk op historische geografie en landschappelijk erfgoed worden als negatief (--) beoordeeld.
Historisch-bouwkundige waarden
In het plangebied van de Floriadewijk is stedenbouwkundig erfgoed aanwezig:
- De Beginboom
- Energienaald van Jan met Munster
- Utopia Uitkijktoren
- Constructie II bij busstation 't Oor
Deze historisch-bouwkundige waarden worden bij de aanleg van de Floriadewijk behouden. De effecten van de voorgenomen ontwikkelingen op deze waarden worden daarom als neutraal (0) beoordeeld.
Ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid
Gebruikswaarde
Recreatieve elementen die bij de realisatie van de Floriade zijn ontwikkeld blijven in de Floriadewijk bestaan, zoals de boulevard (eventueel aangepast naar park of strand), de omgeving van het Atlantisstrand en de jachthaven. Deze recreatieve functies worden met de stedelijke ontwikkeling gemengd. Ook het groene karakter van de wijk en de plantenbibliotheek blijven gehandhaafd en maken recreatie in het gebied mogelijk en aantrekkelijk. Tijdens de Floriade zijn in het gebied aanvullende horeca faciliteiten ontwikkeld. In hoeverre deze voorzieningen blijven bestaan is afhankelijk van de ondernemers, maar het Chw bestemmingsplan biedt de mogelijkheid deze functies in het gebied te handhaven. Het effect van de ontwikkeling op de recreatieve functie is daarmee als licht positief (+) beoordeeld
In de huidige situatie kent het gebied vooral een recreatieve en infrastructurele functie. Bij realisatie van de Floriadewijk worden hieraan woon- en werkfuncties toegevoegd. De diversiteit van functies en ruimtegebruik wordt hiermee sterk vergroot. Het effect wordt daarmee als positief (++) beoordeeld.
Belevingswaarde
De Floriadewijk wordt als groene duurzame stadswijk ontwikkeld. De openbare ruimte wordt grotendeels al tijdens de voorbereidingen voor het evenement Floriade ingericht. Deze inrichting wordt gehandhaafd in de nieuwe Floriadewijk. Met deze combinatie van stedelijke en groene functies wordt de belevingswaarde van het gebied hoog gehouden. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de wijze waarop functies vormgegeven worden en de wijze en intensiteit van beheer van de openbare ruimte en het groen op percelen in particulier eigendom. Al met al wordt het effect op de belevingswaarde als positief (++) beoordeeld, omdat de inrichting van het gebied en de eraan ten grondslag liggende uitgangspunten een goede kans voor de verbetering van de belevingswaarde betekenen.
Toekomstwaarde
Door de ontwikkeling van de Floriadewijk gaat de Zuidoever van het Weerwater onderdeel uitmaken van het stedelijke weefsel van Almere. De ruimte in het gebied en de mogelijkheden voor de toepassing van verschillende functies hebben een positief effect op de toekomstwaarde van het gebied. De uitgangspunten die voor de invulling van het gebied gekozen worden, leiden tot een licht positieve (+) beoordeling.
6.12 Duurzaamheid
6.12.1 Kader
De Almere Principles zijn als voorwaarden voor een aantrekkelijke, groen en duurzame stad in het leven geroepen (zie Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Het zijn zeven uitgangspunten voor duurzame stedelijke ontwikkeling, die de drie P's (People, Profit en Planet) een nadere invulling geven voor de Almeerse situatie. De reden om deze principes op te stellen was het vooruitzicht dat Almere in 2030 de vijfde stad van Nederland zou zijn. Deze stad is dan in zestig jaar tijd van een net uit de zee gewonnen leeg landschap naar een stad van formaat in Nederland gegroeid. De wens is om dit een leefbare en gezonde stad te laten zijn, die zich aanhoudend vernieuwt en omvormt. Daarmee worden de kwaliteiten van de meerkernige opbouw en omgeving versterkt.
De Almere Principles zijn bedoeld als inspirerend richtsnoer voor iedereen die in de komende decennia betrokken is bij het doorontwerpen van Almere tot een duurzame stad. In dat kader kunnen deze principes ook als toetssteen gebruikt worden voor de plannen. Daarbij wordt in het kader van duurzaamheid de vraag gesteld in hoeverre de plannen voor de gebiedsontwikkeling invulling dan wel richting geven aan de Almere Principles. De Almere Principles hebben ten grondslag gelegen aan de ontwikkeling van de plannen voor de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater.
De andere beoordelingsaspecten van het MER hebben ook effecten op duurzaamheid in brede zin, ten aanzien van met name de People- en Planet-aspecten. In deze paragraaf zijn daarom alleen die onderdelen van duurzaamheid beoordeeld die niet onder andere effect-thema's vallen. De beoordeling heeft plaatsgevonden ten opzichte van de referentiesituatie. Bij de beoordeling kan slechts beoordeeld worden wat vastgelegd wordt in dit plan. Daarmee heeft de beoordeling meer het karakter van een kanseninventarisatie dan van een effectbeoordeling. De beoordeling is kwalitatief en op basis van expert judgement gemaakt. Daarbij is rekening gehouden met de vergelijkbaarheid van de scores van de verschillende elementen.
Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 13.2 van Bijlage 5Milieueffectrapport.
6.12.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Duurzaamheid | Energie-opwekking en gebruik | 0 | Van energieopwekking en –gebruik is nog weinig bekend. De ontwikkeling biedt hiervoor kansen, die in het vervolg uitgewerkt moeten worden. |
Materiaal- en grondstoffengebruik | 0 | De ontwikkeling biedt beperkt kansen voor grondstofhergebruik. In het vervolg moet het afvalhergebruik nog nader ontwikkeld worden. | |
Openbare ruimte en nutsvoorzieningen | + | De inrichting van de Floriade is bedoeld voor een ruimtelijke inrichting met ruimte voor groenbeleving. Bovendien wordt ingezet op de ontwikkeling van recreatieve mogelijkheden die later in een stadswijk kunnen worden ingepast. | |
Almere principles | + | De Floriade past geheel binnen de kaders van de Almere Principles. De invulling in de concrete uitwerking zal effect hebben op de uitwerking van deze principes. |
Randvoorwaarden
Aan de bovenstaande beoordeling ligt ten grondslag dat het Masterplan verder uitgewerkt wordt. De basisvoorwaarden hiervoor zijn in het Chw bestemmingsplan verwerkt. Bij de uitwerking van het evenement kan door vast te houden aan de Almere Principles en nadere invulling te geven aan de energievoorziening en hergebruik een meer positieve uitwerking van duurzaamheid bereikt worden.
De op te richten Floriade BV en participanten – tuinbouw- en andere bedrijven, onderzoeksinstellingen, overheden – geven op de Floriade invulling aan het gedachtegoed van Growing Green Cities. De ambities op het gebied van innovatie en nieuwe technologieën worden voor hen vertaald in performance guidelines die onderdeel zijn van zogenoemde kavelpaspoorten. Deelnemers zijn op de eigen kavel of op clusterniveau in ieder geval verantwoordelijk voor het op duurzame en ‘slimme’ wijze opwekken van elektriciteit, de zuivering van afvalwater en het toepassen van herbruikbare materialen. Al deze innovaties moeten zichtbaar zijn. De guidelines zijn voorwaardelijk: ervan afwijken kan alleen als overtuigende bewijslast wordt opgevoerd. In deze kavelpaspoorten staan overigens ook richtlijnen voor het gebruik, het onderhoud en de toegankelijkheid van de kavels en kavelranden – bepalend voor de uitstraling en kwaliteit van het arboretum. Noodzakelijke doorsnijdingen voor bijvoorbeeld een entree zijn toegestaan, maar de hoeken van de kavelrand moeten intact blijven. De positie van paviljoens of andere objecten is vrij, maar mag niet overlappen met de kavelrand. In het geval van bomen in de rand gelden extra voorwaarden voor de positie en de hoogte van gebouwen. Indien gewenst kunnen kavels worden samengevoegd om grote voorzieningen een plek te geven. Het kavelpaspoort geeft ook voor dit soort kavels richtlijnen. De regels uit de kavelpaspoorten – die ook gelden voor de gebiedsontwikkeling na het evenement – worden gehandhaafd door een curator: die begeleidt deelnemers tijdens de initiatieffase en is in staat om koppelingen te leggen tussen verschillende ontwikkelingen.
Via het bestemmingsplan en de kavelpaspoorten worden de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid in het gebied gewaarborgd.
Effectbeschrijving
De Floriade 2022 heeft als motto: Growing Green Cities. Daarmee is de Floriade als aanjager van de gebiedsontwikkeling bedoeld en als laboratorium voor de ontwikkeling van groenere, gezondere steden. De Floriade is erop gericht de innovatiekracht van de Nederlandse tuinbouwsector te verbinden met de stad en zo passende antwoorden te formuleren op stedelijke vraagstukken op het gebied van voedsel, water, energie en gezondheid. Daarbij richt de Floriade zich op:
- Feeding: het voedselvraagstuk is leidend; voldoende en veilig voedsel;
- Healthying: gezondheid zowel vanuit voedsel en welbevinden als door meer beweging voor mensen;
- Greening: het creëren van een aantrekkelijke woon-, werk- en recreatieomgeving met voldoende groen;
- Energizing: omslag van energieverbruik naar het opleveren van energie in de vorm van beperken, hergebruik en recycling, maar ook nieuw gebruik en upcylcing.
Energieopwekking en -gebruik
Voor de ontwikkeling van de Floriade wordt ingezet op het gebruik van duurzame energie. Enerzijds wordt in het gebied geen gasleiding gerealiseerd. Daarmee wordt het noodzakelijk gebruik te maken van andere vormen van energie voor bijvoorbeeld de verwarming van gebouwen. Tevens worden kleinschalig mogelijkheden geboden voor opwekking van duurzame vormen van energie. Hiermee wordt ingezet op energiebesparing, maar ook op uitwisseling van energiestromen en opwekking van duurzame energie. Hiermee is niet zozeer sprake van een CO2-reductie, omdat in de huidige situatie geen sprake is van (forse) CO2-uitstoot. Wel wordt de CO2-uitstoot van de wereldtuinbouwtentoonstelling beperkt door op een slimme manier om te gaan met energiestromen.
Materiaal- en grondstoffengebruik
Voor het realiseren van de Floriade worden veel materialen en grondstoffen gebruikt. Onbekend is nog waar deze materialen gewonnen worden, maar om tot een echt duurzaam ontwerp te komen dient rekening gehouden te worden met de afstand waarover de materialen aangevoerd worden en de hernieuwbaarheid van de grondstoffen.
Openbare ruimte en nutsvoorzieningen
De Floriade is een wereltuinbouwexpositie. Dit grootschalige evenement biedt mogelijkheden voor verdere ontwikkeling van openluchtrecreatie, inspiratie en groenbeleving. Het evenement is grotendeels gericht op openluchtrecreatie en draagt hieraan dan ook in belangrijke mate bij.
Almere Principles
De Almere Principles gaan uit van een evenwichtige afweging van People, Planet en Profit. De ontwikkeling van de Floriade richt zich op het ontwikkelen van een evenement als stap in de stedelijke ontwikkeling van Almere. Met de ontwikkeling van de Floriade wordt aan de zeven principes invulling gegeven:
- Koester diversiteit: er wordt een ontwikkeling in gang gezet met een eigen identiteit als aanvulling op het stedelijke weefsel.
- Verbind plaats en context: de ontwikkeling van de Floriade maakt nadrukkelijk onderdeel uit van het geheel van Almere met het Weerwater en het centrum aan de overzijde daarvan.
- Combineer stad en natuur: De Floriade wordt als experiment ingezet in de ontwikkeling van een groene stad.
- Anticipeer op verandering: In de plannen voor de Floriade wordt nagedacht over de erfenis (Legacy) die de Floriade nalaat voor de verdere ontwikkeling.
- Blijf innoveren: De Floriade is gericht op het uitwisselen van en experimenteren met nieuwe en verbeterde processen, technologieën en infrastructuren.
- Ontwerp gezonde systemen: Een van de ideeën achter de Floriade is Healtying the city, waarmee wordt ingezet op groene omgeving gezond voor mensen en ruimte voor natuur.
- Mensen maken de stad: Bij Growing Green Cities behoort ook de mogelijkheid om door organische groei ruimte te geven aan mogelijkheden voor particulieren om hun unieke mogelijkheden te verwezenlijken.
Aangezien de Floriade invulling geeft aan de Almere Principles, wordt het effect als enigszins positief (+) beoordeeld. Bij de uitwerking zal nog nader invulling gegeven worden aan een aantal zaken, zoals de blijvende innovatie, inrichting van gezonde systemen en de combinatie van stad en natuur. Omdat deze invulling nog ongewis is, wordt geen positieve beoordeling gegeven. Met het opnemen van een aantal spelregels in het Chw bestemmingsplan kan hieraan deels wel invulling gegeven worden.
6.12.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Duurzaamheid | Energie-opwekking en gebruik | + | Van energieopwekking en -gebruik is nog weinig bekend. De Almere Principles gaan echter uit van duurzaam omgaan met energie. Het feit dat de Floriadewijk voortborduurt op de energieopwekking en -gebruik van het evenement, leidt tot een positieve beoordeling. |
Materiaal- en grondstoffengebruik | 0 | De ontwikkeling biedt beperkt kansen voor grondstofhergebruik. In het vervolg moet het afvalhergebruik nog nader ontwikkeld worden. | |
Openbare ruimte en nutsvoorzieningen | + | De inrichting van de Floriadewijk is gebaseerd op de uitgangspunten voor het evenement. Bovendien wordt ingezet op de ontwikkeling van recreatieve mogelijkheden die later in een stadswijk kunnen worden ingepast. Daarmee wordt gebruik gemaakt van eerder gerealiseerde structuren, waarmee invulling wordt gegeven aan voorzieningen en openbare ruimte. Voor de gebiedsontwikkeling van het geheel is de invulling meer ongewis. | |
Almere principles | + | De Floriadewijk past binnen de kaders van de Almere Principles. De invulling in de concrete uitwerking zal effect hebben op de uitwerking van deze principes. |
Randvoorwaarden
Aan de bovenstaande beoordeling ligt ten grondslag dat het Masterplan verder uitgewerkt wordt. De basisvoorwaarden hiervoor zijn in het Chw bestemmingsplan verwerkt. Bij de uitwerking van de stadswijk kan door vast te houden aan de Almere Principles en nadere invulling te geven aan de energievoorziening en hergebruik een meer positieve uitwerking van duurzaamheid bereikt worden.
De op te richten Floriade BV en participanten – tuinbouw- en andere bedrijven, onderzoeksinstellingen, overheden – geven op de Floriade invulling aan het gedachtegoed van Growing Green Cities. De ambities op het gebied van innovatie en nieuwe technologieën worden voor hen vertaald in performance guidelines die onderdeel zijn van zogenoemde kavelpaspoorten. Deelnemers zijn op de eigen kavel of op clusterniveau in ieder geval verantwoordelijk voor het op duurzame en ‘slimme’ wijze opwekken van elektriciteit, de zuivering van afvalwater en het toepassen van herbruikbare materialen. Al deze innovaties moeten zichtbaar zijn. De guidelines zijn voorwaardelijk: ervan afwijken kan alleen als overtuigende bewijslast wordt opgevoerd. In deze kavelpaspoorten staan overigens ook richtlijnen voor het gebruik, het onderhoud en de toegankelijkheid van de kavels en kavelranden – bepalend voor de uitstraling en kwaliteit van het arboretum. Noodzakelijke doorsnijdingen voor bijvoorbeeld een entree zijn toegestaan, maar de hoeken van de kavelrand moeten intact blijven. De positie van paviljoens of andere objecten is vrij, maar mag niet overlappen met de kavelrand. In het geval van bomen in de rand gelden extra voorwaarden voor de positie en de hoogte van gebouwen. Indien gewenst kunnen kavels worden samengevoegd om grote voorzieningen een plek te geven. Het kavelpaspoort geeft ook voor dit soort kavels richtlijnen. De regels uit de kavelpaspoorten – die ook gelden voor de gebiedsontwikkeling na het evenement – worden gehandhaafd door een curator: die begeleidt deelnemers tijdens de initiatieffase en is in staat om koppelingen te leggen tussen verschillende ontwikkelingen.
Via het Chw bestemmingsplan en de kavelpaspoorten worden de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid in het gebied gewaarborgd.
Effectbeschrijving
De Floriade 2022 heeft als motto: Growing Green Cities. Daarmee is de Floriade als aanjager van de gebiedsontwikkeling bedoeld en als laboratorium voor de ontwikkeling van groenere, gezondere steden. De Floriadewijk wordt binnen de omlijning van het Floriadeterrein gerealiseerd. Met het behoud van de aangelegde infrastructuur (zowel in wegen als ondergronds) wordt vervolgens bewoning van het terrein mogelijk gemaakt. Daarbij blijven het raster, maar ook het arboretum en diverse paviljoens bestaan in het gebied. Hiermee wordt de duurzame groene wijk met ruimte voor groen en gezondheid behouden.
Aangezien de Floriadewijk als voorbeeld moet dienen van groene steden, zal ook de ontwikkeling van de rest van het gebied (Almere Centrum Weerwater) op deze duurzame wijze ingevuld worden. Dit is nog niet nader ingevuld, zodat hierover minder bekend is. In de effectbeoordeling is deze onzekerheid meegenomen.
Energieopwekking en –gebruik
Voor de ontwikkeling van de Floriadewijk wordt ruimte geboden aan het gebruik van duurzame energie. Enerzijds wordt in het gebied geen gasleiding gerealiseerd. Daarmee wordt het noodzakelijk gebruik te maken van andere vormen van energie voor bijvoorbeeld de verwarming van woningen. Tevens worden kleinschalig mogelijkheden geboden voor opwekking van duurzame vormen van energie. Hiermee wordt ingezet op energiebesparing, maar er wordt ook mogelijkheid geboden voor de uitwisseling van energiestromen en opwekking van duurzame energie. Hiermee is niet zozeer sprake van een CO2-reductie, omdat in de huidige situatie geen sprake is van (forse) CO2-uitstoot. Wel wordt de CO2-uitstoot van de wijk beperkt door op een slimme manier om te gaan met energiestromen.
De Almere Principles en het beperkt omgaan met energie gelden ook voor de Floriadewijk. Daarmee wordt voor Floriadewijk het aspect energieopwekking en -gebruik als enigszins positief (+) beoordeeld.
Materiaal- en grondstoffengebruik
Voor het realiseren van de Floriadewijk worden veel materialen en grondstoffen gebruikt. Onbekend is nog waar deze materialen gewonnen worden, maar om tot een echt duurzaam ontwerp te komen dient rekening gehouden te worden met de afstand waarover de materialen aangevoerd worden en de hernieuwbaarheid van de grondstoffen. Het effect wordt hiermee als neutraal (0) beoordeeld, omdat principes van duurzaam met materialen omgaan ten grondslag liggen aan het plan, maar de uitwerking nog ongewis is.
Openbare ruimte en nutsvoorzieningen
In de Floriadewijk worden de nutsvoorzieningen die ten behoeve van de Floriade zijn opgericht zoveel mogelijk gehandhaafd. Bovendien wordt het raamwerk van de Floriade gehandhaafd. Dit grootschalige evenement biedt mogelijkheden voor verdere ontwikkeling van openluchtrecreatie, inspiratie en groenbeleving. Het evenement is grotendeels gericht op openluchtrecreatie en draagt hieraan dan ook in belangrijke mate bij. Voor de Floriadewijk wordt het effect daarmee als enigszins positief (+) beoordeeld.
Almere Principles
De Almere Principles gaan uit van een evenwichtige afweging van People, Planet en Profit. De ontwikkeling van de Floriade richt zich op het ontwikkelen van een evenement als stap in de stedelijke ontwikkeling van Almere. Met de ontwikkeling van de Floriadewijk wordt aan de zeven principes invulling gegeven:
- Koester diversiteit: er wordt een ontwikkeling in gang gezet met een eigen identiteit als aanvulling op het stedelijke weefsel.
- Verbind plaats en context: de ontwikkeling van de Floriadewijk maakt nadrukkelijk onderdeel uit van het geheel van Almere met het Weerwater en het centrum aan de overzijde daarvan.
- Combineer stad en natuur: De Floriadewijk vormt de uitwerking van het experiment in de ontwikkeling van een groene stad.
- Anticipeer op verandering: Floriadewijk bouwt voort op het evenement en vormt daarmee de invulling van een eerdere transformatie.
- Blijf innoveren: De Floriade is gericht op het uitwisselen van en experimenteren met nieuwe en verbeterde processen, technologieën en infrastructuren. Dit gedachtegoed wordt voortgezet in de Floriadewijk.
- Ontwerp gezonde systemen: Een van de ideeën achter de Floriade is Healtying the city, waarmee wordt ingezet op groene omgeving gezond voor mensen en ruimte voor natuur. Dit wordt voortgezet in de Floriadewijk.
- Mensen maken de stad: Bij Growing Green Cities behoort ook de mogelijkheid om door organische groei ruimte te geven aan mogelijkheden voor particulieren om hun unieke mogelijkheden te verwezenlijken. Deze ruimte biedt de Floriadewijk.
Aangezien de Floriadewijk invulling geeft aan de Almere Principles, wordt het effect als enigszins positief (+) beoordeeld. Bij de uitwerking zal nog nader invulling aan een aantal zaken gegeven worden, zoals de blijvende innovatie, inrichting van gezonde systemen en de combinatie van stad en natuur. Omdat deze invulling nog ongewis is, wordt geen positieve beoordeling gegeven. Met het opnemen van een aantal spelregels in het Chw bestemmingsplan kan hieraan deels wel invulling gegeven worden.
6.13 Hinder Tijdens Aanleg
6.13.1 Kader
In de aanlegfase kunnen aanvullend op, of voorafgaand aan de effecten zoals die in de vorige hoofdstukken beschreven zijn effecten optreden. Voor de bouwhinder zijn bouwverkeer en geluid, licht en stof vanaf de bouw mogelijke hinderbronnen.
Voor een beschrijving van de referentiesituatie wordt verwezen naar paragraaf 14.2 van Bijlage 5Milieueffectrapport.
6.13.2 Effectbeoordeling Floriade Evenement
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Hinder tijdens aanleg | Diverse hinderaspecten, zoals verkeer, geluid, licht, stof, etc. | 0 | Er is geen relevante hinder te verwachten. |
Vanuit het aspect hinder tijdens aanleg zijn er geen nadere randvoorwaarden aan de ontwikkeling van Floriade Evenement.
Effectbeschrijving
Het Floriadeterrein ligt relatief afgezonderd. Het terrein is aan de landzijde begrensd door de A6 en (recreatieve) groenstructuren. De overige zijden van het terrein liggen aan het Weerwater. Woongebieden grenzen niet aan het Floriadeterrein. Een aandachtspunt hierbij is wel dat geluid over water relatief ver reikt en aan de overzijde van het Weerwater bebouwing aanwezig is. Geadviseerd wordt bij de uitvoering voor bouwgeluid nadere analyses te verrichten ter voorkoming van hinder. Daarnaast dient bij de uitvoering met bouwverlichting rekening gehouden te worden met de uitstraling. Hinder wordt voorkomen door bouwverlichting op het terrein en niet horizontaal uitstralend te plaatsen. De afstand is voldoende om geen hinder door stof te verwachten. Doordat het terrein direct op de A6 is ontsloten verloopt bouwverkeer niet via omliggende wijken en is ook door bouwverkeer geen hinder te verwachten.
6.13.3 Effectbeoordeling Floriade Stadswijk
Effectbeoordeling en randvoorwaarden
Thema | Aspect | Beoordeling | Toelichting |
Hinder tijdens aanleg | Diverse hinderaspecten, zoals verkeer, geluid, licht, stof, etc. | - | Hinder op de omgeving is veelal beperkt, maar niet uit te sluiten. |
Randvoorwaarden
Er zijn geen wettelijke randvoorwaarden voor de Floriadewijk. Met betrekking tot potentiële geluid en lichthinder van de Floriadewijk kunnen relatief eenvoudige maatregelen genomen worden ter voorkoming van hinder in Almere Centrum, aan de overzijde van het Weerwater. Dit betreft voor licht het richten van bouwverlichting. De potentiële geluideffecten van de uitvoering kunnen door de bouwmethode en het moment/tijdstip van uitvoering beïnvloed worden. Door de ligging van het de Floriadewijk is echter geen hinder te verwachten die aanleiding geeft om aanvullende randvoorwaarden op te nemen.
Effectbeschrijving
Het tapijt van tuinen van de Floriade vormt de onderlegger voor de groene stadswijk Almere Floriade. De infrastructuur van de Floriade vormt ook de basis van de infrastructuur van de stadwijk. De groenstructuur is uitgangspunt voor de herkenbaarheid en kwaliteit van de Floriadewijk. Wonen, werken, horeca, cultuur en leisure krijgen een plek in het 'casco' van de Floriade en de tussen de karakteristieke onderdelen die na de Floriade behouden blijven: de paviljoens, de boulevard, het Canal grande, de bruggen, de oevers, de toegangswegen en de (twee) groene verbindingen over de snelweg.
Door het grootschalig (her)gebruik van de Floriade wordt ook de omvang van de bouwopgave voor de Floriadewijk beperkt. De impact van de bouwfase is hiermee kleiner dan dat van een reguliere ontwikkeling van een woonwijk. De effecten worden bovendien beperkt doordat de wijk relatief afgezonderd ligt. De wijk is aan de landzijde begrensd door de A6 en (recreatieve) groenstructuren. De overige zijden van de wijk liggen aan het Weerwater. Woongebieden grenzen niet aan het Floriadeterrein. Een aandachtspunt hierbij is wel dat geluid over water relatief ver rijkt en aan de overzijde van het Weerwater bebouwing aanwezig is. Hoewel er geen directe noodzaak bestaat om te sturen op vermindering van optredende hinder tijdens de aanlegfase, wordt geadviseerd bij de uitvoering voor bouwgeluid nadere analyses te verrichten ter voorkoming van hinder. Daarnaast dient bij de uitvoering met bouwverlichting rekening gehouden te worden met de uitstraling. Hinder wordt voorkomen door bouwverlichting op het terrein en niet horizontaal uitstralend te plaatsen. De afstand is voldoende om geen hinder door stof te verwachten. Doordat het terrein direct op de A6 is ontsloten verloopt bouwverkeer niet via omliggende wijken en is ook door bouwverkeer geen hinder te verwachten.
De effecten van de Floriadewijk zijn door gebruik te maken van de Floriade beperkte in omvang. Bovendien is de afstand tot potentieel gehinderden groot. Het effect is licht negatief ( - ) beoordeeld.
6.14 Radarverstoringsgebied
6.14.1 Radars voor militaire luchtvaart
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordeningis aangegeven dat op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing is (zie Bijlage 2 Beleidskader, Hoofdstuk 1Rijksbeleid). Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen in de radarverstoringsgebieden van AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg. Omdat het plangebied op grotere afstand dan 15 km van de daar opgestelde radarantennes is gelegen, zijn er geen hoogtebeperkingen voor bouwwerken, met uitzondering van windturbines. De hoogtebeperking voor windturbines is vanwege het radarverstoringsgebied van AOCS Nieuw Milligen 118 m en van Soesterberg 128 m. De tippen van de wieken van windturbines mogen deze hoogtes niet overschrijden, anders is een radarverstoringsonderzoek vereist. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk en voldoet aan de eisen van radarverstoringsgebieden.
6.14.2 Luchtverkeersleiding Nederland
Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen.
LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO.
Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).
In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME PAM (voorheen VOR/DME Muiden) opgenomen. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m (NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 10 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 10 km) is enkel van toepassing op windturbines.
Hoogteradialen luchtvaartverkeer
Voor het plangebied geldt geen toetsingsvlak voor bouwwerken tot een hoogte van 51,56 meter.
Voor een deel van het plangebied geldt wel een toetsingsvlak voor windturbines vanaf 51,56 meter. Het Chw bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines tot deze hoogte echter niet mogelijk.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er geen nadere regels in het plan nodig zijn ten behoeve van de radarverstoringsgebieden.
6.15 Bedrijven En Milieuzonering
Afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (zoals woningen) is noodzakelijk vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en
milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
Voor gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd kan de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering worden gebruikt. In deze gebieden worden (bedrijfs)activiteiten niet toegestaan op basis van een richtafstand, maar de mate waarin ze direct naast of onder woningen kunnen worden toegestaan. De Floriade is een gebied waar een menging van woon- en werkfuncties wenselijk wordt geacht omdat dit de levendigheid van de omgeving ten goede kan komen. Daarom wordt hier de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging toegepast. In Bijlage 1 Staat vanBedrijfsactiviteiten - Functiemenging is deze staat opgenomen. De toelichting op deze staat is opgenomen in Bijlage 3 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging.
In de VNG Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging wordt een onderscheid gemaakt in drie categorieën:
- Categorie A: Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
- Categorie B: Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
- Categorie C: Activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Binnen de bestemmingen Floriade Evenement en Floriade Stadswijk worden bedrijven toegestaan tot en met categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging.
Bestaande bedrijvigheid
Binnen en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich bestaande bedrijven die mogelijk hinder opleveren voor de realisatie van milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen. Het gaat om de volgende bedrijfsactiviteiten: jachthaven, camping, cableskibaan en restaurant in combinatie met een aantal propaantanks.
Een restaurant is een functie die past binnen categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. De veiligheidszones van de propaantanks zijn opgenomen in de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan.
De overige bedrijfsactiviteiten komen niet overeen met de bedrijven toegestaan tot en met categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. In onderstaande tabel zijn per overige hier relevante bedrijfsactiviteit de richtafstanden gegeven. Hierbij worden de richtafstanden gemeten vanaf de grens van de milieubelastende activiteit tot de grens waar de milieugevoelige functie mogelijk is. De richtafstanden zijn ontleend aan bijlage 1 van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) en gelden voor het omgevingstype gemengd gebied. De Floriade is namelijk een gebied waar een menging van woon- en werkfuncties wenselijk wordt geacht omdat dit de levendigheid van de omgeving ten goede kan komen.
SBI-code | Bedrijfsactiviteit | Milieu- categorie | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | Toelichting |
932 | Jachthaven met diverse voorzieningen | 3.1 | 30 m | |
553, 552 | Kampeerterrein | 3.1 | 30 m | |
Cableskibaan | 3.1 | 30 m | De bedrijfsactiviteit 'cableskibaan' komt niet voor in de VNG-brochure. De activiteit komt qua ruimtelijke uitstraling en milieubelasting het meest overeen met de activiteit 'jachthaven met diverse voorzieningen'. |
Het kampeerterrein zal ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied binnen afzienbare termijn verdwijnen. Bovendien is feitelijk sprake van beperkte hinder, waardoor de gemeente de tijdelijke situatie met woningbouwmogelijkheden direct naast het kampeerterrein aanvaardbaar acht.
Binnen 30 meter van de cableskibaan voorziet het bestemmingsplan niet in de mogelijkheid om nieuwe gevoelige bestemmingen op te richten. Om die reden is geen extra waarborg nodig in het bestemmingsplan.
Om uit te kunnen sluiten dat de jachthavenfunctie in de toekomst wordt belemmerd door de realisatie van milieugevoelige functies van de stadswijk wordt uitgegaan van de richtafstand van 30 meter voor een jachthaven. Dit houdt in dat vanwege het maatgevende aspect geluid een richtafstand van 30 meter (in plaats van 10 meter in het op 20 juli 2017 vastgestelde bestemmingsplan) wordt aangehouden tussen de jachthaven en toekomstige milieugevoelige functies. Binnen de jachthaven en in een zone van 30 meter rondom de jachthaven is een bestemming Hinderzone Bedrijf opgenomen waarbinnen het gebruik van gebouwen als woning of andere milieugevoelige functies niet is toegestaan (zie Artikel 12 HinderzoneBedrijf). Het is op grond van Artikel 76 Afwijken van de toegelaten functies slechts mogelijk om hiervan af te wijken indien aan de bedrijfsactiviteiten van de jachthaven voldoende zekerheid kan worden geboden om deze duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uit te kunnen blijven oefenen en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
6.16 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
6.16.1 Inleiding
Deze paragraaf gaat specifiek in op de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt van het rijk. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking die is vastgelegd in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening.
In Hoofdstuk 5 Relevante beleidskaders (inclusief Bijlage 2 Beleidskader) is de ontwikkeling van de nieuwe wijk Almere Centrum Weerwater - Floriade getoetst aan alle overige relevante beleidskaders.
De ladder bestaat uit de volgende drie treden:
- 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Het doel van de ladder is: 'een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden'. Hiermee wordt beoogd het landelijk gebied open en vrij van verstedelijking, te houden. Dit principe, het beperken van de ruimtelijke uitbreiding van stedelijke functies in landelijk gebied, is niet nieuw. Al in 1958 werd met de 'Nota Westen des Lands' getracht de verwachte bevolkingsgroei te spreiden over steden in het land om ongebreidelde groei van westelijke steden te voorkomen. Ook de daaropvolgende Eerste en Tweede Nota Ruimtelijke Ordening (1960 en 1966) waren gericht op het opvangen van de verwachte bevolkingsgroei door middel van spreiding van de bevolking en werkgelegenheid, onder de term 'gebundelde deconcentratie'. Aangewezen groeikernen zouden de toename van de bevolking moeten opvangen en tegelijkertijd was het bufferzonebeleid er op gericht om de gebieden tussen de steden vrij te houden van verstedelijking. Later zijn de Vinex-locaties, van de Vierde Nota over de ruimtelijke ordening Extra (1994), ontwikkeld om de verstedelijking binnen aangewezen grenzen te houden. Nu wordt het idee van de compacte stad en duurzame ontwikkeling opnieuw aan elkaar gekoppeld door middel van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Wat is een stedelijke ontwikkeling?
De definitie van stedelijke ontwikkeling is opgenomen in artikel 1.1.1 sub i van het Besluit ruimtelijke ordening. Een stedelijke ontwikkeling is een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Voor de definitie van 'andere stedelijke voorziening' is de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu relevant (november 2013). Deze handreiking laat onder de overige stedelijke voorzieningen vallen: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
Wat is de relevante regio?
De relevante regio voor de gebiedsontwikkeling is in dit geval de Noordvleugel van de Randstad. Voor de wereldtuinbouwtentoonstelling is dit heel Nederland. Voor de Floriadewijk is dit de Metropool Regio Amsterdam (MRA).
Actuele behoefte en regionale afstemming
Bij de vaststelling van het plan dat de stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet worden aangetoond dat er sprake is van een actuele regionale behoefte aan de stedelijke ontwikkelingen. Hierbij moet gebruik worden gemaakt van actuele gegevens. De behoefte moet regionaal zijn afgestemd.
Nieuwe ladder
Op 1 juli 2017 treedt een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking waarbij een nieuwe Laddersystematiek gaat gelden. De Ladder als motiveergrond voor goede plannen blijft, maar wordt wel lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de Ladder. Op grond van de wijziging komt artikel 3.1.6 lid 2, lid 3 en lid 4 Besluit ruimtelijke ordening als volgt te luiden:
2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
3. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan, bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
In het kort komen de wijzigingen op het volgende neer:
- De huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
- De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
- De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
- Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
- Er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.
In de onderstaande paragraaf is het bestemmingsplan getoetst aan de 'ruime' ladder met treden 1, 2 en 3.
Programma
Gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater
In de gehele gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater wordt ruimte geboden aan de bouw van 2.000 woningen, 85.000 - 444.000 m² stedelijke en regionale voorzieningen en voor 1.500 tot 4.000 arbeidsplaatsen werkgelegenheid. De gebiedsontwikkeling wordt als flexibele en organische ontwikkeling ingezet. Daarbij wordt een vraag- en marktgestuurde benadering gevolgd, waarbij het Chw bestemmingsplan voldoende flexibiliteit moet bieden om voor de komende 20 jaar de vraag naar woonruimte, voorzieningen en bedrijfsruimte te kunnen accommoderen.
Voor de ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen een aantal deelgebieden. Dit Chw bestemmingsplan maakt de ontwikkelingen binnen het Floriadegebied mogelijk. De toets heeft daarom betrekking op dit deelgebied.
Floriade tentoonstelling
De Floriade is als evenement onderdeel van de gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater. De opzet van het Floriadeterrein is een carré met daarin een fijnmazig grid. Het carré vormt de onderlegger van een serie modeltuinen en paviljoens en andere tentoonstellingsonderdelen en vormt tevens de basis voor een langjarige ontwikkeling van de nieuwe stadswijk. Dit 'tapijt van tuinen' is het nalatenschap van de Floriade voor de stadswijk waarin overige functies zoals wonen, bedrijvigheid, winkels, recreatie en horeca zich kunnen vestigen. De Floriade wordt als evenement naar 2022 toe opgebouwd. In 2022 vindt de wereldtuinbouwtentoonstelling plaats en komt een groot aantal bezoekers naar het gebied (de Floriade 2012 trok ruim 2 miljoen bezoekers). Voor het evenement Floriade in Almere is uitgegaan van een bezoekersaantal van 2.125.000 gedurende de looptijd van het evenement.
Programma Floriadewijk
Om een levendige stadswijk te realiseren is programmatische menging noodzakelijk. Na de wereldtuinbouwtentoonstelling wordt het gebied doorontwikkeld tot groene duurzame stadswijk waarin de volgende functies mogelijk zijn:
- 660 woningen;
- 47.000 m² brutovloeroppervlak voor voorzieningen (bedrijven, onderwijs, leisure en recreatie);
- ondergeschikte detailhandel;
- grootschalige detailhandel en perifere detailhandel zijn uitgesloten;
- activiteiten en voorzieningen die invulling geven aan het 'living lab' en de vier thema's 'Feeding', 'Healthying', 'Greening' en 'Energizing';
- horeca;
- evenementen;
- een kampeerterrein.
Programma
De wereldtuinbouwtentoonstelling is geen permanente stedelijke ontwikkeling maar een tijdelijk evenement waarbij vooral het thema duurzaamheid centraal staat en blijft voortbestaan na het evenement.
De basisstructuur van de Floriade wordt tevens de basisstructuur voor de groene stadswijk: het carré, de boulevard, het arboretum en ook enkele gebouwen maken onderdeel uit van de doorontwikkeling tot groene stadswijk. Op deze manier worden twee opgaven verenigd: het evenement Floriade en de woonwijk als onderdeel van de Schaalsprongopgave.
De verwachting is dat na 20 jaar op organische wijze een gemengde groene stadswijk is gerealiseerd met een divers programma. Dit programma wordt hierna per trede getoetst aan de ladder.
6.16.2 Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking
Zowel het evenement Floriade als de groene stadswijk worden in dit Chw bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Omdat ten behoeve van het Floriade evenement gebouwde voorzieningen worden gerealiseerd, kwalificeert het evenement ook als stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening. De Floriade stadswijk is eveneens een stedelijke ontwikkeling. Beide ontwikkelingen worden hierna getoetst aan de ladder. De nadere onderbouwing en achtergronden staan in paragraaf 6.16.3 Nadereuitwerking regionale behoefte en locatie en paragraaf 6.16.4 Nadere uitwerking kwantitatieve behoefte.
6.16.3 Nadere uitwerking regionale behoefte en locatie
6.16.4 Nadere uitwerking kwantitatieve behoefte
De sterke groei van het aantal inwoners in Almere leidt niet alleen tot een grotere behoefte aan stedelijke voorzieningen maar ook tot meer behoefte aan werkgelegenheid. De potentiële beroepsbevolking groeit immers ook. De gebiedsontwikkeling is afhankelijk van voldoende ruimte voor werkgelegenheid en overige stedelijke voorzieningen.
Het deelgebied Floriade maakt naast woningen ook andere functies mogelijk die noodzakelijk zijn om het gebied te kunnen laten functioneren als complete wijk, als onderdeel van de stad Almere en als locatie voor de Floriade. Door het faciliteren van deze functies, ontstaat op organische wijze een balans tussen wonen, werken en maatschappelijke voorzieningen en wordt een gemengde groene stadswijk gerealiseerd met een divers programma. De invulling van het gebied ontstaat vanuit de vraag: individuen of collectieve groepen die een initiatief hebben, kunnen een kavel kopen en deze ontwikkelen.
De locatie van de Floriade is niet toevallig: de plek in het hart van de stad is een aantrekkelijk gebied voor duurzame gebiedsontwikkeling. Voor de ontwikkeling van het terrein is sprake van twee fasen. De realisatie van de wereldtuinbouwtentoonstelling inclusief vastgoed enerzijds (fase 1), de geleidelijke totstandkoming van een groene gezonde stadswijk anderzijds (fase 2). Voor de wereldtentoonstelling geldt een financieringsmodel waarin voor de terreinaanleg geen grondexploitatie nodig is. Voor de totstandkoming van een duurzame en gemengde stadswijk zullen zowel in zowel fase 1 als fase 2 gebieds- en vastgoedontwikkelingen plaatsvinden, geleidelijk in de tijd en op momenten, waarop de stad en de markt er aan toe zijn. Deze werkwijze zorgt dat elk initiatief en project beoordeeld wordt op zijn waarde en betekenis voor stad en regio. Daarbij zijn de ambities die voor de wereldexpositie gelden ook hier het uitgangspunt: een wijk, die circulair is opgebouwd, die gebruik maakt van slimme systemen en die voedsel integreert met de stad. De regels voor Floriade Stadswijk maken de vestiging van innovatieve, duurzame concepten mogelijk die bijdragen aan de thema's Feeding the city, Healthying the city, Greening the city en Energizing the city. Voor traditionele bedrijven en voorzieningen is het in de meeste gevallen daarom aantrekkelijker om zich op andere locaties in de stad te vestigen. Die worden niet in FloriadeStadswijk verwacht. Er zijn echter functies te bedenken waarvan vestiging in Floriade Stadswijk denkbaar zou zijn, maar die onwenselijke effecten hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om: een risicovolle inrichting, een intensieve veehouderij, een geluidzoneringsplichtige inrichting of een vuurwerkbedrijf. Om dit te voorkomen sluit het bestemmingsplan dit uit.
Om concurrentie met de stadscentra te voorkomen zijn grootschalige detailhandel en perifere detailhandel niet toegestaan, conform het gemeentelijk beleid (zie Detailhandelsvisie, Hoofdstuk 5 Relevantebeleidskaders en Bijlage 2 Beleidskader). Een supermarkt (met een winkelvloeroppervlak van tenminste 500 m²) is ook niet toegestaan omdat het primaire verzorgingsgebied (maximaal 660 woningen) te klein is om een supermarkt rendabel te kunnen exploiteren. Kleinschalige winkels tot 300 m² winkelvloeroppervlak zijn wel mogelijk. Het samenvoegen van aaneengesloten panden is mogelijk, indien het winkelvloeroppervlak daardoor niet groter wordt dan 500 m². In totaal is maximaal 2.000 m² winkelvloeroppervlak detailhandel toegestaan en een markthal. Hiermee wordt voorkomen dat er een grootschalige concentratie van kleinschalige winkeleenheden ontstaat.
Kantoren zijn toegestaan tot een maximum van 3.500 m² brutovloeroppervlak per vestiging en maximaal 11.750 m2 kantoren in totaliteit. De reden hiervoor is dat in Almere voldoende aanbod is voor grote kantoorgebouwen (5.000 - 10.000 m²) en kleine kantoorpanden (100 - 2.000 m²), maar dat het middensegment is ondervertegenwoordigd. Floriade Stadswijk kan als snelweglocatie voor dit segment een aanvulling betekenen voor de stad. In artikel 76 onder g is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om kantoren tot maximaal 4.000 m² brutovloeroppervlak per vestiging toe te staan.
De gemeente Almere heeft recentelijk een behoefteraming laten opstellen voor de vraag naar bedrijventerreinen en kantorenlocaties tot 2040. Afhankelijk van het gehanteerde scenario, resulteert hierin een geprognotiseerde vraag naar respectievelijk bedrijventerreinen van 103 tot 255 hectare netto en formele kantoorlocaties van 44.000 tot 123.000 m² v.v.o. voor de periode 2015-2040. Wordt uitgegaan van het basisscenario, dan gaat het om een verwachte vraag van respectievelijk 171 ha en 76.000 m² v.v.o. tot en met 2040 (Bron: BCI, Behoefteraming vraag naar werken en werklocaties Almere, 2015).
Hier staat een (plan)aanbod tegenover van respectievelijk 412 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerreinenoppervlak en circa 721.000 m² v.v.o. op formele kantorenlocaties. In kwantitatieve zin lijkt er op het eerste gezicht fors meer aanbod dan verwachte vraag. Tegelijkertijd is dit beeld van het aanbod vertekenend. In de huidige programmering van de bedrijventerreinen is al deels voorgesorteerd. Circa 160 hectare aan harde plannen is niet in exploitatie genomen (aanbod NIEGG). Ook bij kantoren is een fors deel van het harde aanbod, zijnde 472.000 m2 v.v.o., buiten de exploitatie gehouden (BEG).
In Almere is feitelijk sprake van een bijzondere situatie. Almere/Zuidelijk Flevoland is gecreëerd als oplossing voor de verstedelijkingsopgave van de Noordelijke Randstad en is daarmee, conform de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, een instrument voor zorgvuldig ruimtegebruik op het 'oude land' (Groene Hart, Utrechtse Heuvelrug). De Rijksstructuurvisie RRAAM is bindend voor het Rijk. Met de bestuursovereenkomst RRAAM hebben de betrokken partijen afspraken vastgelegd om tot uitvoering van de ambities te komen op het gebied van verstedelijking, bereikbaarheid en natuur & recreatie om daarmee de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel te versterken. Bij de feitelijke uitwerking van deze opgave is het uitgangspunt bij de gebiedsontwikkelingen in Oosterwold en Floriade (Almere Centrum Weerwater) de organische groei van wonen en werken. Deze organische ontwikkeling omvat zowel wonen als werken. Daarvoor bestaat nu (en in het recente verleden) en ook in de toekomst behoefte. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat 50% van de werkgelegenheid in Almere in 2014 op niet-formele locaties is gevestigd, maar in de woonomgeving, op solitaire locaties of in het landelijk gebied. In Floriade Stadswijk wordt deze menging verder gefaciliteerd door wonen met werken te combineren en te mengen. Door de organische manier van gebiedsontwikkeling worden in het gebied alleen de functies gerealiseerd waar behoefte aan is.
In Floriade Stadswijk en voor de gehele gebiedsontwikkeling van Almere Centrum Weerwater is gekozen voor een flexibele invulling conform de kansenstrategie waardoor veel meer ingespeeld kan worden op veranderende maatschappelijke en economische processen, met meer ruimte voor burgers en bedrijven om hun eigen omgeving vorm te geven. Dit betekent dat in Floriade Stadswijk in principe geen sprake is van een vooraf afgebakende, formele werklocatie specifiek bedoeld voor bedrijven. Primair ontstaat een woonwijk en is aanvullend een zone voor bedrijvigheid en voorzieningen mogelijk gemaakt. Het is onduidelijk wat de uiteindelijke invulling van deze zone gaat worden. De ligging in het centrum van de stad en nabij het stadscentrum biedt echter vooral kansen voor stedelijke en regionale voorzieningen met ondersteunende bedrijvigheid. In het gebied kunnen ook andere functies een plek krijgen, bijvoorbeeld hoger onderwijs, leisurevoorzieningen en health-functies. Deze mix van wonen en centrum stedelijke en regionale voorzieningen betekent een aanvulling op het bestaande aanbod in Almere.
Het Chw bestemmingsplan legt niet exact vast wat wel en niet mogelijk is in het gebied. Uitzondering hierop zijn de detailhandel en kantoren in Floriade Evenement en Floriade Stadswijk. Voor deze functies worden wel beperkingen gesteld aan de maximum oppervlakte (zie paragraaf 4.2.5 Floriade Evenement en paragraaf 4.2.8 Floriade Stadswijk).
Houdbaarheid woningbehoefteprognoses Noordvleugel (2011)
In het rapport 'Houdbaarheid woningbehoefteprognoses Noordvleugel, ABF Research, oktober 2011' is onderbouwd dat de opgave voor Almere reëel is. Dit rapport is als bijlage opgenomen in het RRAAM. Deze conclusie is op dit moment nog steeds actueel gelet op de laatste bevolkings- en huishoudensprognoses.
Regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2013-2040 (PBL/CBS)
De regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2013–2040 geeft een toekomstbeeld van de ontwikkeling van de bevolking en het aantal huishoudens per gemeente. Het inwonertal van Nederland blijft de komende decennia toenemen. Vooral in de Randstad is de bevolkingsgroei nog sterk, maar aan de randen van Nederland gaat het inwonertal in diverse regio's krimpen. De vier grote gemeenten zijn de laatste jaren uitzonderlijk sterk gegroeid; naar verwachting blijven ze in de toekomst flink doorgroeien. Ook het aantal huishoudens neemt in de toekomst nog stevig toe. Dit is vrijwel overal in Nederland zo. Alleen in Noordoost-Groningen en Zeeuws-Vlaanderen stokt de groei of treedt zelfs krimp op.
Potentiële beroepsbevolking
De potentiële beroepsbevolking (20 tot 65 jaar) is in de laatste decennia voortdurend in omvang toegenomen. Door het optrekken van de AOW-leeftijd groeit de potentiële beroepsbevolking in de toekomst licht, ondanks de krimp van de leeftijdsgroep 20 tot 65 jaar. In de meeste Randstadregio's groeit de potentiële beroepsbevolking in de toekomst, terwijl krimp wordt verwacht in de regio's die ook bevolkingskrimp kennen. In Almere groeit de potentiële beroepsbevolking sterk.
Ontwikkeling beroepsbevolking
Vergrijzing
De vergrijzing van Nederland versnelt in de komende decennia als gevolg van het toetreden van de naoorlogse geboortegolf tot de leeftijdsklasse van 65 jaar en ouder. Het aantal 65-plussers neemt overal in Nederland toe. Maar aan de randen van Nederland, waar zich ook de grootste bevolkingskrimp voordoet, is de vergrijzing sterker dan in de meer verstedelijkte regio's zoals de Randstad. In de vier grote steden gaat de vergrijzing juist minder snel, al hebben die ook te maken met een grote toename van het aantal ouderen.
Almere
De prognose gaat uit van een sterke groei van Almere tussen 2014 en 2040 van 198.200 inwoners in 2014 tot 303.400 in 2040. De prognose gaat uit van groei van het aantal huishoudens van 82.700 in 2014 naar 132.300 in 2040.
In het rapport Regionale prognose 2013–2040, Vier grote gemeenten blijven sterke bevolkingstrekkers (CBS/PBL, oktober 2013) is aangegeven dat de noordvleugel van de Randstad naar verwachting sneller groeit dan de zuidvleugel en dat, naast Almere, vooral voor Amsterdam en Utrecht voorziet in een fors aantal extra woningen.
De sterke groei van Almere hangt samen met de grootschalige woningbouw daar: het Rijk-regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (RRAAM) bevat de ambitie om tot 2040 zestigduizend nieuwe woningen te bouwen in Almere (de schaalsprong). De prognose gaat uit van een langzamer bouwtempo. Mede door de economische crisis was de woningbouw de laatste jaren beperkt en in de prognose wordt verwacht dat de woningbouw in een rustig tempo weer zal aantrekken. Het groeiende woningaanbod zal veel binnenlandse migratie uitlokken. Omdat dit vooral jonge gezinnen betreft zal dit een verhogend effect hebben op de geboortecijfers, terwijl door de jeugdige bevolkingsopbouw relatief weinig mensen zullen overlijden.
Ontwikkeling van het inwonertal van de 5e tot en met 10e gemeente (in 2012), 2005-2025; gemeentegrenzen 2012
Socrates 2014 (ABF Research, 2015)
Bij deze prognose is voortgeborduurd op de in 2014 herziene Primos prognose.
De groei van het aantal huishoudens (in de periode 2015-2020) is het grootst in de Noordvleugel van de Randstad.
In de periode 2015-2020 worden naar alle waarschijnlijkheid minder woningen bijgebouwd, dan nodig zou zijn om de demografische groei van het aantal huishoudens op te vangen. Dit doet zich met name voor in de Noordvleugel van de Randstad. De druk die er nu al ligt op de woningmarkt in dit deel van Nederland, zal dus eerder toenemen dan afnemen. Daarbij vraagt de consument in de Noordvleugel iets meer koopwoningen dan landelijk gemiddeld.
Primosprognose 2013
Verwachte ontwikkelingen Noordvleugel Randstad
Voor de komende jaren wordt een aanzienlijk positief binnenlands migratiesaldo verwacht alsmede een behoorlijk buitenlands migratiesaldo. In combinatie met de andere demografische ontwikkelingen betekent dit dat er tot 2020 jaarlijks circa 19.000 huishoudens bij zullen komen terwijl de woningvoorraad veel minder snel toeneemt, namelijk met gemiddeld zo'n 12.000 per jaar tot 2020. Dit betekent dat de huishoudengroei volgens de trendprognose royaal groter is dan de groei van de voorraad zodat het statistisch tekort oploopt van 3,6% in 2012 naar 6,7% in 2020.
Ook in de periode 2020-2030 groeit het aantal huishoudens en de woningbehoefte nog aanzienlijk, namelijk met ruim 16.000 woningbehoevende eenheden per jaar. Pas na 2030 neemt de groei af naar nog altijd meer dan 10.000 woningbehoevende eenheden per jaar.
Ook voor Almere/Lelystad wordt er van uitgegaan dat de woningbouw de woningbehoefte niet bij kan houden.
6.17 Monitoring En Evaluatie
In een milieueffectrapport is het verplicht een (eerste) opzet te geven voor een evaluatieprogramma om te monitoren of de voorspelde effecten ook daadwerkelijk optreden en zo niet of aanvullende besluitvorming of maatregelen nodig zijn. Monitoring is ook van belang voor een goede uitwerking van het Chw bestemmingsplan. Door middel van monitoring kan bijgestuurd worden in de flexibele ontwikkeling. Dit biedt mogelijkheden om de gewenste kwaliteit te borgen.
Er is een aantal aspecten waarvan tijdens Floriade en in stadswijk Floriade de ontwikkeling van de kwaliteit moet worden gevolgd. Het gaat hierbij om:
- Geluid: geluidsbelasting op bouwwerken stadswijk Floriade en geluidemissie gedurende Floriade;
- Verkeer: aantal motorvoertuigbewegingen en parkeerbehoefte gedurende Floriade;
- Externe veiligheid: de beheersbaarheid van risico's bij calamiteiten;
- Water: ecologische waterkwaliteit van KRW-oppervlaktewaterlichaam Weerwater;
- Ruimtelijke kwaliteit.
De wijze van monitoring per bovengenoemd aspect wordt hieronder achtereenvolgens beschreven.
Geluid
Voor geluid vindt monitoring plaats door de voortgaande vulling van het gemeentelijke geluidmodel met steeds nieuwe ontwikkelingen. Door deze geleidelijke vulling kan tevens gemonitord worden op welke wijze de geluidssituatie in het gebied zich ontwikkeld en of maatregelen noodzakelijk zijn om de geluidssituatie voldoende te controleren. Het bestemmingsplan borgt dat elk geluidsgevoelig object een geluidluwe buitenruimte krijgt. Monitoring kan plaatsvinden via het dynamisch akoestisch model. Het Bouwbesluit regelt automatisch dat het akoestisch binnenniveau voldoet aan de wettelijke eisen. Tevens wordt ook inzichtelijk in hoeverre door andere niet-geluidsgevoelige bebouwing geluidsluwe ruimten ontstaan in het gebied om geluidsgevoelige objecten in die ruimten te realiseren.
Overige te monitoren aspecten zijn:
- aantal nieuwe bewoners in het gebied (BAG);
- de geluidmaatregelen die bij omgevingsvergunning zijn getroffen om slaapverstoring tegen te gaan;
- andere fysieke ingrepen die op initiatief van de gemeente Almere heeft gepleegd in het gebied die akoestisch gezien van invloed zijn op de leefomgeving. Het gaat hier met name om ontwikkelingen die buitenplans worden vergund;
- de getroffen maatregelen ter beperking van de optredende geluidbelasting.
Monitoring en borging van de geluidshinder afkomstig van de A6 geschiedt al via de systematiek van de Geluidproductieplafonds. De monitoring van een geluidsproductieplafond wordt door Rijkswaterstaat landelijk uitgevoerd, waaronder de A6. Zo is geborgd dat de akoestische (bouwkundige) maatregelen voldoende zijn om ook de toekomstige geluidsemissie afkomstig van de A6 (minstens 2030) afdoende te kunnen weren.
Verkeer
Verkeersintensiteiten
Een vervoersplan is onderdeel van de aanvraag evenementenvergunning voor de Floriade. In het vervoersplan dient aandacht te worden besteed aan de sturing op het optredende aantal motorvoertuigbewegingen. Het aantal motorvoertuigbewegingen is bepalend voor onder meer de aspecten geluid en stikstofdepositie. Het proactief treffen van vervoersmaatregelen zorgt ervoor dat de optredende milieubelasting wordt beperkt. Zo kunnen in het vervoersplan maatregelen worden uitgewerkt, zoals:
- maatregelen ter stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer door bezoekers;
- de inzet van elektrische bussen als onderdeel van het openbaar vervoer;
- variabele prijsstelling van de parkeervoorziening;
- maatregelen ter stimulering van het gebruik van elektrische voertuigen door bezoekers.
Parkeren
Voor het parkeren tijdens het evenement is uitgegaan van locaties die zo dicht mogelijk bij het evenemententerrein liggen. In paragraaf 6.3.2 zijn de parkeervoorzieningen beschreven, die voldoende ruimte bieden. Het is van belang te voorkomen dat tijdens het evenement parkeerdruk en -hinder ontstaan in de omgeving. Een vervoersplan is onderdeel van de aanvraag evenementenvergunning voor de Floriade. In dit vervoersplan worden maatregelen geborgd waarmee de ontwikkeling van de parkeerdruk in de omgeving wordt gemonitord en bestreden.
Externe veiligheid
De effecten op het gebied van externe veiligheid worden als relatief beperkt ingeschat indien de ontwikkeling van het evenement en de stadswijk onder de in 6.6.3 genoemde randvoorwaarden plaatsvindt. Deze voorwaarden vormen het uitgangspunt bij de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Bij de verlening van omgevingsvergunningen van individuele ontwikkelingen binnen het plangebied dient over de mogelijke toename van het groepsrisico verantwoording te worden afgelegd. De ontwikkeling van het groepsrisico en de aanvaardbaarheid daarvan wordt in het kader van deze vergunningverlening gemonitord.
Gedurende het evenement Floriade dient de bestrijdbaarheid (bereikbaarheid en bluswatercapaciteit) bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen en de zelfredzaamheid van de personen in het plangebied afdoende zijn. Voor het evenement wordt in een later stadium een veiligheidsplan opgesteld, waarbij de Brandweer Flevoland nadrukkelijk wordt betrokken, waarin de beheersbaarheid bij calamiteiten wordt uitgewerkt.
Water
Het Weerwater is een KRW waterlichaam. Vanuit de KRW zijn er zowel chemische als biologische waterkwaliteitsdoelstellingen waaraan het Weerwater moet voldoen. Vanuit het principe van 'geen achteruitgang' mogen de activiteiten in het ontwikkelingsgebied/de Floriade in ieder geval niet tot een verslechtering leiden van zowel de huidige chemische als de biologische toestand van het Weerwater.
Op grond van de Kaderrichtlijn Water geldt reeds de verplichting een monitoringsprogramma op te stellen en uit te voeren voor elk afzonderlijk oppervlaktewaterlichaam. In regelgeving is vastgelegd waar deze monitoring aan moet voldoen en zijn verantwoordelijkheden en taken hierin toebedeeld aan onder andere het waterschap Zuiderzeeland.
Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid
De op te richten Floriade BV en participanten – tuinbouw- en andere bedrijven, onderzoeksinstellingen, overheden – geven op de Floriade invulling aan het gedachtegoed van Growing Green Cities. De ambities op het gebied van innovatie 2en nieuwe technologieën worden voor hen vertaald in performance guidelines die onderdeel zijn van zogenoemde kavelpaspoorten. Deelnemers zijn op de eigen kavel of op clusterniveau in ieder geval verantwoordelijk voor het op duurzame en ‘slimme’ wijze opwekken van elektriciteit, de zuivering van afvalwater en het toepassen van herbruikbare materialen. Al deze innovaties moeten zichtbaar zijn. De guidelines zijn voorwaardelijk: ervan afwijken kan alleen als overtuigende bewijslast wordt opgevoerd. In deze kavelpaspoorten staan overigens ook richtlijnen voor het gebruik, het onderhoud en de toegankelijkheid van de kavels en kavelranden – bepalend voor de uitstraling en kwaliteit van het arboretum. Noodzakelijke doorsnijdingen voor bijvoorbeeld een entree zijn toegestaan, maar de hoeken van de kavelrand moeten intact blijven. De positie van paviljoens of andere objecten is vrij, maar mag niet overlappen met de kavelrand. In het geval van bomen in de rand gelden extra voorwaarden voor de positie en de hoogte van gebouwen. Indien gewenst kunnen kavels worden samengevoegd om grote voorzieningen een plek te geven. Het kavelpaspoort geeft ook voor dit soort kavels richtlijnen. De regels uit de kavelpaspoorten – die ook gelden voor de gebiedsontwikkeling na het evenement – worden gehandhaafd door een curator: die begeleidt deelnemers tijdens de initiatieffase en is in staat om koppelingen te leggen tussen verschillende ontwikkelingen.
Via het Chw bestemmingsplan en de kavelpaspoorten worden de ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en parkeerruimte in het gebied gewaarborgd.
Monitoring van de effecten en de uitwerking ervan biedt gelegenheid om gaandeweg bij te sturen en nieuwe invullingen te geven die een bijdrage leveren aan het thema Growing Green Cities.
Hoofdstuk 7 Implementatie
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1.1 Consulteren belanghebbenden
Inwoners, organisaties en overheden zijn nauw betrokken bij de ontwikkeling van het plan voor de Floriade.
In het voorjaar van 2011 is er een dialoog geweest tussen bewoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties, marktpartijen en de gemeente over de ideeën, kansen, zorgen en aandachtspunten voor het gebied ten zuiden van het Weerwater, rond de A6. De dialoog startte in januari tijdens een aftrapbijeenkomst en ging op internet, aan de werktafels en tijdens open dagen in het werkatelier
verder. Vele honderden mensen namen deel aan het gesprek. In een stalenwaaier zijn de ideeën
en wensen weergeven zoals besproken aan de werktafels in de stads- en marktdialoog. De tafels gebruikten daarvoor de discussie die op internet plaatsvond als input en brachten de resultaten van hun bespreking tussentijds ook weer terug op het online platform. Zo is een evenwichtig beeld ontstaan van de ideeën,
wensen en zorgen voor het gebied. De stalenwaaier is als inspiratiebron gebruikt voor de Nota van Uitgangspunten voor het op te stellen gebiedsontwikkelingsplan voor Almere Centrum Weerwater. Op 3 mei 2012 heeft de raad ingestemd met het Gebiedsontwikkelingsplan Almere Centrum Weerwater als ruimtelijk ontwikkelingskader.
In maart 2015 heeft de gemeente voor de gebiedsontwikkeling van de Floriade ateliersessies gehouden met de bewoners van de omliggende wijken: Filmwijk, Stedenwijk, Stadscentrum en ondernemers van de aangrenzende wijk De Steiger. Reacties uit de ateliersessies zijn verwerkt in een reactienota. Deze reactienota vormde onderdeel van de besluitvorming over het Masterplan Floriade. Op 2 juli 2015 heeft de raad ingestemd met de ruimtelijke hoofdstructuur in het Masterplan Floriade.
Op 14 juni 2016 is een informatieavond georganiseerd voor bewoners van de Filmwijk en Almere Centrum. Op 15 juni 2016 is een informatieavond georganiseerd voor bewoners van de Stedenwijk en andere wijken in Almere. Tijdens deze avonden is informatie gegeven over het concept ontwerp bestemmingsplan en het concept milieueffectrapport en konden er vragen worden gesteld. Er is een overzicht gemaakt van de meest gestelde vragen tijdens deze avonden met daarbij de antwoorden. Deze vragenlijst is gepubliceerd op www.floriade.nl.
7.1.2 Overleg besturen en instanties
Op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening overlegt het gemeentebestuur bij de voorbereiding van een bestemmingsplan met betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een samenvatting van de vooroverlegreacties en de beantwoording daarvan is opgenomen in Bijlage 12Nota vooroverleg.
7.1.3 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van donderdag 5 januari 2017 tot en met woensdag 15 februari 2017 (6 weken) voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon iedereen schriftelijk of mondeling een zienswijze bij de gemeenteraad indienen. Er zijn 24 zienswijzen op het ontwerp bestemmingsplan ontvangen.
De samenvatting en beantwoording van deze zienswijzen is opgenomen in de 'Nota zienswijzen Ontwerp Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater - Floriade'.In deze Nota zienswijzen staat ook welke wijzigingen zijn aangebracht in het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan.
7.1.4 Bestuurlijke lus
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 9 mei 2018 een tussenuitspraak gedaan (zie Bijlage 14 Uitspraak Raad van State) inzake de beroepsgrond van Zeilschool Haddock B.V. (Haddock) ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het op 20 juli 2017 vastgestelde Chw bestemmingsplan Almere Centrum Weerwater - Floriade. De Afdeling heeft in deze uitspraak de raad opgedragen om:
- binnen twintig weken na de verzending van de tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van hetgeen daarover in de tussenuitspraak is overwogen;
- de Afdeling en Haddock de uitkomst mee te delen en een eventuele wijziging van het besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
In Bijlage 15 Bestuurlijke lus is een notitie opgenomen waarin wordt ingegaan op:
- 1. het door de Afdeling geconstateerde gebrek;
- 2. de aanvulling van de motivering;
- 3. de wijzigingen ten opzichte van het op 20 juli 2017 vastgestelde bestemmingsplan.
De wijzigingen zoals genoemd in Bijlage 15 Bestuurlijke lus zijn verwerkt in de de regels, de verbeelding en de toelichting van dit bestemmingsplan.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
7.2.1 Kostenverhaal
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning.
In artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan. Het begrip bouwplan moet zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete aanvraag omgevingsvergunning. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een bouwplan, leidt tot de verplichting voor de gemeente om een exploitatieplan op te stellen.
De bouw van een of meer woningen is in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening aangewezen als een bouwplan. Dit Chw bestemmingsplan maakt dan ook een bouwplan mogelijk, waarvoor in principe een exploitatieplan dient te worden vastgesteld. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen (op grond van artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening), indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is, en
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.
Op grond van artikel 7c lid 10 Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet kan de raad bij de vaststelling van dit Chw bestemmingsplan besluiten dat een exploitatieplan door burgemeester en wethouders pas wordt vastgesteld bij een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Niet alle gronden in het plangebied van dit Chw bestemmingsplan zijn in eigendom van de gemeente. Het dekken van de gemeentelijke kosten, die meegenomen worden in een exploitatieplan, kunnen door middel van het kostenverhaal worden verhaald op initiatiefnemers. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het kostenverhaalinstrumentarium van de Wet ruimtelijke ordening. De kosten worden verhaald op initiatiefnemers via de anterieure overeenkomst. Ten tijde van de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen zal het kostenverhaal verzekerd zijn. Indien geen anterieure overeenkomst wordt gesloten, bestaat de mogelijkheid om bij de omgevingsvergunning voor het bouwen een exploitatieplan vast te stellen. Dit is juridisch geborgd in artikel 98 lid 98.4 van dit Chw bestemmingsplan.
7.2.2 Financiële en economische uitvoerbaarheid
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen de financiële en de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid betreft de dekking van kosten door te realiseren opbrengsten. De economische uitvoerbaarheid betreft de vraag of het planologische doel ook gerealiseerd kan worden, of er voldoende markt voor is binnen een overzienbare en beheersbare termijn. Per planologisch doel worden deze vragen beantwoordt.
Het evenement Floriade is geen stedelijke ontwikkeling maar een wereldtuinbouwtentoonstelling, waarbij vooral het thema duurzaamheid centraal staat en blijft voortbestaan na het evenement. De wereldtentoonstelling wordt ingericht vanuit een kansenstrategie waarbij op dit moment het cascomodel is geborgd in de business case. Dit cascomodel voorziet in een goede en verantwoorde inrichting voor de wereldexpo waarbij de iconen van de Floriade 2022 zoals de boulevard, het arboretum en het grid worden aangelegd. Er wordt echter ingezet om aanvullende inkomsten te halen uit vastgoedontwikkeling, sponsoring en/of subsidies zodat extra elementen aan het terrein en het evenement toegevoegd kunnen worden. Op deze wijze is het streven minimaal het basismodel te realiseren.
De Floriade start niet vanuit een integrale grondexploitatie. In het exploitatiegebied vindt eerst de Floriade plaats en wordt vervolgens doorontwikkeld naar een stadswijk. Tijdens en voorafgaand kunnen er -in het kader van de kansenstrategie- ook vastgoedontwikkelingen plaatsvinden. De hardheid dat er binnen de termijn van 10-12 jaar voldoende afzet gegenereerd wordt om op het Floriadeterrein de investeringen terug te verdienen kan nu niet worden aangetoond. Dat is de realiteit van de huidige marktomstandigheden. De ambities worden daarmee niet verlaten, maar de weg er naar toe gaat vanuit het voorzichtigheidsprincipe. De basis is ingerekend, elke ontwikkeling draagt bij aan de kwaliteit van het gebied en die van het evenement.
De financiële en economische haalbaarheid is aan de raad voorgelegd en deze heeft -samen met andere overheden- de haalbaarheid gewaarborgd door het verstrekken van subsidies.
Programma
De basisstructuur van de Floriade wordt tevens de basisstructuur voor de groene stadswijk: het carré, de boulevard, het arboretum en ook enkele gebouwen maken onderdeel uit van de doorontwikkeling tot groene stadswijk. Op deze manier worden twee opgaven verenigd: het evenement Floriade en de stadswijk als onderdeel van de schaalsprongopgave. De verwachting is dat na 20 jaar op organische wijze een gemengde groene stadswijk is gerealiseerd met een divers programma.
Om een levendige stadswijk te realiseren is programmatische menging noodzakelijk. Na de wereldtentoonstelling wordt het gebied doorontwikkeld tot groene duurzame stadswijk waarin de volgende functies mogelijk zijn:
- 660 woningen;
- 47.000 m² brutovloeroppervlak voor bedrijven en voorzieningen (maatschappelijke voorzieningen, horeca, kantoren (max. 11.750 m2) en functies die invulling geven aan het living lab of de vier thema's van de Floriade).
Op grond van de onderbouwing voor de ladder voor duurzame verstedelijking in paragraaf 6.16 kan worden gesteld dat het hierboven genoemde programma past in zowel de beleidsdoelstellingen van de gemeente als de rijksoverheid. Almere heeft als onderdeel van de Metropoolregio Amsterdam een groeiopgave voor 60.000 woningen met bijbehorende voorzieningen. Er is sprake van een behoefte aan meer dan 660 woningen, werkgelegenheid en bijbehorende stedelijke voorzieningen in de regio. Een deel hiervan wordt opgevangen in het plangebied. Dit is nader onderbouwd in de rijksstructuurvisie RRAAM. De nieuwste huishoudensprognoses leiden niet tot een andere conclusie. De bedrijven en voorzieningen die in dit plan mogelijk worden gemaakt, zijn passend in een gebied waar functiemenging beoogd wordt. Er is geen sprake van bedrijvigheid die thuishoort op een bedrijventerrein, gelet op de geringe milieubelasting. Ook de kantoren die het plan toelaat, voorzien in een categorie die elders in Almere niet aanwezig is.
Voor de ontwikkeling van het terrein is sprake van twee fasen. De realisatie van de wereldtuinbouwtentoonstelling inclusief vastgoed enerzijds (fase 1), de geleidelijke totstandkoming van een groene gezonde stadswijk anderzijds (fase 2). Voor de wereldtentoonstelling geldt een financieringsmodel waarin voor de terreinaanleg geen grondexploitatie nodig is. Voor de totstandkoming van een duurzame en gemengde stadswijk zullen zowel in zowel fase 1 als fase 2 gebieds- en vastgoedontwikkelingen plaatsvinden, geleidelijk in de tijd en op momenten, waarop de stad en de markt er aan toe zijn. Deze werkwijze zorgt dat elk initiatief en project beoordeeld wordt op zijn waarde en betekenis voor stad en regio. Daarbij zijn de ambities die voor de wereldexpositie gelden ook hier het uitgangspunt: een wijk, die circulair is opgebouwd, die gebruik maakt van slimme systemen en die voedsel integreert met de stad. Met de realisatie van de wijk wordt een bijdrage geleverd aan het programma van de rijksstructuurvisie RRAAM.
In het kader van de gebiedsvisie voor Floriade Stadswijk zijn ook gesprekken gestart met marktpartijen. De marktpartijen waar reeds mee gesproken is, zien de Floriade als een kansrijke ontwikkeling. De focus moet liggen op de hoge kwaliteit van het gebied. Het is daarbij belangrijk dat de Floriade Stadswijk zich onderscheidt van andere wijken zoals Duin en Oosterwold. Het omliggende water en de jachthaven worden gezien als kwaliteiten. De groene hoofdgedachte van het plan met de bomenstructuur is zeer aantrekkelijk. De wijk is goed bereikbaar, zowel door de ligging naast de A6 als de nabijheid van Almere Centrum. De marktpartijen hebben belangstelling om mee te doen en zijn onder voorwaarden bereid om vóór de Floriade al te investeren.
Gelet op het voorgaande is de economische haalbaarheid van de in dit plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen voldoende aangetoond.
In de financiële vertaling van de verruiming van de bestemmingsmogelijkheden is rekening gehouden met een ruime voorzichtigheidmarge. Enerzijds omdat de ontwikkelingsvisie voor het gebied, in tijd, verder strekt dan de geldigheid van dit bestemmingsplan. Anderzijds omdat de afgelopen jaren duidelijk is geworden dat de daadwerkelijke vraag moeilijk is te voorspellen en ook afhankelijk is van (inter)nationale ontwikkelingen waarop weinig tot geen invloed uit te oefenen is.
De financiële uitvoerbaarheid is in twee delen te splitsen:
- 1. De vastgoedopgave binnen het Floriade evenement.
- 2. De vastgoedopgave na het Floriade evenement.
Hierna wordt ingegaan op deze twee onderdelen.
- 1. De realisatie van de Floriade vergt aanzienlijk investeringen. De meeste van deze investeringen worden gedekt door (overheids)bijdragen en de verdiencapaciteit van het evenement zelf. Slechts 3,5% van de totale Floriadebegroting wordt gedekt door vastgoedbaten. Deze 3,5% is gelijk aan 12% van de totale geschatte vastgoedopbrengsten van woningen. Om deze opbrengst te realiseren moeten er circa 90 á 100 woningen worden gerealiseerd (hierbij rekening houdend met 40% sociale woningbouw). Geconcludeerd kan worden dat, gezien deze uiterst conservatieve financiële en programmatische benadering, de financiële uitvoerbaarheid zeer aannemelijk is.
- 2. In de ontwikkelingsdoelstelling van de Floriade is rekening gehouden met de doorontwikkeling naar een stadswijk na het evenement. De aan te leggen infrastructuur sluit hierbij aan. Dit betekent dat na het evenement er bouwgrond beschikbaar is waarvan het grootste deel van de kosten reeds gedekt zijn binnen de begroting van het evenement. Ontwikkeling van de stadswijk conform de resterende planologische mogelijkheden (600 en 60 drijvende woningen) van het bestemmingsplan kent een zeer laag risico en hoeft in financieel opzicht niet per se binnen de termijn van het bestemmingsplan te vallen.
Bijlagen
Bijlage 1 Overige Regels Voor De Fysieke Leefomgeving
Hoofdstuk 1 Afvalstoffen
Toelichting conform Afvalstoffenverordening Almere 2010
Straatafval, zwerfafval en illegale dumping
De Wet milieubeheer voorziet niet in een definitie van het begrip zwerfafval. Dit heeft te maken met het feit dat het begrip in de praktijk weinig problemen oplevert, terwijl een juridisch sluitende definitie moeilijk te geven is. In het Landelijk Afvalbeheersplan (LAP) is wel een definitie opgenomen:
“Zwerfafval is afval dat door mensen bewust of onbewust is weggegooid of achtergelaten op plaatsen die daar niet voor bestemd zijn of door indirect toedoen of nalatigheid van mensen op zulke plaatsen terecht is gekomen. Dit afval bestaat voornamelijk uit verpakkingsmateriaal van consumpties (blikjes, flesjes, wikkels, patatbakjes), sigarettenpeuken, kauwgomresten en allerhande gebruiksgoederen als kranten, folders en tissues.”
Het verschil tussen straatafval en zwerfafval is dat straatafval, dat niet in een prullenmand wordt achtergelaten, maar in de openbare ruimte terecht komt, zwerfafval wordt.
Onder zwerfafval wordt ook niet verstaan illegale dumping van afval. In tegenstelling tot bij zwerfafval, gaat het bij illegale dumping niet om een of enkele restanten van consumptie, maar om grotere hoeveelheden afval (bijvoorbeeld met een volume van ten minste een plastic tas). Bovendien gaat het niet om afval dat uit nalatigheid of gemakzucht wordt achtergelaten of weggegooid. De ontdoener kiest er namelijk zeer bewust voor om het afval niet via de daarvoor geëigende manier af te voeren, maar om het onbeheerd achter te laten in de openbare ruimte. Het kan zowel huishoudelijk als bedrijfsafval zijn. Veel voorkomend illegaal gedumpt afval is huisvuil, tuinafval, fietswrakken, accu’s, meubilair en autobanden. Ook het bijplaatsen van afval bij inzamelvoorzieningen valt onder illegale dumping.
Zwerfafval
Zwerfafval staat hoog op de politieke agenda. In het kader van het Impulsprogramma Zwerfafval hebben VNG, het ministerie van VROM en VNO-NCW (bedrijfsleven) afgesproken om de hoeveelheid zwerfafval terug te dringen. In het Impulsprogramma is de volgende ambitie geformuleerd.
‘De ambitie van het programma, en daarmee van de samenwerkende partijen is om de preventie van zwerfafval, de handhaving en het opruimen zodanig ter hand te nemen dat de openbare ruimte eenduidig zichtbaar en meetbaar schoner is.’
De ergernis van de burger over zwerfafval is groot. Gemeenten spelen daarom een belangrijke rol bij het voorkomen en bestrijding van zwerfafval en daarmee het verbeteren van de directe leefomgeving van de burger. Gedacht kan worden aan het creëren van voldoende voorzieningen voor inzameling en verwijdering, communicatie met de burger en de controle van (on)gewenst aanbied- en wegwerpgedrag.
In de afvalstoffenverordening 2004 is het artikel overgenomen van artikel 4.4.1. Model APV. Het artikel was gebaseerd op de autonome bevoegdheid van de gemeente. Het artikel is tegenwoordig gebaseerd op de Wet milieubeheer onder artikel 10.25. Gekozen is om de artikelen in de afvalstoffenverordening 2010 over te nemen.
In deze paragraaf van de afvalstoffenverordening zijn een aantal artikelen over het voorkomen en beperken van zwerfafval opgenomen.
Het regelen van het voorkomen en bestrijden van zwerfafval in de afvalstoffenverordening en de handhaving hiervan is het sluitstuk van een goede aanpak van het zwerfafval.
Een goede aanpak van zwerfafval vereist in de eerste plaats een goede analyse van het daadwerkelijke probleem. Wie zijn de veroorzakers (bijvoorbeeld scholieren, recreanten)? Op welke plekken ontstaat zwerfafval (invalswegen, snoeproutes, winkelcentra, recreatiegebieden, evenementen)? Ook het ontwikkelen van gemeentelijk beleid voor de aanpak van zwerfafval is zeer wenselijk. Daarnaast zullen er ook een aantal fysieke maatregelen genomen moeten worden, zoals voldoende afvalbakken, blikvangers en dergelijke. Voor een goede aanpak in de gemeente is het ook wenselijk om een coördinator te benoemen, omdat er vaak meerdere afdelingen binnen een gemeente betrokken zijn. Ten slotte is communicatie naar de burger een zeer belangrijk element in de aanpak van zwerfafval. Gedacht kan worden aan lokale reclamespotjes, folders, persberichten, lespakketten voor basis en middelbaar onderwijs of zogenaamde speciaal schoonmaakacties.
SenterNovem heeft een Quickscan zwerfafval ontwikkeld voor gemeenten. Zie voor meer informatie over deze quickscan www.uitvoeringafvalbeheer.nl.
Voor meer informatie over zwerfafval, wordt verwezen naar de website van het Impulsprogramma: www.samenwerkenaaneenschonernederland.nl
Toelichting artikel 89 lid 89.1
Dit artikel heeft primair een milieubeschermende functie en beoogt de gemeenten een instrument te geven om illegale dumpingen, voor zover er geen hogere wet- of regelgeving van toepassing is, of het ontstaan van zwerfafval tegen te gaan. Zie voor illegale dumpingen ook de toelichting op artikel 1.
Uiteraard zal in een aantal gevallen het brengen van stoffen op of in de bodem zodanig kunnen gebeuren dat een hogere wet, zoals de Wet bodembescherming of het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing is.
Met opzet worden in het eerste lid ook de termen “stof” en “voorwerp” gebruikt en niet alleen de term “afvalstof”, omdat niet altijd duidelijk is of de desbetreffende stoffen of voorwerpen afvalstoffen zijn.
Wettelijke grondslag
In artikel 10.25, onder a, Wm wordt de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die hierover zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld.”
Toelichting artikel 89 lid 89.2
Straatafval
In artikel 95 van dit plan wordt een definitie gegeven van straatafval. Bij het begrip straatafval gaat het in feite om afval ‘dat onderweg ontstaat’, buiten een perceel, dat niet als zwerfafval op straat of in het plantsoen terecht dient te komen en waarvoor je de burger (in dit geval ook toeristen) de mogelijkheid wilt bieden om zich ter plekke ervan te ontdoen (voor zover van zeer beperkte omvang en gewicht). Klein chemisch afval is uitdrukkelijk uitgesloten van de omschrijving. Dit afval dient in alle gevallen via de daartoe opgezette inzamelstructuur te worden verwijderd.
In de definitie van straatafval wordt uitdrukkelijk gesproken over “buiten een perceel ontstaan”. Een huishoudelijke afvalstof, ontstaan op of binnen het perceel, moet worden aangeboden volgens de bepalingen uit paragraaf 3 ‘Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen (regels voor de burger over de aanbieding van huishoudelijke afvalstoffen)’ van de Afvalstoffenverordening.
Toelichting artikel 89 lid 89.3
Wettelijke grondslag
In hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer wordt in artikel 10.25, onder a, Wm de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die hierover zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld. Zo kunnen er regels worden gesteld over het direct veroorzaken van dit soort verontreiniging. Ook een verbod om ter inzameling gereed gezet afval te doorzoeken (“morgensterrenverbod”) kan op onderdeel a worden gebaseerd”.
Sub a: Morgensterren
Het eerste lid heeft betrekking op wat wel de “morgenster”-problematiek wordt genoemd. Het beoogt paal en perk te stellen aan het doorzoeken en verwijderen van ter inzameling aangeboden afvalstoffen voordat de medewerkers van de inzameldienst ter plaatse zijn. Vaak immers heeft dit doorzoeken tot gevolg dat het huisvuil over de hele straat verspreid ligt en de inzameldienst zijn werk niet meer kan verrichten. Het aldus ontstane zwerfafval veroorzaakt een zware belasting van de gemeentelijke veegdienst.
Sub b:Uitzondering sub a
Het is wenselijk en doelmatig dat medewerkers van de aangewezen inzamelaar van huishoudelijke afvalstoffen, inspecteurs en controleurs van de aangewezen inzameldienst of de aangewezen toezichthouders in de gelegenheid zijn om zo nodig de inhoud van de aangebroken zakken, emmers en (mini) containers te onderzoeken.
Sub c: Voorkomen van zwerfafval
In artikel 10.25, onder a, Wm wordt de basis gelegd voor het opnemen van het tweede lid. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die hierover zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld.” Met het tweede lid wordt beoogd om zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen te voorkomen.
Toelichting artikel 89 lid 89.4
Wettelijke grondslag
In artikel 10.25, onder a, Wm is de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die over dit artikel zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld. Zo kunnen er regels worden gesteld over het direct veroorzaken van dit soort verontreiniging. Veelal zal het daarbij gaan om een verbod, bijvoorbeeld om afval op straat of in het water te werpen. De regels kunnen ook de aanwezigheid van bepaalde voorzieningen (bijvoorbeeld een afvalbak bij een snackbar) of het gebruik daarvan voorschrijven."
Inrichtingen waar eet- en/of drinkwaren worden verkocht zijn bijvoorbeeld een winkel, hal of kraam. Het afval dat hierbij kan vrijkomen zijn bijvoorbeeld papier, etensresten, verpakkingsmateriaal of ander afval.
Wet milieubeheer
Opgemerkt wordt dat een inrichting zoals bedoeld in dit artikel, vergunningplichtig kan zijn op grond van de Wet milieubeheer, dan wel meldingsplichtig op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, ook wel het Activiteitenbesluit genoemd. Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit op 1 januari 2008 is het voormalig Besluit Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer komen te vervallen.
De verplichting zoals opgenomen onder c van deze bepaling kan in deze gevallen als voorschrift aan een dergelijke milieuvergunning worden verbonden, dan wel rechtstreeks voortvloeien uit het Activiteitenbesluit.
In de nabijheid van de inrichting
Artikel 213 van het Activiteitenbesluit bepaalt het volgende: ‘Degene die de inrichting drijft verwijdert zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, sport- of spelmaterialen, of andere materialen die uit de inrichting afkomstig zijn of voor de inrichting zijn bestemd binnen een straal van 25 meter van de inrichting.’ Hieruit volgt dat het criterium ‘in de nabijheid van de inrichting’ kan worden uitgelegd als binnen een straal van 25 meter van de inrichting.
Toelichting artikel 89 lid 89.5
Wettelijke grondslag
In artikel 10.25, onder b, Wm is de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die over artikel 10.25 Wm zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. …….. Onderdeel b betreft het opruimen van zwerfafval.”
Dit artikel is dus een uitwerking van artikel 10.25, onder b, Wm in de vorm van een verplichting tot opruimen of laten opruimen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal.
Een bepaling als vervat in dit artikel, werd door de Hoge Raad verenigbaar geacht met artikel 7 grondwet (oud artikel 7, eerste lid, van de herziene Grondwet). Zie HR 27 februari 1951, 472 (Eindhoven).
Promotiemateriaal
Niet alleen reclamebiljetten worden aan het publiek uitgereikt. Ook ander promotiemateriaal wordt vaak uitgereikt. Gedacht kan worden aan de zogenaamde samplings, monsters of miniverpakkingen, waarin ter promotie een product in een kleine hoeveelheid wordt aangeboden. Op grond van dit artikel kan degene die dergelijk promotiemateriaal uitreikt, worden verplicht het promotiemateriaal, de verpakking of de inhoud daarvan op te ruimen of te laten opruimen.
Relatie met APV
Dit artikel stond vroeger in de APV. Het is niet verstandig om, om redenen van eenduidigheid, om dit artikel in beide verordeningen op te nemen.
Toelichting artikel 89 lid 89.6
Sub a
De grondslag voor het eerste lid is opgenomen in artikel 10.25, onder a, Wm. Zie hiervoor ook de Memorie van Toelichting, die over artikel 10.25 Wm zegt: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld. Zo kunnen er regels worden gesteld over het direct veroorzaken van dit soort verontreiniging.”
Sub a beoogt het ontstaan van zwerfafval bij het laden of lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen te voorkomen.
Sub b
Sub b vloeit voort uit artikel 10.25, onder b, Wm. De memorie van toelichting zegt hierover: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. …….. Onderdeel b betreft het opruimen van zwerfafval.” Dit artikel is dus een uitwerking van artikel 10.25, onder b, Wm in de vorm van een verplichting tot het reinigen of laten reinigen van de weg bij het ontstaan van zwerfafval. De opname van het tweede lid heeft vooral betekenis in verband met het op kosten van de overtreder laten reinigen van de weg (bestuursdwang).
Toelichting artikel 89 lid 89.7
In artikel 10.25, onder c, Wm is de basis gelegd voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Bij de afvalstoffenverordening kunnen voortaan in ieder geval regels worden gesteld over het op een voor het publiek zichtbare plaats aanwezig hebben van afvalstoffen.
Artikel 10.25, onder c, Wm geldt voor de opslag van alle afvalstoffen (zie ook de toelichting bij artikel 1 en artikel 23 van deze verordening). Net als bij de bepalingen over zwerfafval, die zijn gebaseerd op artikel 10.25, onder a en b, Wm is ook hier sprake van facultatief medebewind.
APV
In de model-APV is een soortgelijke bepaling opgenomen. Op grond van het tweede lid kan het college ontheffingen verlenen op het verbod om onder andere afvalstoffen en autowrakken op te slaan voor buiten de weg gelegen plaatsen. Door het opnemen van deze bepaling in de model-afvalstoffenverordening is het artikel uit de model-APV - alleen - voor wat betreft het aanwijzen van plaatsen voor afvalstoffen en autowrakken komen te vervallen.
Lid 89.7 beoogt het belang van het milieu te beschermen. Ten aanzien van autowrakken die op de weg zijn geplaatst heeft het artikel in de APV een aanvullend motief op grond van de verkeersveiligheid.
Toelichting artikel 89 lid 89.8
Wettelijk regime autowrakken
De regelgeving voor autowrakken is in 2002 drastisch gewijzigd. Op 8 mei 2002 is de wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen, Staatsblad 2001, 346) gedeeltelijk in werking getreden. Op 2 juli 2002 is het Besluit beheer autowrakken (Staatsblad 2002, 259) in werking getreden. Het nieuwe Besluit Beheer Autowrakken (hierna te noemen BBA) verplicht autofabrikanten om een hoogwaardig inname- en verwerkingssysteem voor autowrakken op te zetten.
Definitie autowrak
Het begrip autowrak wordt in artikel 1, onder b, BBA als volgt gedefinieerd: “voertuig dat een afvalstof is in de zin van artikel 1.1 lid 1 van de Wm”.
De Wet milieubeheer definieert het begrip afvalstof als: “alle stoffen, preparaten of andere producten …… waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen”.
Door deze definities wordt een autowrak altijd aangemerkt als afvalstof en valt hiermee dus onder de werking van deze bepaling.
In de Nota van toelichting van het BBA wordt nader ingegaan op het begrip autowrak.
“De houder van een voertuig zal zich doorgaans zich daarvan ontdoen, voornemens zijn zich daarvan te ontdoen of zich daarvan moeten ontdoen, wanneer het voertuig rijtechnisch in onvoldoende staat verkeert en het niet meer op rendabele wijze in een rijtechnisch voldoende staat is te brengen. Een motorrijtuig verkeert in een rijtechnisch onvoldoende staat wanneer het niet voldoet aan de wettelijke inrichtingseisen, genoemd in de wegenverkeerswetgeving of aan de apk-eisen of andere ernstige technische gebreken kent, bijvoorbeeld of essentiële onderdelen zijn gedemonteerd. Voor het beantwoorden van de vraag of een voertuig op rendabele wijze weer in rijtechnisch voldoende staat te brengen is, kan worden uitgegaan van de richtprijzen voor gebruikte voertuigen en van de door garages en schadeherstelbedrijven gehanteerde tarieven voor reparatiewerkzaamheden. ….. De vraag of sprake is van een autowrak zal van geval tot geval door een persoon belast met de handhaving bepaald moeten worden op grond van de wet- en regelgeving en de jurisprudentie terzake.”
Er is dus sprake van een autowrak indien een voertuig niet meer op economisch rendabele wijze in rijtechnisch voldoende staat is te brengen.
Opslag van autowrakken in inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer
De provincie is bevoegd gezag voor Wm-inrichtingen die vijf of meer autowrakken opslaan. Het college van de gemeente is bevoegd gezag voor inrichtingen die onder de werking van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer vallen. In dergelijke inrichtingen is de opslag van maximaal vier autowrakken toegestaan.
Zich ontdoen van een autowrak door huishoudens
Dit artikel is een uitwerking van artikel 6 BBA. Hierin is de afgifte van autowrakken door huishoudens geregeld. Op grond van artikel 6 BBA moeten gemeenten in hun afvalstoffenverordening bepalen dat een autowrak, zijnde een huishoudelijk afvalstof, slechts mag worden afgegeven aan autodemontagebedrijven, garages en autoschadeherstelbedrijven of aan een persoon die in een ander land dan Nederland is gevestigd (onder strikte voorwaarden).
Op grond van artikel 7 BBA worden autowrakken, afkomstig van huishoudens uitdrukkelijk uitgezonderd van de gemeentelijke zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijk afval.
Toelichting artikel 89 lid 89.9
De tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 6.1 model-APV: Strafbepaling.
Aanduiding strafbare feiten
In dit artikel worden de bepalingen opgesomd die als strafbaar feit worden aangeduid om strafrechtelijk te kunnen worden gehandhaafd. De strafbaarstelling van artikel 10.23 Wm over de gemeentelijke afvalstoffenverordening is geregeld in de Wet op de economische delicten (Wed). Aangezien niet alle bepalingen in de afvalstoffenverordening zich voor strafrechtelijke handhaving lenen, is de strafbaarstelling geclausuleerd.
Artikel 1a, aanhef, onder 3º Wed luidt: “Economische delicten zijn eveneens: overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens: …. de Wet milieubeheer, 10.23 – voor zover aangeduid als strafbare feiten - en …….” In de afvalstoffenverordening moet daarom worden aangegeven welke overtredingen (lees: de overtreding van welke artikelen) een strafbaar feit opleveren. Uitsluitend indien dat het geval is, vormt de overtreding een economisch delict in de zin van artikel 1a, onder 3º Wed.
In dit kader is tevens van belang dat de afvalstoffenverordening tijdig wordt aangepast aan een eventuele wijziging van hogere wetgeving. Zo werd in een uitspraak van de rechtbank Zwolle (d.d. 14 december 2004, LJN:AR7488, 07.750227-03) overwogen, dat de APV ten tijde van het bewezen verklaarde feit nog niet was aangepast aan de wijziging van de Wet milieubeheer, zodat het gedrag in strijd met de verordening niet uitdrukkelijk is aangeduid als strafbaar feit. De rechtbank bepaalde dat niet was voldaan aan het vereiste van de Wed en dat alleen sprake was van een economisch delict, indien de betreffende gedraging is aangeduid als strafbaar feit en besluit tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Als strafbaar feit aangeduide bepalingen uit de model-Afvalstoffenverordening
Gedragingen in strijd met de volgende artikelen van de model-Afvalstoffenverordening kunnen worden aangeduid als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3º Wed:
Artikel 16 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging (artikel 89 lid 89.1)
Artikel 17 Achterlaten van straatafval (artikel 89 lid 89.2)
Artikel 18 Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen (artikel 89 lid 89.3)
Artikel 19 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren (artikel 89 lid 89.4)
Artikel 20 Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal (artikel 89 lid 89.5)
Artikel 21 Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden (artikel 89 lid 89.6)
Artikel 22 Verbod opslag van afvalstoffen (artikel 89 lid 89.7)
Artikel 23 Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden (artikel 89 lid 89.8)
Strafmaat
In de Wed is de strafmaat aangegeven van overtredingen van plaatselijke verordeningen die gebaseerd zijn op de Wet milieubeheer. In het geval van de afvalstoffenverordening hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie. Artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht stelt de hoogte van een boete van de vierde categorie vast op maximaal 11.250 euro. Artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht geeft de officier van justitie de mogelijkheid om met een boete strafvervolging te voorkomen.
Het openbaar ministerie heeft richtlijnen opgesteld voor boetes.
Toelichting artikel 89 lid 89.10
De tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 6.2 model-APV: Toezichthouders.
Alleen voor de aanwijzing van toezichthouders is een bepaling opgenomen in de afvalstoffenverordening. Opsporingsambtenaren worden namelijk aangewezen in de artikelen 141 en 142 Wetboek van Strafvordering.
Hoofdstuk 2 APV
Toelichting conform APV 2011 Gemeente Almere
ALGEMENE BEPALINGEN
Begripsbepalingen
In artikel 95 wordt een aantal begrippen gedefinieerd. Van een aantal specifieke begrippen, dat wil zeggen begrippen die op een bepaald onderdeel van artikel 90 betrekking hebben, zijn in dat artikel definities opgenomen. Over de in artikel 95 opgenomen definities kan het volgende worden opgemerkt.
Een openbare plaats
Hiervoor is aangehaakt bij de Wet openbare manifestaties (Wom). Artikel 1, eerste lid, WOM bepaalt wat een openbare plaats is, namelijk een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek. Deze definitie kent dus twee criteria. Ten eerste moet de plaats open staan voor het publiek. Dat wil volgens de memorie van toelichting zeggen “dat in beginsel een ieder vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan; dit houdt in dat het verblijf op die plaats niet door de gerechtigde aan een bepaald doel gebonden mag zijn (...). Dat de plaats "open staat" betekent verder dat geen sprake is van een meldingsplicht, de eis van voorafgaand verlof, of de heffing van een toegangsprijs voor het betreden van de plaats”.Op grond hiervan zijn bijvoorbeeld stadions, postkantoren, warenhuizen, restaurants, musea, ziekenhuizen en kerken geen “openbare plaatsen”. Ook de hal van het gemeentehuis valt buiten het begrip “openbare plaats”.Het tweede criterium is dat het open staan van de plaats moet zijn gebaseerd op bestemming of vast gebruik. “De bestemming ziet op het karakter dat door de gerechtigde aan de plaats is gegeven blijkens een besluit of blijkens de uit de inrichting van de plaats sprekende bedoeling. Een openbare plaats krachtens vast gebruik ontstaat wanneer de plaats gedurende zekere tijd wordt gebruikt als had deze die bestemming, en de rechthebbende deze feitelijke toestand gedoogt”, aldus de memorie van toelichting (TK 1985-1986, 19 427, nr. 3, p. 16).Voorbeelden van openbare plaatsen in de zin van artikel 1, eerste lid, WOM zijn: openbare wegen, plantsoenen, speelweiden en parken en vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages, van winkelgalerijen, van stationshallen en van vliegvelden, openbare waterwegen en recreatieplassen. Omdat de definitie van het begrip “openbare plaats” ook een aantal “besloten plaatsen” als bedoeld in artikel 6, tweede lid, Grondwet kan omvatten, is in artikel 1, tweede lid, WOM expliciet aangegeven dat onder een openbare plaats niet wordt begrepen een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet (TK 1986-1987, 19 427, nr. 5, p. 11-13, en nr. 6).
Weg
Een aantal van de in deze verordening opgenomen bepalingen hebben betrekking op (verboden) gedragingen “op of aan de weg”. In artikel 1:1 is de “weg” omschreven conform de definitie in de Wegenverkeerswet 1994 . Dat verschilt aanzienlijk van de oude omschrijving van de Apv, waar praktisch iedere publiek toegankelijke ruimte onder het begrip “weg” viel. Daarop is kritiek gekomen, met name omdat het begrip “weg” op die manier wel erg ver af kwam te staan van wat het normale spraakgebruik daaronder verstaat. In de aanwijzingen voor de decentrale regelgeving is juist aangegeven dat het normale spraakgebruik zoveel mogelijk moet worden gevolgd.. Bij die artikelen waarvan het duidelijk de bedoeling is dat er zaken worden geregeld die zich niet alleen op of aan de weg afspelen, is gekozen voor de omschrijving “openbare plaats”.
Op of aan de weg
Verschillende bepalingen in deze verordening hebben betrekking op (verboden)
gedragingen op of aan de weg. De term “aan de weg” duidt begripsmatig op een zekere nabijheid ten opzichte van de weg. Daaronder vallen bijvoorbeeld voortuinen van huizen en andere open ruimtes die aan de weg zijn gelegen. Daaronder valt echter niet wat zich binnenshuis bevindt of afspeelt. Ook treinstations vallen buiten het bereik van de APV. Artikel 27 van de Spoorwegwet en de daarop gebaseerde Algemeen Reglement Vervoer regelen het bevoegd gezag inzake veiligheid, orde en rust op en om stations.
Openbaar water
Een “openbaar water” in de zin van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek is ieder
water, dat open staat voor het publiek. “Openbaar” is hier dus synoniem aan “feitelijk voor het publiek toegankelijk.
Bebouwde kom
De reikwijdte van een aantal artikelen in deze verordening is (of kan) beperkt (zijn) tot de bebouwde kom. Voor het begrip bebouwde kom is aangesloten bij artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994.
Rechthebbende
Hieronder wordt verstaan de rechthebbende naar burgerlijk recht.
Bouwwerk
Verwezen wordt naar de bouwverordening waarin het bouwwerk als volgt is gedefinieerd: “elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren”.
Gebouw
Deze omschrijving verwijst naar artikel 1, onder c, van de Woningwet: “elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt”.
Bevoegd gezag
In dit artikel is met de term “bevoegd gezag” aangehaakt bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Wabo kan ook van toepassing zijn op het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, namelijk als het gaat om het opslaan van roerende zaken (artikel 2:6). De ontheffing voor het opslaan van roerende zaken is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k van de Wabo.
De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. In een beperkt aantel gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het college van burgemeester en wethouders, maar bij het college van gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.
Daarnaast komt in de Apv op verschillende plaatsen de term “bevoegd bestuursorgaan” voor.
Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het college van burgemeester en wethouders, ofwel de burgemeester. De Wabo brengt hierin geen verandering.
Handelsreclame
In het vierde lid van artikel 7 van de Grondwet, betreffende de vrijheid van meningsuiting, wordt handelsreclame (commerciële reclame) met zoveel woorden buiten de werking van dit artikel geplaatst. Dit is vooral van belang in verband met het bepaalde in het eerste lid van artikel 7, dat zich volgens jurisprudentie verzet tegen een vergunningstelsel voor de verspreiding van gedrukte stukken etc.. Aan een vergunningstelsel voor handelsreclame staat het grondwetsartikel niet in de weg. Onder het begrip “reclame” dient te worden verstaan: iedere vorm van openbare aanprijzing van goederen en diensten. Door dit te beperken tot “handelsreclame” heeft de in het vierde lid geformuleerde uitzondering slechts betrekking op reclame voor commerciële doeleinden in de ruime zins des woords en omvat zij elk aanbod van goederen en diensten, maar is zij niet van toepassing op reclamevoor ideële doeleinden. Dit betekent niet dat handelsreclame helemaal niet beschermd wordt. Voorschriften voor handelsreclame zullen de toets aan artikel 10 EVRM en artikel 19 IV moeten kunnen doorstaan. Deze verdragsbepalingen verzetten zich echter niet tegen een vergunningstelsel
BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG
Artikel 90 lid 90.1 Het plaatsen van voorwerpen of stoffen op of aan een openbare plaats
Dit artikel geeft het college de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden, uitstallingen voor winkels of containers.
Deregulering
In het kader van de deregulering en de vermindering van administratieve lasten is bekeken of de vergunningplicht in dit artikel kan vervallen. Dat is een discussie met vele kanten, en voor diverse oplossingen valt iets te zeggen. In Almere is ervoor gekozen om het vergunningstelsel in stand te houden met een aantal uitzonderingen. Zo zijn bijvoorbeeld uitstallingen/objecten vrijgesteld indien deze binnen bepaalde afmetingen blijven. Verder is ervoor gekozen om het college de bevoegdheid te geven om categorieën voorwerpen en/of openbare plaatsen aan te laten wijzen waarbij de vergunningplicht niet geldt (lid 7).
Sub a
De oude tekst “overeenkomstig de bestemming” gewijzigd in “overeenkomstig de publieke functie”. Dit is gedaan, omdat het woord “bestemming” verwarring teweeg bracht. Het gaat er namelijk niet om welk bestemmingsplan ter plaatse geldt, maar om welke functie de weg of het weggedeelte heeft.
Afbakening
Aan dit artikel liggen als motieven ten grondslag: de verkeersveiligheid, de welstand en het gevaar of de hinder die de stoffen of voorwerpen voor personen of goederen kunnen opleveren. Het artikel beperkt zich niet tot het plaatsen, aanbrengen, of hebben van stoffen of voorwerpen op de weg, maar strekt zich tevens uit tot stoffen of voorwerpen aan of boven de weg. Het van gemeentewege plaatsen van voorwerpen of stoffen op of aan de weg die een relatie hebben met deze publieke functie vallen buiten het bereik van deze bepaling. Het gaat hierbij om de straatverlichting, hekwerk, paaltjes, speelvoorzieningen op daartoe bestemde plekken, etc..
Sub d
Hier is naast de genoemde algemeen geldende weigeringsgronden een verbijzondering opgenomen: de vergunning kan worden geweigerd als het gevraagde problemen, hinder of schade zou opleveren voor de weg of het gebruik ervan, maar ook als niet wordt voldaan aan de redelijke eisen van welstand.
Sub e onder 1
Indien een evenement wordt gehouden, waartoe vergunning is verleend op basis van artikel 2:10 Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011 dan hoeft geen vergunning te worden verleend op basis van artikel 90.1. Sub c onder 1, coördineert het voorkomen van een samenloop van beide vergunningen. In het kader van een vergunning voor een evenement kan immers ook de verkeersveiligheid worden gewaarborgd. Dit laat echter onverlet dat voor het plaatsen van aankondigingsborden voor het evenement wel een vergunning op basis van artikel 90.1 is vereist. Dit omdat deze borden in de regel niet op het evenemententerrein zijn geplaatst, maar op diverse locaties in de gemeente.
Sub e onder 2
Sub e onder 2 maakt een uitzondering voor standplaatsen waarop artikel 90.22 van toepassing is.
Sub e onder 3
Het verbod gebruik van de weg geldt niet voor terrassen behorend bij een horecabedrijf, waarvoor door de burgemeester vergunning is verleend op grond van artikel 2:17 van de Algemene plaatselijke verordening gemenete Almere 2011. Zo'n terras maakt deel uit van dat bedrijf. Daarom is in sub e onder 3 een afbakeningsbepaling opgenomen. In het geval een terras niet behoort bij een voor het publiek openstaand gebouw of een horecabedrijf en het terras is gelegen op de weg of een weggedeelte kunnen alleen de in artikel 90.1 bedoelde eisen worden gesteld en is het college het bevoegd gezag.
Sub g
Op grond van sub g kan het college voorwerpen of stoffen vrijstellen van een vergunningplicht. In Almere heeft het college o.a. uitstallingen, reclameborden bij winkels onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld, maar ook containers en geveltuinen. Zie daarvoor het aanwijzingsbesluit uitstallingen, reclameborden, speeltoestellen en ander objecten.
Het plaatsen van voorwerpen op de weg
Inboedels
Het plaatsen van inboedels op de weg gebeurt dikwijls in het kader van de ontruiming van woningen. Het is echter in strijd met artikel 90 lid 90.1. In de VNG ledenbrief, kenmerk 97/39, wordt ingegaan op het toepassen van bestuurswang ten aanzien van op de weg geplaatste zaken. Ook het preventief optreden tegen dergelijke overtredingen wordt in deze ledenbrief behandeld. Bij Nieuwsbrief 1360 van 12 november 2001 concludeerde de VNG naar aanleiding van de hoger
beroepuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 7 november 2001 (zie ook onder jurisprudentie), dat met deze uitspraak het advies van de ledenbrief van 20 maart 1997 wordt gehandhaafd om met preventieve bestuursdwang op te treden tegen de in strijd met artikel 2.1.5.1. (oud) van de model-APV op de weg geplaatste zaken. De verhuurder kan daartoe worden aangeschreven en op hem kunnen de kosten van de toepassing van bestuursdwang worden verhaald.
Containers
Over het plaatsen van containers kan nog opgemerkt worden dat het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond , Water en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) in 1998 richtlijnen heeft uitgebracht, getiteld Markering onverlichte obstakels. Deze richtlijnen gaan in op het uniform plaatsen en markeren van verplaatsbare onverlichte obstakels (waaronder vuil en opslagcontainers), inclusief mogelijke regelgeving met bijbehorende handhavings- en controlemogelijkheden.
Wabo
Het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Wabo vallen, namelijk wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft: het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is valt die activiteit dan onder artikel 2.2, eerste lid onder j of onder k van de Wabo. Een ontheffing wordt op grond van artikel 2.2, eerste lid, laatste zinsdeel, van de Wabo aangemerkt als een omgevingsgvergunning. Daarom is een nieuw tweede lid ingevoegd, waarin staat dat het bevoegd gezag (ingevolge de definitie in artikel 1 is dat dus het bestuursorgaan als bedoeld in de Wabo) in een dergelijk geval een omgevingsvergunning verleent.
Daarnaast blijft het eerste lid gehandhaafd, waarin staat dat het bevoegde bestuursorgaan (i.c. het college of de burgemeester) vergunning kan verlenen voor gebruik van de weg dat niet valt onder de Wabo, namelijk wanneer het gaat om objecten die bedoeld zijn om ter plaatse blijvend te functioneren (bijvoorbeeld plaatsen van bloembakken, straatmeubilair, terrassen en dergelijke). Het is niet ondenkbaar dat bij een en hetzelfde project – bijvoorbeeld een grootscheepse restauratie van monumentale panden – zowel de vergunning van het bevoegd bestuursorgaan (eerste lid) als de omgevingsvergunning (tweede lid) nodig is, waarbij dan de situatie kan ontstaan dat er twee bevoegde gezagen zijn. In Almere wordt dit in het kader van de Wet Samenhangende besluiten nader gecoördineerd door degene die procesverantwoordelijke is voor het WABO proces.
Jurisprudentie uitstallingen
Weigering van een uitstalvergunning voor handelswaar is niet alleen gehandhaafd op de onder b genoemde weigeringsgrond (welstand), maar ook op de onder a opgenomen weigeringsgrond (de uitstallingen staan ook in de weg). De Afdeling ziet voorts geen grond voor het oordeel dat de plaatsing van dit artikel in het hoofdstuk dat betrekking heeft op openbare orde, in de weg staat aan het opnemen van de onder b genoemde weigeringsgrond. Niet valt in te zien dat een zekere beoordeling van het uiterlijk aanzien van een uitstalling niet in het belang van de bescherming van de openbare orde kan worden geacht. ARRS 07-10-1996, Gst. 1997, 7050, 5 m.nt. HH. Beleid dat inhoudt dat vergunningen voor uitstallingen in het kernwinkelgebied worden geweigerd is redelijk, mede gelet op de hoge voetgangersstroom en een onder consumenten gehouden enquête. ABRS 11-05-1998, JU 982110 (VNG-databank). Hetzelfde geldt voor een beleid dat inhoudt dat objecten niet meer dan 40 cm uit de voorgevel mogen worden geplaatst, welk beleid wordt ondersteund met een welstandsadvies. ABRS 01-10-1998, JU 981188 (VNG-databank).In de notitie Uitstallingenbeleid Binnenstad heeft het college vermeld: alleen de uitstalling van bloemen, planten, groenten en fruit wordt toegestaan. Daarmee is bij nadere invulling van het begrip openbare orde een onderscheid gemaakt naar de soort van de uitgestalde waren. De Rechtbank is van oordeel dat hiermee een wezenlijk ander onderscheid wordt gehanteerd dan welke volgt uit een zekere beoordeling van het uiterlijk aanzien van de uitstalling. Dit onderscheid is niet in het belang van de bescherming van de openbare orde in de zin van artikel 2.1.5.1. Voor zover de uitstallingen van eisers niet aan de nieuwe maatvoering voldoen, gelet op de straten/plaatsen waar de winkels van eisers gevestigd zijn een wijziging (in plaats van een intrekking) van de verleende vergunning in de rede had gelegen, met name wat betreft de maatvoering en de plaats van de uitstalling, waarbij voorts de uitkomst van een individuele toetsing vanuit een oogpunt van welstand mogelijk tot nadere voorwaarden aanleiding had kunnen geven.
Jurisprudentie evenementen
Vergunning voor luchtkussenpark onder de voorwaarden dat het mag bestaan uit drie luchtkussens, een ballenbak, een aantal bankjes, een verkooppunt voor frisdranken en een deugdelijke omheining. Geen bouwwerken, Woningwet niet van toepassing. Indien er een meldingsplicht bestaat op grond van de Wet milieubeheer, is de APV niet van toepassing. Ingeval de APV wel van toepassing is, heeft het college in redelijkheid tot het verlenen van de vergunning kunnen komen. Nu het seizoen al is begonnen, is er groot belang bij continuering. ABRS 23-06-2000, JU 001042 (VNG-databank).Organisatie van circus op plein met parkeerbestemming. Pres. Rb Leeuwarden 06-09-2001, LJN-nr. AD3917: er doen zich geen weigeringsgronden voor op grond van artikel 2.1.5.1 en 2.2.2 APV. Ook strijdigheid met het bestemmingsplan biedt geen grondslag voor weigering vergunning.
Jurisprudentie terrassen
Een terras is een bij een voor het publiek openstaand gebouw behorend erf in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet. Ingevolge het eerste lid van dit artikel is de burgemeester onder meer belast met het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Ingevolge het derde lid van dit artikel is de burgemeester belast met de uitvoering van de verordeningen voor zover deze betrekking hebben op dat toezicht. De burgemeester “en niet het College” is dus bevoegd om terrasvergunningen te verlenen. ABRS 05-06-2002, JG 02.0018, m.nt. M. Geertsema . In dezelfde zin: ABRS 13-11-2002 (Nijmegen), nr. 200202419, LJN-nr. AF0269, JG 03.0022 m.nt. A.L. van Esveld.
Jurisprudentie Reclame
Zie voor jurisprudentie over handelsreclame voorts in het commentaar onder artikel 90 lid 90.13. De reclameverordening bevatte het verbod om zonder vergunning van het college reclameborden te plaatsen, die vanaf de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar zijn. De vergunning kon worden geweigerd in het belang van welstand of verkeersveiligheid. Het college heeft een maximum van 123 locaties voor driehoeksborden aangewezen. Het stellen van beleidsregels was op grond van de Reclameverordening verplicht, maar het college had nagelaten deze op te stellen, zodat niet duidelijk was welke procedure werd gevolgd bij de verdeling van de schaarse locaties. De Afdeling oordeelt allereerst: Anders dan art. 7 lid 1 Gw beschermt art. 10 EVRM ook uitingen met een commercieel karakter. De inmenging in het recht van vrije meningsuiting is echter voorzien bij de wet conform het tweede lid van art. 10. Aangezien het stelsel in de Reclameverordening er voorts toe strekt reclame-uitingen te reguleren in het belang van de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, alsmede de bescherming van de rechten van anderen, is er van strijd met art. 10 EVRM geen sprake. Vervolgens: Aan het college kan niet de bevoegdheid worden ontzegd om een maximum te stellen aan het aantal locaties waar driehoeksborden kunnen worden geplaatst. Dit maximum zal moeten worden gerechtvaardigd uit hoofde van bescherming van de in de Reclameverordening genoemde belangen. Het college heeft dit nagelaten. Nu het maximum aantal aangewezen locaties het uitgangspunt vormde voor de bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde afwijzing van het verzoek van appellante en niet kan worden nagegaan of dit uitgangspunt rechtens houdbaar is, moet worden geoordeeld dat de beslissing op bezwaar niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, zodat deze voor vernietiging in aanmerking komt. ABRS 20-04-2005, nr. 200407498, AB 2005, 180 m.nt. A. Tollenaar; GS 2005, 7236, 140 m.nt. D.E. Bunschoten. Aangenomen mag worden dat een te beperkend beleid met betrekking tot reclameconstructies op grond van artikel 2.1.5.1 niet als redelijk kan worden gekwalificeerd, nog daargelaten of dit in overeenstemming is met artikel 10 EVRM (Pres. Rb Zwolle 29-10-1997, KG 1997, 389). Immers, dit kan betekenen dat er in feite geen mogelijkheid van enige betekenis tot gebruik van het middel van verspreiding en bekendmaking zou overblijven Volgens de President kunnen wel beleidscriteria in de vorm van restricties voor wat betreft het aantal vergunningen (al dan niet per aanvrager per jaar), en de locatie en duur van elke vergunning worden gesteld (Pres. Rb Zwolle 26-9-1997, KG 1997, 338). Dit beleid kan worden onderbouwd met behulp van een politierapport of welstandsadvies.
Over driehoeksreclameborden ten behoeve van een Rasti Rostelli-show, oordeelde de Pres. Rb 's-Hertogenbosch 23-09-1999, KG 1999, 299 dat bij elke aanvraag om vergunningverlening een individuele en concrete beoordeling nodig is, ongeacht het gevoerde beleid. Geen acht is geslagen op de borden als zodanig en de plaats van opstelling. Geen strijd met redelijke eisen van welstand. Aanvrager dient te worden behandeld als ware hij in het bezit van een vergunning.
Driehoeksreclameborden. Het standpunt van het college dat artikel 2.1.5.1. alleen van toepassing is als ook de Woningwet van toepassing is, wordt niet gehonoreerd. Pres. Rb Haarlem 27-10-1997, Gst. 1998, 7069, 3 m.nt. EB, KG 1997, 388.
Weigering van vergunning voor het maken van reclame voor een voetbalwedstrijd, aangezien deze reclame-uiting ontsierend is voor de omgeving. Het betreft Commerciële reclame; artikel 7 Grondwet, artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR niet van toepassing. Artikel 10 EVRM en 19 IVBPR zijn alleen in het geding als de verspreiding van reclame (en uiteraard andere meningsuitingen) zo zeer aan banden zou worden gelegd dat de vrijheid reclame te maken zelf zou worden aangetast. ABRS 23-12-1994, JG 09.0207, AB 1995, 163. APV-bepaling biedt geen ruimte voor de weigering van een vergunning voor reclameborden op basis van beleid volgens welk toestemming voor reclameborden uitsluitend wordt verleend voor plaatselijke, niet-commerciële evenementen. Artikel 2.1.5.1. kent een aantal limitatieve weigeringsgronden. De aard van de reclame, commercieel of niet-commercieel, valt daar niet onder. Pres. Rb Breda 9-11-1994, JG 95.0137, KG 1995, 20. Zie ook Pres. Rb Zwolle 26-9-1997 en 29-10-1997, resp. KG 1997, 338 en 389. Een soortgelijke uitspraak betreft Pres. Rb “s Hertogenbosch 12-11-1998, KG 1999, 23. Weigering van vergunning voor reclameborden, aangezien het geen reclame voor een zeer bijzonder evenement betreft. Aard van een evenement is geen weigeringsgrond in de zin van artikel 2.1.5.1. Vz.ARRS 27-08-1993, JG 94.0054. Door het verlenen van ontheffingen voor de duur van een jaar heeft het college duidelijk gemaakt dat het beleid ten aanzien van reclameborden en verkooprekken gewijzigd kan worden. Het in het geheel niet bieden van ruimte voor het verlenen van een ontheffing verdraagt zich niet met de APV. Vz.ABRS 03-01-1994, JG 94.0212.
Jurisprudentie afvalcontainers
Plaatsing van een bedrijfsafvalcontainer op de openbare weg is in strijd met de bestemming. Bovendien komt het doelmatig en veilig gebruik van de weg in het geding. ARRS 30-12-1993, JG 94.0213, Gst. 1994, 6995, 5 m.nt. HH. Afvalcontainers kunnen echter bouwwerken in de zin van de Woningwet zijn waarvoor een bouwvergunning is vereist. Dit hangt af van de constructie, omvang van de constructie en de plaatsgebondenheid. Artikel 8.2 APV, welk artikel vergelijkbaar is met 2.1.5.1, blijft buiten toepassing. ABRS 29-01-1998, Gst.1998, 7054, 5 m.nt. JT en MenR 1998, 54 m.nt. H.A.M.G.
Artikel 90 lid 90.2 Hinderlijke beplanting
Indien door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ex artikel 125 Gemeente wet, een last opleggen om de bomen of beplanting te verwijderen of te snoeien.
Artikel 90 lid 90.3 Gladheidbestrijding en andere overlast op de weg
Op grond van artikel 16 van de Wegenwet en artikel 160 van de Gemeentewet heeft de gemeente de verplichting om de openbare wegen in een goede en veilige staat te onderhouden. Daarbij hoort ook het bestrijden van de gladheid. Artikel 90.3 legt de verplichting op aan hoofdbewoner(s)/gebruiker(s) van een woning etc… om geen overlast of gevaar te veroorzaken die de toegankelijkheid van die woning kan belemmeren. Hiertoe behoort ook dat hij/zij het voetpad voor de woning bij gladheid begaanbaar moet houden.
In 1994 heeft de rechtbank in Amsterdam de volgende uitspraak gedaan (1994-158). “van bewoners of gebruikers kan niet worden gevraagd bij aanhoudende sneeuwval het trottoir sneeuwvrij te houden. Één of tweemaal per dag vegen of strooien is in het algemeen voldoende”. Het gaat er dan ook om dat de gladheid afdoende wordt bestreden. Overigens wordt verwacht dat bewoners dit normaliter al doen. Met deze bepaling wordt een beroep gedaan op de morele plicht van de bewoners van Almere om het eigen straatje schoon te houden bij gladheid.
Verder heeft de gemeente Almere een gladheidbestrijdingsplan vastgesteld. Naast een strooiplan staat daarin ook aangegeven dat de gemeente zout beschikbaar stelt voor de bewoners voor het bestrijden van de gladheid voor hun deur. Daarbij moet worden opgemerkt dat als de gemeente door omstandigheden geen zout beschikbaar heeft, de bewoner zijn stoep wel afdoende sneeuw- en ijsvrij moet houden.
NACHTVERBLIJF, KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN
Algemene toelichting
In verband met de afschaffing van de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) met ingang van 1 januari 2008 wordt geadviseerd in de APV drie artikelen op te nemen. Dit ter voorkoming van ongewenste situaties. In november 2005 hebben wij u reeds op de hoogte gesteld van de intrekking van de WOR en de consequenties hiervan. Dit is gebeurd bij Ledenbrief lbr. 05/128
Kenmerk FEI/U200515836 d.d. 8 december 2005 en door toezending van de VNG-publicatie in de groene reeks nummer 129 “Het kampeerbeleid na de Wet op de Openluchtrecreatie. Handreiking voor bestuurders en ambtenaren”.In genoemde publicatie hebben wij een voorstel gedaan. De uiteindelijke tekst voor deze afdeling in de model-APV is gedaan bij ledenbrief Lbr.07/125.
Begripsbepaling
Inrichting
Het begrip “inrichting” als hier omschreven sluit aan bij artikel 438 Wetboek van Strafrecht, dat ziet op het als beroep verschaffen van nachtverblijf aan personen (eerste lid) en op het als beroep of gewoonte beschikbaar stellen van een terrein voor het houden van nachtverblijf of het plaatsen van kampeermiddelen e.d. (tweede lid). Bij het begrip kampeermiddel gaat het in het algemeen over een tent, tentwagen, kampeerwagen en caravan.
Artikel 90 lid 90.4 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Zie de algemene toelichting bij deze afdeling en de VNG-publicatie in de groene reeks nummer 129 “Het kampeerbeleid na de Wet op de Openluchtrecreatie. Handreiking voor bestuurders en ambtenaren”.
Artikel 90 lid 90.5 Aanwijzing kampeerplaatsen
Zie de algemene toelichting bij deze afdeling en de VNG-publicatie in de groene reeks nummer 129 “Het kampeerbeleid na de Wet op de Openluchtrecreatie. Handreiking voor bestuurders en ambtenaren”.
Artikel 90 lid 90.6 Verschaffing gegevens nachtregister
Artikel 90 lid 90.6 komt de exploitant van een inrichting tegemoet. Degene die in de inrichting de nacht doorbrengt, is op grond van deze bepaling verplicht de voor registratie vereiste gegevens volledig en naar waarheid aan de exploitant te verstrekken.
Jurisprudentie
Artikel 438 Wetboek van Strafrecht kan bij plaatselijke verordening worden aangevuld. HR 10 4 1979, NJ 1979, 442.
Artikel 90 lid 90.7 Slapen op of aan de weg
Dit artikel ziet op het slapen in de openlucht zonder gebruik van kampeermiddelen als bedoeld in artikel 90 lid 90.4 van deze APV. Voorzover er sprake is van illegaal kamperen kan ook worden teruggevallen op dit artikel (gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie) of de vigerende bestemmingsplanbepalingen. De bepaling is niet bedoeld voor bestuurders die op een parkeerplaats even een dutje doen in de auto.
BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
GELUIDHINDER EN VERLICHTING
Begripsbepalingen
Besluit
Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, hierna aangeduid als Besluit, biedt de mogelijkheid om in de gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder. Het Besluit wordt vaak aangeduid als Activiteitenbesluit.
Inrichting
Op grond van de Wet milieubeheer moeten inrichtingen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken ofwel over een milieuvergunning beschikken, of voldoen aan een algemene maatregel van bestuur (AMvB), welke artikelen met betrekking tot de bescherming van het milieu bevat.
Artikel 90 lid 90.8 Aanwijzing collectieve festiviteiten
Sub a
De bevoegdheid om te bepalen dat de in dit lid genoemde geluidsnormen niet gelden bij collectieve festiviteiten komt voort uit artikel 2.21, eerste lid, onder a, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Evenals in het oude besluit voorziet dit artikel van het Besluit erin dat op deze dagen overmatige geluidhinder zo veel mogelijk moet worden voorkomen: De voorschriften gelden niet “voor zover de naleving van deze voorschriften redelijkerwijs niet kan worden gevergd”. Voorbeelden van collectieve festiviteiten zijn carnaval, kermis of culturele-, sport- en recreatieve manifestaties.
In artikel 90 lid 90.8 is de uitvoering van de regeling neergelegd bij het college. Er hoeft dus niet jaarlijks een raadsbesluit te worden genomen om te bepalen welke feesten als collectieve festiviteiten worden aangewezen. Het verdient aanbeveling dat het college jaarlijks “in samenspraak met het plaatselijke bedrijfsleven” vaststelt op welke data de betreffende voorschriften uit het Besluit niet van toepassing zijn. Voor de collectieve dagen is geen begrenzing voor het aantal dagen opgenomen. Vaak zal er toch behoefte zijn om vooraf een bepaald maximum aantal festiviteiten vast te stellen. Dit maximum zou door het college kunnen worden vastgelegd in een beleidsregel. Als de gemeenteraad dit zelf wenst te bepalen, dan dient het maximum te worden vastgelegd in de verordening zelf. In Almere is niet gekozen voor het laatste. De mogelijkheid voor het opnemen van een beleidsregel kan worden uitgevoerd op het moment dat er structurele problemen spelen.
Sub b
Volgens artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer moet de verlichting bij sportbeoefening in de buitenlucht tussen 23.00 uur en 07.00 uur zijn uitgeschakeld en indien er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt uitgevoerd. De bevoegdheid om te bepalen dat deze beperkingen niet gelden bij collectieve festiviteiten staat in artikel 4.113, tweede lid, onder a, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer . Dit voorschrift is met name bedoeld voor sportverenigingen die buiten de reguliere en recreatieve wedstrijden en trainingen gebruik willen maken van hun lichtinstallatie. Een voorbeeld van een collectieve festiviteit is een sportieve manifestatie waar meerdere sportverenigingen aan mee doen. Ook hier verdient het aanbeveling het college “in samenspraak met de plaatselijke sportverenigingen” vast te laten stellen op welke data de betreffende beperkingen niet van toepassing zijn. In het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer wordt net als voor de festiviteiten als bedoeld in het eerste lid geen maximum gesteld voor het aantal collectieve festiviteiten. Kortheidshalve wordt voor de verdere toelichting over dit maximum verwezen naar de bovenstaande toelichting bij het eerste lid.
Sub e tot en met h
In tegenstelling tot het oude besluit biedt dit Besluit gemeenten de mogelijkheid om in of krachtens een gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan de collectieve festiviteiten en activiteiten. De basis voor deze bevoegdheid staat in het tweede lid van artikel 2.21, onderdeel a. Hierin wordt wel duidelijk gesteld dat het moet gaan om voorwaarden ter voorkoming van geluidhinder. Voor de verlichting bij sportbeoefening is deze mogelijkheid niet in het Besluit opgenomen.
De voorwaarden kunnen gaan over bijvoorbeeld beperking van het geluidsniveau, het bepalen van het eindtijdstip of gedragsvoorschriften. De keuze om bepaalde voorschriften wel of juist niet op te nemen in de APV is afhankelijk van de lokale situatie en bestuurlijke prioriteiten. Wanneer er veel (horeca- of andere) inrichtingen dicht bij geluidgevoelige bestemmingen zoals woonwijken liggen kan het wenselijk zijn om beperkende voorwaarden op te nemen. Anderzijds kan ook gekozen worden om bedrijven meer geluidsruimte te geven en (net als onder het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer) geen voorwaarden in de APV op te nemen. Daarbij is het wel zo dat voortaan de regeling voor collectieve festiviteiten geldt voor alle type A- en B-inrichtingen onder het Besluit en niet alleen voor horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen.
Een andere mogelijkheid is, als woningen op grotere afstand van de inrichtingen liggen, een geluidsnorm op een vaste, kortere afstand van de inrichtingen op te nemen. In Almere zijn geluidnormen opgenomen voor geluidsgevoelige gebouwen en voor woningen van derden.
In sub g wordt gesproken over onversterkte muziek. In Almere zijn ook geluidnormen gesteld ten aanzien onversterkte muziek (zie artikel 90 lid 90.10).
De reguliere geluidsnormen gelden niet bij festiviteiten, waardoor bedrijven dan meer geluid mogen produceren. Om de omgeving enige bescherming te bieden en geluidniveaus van onversterkte muziek bij festiviteiten te begrenzen is onversterkte muziek meegenomen in de geluidsnorm.
In sub h is een eindtijdstip voor muziekgeluid vastgesteld om te voorkomen dat feesten bij bedrijven zonder wettelijke sluitingstijden (theoretisch) de hele nacht door kunnen gaan.
In sub l wordt voor muziek in de buitenruimte van de inrichting verwezen naar de nadere regels die zijn opgesteld in het kader van evenementen.
Artikel 90 lid 90.9 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Sub a
De bevoegdheid voor het vaststellen van het aantal incidentele festiviteiten voor inrichtingen in een gemeentelijke verordening staat in de artikelen 2.21 en 4.113 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Volgens artikel 2.21, eerste lid, onderdeel b kan de gemeenteraad bij verordening het aantal dagen of dagdelen aanwijzen waarop individuele inrichtingen voor incidentele festiviteiten vrijstelling kunnen verkrijgen van de geluidsnormen. Een incidentele festiviteit is een festiviteit die aan één of een klein aantal inrichtingen gebonden is. Dit is bijvoorbeeld een optreden met levende muziek bij een café, een jubileum, een personeels- of straatfeest of een “vroege vogels”-toernooi. In het Besluit is bepaald dat het maximum aantal dagen waarvoor de geluidsnormen niet gelden maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar betreft. In Almere is het maximum bepaald op 6 keer. De regeling geldt nu ook voor festiviteiten bij alle andere type A- en B-inrichtingen die onder het Besluit vallen. Dit betekent dat bijvoorbeeld ook detailhandel, kantoren, opslag- en transportbedrijven en metaalelektro-bedrijven een beroep op deze regeling kunnen doen. De enige uitzonderingen waarvoor de regeling niet geldt, zijn de type C-inrichtingen (d.w.z. inrichtingen die vergunningplichtig blijven of vallen onder Besluit landbouw of Besluit glastuinbouw).
Sub b
Volgens artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer moet bij inrichtingen de verlichting voor sportbeoefening in de buitenlucht tussen 23.00 uur en 07.00 uur zijn uitgeschakeld en indien er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt uitgevoerd. Op basis van het tweede lid van artikel 4.113 kan hiervan worden afgeweken. Dit kan bijvoorbeeld als sportverenigingen buiten de reguliere competities en recreatieve wedstrijden en trainingen gebruik willen maken van hun lichtinstallatie bij het houden van een veteranentoernooi of een “Vroege Vogels”-toernooi. Volgens het Besluit is het maximum aantal dagen waarvoor de beperkingen voor de verlichting niet gelden maximaal 12 dagen of dagdelen per jaar. Kortheidshalve wordt voor de verdere toelichting over dit maximum verwezen naar de bovenstaande toelichting bij sub a.
Volgens de toelichting bij het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer blijft ook bij gebruik van artikel 4.113 tweede lid de algemene zorgplicht met betrekking tot lichthinder en duisterte voor de sportinrichtingen gelden, al is enige mate van hinder is bij incidentele activiteiten aanvaardbaar. De beoordeling of sprake is van onaanvaardbare lichthinder in geval van de viering van een festiviteit is aan het bevoegd gezag.
Sub f tot en met sub j
In tegenstelling tot het oude besluit Besluit horeca-. sport en recreatie-inrichtingen biedt het Besluit gemeenten de mogelijkheid om in of krachtens een gemeentelijke verordening voorwaarden te stellen aan de incidentele festiviteiten. De basis voor deze bevoegdheid staat in het tweede lid van artikel 2.21, onderdeel b. Voor de algemene toelichting over de mogelijkheid om voorwaarden te stellen bij festiviteiten en de toelichting bij het zesde tot en met het tiende lid wordt kortheidshalve verwezen naar bovenstaande toelichting bij artikel 90.8 APV, vijfde tot en met het achtste lid. Net als bij de collectieve festiviteiten geldt de regeling voor incidentele festiviteiten voor alle type A- en B-inrichtingen onder het Besluit in plaats van alleen voor horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen zoals onder het oude besluit. In het tiende en elfde lid wordt de mogelijkheid om muziekgeluid te produceren bij een festiviteit beperkt tot binnen de gebouwen van de inrichting. Gebouwen hebben over het algemeen een bepaalde geluiddempende werking. Op het buitenterrein zijn minder mogelijkheden voor het beperken van geluidemissies. Daarbij is het zo dat de regeling niet langer alleen geldt voor horeca, sport- en recreatie-inrichtingen maar ook voor alle andere type A- en B-inrichtingen, wat met name een belasting kan geven voor woningen met diverse bedrijven in de omgeving die op verschillende momenten festiviteiten organiseren. Voor muziekgeluid op buitenpodia of het buitenterrein van horecagelegenheden bij evenementen, kan dit in de evenementenvergunning worden geregeld. Voor de volledigheid is hiervoor een bepaling opgenomen in het dertiende lid. Daarin wordt voor muziek in de buitenruimte verwezen naar de nadere regels rondom evenementen. In het handboek evenementen van de gemeente Almere worden hieromtrent nadere regels gesteld.
Artikel 90 lid 90.10 Onversterkte muziek
Dit artikel sluit aan op de artikelen 2.17, 2.18 en 2.20 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer . Het artikel is alleen gericht op onversterkte muziek vanuit inrichtingen en niet buiten inrichtingen. Of er sprake is van een inrichting, wordt bepaald door de Wet milieubeheer. In het Besluit is onversterkte muziek uitgezonderd van de algemene geluidsniveaus. Gemeenten hebben, in artikel 2.18, eerste lid, onder f juncto vijfde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, expliciet de bevoegdheid gekregen om voor onversterkte muziek regels op te nemen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Door het feit dat de hinderbeleving van onversterkte muziek zeker niet lager is dan die van versterkte muziek, dient deze op gelijke wijze te worden beschermd. De geluidwaarden kunnen door de gemeenten zelf worden bepaald. Voorlopig is aangesloten bij de geluidsnormen van de model APV.
Om vooral amateurgezelschappen in niet professionele oefenruimtes de kans te geven tot het hobbymatig beoefenen van onversterkte muziek, is voor hen in lid 2 een mogelijkheid gecreëerd om een aantal uur in de week uitgezonderd te zijn van de geluidsniveaus. In artikel 2 wordt gesproken over “oefenen”. Op deze manier worden festiviteiten en optredens voor publiek uitgesloten. Er is sprake van oefenen als men muziek maakt zonder dat er publiek aanwezig is.
De genoemde geluidsniveaus in de tabel in sub a onder 5 zijn niet van toepassing op:
- het geluid ten behoeve van het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en uitvaart- of herdenkingsplechtigheden, alsmede geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden;
- het geluid van het traditioneel ten gehore brengen van muziek tijdens het hijsen en strijken van de nationale vlag bij zonsopkomst en zonsondergang op militaire inrichtingen;
- het ten gehore brengen van muziek vanwege het oefenen door militaire muziekcorpsen in de buitenlucht gedurende de dagperiode met een maximum van twee uren per week op militaire inrichtingen.
Artikel 90 lid 90.11 Overige geluidhinder
Door in het eerste lid de zinsnede “een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit” op te nemen wordt de afbakening direct vastgelegd. Een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer heeft ofwel een milieuvergunning nodig (waarin geluidsvoorschriften zijn opgenomen) ofwel zijn algemene regels op grond van het Besluit van toepassing. In deze algemene regels zijn ook geluidsvoorschriften opgenomen.
In de praktijk zullen vooral de Zondagswet, Wet Geluidhinder, Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit een afbakeningsdiscussie opleveren. Daarom is gekozen om deze wetten afzonderlijk te benoemen in sub c.
De provinciale milieuverordening is toegevoegd in dit lid. In een provinciale milieuverordening kunnen namelijk zogenaamde milieubeschermingsgebieden worden aangewezen, waaronder stiltegebieden. Voor deze stiltegebieden kunnen bij provinciale milieuverordening regels over het voorkomen en beperken van geluidhinder worden gesteld, waaronder verbodsbepalingen. De provinciale milieuverordening gaat in dit geval voor de gemeentelijke verordening.
Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, AMVB of een provinciale verordening wordt voorzien. De term “onderwerp” in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van de afbakeningsbepaling in het derde lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet. Zie uitgebreid daarover onder het kopje Afbakeningsbepalingen in de Algemene Toelichting.
Artikel 90 lid 90.11 heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:
- een niet permanente activiteit in een niet besloten ruimte, zoals een kermis, een heidefeest, een braderie, een rally, enz.;
- het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;
- het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;
- het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen;
- het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;
- het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enz., enz.
- overige handelingen waardoor geluidoverlast ontstaat.
Verder kunnen onder artikel 90 lid 90.11 vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van “lawaaiige” hobby's, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro- akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. Met name voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Dit behoeft ook niemand te verwonderen: de bron van geluidhinder is niet een bepaalde, aanwijsbare inrichting of gedraging. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder, en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften. Bedacht moet worden bedacht dat klachten over vormen van geluidhinder nogal eens een minder goede verstandhouding tussen buren of omwonenden als achtergrond hebben. Normale handelingen worden dan eerder als (geluid)hinderlijk ervaren, terwijl men minder geneigd is aan een afdoende oplossing mede te werken.
Jurisprudentie
Jurisprudentie op grond van het Besluit bestaat nog niet. Onderstaande is gebaseerd op het oude Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Weigering ontheffing om voor onbepaalde tijd eens in de twee weken op dinsdag- of donderdagavond van 19.00 tot 21.30 uur luide hardrockmuziek af te spelen op eigen muziekinstallatie, blijft in hoger beroep in stand. Het opnemen van geluidsnormen in de verordening is een zaak van de gemeentelijke wetgever. ABRS 16-12-2002, 200202622/1, LJN-nr. AE8977. Voorlopige voorziening, Vergunning onder voorschriften wordt verleend voor het houden van een besloten buurtfeest voor ongeveer 25 personen. Omvang en karakter van het buurtfeest zijn - naar voorlopig oordeel - dusdanig te achten dat daarvan in redelijkheid geen geluidhinder als bedoeld in artikel 4.1.5 (oud) van de APV valt te verwachten. Rb Zutphen 05-07-2002, 02/972 VEROR 58, LJN-nr. AE5178. Verlening ontheffing, onder voorschriften, voor het ten gehore brengen van carillonmuziek. Vier keer per dag twee minuten en wekelijks op woensdag- of zaterdagmiddag maximaal 45 minuten. De norm van 75 dB(A) ter plaatse van woningen is niet voldoende onderbouwd. Het uitgangspunt dat het carillon in het winkelgebied moet worden gehoord geeft geen, althans onvoldoende blijk dat de belangen van de appellant, die tussen de toren en het winkelgebied woont, bij de besluitvorming in voldoende mate zijn afgewogen. ABRS 12-12-2001, 200102118/1, LJN-nr. AE0239. Het houden van hinderlijke of schadelijke dieren (artikel 2.4.20 (oud)) juncto artikel 4.1.5.1 (oud). Geluidhinder door dieren (zie voorbeeldbepaling 4.1.5b (oud) model-APV). Ernstige geluidsoverlast door kikkers in een poel. Het schoonhouden en wellicht bijvullen van een kikkerpoel zal de aanwezigheid van kikkers mogelijk bevorderen, maar dit is onvoldoende om te concluderen dat de buurman kikkers houdt (op grond van artikel 2.4.20 (oud)) en er de zorg voor heeft (op grond van artikel 4.1.5.1 (oud) van de desbetreffende verordening). Rb 's Hertogenbosch, AWB 99/6873 GEMWT, LJN-nr. AD4783. Weigering ontheffing voor geluidversterking bij geloofsverkondiging. Grote zorgvuldigheid bij uitoefening grondrecht. Vz. ARRS 17-8-1990, AB, 1991, 44 m.nt.P.J. Boon, GS, 1991 6913, 3 m.nt. E. Brederveld, JG 91.0144 , BF 1991, 4 m.nt.J.M.H. de Vet-tacken. Het aan- of afslaan van een c.v. installatie is niet aan te merken als het verrichten van een handeling in de zin van het APV-artikel. ABRS 3 6 1996, JG 97.0148 . Zie ook Lbr. 97/144. Vergunningverlening voor het ten gehore brengen van mechanische muziek in winkelstraten. Overlast voor omwonenden. ABRS 10-3-1995, JG 95.0206 m.nt. A.B. Engberts. Ontheffing van verbod tot veroorzaken geluidhinder in verband met spelen op trompet. ABRS 7-6-1994, JG 94.0290. Geluidsvergunning voor feesttent, waarin met ontheffing van burgemeester alcohol wordt geschonken, is gelijk te stellen aan geluidsvergunning voor horeca-inrichting. Vz. ARRS, JG 92.0395 m.nt. L.J.J. Rogier, GS, 1992, 6945, 4 m.nt. H.Ph.J.A.M. Hennekens. Weigering vergunning voor rijden met geluidswagen, Wnd. Vz. ARRS 2-11-1990, GS, 1992, 6937, 6 m.nt. E. Brederveld. Vrijheid van godsdienst. Klokgelui Tilburgse pastoor. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet kon optreden op grond van de APV nu de kerk in kwestie een inrichting was in de zin van de Wet Milieubeheer, en daarmee niet onder de werking van het APV artikel viel. Als de gemeenteraad had willen optreden, had ze over de duur en het volume van het klokgelui nadere regels kunnen stellen op grond van artikel 10 WOM. Rb. Breda 26 november 2007. LJN BB8689.
BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING
Artikel 90 lid 90.12 Straatvegen
Dit artikel bevat een verkeersbeperkende bepaling. Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad is de gemeenteraad op basis van artikel 149 van de Gemeentewet bevoegd tot het treffen van regelen die andere belangen dan verkeersbelangen beogen te dienen, tenzij deze regels ondanks het afwijkende motief zo diep en zo algemeen ingrijpen in het normale verkeer op wegen dat het stelsel van de Wegenverkeerswet 1994 wordt doorkruist. Zie HR 21 juni 1966, NJ 1966, 417, met noot W.F. Prins (bromfietsenverbod Sneek) en HR 23 december 1980, NJ 1981, 171, met noot Th.W. van Veen (rijverbod Schiermonnikoog).
MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING
Artikel 90 lid 90.13 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Algemeen
Vanwege de vereenvoudiging van vergunningen en de vermindering van administratieve lasten is in 2007 het oude artikel D.4.1. van de APV ingrijpend herzien. Dat houdt in dat een aanwijzingsbesluit is opgenomen voor die reclame die niet onder het verbod valt of vrij is van de vergunningplicht. Voor de gevallen die buiten het aanwijzingsbesluit vallen, blijft een vergunningsmogelijkheid bestaan. Uitgangspunt is echter om zoveel mogelijk reclame uitingen onder het aanwijzingsbesluit te laten vallen. Overigens zal voor het merendeel van de te plaatsen reclames een bouwvergunning nodig zijn op grond van de WABO. De betreffende aanvraag wordt dan onder andere getoetst aan de welstandsnota. In dat geval vervalt deze toetsingsgrond in de APV. Handelsreclame die als bouwwerk aangemerkt worden, worden voor het overige wel getoetst aan de APV gronden. Het is mogelijk dat diverse vormen van handelsreclame vrijgesteld zijn op grond van vijfde lid.
Handelsreclame is gedefinieerd in artikel 95 lid 95.59: elke openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen. Onroerende zaken zijn volgens het artikel 3:3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek onder meer de grond, de met de grond verenigde beplantingen en de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd.
Wabo
Op een ontheffingstelsel voor handelsreclame aan gebouwen is de Wabo van toepassing.
Reclame en de vrijheid van meningsuiting
In het begrip handelsreclame ligt besloten dat het in artikel 90 lid 90.13 gaat om niet-ideële reclame, waarbij geen gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Zie ook artikel 95 lid 95.59. Volgens vaste jurisprudentie behoren reclame-uitingen in de commerciële sfeer niet tot het eigenlijke gebied van de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. Artikel 90 lid 90.13 is daarom niet in strijd met artikel 7 van de Grondwet. In artikel 7, vierde lid, van de Grondwet wordt de handelsreclame met zo veel woorden van de vrijheid van drukpers uitgezonderd.
De volgende vraag is of artikel 4:8 ook in overeenstemming is met de artikelen 10 EVRM en 19 IVBP. De bescherming van het recht op vrije meningsuiting strekt zich in deze artikelen mede uit tot reclame. Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord. Allereerst is het de vraag of artikel 10 EVRM überhaupt wel toeziet op zuivere handelsreclame. Weliswaar heeft de Hoge Raad dit in algemene zin gesteld in een uitspraak van 13 februari 1987 (NJ 1987, 899), het Europese Hof heeft zich hierover nog niet eenduidig uitgesproken (zie onder andere EHRM 24 februari 1994, NJ 1994, 518). Wel mag er op grond van arresten van het Europese Hof vanuit worden gegaan dat de bescherming ten aanzien van commerciële reclame minder ver gaat dan de bescherming ten aanzien van andere uitingen gelet op de strekking van het verdrag. Echter, ook indien er vanuit wordt gegaan dat alle handelsreclame onder artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR valt, zijn beperkingen mogelijk zolang deze voorzien zijn bij wet. Naar algemeen wordt aangenomen worden hieronder ook gemeentelijke verordeningen verstaan. Daarnaast dienen de beperkingen noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving ter bescherming van de in de artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBP genoemde belangen. Hieronder vallen onder andere het voorkomen van wanordelijkheden en de bescherming van rechten van derden. De rechtspraak lijkt deze visie te bevestigen. In een uitspraak van 23 december 1994 stelt de ABRS in een zaak waarin een driehoeksreclamebord wordt geweigerd dat artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBP alleen in het geding zijn als de verspreiding van reclame zo zeer aan banden zou zijn gelegd dat de vrijheid om reclame te maken zelf zou worden aangetast (JG 95.0207, AB 1995, 163). Ook is in een uitspraak van de Hoge Raad over een aanplakverbod zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende bepaald dat dit niet in strijd is met artikel 10 EVRM en 19 IVBP aangezien het verbod bij wet is voorzien en noodzakelijk in een democratische samenleving ter voorkoming van wanordelijkheden en ter bescherming van rechten van derden (HR 1 april 1997, NJ 1997, 457).
Het voorgaande betekent dat zolang niet in een absoluut verbod, te absolute beperkingen of restrictief beleid is voorzien en er een duidelijke noodzaak voor de beperkingen bestaat, zodanig dat er feitelijk een mogelijkheid van enige betekenis van het middel van bekendmaking overblijft, beperkingen mogelijk blijven.
Jurisprudentie
Wanneer sprake is van een bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet, is de Woningwet van toepassing en geldt mitsdien, gezien het bepaalde in arikel 4.7.2, derde lid, van de APV, het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod niet. Nu in dit geval de Woningwet van toepassing is, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat naast de door hen verleende bouwvergunning voor de oprichting van de reclamezuil niet ook een reclamevergunning als bedoeld in artikel 4.7.2 van de APV is vereist. Zij hebben dan ook terecht het verzoek om toepassing van bestuursdwang ten aanzien van de dubbelzijdige lichtreclamezuil afgewezen. ABRS 13-11-2002, GS, 2003, 7180, 34 m.nt. J.Teunissen. Het college heeft ten onrechte niet getoetst aan het bepaalde in het derde lid. Niet is gebleken dat zij hebben beoordeeld of in dit geval de Woningwet een bouwvergunning voor de betreffende reclame-objecten voorschrijft. Het standpunt van het college dat in dit geval geen sprake is van overlappende regelgeving nu de APV een specifiek welstandsdoel nastreeft ten opzichte van de Woningwet, doet hier niet aan af. Anders dan het college meent, is het welstandstoezicht in het
kader van de Woningwet niet beperkt tot toetsing van bouwkundige elementen. ABRS 04-12-2002, GS, 2003, 7180, 35 m.nt. J. Teunissen. In een recente uitspraak, waar het ging over de aanvraag voor een reclamevergunning voor een halfronde tijdschriftenzuil, overwoog de Afdeling als volgt. De achtergrond van de in artikel 4.7.2, derde lid (oud), van de model-APV vervatte uitzondering is dat, ingeval de Woningwet van toepassing is, is gewaarborgd dat reeds bij de toepassing van die wet een voldoende beoordeling van welstandsaspecten plaatsvindt. In casu was er sprake van het plaatsen dan wel veranderen van een bouwwerk in de zin van de Woningwet. Appellante had in plaats van een reclamevergunning een bouwvergunning moeten aanvragen. ABRS 02-06-2004, 200400083/2, LJN-nr. AP0370.
ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE
Parkeerexcessen
Algemene toelichting
1. Bevoegdheid tot regeling van parkeerexcessen
Sinds de inwerkingtreding van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) kunnen verkeersbesluiten, behalve ten behoeve van de verkeersveiligheid en de vrijheid van het verkeer, ook worden genomen te bescherming van de zogenaamde milieubelangen. Hierbij moet worden gedacht aan maatregelen ter voorkoming of beperking van overlast, hinder of schade dan wel aantasting van het karakter of de functie van objecten of gebieden ten gevolge van het verkeer (zie art. 2, tweede lid WVW 1994). Op initiatief van de VNG heeft de Tweede Kamer door middel van een amendement een nieuw artikel 2a in de Invoeringswet WVW 1994 ingevoegd. Dit artikel luidt als volgt: “Provincies, gemeenten en waterschappen behouden hun bevoegdheid om bij verordening regels vast te stellen ten aanzien van het onderwerp waarin deze wet voorziet, voor zover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels en voor zover verkeerstekens krachtens deze wet zich daar niet toe lenen”.
Hierbij werd met name gedacht aan de regeling van parkeerexcessen, zoals ook blijkt uit de toelichting bij dit amendement. Artikel 2a WVW 1994 geeft derhalve aan dat gemeenten bevoegdheid zijn om parkeerexcessenbepalingen vast te stellen. De grondslag voor dergelijke bepalingen is overigens gewoon artikel 149 Gemeentewet.
2. Begrip “parkeerexces”
In de Wegenverkeerswetgeving wordt nergens aangegeven wat het begrip “parkeerexces” precies inhoudt. Degene die tot taak heeft hieromtrent verbodsbepalingen te formuleren, zal evenwel tevoren dienen te weten wat dit begrip omvat. Mede omdat ook dit aspect van het verkeer aan een voortschrijdende ontwikkeling onderhevig is, is van het begrip “parkeerexces” bezwaarlijk een voldoende concrete definitie te geven. Blijkens de jurisprudentie kan onder het begrip “parkeerexces” ieder excessief parkeren op de weg worden begrepen, dus:
zowel wanneer het parkeren op de weg betreft dat met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte jegens andere weggebruikers, die gelegenheid om te parkeren behoeven, buitensporig is en uit dien hoofde niet toelaatbaar kan worden geacht (verkeersmotief; eigenlijke aanvulling).
In deze omschrijving ligt besloten, dat het gebruik van de weg als parkeerplaats op zich zelf niet ongeoorloofd is te achten, maar wel dat de aard van het voertuig, het met het parkeren beoogde doel of het aantal te parkeren voertuigen relatief gezien een te grote ruimte opeist in vergelijking met de behoefte aan parkeerruimte van anderen;
alsook wanneer het gaat om parkeren dat onaanvaardbaar is te achten om andere motieven, zoals het tegengaan van aantasting van de openbare orde of veiligheid en de bescherming van het uiterlijk aanzien van de gemeente, voorkoming van uitzichtbelemmering en stankoverlast (oneigenlijke aanvulling).
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad valt op te maken dat in de eerste plaats van een parkeerexces sprake is als het gaat om excessief gebruik van de weg, strijdig met de bestemming die de weg heeft. Wegen zijn - zo lijkt de zienswijze van dit rechtscollege in het kort te kunnen worden weergegeven - in de eerste plaats bestemd om zich daarover te kunnen verplaatsen en daarop tijdelijk een voertuig te kunnen laten staan. Ten aanzien van bepaalde (categorieën van) voertuigen, die de weg in strijd met deze bestemming gebruiken, is het bestuur gerechtigd strengere eisen te stellen en scherpere grenzen te trekken. Daarbij mag het niet te diep ingrijpen in het “normale” verkeer, en dus ook niet in het “normale” parkeren. In het “normale” verkeer voorziet de geldende wettelijke verkeersregeling exclusief, aldus de mening van de Hoge Raad, NG 1974, blz. S88 m.nt. jhr. J.J.M.M. van Rijckevorsel. Voorts is volgens de Hoge Raad sprake van een parkeerexces ingeval het parkeren op de weg gepaard gaat met ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente, beneming van uitzicht, stankoverlast of gevaar voor de veiligheid van personen. Al deze vormen van excessief, hinderlijk en ontsierend gebruik van de weg kunnen door de gemeentelijke wetgever aan regels worden gebonden. Zie bij voorbeeld de beide Dordtse arresten van de Hoge Raad, HR 15 juni 1971, NJ 1971, 432, m.nt. W.F. Prins, VR 1972, nr. 32, m.nt. A. Herstel, OB 1972, XIV.1.2.2, nr. 32566 en 25 april 1972, NJ 1972, 296, m.nt. W.F. Prins, VR 1972, nr. 113, m.nt. A. Herstel, OB 1972, XIV. 1.2.2, nr. 32567, NG 1972 blz. S 75, m.nt. J.H. van dcr Veen.
3. Plaatsing en rubricering parkeerexcesbepalingen
Gezien de ruime uitleg van het begrip “parkeerexces” is het niet nodig om een onderscheid te maken tussen twee soorten van excessief gebruik van de weg: gevallen die excessief zijn op grond van een verkeersmotief en die als “parkeerexcessen” moeten worden gekwalificeerd en gevallen waarin een ander motief aan het stellen van regels (in hoofdzaak) ten grondslag ligt. Er bestaat geen noodzaak deze soorten in aparte verordeningen onder te brengen, een parkeerexcessenverordening respectievelijk de algemene plaatselijke verordening.
In de afdeling “parkeerexcessen” is ook een aantal onderwerpen opgenomen, welke niet kan worden aangeduid als “parkeerexcessen in eigenlijke zin”, waarvan gesproken kan worden als het gaat om gedragingen op de weg in de zin van de WVW 1994. Daar deze voorschriften door het publiek wel als zodanig (zullen) worden ervaren geven wij er de voorkeur aan ook deze onderwerpen in deze paragraaf te regelen. Je kunt hierbij denken aan een onderwerp als het “aantasten van groenvoorzieningen”.
4. Beperking tot gedragingen op de weg?
Bij parkeerexcessen “in eigenlijke zin” gaat het om gedragingen op de weg in de zin van de WVW 1994. Onder weg verstaat de APV ingevolge artikel 1:1 hetzelfde als de WVW 1994 daaronder verstaat. In artikel 1, eerste lid onder b, van de WVW 1994 wordt het begrip wegen als volgt omschreven “alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten”. Ter wille van de overzichtelijkheid zijn de bepalingen betreffende parkeerexcessen zoveel mogelijk in een afdeling samengevoegd. De bedoelde gedragingen zullen door het publiek immers alle als parkeerexces worden ervaren. Voor in de begripsbepalingen opgenomen definities van “voertuig” en “parkeren” is aansluiting gezocht bij de in de wegenverkeerswetgeving voor deze begrippen gebruikte definities. Uit de verschillende bepalingen blijkt dan, of zij al dan niet slechts betrekking hebben op gedragingen op de weg (in de zin van de WVW 1994).
5. Vervangende parkeergelegenheid
Complementair aan de vaststelling van parkeerexcesbepalingen zal voor bepaalde categorieën voertuigen - in het bijzonder voor vrachtwagens - de aanwezigheid van vervangende parkeergelegenheid moeten worden bezien. Uitgangspunt dient te zijn dat de desbetreffende ondernemingen in principe zelf hiervoor behoren te zorgen. De indruk bestaat, dat er (met name buiten de werkuren) in diverse gevallen op de bedrijfsterreinen toch voldoende parkeergelegenheid voor de eigen vrachtwagens is of kan worden gecreëerd. In beginsel is het niet onredelijk te achten, dat de chauffeurs die op enige afstand van hun bedrijven wonen, hun vrachtwagens 's avonds en in het weekeinde niet meer voor de woning, maar bij voorbeeld op het eigen bedrijfsterrein parkeren en dat zij zich, evenals andere forensen, met “normale” vervoermiddelen begeven van het bedrijf naar de woning en omgekeerd. Bij onderscheidene bedrijven ontbreekt evenwel de hiervoor benodigde ruimte. Verder zijn de kosten, verbonden aan het creëren van eigen parkeergelegenheid, dermate hoog, dat er de voorkeur aan gegeven zal worden het parkeren van die vrachtwagens, waarvoor het bestaande eigen terrein geen plaats biedt, te doen geschieden op openbare wegen en terreinen. Om aan de zich hier voordoende praktische bezwaren tegemoet te komen, zou de overheid het parkeren kunnen blijven toelaten (of wellicht zelfs parkeergelegenheid kunnen scheppen) op parkeerterreinen en op die wegen waar het parkeren van vrachtwagens op weinig of geen bezwaren stuit. Hoewel er niet a priori van een plicht van de gemeentelijke overheid tot aanleg van vervangende parkeergelegenheid kan worden gesproken, mag er anderzijds van worden uitgegaan dat naleving van de hier bedoelde verbodsbepalingen met des te meer reden gevergd kan worden, wanneer de belanghebbende een andere parkeerplaats als alternatief ter beschikking staat. In het bijzonder kan zulks het geval zijn ten aanzien van exploitanten van bestaande bedrijven, aan wie onder omstandigheden bezwaarlijk een ontheffing kan worden onthouden, wanneer een redelijk te realiseren alternatief voor hen ontbreekt. Voor het geval van gemeentewege tot aanleg van een parkeerplaats wordt overgegaan, zal er wellicht van het gemeentebestuur een zekere waarborg worden verwacht dat voertuigen op een dergelijk parkeerterrein veilig kunnen worden gestald. In het algemeen kan niet worden gesteld, dat de gemeentelijke overheid een dergelijk verlangen dient te honoreren. Immers, parkeerterreinen hebben, zo zij al onder toezicht staan, dit toezicht zelden ook 's nachts; bovendien is de toezichthouder in het algemeen niet aansprakelijk voor aan de gestalde voertuigen door derden toegebrachte schade. Ten slotte zij erop gewezen dat een eventueel door de gemeente aan te leggen parkeerterrein voor vrachtwagens zal moeten passen binnen een planologisch kader (bestemmingsplan). Parkeerplaatsen zouden kunnen worden aangeduid met een bord model E4 van bijlage 1 van het RVV 1990. De aanduiding van parkeerplaatsen voor vrachtwagens in het kader van de voorkoming van parkeerexcessen moet gebeuren op basis van de betreffende bepalingen uit de APV en niet op basis van verkeersborden die gebaseerd zijn op de wegenverkeerswetgeving. In Almere is een aantal parkeerterreinen aangewezen waar grote voertuigen kunnen parkeren (zie verder artikel 5:6 APV).
Jurisprudentie
De Afdeling rechtspraak van de Raad van State bevestigt dat een gemeentelijke parkeerexcessenregeling niet strijdig is met de Wegenverkeerswet (oud) en haar uitvoeringsregelingen, zoals het RVV (oud). ARRS 3-12-1992, JG 93.0120.
Begripsbepalingen
Algemeen
Onder “weg” wordt verstaan hetgeen artikel 95 lid 95.158 daaronder verstaat. Concreet gaat het om alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten. Artikel 90 lid 90.14, lid 90.15, lid 90.16, lid 90.17 sub a, lid 90.18 sub a en lid 90.19 hebben derhalve slechts op “echte” parkeerexcessen betrekking. De andere artikelen in deze afdeling strekken zich ook uit tot gedragingen buiten de weg in de zin van de WVW 1994.
Voertuigen
Om te voorkomen dat over de inhoud van het begrip “voertuigen” onzekerheid zal bestaan, is een definitie van dit begrip opgenomen. Tot uitgangspunt is genomen de definitie van “voertuigen” die in artikel 1, onder al, van het RVV 1990 wordt gegeven. Voertuigen in de zin van dit artikel zijn: fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens. In tegenstelling tot artikel 5.1.1 (oud) is in 2008 de omschrijving positief geformuleerd en wordt direct aangesloten bij het RVV 1990. Voor kleine voertuigen, zoals kruiwagens, kinderwagens, rolstoelen e.d. is een uitzondering gemaakt, omdat anders sommige bepalingen een te ruime strekking zouden krijgen. Fietsen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen vallen ook onder de definitie van voertuigen. Ook deze kunnen immers parkeerexcessen veroorzaken en worden daarom als voertuig beschouwd.
Parkeren
De omschrijving van het begrip “parkeren” is dezelfde als de omschrijving in artikel 1, onder ac, van het RVV 1990. Dit artikelonderdeel verstaat onder parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen. Het oude artikel 5.1.1, onder c gaf deze definitie letterlijk weer. Verwijzing naar de definitie is wetstechnisch te verkiezen omdat bij wijziging van de definitie in het RVV de definitie in de APV niet behoeft te worden herzien. De gegeven definitie bewerkstelligt dat enkele vormen van doen of laten staan van voertuigen, die moeten worden ontzien, buiten de werking van de voorgestelde verbodsbepalingen blijven. Het onmiddellijk in- en uitstappen van personen en het onmiddellijk laden en lossen van goederen zijn dan immers activiteiten die door deze bepalingen niet worden bestreken. Evenmin zullen deze bepalingen van toepassing kunnen zijn ten aanzien van voertuigen die bij een garagebedrijf stilstaan om benzine te tanken; in dit geval is er geen sprake van parkeren.
Anders dan het RVV 1990 richten de bepalingen van parkeerexsessen van de APV zich ook tot niet-bestuurders die anderszins belanghebbend zijn bij een voertuig (de eigenaar, huurder, opdrachtgever etc.) zodat de zinsnede “het laten stilstaan” een iets ruimere strekking heeft dan in de wegenverkeerswetgeving gebruikelijk is. Die ruimere strekking maakt het mogelijk dat ook de andere belanghebbenden bij het voertuig (dan de bestuurder) kunnen worden aangesproken op niet-naleving van de (parkeer)verboden in deze afdeling.
Artikel 90 lid 90.14 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Sub a
Regelmatig kwam de vraag naar voren of rijschoolhouders en taxibedrijven die in de uitoefening van hun (neven)bedrijf drie of meer auto's op de weg parkeren ook onder het verbod van het eerste lid van dit artikel vallen. De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft omtrent deze vraag beslist dat het bij elkaar parkeren van drie of meer taxi's door een exploitant van een taxibedrijf niet valt onder de werking van deze bepaling, ARRS 28-9-1984, nr. R03.83.7524 (APV Schijndel). De rijschoolhouder die een aantal voertuigen bij elkaar parkeert, viel volgens deze uitspraak eveneens niet onder de werking van dit artikel.
Aangezien het parkeren van voertuigen van rijschoolhouders en taxiondernemers excessieve vormen kan aannemen, is in het eerste lid daarom expliciet bepaald dat onder “verhuren”, zoals in het eerste lid bedoeld, mede wordt verstaan het gebruiken van voertuigen voor het geven van rijlessen of voor het vervoeren van personen tegen betaling. Aldus kan ook tegen excessief gebruik van de weg door rijschoolhouders en taxiondernemers worden opgetreden.
Sub b
Onder a is het woord “vergen” gebezigd in plaats van “duren” ten einde twijfel over de vraag of met een bepaalde herstel- of onderhoudswerkzaamheid meer dan een uur gemoeid is, zoveel mogelijk uit te sluiten. Bij het gebruik van de term “vergen” beschikt men over een meer objectieve maatstaf.
Sub c onder 1
Deze bepaling beoogt optreden mogelijk te maken tegen die autohandelaren en exploitanten van garage-, herstel- en autoverhuurbedrijven die de weg voortdurend gebruiken als stallingsruimte voor auto's die hun toebehoren of zijn toevertrouwd. Het gaat hier om situaties waarin het gebruik van parkeerruimte op buitensporige wijze plaats heeft en uit dien hoofde niet toelaatbaar kan worden geacht (verkeersmotief). Bij het opstellen van deze bepaling is er naar gestreefd de delictomschrijving zoveel mogelijk vrij te houden van elementen waarvan de bewijslevering moeilijkheden kan opleveren. Niettemin kan met name het bewijs dat betrokkene “zijn bedrijf of nevenbedrijf dan wel een gewoonte” van de hier bedoelde activiteiten maakt, alsook dat de desbetreffende voertuigen “hem toebehoren of zijn toevertrouwd”, onder omstandigheden problemen opleveren. De woorden “drie of meer voertuigen” zijn gekozen om de bewijslast niet onevenredig zwaar te doen zijn. Doordat het verbod slechts betrekking heeft op het parkeren dat in het kader van (neven)bedrijf of gewoonte plaatsvindt, blijft het normaal parkeren van de voor persoonlijk gebruik gebezigde auto('s) van de exploitant en eventueel van zijn gezinsleden mogelijk. (Zie het eerste lid, onder b). Deze bepaling heeft slechts betrekking op “eigenlijke” parkeerexcessen, dat wil zeggen op het parkeren van voertuigen op de weg (in de zin van de WVW 1994). Het zou uiteraard te ver gaan deze bepaling ook te laten gelden voor gedragingen buiten de weg.
Sub c onder 2
Reparatie- en sloopwerkzaamheden aan op de weg geparkeerde voertuigen in het kader van de uitoefening van een (neven)bedrijf, geven veelal klachten inzake geluidsoverlast en verontreiniging van de weg; in mindere mate wordt geklaagd over de als gevolg van deze activiteiten verminderde parkeergelegenheid.
Sub d
Het verlenen van een ontheffing ingevolge dit lid zal in het algemeen op zijn plaats zijn in geval, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijs moet worden aanvaard dat de exploitant geen andere mogelijkheden ten dienste staan dan de hem toebehorende of toevertrouwde auto's op de weg te parkeren. Te denken is hierbij aan het geval dat de exploitant van een reeds lang bestaand bedrijf in de feitelijke onmogelijkheid verkeert op eigen terrein of in de nabijheid van zijn bedrijf stallingsruimte te creëren c.q. daarover op andere wijze de beschikking te krijgen. Aan de ontheffing kunnen uiteraard voorschriften worden verbonden, onder meer omtrent de plaats waar en de tijd gedurende welke voertuigen voor de hier aan de orde zijnde doeleinden op de weg mogen worden geplaatst, alsmede ten aanzien van het aantal voertuigen dat ter plaatse door de houder van de ontheffing mag worden geparkeerd.
Jurisprudentie
De Afdeling rechtspraak keurde zelfs de weigering van de gemeente Binnenmaas om ontheffing te verlenen voor het parkeren van meer dan twee auto's bij elkaar goed. Het feit dat het bedrijf ter plaatse was toegestaan deed daaraan niet af. Het behoud van het beperkte aantal parkeerplaatsen in de omgeving van het bedrijf woog zwaarder. ARRS 16-8-1988, AB 1989, 373.
Artikel 90 lid 90.15 Te koop aanbieden van voertuigen
Het komt regelmatig voor dat eigenaren hun voertuig te koop aanbieden op de openbare weg. Wanneer het een enkel voertuig betreft, is dit geen echt probleem. Van aantasting van het uiterlijk aanzien van de omgeving is niet of nauwelijks sprake, de overlast voor de omwonenden blijft beperkt en het gebruik van de beschikbare parkeerruimte kan niet excessief genoemd worden.
Anders ligt het wanneer de voertuigen met grote aantallen tegelijk aangeboden worden. Behalve dat het uiterlijk aanzien wordt aangetast, brengt het voor de omwonenden aanzienlijke overlast met zich mee. Een dergelijke uitstalling van voertuigen trekt immers kooplustigen aan. Ook wordt er een aanmerkelijk beslag op de beschikbare parkeerruimte gelegd.
Sub c Lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen).
Dit artikel dient om te kunnen optreden tegen geïmproviseerde kleine automarkten op de openbare weg. Gezien de overlast die daarmee gepaard kan gaan is het niet wenselijk om hier een lex silencio positivo toe te passen.
Artikel 90 lid 90.16 Voertuigwrakken
Anders dan de niet-rijklare voertuigen die ingeval van parkeren gedurende zekere tijd in het bijzonder een parkeerexces kunnen opleveren door het in relatie tot het tekort aan parkeerruimte niet gerechtvaardigde doel waartoe men een voertuig op de weg zet, geeft een achtergelaten voertuigwrak, inclusief een fiets of bromfiets, in de eerste plaats aanstoot, doordat het een ontsierend element in het straatbeeld vormt. Ook houdt een wrak een gevaar in voor spelende kinderen en voor de weggebruikers. Het op de weg plaatsen of hebben van een wrak is dus primair om die reden excessief. Daarnaast kan echter ook het zo juist genoemde verkeersmotief een rol spelen bij het uitvaardigen van dit verbod. Ofschoon een wrak vaak niet meer zal kunnen worden beschouwd als voertuig in de zin van de wegenverkeerswetgeving, is de onderhavige bepaling gezien haar strekking en het verband met de andere bepalingen wel als parkeerexcesbepaling aan te merken. De onderhavige bepaling heeft betrekking op het plaatsen en hebben van wrakken op de weg (in de zin van de WVW 1994). Het verbod in dit artikel richt zich op degene die het voertuigwrak op de weg plaatst of heeft. Dat is op zich al een ruimere kring van subjecten dan alleen de bestuurder; ook andere belanghebbenden bij het voertuig vallen onder deze bepaling.
Artikel 90 lid 90.17 Parkeren van aanhangwagens, caravans e.d.
Sub a
Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie e.d. worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens e.d. op de weg. In deze bepaling zijn de woorden “parkeren” gewijzigd in “te plaatsen of te hebben” om de handhaving van deze bepaling eenvoudiger te maken. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje e.d. op de openbare weg wordt overtreding van deze bepaling niet langer meer voorkomen. Met de zinsnede “of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt” is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet “dagelijks” worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen. Het excessieve van het hier bedoelde parkeren is in de eerste plaats gelegen in het buitensporige gebruik van parkeerruimte dat daarmee gepaard gaat. Daarnaast is dat het ontsieren van het uiterlijk aanzien van de gemeente. Het plaatsen of hebben gedurende ten hoogste drie (achtereenvolgende) dagen wordt niet verboden, opdat de betrokkene de gelegenheid zal hebben zijn kampeerwagen, caravan of camper voor een te ondernemen reis gereed te maken, respectievelijk na de reis op te ruimen. Ook met betrekking tot deze gevallen zou het voorzien in vervangende parkeergelegenheid, waar dit soort voertuigen kan worden gestald, overwogen kunnen worden. Verwezen wordt naar hetgeen hierover in de algemene toelichting is gesteld. Gezien de veelal toenemende parkeerdruk op de openbare weg - vaak juist ook in woonwijken - is ervoor gekozen dit van toepassing te verklaren voor de gehele bebouwde kom van Almere.
Jurisprudentie
De Afdeling rechtspraak van de Raad van State stelde de gemeente Beverwijk in het gelijk enerzijds in de aanwijzing van een weg waar parkeren van een kampeerwagen langer dan 48 uur niet is toegestaan en anderzijds in de weigering hiervan ontheffing te verlenen. De verkeersveiligheid en het aanbod van parkeerruimte waren in het geding. ARRS 11-3-1993, AB 1993, 553.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geeft aan dat het college van zijn bevoegdheid om voor een bepaalde locatie te bepalen dat er niet met een kampeerwagen e.d. mag worden geparkeerd (zoals in art. 5.1.5, eerste lid, onder b (oud) bedoeld), slechts gebruik kan maken voor zover het gaat om een locatie die geen “weg”is in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Binnenplein is weg in de zin van de WVW en valt daarmee niet onder “aangewezen plaats” uit de APV-bepaling. ABRS 18-4-1997, JG 97.0210 m.nt. A.B. Engberts.
Artikel 90 lid 90.18 Parkeren van grote voertuigen
Algemeen
In gemeentelijke kring wordt het meer en meer als noodzakelijk ervaren dat het parkeren van grote voertuigen - in het bijzonder vrachtwagens - op wegen in de stadscentra en in de woonwijken zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Maatschappelijk gezien is er een tendens waarneembaar dat dit parkeren wordt ervaren als misbruik van de weg. De gevaren en inconveniënten die deze parkeergedragingen kunnen opleveren, zijn velerlei: onvoldoende opvallen bij schemer en duisternis van geparkeerde vrachtwagens, onvoldoende zichtbaarheid van tussen of achter deze voertuigen spelende kinderen, buitensporige inbeslagneming van de schaarse parkeerruimte, belemmering van het uitzicht vanuit de woning, afbreuk aan het uiterlijk aanzien der gemeente enz. Op den duur zal het parkeren van grote voertuigen dan ook niet meer dienen te geschieden op wegen binnen de bebouwde kom, althans niet op die wegen binnen de bebouwde kom, welke gelegen zijn in het centrum of in de woonwijken. Uit de jurisprudentie kan worden opgemaakt, dat ook volgens de Hoge Raad het parkeren van vrachtwagens in woonwijken enz., bezien tegen de achtergrond van de recente verkeersomstandigheden en maatschappelijke inzichten, niet (meer) redelijkerwijze als “normaal” verkeer kan worden beschouwd.
Artikel 90 lid 90.20 bevat regels waarmee het parkeren van grote voertuigen, voor zover dit excessief is, kan worden tegengegaan. Zie voorts ook de algemene toelichting onder punt 5 Vervangende parkeergelegenheid.
Artikel 90 lid 90.18 bevat regels waarmee het parkeren van grote voertuigen, voor zover dit excessief is, kan worden tegengegaan. In het kader van het derde lid zijn in Almere een aantal bedrijventerreinen en enkele parkeerterreinen - waar een dergelijk parkeren niet nadelig is - aangewezen.
Sub d
Het college heeft de bevoegdheid ter zake van het in het eerste lid omschreven verbod een ontheffing te verlenen. Aldus kan worden voorkomen dat de werking van deze verboden zou leiden tot een onevenredige aantasting van bedrijfsbelangen. Verzoeken om ontheffing zullen van geval tot geval moeten worden bekeken. Omstandigheden welke in beginsel door alle bedrijven - ongeacht de aard - kunnen worden aangevoerd, rechtvaardigen op zich nog geen ontheffing. Van de mogelijkheid tot het verlenen van ontheffing zal onder meer gebruik dienen te worden gemaakt voor chauffeurs die een schriftelijke medische verklaring overleggen, waaruit blijkt dat betrokkene niet van een speciaal daartoe aangewezen parkeerterrein gebruik kan maken en ook vaststaat dat betrokkene zonder ontheffing in moeilijkheden zou komen.
Aan een ontheffing kunnen uiteraard voorschriften worden verbonden betreffende de tijd en de plaats waarop deze zal gelden.
Jurisprudentie
De instelling van een parkeerverbod voor grote voertuigen dient of te gebeuren op basis van de APV of op basis van een verkeersbesluit (Wegenverkeerswetgeving). Een combinatie hiervan is niet mogelijk. Zie Vz. AGRS 27-4-1993 (B03.93.0018), JU 941157 (VNG-databank).
Ontheffingenbeleid van gemeenten Grave en Stad Delden, waarbij geen ontheffingen worden verleend voor het parkeren van grote voertuigen in een woonbuurt, wordt door de Voorzitter van de ARRS als niet onredelijk aangemerkt. Vz. ARRS 18-12-1992,S03.92.4266, JU 931114 (VNG-databank) en Vz. ARRS 16-9-1993,S03.93.3369, JU 941013 (VNG-databank). De weigering een ontheffing te verlenen voor het parkeren van een groot voertuig wordt vernietigd, omdat er geen sprake is van een hoge parkeerdruk ter plaatse, zoals werd aangevoerd. ARRS 4-5-1993, JG 93.0353 .Bij een verzoek om bestuursdwang in geval van het parkeren van een groot voertuig, waarbij het uiterlijk aanzien in het geding is, dient het college een goede belangenafweging te maken tussen enerzijds de redelijke eisen van welstand en anderzijds de belangen van de eigenaar van het voertuig. De belangenafweging acht de Afdeling rechtspraak niet onredelijk. ARRS 3-6-1991, JG 92.0301. Wanneer (nagenoeg) de gehele bebouwde kom wordt aangewezen als gebied waar geen vrachtwagens mogen worden geparkeerd, dient het college zich ervan te vergewissen dat geschikte alternatieve parkeergelegenheid aanwezig is, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de veiligheid van de geparkeerde vrachtwagens. ABRS 15-5-2001, nr. 200002098/1.
Artikel 90 lid 90.19 Parkeren van reclamevoertuigen
Deze bepaling richt zich tegen degenen die voor een beroep of bedrijf reclame maken door een of meer voertuigen, voorzien van reclameopschriften, op de weg te parkeren. Hierbij staat het maken van reclame voorop. Als handelsreclame in de zin van dit artikel wordt niet gezien de vermelding op een voertuig van de naam van het bedrijf waarbij het voertuig in gebruik is en een (korte) aanduiding van de goederen of diensten die dat bedrijf pleegt aan te bieden. Deze voertuigen worden immers niet primair gebruikt “met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken”, maar vooral als vervoersmiddel. Het excessieve is primair gelegen in het in relatie tussen het tekort aan parkeerruimte en het niet gerechtvaardigde doel waartoe men het voertuig op de weg zet. Dit doel kan reeds met één voertuig worden bereikt. In de tweede plaats kan het excessieve gelegen zijn in het motief van het tegengaan van ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente. In deze bepaling gaat het om een “eigenlijk” parkeerexces, hetwelk veronderstelt dat de gedraging plaatsvindt op een weg (in de zin van de WVW 1994). Het hebben van handelsreclame op of aan onroerend goed op een vanaf de weg zichtbare plaats is geregeld in artikel 90 lid 90.13. Het in dit artikel omschreven verbod is beperkt tot het maken van handelsreclame (commerciële reclame). Uit de jurisprudentie en uit artikel 7, vierde lid, van de Grondwet blijkt, dat de gemeentelijke wetgever in ieder geval het maken van handelsreclame aan beperkingen mag onderwerpen. Voor wat betreft de relatie met artikel 10 EVRM en 19 IVBP zij verwezen naar de toelichting bij artikel 90 lid 90.13. Onder omstandigheden mag hij, blijkens bedoelde jurisprudentie, ook het maken van reclame, waardoor gedachten of gevoelens worden geopenbaard (artikel 7 Grondwet) of een mening wordt geuit (artikel 10 EVRM) aan beperkingen onderwerpen. Men spreekt wel van “ideële reclame”. De wenselijkheid en mogelijkheid hiervan dienen plaatselijk te worden bezien. Het hier geregelde verbod luidt algemeen: voor het gehele grondgebied van de gemeente (behoudens de ontheffingsmogelijkheid van het tweede lid). Het staat de gemeenten echter vanzelfsprekend vrij de werking van het verbod - naar plaats of tijd - afhankelijk te stellen van het oordeel van het college. Zoals opgemerkt in de toelichting op het begrip parkeren, wordt het begrip “parkeren” zo uitgelegd, dat het verbod in dit artikel zich niet alleen richt op de bestuurder van een voertuig maar ook op de andere belanghebbenden bij het voertuig.
Jurisprudentie
De Afdeling bestuursrechtspraak acht het beleid van het college van Zierikzee geen ontheffingen te verlenen voor het parkeren van reclamevoertuigen binnen de bebouwde kom en de daaropvolgende bestuursdwangaanschrijving aanvaardbaar. De bescherming van het uiterlijk aanzien (beschermd stadsgezicht) speelt een belangrijke rol. ABRS 1-8-1994, JG 95.0245.
De Afdeling bestuursrechtspraak meent dat het college van Groningen terecht een dwangsomaanschrijving heeft doen uitgaan tegen een voor een winkel geplaatste riksja, waarmee handelsreclame werd gemaakt. Voor de toepassing van deze bepaling is de aanwezigheid van een verkeersgevaarlijke situatie niet vereist. ABRS 5-12-2001, nr. 200103426/1.
Artikel 90 lid 90.20 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Sub a
Het is helaas een veelvuldig voorkomend verschijnsel dat groenstroken, openbare beplantingen, plantsoenen en grasperken worden benut voor het parkeren van voertuigen. Met de onderhavige bepaling wordt beoogd beschadiging van groenstroken e.d., die het uiterlijk aanzien van de gemeente beogen te verfraaien, te voorkomen en het groen beter aan zijn bestemming te doen beantwoorden. Aangezien deze bepaling zich uitsluitend richt tegen een “oneigenlijk” parkeerexces - dat wil zeggen tegen een gedraging welke buiten de “weg” (in de zin van de wegenverkeerswetgeving) plaatsvindt, behoeft voor strijd met de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet te worden gevreesd. Om deze reden bestaat er geen bezwaar tegen dat in deze bepaling ook het rijden over openbare beplantingen enz. wordt verboden.
Doorgaans zal een groenstrook geen deel uitmaken van de weg. Bermen maken wel deel uit van de “wegen” in de zin van artikel 1 van de WVW 1994. Aangezien de berm rechtens deel uitmaakt van de weg, gelden de op de desbetreffende weg betrekking hebbende verkeersvoorschriften eveneens voor de berm, zoals parkeerverboden e.d. Artikel 10 van het RVV 1990 bepaalt dat auto's, motoren e.d. op de rijbaan en op andere weggedeelten - met uitzondering van het trottoir, het voetpad, het fietspad of het ruiterpad - mogen worden geparkeerd. Onder deze andere weggedeelten waar wel geparkeerd mag worden vallen ook de bermen van een weg. Indien in een bepaald geval het parkeren in een berm als ongewenst moet worden aangemerkt, kan een parkeerverbod voor die berm worden ingesteld. Dit kan door plaatsing van het bord E1 van Bijlage 1 van het RVV 1990 met een onderbord, waarop staat dat het parkeerverbod alleen geldt voor de berm. Het is tevens mogelijk dat het parkeren op de rijbaan niet wenselijk is, bijvoorbeeld uit oogpunt van de verkeersveiligheid, maar dat het parkeren in de berm wel kan worden toegestaan. Ook in dit geval is plaatsing van het genoemde bord E1 noodzakelijk, maar nu met een onderbord waarop staat dat parkeren in de berm wel is toegestaan. Omdat de wegenverkeerswetgeving onder “wegen” ook de bermen begrijpt, is het in artikel 90.20 vervatte verbod beperkt tot groenstroken.
Bewust is hier gekozen voor de bestanddelen “doen of laten staan” in plaats van “parkeren”, omdat ook het tot stilstand brengen van een auto in een plantsoen beschadiging van het groen en vermindering van de aantrekkelijkheid veroorzaakt. Opgemerkt mag nog worden dat gedragingen als de onderhavige in sommige gevallen ook zaakbeschadiging in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht met zich mee brengen.
Zie voorts HR 27 oktober 1930, NJ 1931, blz. 62, waarbij een bepaling in de APV van Assen, volgens welke het in de kom van de gemeente verboden was zich te bevinden op de van gemeentewege aangelegde grasperken, verbindend werd geacht. De bewering dat de gemeentelijke wetgever niet bevoegd zou zijn naast het algemene verbod van artikel 461, Wetboek van Strafrecht bedoelde verbodsbepaling uit te vaardigen, ging niet op. Deze APV-bepaling had naar het oordeel van de Hoge Raad kennelijk ten doel “maatregelen te nemen tegen beschadiging van Stadsbosch en door de gemeente aangelegde grasperken, derhalve zorg voor de instandhouding van gemeentelijk terrein, zijnde een onderwerp dat de huishouding van de gemeente betreft”. Indien het in artikel 5.1.10 (oud) bedoelde voertuig een door een woonwagenbewoner bewoonde woonwagen is, zal het college deze niet met toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 61 Woonwagenwet uit de gemeente kunnen doen verwijderen dan nadat hiervoor door gedeputeerde staten toestemming is verleend als bedoeld in dat artikel en nadat een waarschuwing op grond van het vierde lid van dat artikel is uitgevaardigd. Zie Wnd. Vz. ARRS 24 juni 1983, nr. RO3.83.3806/S 5980 (Oosterhout).
Sub b
Bij de onder 2 bedoelde voertuigen kan worden gedacht aan voertuigen, in gebruik bij de politie of de brandweer, als ook bij de gemeentelijke plantsoenendienst. Campings vallen onder terreinen als bedoeld onder 3.
Sub d Lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen)
Gezien het belang dat hier aan de orde is: het voorkomen van schade aan groenvoorzieningen, lijkt het niet bijzonder wenselijk om hier een lex silencio positivo toe te passen. Daarvan is dan ook afgezien.
STANDPLAATSEN
Begripsbepalingen
In de begrippenlijst is een begripsomschrijving opgenomen met betrekking tot standplaatsen en voorziet voorts in uitzonderingen. Het hebben van een standplaats ziet op het te koop aanbieden van goederen vanaf een vaste plaats. Dit is dan ook het onderscheidend criterium ten opzichte van het venten met goederen. Bij het venten met goederen wordt er immers vanuit gegaan dat de venter voortdurend zijn goederen vanaf een andere plaats in de openbare ruimte aanbiedt. Met andere woorden: de venter is ambulant, de standplaatshouder niet.
Sub b
Sub b bepaalt dat de definitie van het eerste lid niet bevat het innemen van een standplaats op een door de gemeente ingestelde markt op basis van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet. Degene die op een door de gemeente ingestelde markt een standplaats wil innemen zal zich moeten houden aan de regels die voor de markt gelden. Deze zijn in veel gemeenten in een marktverordening neergelegd. Een afbakening met de snuffelmarkt is niet nodig, omdat snuffelmarkten in gebouwen plaats vinden en standplaatsen worden ingenomen in de open lucht. Voor het innemen van een standplaats op een bepaald evenement is geen vergunning krachtens afdeling 5.4 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011 nodig. Op het evenement zijn de artikelen 2:8 en 2:9 van toepassing, waarbij de bepalingen met betrekking tot het innemen van een standplaats niet van toepassing zijn.
Artikel 90 lid 90.22 Standplaats
Algemeen
Wij achten een vergunning voor het hebben van een standplaats, hoe eenvoudig ook, noodzakelijk en evenredig. De vergunning dient om te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord en overlast wordt tegengegaan. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld: geluidsoverlast, stankoverlast, verkeershinder en overlast door zwerfafval. De vergunning is persoonsgebonden (artikel 90.37).
Vergunning voor onbepaalde tijd
Een vergunning wordt in beginsel voor onbepaalde tijd verleend (artikel 90.38). Indien de gemeente de vergunning met het oog op de verdeling van standplaatsen aan een termijn wil verbinden, dan is het zaak te motiveren waarom dit noodzakelijk is in het belang van onder meer de openbare orde, overlast en de verkeersveiligheid en milieu. Zie voor nadere toelichting bij de artikelen 90.38.
Dit is mogelijk via beleidsregels.
Vrijheid van meningsuiting
Een uitzondering wordt gemaakt op het verbod op de straathandel voor zover het betreft het uitstallen van stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard (artikel 7 Grondwet). Voor het aanbieden van gedrukte stukken als zodanig kan geen vergunning worden geëist. Het wordt gezien als een zelfstandig middel van verspreiding. Wel is een vergunning noodzakelijk indien vanaf een standplaats gedrukte stukken worden aangeboden. Deze vergunning is niet vereist vanwege het feit dat gedrukte stukken worden aangeboden, maar vanwege het feit dat een standplaats wordt ingenomen. Dus het gaat hier om een standplaatsvergunning.
Sub b Weigeringsgronden
De generieke weigeringsgronden worden genoemd in artikel 90.39. Nadere uitleg daarvan vindt men in de toelichting bij dat artikel. De weigeringsgrond in de model APV omtrent het bestemmingsplan is in deze APV niet opgenomen. In de bestemmingsplannen van Almere wordt niets geregeld over standplaatsen. Ten behoeve van de dienstverlening aan de aanvrager en de effectiviteit van de procedure is het op dit moment niet aan de orde om hierop te toetsen.
Sub b onder 1 Redelijke eisen van welstand
De weigeringsgrond kan gehanteerd worden indien een of meer standplaatsen worden ingenomen op een zodanige plaats dat het straatbeeld ernstig verstoord wordt. Met deze weigeringsgrond kan niet alleen verkapte marktvorming worden tegengegaan, ook wordt daarmee het aanzien van monumentale gebouwen of stedenbouwkundige ensembles gewaarborgd. Het college bepaalt zelfstandig de inhoud van deze weigeringsgrond. Het is niet noodzakelijk, maar wel verstandig om bij voorbeeld de welstandscommissie om advies te vragen.
Sub b onder 2 Redelijk verzorgingsniveau
In het verleden is het beschermen van een redelijk voorzieningenniveau in de gemeente ten behoeve van de consument als een openbare orde-belang aangemerkt. De gedachte was dat gevestigde winkeliers geconfronteerd worden met hoge exploitatiekosten die niet in verhouding staan tot de vrij lage exploitatiekosten van de straathandelaren. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State blijkt dat het reguleren van de concurrentieverhoudingen niet als een huishoudelijk belang van de gemeente wordt aangemerkt. Hierop wordt door de Afdeling slechts één uitzondering toegestaan, namelijk wanneer het voorzieningenniveau voor de consument in een deel van de gemeente in gevaar komt. Wil een gemeente op basis hiervan een vergunning weigeren dan moet worden aangetoond, mede aan de hand van de boekhouding van de plaatselijke winkelier, dat het voortbestaan van de winkel in gevaar komt als vanaf een standplaats dezelfde goederen aangeboden worden. De Dienstenrichtlijn staat deze weigeringsgrond voor standplaatsen die (mede) diensten verlenen niet toe, omdat dit wordt beschouwd als een economische, niet toegestane, belemmering voor het vrij verkeer van diensten. Het blijft echter nog wel mogelijk om deze weigeringsgrond te hanteren voor het verkopen van goederen. De Dienstenrichtlijn is daarop immers niet van toepassing.
Maximumstelsel
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bepaald, dat het in het belang van de openbare orde kan zijn om het aantal te verlenen vergunningen aan een maximum te binden. Het aantal te verlenen vergunningen kan worden beperkt tot een van tevoren vastgesteld maximum als de openbare orde in gevaar wordt gebracht. Wel dient te worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat van zo'n gevaar in concreto daadwerkelijk sprake is. De Europese Dienstenrichtlijn komt wat dit betreft overeen met de bestaande lijn in de Nederlandse rechtspraak: een maximumstelsel mag. Wel geldt op grond van artikel 9 jo artikel 10 dat er een transparante en non-discriminatoire op objectieve gronden gebaseerde verdeling/toekenning van vergunningen moet zijn. Het aantal vergunningen moet vastgesteld worden voordat tot uitvoering van het beleid wordt overgegaan. De locaties waar een standplaats mag worden ingenomen moeten zo zorgvuldig mogelijk worden geselecteerd. Het totaal aantal aangewezen standplaatsen tezamen levert het maximum aantal af te geven standplaatsvergunningen op. Het laten opmaken van een politierapport met betrekking tot de mogelijkheden tot het innemen van een standplaats op de verschillende locaties kan een verdere onderbouwing leveren van het vastgestelde maximum aantal standplaatsvergunningen. In dit politierapport kan worden aangegeven welke gevolgen het innemen van standplaatsen zal hebben voor de verkeersveiligheid en de handhaving van de openbare orde. Het innemen van een standplaats kan verder worden geordend door tijdstippen aan te wijzen wanneer een standplaats mag worden ingenomen. Een verdeling naar dagen van de week en eventueel naar dagdelen kan een nadere invulling geven aan het maximum aantal standplaatsvergunningen. Een dergelijk beleid kan zowel voor de gehele gemeente als voor nader aan te geven gedeelten van de gemeente van kracht zijn. Een verdere verfijning van het maximum aantal standplaatsvergunningen kan worden bereikt door een onderverdeling naar een aantal branches in te stellen. Per branche kan dan een maximum aantal af te geven vergunningen worden bepaald. Opgemerkt moet worden, dat een dergelijk maximum aantal vergunningen slechts door de rechter wordt toegelaten indien het aantal aanvragen per branche het totaal aantal af te geven vergunningen overtreft. Indien voor een branche niet het maximum aantal vergunningen wordt afgegeven, acht de rechter geen noodzaak tot handhaving van dit stelsel aanwezig. Bij het vaststellen van een maximum aantal vergunningen, eventueel uitgesplitst naar plaats, tijdstip of branche, moet rekening gehouden worden met het aantal reeds afgegeven vergunningen. Indien het totaal aantal aanvragen om een standplaatsvergunning het totaal aantal af te geven vergunningen overtreft kan het college een wachtlijst opstellen. De aanvragen worden dan geregistreerd in volgorde van binnenkomst. Indien een standplaatshouder te kennen geeft zijn standplaats niet meer in te zullen nemen, kan deze vergunning aan de eerste op de wachtlijst toegekend worden. Ten slotte moet opgemerkt worden dat iedere aanvraag tot het innemen van een standplaats afzonderlijk beoordeeld moet worden. Aan de hand van de in de APV vastgestelde weigeringsgronden en het aan de hand hiervan geformuleerde beleid moet een afweging plaatsvinden of de aangevraagde standplaatsvergunning verstrekt kan worden. Men houde ook de eis van de Dienstenrichtlijn voor ogen dat een wachtlijst noch direct noch indirect discriminatoir mag zijn.
Beleidsregels
Aan de hand van de motieven, genoemd in artikel 90 lid 90.39, kan het college beleidsregels vaststellen, waarin wordt aangegeven wanneer wel of niet tot het afgeven van een standplaatsvergunning wordt overgegaan. Het vaststellen van een dergelijk beleid, waarin objectieve, algemeen bekendgemaakte criteria worden aangegeven, die bij de beoordeling van een vergunningaanvraag worden gehanteerd, is blijkens de jurisprudentie toegestaan. Wel moet worden opgemerkt dat te voeren beleid niet mag leiden tot een beslissing omtrent een aangevraagde vergunning die niet kan worden herleid op één van de in artikel 90 lid 90.39 genoemde weigeringsgronden. Rb Utrecht 23-12-1998, KG 1999, 78. Ook beleidsregels zijn volgens artikel 4, van de Dienstenrichtlijn onderworpen aan dwingende reden van algemeen belang: de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu. Bij het hanteren van deze weigeringsgronden kan een verdeling gerealiseerd worden van het aantal standplaatsen, waarbij de af te geven vergunningen zodanig over de week verspreid worden, dat een concentratie van de in te nemen standplaatsen wordt tegengegaan. De weigeringsgronden kunnen ook gebruikt worden wanneer veel belangstelling voor dezelfde locatie ontstaat. Een aantal standplaatsen op één plek doet ook de kans op feitelijke marktvorming ontstaan. Ook is het mogelijk om specifieke standplaatsen op bepaalde locaties te weren. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan bakkramen die in verband met stankoverlast of brandgevaarlijkheid niet in de directe nabijheid van gebouwen gewenst zijn.
Inhoud standplaatsenbeleid
De motieven waarop een beleid met betrekking tot het innemen van standplaatsen berust, mogen niet strijdig zijn met de bevoegdheidsgrondslag om ordenend op te treden. Het beleid dat door het college wordt vastgesteld ter uitvoering van de APV-bepalingen mag niet de wettelijke grondslag (art. 149 Gemeentewet) van deze APV-bepalingen overschrijden. De zaken die het college in het standplaatsenbeleid kan vastleggen betreffen:
- de vaststelling van het maximum aantal af te geven standplaatsvergunningen;
- de vaststelling van het aantal af te geven standplaatsvergunningen per branche. de aanwijzing van locaties waar standplaatsen mogen worden ingenomen;
- de aanwijzing van tijdstippen waarop standplaatsen mogen worden ingenomen.
De vaststelling van het aantal af te geven vergunningen wordt bepaald aan de hand van een feitelijke invulling van de verschillende in artikel 90 lid 90.39 genoemde weigeringsgronden. Nadat aan de hand van ieder motief afzonderlijk is bepaald op welke plaats in de gemeente een standplaats kan worden ingenomen, valt aan de hand van het totaalbeeld dat hieruit resulteert, aan te geven wat het maximum aantal af te geven standplaatsvergunningen is. Aan de hand van ieder motief afzonderlijk is een aantal plaatsen aan te duiden waar een standplaats ingenomen kan worden. Nadat een overzicht van het aantal mogelijk in te nemen standplaatsen en het maximumaantal standplaatsvergunningen is vastgesteld, kan het college een beleid vaststellen ten aanzien van de handhaving en het toezicht en de wijze waarop gehandeld wordt als het maximum aantal vergunningen reeds is afgegeven. Het betreft hier dan een wachtlijstensysteem dat van toepassing is wanneer het aantal aanvragen het maximum aantal af te geven standplaatsvergunningen overschrijdt.
Vergunningsvoorschriften
Aan de standplaatsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Artikel 10 van de Dienstenrichtlijn bepaalt dat vergunningstelsels gebaseerd moeten zijn op criteria die ervoor zorgen dat de bevoegde instanties hun beoordelingsbevoegdheid niet op willekeurige wijze uitoefenen. Die criteria zijn: niet-discriminatoir, gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang; evenredig met die reden van algemeen belang; duidelijk en ondubbelzinnig; objectief; vooraf openbaar bekendgemaakt; transparant en toegankelijk. Zie ook artikel 90 lid 90.35 en de toelichting bij dit artikel. Voorschriften die aan een vergunning gesteld kunnen worden betreffen:
- het vervallen van de standplaats indien gedurende een bepaalde periode geen standplaats is ingenomen;
- de soort goederen of diensten die mogen worden aangeboden. Hierbij moet men wel het oog houden op een goede verdeling van de te verkopen goederen voor de consument. Anders zou er oneerlijke concurrentie kunnen zijn;
- de grootte van de standplaats;
- de ruimte waarbinnen de waren uitgestald mogen worden;
- het uiterlijk aanzien van de standplaats;
- tijden van opbouw en ontruiming van de standplaats;
- eisen met betrekking tot de (brand)veiligheid;
- opruimen van rommel en schoon achterlaten van de locatie.
Overige regelgeving
Op het drijven van straathandel zijn ook andere regels dan de regels van de APV van toepassing. Deze regels stellen vanuit andere motieven eisen aan de straathandel.
Winkeltijdenwet
De Winkeltijdenwet regelt een aantal zaken met betrekking tot de openingstijden van winkels en het leveren van goederen aan particulieren. De bepalingen uit de Winkeltijdenwet gelden ook voor de verkoop van goederen vanaf een standplaats. Het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Winkeltijdenwet geschiedt door de Economische Controledienst. Voor sommige categorieën geldt ook een vrijstelling volgens het Vrijstellingenbesluit van de Winkeltijdenwet.
Warenwet
Op het drijven van handel in waren zoals bedoeld in artikel 1 van de Warenwet (eetwaren, waaronder tevens worden begrepen kauwpreparaten, andere dan van tabak, en drinkwaren, alsmede andere roerende zaken) zijn de bepalingen uit de Warenwet van toepassing. De Warenwet stelt regels met betrekking tot de goede hoedanigheid en aanduiding van waren. Daarnaast stelt de Warenwet regels met betrekking tot de hygiëne en degelijkheid van producten. Met betrekking tot het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Warenwet is een afzonderlijk regime van toepassing. De voorschriften die uit de Warenwet voortvloeien gelden naast de voorschriften die door het college gesteld kunnen worden op basis van een standplaatsvergunning.
Wet milieubeheer
In de Wet milieubeheer wordt een regeling getroffen ten aanzien van inrichtingen die hinder of overlast kunnen veroorzaken voor de omgeving. Deze bepalingen gelden ook voor een standplaatshouder, voor zover zijn verkoopplek als “inrichting” kan worden aangemerkt. Van belang is de regelgeving die geldt voor bijvoorbeeld patatverkopers, die voor wat betreft de frituurinrichting aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. Ook van belang is de Afvalstoffenverordening.
Gebruik van de openbare weg
Voor het innemen van een standplaats op de openbare weg is een vergunning vereist. In veel gevallen zal de gemeente de eigenaar of rechthebbende van de openbare weg zijn. Op grond hiervan kan de gemeente van degene die op de openbare weg met vergunning een standplaats inneemt een vergoeding bedingen voor het gebruik van het deel van de openbare weg. De grondslag voor het bedingen van een dergelijke vergoeding kan gegeven worden in een retributieverordening of in een huurovereenkomst. In een retributieverordening kan afhankelijk van het formaat en de locatie van de standplaats een bepaald bedrag worden vastgesteld.
Voor wat betreft de huurovereenkomst kan worden opgemerkt dat een beleid kan worden vastgesteld met betrekking tot de plaats en de grootte van de standplaats. Per in te nemen locatie kan een vaste prijs worden berekend. De huurprijs en andere voorwaarden die in een huurovereenkomst worden bedongen mogen geen belemmering vormen voor het innemen van een standplaats. Uit jurisprudentie is gebleken dat het bedingen van een hoge huurprijs voor het gebruik van de openbare weg niet zover kan gaan dat een feitelijke belemmering ontstaat voor het innemen van een standplaats waarvoor een vergunning is verleend, zie Vz. ARRS 12-04-1991, JG 91.0369 . Met betrekking tot de keuze tussen het vaststellen van een retributieverordening en het aangaan van een huurovereenkomst moet opgemerkt worden dat een dergelijke keuze consequent gehanteerd dient te worden. (Zie hierover de algemene leerstukken met betrekking tot de tweewegenleer).
Artikel 90 lid 90.23 Afbakeningsbepaling
Afbakening
Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, AMvB of een provinciale verordening wordt voorzien. De term “onderwerp” in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van de afbakeningsbepaling in het tweede lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet. Zie uitgebreid daarover onder het kopje Afbakeningsbepalingen in de Algemene Toelichting. In het eerste lid vindt afbakening plaats met de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en het Provinciaal wegenreglement, het tweede lid ziet op afbakening met de Woningwet.
OPENBAAR WATER
Artikel 90 lid 90.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Algemeen
Het beheer van het openbaar (vaar)water is in Nederland aan diverse overheden opgedragen. Zo is voor het beheer van de belangrijkste rivieren en rijkskanalen de centrale overheid verantwoordelijk. Het beheer van de overige wateren is verdeeld tussen de provincies, gemeenten en waterschappen c.a. De centrale wetgever heeft voor het gebruik van het openbaar vaarwater diverse regelingen vastgesteld. Daarbij is een splitsing aangebracht tussen regelingen die uitsluitend van toepassing zijn op de bij het rijk in beheer zijnde vaarwateren en regelingen die voor het gebruik van alle openbare vaarwateren gelden.
Binnenschepenwet en Scheepvaartverkeerswet
De centrale overheid heeft namelijk ook regelingen vastgesteld die voor het gebruik van alle openbare vaarwateren gelden. De belangrijkste zijn de Binnenschepenwet en de Scheepvaartverkeerswet. Met de Scheepvaartverkeerswet (SVW) is de Binnenaanvaringswet ingetrokken. Artikel 43 SVW bepaalt dat krachtens de Binnenaanvaringswet gestelde regels worden geacht te zijn gesteld krachtens de Scheepvaartverkeerswet. De verkeersreglementering is te vinden in het Binnenvaartpolitiereglement (BPR). Artikel 42 SVW bevat de bevoegdheid van besturen van provincies, gemeenten, waterschappen en havenschappen tot het stellen van regels ten aanzien van onderwerpen waarin de SVW voorziet, voor zover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet gestelde regels.
Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer
In het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer (BABS) is het college bevoegd tot het treffen van verkeersmaatregelen ten behoeve van de scheepvaart op de onder hun beheer staande vaarwegen. Voorheen vond deze bevoegdheid zijn grondslag in hoofdstuk 5 van het BPR. Het BPR geeft regels en verkeerstekens t.a.v. snelle motorboten in het algemeen en waterscooters in het bijzonder. De APV mag niet op basis van hetzelfde motief als de bovenstaande regelgeving aanvullingen geven. De artikelen van de APV hebben dan ook een ander motief.
Deregulering
In dit artikel is een vergunning vervangen door een breed gestelde algemene regel. Daarmee legt de overheid nadrukkelijk een deel van de verantwoordelijkheid bij de burger. In eerste instantie moet deze zelf de afweging maken of een steiger of een meerpaal gevaar of hinder oplevert voor het vaarverkeer, of een probleem voor het beheer en onderhoud. Omdat het hierbij gaat om permanent bedoelde zaken, is aan dit artikel wel een meldingsplicht verbonden. Op die manier kan de gemeente vooraf toetsen en met de melder overleggen of bijvoorbeeld het onderhoud van de oevers niet in het geding is. Zo kan worden voorkomen dat een al geplaatst object weer moet worden verwijderd, met alle financiële gevolgen van dien.
Artikel 90 lid 90.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Algemeen verbod is niet toegestaan
Artikel 31, tweede lid, van de Wet op Woonwagens en Woonschepen bepaalde dat de gemeenteraad bevoegd is regels te stellen onder andere betreffende de plaats die woonschepen mogen innemen bij verblijf binnen de gemeente. Uit jurisprudentie bleek dat in beginsel in iedere gemeente met openbaar water mogelijk moet zijn om met een woonschip ligplaats in te nemen. Op 1 maart 1999 is de Wet op Woonwagens en Woonschepen ingetrokken. De jurisprudentie is echter opgenomen in de Huisvestingswet. Artikel 88 bepaalt namelijk dat de gemeenteraad geen regels stelt die leiden tot een algeheel verbod van het in gebruik nemen of geven van een woonschip op een ligplaats. Een algemeen verbod komt in strijd met bovengenoemde wet. Een verbod met een ontheffingen- of vergunningenstelsel is wel toegestaan.
In Almere is een aantal locaties aangewezen waar het mogelijk is een ligplaats in te nemen.
Sub c onder 1 van artikel 90 lid 90.25 biedt het college de mogelijkheid om nadere regels te stellen aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats (delegatie van regelgeving door de raad op grond van artikel 156 Gemeentewet). Via deze algemeen werkende voorschriften is het mogelijk om bijvoorbeeld aan woonschepen die een vaste ligplaats willen innemen of hebben, eisen te stellen met betrekking tot de afvoer van het afvalwater, de drinkwatervoorziening etc. Zelfs zou aansluiting op de riolering, het drinkwater- en elektriciteitsnet voorgeschreven kunnen worden, indien de mogelijkheden daartoe redelijkerwijs aanwezig zijn.
Het bepaalde in dit lid vormt voor woonschepen een handzaam alternatief van de bouwverordening. Deze verplicht namelijk dat bouwwerken, zijnde een woning, over een deugdelijke afvalwaterafvoer dienen te beschikken en in beginsel aangesloten moeten zijn op het drinkwater- en elektriciteitsnet. Woonschepen die eveneens als woning gebruikt worden, vallen vanwege het feit dat het geen bouwwerken zijn, niet onder de werking van de bouwverordening. Ook kunnen krachtens dit lid “welstandseisen” aan woonschepen worden gesteld.
Krachtens sub c onder 2 van artikel 90 lid 90.25 heeft het college ook de mogelijkheid om een differentiatie naar soort en aantal vaartuigen aan te brengen. Zo kunnen aparte ligplaatsen voor woonschepen en ligplaatsen voor uitsluitend pleziervaartuigen aangewezen worden. Bovendien kan het aantal gelimiteerd worden. In het geval de gemeente eigenaar is van een openbaar water, is het ook mogelijk dat de gemeente in het kader van de exploitatie van die ligplaatsen huur- of verhuurovereenkomsten afsluit. Zo wees het college van Eindhoven vijf ligplaatsen aan voor woonschepen onder de bepaling dat de exploitatie van die ligplaatsen zal geschieden door middel van overeenkomsten van huur en verhuur. De rechtbank sauveerde dit beleid en bepaalde dat “de gemeente Eindhoven als eigenaresse van het Eindhovens kanaal niet het recht kan worden ontzegd privaatrechtelijk op te treden tegen haar niet welgevallig gebruik van haar eigendom, behoudens voor zover dat een gebruik is dat overeenstemt met of voortvloeit uit de publieke bestemming van bedoeld kanaal als vaarweg”. Het innemen van een ligplaats door een woonboot werd niet aangemerkt als een zodanig gebruik, Rb Den Bosch 3-12-1984, KG 1985, 17.
Pleziervaartuigen
Uit artikel 90 lid 90.25 volgt bovendien dat ook het innemen van een ligplaats met een “pleziervaartuig” slechts toegestaan is op die plaatsen door het college krachtens het tweede lid zijn aangewezen. Ook hier kan het aantal vaartuigen dat ligplaats mag innemen gelimiteerd worden.
Verordening fysieke leefomgeving Flevoland, Wet milieubeheer
Maakt het college van zijn bevoegdheid krachtens het tweede lid geen gebruik om gedeelten van openbaar water aan te wijzen waar het toegestaan is aan te leggen dan kunnen aan de locatie voor het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats uitsluitend nog beperkingen opgelegd worden krachtens de verordening fysieke leefomgeving Flevoland dan wel krachtens de Wet milieubeheer wanneer bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van een ligplaats zodanig gebeurt dat er sprake is van een milieuvergunningplichtige inrichting.
Heeft het college daarentegen wel gedeelten van openbaar water aangewezen dan mag slechts ligplaats ingenomen of beschikbaar gesteld worden op de aangewezen gedeelten en kunnen er daarnaast eventueel nog andere beperkende factoren worden gesteld vanuit de Verordening fysieke leefomgeving Flevoland of de Wet milieubeheer. Daar waar een Provinciale verordening van kracht is, kan het motief landschapsbescherming niet meer door het college ten grondslag gelegd worden aan de aanwijzing van ligplaatsen als bedoeld in het tweede lid of het stellen van nadere regels (dat wil zeggen algemene voorschriften) als bedoeld in het tweede
lid. In het vierde lid is de werking van deze bepaling ook uitgezonderd voor die gevallen waarin de Wet milieubeheer van toepassing is. Veel jachthavens zullen namelijk aangemerkt kunnen worden als milieuvergunningplichtige inrichtingen. Door de inwerkingtreding van artikel 13 van de Hinderwet op 1 november 1981 kan een hinderwetvergunning ook geweigerd worden wegens aantasting van natuurwetenschappelijke, landschappelijke, ecologische en recreatieve waarden.
Deze situatie is niet veranderd na inwerkingtreding van de Wet milieubeheer.
Huisvestingswet
Om niet in strijd te komen met artikel 88 van de Huisvestingswet mag een verbod niet de gehele gemeente omvatten. Er moet een mogelijkheid zijn om met een woonschip binnen de gemeente een ligplaats in te nemen.
Jurisprudentie
De wetgever gaat uit van een in beginsel bestaand recht om met een woonschip te verblijven in de gemeente waar men tijdelijk wenst te wonen, met deze beperking dat de gemeenten voor de plaats van verblijf binnen hun grondgebied voorschriften mochten vaststellen. Lagere wetgevers hebben de vrijheid bepalingen vast te stellen welke de vrijheid tot het kiezen van een plaats van verblijf inperken, doch deze bepalingen mogen niet zover gaan dat zij het hierboven bedoelde recht van woonschipbewoners om in een bepaalde gemeente verblijfplaats te kiezen geheel ondermijnen en aldus generlei ruimte laten voor de toepassing van de wet. HR 2-4-1971, NJ 1971, 271. Een algemeen verbod met ontheffingsmogelijkheid om ligplaats in te nemen met een woonschip, is aanvaardbaar omdat het stelselmatig weigeren van een ontheffing in strijd is met de wet. ABRS 18-11-1997, JG 98.0033 m.nt. W. Vos. Overtreding van verbod in APV om ligplaats met vaartuig in te nemen op door B en W aangewezen gedeelte van openbaar water. APV-bepaling betreft huishouding van gemeente. Aanvullende verordenende bevoegdheid van gemeentebesturen ten opzichte van scheepvaartwetgeving. HR 28-6-1994, Gst. 1994 6996, 3 m.nt. EB. De regeling in de APV met betrekking tot het innemen van een ligplaats met een vaartuig heeft een ruimere strekking dan de Provinciale Landschapsverordening, namelijk ook onder andere de orde en veiligheid op het water. ARRS, 7-7-1981, OB 1982, III.2.2.7, nr. 43852, APV Aalsmeer en Rechtbank Utrecht, 3 april 1997, AWB 97/670 VV, APV Loenen. Een Gemeentelijke woonschepenregeling is toelaatbaar omdat hieraan andere motieven ten grondslag liggen dan aan de provinciale landschapsverordening. Gemeentelijke regeling geldt als sturingsinstrument ter regulering van hoeveelheid woonschepen, hun afmetingen en hun onderlinge situering, terwijl de provinciale verordening uitdrukkelijk ziet op de bescherming van natuur en landschap. Pres. Rb. Utrecht 3-4-1997, JG 98.0009 m.nt. W. Vos; KG 1997, 276. Bestuursdwangaanschrijving tot verwijdering van woonschip van zonder vergunning ingenomen ligplaats in haven. Verbod in APV geldt slechts voor door het college aangewezen gedeelten van openbaar (vaar)water. Toevoeging van vergunningstelsel aan verbodsbepaling betreft wijziging van algemeen verbindend voorschrift. ABRS 6-6-1994, Gst (1995) 7001, 4 m.nt. HH. Bestuursdwangaanschrijving tegen en weigering vergunning voor hotelboot die enige tijd is gedoogd. APV-bepaling niet in strijd met Binnenvaartpolitiereglement. Toetsing ex nunc. ARRS 20-8-1992, JG 93.0004. Sanering ligplaats voor woonschepen, die niet werden benoemd in het terzake genomen besluit. Overgangssituatie. ABRS 31-10-1994, JG 95.0199. Bestuursdwangaanschrijving tegen het ligplaats innemen met een woonschip op een niet aangewezen gedeelte van een openbaar water. Legalisatie is niet mogelijk en beroep op gelijkheidsbeginsel gaat niet op. ABRS 7-12-2000, JG 01.0039 m.nt. W. Vos. De afwijzing van een verzoek om maatregelen te treffen teneinde een onbezette ligplaats met een woonschip te kunnen innemen moet worden aangemerkt als een weigering om feitelijke handelingen te verrichten. Deze weigering is niet op enig rechtsgevolg gericht en het bezwaar hiertegen is terecht niet ontvankelijk verklaard. Het college heeft daarnaast in redelijkheid kunnen besluiten een verzoek om aanwijzing van een andere ligplaats af te wijzen. Aan het college komt ter zake van aanwijzingen van ligplaatsen krachtens artikel 5.3.2 APV een ruime mate van beleidsvrijheid toe. ABRS 9-3-2001, Gst. (2001) 7143, 2 m.nt. HH. Mededeling dat ligplaatsen van woonschepen niet (meer) gebonden zijn aan objecten, maar aan personen, is een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit in de zin van artikel 1 :3 Awb. ABRS 1-8-2001, JB (2001) 248.
Een algeheel verbod om met een woonschip in een gemeente te verblijven is in strijd met artikel 88 van de Huisvestingswet. Er kan zich echter in een bepaalde gemeente de situatie voordoen dat er geen plaatsen in openbaar water geschikt zijn om te worden bestemd of aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen. Met artikel 88 van de Huisvestingswet is dan ook niet beoogd om iedere gemeente de verplichting op te leggen nieuwe ligplaatsen te creëren, teneinde aan tenminste één woonschip plaatst te kunnen bieden op haar grondgebied. ABRS 7-11-2001 nr. 200100971/1.Het betreft de afbakeningsbepaling van artikel 5.3.2, derde lid, van de APV. Appellant betoogde dat het verbod van het eerste lid van dat artikel (om met een vaartuig ligplaats in te nemen op openbaar water) niet geldt, omdat het in het derde lid genoemde Binnenvaartpolitiereglement (BPR) van toepassing is. De Afdeling zegt daarover: “met name uit de woorden “voor zover” blijkt dat het antwoord op de vraag of het in het eerste lid vervatte verbod geldt, afhankelijk is van de reikwijdte van het BPR. “En verderop: “Aan artikel 5.3.2 van de APV, dat is geplaatst in hoofdstuk 5, met het opschrift “andere onderwerpen huishouding gemeente” liggen (ook) andere motieven ten grondslag zoals hiervoor weergegeven. De omstandigheid dat in het voorliggende geval de belangen ter bescherming waarvan het BPR is vastgesteld zich niet verzetten tegen het afmeren van een vaartuig op de door appellant verlangde locatie laat de uit artikel van de APV blijkende wenselijkheid tot ordening van het innemen van ligplaats uit een oogpunt van openbare orde, volksgezondheid etc. onverlet. Het in het eerste lid van artikel 5.3.2. van de APV vervatte verbod behoudt dan ook in het voorliggende geval in zoverre betekenis”. De Afdeling erkent hier dus de aanvullende werking van de APV, ook als hogere regelgeving van toepassing is. ABRS 28-04-2004, LJN-nr. AO8510, De Gemeentestem 2004, 7210, 109 m.nt. J.M.H.F. Teunissen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het enkele feit dat een milieuvergunning is verleend niet betekent dat artikel 5.3.2, derde lid, van de APV van toepassing is. Niet is gebleken dat in het kader van de verleende milieuvergunning het door de APV gediende belang van ordening van het innemen van ligplaatsen met vaartuigen uit een oogpunt van openbare orde is meegewogen of dat belang als gevolg van de verleende milieuvergunning rechtens geen relevantie meer zou hebben. De milieuvergunning kent geen bepalingen omtrent het innemen van ligplaatsen. De desbetreffende bepaling van de APV voorziet niet in een door de Wet milieubeheer geregeld onderwerp. De Afdeling deelt dan ook de conclusie van de rechtbank dat de verlening van de milieuvergunning niet afdoet aan het in de APV vervatte verbod met een vaartuig ligplaats in te nemen. ABRS 17 november 2004, 200308597/1, LJN-nr. AR5815, JB 2005/17.
Artikel 90 lid 90.26 Aanwijzingen ligplaats
Naast de regels die krachtens artikel 54 lid 90.25 sub c kunnen worden uitgevaardigd kan het wenselijk zijn, gelet op de omstandigheden, om aan een individuele booteigenaar nog nadere aanwijzingen te geven. Dit artikel biedt daarvoor de grondslag. Het ligt voor de hand deze aanwijzingen in de vorm van een schriftelijke beschikking te gieten.
Artikel 90 lid 90.27 Verbod innemen ligplaats
Deze bepaling spreekt voor zich.
Artikel 90 lid 90.28 Reddingsmiddelen
Om te waarborgen dat deze middelen aanwezig zijn en gebruikt kunnen worden voor het redden van personen is andersoortig gebruik of het voor gebruik onklaar maken van reddingsmiddelen strafbaar gesteld.
Artikel 90 lid 90.29 Veiligheid op het water
Het Binnenvaartpolitiereglement bepaalt aan welke verkeersregels de schippers van vaartuigen zich hebben te houden. Zij is dus uitsluitend gericht op de gebruikers van vaartuigen en niet op de overige gebruikers van het openbaar water. Artikel 90.29 betekent dan ook een eigenlijke aanvulling op deze twee reglementen door in algemene zin, vergelijkbaar met de redactie van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994, hinder of gevaarlijk gedrag van de overige gebruikers te verbieden.
Artikel 90 lid 90.30 Kitesurfen
Op grond van het Binnenvaart Politie reglement is het verboden om buitendijks te kitesurfen. Dit reglement geldt echt niet voor binnendijkse wateren. Om die reden is deze bepaling opgenomen. Het is dus verboden om te kitesurfen op alle binnendijkse wateren, tenzij het college wateren heft aangewezen waar dit mogelijk is. Op dit moment mag in Almere uitsluitend worden gekitesurfd op de Noorderplassen.
TERREINRIJDEN
Artikel 90 lid 90.31 Crossterreinen
Op het houden van auto- en motorsportevenementen, het crossen met auto's, motoren, bromfietsen e.d. al dan niet met een wedstrijdkarakter zijn verschillende wettelijke regelingen van toepassing. Hierbij speelt mede een rol in hoeverre deze activiteiten al dan niet op een weg in de zin van de wegenverkeerswetgeving plaatsvinden.
Afbakening
Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, AMvB of een provinciale verordening wordt voorzien. De term “onderwerp” in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van de afbakeningsbepaling in het vierde lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet.
1. Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) en APV
Alvorens in te gaan op de vraag welke regelingen van toepassing kunnen zijn op het crossen op daarvoor - al dan niet legaal - ingerichte terreinen, willen wij eerst enige kanttekeningen plaatsen bij een verkeersrechtelijk aspect in verband met de leeftijd van de crossers. Ingevolge artikel 110, tweede lid, van de WVW 1994 jo. artikel 5 van het Reglement rijbewijzen mogen bromfietsen slechts worden bestuurd door personen die de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt. Het verkeersrechtelijk regime is echter niet van toepassing, wanneer de bedoelde activiteiten zich afspelen op een terrein dat niet kan worden aangemerkt als een weg die feitelijk voor het openbaar verkeer openstaat in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Op de vraag wanneer sprake is van een zodanige weg wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1:1 van de APV. Zoals daar bleek, gaat het erom of een weg feitelijk voor het openbaar verkeer gesloten is. Auto- of motorsportactiviteit, crossen e.d. met wedstrijdkarakter op de weg in de zin van de WVW 1994.
Indien een auto- of motorsportactiviteit, crossen e.d. op de weg, als bedoeld in de WVW 1994, plaats vindt en een wedstrijdkarakter heeft, is artikel 10 van de WVW 1994 van toepassing. Het eerste lid van deze bepaling zegt dat het verboden is op een weg een wedstrijd met voertuigen te houden of daaraan deel te nemen. Dit verbod richt zich dus zowel tot de organisator van de wedstrijd als tot de deelnemers aan de wedstrijd. In de toelichting op artikel 2:10. van de APV inzake het houden van een feest of wedstrijd, wordt nader op het regime van de WVW 1994 ten aanzien van wedstrijden op de weg ingegaan. Auto- of motorsportactiviteit, crossen e.d. met wedstrijdkarakter op andere wegen dan bedoeld in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Vindt een wedstrijd met voertuigen plaats op andere plaatsen, dan op de weg in de zin van de WVW 1994, dan kan artikel 5:25 van toepassing zijn. Artikel 5:25 ziet op het gebruik van motorvoertuigen of een bromfiets als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) in het kader van een wedstrijd op speciaal daarvoor aangewezen terreinen door het college. Kenmerkend voor het wedstrijdkarakter is dat er een beloning in de vorm van prijzen, medailles of iets dergelijks in het vooruitzicht worden gesteld. Indien artikel 5:25 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Almere 2011 van toepassing is, is een vergunning op basis van artikel 2:10 van die verordening niet meer aan de orde. Zie verder de toelichting op artikel 2:10. Auto- of motorsportactiviteit zonder wedstrijdkarakter op de weg. Voor het organiseren van evenementen in het algemeen zijn in principe de bepalingen van “Toezicht op evenementen” van de APV van toepassing (art. 2:9 e.v.). De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid voorschriften geven omtrent het houden van zo'n evenement dan wel het evenement geheel verbieden. Deze bepalingen zijn ook van toepassing op auto- en motorsportevenementen, die geen wedstrijdkarakter hebben, zoals toertochten, oldtimerritten e.d.
2. Wet milieubeheer en APV
Bij het reguleren van auto- en motorsportactiviteiten, crossen e.d. buiten de weg moet onderscheid worden gemaakt tussen speciaal daarvoor ingerichte terreinen, zoals circuits, en overige terreinen, zoals natuurgebieden, parken, plantsoenen of andere voor recreatief gebruik beschikbare terreinen. De eerst bedoelde terreinen vallen doorgaans onder de Wet milieubeheer; voor de overige terreinen kan een gemeente zelf regels stellen, zoals in artikel 90 lid 90.31.
Wet milieubeheer
De speciaal voor auto- en motorsport ingerichte terreinen vallen onder de werking van de Wet milieubeheer en het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.In bepaalde gevallen moet een motor(sport)terrein worden aangemerkt als een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. In het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer worden de inrichtingen opgesomd waarvoor krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer een vergunning vereist is. De regeling betreffende de motorterreinen is opgenomen in categorie 19 van het besluit. In categorie 19.1, onder g, worden genoemd: inrichtingen of terreinen, geen openbare weg zijnde, waar gelegenheid wordt geboden tot het gebruiken van: bromfietsen, motorvoertuigen of andere gemotoriseerde voer- of vaartuigen in wedstrijdverband ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden. In de nota van toelichting bij het besluit blijkt dat uit de omschrijving “gelegenheid bieden” is af te leiden dat elke inrichting of elk terrein, dat in enigerlei vorm is ingericht om de genoemde activiteiten mogelijk te maken, onder dit besluit valt. Vervolgens vermeldt de nota van toelichting dat enige accommodatie evenwel nodig zal zijn voordat kan worden vastgesteld of sprake is van een dergelijke inrichting, bijvoorbeeld in de vorm van een begrenzing. Indien elke, al dan niet beoogde, begrenzing van de plaats waar de genoemde activiteiten zich afspelen ontbreekt, zal bezwaarlijk van een inrichting kunnen worden gesproken (bijvoorbeeld wanneer een aantal liefhebbers van modelvaartuigen regelmatig met elkaar hun bootjes laat varen op een grote plas of waterweg). Op grond van artikel 8.2 van de Wet milieubeheer is het college bevoegd om op een aanvraag voor vergunning voor een motorterrein als bedoeld in categorie 19 te beslissen. Voor zover de terreinen, geen openbare weg zijnde, echter bestemd of ingericht zijn voor het in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden rijden met gemotoriseerde voertuigen, en de terreinen daartoe acht uren per week of meer zijn opengesteld, wordt de vergunning niet afgegeven door het college, maar door gedeputeerde staten (categorie 19.2). Bij de vergunningverlening wordt rekening gehouden met de motieven van de Wet milieubeheer, zijnde de gevolgen voor het milieu of de bescherming van het milieu.
APV
De regeling in de APV is van belang voor die terreinen die niet genoemd zijn in categorie 19.1, onder g, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, bijvoorbeeld een terrein dat niet is ingericht voor motorwedstrijden en -activiteiten en terreinen die hiervoor slechts eenmalig of zeer incidenteel worden gebruikt. In een gemeentelijke regeling met betrekking tot dit soort motorterreinen zal de werkingssfeer ten opzichte van de Wet milieubeheer in ieder geval moeten zijn afgebakend. Bij een aanwijzingsbesluit kunnen alleen regels worden gesteld ter bescherming van de belangen die dit voorschrift dient. Behalve het belang van de openbare orde zijn dat milieubelangen en het belang van de veiligheid van het publiek of de deelnemers. In de in het tweede lid genoemde regels kan bepaald worden dat op het terrein slechts gecrost mag worden op bepaalde dagen en uren, en wel alleen door leden van de vereniging; dat de vereniging zich gedraagt volgens de aanwijzingen van KNAC, KNMV en MON; dat zij haar leden voldoende verzekert tegen ongevallen c.q. aansprakelijkheid voor schade als gevolg van ongevallen en - eventueel - dat de crossers ten minste een bepaalde leeftijd moeten hebben c.q. dat de vereniging er - ter voorkoming van ongelukken - zorg voor draagt dat toezicht door volwassenen wordt uitgeoefend indien van dat terrein gebruik wordt gemaakt.
3. Zondagswet
Krachtens artikel 3, eerste lid, van de Zondagswet is het verboden op zondag zonder strikte noodzaak gerucht te verwekken, dat op een afstand van meer dan 200 m van het punt van verwekking hoorbaar is. Volgens het tweede lid van dit artikel is de burgemeester bevoegd van dit verbod voor de tijd na 13.00 uur ontheffing te verlenen. De training voorafgaand aan de motorcrosswedstrijd kan als deze voor publiek toegankelijk is, reeds aangemerkt worden als een openbare vermakelijkheid als bedoeld in artikel 4 van de Zondagswet.
4. Wet op de Ruimtelijke Ordening en APV
Een terrein dat men wil gaan gebruiken als motorcrossterrein zal in de meeste gevallen gelegen zijn in een gebied met de bestemming “agrarisch gebied” of “natuurgebied”. De vraag is dan of voor het gebruik van het desbetreffende terrein als motorcrossterrein vrijstelling kan worden verleend van het gebruikvoorschrift. Indien aannemelijk is dat het gebruik van een terrein ten behoeve van het motorcrossen zal leiden tot een onomkeerbare wijziging van de bestemming van dit terrein, dan zal dit gebruik enkel worden toegestaan na een bestemmingsplanwijziging.
5. privaatrechtelijk optreden
Verschillende gemeenten zijn er toe overgegaan een aan de gemeente in eigendom toebehorend terrein aan te wijzen waarop de motorcrossport beoefend kan worden. Veelal geschiedt dit om de overlast die wordt ondervonden als gevolg van het crossen in natuur- en bosgebieden te beperken. Indien van gemeentewege een terrein ter beschikking wordt gesteld voor het crossen, rijst de vraag naar de eventuele civielrechtelijke aansprakelijkheid van de gemeente voor ongevallen en andere schade. Daarbij gaan wij ervan uit dat het crossterrein niet een weg is in de zin van de wegenverkeerswetgeving. Is daarvan wel sprake, dan is het - behoudens ontheffing; zie de artikelen 10 en 148 WVW 1994 - eenvoudigweg verboden aldaar te “crossen”. Civielrechtelijk brengt het feit dat een terrein met goedvinden van de gemeente als crossterrein wordt gebruikt, voor haar de verplichting mee ervoor te zorgen dat geen gevaarlijke situaties te creëren zijn. Het ligt op de weg van de gemeente om het terrein aan te passen aan het doel waartoe het dient. In het kader van de regels die het college kan stellen op basis van het tweede lid van artikel 90 lid 90.31 kunnen bijvoorbeeld leeftijdsgrenzen worden gesteld aan de gebruikers van het terrein of eisen als aangegeven in artikel 110 van de WVW 1994 jo artikel 5 van het Reglement rijbewijzen. Uitsluiting van aansprakelijkheid voor schade (ongevallen e.d.) kan de gemeente zoveel mogelijk beperken; bijvoorbeeld door een bord te plaatsen bij de ingang van het terrein waarop zijn aangegeven de voorwaarden waaronder van het terrein gebruik mag worden gemaakt (onder andere de waarschuwing, dat gebruikers van het terrein dit voor eigen risico gebruiken en de mededeling, dat de gemeente aansprakelijkheid afwijst voor ongevallen en andere schade als gevolg van crossen). Het plaatsen van een dergelijk bord wil overigens niet zeggen dat de gemeente gevrijwaard is van aansprakelijkheid. Er is overigens nog een privaatrechtelijke mogelijkheid waardoor de gemeente aan haar zorgverplichting kan voldoen, namelijk door het sluiten van een gebruiks- of huurovereenkomst met de plaatselijke vereniging. De gemeente moet zich dan wel realiseren dat het desbetreffende terrein dan ook alleen ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van het crossen door leden van die vereniging.
Jurisprudentie
Wanneer in het kader van een evenement, zoals bedoeld in de artikel 2.2.1 (oud) en 2.2.2 (oud) van de model-APV, op een crossterrein, zoals in deze bepaling bedoeld, motor(sport)activiteiten worden gehouden zijn er meerdere bevoegde organen in het spel. Goed onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds het evenement, waarvoor de burgemeester het bevoegd gezag is om een vergunning te verlenen en anderzijds de motor(sport)activiteiten, waarvoor het college het bevoegd gezag is. ARRS 3-6-1994, JG 95.0055 m.nt. A.B. Engberts, AB 1994, 602 m.nt. RMvM, Gst. 1995, 7006, 4 m.nt. EB. Motorcrosswedstrijden op zondag. Trainingswedstrijden voor 13.00 uur. In casu geen schending van de zondagsrust, omdat het motorcrossterrein 4 km buiten de bebouwde kom ligt. Pres. Rb. Utrecht 6-6-1995, JG 95.0316 m.nt. A.B. Engberts, KG 1995, 292.
VERBOD VUUR TE STOKEN
Artikel 90 lid 90.32 Verbod vuur te stoken
Benadrukt wordt dat voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen altijd een ontheffing nodig is op grond van artikel 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer. Het college kan een ontheffing verlenen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Met andere woorden, het college kan een ontheffing weigeren op grond van milieuhygiënische argumenten. Bij het verbranden van afvalstoffen zijn echter vaak openbare orde- en veiligheidsaspecten van belang. Artikel 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer biedt geen mogelijkheid om de ontheffing te weigeren, indien de openbare orde en veiligheid in het geding is. Bovendien kunnen de voorschriften verbonden aan een dergelijke ontheffing alleen dienen ter bescherming van het belang van het milieu.
Voor artikel 90 lid 90.32 betekent dit concreet het volgende. Artikel 90 lid 90.32 sub b biedt de mogelijkheid om - naast de ontheffing op grond van de Wet milieubeheer - een ontheffing te verlenen, waarin de aspecten van openbare orde en veiligheid worden geregeld. Er ligt dus een ander motief ten grondslag aan de APV dan aan de Wet milieubeheer. Tevens wordt het college de mogelijkheid geboden om aan deze ontheffing voorschriften te verbinden die het belang van de openbare orde en veiligheid beogen te beschermen. De weigeringsgronden worden genoemd in derde lid. Kan de ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer en de ontheffing op grond van artikel 90 lid 90.32 sub b worden gecombineerd tot één te verlenen ontheffing? Er is een aantal redenen om dit niet te doen. In de eerste plaats zijn de gronden waarop het besluit wordt genomen, gebaseerd op twee verschillende wettelijke regelingen. Het gaat dus om twee verschillende afwegingskaders. Indien beide afwegingskaders in één ontheffing wordt verwerkt, is de vraag in hoeverre een dergelijk besluit juridisch stand houdt. Bovendien wordt, indien bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen het ene besluit, het bezwaar daarmee impliciet eveneens gericht tegen het andere besluit. Tenslotte is ook de strafbaarstelling verschillend. Overtreding van de ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer wordt strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten (Wed), terwijl overtreding van artikel 90 lid 90.32 strafbaar wordt gesteld op grond van artikel 154 Gemeentewet. Het verschil in wettelijke grondslag (Wet milieubeheer versus Gemeentewet), het verschil in toetsingskader (milieu versus openbare orde) en het verschil in strafbaarstelling (Wet op de economische delicten versus Gemeentewet) pleit ervoor om een systeem van twee separate ontheffingen te hanteren. Dit neemt niet weg dat gemeenten de aanvraag voor beide ontheffingen kunnen coördineren. Het blijven echter wel twee afzonderlijke besluiten. Indien de ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer wordt geweigerd, wat betekent dit voor de ontheffing op grond van artikel 90 lid 90.32? Indien de ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer wordt geweigerd, is er geen ruimte meer voor een ontheffing op grond van artikel 5:26 APV. Dit volgt uit het systeem van de wet. Een ontheffing op grond van artikel 5:26 APV kan in dit geval namelijk nooit worden verleend wegens strijd met de Wet milieubeheer. De aanvraag voor een ontheffing op grond van artikel 90 lid 90.32 hoeft daarom niet in behandeling te worden genomen. De grondslag hiervoor is artikel 4:5 Awb.
Uitzonderingen artikel 90 lid 90.32
In sub b is een aantal uitzonderingen opgenomen op het verbod in sub a. Hierbij zijn de volgende punten van belang. In de eerste plaats valt verlichting door middel van kaarsen, fakkels, sfeervuren “waarbij geen afvalstoffen worden verbrand -, zoals terrashaarden en vuurkorven of vuur voor koken, bakken en braden niet onder het nieuwe regiem van de Wet milieubeheer. Er is immers geen sprake van het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen.
Vervolgens mag er geen sprake zijn van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving. Vooral binnen de bebouwde kom kunnen klachten ontstaan over overlast of hinder door met name terrashaarden en vuurkorven. De laatste zinsnede van het tweede lid biedt dus een handvat om handhavend op te treden. De uitzonderingen betreffen een aanvulling op hogere regelgeving. Lid 1 regelt namelijk het aanleggen, stoken of hebben van vuur, maar in de genoemde uitzonderingsgevallen is geen sprake van het verbranden van afvalstoffen. De gemeentelijke wetgever regelt dus een bepaalde materie (verbranden) vanuit eenzelfde motief (namelijk een milieumotief: het voorkomen van overlast of hinder) als de hogere regelgever, maar beperkt zich daarbij tot gedragingen die niet of nog niet worden bestreken door de hogere regelgeving (namelijk het verbranden van niet-afvalstoffen buiten inrichtingen).
Inrichtingen
Normaal gesproken is de afbakening tussen de Wet milieubeheer en de APV helder, indien er sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Daar waar de Wet milieubeheer of hierop gebaseerde regels of voorschriften in een onderwerp voorzien, is geen ruimte voor de APV. Het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer en het Besluit Akkerbouwbedrijven milieubeheer, zogenaamde 8.40 AMvB's, vormen hierop een uitzondering. In deze besluiten wordt namelijk voor het onderwerp verbranden van afvalstoffen binnen inrichtingen uitdrukkelijk verwezen naar een gemeentelijke verordening.
Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer
Voorschrift 4.1 Afvalstoffen mogen niet binnen de inrichting worden verbrand, behoudens voor zover ingevolge een gemeentelijke verordening verbranden van uit de inrichting afkomstige afvalstoffen is toegestaan.
Binnen of buiten inrichting?
Ten slotte nog de discussie of er nu sprake is van binnen of buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Artikel 1, eerste lid, onder a, Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer spreekt over een inrichting die deel uitmaakt van een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor het verbouwen van akkerbouw- of tuinbouwproducten op of in de open grond. In de toelichting op dit besluit wordt aangegeven dat akkerland en de grond alwaar de volle grondstuinbouw plaatsvindt in het algemeen niet tot de inrichting wordt gerekend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak van 16 januari 1997 (E03.94.0230, Tiel) de uitspraak gedaan dat dit voor fruitteeltbedrijven tevens inhoudt dat de boomgaarden niet tot de inrichting dienen te worden gerekend. Eerder sprak de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich uit over de vraag of een weiland wel of geen inrichting is. Een weiland is geen inrichting, zolang het niet intensief gebruikt wordt (1 december 1995, E03.94.0495, AB 1996, 128).Indien het verbranden van afvalstoffen op een weiland of akkerland plaatsvindt, kan worden verdedigd dat er sprake is van het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen en zijn de artikelen 10.2, eerste lid, Wet milieubeheer en artikel 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer en artikel 90 lid 90.32 om deze reden van toepassing.
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 90 lid 90.33 Beslistermijn
Het uitgangspunt van artikel 4:13 van de Awb is dat in het wettelijk voorschrift de termijn aangegeven wordt waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Zo kan worden nagegaan wat voor iedere situatie een goede beslistermijn is. Wij hebben de beslistermijn vastgesteld op acht weken (eerste lid). Dit is gelijk aan de maximumtermijn die in artikel 4:13, tweede lid, van de Awb, wordt gesteld. Tijdig beslissen is een rechtsplicht voor elk bestuursorgaan. Het merendeel van de aanvragen zal binnen acht weken kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen, zeker die waarvoor meerdere adviezen moeten worden ingewonnen, vergen soms meer tijd. De verlenging van de beslistermijn biedt dan uitkomst. Deze termijn hebben we in Almere gelijkgesteld met de verlengingstermijn van de WABO (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Reden daarvan is dat APV vergunningen deel uit kunnen maken van de WABO of zijn “aangehaakt” aan de WABO. Indien de aanvrager meent dat de verlenging niet redelijk is, kan hij daartegen in bezwaar en beroep gaan.
De Wabo kan ook van toepassing zijn op het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, namelijk als het gaat om het opslaan van roerende zaken (artikel 2:6). De ontheffing voor het opslaan van roerende zaken is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid, onder j en k van de Wabo.
De indieningsvereisten voor een aanvraag om een vergunning of ontheffing die onder de Wabo valt, staan in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). De algemene indieningsvereisten staan in artikel 1.3 Mor, dat luidt als volgt:
Artikel 1.3 Indieningsvereisten bij iedere aanvraag.
1. In de aanvraag vermeldt de aanvrager:
a.de naam, het adres en de woonplaats van de aanvrager, alsmede het elektronisch adres van de aanvrager, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;
b.het adres, de kadastrale aanduiding dan wel de ligging van het project;
c.een omschrijving van de aard en omvang van het project;
d.een omschrijving van de aard en omvang van de gevolgen van het project voor de fysieke leefomgeving, voor zover die gevolgen relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag;
e.indien de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: zijn naam, adres en woonplaats, alsmede het elektronisch adres van de gemachtigde, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;
f.indien het project wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager: zijn naam, adres en woonplaats.
2.De aanvrager voorziet de aanvraag van een aanduiding van de locatie van de aangevraagde activiteit of activiteiten. Deze aanduiding geschiedt met behulp van een situatietekening, kaart, foto's of andere geschikte middelen.
3. De aanvrager doet bij de aanvraag een gespecificeerde opgave van de kosten van de te verrichten werkzaamheden.
Dienstenrichtlijn
Op vergunningprocedures voor wat betreft diensten is artikel 13 van de Dienstenrichtlijn van toepassing. Het derde lid bepaalt dat de aanvraag binnen een redelijke, vooraf vastgestelde termijn wordt behandeld. De acht weken termijn van artikel 1:2 voldoet daaraan.
Artikel 13, derde lid, van de Dienstenrichtlijn bepaalt voorts dat de beslistermijn eenmaal door de bevoegde instantie mag worden verlengd, indien dit gerechtvaardigd wordt door de complexiteit van het onderwerp. Dit houdt in dat voor verlenging een stevige motivering is vereist met gebruikmaking van dit criterium.
Ontvangstbevestiging
Indien de Dienstenrichtlijn van toepassing is, wordt op grond van artikel 13, vijfde lid de ontvangst van elke vergunningaanvraag zo snel mogelijk bevestigd. De ontvangstbevestiging moet de volgende informatie bevatten: de beslistermijn, de beschikbare rechtsmiddelen en indien van toepassing de vermelding dat bij het uitblijven van een antwoord binnen de gespecificeerde termijn de vergunning geacht wordt te zijn verleend. Het gaat hier om toepassing van de lex silencio. Een bevoegde instantie bevestigt eveneens de ontvangst van een melding die een
dienstverrichter krachtens wettelijk voorschrift bij een bevoegde instantie dient te verrichten, indien door het doen van die melding en een bij wettelijk voorschrift bepaald tijdsverloop een voorwaarde wordt vervuld voor toegang tot of de uitoefening van een dienst.
Opschorting van de termijn
Op grond van de Dienstenrichtlijn gaat de termijn pas in op het tijdstip waarop alle documenten zijn ingediend. Artikel 13, zesde lid bepaalt dat wanneer een aanvraag onvolledig is, de aanvrager zo snel mogelijk wordt meegedeeld dat hij aanvullende documenten moet verstrekken, en, in voorkomend geval, welke gevolgen dit heeft voor de in artikel 13, derde lid, bedoelde termijn. Hiermee wordt bedoeld dat moet worden meegedeeld dat de termijn pas aanvangt als de gevraagde documenten zijn ontvangen. Deze regeling wijkt af van die van artikel 4:15 Awb : de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Als de aanvraag is aangevuld, loopt de termijn weer verder door.
Artikel 90 lid 90.34 Indiening aanvraag
In de praktijk gebeurt het nog wel eens dat burgers met de aanvraag om een vergunning tot het laatste moment wachten. In Almere wordt een termijn van acht weken aangehouden. Deze termijn sluit aan bij de beslistermijn. De bewoordingen van het onderhavige artikel (“kan”) laten uitkomen, dat niet elke te laat ingediende aanvraag buiten behandeling hoeft te worden gelaten. Voor vergunningen die niet binnen acht weken kunnen worden behandeld, is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen om af te wijken van deze termijn. Wel moet het bevoegde bestuursorgaan een aanwijzingsbesluit hebben genomen ten aanzien van deze vergunningen.
Als een aanvraag veel te vroeg wordt gedaan en dan nog niet kan worden beoordeeld, volstaat een gemotiveerde mededeling daarvan aan de aanvrager.
Herhaalde aanvraag (artikel 4:6 Awb)
Als er lange tijd is verstreken tussen beide aanvragen kan het praktischer zijn om de aanvraag opnieuw inhoudelijk te behandelen in plaats van een discussie te voeren over de vraag of het wel of niet om een herhaalde aanvraag gaat. Zie ABRvS 3 mei 2006, JB 2006/186. Daar was meer dan tien jaar verlopen tussen beide aanvragen, en de Afdeling oordeelde dat er geen sprake was van een herhaalde aanvraag, omdat één aanvraag was gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur, en de andere op de Archiefwet.
Artikel 90 lid 90.35 Voorschriften en beperkingen
In literatuur en jurisprudentie is men het erover eens dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning of ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan. Toch verdient het uit een oogpunt van duidelijkheid aanbeveling deze bevoegdheid uitdrukkelijk vast te leggen. Daarbij moet ook - ten overvloede - worden aangegeven dat die voorschriften uitsluitend mogen strekken ter bescherming van de belangen in verband waarmee het vereiste van vergunning of ontheffing is gesteld. Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning of ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning of ontheffing dan wel voor toepassing van andere administratieve sancties. In artikel 1:6 is deze intrekkingsbevoegdheid vastgelegd. De vraag of bij niet-nakoming van vergunningsvoorschriften bestuursdwang kan worden toegepast, wordt in het algemeen bevestigend beantwoord. Doordat in het tweede lid van artikel 1:4 naleving van deze voorschriften wordt omschreven als verplichting, wordt hierover alle onzekerheid weggenomen. Uiteraard is bestuursdwang niet mogelijk, wanneer alleen voorschriften zijn overtreden, die slechts beogen het toezicht op de naleving van de vergunning of ontheffing te vergemakkelijken, maar geen verband houden met de bescherming van het belang of de belangen met het oog waarop de vergunning of ontheffing is vereist.
Dienstenrichtlijn
Artikel 10 van de Dienstenrichtlijn bepaalt dat vergunningstelsels gebaseerd moeten zijn op criteria die ervoor zorgen dat de bevoegde instanties hun beoordelingsbevoegdheid niet op willekeurige wijze uitoefenen. Die criteria zijn: niet-discriminatoir, gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang; evenredig met die reden van algemeen belang; duidelijk en ondubbelzinnig; objectief; vooraf openbaar bekendgemaakt; transparant en toegankelijk. Ook de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning worden verbonden, dienen hieraan te voldoen. Zie voor wat onder dwingende reden van algemeen belang en evenredigheid wordt verstaan: de algemene toelichting en het commentaar onder artikel 1:8. Op grond van het vijfde lid van artikel 10 wordt de vergunning pas verleend nadat na een passend onderzoek is vastgesteld dat aan de vergunningvoorwaarden is voldaan. Het derde lid zegt, dat de vergunningvoorwaarden voor een nieuwe vestiging gelijkwaardige, of gezien hun doel in wezen vergelijkbare, eisen en controles waaraan de dienstverrichter al in een andere of dezelfde lidstaat onderworpen is, niet mogen overlappen. In de in deze model-APV opgenomen algemene strafbepaling (artikel 6:1) wordt overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde met straf bedreigd. Daardoor staat ook straf op het overtreden van aan een vergunning of ontheffing verbonden voorschriften.
Artikel 90 lid 90.36 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
Een vergunning wordt persoonlijk genoemd, als die alleen of vooral is verleend vanwege de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma of een bewijs van onbesproken levensgedrag). De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling dat uitdrukkelijk bepaalt of dit uit de aard van de vergunning voortvloeit. Een voorbeeld van een persoonsgebonden vergunning is de vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet. Deze wet bepaalt dat voor het verkrijgen van een vergunning de nodige diploma's moeten zijn gehaald. Een persoonlijke vergunning is ook de standplaatsvergunning. Dit vanwege het persoonlijke karakter van de ambulante handel en omdat het aantal aanvragen om vergunning het aantal te verlenen vergunningen meestal verre overtreft. Het zou onredelijk zijn als een standplaatsvergunning zonder meer kan worden overgedragen aan een andere terwijl een groot aantal aanvragers op de wachtlijst staat.
Als een vergunning of ontheffing zowel voor de aanvrager als voor zijn rechtsopvolger geldt, is het verstandig een voorschrift op te nemen dat de houder van de vergunning of ontheffing verplicht binnen twee weken schriftelijk te melden dat hij zijn vergunning heeft overgedragen, met vermelding van de naam en het adres van de nieuwe houder van de vergunning of ontheffing.
Jurisprudentie
Volgens art. 1:10 APV is de vergunning of ontheffing persoonsgebonden tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald. Ingevolge art. 1:11, aanhef en onder e APV kan de vergunning of ontheffing worden gewijzigd indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt. De Afdeling is van oordeel dat art. 1:11 aanhef en onder e APV niet afdoet aan het persoonsgebonden karakter van de vergunning. Van een zelfstandige bepaling die het persoonsgebonden karakter van de exploitatievergunning voor een coffeeshop kan opheffen is geen sprake, gelet op de aard van de vergunning en op de strekking van het in de APV neergelegde vergunningstelsel. De burgemeester was derhalve niet zonder meer gehouden zijn medewerking te verlenen aan een verzoek tot overdracht van een vergunning aan een derde. ABRS 23-11-1999, LJN-nr. AA5058, GS 2000, 7112 , 6.
Artikel 90 lid 90.37 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De in het eerste lid genoemde intrekkings- en wijzigingsgronden hebben een facultatief karakter (“kan”). Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan. Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften leiden tot intrekking van de vergunning. Met name het rechtzekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot wijziging en intrekking. Als het bestuursorgaan overweegt om de vergunning of ontheffing in te trekken of te wijzigen, dient het de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun bedenkingen in te dienen (artikel 4:8 Awb).
Jurisprudentie
Gelet op art. 1:6 APV in samenhang gelezen met art. 2.1.4.1, tweede lid (oud), APV was de burgemeester in het onderhavige geval bevoegd de vergunning in te trekken. Intrekking van een vergunning vereist een zorgvuldige voorbereiding. Als specifieke kennis bij het bestuursorgaan ontbreekt, moet advies worden ingewonnen. Zes werkdagen zijn daarvoor voldoende. ABRS 11-06-2003, 200205273/1, JG 03.0125, met noot M. Geertsema. (artikel 2.1.4.1 (oud) is nu opgenomen in de artikelen 2.2.1 (oud) en 2.2.2 (oud)).
Artikel 90 lid 90.38 Termijnen
Het streven naar lastenvermindering voor burger en overheid en toetsing aan de Europese Dienstenrichtlijn hebben ertoe geleid in artikel 90 lid 90.38 te bepalen dat de vergunning of ontheffing in beginsel voor onbepaalde tijd geldt. Artikel 11 van de Dienstenrichtlijn stelt dat vergunningen geen beperkte geldingsduur mogen hebben, tenzij: a. de vergunning automatisch wordt verlengd of alleen afhankelijk is van de voortdurende vervulling van de voorwaarden; b. het aantal beschikbare vergunningen beperkt is door een dwingende reden van algemeen belang; c. een beperkte duur gerechtvaardigd is om een dwingende reden van algemeen belang. Over punt b. dat onder meer op wachtlijsten ziet, schrijft de Dienstenrichtlijn: “Wanneer het aantal beschikbare vergunningen voor een activiteit beperkt is wegens een schaarste aan natuurlijke hulpbronnen of technische mogelijkheden, moet een selectieprocedure worden vastgesteld om uit verscheidene gegadigden te kiezen, teneinde via de werking van de vrije markt de kwaliteit en voorwaarden van het dienstenaanbod voor de gebruikers te verbeteren. Deze procedure moet transparant en onpartijdig zijn en de verleende vergunning mag niet buitensporig lang geldig zijn, automatisch worden verlengd of enig voordeel toekennen aan de dienstverrichter wiens vergunning net is komen te vervallen. In het bijzonder moet de geldigheidsduur zodanig worden vastgesteld dat de vrije mededinging niet in grote mate wordt belemmerd of beperkt dan nodig is met het oog op de afschrijvingen van de investeringen en een billijke vergoeding van het geïnvesteerde kapitaal. (PB L 376/36, nr. 62)”. Als gemeenten een vergunning voor bepaalde tijd verlenen, moeten zij beargumenteren waarom deze beperking nodig is en de evenredigheidstoets kan doorstaan. Sommige vergunningen lenen zich uit de aard alleen voor verlening voor bepaalde tijd. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een evenementenvergunning of een standplaatsvergunning voor een oliebollenkraam rond de jaarwisseling. Zie voor de betekenis van “een dwingende reden van algemeen belang” bij de toelichting onder artikel 90 lid 90.39. Artikel 90 lid 90.37 bepaalt dat bij gewijzigde omstandigheden de vergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken. Het ligt ook daarom in de rede dat een vergunning voor onbepaalde duur blijft gelden indien de omstandigheden niet wijzigen. Pas bij gewijzigde omstandigheden dient de vergunning opnieuw te worden bezien. Ook daarbij wordt rekening gehouden met de noodzaak- en proportionaliteitseis. Bij geringe wijziging van omstandigheden die geen gevolgen hebben voor het algemeen belang, kan de vergunning niet worden gewijzigd of ingetrokken. De noodzaak daarvoor ontbreekt.
Artikel 90 lid 90.39 Weigeringsgronden
Vergunningstelsels zijn in de APV als volgt geformuleerd: een verbodsbepaling om een bepaalde activiteit te verrichten behoudens vergunning. In het kader van deregulering en vermindering van administratieve lasten is kritisch naar de weigeringsgronden gekeken. Er is bij de vaststelling van de APV 2011 ter bevordering van de systematiek en duidelijkheid van de APV ervoor gekozen om in Hoofdstuk I algemene weigeringsgronden te benoemen. In de afzonderlijke vergunningstelsels zijn de betreffende artikel(led)en vervallen. Alleen als er voor een vergunning andere weigeringsgronden gelden dan de in artikel 1:8 genoemde, worden die in het betreffende artikel genoemd.
Vergunningen
Tegelijkertijd met de deregulering van de vergunningstelsels van de APV 2011 zijn deze gescreend aan de Europese Dienstenrichtlijn. Dit heeft de VNG uitgevoerd bij de totstandkoming van de model APV. Het gaat daarbij om de volgende stelsels: de evenementenvergunning, vergunning voor een seksinrichting, standplaatsvergunning en de vergunning voor een snuffelmarkt.
Vestiging of tijdelijke overschrijding
Bij het screenen van de model-APV van de VNG aan de Dienstenrichtlijn is het volgende in ogenschouw genomen. In theorie bestaan er drie verschillende regimes: voor de 'vestiger', de 'tijdelijke grensoverschrijder' en de Nederlandse dienstverrichter.
De richtlijn staat toe dat er onderscheid wordt gemaakt tussen deze drie categorieën. Het is in theorie mogelijk dat de overheid aan een Nederlandse dienstverlener zwaardere eisen stelt dan aan een buitenlandse 'tijdelijke grensoverschrijder', maar dit is in de praktijk en vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid niet wenselijk.
Geacht wordt dat het op dezelfde gronden evenmin gewenst is een onderscheid aan te brengen tussen verschillende soorten van dienstverleners (tijdelijke grensoverschrijders, vestigers en dus ook Nederlandse dienstverleners). Anders zou de dienstverlener die zich vanuit een andere lidstaat hier vestigt een bevoorrechte positie hebben ten opzichte van degene die de grens overschrijdt om zijn diensten aan te bieden, of beide dienstverleners ten opzichte van de eigen onderdanen.
Alleen in het geval van prostitutie is daarop een uitzondering gemaakt. Zie daarvoor de toelichting bij hoofdstuk 3. Niet alleen de eis van het hebben van een vergunning geldt voor hen gelijkelijk, maar ook de gronden om een vergunning te weigeren zijn voor de drie categorieën aanvragers dezelfde. Daarom zijn de weigeringsgronden algemeen geformuleerd zodat ze gelden voor interne én internationale verhoudingen. Er is aangesloten bij het lichtste regime van de richtlijn (artikel 16): de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu.
De richtlijn geldt niet voor het verkopen van goederen. Dit is immers geen dienst. Bij standplaatsvergunningen kan er echter zowel sprake zijn van een vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen als voor het verlenen van diensten. Ook in dit geval zou rechtsongelijkheid kunnen ontstaan doordat de verkoper niet, maar de dienstverlener wel onder de richtlijn valt. Daarom is in de APV geen onderscheid gemaakt tussen verkoop en dienstverlening voor wat betreft de weigeringsgronden.
Enkele voorheen gehanteerde weigeringsgronden komen niet meer als zodanig voor in de richtlijn. De vraag waar deze dan wel onder vallen kan als volgt worden beantwoord:
Overlast
Vanouds is de APV een openbare orde en overlastverordening. Het begrip 'overlast' komt in het EG-recht bij de toetsing van uitzonderingen op het vrije verkeer niet voor. Ook de Dienstenrichtlijn spreekt niet over overlast. Het milieubegrip omvat echter alle soorten van overlast die gerelateerd zijn aan de omgeving/het milieu. Te denken valt aan geluidsoverlast, geurhinder, overlast veroorzaakt door stof, afval e.d. Overlast, veroorzaakt door vuurwerk, valt eveneens onder bescherming van het milieu of zelfs gezondheid.
Verkeersveiligheid
De verkeersveiligheid valt aan te merken als een dwingende reden van algemeen belang als bedoeld in artikel 9 van de Dienstenrichtlijn. Maar ook is er sprake van een belang dat te scharen valt onder de volksgezondheid, als het voorkomen van verkeersslachtoffers het te beschermen belang betreft.
Veiligheid van personen en gezondheid
Deze gronden waarop voorheen een evenementenvergunning kon worden geweigerd, bijvoorbeeld bij het uitbreken van mond- en klauwzeer (gezondheid) kunnen als een belang van volksgezondheid worden aangemerkt.
Zedelijkheid
Het begrip zedelijkheid valt onder het begrip openbare orde, zoals dit wordt uitgelegd in overweging 41. Te denken valt aan de bescherming van de menselijke waardigheid of in het geval van dierenmishandeling (bijvoorbeeld gansslaan, palingtrekken of zwijntjetik) aan het belang van dierenwelzijn. Ook andere dwingende redenen dan de openbare orde kunnen een 'zedelijkheidsaspect' hebben.
Voorzieningenniveau bij standplaatsen
In het verleden is het beschermen van een redelijk voorzieningenniveau in de gemeente ten behoeve van de consument als een openbare ordebelang aangemerkt. De gedachte was dat gevestigde winkeliers geconfronteerd worden met hoge exploitatiekosten die niet in verhouding staan tot de vrij lage exploitatiekosten van de straathandelaren. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State blijkt dat het reguleren van de concurrentieverhoudingen niet als een huishoudelijk belang van de gemeente wordt aangemerkt. Hierop wordt door de Afdeling slechts één uitzondering toegestaan, namelijk wanneer het voorzieningenniveau voor de consument in een deel van de gemeente in gevaar komt. Wil een gemeente op basis hiervan een vergunning weigeren dan moet worden aangetoond, mede aan de hand van de boekhouding van de plaatselijke winkelier, dat het voortbestaan van de winkel in gevaar komt als vanaf een standplaats dezelfde goederen aangeboden worden.
De Dienstenrichtlijn staat deze weigeringsgrond voor standplaatsvergunningen waar (mede) diensten worden verleend niet toe, omdat dit wordt beschouwd als een economische, niet toegestane, belemmering voor het vrije verkeer van diensten. Het blijft echter nog wel mogelijk om deze weigeringsgrond te hanteren bij een standplaats voor het verkopen van goederen (zie artikel 5:14, tweede lid, onder b). Daarop is de richtlijn immers niet van toepassing.
Verificatieplicht Vreemdelingenwet 2000
In het kader van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) dient bij de aanvraag om een vergunning een verblijfsrechtelijke toets plaats te vinden alvorens tot vergunningverlening kan worden overgegaan. Artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000 schept een verplichting om desgevraagd bij een aanvraag voor een beschikking anders dan op grond van de Vw 2000, een document te overleggen waaruit het rechtmatige verblijf blijkt. Artikel 8.3, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000) bepaalt dat een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 van de Vw 2000 geen aanspraak kan maken op de toekenning van vergunningen en ontheffingen door bestuursorganen van o.m. gemeenten , voor zover die betrekking hebben op standplaatsen, markten, venten, collecteren, evenementen of beroepsmatige dan wel bedrijfsmatige activiteiten.
STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Algemene toelichting
Gelet op het belang van effectieve handhaving van de APV-voorschriften en de vraag van gemeenten naar meer informatie op dit punt (zoals bleek uit de enquête van SGBO in 2001), is hier een algemene introductie opgenomen over bestuurlijk toezicht, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving.
Handhaving algemeen
Handhaving is elke handeling die erop gericht is de naleving door anderen van rechtsregels te bevorderen. De belangrijkste redenen voor een goede handhaving zijn in het kort: Door een goede handhaving zal de overheid uiteindelijk in steeds grotere mate het door haar beoogde doel bereiken. Door handhaving kan de achteruitgang van de kwaliteit van de samenleving worden tegengegaan. De rechtszekerheid en de gelijke behandeling van burgers dienen te worden gewaarborgd. Dit kan door een goed handhavingsbeleid te voeren. De relatie van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid met handhaving wordt verder uitgediept. De geloofwaardigheid, betrouwbaarheid en integriteit van bestuurders zullen het ambtelijk en maatschappelijk draagvlak vergroten. Handhaving kan zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk zijn. Hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een opsomming van de aan het bestuursorgaan toekomende dwangmiddelen en de regels die bij de toepassing van de dwangmiddelen in acht genomen moeten worden. Hierna worden deze dwangmiddelen en regels toegelicht. Ook is er een korte introductie tot de strafrechtelijke handhaving opgenomen.
Toezicht
In veel wetten worden, ter handhaving van de regelgeving, aan bepaalde ambtenaren toezichtbevoegdheden toegekend. Zij mogen plaatsen betreden, inlichtingen en inzage van stukken vorderen, monsters nemen en vervoermiddelen zoeken. Dit handhavingstoezicht, ook wel controle genoemd, wordt beheerst door het bestuursrecht. De algemene regels zijn opgenomen in afdeling 5.2 van de Awb. In bijzondere wetten kunnen echter beperkingen worden aangebracht op de in de algemene regels gegeven bevoegdheden (bijvoorbeeld: artikel 45, derde lid van de Wet wapens en munitie in vergelijking met artikel 5:18 van de Awb. Toezicht vindt plaats in een stadium waarin (nog) geen sprake is van een redelijk vermoeden dat er een strafbaar feit is gepleegd. In het strafrecht ligt dit anders. Om tot opsporing te komen moet er in beginsel wel sprake zijn van een vermoeden dat er een strafbaar feit is gepleegd. Bepaalde opsporingsbevoegdheden vereisen zelfs een ontdekking op heterdaad. Om goed toezicht uit te kunnen oefenen moet een toezichthouder beschikken over de nodige bevoegdheden. Voor het uitoefenen van toezicht is vaak medewerking benodigd van de toezicht gestelde. In artikel 5:20, eerste lid, van de Awb is de verplichting van een ieder opgenomen om aan een toezichthouder alle medewerking te verlenen die hij redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Uiteraard zijn er uitzonderingen op de medewerkingsplicht. In het tweede lid van artikel 5:20 is opgenomen dat geheimhouders, zoals de arts en de advocaat, niet hoeven mee te werken. Maar ook de verdachte hoeft niet mee te werken. Volgens de regering geldt de plicht namelijk niet na het moment waarop de overheid jegens de betrokkene een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking heeft kunnen verbinden dat tegen hem strafvervolging wordt ingesteld. “Vanaf dat moment is er sprake van “criminal charge” in de zin van artikel 6 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en kan de betrokkene een beroep doen op het zwijgrecht.”
Het bovenstaande kan in de praktijk voor verwarring zorgen. Het komt voor dat er toezichthouders zijn met opsporingsbevoegdheden. Degene die onder toezicht staat moet dus goed weten welke “pet” de ambtenaar opheeft. In het geval van toezicht moet een ieder meewerken. Zodra er echter sprake is van opsporing, kan er een beroep op zwijgrecht worden gedaan. Iemand kan immers niet worden verplicht om aan zijn eigen veroordeling mee te werken.
Toezichthouders worden meestal belast met het toezicht op de naleving van de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens de wet of verordening op grond waarvan zij als toezichthouder zijn aangewezen. Zo worden in artikel 100 Woningwet de ambtenaren bouw- en woningtoezicht aangewezen als toezichthouders op het gebied van de Woningwet. Met deze aanwijzing moeten zij niet alleen toezicht houden op de naleving van de bepalingen in de Woningwet zelf, maar ook op de naleving van hetgeen krachtens wettelijk voorschrift anderszins is bepaald. Te denken valt hierbij aan de voorschriften bij een bouwvergunning.
Strafrechtelijke handhaving
Het strafrecht en het bestuursrecht worden elk op een geheel eigen wijze genormeerd. In artikel 1:6 van de Awb is bepaald dat de Awb niet van toepassing is op de opsporing en vervolging van strafbare feiten noch op de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Het handelen van
strafrechtelijke organen wordt genormeerd door de regels van het Wetboek van Strafrecht en door de diverse bijzondere wetten, waarin de geldende materiële normen zijn verwoord en waarin soms ook van de algemene strafvordering afwijkende strafprocessuele bevoegdheden zijn opgenomen, en het Wetboek van Strafvordering, dat algemene regels van strafprocesrecht bevat, bevoegdheden in het leven roept en de grenzen van de bevoegdheden bepaalt. Op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993 heeft de politie tot taak te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Op grond van deze algemene politietaak, alsmede op grond van de last die in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering aan de aldaar genoemde ambtenaren wordt gegeven om strafbare feiten op te sporen, kunnen opsporingsambtenaren onderzoek doen. Een opsomming van de daarbij te hanteren methoden ontbreekt. Algemene opsporingsmethoden zijn niet in het Wetboek van Strafvordering geregeld. Er zijn wel bijzondere opsporingsbevoegdheden geregeld. Dit zijn observatie, infiltratie, de pseudo-koop of pseudo-dienstverlening, het stelselmatig inwinnen van informatie, het onderzoek doen in een besloten plaats zonder toestemming van de rechthebbende, het opnemen van vertrouwelijke communicatie, het onderzoek van telecommunicatie en het stelselmatig volgen of waarnemen. Opsporingsambtenaren kunnen, naast dat zij bevoegd zijn opsporingshandelingen te verrichten, ook bevoegd zijn tot het uitoefenen van controlebevoegdheden die in bijzondere wetten worden toegekend. Op grond van artikel 160 Wegenverkeerswet bijvoorbeeld kan een ambtenaar de bestuurder van een voertuig vorderen zijn voertuig te doen stilhouden, terwijl het vijfde lid van het artikel bepaalt dat de bestuurder op eerste vordering van de opsporingsambtenaar verplicht is medewerking te verlenen aan een ademonderzoek. Als een bevoegde ambtenaar van deze bevoegdheid gebruikmaakt en de ademtest wijst een te hoog alcoholpromillage uit, dan is er een verdenking ontstaan en gaat controle over in opsporing. In het bestuursrecht worden de sancties opgelegd door een bestuursorgaan. De rechter speelt in het bestuursrecht pas een rol indien een belanghebbende, na bezwaar of administratief beroep, beroep instelt bij de rechter. De rechter speelt in het strafrecht een centrale rol. Sancties in het strafrecht worden opgelegd door de rechter.
Bestuursdwang, dwangsom en gedogen
De Gemeentewet kent in artikel 125 aan het gemeentebestuur een algemene bevoegdheid toe tot het uitoefenen van bestuursdwang.In artikel 5:21 van de Awb is bestuursdwang als volgt gedefinieerd: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Het feitelijk handelen omvat onder meer: het doen wegnemen, ontruimen, beletten, in de vorige toestand herstellen of het treffen van maatregelen om verdere nadelige gevolgen van een overtreding te voorkomen. Het uitoefenen van bestuursdwang is dus zuiver gericht op het feitelijk in overeenstemming brengen met de bestuursrechtelijke voorschriften van een onwettige situatie. Dit heeft dus een herstellende werking en heet daarom “reparatoire sanctie”. Onder overtreding van een voorschrift wordt ook verstaan het niet nakomen van voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden, zoals bijvoorbeeld geluidsvoorschriften bij een milieuvergunning. In artikel 5:32 van de Awb is aangegeven dat een bestuursorgaan dat bevoegd is om bestuursdwang toe te passen, ook bevoegd is om een dwangsom op te leggen. Het opleggen van een dwangsom is een middel om de overtreder door het opleggen van een last om te betalen, te bewegen de overtreding te beëindigen. Bijna vanzelfsprekend hoort hier de vraag bij welk instrument het geschiktst is om aan de geconstateerde overtreding een einde te maken. Deze vraag zal steeds beantwoord moeten worden aan de hand van feiten, de omstandigheden en de belangen die aan de orde zijn. De wet laat zich hier niet over uit. Wel is in artikel 5:36 van de Awb opgenomen dat een dwangsom niet mag worden opgelegd zolang een reeds genomen beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet is ingetrokken. Met andere woorden: een combinatie van bestuursdwang met last dwangsom is niet mogelijk. De eerste stap in een handhavingscyclus zal zijn dat een overtreding plaatsvindt dan wel gaat plaatsvinden. Dat betekent dat er een onderzoek moet worden gedaan. Met behulp van de toezichtsbevoegdheden wordt de situatie onderzocht. Hiervan zal de ambtenaar een rapport van bevindingen moeten opmaken. Het is belangrijk dat een dergelijk rapport van foto's of ander bewijsmateriaal wordt voorzien. Bij de voorbereiding van een besluit moet immers worden voldaan aan het zorgvuldigheidsbeginsel. Het kan een keuze zijn van het bestuursorgaan om niet over te gaan tot handhaven. De met de wet strijdige situatie wordt dan gedoogd. Is een bestuursorgaan op de hoogte van de overtreding, maar wordt er geen actie nomen, dan is er sprake van passief gedogen. Het toepassen van bestuursdwang is een bevoegdheid, geen absolute verplichting. Een gemeente heeft dus de mogelijkheid om het belang van de handhaving door middel van bestuursdwang af te wegen tegen andere belangen, zoals de mogelijkheid om een andere bestuursrechtelijke sanctie in te zetten of over te gaan tot het gedogen. Deze vrijheid is echter betrekkelijk. Uit jurisprudentie blijkt dat er een beginselplicht tot handhaving bestaat. Bijvoorbeeld: ABRS 22 maart 2001, BR2001/778, Dwangsom Camping Nunspeet. Enkel in geval van bijzondere omstandigheden kan van handhavend optreden worden afgezien. Het is goed dit te beseffen. Indien er namelijk een veelheid aan regelgeving binnen een gemeente bestaat, en de gemeente wordt op handhaving van die regels aangesproken, is zij in beginsel dus verplicht hier gevolg aan te geven. De handhaafbaarheid speelt dus een grote rol bij het opstellen van regels.
Bestuurlijk instrumentarium gemeenten
Gemeenten hebben in het kader van toezicht en handhaving een aantal bestuursrechtelijke instrumenten ter beschikking. Voor de bestuursrechtelijke instrumenten waarover gemeenten beschikken geldt een scheiding in sancties die erop zijn gericht de ontstane situatie in de gewenste situatie te herstellen (herstelsancties) en sancties die primair zijn bedoeld om bestraffend op te treden (punitieve sancties).
Bij de herstelsancties gaat het om de last onder bestuursdwang [is voor gemeenten geregeld in artikel 125 Gemeentewet juncto artikel 5.21 Awb] en de last onder dwangsom [artikel 5:31d Awb]. Deze sancties kunnen alleen worden ingezet in situaties waarin herstel daadwerkelijk mogelijk is, zoals het terugbrengen van een bouwwerk in de oorspronkelijke staat. Het intrekken van een begunstigend besluit (vergunning, ontheffing, subsidie) is een voorbeeld van een herstelsanctie die vaak gevoeld wordt als een punitieve sanctie. De meeste normen uit de APV die verloederingsfeiten en onveiligheidsgevoelens van burgers moeten tegengaan lenen zich niet voor handhaving via dwangsom of bestuursdwang. Of het herstel is feitelijk niet mogelijk (denk aan geluidsoverlast), óf het herstel zélf, dan wel de controle daarop, leveren problemen op (denk aan een last onder dwangsom tot het niet meer voortijdig plaatsen van vuilniszakken op straat, die wekelijks gecontroleerd zou moeten worden).
Op 14 januari 2009 zijn de Wet bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte (BBOOR) en het bijbehorende Besluit (AMvB) in werking getreden. De BBOOR is neergelegd in de artikelen 154b en verder van de Gemeentewet. De wet geeft gemeenten een zelfstandige bevoegdheid om op te treden tegen veel voorkomende en overlastveroorzakende, lichte overtredingen van de APV en de Afvalstoffenverordening (Asv). Het is een punitieve sanctie.
Het betreft een zelfstandige bevoegdheid waarbij de raad bij verordening kan bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd voor overtreding van voorschriften uit de APV die strafbaar zijn gesteld en die niet bij AMvB zijn uitgezonderd. Ook overtreding van voorschriften uit de Afvalstoffenverordening die strafbaar zijn gesteld en die zijn genoemd in de AMVB kunnen bestuurlijk worden beboet. Heeft een gemeente de bestuurlijke boete ingevoerd dan kan zij te allen tijde besluiten de bestuurlijke boete weer af te schaffen. Een besluit van de raad tot intrekking van het besluit tot invoering van de bestuurlijke boete treedt echter niet eerder in werking dan na twaalf maanden na de bekendmaking van het intrekkingsbesluit.
De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete wordt uitgeoefend of door het college, of door de burgemeester, namelijk indien de toepassing van dit middel dient tot handhaving van regels die de burgemeester uitvoert.
Tegen de boeteoplegging kan conform de rechtsgang van de Awb bezwaar worden gemaakt en beroep worden ingesteld. De boete dient door een bestuurlijk toezichthouder in dienst van de gemeente te worden opgelegd, die tevens buitengewoon opsporingsambtenaar is. Mandateren van deze bevoegdheid aan particuliere toezichthouders is niet toegestaan. Veel overtredingen in het publieke domein worden gepleegd door daders van wie de identiteit niet bekend is. Om een voorziening te treffen voor deze zogenaamde “anonieme daderproblematiek” wordt gekozen voor aansluiting bij het wetsvoorstel Wet op de uitgebreide identificatieplicht: toezichthouders in het publiek domein krijgen de bevoegdheid de identificatie van de betrokkene te vorderen. De eis dat de toezichthouder tevens buitengewoon opsporingsambtenaar is, complementeert het geheel aan bevoegdheden om de bestuurlijke boete te effectueren. Mocht niet voldaan worden aan het verzoek van de toezichthouder om inzage te verlenen in het identiteitsbewijs, dan kan de toezichthouder optreden als buitengewoon opsporingsambtenaar en hiervan een proces-verbaal opmaken.
De opbrengsten van de boeten komen toe aan de gemeenten. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de incasso en de registratie van opgelegde boeten (daarbij kunnen ze eventueel externen, zoals het Centraal Justitieel Incassobureau, inschakelen).
In gemeenten waar gekozen wordt voor invoering van de bestuurlijke boete krijgt het gemeentebestuur voor wat betreft de aanpak van de kleine ergernissen het primaat bij de handhaving in de publieke ruimte en neemt de rol van de politie hierbij af. Daarbij zal de lijn zijn dat waar gekozen is voor bestuurlijke beboeting, de politie niet meer stelselmatig aandacht besteedt aan kleine ergernissen en het bestuur een 24-uurs beschikbaarheid van de bestuurlijke toezichthouders waarborgt. De politie blijft wel bevoegd om, waar nodig, strafrechtelijk op te treden tegen de overtreding van de APV-normen.
Na de voor- en nadelen van beide instrumenten zorgvuldig tegen elkaar afgewogen te hebben, is de gemeente Almere eind 2009 tot de conclusie gekomen dat invoering van de bestuurlijke strafbeschikking vanuit het oogpunt van eenduidigheid, efficiëntie en financiële overwegingen de voorkeur heeft boven invoering van de bestuurlijke boete:
Eenduidigheid
Naast gemeenten hebben ook de politie en het OM op grond van de Wet OM-afdoening de mogelijkheid gekregen om (buitengerechtelijke) strafbeschikkingen uit te vaardigen. De gemeente Almere vindt het vanuit het oogpunt van eenduidigheid belangrijk dat bij de aanpak van overlastfeiten hetzelfde rechtsregime wordt gehanteerd. Het OM, de politie en de gemeente komen met de strafbeschikking onder één regime te werken. Dat is zowel voor burgers als uitvoerende handhavers een herkenbare werkwijze.
Efficiëntie
Bij invoering van de bestuurlijke boete dient de gemeente een backoffice in te richten die zich met de inning en invordering van boetes en de behandeling van bezwaar en beroep bezighoudt. Bij invoering van de strafbeschikking kan de gemeente taken overlaten aan het CJIB dat al een efficiënt proces voor inning en invordering heeft ingericht en aan het OM dat verzetszaken afhandelt.
Financieel
Bij de bestuurlijke boete dienen de gemeenten investeringen te doen voor inrichting van een backoffice. Bij de bestuurlijke strafbeschikking hoeft de gemeente zelf weinig investeringen te doen. Daarnaast maakt de gemeente aanspraak op een vergoeding van € 40,- per uitgeschreven bestuurlijke strafbeschikking. Sinds 1 januari 2010 maken de buitengewoon opsporingsambtenaren van de gemeente van de bestuurlijke strafbeschikking gebruik.
Strafrechtelijk instrumentarium gemeente.
Op 7 juli 2006 is de wet OM-afdoening van kracht geworden. Hiertoe zijn de Wetboeken van Strafvordering en Strafrecht gewijzigd. Vanaf 2009 hebben gemeenten gefaseerd de mogelijkheid gekregen OM strafbeschikkingen uit te vaardigen.
Het gaat hierbij om zogeheten bestuurlijke strafbeschikkingen waarmee aan personen die overtredingen begaan een geldboete kan worden opgelegd. De te bestraffen overtredingen staan vermeld in de OM- beleidsregels voor de (bestuurlijke)strafbeschikking overlast en zien op lichte (aan de APV en afvalstoffenverordening gerelateerde) overlastfeiten Zij komen in feite overeen met de te beboete feiten op grond van de wet bestuurlijke boete overlast.
Het ministerie van Justitie kent in overleg met het Openbaar Ministerie deze strafbeschikkingsbevoegdheid toe. Artikel 257b van het WvSv is op dit moment de grondslag voor de gemeentelijke bevoegdheid om (middels een boa) een bestuurlijke strafbeschikking uit te vaardigen. Van de bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt onder toezicht van en volgens richtlijnen vastgesteld door het College van procureurs-generaal (OM).
Indien is gekozen voor het instrument van de bestuurlijke strafbeschikking biedt artikel 576a Sv een grondslag om geldbedragen die uit de tenuitvoerlegging van bestuurlijke strafbeschikkingen zijn verkregen deels ten goede te laten komen aan het handhavende bestuursorgaan. De opbrengst van de strafbeschikking gaat naar het Rijk, maar gemeenten ontvangen een vergoeding per uitgeschreven proces-verbaal voor overlast. Op dit moment bedraagt deze vergoeding 40 euro.
Omdat op de strafbeschikking het strafrecht van toepassing is kan een belanghebbende hiertegen geen bezwaar en beroepsprocedure bij de bstuursrechter voeren. Men zal in verzet kunnen gaan bij het OM en uiteindelijk in bij hoger of cassatie kunnengaan.
Artikel 90 lid 90.40 Strafbepaling
Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Deze straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) zijn de maxima van de zes boetecategorieën opgenomen. Het maximum van een boete van de eerste categorie bedraagt euro 225 en van de tweede categorie euro 2250. Het is overigens uiteindelijk de strafrechter die de soort en de maat van de straf in een concreet geval bepaalt, tot de grens van de door de gemeenteraad gekozen boetecategorie. Hierbij dient de rechter op grond van artikel 24 WvSr rekening te houden met de draagkracht van de verdachte. Het algemeen geldende minimum van de geldboete bedraagt euro 2 (artikel 23, tweede lid, WvSr).De Gemeentewet heeft aan de gemeenteraad de keuze gelaten op overtreding van verordeningen geldboete te stellen van de eerste of de tweede categorie. De gemeenteraad heeft daarbij de ruimte om binnen de verordening onderscheid te maken naar bepalingen waar bij overtreding een straf van de eerste dan wel van de tweede categorie op staat. In Almere is ervoor gekozen om één strafmaat te hanteren.
Strafbaarheid rechtspersonen
Op grond van artikel 91 jo. artikel 51 WvSr. vallen ook rechtspersonen onder de werking van gemeentelijke strafbepalingen. Bij veroordeling van een rechtspersoon kan de rechter een geldboete opleggen tot ten hoogste het bedrag van de naasthogere categorie “indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat”(artikel 23, zevende en achtste lid WvSr). Dat betekent dat voor overtredingen van de APV door een rechtspersoon de rechter de mogelijkheid heeft een boete van de derde categorie op te leggen (€ 4500,-).
Medebewindsvoorschriften
In bijzondere wetten wordt aan gemeenten vaak de bevoegdheid gegeven of de verplichting opgelegd om nadere voorschriften vast te stellen. Ook de strafbaarstelling van de overtreding van deze gemeentelijke voorschriften is veelal in deze wetten opgenomen. De opsomming in het eerste en tweede lid van dit artikel bevatten dan ook geen in deze verordening opgenomen voorschriften, op overtreding waarvan straf is bedreigd in de bijzondere wet. Deze voorschriften zijn de onder afdeling 2.5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen (Apv) opgenomen artikelen met uitzondering van artikel 2.5.6. Overtreding van deze voorschriften is strafbaar gesteld in de artikelen 437 en 437ter van het WvSr (boete van de tweede respectievelijk derde categorie).
Hechtenis?
Het zal zelden voorkomen dat voor overtreding van een APV-bepaling hechtenis wordt opgelegd, zeker nu ernaar gestreefd wordt de korte vrijheidsstraf nog meer terug te dringen “ten gunste” van de geldboete. Toch is in dit artikel de mogelijkheid van hechtenis opgenomen omdat niet bij voorbaat kan worden uitgesloten dat in bepaalde (uitzonderings)gevallen (bijvoorbeeld in het geval van recidive) de rechter behoefte heeft aan de mogelijkheid tot oplegging van een vrijheidsstraf.
Strafbaarstelling niet-naleving nadere regels en vergunningsvoorschriften
Niet alleen de overtreding van in de verordening opgenomen bepalingen wordt in dit artikel met straf bedreigd. In een aantal bepalingen wordt aan het college de bevoegdheid gedelegeerd nadere regels te stellen. Ook de overtreding hiervan levert een strafbaar feit op. Dit geldt ook voor de overtreding van krachtens artikel 1.4 van de APV gegeven beperkingen en voorschriften bij een vergunning of een ontheffing. Formeel levert dit laatste een overtreding van artikel 1.4, tweede lid, op. Hierin is de verplichting opgenomen dat degene aan wie krachtens de APV een vergunning of ontheffing is verleend, verplicht is de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
Wabo
Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg (artikel 90 lid 90.1) kan neerkomen op het opslaan van roerende zaken als bedoeld in artikel 2.2 onder j en k van de Wabo, bijvoorbeeld als het gaat om de opslag van puin of bouwmaterialen in containers. Een vergunning daarvoor valt dan onder de Wabo en wordt aangemerkt als een omgevingsvergunning. Artikel 2.3 van de Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 90 lid 90.1.
Via artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met beide vergunningen. De strafbepalingen van de APV zijn er dus niet op van toepassing.
N.B: artikel 90 lid 90.40 zelf verandert als gevolg van de Wabo niet, want daarin staan geen artikelen genoemd die onder de strafbepalingen vallen; de gemeenteraden moeten dat zelf invullen.
Jurisprudentie
Aanvullingen op de artikelen 424 (baldadigheid op of aan de weg) en art. 426 WvSr (belemmering van een ander in zijn vrijheid van beweging op de weg, zich opdringen aan een ander, hinderlijk volgen) door gemeentelijke voorschriften (artikel 2.4.7 tot en met 2.4.10) zijn toelaatbaar (HR 26 februari 1957, NJ 1957, 253 (APV Eindhoven). Het staat de gemeentelijke wetgever vrij aanvullende regelen te geven tot het tegengaan van hinderlijke geluiden. Artikel 4.1.7 APV is een toegestane aanvulling op artikel 431 WvSr (rumoer of burengerucht waardoor de nachtrust kan worden verstoord) (HR 26 oktober 1954, NJ 1954, 779 (APV Amsterdam).
Artikel 90 lid 90.41 Toezichthouders
In dit artikel worden de toezichthouders aangewezen overeenkomstig modelbepaling 90.M van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr). De basis voor deze bevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Awb. In dit hoofdstuk zijn algemene regels gegeven voor de bestuursrechtelijke handhaving van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften. Afdeling 1 van dit hoofdstuk geeft regels voor het toezicht. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen is een nadere regeling in de APV niet (meer) nodig.
Aanwijzen toezichthouders
Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). De aanwijzing van toezichthouders kan derhalve in de APV plaatsvinden. Een deel van de toezichthouders wordt in de APV zelf aangewezen (dit is noodzakelijk indien een toezichthouder tevens opsporingsbevoegdheden dient te krijgen. Zie de toelichting hierna onder opsporingsambtenaren). Hiernaast kunnen toezichthouders door het college dan wel de burgemeester worden aangewezen.
Politieambtenaren zijn alleen te beschouwen als toezichthouders voorzover zij bij of krachtens een bijzondere wet als zodanig zijn aangewezen. Artikel 2 van de Politiewet, dat een algemene omschrijving van de politietaak bevat, kan niet worden beschouwd als een wettelijk voorschrift in de zin van het artikel.
Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. Bij een individuele aanwijzing worden personen met toezicht belast door hen met name te noemen of door aanduiding van hun functie. Bij een categorale aanwijzing wordt in het aanwijzingsbesluit veelal de dienst genoemd waartoe de met toezicht belaste personen behoren. Een toezichthouder dient zich, indien gevraagd, te kunnen legitimeren (artikel 5:12 Awb). Het legitimatiebewijs wordt uitgegeven door het bestuursorgaan onder verantwoordelijkheid waarvan de toezichthouder werkzaam is. Het in artikel 5:12, derde lid, van de Awb genoemde model van het legitimatiebewijs is vastgesteld bij de Regeling model legitimatiebewijs toezichthouders Awb (Stcrt. 2000, 131). Deze regeling bevat geen echt model, maar een opsomming van alle elementen die in ieder geval op het legitimatiebewijs moeten zijn opgenomen en een voorbeeld van een legitimatiebewijs.
Het evenredigheidsbeginsel
In artikel 5:13 Awb is het evenredigheidsbeginsel neergelegd. Een toezichthouder mag zijn bevoegdheid slechts uitoefenen voorzover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is. Een toezichthouder kan derhalve niet te allen tijde gebruik maken van alle bevoegdheden die in de Awb standaard aan toezichthouders worden toegekend. Steeds zal de afweging gemaakt moeten worden of het voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs noodzakelijk is. Bepalend hiervoor is de aard van het voorschrift op de naleving waarvan een toezichthouder moet toezien.
Bevoegdheden toezichthouder
In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend. In artikel 5:14 is de mogelijkheid opgenomen om aan een toezichthouder minder bevoegdheden toe te kennen. Zo is op voorhand vaak al duidelijk welke bevoegdheden voor het uitoefenen van toezicht niet relevant zijn of per definitie onevenredig. Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaats” is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere (bedrijfs)terreinen, maar ook (bedrijfs)gebouwen. Dat de Awb een uitzondering maakt voor het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner vloeit voort uit het in artikel 12 van de Grondwet vastgelegde “huisrecht”. Op grond hiervan is voor het binnentreden van woningen zonder toestemming van de bewoner steeds een grondslag in een bijzondere wet vereist. Voor de handhaving van gemeentelijke verordeningen is de basis voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner gelegd in artikel 149a van de Gemeentewet. Op grond van dit artikel kan aan toezichthouders deze bevoegdheid worden toegekend, indien het gaat om het toezicht op de naleving van bij verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. In artikel 90 lid 90.42 wordt deze bevoegdheid aan toezichthouders toegekend. In de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) zijn de vormvoorschriften gegeven die bij het binnentreden van een woning in acht genomen moeten worden. In de toelichting op artikel 90 lid 90.42 zal nader op de Awbi worden ingegaan. De bevoegdheid tot het betreden van plaatsen houdt niet tevens in de bevoegdheid tot het doorzoeken van die plaatsen. De Awb geeft toezichthouders dus niet de bevoegdheid om willekeurig kasten, laden en andere bergplaatsen te openen. In gevallen waarin die bevoegdheid niettemin noodzakelijk is, dient deze te worden verschaft door de bijzondere wetgever. Artikel 5:16 Awb geeft de toezichthouder de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen. Op grond van artikel 5:20 Awb is een ieder ook verplicht deze inlichtingen te verstrekken, behoudens een aantal uitzonderingen dat terug te voeren is op het beroepsgeheim. In de artikelen 5:17 tot en met 5:19 Awb worden aan toezichthouders de bevoegdheden verleend om inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden en om zaken en vervoermiddelen te onderzoeken.
Bijzondere wetten
Bijzondere wetten die de raad bevoegd verklaren of verplichten tot het maken van verordeningen, kunnen op het punt van de aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren een eigen regeling bevatten. Die aanwijzing heeft doorgaans tot gevolg dat de aangewezen ambtenaar bepaalde (toezicht)bevoegdheden krijgt. Zo heeft de aanwijzing als bedoeld in artikel 18.4, derde lid, van de Wet milieubeheer (Wm) tot gevolg dat de aangewezen ambtenaar de bevoegdheid van artikel 18.5 van de Wm het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen verkrijgt. Ook in artikel 100 van de Woningwet is aan toezichthouders de bevoegdheid toegekend om een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoners. In bijzondere wetten kan van de bepalingen van de Awb worden afgeweken. Zo hebben toezichthouders in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening op grond van artikel 69 van deze wet slechts toegang tot terreinen tussen zonsopgang en zonsondergang.”Terreinen” is daarbij een beperkter begrip dan “plaatsen” van artikel 5:15 Awb. Zo vallen alle gebouwen - dus ook bedrijfsgebouwen - hier buiten.
Toezicht en opsporing
De meeste bepalingen van de APV bevatten ge- en verboden. Op de naleving hiervan dient te worden toegezien en bij overtreding dient te worden opgetreden. Dit kan op twee manieren gebeuren: bestuursrechtelijk - door onder andere het toepassen van bestuursdwang dan wel het opleggen van een dwangsom - en strafrechtelijk. Voor beide vormen van handhaving dienen personen te worden aangewezen met toezichthoudende respectievelijk opsporingsbevoegdheden. Alleen voor de aanwijzing van de toezichthouders is een bepaling opgenomen in de APV. De opsporingsambtenaren worden aangewezen in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv). Het onderscheid tussen toezicht en opsporing is van belang, aangezien er een onderscheid bestaat, zowel naar inhoud als naar de voorwaarden waaronder zij op grond van de wet kunnen worden uitgeoefend. Het kenmerkende onderscheid tussen beide is dat bij toezicht op de naleving geen sprake hoeft te zijn van enig vermoeden van overtreding van een wettelijk voorschrift en bij opsporing wel. Ook zonder dat vermoeden heeft het bestuur de taak na te gaan of bijvoorbeeld de voorschriften van een vergunning in acht worden genomen. Indien mocht blijken dat in strijd met het voorschrift wordt gehandeld, hoeft dit ook niet automatisch te leiden tot een strafrechtelijke vervolging. Het hanteren van bestuursrechtelijke middelen zoals het intrekken van de vergunning of het toepassen van bestuursdwang vormen in veel gevallen een meer passende reactie. Ook al is de uitoefening van het toezicht niet gebonden aan het bestaan van vermoeden dat een wettelijk voorschrift is overtreden, toch kan hiervan wel blijken bij het toezicht. Op dat moment wordt de vraag naar de verhouding tussen de toezichthoudende en opsporingsbevoegdheden van belang, in het bijzonder wanneer beide bevoegdheden in dezelfde persoon zijn verenigd. Beide bevoegdheden kunnen naast elkaar worden toegepast, zolang gezorgd wordt dat de bevoegdheden die samenhangen met het toezicht en de bevoegdheden die samenhangen met de opsporing worden gebruikt waarvoor ze zijn toegekend. Op het moment dat toezicht overgaat in opsporing is het derhalve zaak er voor te zorgen dat de waarborgen die aan de verdachte toekomen in het kader van de opsporing in acht worden genomen.
De voornaamste verschillen tussen toezicht en opsporing zijn de volgende.
Toezicht heeft betrekking op de naleving van de voorschriften die tot burgers en bedrijven zijn gericht en heeft vaak preventieve werking. Opsporing dient gericht te zijn op strafrechtelijke afdoening.
Toezicht is een bestuurlijke activiteit en wordt derhalve genormeerd door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opsporing wordt geregeld in het WvSv.
Opsporingsambtenaren
In de artikelen 141 en 142 WvSv worden de met de opsporing van strafbare feiten belaste ambtenaren genoemd. De in artikel 141 genoemde ambtenaren hebben een opsporingsbevoegdheid die in principe voor alle strafbare feiten geldt (algemene opsporingsbevoegdheid). Dit geldt onder andere voor de ambtenaren van de regiopolitie. Artikel 142 betreft de buitengewone opsporingsambtenaren die in de regel een opsporingsbevoegdheid hebben voor een beperkt aantal strafbare feiten (beperkte opsporingsbevoegdheid).
Op basis van artikel 142, lid 1, onder c, WvSv hebben de volgende - voor de APV relevante - personen opsporingsbevoegdheid:
- personen die bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast en
- personen die bij verordening zijn belast met het toezicht op de naleving van die verordening, een en ander voorzover het die feiten betreft en die personen zijn beëdigd.
Tot de eerste groep behoren bijvoorbeeld ambtenaren van bouw- en woningtoezicht. De grondslag van de opsporingsbevoegdheid ligt in de Woningwet. De tweede groep betreft de toezichthouders die in de gemeentelijke verordeningen als zodanig worden aangewezen. De aanwijzing dient in de APV te geschieden aangezien artikel 142, eerste lid, sub c, WvSv geen delegatie van de aanwijzingsbevoegdheid toestaat. Tot deze groep behoren bijvoorbeeld milieu en parkeerwachters, belast met het toezicht op de desbetreffende autonome bepalingen in de APV. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het WvSv ontlenen, is een nadere regeling in de APV niet mogelijk. De aanwijzing als toezichthouders in de APV is de grondslag voor de aanwijzing als buitengewoon opsporingsambtenaar. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. De personen die op grond van dit artikel worden aangewezen, dienen op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar aan de volgende voorwaarden te voldoen:
1. zij dienen te voldoen aan de eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid;
2. zij dienen te zijn beëdigd door het College van Procureurs Generaal (volgens art. 18, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar).
De akte van beëdiging bevat een aantal gegevens met betrekking tot de buitengewoon opsporingsambtenaar, waaronder in ieder geval de feiten tot de opsporing waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt. De akte wordt op naam van de desbetreffende ambtenaar gesteld en na de beëdiging aan hem uitgereikt. De akte wordt voor vijf jaar afgegeven. Hierna kan hij worden verlengd, mits de ambtenaar nog voldoet aan de eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid.
Gemeentelijke verordeningen en opsporing
Aan opsporingsambtenaren kan op grond van artikel 149a van de Gemeentewet, met inachtneming van de Awbi, de bevoegdheid tot het binnentreden van woningen worden verleend (zie verder de toelichting bij artikel 6.3). Hun overige opsporingsbevoegdheden ontlenen zij aan het WvSv. De gemeenteraad heeft hiernaast niet de bevoegdheid om andere opsporingsbevoegdheden te creëren. Ingevolge artikel 1 WvSv mag bij gemeentelijke verordening geen regeling worden gegeven omtrent de opsporing of het bewijs van de in die verordening strafbaar gestelde feiten. Ook in een aantal bijzondere wetten worden opsporingsambtenaren aangewezen. Dit is met name van belang voor de, in deze verordening opgenomen, medebewindsvoorschriften. Een speciale regeling geldt voor de op de artikelen 437 en 437ter van het WvSr gebaseerde en in afdeling 2.5 bepalingen ter bestrijding van heling van goederen opgenomen bepalingen. De in de artikelen 551 en 552 van het WvSv geregelde opsporings- en toezichtbevoegdheden komen reeds toe aan de algemene opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 WvSv. Gezien de bijzondere materie is het in het algemeen niet zinvol om ook nog eens buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen.
Artikel 90 lid 90.42 Binnentreden woningen
Algemeen
Het is soms noodzakelijk dat personen die belast zijn met het toezicht op de naleving dan wel de opsporing van overtredingen van de APV bepaalde plaatsen kunnen betreden. In artikel 5:15 van de Awb is deze bevoegdheid aan toezichthouders reeds toegekend voor alle plaatsen met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoners. De woning geniet extra bescherming op basis van artikel 12 van de Grondwet, dat het zogenaamde “huisrecht” regelt. Het betreden van de woning zonder toestemming van de bewoner is daarom met veel waarborgen omkleed. Op het betreden van een woning met toestemming van de bewoner zijn deze waarborgen niet van toepassing, al gelden daar wel, zij het wat beperktere, vormvoorschriften van de Awbi (zie de toelichting , Algemene wet op het binnentreden (Awbi), a. vormvoorschriften).
De bevoegdheid voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner kent drie elementen:
- de bevoegdheid tot binnentreden dient bij of krachtens de wet te zijn verleend;
- de personen aan wie de bevoegdheid is verleend dienen bij of krachtens de wet te worden aangewezen;
- er dienen bepaalde vormvoorschriften in acht te worden genomen.
Zowel het verlenen van de bevoegdheid tot het binnentreden als het aanwijzen van de personen die mogen binnentreden dient bij of krachtens de wet te gebeuren. In vele wetten zijn dan ook binnentredingsbevoegdheden opgenomen, zoals in artikel 100 van de Woningwet. Deze bevoegdheden zijn vooral toegekend aan ambtenaren of personen die belast zijn met een opsporings- of toezichthoudende taak in het kader van de wetshandhaving. Voorts bestaan bevoegdheden tot binnentreden voor de uitvoering van rechterlijke taken en bevelen, de uitoefening van bestuursdwang, de handhaving van de openbare orde, ter bescherming van de olksgezondheid en ter uitvoering van noodwetgeving. Artikel 149a van de Gemeentewet geeft de gemeenteraad de bevoegdheid om bij verordening personen aan te wijzen die woningen mogen binnentreden zonder toestemming van de bewoner. Het moet dan gaan om personen die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van de overtreding van bij verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. In artikel 6.3 is gebruikgemaakt van deze bevoegdheid. Voor een aantal bepalingen in de APV wordt de bevoegdheid om een woning zonder toestemming van de bewoner te betreden rechtstreeks ontleend aan een bijzondere wet. Het betreft de volgende artikelen.
a. artikel 2:3 APV inzake betogingen, dat steunt op artikel 4 van de Wet openbare manifestaties (WOM). In artikel 8 van de WOM wordt de bevoegdheid tot het binnentreden van woningen en andere plaatsen geregeld.
b. de artikelen 2:56 tot en met 2:58 APV, de op de artikelen 437 en 437ter van het WvSr gebaseerde gemeentelijke helingsvoorschriften. Artikel 552 van het WvSv bepaalt dat de in artikel 141 bedoelde opsporingsambtenaren (dus niet de buitengewone opsporingsambtenaren) toegang tot elke plaats hebben waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat zij door een van de daar genoemde ondernemers worden gebruikt; dit geldt zowel voor toezicht als opsporing.
Algemene wet op het binnentreden (Awbi)
a. Vormvoorschriften
In de Awbi zijn de vormvoorschriften opgenomen die een persoon die een woning wil betreden in acht moet nemen. Hij dient:zich te legitimeren (artikel 1 Awbi);
- mededeling te doen van het doel van het binnentreden (artikel 1 Awbi);
- te beschikken over een schriftelijke machtiging (artikel 2 Awbi);
- verslag te maken van het binnentreden (artikel 10 Awbi).
De in artikel 1 opgenomen voorschriften gelden voor iedere binnentreding, dus ook indien dit gebeurt met toestemming van de bewoner. De artikelen 2 tot en met 11 van de Awbi gelden alleen als zonder toestemming van de bewoner wordt binnengetreden. Degene die binnentreedt, dient te beschikken over een machtiging. In deze machtiging is aangegeven in welke woning binnengetreden kan worden. De Awbi gaat daarbij in beginsel uit van een machtiging voor een woning. Zo nodig kunnen in de machtiging echter maximaal drie andere afzonderlijk te noemen woningen worden opgenomen. De minister van Justitie heeft een model voor de machtiging vastgesteld (opgenomen in de circulaire van het Ministerie van Justitie, 15 augustus 1994, 452425/294). In artikel 3 van de Awbi wordt aangegeven wie een machtiging tot binnentreden kunnen afgeven: de procureur-generaal bij het gerechtshof, de officier van justitie en de hulpofficier van justitie hebben een algemene bevoegdheid hiertoe gekregen. Hiernaast kan ook de burgemeester bevoegd zijn machtigingen te verlenen. Dit is het geval indien het binnentreden in de woning in een ander doel is gelegen dan in het kader van strafvordering (bijvoorbeeld bij woningontruimingen). In artikel 5:27 van de Awb is voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner bij de uitoefening van bestuursdwang een andere regeling opgenomen. De bevoegdheid tot het afgeven van de machtiging is daar met uitsluiting van de in de Awbi genoemde functionarissen bij hetzelfde bestuursorgaan gelegd dat de bestuursdwang toepast. Dit betekent dat een college dat bestuursdwang wil uitoefenen, ook de eventueel benodigde machtiging moet afgeven. Van het binnentreden dient na afloop een verslag opgemaakt te worden (artikel 10 Awbi). Een voorbeeldverslag is opgenomen in de circulaire van het ministerie van Justitie van 15 augustus 1994, 452425/294.
b. Bevoegdheden
In de Awbi wordt aan de binnentreder een aantal algemene bevoegdheden toegekend.
Degene die bevoegd is een woning zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich daarbij door anderen doen vergezellen (artikel 8, tweede lid, Awbi). Dit is slechts toegestaan voorzover dit voor het doel waartoe wordt binnengetreden vereist is en de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt. Deze personen hoeven zelf niet te beschikken over een machtiging. Het aantal en de hoedanigheid van de vergezellende personen moeten in het verslag worden vermeld; de namen van deze personen hoeven niet vermeld te worden. Dat anderen de binnentreder kunnen vergezellen kan noodzakelijk zijn in het belang van de veiligheid van de binnentreder, maar ook indien de nodige werkzaamheden door mensen met een bepaalde vakbekwaamheid moeten worden uitgevoerd. Artikel 9 van de Awbi bepaalt dat de binnentredende ambtenaar zich de toegang kan verschaffen indien hij de woning of een deel daarvan afgesloten vindt. Dit geldt ook indien de bewoner wel thuis is, maar zijn medewerking niet wil verlenen. Hierbij kan degene die wil binnentreden zo nodig de hulp van de sterke arm inroepen.
c. Het begrip ”woning”
Het huisrecht strekt tot bescherming van het ongestoorde gebruik van de woning. Het begrip woning omvat de ruimten die tot exclusief verblijf voor een persoon of voor een beperkt aantal in een gemeenschappelijke huishouding levende personen ingericht en bestemd zijn. Door het huisrecht wordt dus niet de eigendom of de huur van een woning beschermd. Of een ruimte een woning is, wordt niet zonder meer bepaald door uiterlijke kenmerken zoals de bouw en de aanwezigheid van een bed en ander huisraad, maar ook door de daaraan werkelijk gegeven bestemming. Woning is derhalve een ruim begrip, ook een woonboot, stacaravan, tent en keet. kunnen hieronder worden verstaan. Zelfs een hotelkamer kan onder het begrip woning vallen. Een bepaalde ruimte kan ook uit meer woningen bestaan. De verschillende kamers in een woongroep gelden bijvoorbeeld als aparte woningen. Dit geldt ook voor een binnen een woning gelegen kamer van een kamerbewoner.
d. Spoedeisende situaties
Artikel 2, derde lid van de Awbi voorziet in de bevoegdheid om in uitzonderlijke omstandigheden zonder machtiging en zonder toestemming de woning binnen te treden. Dit is bijvoorbeeld het geval in situaties waarbij ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen dreigt, zoals bij de ontdekking op heterdaad van een geweldsdelict in een woning of de aanwezigheid in een woning van een bewapend persoon die van zijn wapen gebruik zou kunnen maken. De politieambtenaar die geen machtiging op zak heeft en die terstond moet optreden, is dan voor het binnentreden niet op toestemming van de bewoner aangewezen en is bevoegd om zonder toestemming binnen te treden. Men kan ook denken aan gevallen waarin de belangen van de bewoner ernstig worden aangetast. Hierbij kan worden gedacht aan ontdekking op heterdaad van een inbraak in de woning. Indien de opsporingsambtenaar de bewoner, bijvoorbeeld als gevolg van diens afwezigheid, niet om toestemming tot binnentreden kan vragen, is hij bevoegd om ter bescherming van diens belangen zonder machtiging binnen te treden. Onder deze omstandigheden bestaat er dus steeds de noodzaak om terstond op te treden en is binnentreden zonder toestemming en zonder machtiging gerechtvaardigd. Op het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner, blijft ook bij spoedeisende gevallen de Awbi zo veel mogelijk van toepassing. Het spoedeisende karakter van de situatie is derhalve voornamelijk van invloed op het hebben van een machtiging. Dat betekent dat deze bevoegdheid slechts kan worden uitgeoefend door personen die bij of krachtens de wet bevoegd zijn verklaard zonder toestemming van de bewoner binnen te treden. Van het binnentreden zal een verslag moeten worden gemaakt.
e. Mandaat is niet geoorloofd
De bevoegdheid machtigingen om binnen te treden af te geven, kan niet worden gemandateerd. De machtiging voor het binnentreden in een woning zonder toestemming vormt de basis voor het plegen van een inbreuk op de grondwettelijke vrijheden van de bewoner. Op grond van artikel 10:3, eerste lid, van de Awb is mandaatverlening geoorloofd, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Gezien de zwaarte van deze inbreuk is hier sprake van een bevoegdheid waarvan de aard zich tegen mandaatverlening verzet (zie de parlementaire behandeling van de Awbi).
f. De strafrechtelijke sanctie
Een ambtenaar die zonder dat hij de bevoegdheid daartoe heeft of zonder dat hij de vormvoorschriften in acht neemt, een woning, lokaal of erf betreedt, dient zich op vordering van de rechthebbende direct te verwijderen. Het niet opvolgen van deze vordering levert het ambtsmisdrijf van artikel 370 WvS. op.
Jurisprudentie
De tijdelijke afwezigheid van de bewoner, bijvoorbeeld wegens vakantie of opname in een ziekenhuis, leidt er niet toe dat de ruimte het karakter van woning verliest (HR 4 januari 1972, NJ 1972, 121). Met een woning verbonden ruimten die in het geheel niet voor bewoning zijn bestemd en die van buitenaf via een eigen ingang kunnen worden betreden - bijvoorbeeld een praktijkruimte of een winkel - vallen niet de bescherming van het huisrecht. de bescherming van de woning vallen voorts niet de trappen en portalen die tot een woning en andere lokaliteiten toegang geven (HR 16 december 1907, W 8633), dus ook - zo mag worden aangenomen - niet de gemeenschappelijke trappen en portalen in een flatgebouw.
Hoofdstuk 3 Bouwen
Toelichting op verordening Bouwen
INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 95 Begripsomschrijvingen
Bouwtoezicht
De Woningwet geeft in artikel 92 expliciet de opdracht aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I tot en met IV van de Woningwet. Op grond van artikel 5.10, lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wijzen burgemeester en wethouders ambtenaren aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I tot en met III van de Woningwet.
Artikel 5.10 Wabo heeft betrekking op alle vormen van toezicht (op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau). Alle bestuurslagen kunnen in beginsel bevoegd gezag zijn onder de Wabo. Dit werkt ook door in de toezichtbevoegdheden. Ook ambtenaren op provinciaal of op rijksniveau kunnen onder omstandigheden als “bouwtoezicht” worden aangemerkt.
De Wabo is, zoals de Woningwet dit al vele jaren is, een lex specialis ten opzichte van de Awb. De Wabo-toezichthouders moeten ambtenaren zijn, zoals dit ook het geval is met de Woningwet. De ingehuurde toezichthouders die geen ambtenaar zijn, zijn onrechtmatig aangewezen. Zij verrichten hun werkzaamheden voor de gemeente onrechtmatig, wat consequenties heeft voor hun bevoegdheden, het bewijsrecht e.d.
Artikel 1.2, lid 1, onder g van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO) maakt het echter mogelijk om toezichthouders die aangesteld moeten zijn als ambtenaar om hun toezichthoudende taken te mogen uitoefenen, onbezoldigd aan te stellen zonder dat de CAR-UWO op hen van toepassing wordt. Op basis daarvan kunnen gemeenten dus toezichthouders inhuren via particuliere bureaus en aanstellen als onbezoldigd ambtenaar.
De toezichthouder kan een aanstelling als buitengewoon opsporingsambtenaar krijgen, als deze voldoet aan de daartoe gestelde eisen.
Zie hiervoor: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/buitengewoon-opsporingsambtenaar.Zie over dit onderwerp ook de VNG-ledenbrief: Uitbreiding art. 1:2 CAR: (Lbr.07/17, CvA/LOGA 07/04) (5 april 2007)
Bouwwerk en gebouw
De definitie van bouwen in artikel 1 van de Woningwet maakt gebruik van de als bekend veronderstelde term bouwwerk. De inhoud van de term bouwwerk wordt bepaald door de begripsomschrijving in de Modelbouwverordening en de jurisprudentie.
De Woningwet maakt op diverse plaatsen onderscheid tussen gebouwen en bouwwerken, niet zijnde een gebouw. Het begrip gebouw is bepaald in artikel 1 van de Woningwet.
OMGEVINGSVERGUNNING VOOR HET BOUWEN
Algemeen
Regeling omgevingsrecht
De indieningvereisten staan vermeld in artikel 7.2 van de Regeling omgevingsrecht (Mor). De Mor vervangt op dit punt het Besluit indieningvereisten aanvraag bouwvergunning.
De indiening van de in art. 7.2 Mor en andere voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens kan het bevoegd gezag verlangen op grond van art. 4.2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto art. 4.4 Besluit omgevingsrecht (Bor).
Wet BIBOB
De Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (BIBOB), Stb. 2002, 347, en het daaraan gekoppelde Besluit BIBOB, Stb. 2003, 180 zijn per 1 juni 2003 in werking getreden (Stb. 2003, 216) en nadien gewijzigd, laatstelijk in 2011. Deze wet houdt in dat na ontvangst van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, door het bevoegd gezag wordt beoordeeld of over de aanvrager een integriteitadvies wordt gevraagd bij het Bureau BIBOB. Dit bureau ressorteert onder het ministerie van Justitie en is bevoegd om onderzoek te doen naar de antecedenten van de aanvrager - zowel natuurlijke als rechtspersonen - en naar de herkomst van de gelden waarmee het bouwproject wordt gefinancierd. Een negatief advies kan voor het bevoegd gezag aanleiding zijn de omgevingsvergunning te weigeren.
Het vragen van een advies door het bevoegd gezag is facultatief. Indien een advies bij het Bureau BIBOB wordt gevraagd, schort de termijn voor de behandeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen met maximaal acht weken op (4 weken + verlenging 4 weken); artikelen. 15 en 31 Wet Bibob).
Algemene wet bestuursrecht
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft algemene regels voor het rechtsverkeer tussen burger en overheid. Ook de rechtsbescherming tegen besluiten van de overheid is in de Awb opgenomen. De Awb is bij de voorbereiding van besluiten van belang voor de te volgen procedure. Dit geldt onder meer voor de gevallen waarin Afdeling 3.4 over de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) van toepassing is.
Wet ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 trad de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking ter vervanging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
De Invoeringswet Wro gaf aanleiding tot discussie over het al dan niet kunnen voortbestaan van enkele stedenbouwkundige voorschriften uit paragraaf 2.5 van dit hoofdstuk. Dit betreft het zgn. parkeerartikel (2.5.30), de toegangsweg (2.5.3; van belang voor voertuigen van hulpverleningsdiensten om een bouwwerk te kunnen bereiken) en de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (2.5.4). Twijfel bestaat of een even effectieve en flexibele regeling (parkeren) in een bestemmingsplan kan worden gerealiseerd. Besloten is dat artikel 9.1.4, vijfde lid van de Invoeringswet Wro vooralsnog niet in werking treedt. Het gevolg hiervan is dat de stedenbouwkundige voorschriften van dit hoofdstuk vooralsnog blijven bestaan. De artikelen 8, vijfde lid, 9 en 10 Woningwet blijven bestaan totdat het gemelde probleem is opgelost.
WOB en de openbaarheid van gegevens aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ligt op grond van art. 3.8 Wabo voor een ieder ter inzage. Bij het indienen van een verzoek om een omgevingsvergunning voor het bouwen kan de aanvrager gemotiveerd verzoeken bepaalde gegevens niet openbaar ter inzage te leggen. De gegevens die op grond van de Wabo ter inzage liggen zijn de zakelijke gegevens die nodig zijn bij de beoordeling van het ingediende bouwplan.
De gegevens die de gemeente inwint op grond van de Wet BIBOB liggen niet ter inzage. Deze gegevens hebben een persoonlijk karakter. Zij betreffen de antecedenten van de aanvrager, van degene die bouwt en van degene die in het te bouwen bouwwerk bepaalde activiteiten onderneemt. Deze gegevens zijn gevoelig voor misbruik en liggen niet ter inzage.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) introduceert de omgevingsvergunning. De bouwvergunning maakt deel uit van de omgevingsvergunning en wordt in de MBV aangeduid als omgevingsvergunning voor het bouwen (art. 2.1 Wabo) De Wabo heeft gevolgen voor de vergunningen en ontheffingen van de bouwverordening. De MBV is met de 13e serie van wijzigingen zgn. Wabo-proof gemaakt. De gefaseerde behandeling van een vergunningaanvraag en de vergunningverlening zoals bekend onder de Woningwet, is ook onder de Wabo mogelijk ten aanzien van de omgevingsvergunning.
Gegevens en bescheiden
Artikel 91 lid 91.1 Bodemonderzoek
Inleiding
De artikelen over het bodemonderzoek in de Modelbouwverordening hebben tot doel te bevorderen dat niet wordt gebouwd op verontreinigde grond. Artikel 91.2 bevat het verbod tot bouwen op verontreinigde grond. Bij dit artikel is een uitvoerige toelichting geplaatst waarin de hele route van een bodemonderzoek wordt beschreven, de van toepassing zijnde normen en de relatie wordt aangeduid met de voorschriften uit de Woningwet en de Regeling omgevingsrecht.
De hierna vermelde toelichting per artikellid is beknopt. Een uitvoeriger beschrijving van het hele proces staat vermeld in de toelichting bij artikel 91.2. Men gelieve beide toelichtingen in combinatie met elkaar te lezen.
Sub a
Uit de systematiek van NEN 5740 volgt dat voorafgaand aan het milieuhygiënisch bodemonderzoek eerst een vooronderzoek volgens NEN 5725 wordt uitgevoerd – ook wel historisch onderzoek genoemd - ten behoeve van het formuleren van de onderzoekshypothese en een eventuele onderverdeling van het terrein. Indien het vooronderzoek naar de historie en de bodemgesteldheid uitwijst dat de locatie onverdacht is, kan het bevoegd gezag op basis van het derde lid besluiten af te wijken van de verplichting tot het uitvoeren van het verkennend onderzoek. De laatste volzin van dit artikel richt zich specifiek op het onderzoek naar asbest in de grond. Het bodemonderzoek volgens NEN 5740 is niet toereikend om asbest in grond te onderzoeken. Daartoe is de NEN 5707, uitgave 2009 ontwikkeld.
Niet langer is in dit artikel geregeld bij welke instantie de burger een beoordeling van de onderzoeksopzet van het bodemonderzoek kan vragen. Thans wordt dit beschouwd als een interne organisatorische kwestie van de gemeente. De mogelijkheid om een dergelijke beoordeling te vragen kan nog steeds als dienstverlening aan de burger worden aangeboden. De gemeente maakt bekend dat en waar een dergelijke beoordeling kan plaatsvinden. Meestal is dit een afdeling of dienst milieu of een intergemeentelijke milieudienst dan wel een private organisatie/adviesbureau waaraan de gemeente bepaalde werkzaamheden heeft uitbesteed.
Sub c
In plaats van de ontheffing, die voorheen in dit lid stond, is nu een bevoegdheid tot het afwijken opgenomen. Er komt geen afzonderlijk besluit tot het afwijken, geen beschikking. De omgevingsvergunning van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is er immers op gericht alles in één brede omgevingsvergunning te regelen. De mogelijkheid om geen onderzoeksgegevens op te vragen wordt geboden door artikel 4.4, lid 2 Bor.
Sub d
Bouwwerken met een beperkte instandhoudingtermijn kunnen velerlei zijn, van klein tot groot en voor een zeer divers gebruik. Vermelding van deze categorie betekent niet dat in alle gevallen kan worden afgeweken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport. De gemeente kan hiervoor beleid ontwikkelen.
Sub e
De strekking van dit lid is het tegengaan dat een bodemonderzoek plaatsvindt voordat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en eventueel ten gevolge van deze werkzaamheden een bodemverontreiniging optreedt die dan niet wordt gesignaleerd.
Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarom behoort dit onderzoek tot de bescheiden die ook later kunnen worden ingediend.
Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 91 lid 91.2 Verbod tot bouwen op verontreinigde grond
Algemeen
In het tweede lid, onder c, van artikel 8 van de Woningwet wordt aan de gemeenteraden de opdracht gegeven om in de bouwverordening voorschriften op te nemen over het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem. In het derde lid van genoemd artikel 8 is uitgewerkt op welke bouwwerken deze voorschriften betrekking dienen te hebben. Het woord 'uitsluitend' in de redactie van dit derde lid duidt erop dat aanvulling in de bouwverordening niet is toegestaan.
De indieningvereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waartoe het bodemonderzoek behoort, staan in de Regeling omgevingsrecht. De structuur is als volgt:
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid worden overgelegd, aldus artikel 2.4 onder d. van de Regeling omgevingsrecht.
Artikel 4.4, lid 2 van het Bor bepaalt dat gegevens en bescheiden waarover het bevoegd gezag al beschikt, niet opnieuw behoeven te worden verstrekt. Dit geldt in beginsel ook voor gegevens die zijn verstrekt in de periode dat de Wabo nog niet in werking was getreden, en die als archiefbescheiden in bewaring worden gehouden als bedoeld in artikel 3 van de Archiefwet 1995. Uit het algemene bestuursrecht volgt dat het bevoegd gezag wel gehouden is de volledigheid en actualiteit te toetsen van de gegevens en bescheiden die de aanvrager niet bij de aanvraag verstrekt, omdat deze al in het bezit van het bevoegd gezag zijn.
Indien blijkt dat de ingediende bescheiden (waaronder het bodemonderzoeksrapport) onvoldoende zijn en dit gebrek niet kan worden opgelost door het stellen van een voorwaarde bij de vergunningverlening, wordt de aanvrager in overeenstemming met artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen.
Indien de aard van het bouwplan daartoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag in een voorwaarde bij de omgevingsvergunning bepalen dat de desbetreffende gegevens en bescheiden alsnog moeten worden verstrekt voordat met de bouw mag worden begonnen. Tevens wordt hierbij een termijn gesteld en een exacte aanduiding welke gegevens en bescheiden worden verlangd, aldus de Regeling omgevingsrecht.
De gezondheidsrisico's voor de mens bij het gebruik van het bouwwerk vormen in deze benadering het onderscheidend criterium. Veiligheid en gezondheid zijn immers sinds de invoering van de Woningwet in 1901 belangrijke grondslagen van de wet. Gelet op de uitgangspunten van de Woningwet, kan de schade voor het milieu geen motief zijn voor de voorschriften in de bouwverordening met betrekking tot het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond. Dit in tegenstelling tot de Wet bodembescherming waarbij het herstel van de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, plant en dier centraal staat.
Met de inwerkingtreding van de Wabo is dit onderscheid minder van belang. Deze wet verenigt in een overkoepelend vergunningstelsel milieueisen, bouw- en sloopeisen. Zie artikel 6.2, sub c van de Wabo.
Bouwwerken bestemd voor het verblijf van mensen
De inhoud van dit artikel zal met de eerste wijziging (2013) van het Bouwbesluit 2012 in het Bouwbesluit worden opgenomen. Thans wordt bezien hoe het begrip ‘waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend personen zullen verblijven’ kan worden geconcretiseerd.
Het doel van het artikel is en blijft: Het doel van de voorschriften is dat niet wordt gebouwd op een bodem die dusdanig verontreinigd is, dat hierdoor gevaar voor de gezondheid van personen ontstaat.
Wat verstaan moet worden onder 'bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven' wordt in de Memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (TK 1995-1996, 24 809, nr. 3) nader omschreven. Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te werken of onderwijs te geven of te genieten. Bij 'enige tijd' moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouw.
Gebouwen voor het opslaan van materialen of goederen, voor het telen of kweken van land- en tuinbouw producten evenals gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals elektriciteitshuisjes en gebouwen voor de waterhuishouding of -zuivering, worden in de Memorie van toelichting genoemd als voorbeelden van bouwwerken waarin niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. De omstandigheid dat in deze bouwwerken wel eens mensen aanwezig zijn, bijvoorbeeld voor het verrichten van over het algemeen kort durende werkzaamheden, zoals onderhoudswerkzaamheden, maakt die gebouwen nog niet tot gebouwen die feitelijk zijn bestemd voor het verblijven van mensen. In de Nota naar aanleiding van het verslag (TK, 1997-1996, 24809, nr. 5, p. 6) wordt naar aanleiding van Kamervragen verder opgemerkt dat een recreatiewoning (in termen van het Bouwbesluit een logiesverblijf) onder het begrip 'voortdurend of nagenoeg voortdurend verblijven van mensen' valt, terwijl dit niet geldt voor een schuur of garage bij een woning.
Bouwwerken die de grond niet raken
Hierbij moet gedacht worden aan dakkapellen en het realiseren van een extra verdieping op een gebouw. De Memorie van toelichting noemt in dit kader ook vergunningplichtige inpandige verbouwingen, werkzaamheden aan een fundering of het maken van een kelder als voorbeeld. Indien de bouwwerkzaamheden gepaard gaan met een functiewijziging kan echter onverminderd bodemonderzoek worden geëist.
Bevoegd gezag bij ernstig en niet-ernstig geval van bodemverontreiniging
Burgemeester en wethouders zijn het bevoegde gezag om te beslissen of bij niet-ernstige gevallen van bodemverontreiniging mag worden gebouwd.
Gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders van de gemeenten, die daartoe zijn aangewezen, zijn het bevoegde gezag ten aanzien van de te nemen saneringsmaatregelen, indien sprake is van een ernstig geval van verontreinigde grond zijn.
Bij Besluit aanwijzing bevoegd gezag gemeenten Wet bodembescherming (Besluit van 12 december 2000) zijn gemeenten aangewezen die voor de toepassing van delen van deze wet worden gelijk gesteld met een provincie (art. 88, zevende lid Wet bodembescherming). Het gevolg is dat de provincie bevoegd gezag is en dat de vier grote steden op grond van de Wbb plus nog 25 aangewezen gemeenten bevoegd gezag zijn krachtens genoemd Besluit.
Met de invoering van de Waterwet is het waterbodembeheer van de Wet bodembescherming overgegaan naar de Waterwet.
Hoe werkt de verbodsbepaling in de praktijk
Indien noch uit een bodemonderzoek noch op basis van een redelijk vermoeden kan worden gesteld dat sprake is van een ernstig geval van verontreiniging geldt er voor de omgevingsvergunning voor het bouwen geen aanhoudingsverplichting en moet het bevoegd gezag beslissen op de bouwaanvraag. Het feit dat geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging neemt echter niet weg dat toch sprake kan zijn van een verontreiniginggraad waarbij gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers van het bouwwerk. Hoewel het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen in deze gevallen formeel kan weigeren, zal echter veelal volstaan kunnen worden met het stellen van aanvullende voorwaarden dat bepaalde voorzieningen worden getroffen. Zie hiervoor de toelichting onder artikel 2.4.2 van MBV.
Voor gevallen met een ernstige bodemverontreiniging geldt een aanhoudingsverplichting totdat het bevoegde gezag als bedoeld in de Wet bodembescherming een saneringsplan heeft goedgekeurd. Zodra het saneringsplan is goedgekeurd dient een beslissing te worden genomen op de bouwaanvraag. Ook in deze gevallen zal de vergunning in de regel verleend kunnen worden onder de voorwaarde dat vooruitlopend op de aanvang van de bouwwerkzaamheden, de op grond van het goedgekeurde saneringsplan noodzakelijke voorzieningen worden getroffen.
Artikel 91 lid 91.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Niet ernstige gevallen van bodemverontreiniging, waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag toch nog sprake is van een onaanvaardbare verontreiniginggraad, zijn meestal overzichtelijke gevallen. Op korte termijn en zonder de noodzaak van saneringsonderzoek is aan te geven op welke wijze het verontreinigingprobleem kan worden ondervangen.
In dit soort niet ernstige gevallen hoeft de conclusie, dat het terrein verontreinigd is, niet te leiden tot weigering van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
In de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen kan aangegeven worden op welke wijze het terrein gesaneerd moet worden en - in relatie tot de bouw - op welk tijdstip. Als saneringsvoorwaarden valt te denken aan:
- de voorwaarde, dat onder het bouwwerk een isolerende en dampremmende laag wordt aangebracht;
- de voorwaarde, dat een bepaald deel van de bodem wordt afgegraven en afgevoerd, alsmede het aanbrengen van een schone bodemlaag;
- de voorwaarde, dat een pompinstallatie ter zuivering van het grondwater wordt aangebracht en gedurende een aantal jaren na de totstandkoming van het bouwwerk in stand wordt gehouden.
Er wordt op gewezen, dat sanering in deze gevallen in principe een verantwoordelijkheid van de aanvrager om omgevingsvergunning voor het bouwen is. Het kan in het belang van de aanvrager zijn, als deze bij het overleggen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen op een verontreinigde bodem tevens aangeeft hoe deze de sanering denkt te laten plaatsvinden.
Ook bouwaanvragen waarbij sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging kunnen op grond van dit artikel worden afgedaan.
OVERIGE ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN
Artikel 91 lid 91.4 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het onderhavige artikel heeft betrekking op de door het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) uitgegeven normen (NEN's), voornormen (NVN's) en praktijkrichtlijnen (NPR's).
Hoofdstuk 4 Brandbeveiliging
Toelichting op de Brandbeveiligingsverordening Almere 2013
ALGEMEEN
Inleiding
De wetgever geeft in de Brandweerwet 1985 een opdracht een brandbeveiligingsverordening vast te stellen. In deze verordening moeten regels worden opgenomen omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt, voor zover daarin niet bij of krachtens de Woningwet of enig andere wet is voorzien. Uw raad heeft op basis van deze opdracht in 1993 een Brandbeveiligingsverordening vastgesteld.
Op 1 oktober 2010 is de Brandweerwet en de Brandbeveiligingsverordening vervallen, vanwege de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsregio’s. Met deze (nieuwe) wet beoogt de Rijkswetgever een doelmatige en slagvaardige hulpverlening te kunnen geven voor de brandweerzorg, de rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s moet de gemeenteraad ook nu weer een Brandbeveiligingsverordening vast stellen waarin regels zijn gesteld over het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt. Deze verordening voorziet daarin.
Verwacht wordt dat de Brandbeveiligingsverordening slechts tijdelijk van aard zal zijn. Artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s bevat namelijk een opdracht aan de regering om een algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb) vast te stellen waarin regels worden gesteld over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke ruimten, niet zijnde bouwwerken. Deze amvb neemt als het ware de plaats in van de brandbeveiligingsverordening (TK, vergaderjaar 2008-2009, 31 968, nr. 8, p.7).
Niet duidelijk is wanneer de amvb in werking zal treden. Tot die tijd zal op de grond van de Wet veiligheidsregio’s in elke gemeente een brandbeveiligingsverordening van kracht moeten zijn.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) heeft een model voor een Brandbeveiligingsverordening uitgebracht. Deze wordt in hoofdzaak gevolgd. Het Model is in hoofdzaak gevolgd in deze verordening. Ten behoeve van de leesbaarheid en de uitvoerbaarheid van de verordening is een andere rubricering toegepast en zijn de voorschriften verduidelijkt.
Vangnetregeling
De Brandbeveiligingsverordening is een vangnetregeling en betreft slechts het brandveilige gebruik van voor mensen toegankelijke, ruimtelijk begrensde ruimten, voor zover die ruimten geen bouwwerken zijn.
De Brandbeveiligingsverordening is niet van toepassing op bouwwerken, waaronder gebouwen, omdat daarvoor de regels van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of het op de Woningwet gebaseerde Bouwbesluit 2012 van toepassing is.
Ook sommige open erven en terreinen vallen niet onder de werking van de Brandbeveiligingsverordening. Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Woningwet zijn namelijk in de gemeentelijke bouwverordening voorschriften opgenomen over de staat en het in gebruik nemen en gebruiken van open erven en terreinen. Hiervoor kunnen dus geen eisen worden gesteld op grond van de Brandbeveiligingsverordening. Aan de hand van de in de gemeentelijke bouwverordening opgenomen voorschriften zal moeten worden bepaald of deze voorrang hebben boven die van de Brandbeveiligingsverordening.
De vraag of een vergunning nodig is, zal moeten beantwoord moeten worden op basis van de beoordeling van het concrete geval. Ook zal in het concrete geval vastgesteld moeten worden of er sprake is van een inrichting en zo ja, of die inrichting geen hogere of bijzondere regels gelden.
Te denken valt aan een drijvend hotel of een drijvende discotheek (verbonden aan de wal en niet aan te merken als een bouwwerk) en aan een tijdelijke tent.
Opgemerkt wordt dat als een tent een bouwwerk is als deze meer dan 31 dagen al dan niet aangesloten per jaar op dezelfde locatie aanwezig is (zie uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, inzake zaakno. 7154.7, van 7 juni 2001). Ook kampeerterreinen kunnen onder omstandigheden onder de werking van deze verordening vallen.
Gebruiksvergunning en algemene regels
De brandbeveiligingsverordening kent een gebruiksvergunningenstelsel voor die situaties die uit een oogpunt van brandveiligheid meer dan gebruikelijke aandacht nodig hebben. Gezien de onbepaaldheid van de situaties is niet gekozen voor een meldingsplicht in plaats van een vergunningenstelsel, omdat tussen die situaties dan bij voorbaat onderscheid gemaakt moet worden. Daarnaast staan in de brandbeveiligingsverordening gebruiksvoorwaarden waaraan altijd moet worden voldaan.
Het is duidelijk dat voor een zo grote verscheidenheid aan situaties het niet goed mogelijk is concrete eisen te stellen.
Afstemming met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Bij gemeentelijke verordening kan worden bepaald dat het in daarbij aangewezen categorieën van gevallen verboden is projecten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit andere activiteiten die behoren tot een daarbij aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving, uit te voeren zonder omgevingsvergunning (artikel 2:2, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).
In beginsel kan de op grond van de Brandbeveiligingsverordening vereiste gebruiksvergunning in de verordening worden aangemerkt als een Omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik van inrichtingen.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft in de Modelverordening, gezien de grote verscheidenheid aan situaties die onder de Brandbeveiligingsverordening kunnen vallen, er voor gekozen om niet aan te haken bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Wij delen dit standpunt van de VNG.
Afstemming Dienstenwet
Volgens de Europese Dienstenrichtlijn en de daarop gebaseerde Dienstenwet is in beginsel een vergunningstelsel geoorloofd, als het stelsel niet discriminatoir is en gerechtvaardigd is om dwingende reden van algemeen belang (noodzaakvereiste) en het nagestreefde doel niet door een minder beperkende maatregel kan worden bereikt., met name omdat controle achteraf te laat zou zijn om werkelijk doeltreffend te kunnen zijn (proportionaliteitsvereiste). De Brandbeveiligingsverordening stelt regels voor het brandveilige gebruik van voor mensen toegankelijke, ruimtelijk begrensde ruimten, waarbij niet van tevoren kan worden bepaald in welke gevallen volstaan kan worden met een melding of met het stellen van algemene regels, waardoor het vergunningstelsel behouden dient te blijven en op maat kan worden beoordeeld welke voorwaarden aan een vergunning dienen te worden verbonden.
De Dienstenwet maakt het mogelijk om een beslistermijn op te nemen van acht weken. De verordening is daarmee in overeenstemming. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing verklaard, hetgeen inhoudt dat de vergunning van rechtswege is verleend indien het college niet tijdig op de aanvraag heeft beslist. Zie verder de artikelsgewijze toelichting.
Afstemming evenementen
Op grond van artikel 2:10 eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden (evenementenvergunning).
Ingevolge artikel 90 lid 90.39 kan door de burgemeester worden geweigerd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu. Ingevolge artikel 2:10 tweede lid, van de APV is geen evenementenvergunning vereist, indien:
- a. het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;
- b. het evenement tussen 07.00 uur en 22.00 uur plaatsvindt;
- c. het evenement niet plaatsvindt op een rijbaan van een doorgaande weg of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer of de hulpverleningsdiensten;
- d. de organisator tenminste 2 weken voorafgaande aan het evenement daarvan een melding heeft gedaan aan de burgemeester op een daartoe vastgesteld meldingsformulier;
- e. slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 25 m2 per object, voor zover het plaatsen van deze objecten zich niet verzetten tegen de in artikel 90 lid 90.39 genoemde belangen;
- f. geen sprake is van een commercieel evenement.
Ingevolge artikel 2:10 derde lid, van de APV kan de burgemeester besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
Een evenement kan in de open lucht of in een gebouw worden gehouden. Als het evenement in een gebouw wordt georganiseerd, dan zijn - in beginsel – alleen de brandveiligheidsvoorschriften van het op de Woningwet gebaseerde Bouwbesluit 2012 van toepassing. Evenementen die geheel of gedeeltelijk in de open lucht plaatsvinden, vallen in de regel onder de Brandbeveiligingsverordening. De inrichting van het terrein en de plaatsing van objecten (waaronder tijdelijke tenten) dienen aan de uitgangspunten van de Brandbeveiligingsverordening te voldoen. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij zowel het Bouwbesluit 2012 als de Brandbeveiligingsverordening van toepassing zijn.
Elke evenement dat tevens als een inrichting in de zin van de Brandbeveiligingsverordening moet worden beschouwd, dient te voldoen aan de algemene eisen van artikel 7 en 8. Is een evenementenvergunning nodig, dan kan de aanvrager op het daartoe strekkende formulier aangegeven dat ook een gebruiksvergunning op grond van de Brandbeveiligingsverordening is vereist. Om de aanvrager van een evenementenvergunning niet onnodig te belasten met het invullen van twee aanvraagformulieren, is het formulier voor het aanvragen van een evenementenver-gunning aangepast waardoor deze aanvraag tevens moet worden aangemerkt als een aanvraag om een gebruiksvergunning.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Toelichting op definities
De definitie van het begrip bouwwerk is ontleend aan de Modelbouwverordening van de VNG. Uitgangspunt is dat voor het bouwen van een bouwwerk een Omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig is, tenzij het bouwen vergunningsvrij is op grond van het Besluit omgevingsrecht. Een bouwwerk moet onder meer voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 en aan de gemeentelijke bouwverordening. Een Omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt – voor zover hier relevant – alleen verleend als aannemelijk is dat voldaan wordt aan de eisen van brandwerendheid e.d. Vergunningsvrij bouwen moet voldoen aan de eisen die bij of krachtens het Bouwbesluit 2012 van toepassing zijn op dat bouwen en aan de voorschriften die op grond van artikel 8, tweede lid, onderdelen c en g, en vijfde lid, van de Woningwet in de gemeentelijke bouwverordening zijn opgenomen. In bepaalde gevallen moet voor het gebruiken van een bouwwerk een Omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik worden aangevraagd (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) voor een bouwwerk of moet een gebruiksmelding (Bouwbesluit, artikel 1.18) worden ingediend. Zodra geconstateerd wordt dat er sprake is van een bouwwerk, dan is daarmee in beginsel gegeven dat er geen gebruiksvergunning op grond van de Brandbeveiligingsverordening is vereist.
Onder college wordt verstaan: het college van burgemeester en wethouders.
Vanwege het opnemen van een uitzondering op de vergunningplicht voor meldingplichtige evenementen, is het noodzakelijk een definitie op te nemen van wat onder een evenement wordt verstaan en daarbij aansluiting te zoeken bij de omschrijving van een evenement als in de begrippen van de Algemene Plaatselijke Verordening.
Een inrichting is een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats voor zover die geen bouwwerk is.
Artikel 92 lid 92.1 Verbod zonder vergunning
Niet in alle omstandigheden is een gebruiksvergunning nodig. Er is een zekere ondergrens. Er is slechts een vergunning nodig als het gaat om gebruiken of in gebruik houden van een inrichting, voor zover daarin:
- a. meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn of,
- b. aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft of,
- c. aan meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of aan meer dan 10 lichamelijk of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.
Bij het bepalen van de vergunningplicht is aangesloten bij de Omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik (b en c) en de gebruiksmelding van het Bouwbesluit 2012 (a).
Artikel 92 lid 92.2 Aanvraag gebruiksvergunning
De aanvraag is in beginsel vormvrij en kan schriftelijk of digitaal worden ingediend. Het college zal een formulier laten ontwikkelen waarvan gebruik moet worden gemaakt bij het indienen van de aanvraag via elektronische weg. Dit formulier zal via de website van de gemeente Almere, dan wel via www.antwoordvoorbedrijven.nl beschikbaar worden gesteld.
De aanvraag moet voldoen aan het bepaalde in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De aanvrager moet de gegevens en bescheiden te overleggen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. In Bijlage 1 behorende bij Brandbeveiliging is een aantal gegevens en bescheiden genoemd die in elk geval moeten worden ingediend bij de aanvraag.
Artikel 92 lid 92.3 Weigeringsgronden
Een gebruiksvergunning kan worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting niet brandveilig is en een minimum brandveilig gebruik ook niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden bereikt. De aanvraag zal onder meer getoetst worden aan de eisen die op grond van artikel 92 lid 92.7 en lid 92.8 van toepassing zijn.
Artikel 92 lid 92.4 Voorwaarden aan vergunning
Bij de aanvraag moet worden aangetoond dat er voldaan wordt aan de eisen van brandveiligheid. Indien de aanvraag niet voldoet, dan kan door het stellen van voorwaarden worden voorkomen dat de gevraagde vergunning dient te worden geweigerd. Alleen als bij de toetsing vast komt te staan dat ook door het stellen van voorwaarden niet een minimum aan brandveiligheid kan worden bereikt, wordt de gevraagde vergunning geweigerd.
In sub b is opgenomen dat het college voor daarbij aan te wijzen categorieën van inrichtingen algemene regels kan vaststellen die als voorwaarden aan een vergunning worden verbonden.
Komt een bepaalde categorie inrichting vaker voor dan normaal, dan ligt het voor de hand de aan de vergunning te verbinden voorwaarden te bundelen in algemene regels. Het kan ook gaan om een categorie inrichtingen waarvoor op regionaal of landelijk niveau overeenstemming bestaat omtrent de vraag op welke wijze een brandveilig gebruik kan worden bereikt. Zo heeft de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (sinds 1 november 2012: Brandweer Nederland) in januari 2007 de “Handreiking Brandveiligheid Kampeerterreinen” uitgebracht. In die handreiking zijn onder meer voorschriften opgenomen die betrekking hebben op de bereikbaarheid en bruikbaarheid van blusvoorzieningen, de inrichting van het terrein, installaties en opslag van materialen.
Artikel 92 lid 92.5 Beslistermijn
De termijn waarbinnen het college op de aanvraag om gebruiksvergunning dient te beslissen is overeenkomstig de Dienstenwet vastgesteld op acht weken. De termijn vangt aan op de dag van ontvangst van de aanvraag. Deze termijn is gelijk aan de termijn voor de beoordeling van een Omgevingsvergunning waarop met de reguliere procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht moet worden beslist. Het college kan de termijn voor het beslissen op de aanvraag eenmaal met zes weken verlengen. De termijn bedraagt dus 8, of na verlenging, 14 weken.
In sub b is bepaald dat artikel 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat als niet binnen de gestelde termijn is beslist, de gevraagde gebruiksvergunning van rechtswege is verleend en dat de van rechtswege verleende vergunning in werking treedt op de derde dag na afloop van de beslistermijn.
Een van rechtswege verleende vergunning kan voorwaarden bevatten. Dat is het geval als bij wettelijk voorschrift of bij beleidsregel is bepaald dat in een beschikking steeds bepaalde voorschriften worden opgenomen. Indien het college gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om regels te stellen die als voorwaarden aan een vergunning worden verbonden, dan worden die voorwaarden ook geacht deel uit te maken van een van rechtswege verleende vergunning. De eisen als bedoeld in artikel 92 lid 92.5 en lid 92.6 van de verordening zijn overigens altijd van toepassing.
Artikel 92 lid 92.6 Gebruikseisen
In artikel 92 lid 92.6 is bepaald dat de eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in hoofdstuk 6 en 7 van het Bouwbesluit 2012 overeenkomstig van toepassing zijn op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen.
De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de artikelen 1.16, 1.17 en 6.5 en in de afdelingen 6.5, 6.6, 7.1 en 7.2 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676) hebben betrekking op het voorkomen en beperken van brand. Hier worden onder meer regels gesteld ten aanzien van toestellen en installaties, een verbod op roken en open vuur (bij brandgevaarlijke stoffen), regels voor aankleding in een besloten ruimte, regels brandveiligheid stands, kramen, podia en andere inrichtingselementen. Ook bevat dit gedeelte van het Bouwbesluit 2012 regels die betrekking hebben op het tijdig vaststellen van brand. Ten slotte bevat dit gedeelte van het Bouwbesluit 2012 regels omtrent vluchten bij brand. Voor het Bouwbesluit 2012 verwijzen wij u naar www.wetten.overheid.nl.
Artikel 92 lid 92.7 Brandveiligheidsvoorzieningen
In artikel 92 lid 92.7 is bepaald dat de eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de afdelingen 6.7 en 6.8 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676), met uitzondering van de artikelen 6.28, 6.29 en 6.39, overeenkomstig van toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen.
De genoemde hoofdstukken van het Bouwbesluit 2012 bevatten regels voor handmatig bestrijden van brand respectievelijk het automatisch bestrijden van brand, de voor brandweer noodzakelijke voorzieningen, waaronder ook de bereikbaarheid van de inrichting en de aanwezigheid van blusvoorzieningen, regels voor mobiele radiocommunicatie. Ook bevat het bouwbesluit een aantal overige bepalingen met betrekking tot een brandveilig gebruik, waaronder het voorkomen van belemmeringen en hinder. Voor het Bouwbesluit 2012 verwijzen wij u www.wetten.overheid.nl.
Artikel 92 lid 92.8 Meldingsplicht
Dit artikel richt zich tot een ieder die brand of broei ontdekt en geldt derhalve ook voor personen die zich buiten de inrichting bevinden.
Artikel 92 lid 92.9 Bossen, heidevelden, venen
Indien daartoe een noodzaak bestaat, kan het college de eigenaar van of de rechthebbende op een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout, een heideveld, een veen of een ander erf of terrein, voor zover het geen terrein is als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Woningwet en dat met brandbare gewassen is begroeid, verplichten voorschriften op te volgen, die het college geeft ter voorkoming van brand en het beperken van gevolgen van brand.
Artikel 92 lid 92.10 Aanwijzing toezichthouders
Deze bepaling is een herhaling van artikel 61 van de Wet veiligheidsregio’s waarin is bepaald dat het toezicht op de naleving van de regels van de beveiligingsverordening en van de regels als bedoeld in artikel 3, derde lid, van die wet, berust bij door burgemeester en wethouders opgedragen ambtenaren.
Artikel 92 lid 92.11 Bestuurlijke boete
Artikel 64, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s geeft aan dat de raad bij verordening kan bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd voor overtreding van de regels als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de wet. De op te leggen bestuurlijke boete mag niet hoger zijn dan het bedrag, genoemd in artikel 64, eerste lid van de Wet. Op grond hiervan mag de op te leggen bestuurlijke boete niet hoger zijn dan eengeldboete van de derde categorie, zoals bedoeld in artikel 23 lid 4 van het Wetboek van Strafrecht (Per 1 januari 2012 vastgesteld op € 7.800).
De bestuurlijke boete wordt opgelegd met inachtneming van de desbetreffende regels van de Algemene wet bestuursrecht.
Hoofdstuk 5 Markten
Toelichting Marktverordening Almere 2012
Inleiding
De Marktverordening Almere 2012 is net als de voorgaande Marktverordening Almere 2005 gebaseerd op een Modelverordening van de VNG, in casu de versie uit 2008. Deze is in overleg met het Centraal Overleg Marktaangelegenheden opgesteld. In deze Modelverordening was rekening gehouden met de mogelijkheid de markt te laten exploiteren (organiseren en beheren) door een organisatie, welke niet noodzakelijkerwijs deel uitmaakt van de gemeentelijke organisatie.
De raad heeft er echter voor gekozen de organisatie en het beheer van de markten in de gemeente Almere vooralsnog onderdeel te laten blijven van de gemeentelijke ambtelijke organisatie. Ofschoon de structuur van het VNG-model min of meer is behouden, is er voor gekozen om op een aantal onderdelen voor afwijkende regels te kiezen, welke hierna verder zullen worden toegelicht. In de toekomst zal worden onderzocht of de huidige wijze van Marktbeheer nog past bij de kerntaken van de gemeentelijke organisatie.
Grondslag verordening
Artikel 147 Gemeentewet geeft aan de raad de bevoegdheid verordeningen vast te stellen. In artikel 149 Gemeentewet is vervolgens vastgelegd dat de raad kan bepalen welke onderwerpen zij in het belang van de gemeente acht, en waarvoor zij verordeningen vaststelt.
De Marktverordening beoogt de belangen van openbare orde, zedelijkheid en gezondheid, beperking van overlast, regulering van het woon- en leefklimaat en de (verkeers-)veiligheid binnen de gemeente te beschermen.
Inhoud
In de Marktverordening zijn algemene bepalingen opgenomen, alsmede bepalingen die zien op de standplaatsvergunningen. Tot slot zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot sancties en de overgangsbepalingen.
Samenhang met andere verordeningen en wetgeving.
Andere ambulante handel
In de gemeente Almere is de regulering van ander ambulante handel opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening, terwijl de weekmarkten worden geregeld in de Marktverordening. Door middel van een evenementenvergunning kunnen braderieën e.d worden vergund.
In de APV is opgenomen dat geen vergunning wordt verleend wanneer een vergunning is vereist op basis van de Marktverordening. Op deze wijze wordt voorkomen dat een met de marktverordening conflicterende vergunning op basis van de APV moet worden verleend, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij een ventvergunning, terrasvergunning of een standplaatsvergunning.
Vrijhouden van het marktterrein
In de Wegsleepverordening Almere is onder andere bepaald dat op de door middel van een verkeersbesluit aangewezen terreinen (zoals nader geregeld in het Besluit wegslepen van voertuigen) een parkeerverbod geldt, op grond waarvan tot verwijdering van voertuigen kan worden overgegaan. De kosten hiervan zijn voor rekening van de overtreder.
In de APV is een artikel opgenomen dat de burgemeester de bevoegdheid geeft op de marktterreinen aanwezige fietsen en bromfietsen te verwijderen.
Dienstenrichtlijn
[Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, PB L376/36, 27 december 2006]
De Europese Dienstenrichtlijn is op 28 december 2006 in werking getreden met als doel de nog bestaande belemmeringen van het vrije verkeer van diensten op te heffen. Zo is over de vrijheid van vestiging (hoofdstuk 3) bepaald dat lidstaten de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in beginsel niet afhankelijk mag stellen van een vergunningstelsel (artikel 92.8).
Ook voor gemeenten heeft dit gevolgen: zij moeten binnen 3 jaar door middel van een screening nagaan of hun regelgeving in overeenstemming is met de bepaling van de richtlijn en deze zonodig aanpassen. Voor de Modelmarktverordening 2008, welke als basis dient voor deze Marktverordening Almere 2011 heeft de VNG de screening gedaan.
Allereerst is gekeken of de verordening een dienst regelt, die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt. Het begrip ‘dienst’ moet worden uitgelegd als ‘dienstverrichting welke gewoonlijk tegen vergoeding geschiedt’ en sluit hiermee aan bij artikel 50 EG en de interpretatie van het EG Hof van Jusititie. De modelmarktverordening 2008 (individuele vergunning) regelt de warenmarkt; het gaat dus om de verkoop van goederen. Derhalve bevat dit model geen bepalingen omtrent de toegang tot of de uitoefening van een dienst. Daarmee valt dit model buiten de werkingsfeer van de Dienstenrichtlijn en hoeft er niet verder te worden gescreend. Dit oordeel werd in de uitspraak van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam d.d. 1 december 2010 bevestigd, ook deze concludeerde dat goederen werden verkocht, en geen diensten (LJN:BO6007.
Verificatieplicht Vreemdelingenwet 2000
In het kader van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) dient bij de aanvraag om een vergunning een verblijfsrechtelijke toets plaats te vinden alvorens tot vergunningverlening wordt overgegaan. Artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000 schept een verplichting om desgevraagd bij een aanvraag voor een beschikking anders dan op grond van de Vw 2000, een document te overleggen waaruit het rechtmatige verblijf blijkt. Bij de vergunningverlening met betrekking tot de markt dient een gemeente hier rekening mee te houden.
Aandachtspunten
In de Marktverordening en het Marktreglement is gekozen voor een belangrijke wijziging in de verlening van de vaste standplaatsvergunningen. Vaste standplaatsvergunningen zullen niet direct voor onbepaalde tijd worden verleend. Dit geldt eens te meer voor nieuwe aanvragers, zij zullen in eerste instantie een standplaatsvergunning voor 1 jaar krijgen, welke vervolgens wordt verlengd voor onbepaalde tijd wanneer er geen sprake is van opgelegde sancties. Hiermee kan worden bereikt dat marktkooplieden na bovengenoemde periode kunnen worden beoordeeld op in hoeverre zij nog goed meedraaien op de markt.
De toekenning van een vaste standplaats vindt plaats zonder dat er sprake is van voorrang op basis van anciënniteit, alleen branchevreemde producten kunnen met voorrang worden vergund. Hiermee kan worden voorzien in de constante vernieuwing van het aanbod op de weekmarkten. Dit zal geschieden op basis van een vastgesteld protocol.
De dagplaatsen zijn nu bestemd voor de meelopers die over een meeloperspas beschikken. Ook deze meeloperspas dient jaarlijks te worden verlengd, en daarvoor zijn leges verschuldigd.
Er is nadrukkelijk gekozen voor een beperkte Marktverordening, waardoor een aantal zaken nu is opgenomen in het Marktreglement in plaats van voorheen in de Marktverordening. Belangrijk onderdeel daarvan is een sanctietabel, zodat zoveel mogelijk duidelijk is wat de consequenties zijn van overtredingen van bepalingen uit de Marktverordening, het Marktreglement en andere regels.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 95 begripsomschrijvingen
In artikel 95 zijn een aantal in de verordening en reglement gebruikte begrippen gedefinieerd. De meest opvallende zijn de introductie van de meeloper en de waarnemer.
Artikel 93 lid 93.1 Inrichting
De bevoegdheid van het college om de dagen, terreinen, indeling en verdeling van de weekmarkten vast te stellen, is in dit artikel neergelegd.
Artikel 93 lid 93.2
Naast de regeling van artikel 93 lid 93.1 heeft het college de bevoegdheid om nieuwe markten in te stellen, markten af te schaffen of te veranderen. Als redenen hiervoor kan gedacht worden aan veranderde economische omstandigheden of ruimtelijke ontwikkelingen.
Daarnaast kunnen dringende redenen, zoals de viering van Koninginnedag of de uitvoering van werkzaamheden op het marktterrein, het noodzakelijk maken dat het college voor de markt een andere dag, tijd of plaats vaststelt.
Tenslotte kan in het geval van dringende redenen, met uitzondering van acute calamiteiten welke zijn geregeld in het Marktreglement, door het college worden besloten de markt niet te laten plaatsvinden
Artikel 93 lid 93.3
Hierin is de bevoegdheid tot het vaststellen van nadere regels vastgelegd. Deze bevoegdheid maakt de vaststelling van het Marktreglement mogelijk, net als de vaststelling van beleidsregels.
Beleidsregels versus nadere regels
Aangezien vaak onduidelijkheid bestaat over het verschil tussen beide soorten regels volgt hieronder een korte uiteenzetting van beleidsregels en nadere regels. Het college kan beleidsregels opstellen ten aanzien van de gekregen bevoegdheden. Verder kan het college nadere regels stellen op grond van artikel 93 lid 93.3. Voor alle duidelijkheid: beleidsregels zijn algemene regels omtrent de toepassing van bevoegdheden (zie de definitie in art. 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Nadere regels zijn algemene regels die te karakteriseren zijn als algemeen verbindende voorschriften. Beleidsregels kennen een inherente afwijkingsbevoegdheid in tegenstelling tot nadere regels. Op grond van artikel 4:84 van de Awb dient een bestuursorgaan een uitzondering op een beleidsregel te maken indien bijzondere omstandigheden daartoe nopen. Dit wordt de inherente afwijkingsbevoegdheid van de beleidsregel genoemd. Hierdoor zijn beleidsregels flexibeler dan nadere regels (algemeen verbindende voorschriften). Immers, van nadere regels is geen afwijking mogelijk.
Jurisprudentie
Nadere regels worden opgevat als algemeen verbindende voorschriften. Zie bijvoorbeeld ABRS 4 juli 1994, JG 95.0133, m.nt. A.B. Engberts, AB (1994) 698 m.nt. R.M. van Male.
Artikel 93 lid 93.4
Door aan een vergunning of ontheffing voorschriften en beperkingen te verbinden, kan een verfijning in de gewenste rechtstoestand worden aangebracht. De in het eerste lid genoemde belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist, zijn de gemeentelijke belangen van openbare orde, zedelijkheid en gezondheid, beperking van overlast, regulering van het woon- en leefklimaat en de veiligheid binnen de gemeente. Zie ook de inleiding bij deze toelichting onder Grondslag.
Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning/ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning/ontheffing of voor toepassing van andere bestuursrechtelijke sancties. De strafbepaling van artikel 93 lid 93.12 is eveneens van toepassing.
Artikel 93 lid 93.5
De toewijzing geeft het recht om een standplaats op de markt in te nemen. De standplaatshouder moet voldoen aan de voorschriften en beperkingen die aan de toewijzing zijn verbonden (artikel 93 lid 93.5). De toewijzing is persoonlijk en niet overdraagbaar.
De verkoop van waren op een markt dient uitsluitend te geschieden door degenen aan wie door het college een standplaats is toegewezen. Iedere andere wijze van verkopen op markten is verboden. Een uitzondering op deze regel kan worden gemaakt voor degenen, die de kooplieden van koffie, soepen en dergelijke voorzien.
Jurisprudentie
Met de verplichting de standplaats persoonlijk in te nemen strookt niet de gebruikmaking van een ontheffing om rond te gaan met koffie en dergelijke op het marktterrein. (ABRS 20 januari 1998, jbMarkten bladzijde 9)
Artikel 93 lid 93.6
In dit artikel wordt omschreven welke typen standplaats kunnen worden toegewezen. De manier van toewijzing verschilt per type standplaats, hetgeen is uitgewerkt in het Marktreglement. De toewijzing van een vaste standplaats geschiedt in elk geval door het verlenen van een vergunning door het college.
Artikel 93 lid 93.7
Voor toewijzing van een standplaats is het vereiste van een handelingsbekwaam natuurlijke persoon opgenomen, die de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt. Hiermee is dwingend vastgelegd dat alleen natuurlijke personen tot de markt worden toegelaten en wordt voorkomen dat rechtspersonen een overheersende positie op de markt kunnen innemen. Door de koppeling van de vergunning aan een natuurlijk persoon wordt een zo eerlijk mogelijke verdeling van alle marktstandplaatsen in Nederland bereikt. Uiteraard kan het wel zo zijn dat de natuurlijke persoon een onderneming drijft in de vorm van een rechtspersoon. Ook dan wordt de natuurlijke persoon (de bedrijfsleider) aangemerkt als vergunninghouder. Het is echter niet mogelijk de vergunning op naam van de rechtspersoon te stellen.
Artikel 93 lid 93.8
Als de in sub a genoemde gronden zich voor doen, wordt altijd tot intrekking van de vaste standplaatsvergunning overgegaan. In sub b worden mogelijkheden tot intrekking (‘kan’ betekent: is bevoegd, dat wil zeggen is niet verplicht) genoemd ten aanzien van de vergunning.
Artikel 93 lid 93.9
In artikel 93 lid 93.9 worden de gronden genoemd op basis waarvan een vergunning voor een vaste standplaats kan worden ingetrokken of geschorst. De zinsnede ‘Onverminderd het bepaalde in artikel 93.8 geeft aan dat ook de intrekking op grond van artikel 93.8 een punitieve sanctie is. Het artikel heeft een facultatief karakter. Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of schorsing wordt overgegaan.
In onderdeel d wordt ervan uitgegaan dat het niet betalen van marktgeld een grond kan zijn voor intrekking of schorsing van een standplaatsvergunning voor de markt. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juli 1999 (JG 99.0184 m.nt. M. Geertsema) inzake het hoger beroep van S. Gonesh tegen de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 6 november 1998, vormt naar ons inzicht voldoende basis om deze intrekkings- of schorsingsgrond in het model op te nemen. De Afdeling overwoog in deze zaak dat ingevolge de Verordening op de straathandel van de gemeente Amsterdam een vergunning voor een vaste standplaats kan worden ingetrokken ‘wegens het niet voldoen aan verplichtingen die voor de vergunninghouder voortvloeien uit de voor die markt geldende heffingsverordening’. Het stond tussen partijen vast dat Gonesh ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar reeds gedurende langere tijd niet aan zijn uit de geldende heffingsverordening voortvloeiende betalingsverplichtingen had voldaan. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuidoost van de gemeente Amsterdam kon de aan Gonesh verleende vergunning derhalve intrekken.
Het moge duidelijk zijn dat deze intrekkings- of schorsingsgrond niet lichtvaardig mag worden gebruikt. Het kan wel een oplossing bieden voor (notoire) ‘wanbetalers’. Voor alle duidelijkheid wijzen wij erop dat deze uitspraak zich naar ons inzicht alleen uitstrekt tot betalingsverplichtingen op basis van publiekrechtelijke regelingen. De vraag of intrekking of schorsing ook mogelijk is bij het niet nakomen van privaatrechtelijke betalingsverplichtingen (huur of pacht) blijft in deze uitspraak onbeantwoord.
Jurisprudentie
- ABRS 15 augustus 2001, JU 021011. Terechte voorwaardelijke tijdelijke schorsing van marktstandplaats wegens overtreding van Reglement weekmarkten Den Haag. Standplaatshouder is tevoren diverse malen gewaarschuwd. Opgelegde sanctie is niet onevenredig zwaar. Schorsingsregime is niet onverbindend wegens strijd met art. 156 Gemeentewet.
- Vz. Rb.‘s-Gravenhage 28 maart 2007, LJN: BA2568, AWB07/2195. Schorsing van de marktvergunning in verband met vermeende bedreiging van een medewerker van de Dienst Stadsbeheer. Van in een telefoongesprek gebruikte bedreiging kan niet worden gezegd dat het belang van de openbare orde van de makrt in het geding was. In casu staat de schorsing niet in redelijke verhouding tot de gedane uitlatingen.
- ABRS 30 maart 2001, AB 2001, 189 m.nt. L.D. De intrekking van een standplaatsvergunning op de Albert Cuypmarkt in Amsterdam voor een week is een maatregel met een punitief karakter die door de rechter op zijn evenredigheid dient te worden getoetst, doch de enkele omstandigheid dat de strafrechter betrokkene een taakstraf heeft opgelegd, leidt niet tot het oordeel dat het bestuursorgaan reeds daarom niet tot het opleggen van een maatregel mocht overgaan. De opgelegde maatregel moet zelfstandig op evenredigheid worden beoordeeld. De Afdeling neemt voor dat oordeel mede in aanmerking dat het bestuursorgaan een eigen taak heeft bij het handhaven van de rust en orde op de markt. Niet kan worden gezegd dat deze maatregel niet in een redelijke verhouding staat tot het wangedrag. Het geven van slechts een waarschuwing staat niet alleen niet in verhouding tot de ernst van de overtreding, maar maakt ook de handhaving van de verordening illusoir.·
- Indien het bestuursorgaan overweegt om de vergunning in te trekken of te schorsen, dient het daarbij te letten op het bepaalde in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht. Zie Rechtbank Amsterdam 17 februari 1994, JB (1994) 58, inzake intrekken zonder horen ex artikel 4:8 Awb.
- Rb. Middelburg 1 september 2005, LJN: AU5267, AWB 04/932. Schorsing kan als een punitieve sanctie worden aangemerkt. Dit brengt met zich mee dat ten aanzien van de relevante feiten die aan de waarschuwingen ten grondslag liggen hoge eisen worden gesteld, zoals een deugdelijk sanctiebeleid.
- ABRS 8 september 2004, LJN: AQ9962, rolnr: 200308336/1. Waarschuwingen al dan niet mondeling, gebaseerd op een op schrift gesteld en bekend gemaakt sanctiesysteem, worden aangemerkt als besluiten in de zin van de Awb.
Artikel 93 lid 93.10
In artikel 93 lid 93.9 is de intrekking of schorsing van een vergunning voor een vaste standplaats geregeld. Intrekking of schorsing ligt uiteraard minder voor de hand bij de andere typen standplaatsen, maar in de praktijk is het van belang gebleken om naast de bevoegdheid tot onmiddellijke verwijdering (artikel 93 lid 93.11) ook een vergunninghouder van een dagplaats langduriger van de markt te kunnen verwijderen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien een vergunninghouder voor een vaste standplaats op de vuist gaat met een dagplaatshouder.
In dit artikel 93 lid 93.10 is dan ook de mogelijkheid opgenomen om in de daarin genoemde gevallen de vergunninghouder voor maximaal vier marktdagen uit te sluiten van de toewijzing van een dagplaats. In de beschikking tot uitsluiting moet worden aangegeven om hoeveel dagen het gaat (maximaal vier) en om welke concrete dagen.
Het in onderdeel d genoemde wordt opgenomen ter bestraffing van niet-betalende dagplaatshouders. Zie verder de toelichting onder artikel 93lid 93.9, onderdeel d.
Artikel 93 lid 93.11
In artikel 125 van de Gemeentewet is bepaald dat ter uitvoering van wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale en gemeentelijke verordeningen het gemeentebestuur de bevoegdheid heeft om bestuursdwang toe te passen. Dit artikel bevat voor het college de bevoegdheidsgrondslag om bestuursdwang toe te passen bij overtreding van de marktverordening en de daarop gebaseerde voorschriften. In de artikelen 5:21 tot en met 5:36 van de Awb worden regels over de besluitvorming omtrent en de toepassing van bestuursdwang (en dwangsom) gegeven. De in artikel 93 lid 93.11 geregelde onmiddellijke verwijdering is een vorm van bestuursdwang, waarbij de spoedeisendheid als bedoeld in artikel 5:24, zesde lid, van de Awb wordt verondersteld. Achteraf dient dan het besluit tot het toepassen van bestuursdwang op papier te worden gesteld. Overigens is in artikel 5:23 van de Awb geregeld dat de bepalingen over bestuursdwang niet van toepassing zijn indien wordt opgetreden ter onmiddellijke handhaving van de openbare orde.
Op grond van artikel 4:8 van de Awb dienen belanghebbenden bij toepassing van artikel 93 lid 93.11 in beginsel in de gelegenheid te worden gesteld hun zienswijze (mondeling dan wel schriftelijk) kenbaar te maken. Artikel 4:11 Awb bepaalt dat dit horen niet nodig is in spoedeisende situaties.
Artikel 93 lid 93.12
Ten aanzien van de in artikel 93 lid 93.12 opgenomen strafbepaling geldt dat van overtreding alleen sprake kan zijn indien de verordening een ge- of verbodsnorm (een verplichtende norm) inhoudt. Tegen overtredingen van de in deze verordening opgenomen bepalingen, alsmede tegen handelingen die de orde op de markt op enigerlei wijze kunnen verstoren, verdient voor wat de organisatie betreft een administratieve afhandeling de voorkeur.
Artikel 93 lid 93.13
In artikel 5:11 van de Awb wordt aangegeven dat onder toezichthouder wordt verstaan: een natuurlijk persoon, die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Een persoon die aangewezen is als toezichthouder beschikt in beginsel over alle in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden. Op grond van artikel 5:14 van de Awb kunnen deze bevoegdheden bij verordening of bij besluit van het college worden beperkt. In dit verband is tevens artikel 5:16a van de Awb van belang. Hierin staat beschreven dat een toezichthouder bevoegd is van personen inzage te vorderen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Artikel 93 lid 93.14
Een overgangsregeling als hier opgenomen, achten wij noodzakelijk voor de rechtszekerheid van de betrokkenen. Verder is in artikel 9 van de verordening van 2005 opgenomen, dat inschrijving op een wachtlijst niet meer mogelijk is. Dit betekende een bevriezing van de wachtlijst en vanaf 2005 is de wachtlijst niet meer geactualiseerd. Met de nieuwe verordening kan deze wachtlijst dan ook komen te vervallen en is er gelet op de belangen geen overgangsrecht op dit onderdeel noodzakelijk. Het CVAH heeft in voorkomende gevallen een termijn van 5 jaar aangehouden waarna de wachtlijst kwam te vervallen.
Bijlage 2 Beleidskader
Hoofdstuk 1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies.
Deze nationale belangen zijn:
- 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren.
- 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
- 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
- 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
- 5. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen.
- 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarweg.
- 7. Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
- 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s.
- 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
- 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
- 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
- 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
- 13. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.
Almere maakt onderdeel uit van het MIRT-gebied Noordwest-Nederland. Het MIRT-gebied Noordwest-Nederland beslaat de provincies Noord-Holland en Flevoland en het IJsselmeergebied. De Metropoolregio Amsterdam is binnen dit gebied de grootste stedelijke regio. Een opgaven van nationaal belang in dit gebied is onder meer het mogelijk maken van de drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam-Almere-Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw) samen met betrokken overheden (RRAAM).
Het gebied van en rond de Metropoolregio Amsterdam kent een grote ruimtedruk. De regio staat voor een forse woningbouwopgave, zowel kwantitatief als kwalitatief. In het gebied van de Noordvleugel (exclusief het Utrechtse deel) is er tot 2040 vraag naar bijna 290.000 extra woningen om in de groei van het aantal huishoudens te voorzien. Tegelijkertijd is er de opgave om woningen die niet meer voorzien in de behoefte te vervangen (tot 2040 ruim 140.000 woningen).
Verder is in de SVIR de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro: artikel 3.1.6 lid 2). Hierin is vastgelegd dat provincies en gemeenten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken (in respectievelijk een provinciale verordening of een bestemmingsplan) de ladder moeten doorlopen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In dit Chw bestemmingsplan worden nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In paragraaf 6.16 wordt nader ingegaan op de ladder.
Voor dit bestemingsplan houdt dit in dat de drievoudige schaalsprong (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw)moet worden geaccommodeerd. Ook moet de ladder voor duurzame verstedelijking worden toegpast voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort is de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). Deze is gelijk met het Barro in werking getreden.
De onderwerpen waar het Rijk in het Barro en Rarro ruimte voor vraagt zijn:
- Mainportontwikkeling Rotterdam
- Bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament
- Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren
- Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied
- Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
- Uitoefening van defensietaken
Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):
- Veiligheid rond rijksvaarwegen
- Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
- Elektriciteitsvoorziening
- Ecologische hoofdstructuur
- Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
- Toekomstige verruiming van de Maastakken
- Verstedelijking in het IJsselmeer
De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.
Op het plangebied is alleen het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het voorheen geldende regime is aangepast op basis van nieuwe technische inzichten en ontwikkelingen op het gebied van radarverstoring. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken in het algemeen en windturbines. Het regime geldt niet voor bestaande bouwwerken en windturbines. Voor windturbines gelden ruimere radarverstoringsgebieden dan voor overige bouwwerken. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximum hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximum hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximum bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximum bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines hoger dan 118 meter niet mogelijk.
Het omgevingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro.
Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 6.14 Radarverstoringsgebied wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer.
Tracébesluit weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere (2012)
Het Tracébesluit Weguitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere (verder: TB) is op 21 maart 2011 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu. De minister heeft in september 2011 het TB op enkele punten van ondergeschikte aard gewijzigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 4 januari 2012 alle (41) beroepen tegen het TB ongegrond verklaard.
Het verkeer in het gebied tussen Schiphol, Amsterdam en Almere is de afgelopen vijftien jaar sterk gegroeid, vooral als gevolg van het toenemende aantal bedrijven en inwoners. Hierdoor en met de geplande groei van Almere neemt het aantal files en vertragingen op en rond de snelwegen toe. Zonder uitbreiding van de weginfrastructuur zal de bereikbaarheid in het gebied rond Almere, Amsterdam en Schiphol sterk afnemen. Het TB voorziet in de benodigde uitbreiding van de weginfrastructuur.
Het TB is uitgewerkt in twee bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Hollandsebrug-Havendreef' is onherroepelijk sinds 1 oktober 2013. Het bestemmingsplan 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring' is onherroepelijk sinds 4 augustus 2014.
Voor het onderliggend wegennet van de A6 is een bestemmingsplan 'Onderliggend wegennetwerk' opgesteld. Dit omdat de locatie voor de te organiseren Floriade tentoonstelling overlapt met het plangebied van het Tracébesluit. Voortschrijdende inzichten over het ontwerp van de Floriade en de ontwikkeling van het gebied na de Floriade, zoals verwoord in het Gebiedsontwikkelingsplan Almere Centrum Zuidoever Weerwater (hierna: GOP) maken enkele wijzigingen in het gebied noodzakelijk. Met dit bestemmingsplan sluit de lokale infrastructuur in het gebied naadloos aan op het ontwerp van het Floriadeterrein en op de ambities die in het GOP zijn verwoord voor de doorontwikkeling van het gebied Zuidoever Weerwater.
Verbeelding Onderliggend wegennet
Het bestemmingslan is in overeenstemming met de weguitbreidingen van de A6 en de wijzigingen in het onderliggend wegennetwerk.
RAAM-Brief
Rijk en regio willen de internationale concurrentiekracht en de duurzaamheid van de Noordelijke Randstad een impuls geven. In het programma Randstad Urgent zijn vijf grote projecten aangewezen die daaraan moeten bijdragen:
- schaalsprong Almere;
- verbetering openbaar vervoer tussen Schiphol, Amsterdam, Almere en Lelystad;
- verbetering van de ecologische kwaliteit van het Markermeer en het IJmeer (toekomstagenda Markermeer-IJmeer, TMIJ);
- de ontwikkeling van de luchthaven Lelystad in relatie tot de ontwikkeling van Schiphol;
- verbetering van de bereikbaarheid via de weg en het openbaar vervoer tussen Almere, 't Gooi en Utrecht.
Deze vijf projecten worden bij de uitwerking en besluitvorming in samenhang bezien. Als onderdeel van deze aanpak heeft het Kabinet een aantal principekeuzes vastgesteld voor de ontwikkeling van het gebied tussen Amsterdam, Almere en Markermeer. Deze keuzes zijn gepresenteerd in de RAAM-brief die het Kabinet op 6 november 2009 heeft gepubliceerd.
'RAAM' staat voor 'Randstad-besluiten Amsterdam – Almere – Markermeer'. De RAAM-brief geeft de koers voor de na te streven ontwikkelingen aan. In de RAAM-brief heeft het kabinet ingezet op een westelijke ontwikkeling van Almere en dus niet voor een dominante ontwikkeling in oostelijke richting. Hier is het principe ontstaan dat de stedelijke ontwikkeling aan de westzijde van Almere plaatsvindt. Oosterwold krijgt een meer landelijke invulling.
Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer (2013) (RAAM)
In het Rijk-regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer (verder: RRAAM) werken het Rijk, de provincies Noord-Holland, Utrecht en Flevoland en de gemeenten Almere en Amsterdam samen om de drievoudige ambitie op het gebied van woningbouw, bereikbaarheid en ecologie in de Noordelijke Randstad vorm te geven. Binnen RRAAM is onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Infrastructuur en Milieu in november 2013 de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer vastgesteld.
De Noordvleugel van de Randstad is nationaal gezien één van de belangrijkste economische motoren en kan zich meten met andere topregio’s in Noordwest-Europa, zoals Londen, Parijs, het Ruhrgebied en Milaan. De Noordvleugel omvat het samenhangende stedelijke netwerk van het Noordzeekanaalgebied tot en met Utrecht, Amersfoort en Almere, met Amsterdam in het centrum. De regio kent aan de zuidkant een aaneenschakeling van grote functies als de Mainport Schiphol, het zakencentrum de Zuidas, de Jaarbeurs Utrecht en diverse grote woon- en werkgebieden. Met deze Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer wordt ingezet op versterking van de agglomeratiekracht van de Noordvleugel en daarmee op verbetering van de internationale concurrentiepositie van de Randstad als geheel.
Het toekomstperspectief van het Rijk voor de Noordvleugel is een sterke internationaal concurrerende regio, waarin een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gecreëerd met een goede bereikbaarheid en unieke natuur- en recreatiegebieden in en rond het Markermeer-IJmeer. Daarbij kiest het Rijk ervoor om de verstedelijking in deze regio zoveel mogelijk te concentreren in bestaand stedelijk gebied en langs de bestaande infrastructuurcorridors op de as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Zodoende wordt de agglomeratiekracht versterkt. Het betekent een verdere groei van Almere met hieraan gekoppeld een verbetering van de bereikbaarheid tussen Amsterdam en Almere. Ook de infrastructuur tussen Almere en Utrecht dient op orde te zijn. Daarnaast zal er sprake zijn van een vooruitgang van de ecologische kwaliteit in het Markermeer-IJmeer.
Het toekomstperspectief voor Almere is een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. Het is hier prettig om te wonen, te werken en te recreëren. Almere is volwaardig onderdeel van het regionale mobiliteitsnetwerk van de Noordvleugel. Een IJmeerverbinding met een hoogstedelijke ontwikkeling van Almere Pampus is hierbij de stip op de horizon. Deze verbinding is een metroachtig systeem dat Almere, in het bijzonder de locatie Pampus en Diemen direct verbindt met Amsterdam. Een deel van de regionale behoefte aan nieuwe woningen kan in Almere worden opgevangen. Dit verbetert de leefomgeving in de Noordvleugel en daarmee het internationale vestigingsklimaat. Voor het Markermeer-IJmeer is het toekomstperspectief een Toekomstbestendig Ecologisch Systeem (TBES), waardoor een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving ontstaat met aantrekkelijke natuur- en recreatiegebieden. Het ecologisch systeem van het Markermeer-IJmeer is vitaal, gevarieerd, robuust en biedt, door natuurinvesteringen, juridische ruimte om de gewenste ruimtelijke en recreatieve ontwikkelingen mogelijk te maken.
In de Rijksstructuurvisie staat een adaptieve aanpak centraal. Deze aanpak is gericht op de toekomst: duurzaam en robuust. Daarmee is zij in staat om veranderingen op te vangen. De Rijksstructuurvisie geeft een beschrijving van het toekomstperspectief voor de drievoudige ambitie en hoe die kan worden bereikt. Dit toekomstperspectief met een westelijke ontwikkeling van Almere, een IJmeerverbinding en een TBES, is een gezamenlijk perspectief van het Rijk en de overheden in de Noordvleugel. Het gaat daarbij niet om een blauwdruk voor de toekomst, maar om een perspectief dat richting geeft aan de stappen die tussen nu en de lange termijn genomen moeten en kunnen worden. Ze verbindt daarmee de korte en (middel)lange termijn met elkaar zonder daar van te voren vaste termijnen of data aan te koppelen. De woningbehoefte kan lager of hoger uitvallen dan de huidige berekeningen, afhankelijk van de daadwerkelijke economische en demografische ontwikkelingen. De woningen en de bijbehorende infrastructuur komen daarom in stappen tot stand, reagerend op de behoefte op de woningmarkt en de mobiliteitsontwikkelingen. Ook voor natuur is een stapsgewijze aanpak op zijn plaats. Afhankelijk van het verloop van de ecologische processen zijn er minder of meer natuurmaatregelen nodig.
Overheden, maatschappelijke organisaties en private partijen zijn al volop bezig met het realiseren van het toekomstperspectief. Ter verbetering van de bereikbaarheid binnen de Noordvleugel wordt de komende jaren gewerkt aan de capaciteitsvergroting van de bestaande rijkswegen en spoorlijnen in de corridor Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Voor het spoor wordt aanvullend daarop een investering voor de middellange termijn gedaan, waarmee een kwaliteitssprong naar hoogfrequent spoorvervoer wordt gerealiseerd. De woningbouwontwikkeling in Almere en het commitment van partijen hierop is een voorwaarde voor een succesvolle realisatie van OV SAAL en omgekeerd. Met de realisatie van deze uitbreidingen is de bereikbaarheid ook voor de langere termijn op orde. Verder wordt de bereikbaarheid tussen Almere en Utrecht verbeterd; dit betreft onder andere het verbreden van de A27 tussen Utrecht en knooppunt Eemnes en een pilot met een snelbus tussen Almere en Utrecht De Uithof.
Almere groeit in fasen en organisch op locaties langs de bestaande vervoersassen (A6, A27 en Flevolijn) volgens het bestaande meerkernige stadsconcept. De locaties Poort, Nobelhorst, Centrum Weerwater en Oosterwold bieden ruimte aan een aanzienlijk aantal woningen, voorzieningen en aan bedrijvigheid. De locatie Centrum Weerwater wordt ontwikkeld tot een locatie met (boven-)regionale centrumfuncties. De Floriade in 2022 is een eerste initiatief en hierdoor zal het imago van Almere als aantrekkelijke suburbane stad een internationale impuls krijgen.
Samen met de groei van Almere zal ook de stedelijke infrastructuur en groenblauwe structuur meegroeien. Tegelijkertijd wordt een volwaardig voorzieningenpakket op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, cultuur, sport en duurzaamheid ontwikkeld. Door de verstedelijking langs de bestaande vervoersassen te concentreren, wordt druk opgebouwd die nodig is voor een verdere westwaartse groei van Almere en worden de investeringen in deze vervoersassen maximaal benut.
Om het toekomstperspectief en de stappen daar naartoe te realiseren, hebben het Rijk en de overheden in de Noordvleugel gezamenlijke afspraken gemaakt voor de komende jaren. Die afspraken staan in de realisatieparagraaf van de Rijksstructuurvisie en in de Bestuursovereenkomst RRAAM en de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0. Tezamen vormen zij de agenda voor de komende jaren. De samenhang tussen de stapsgewijze ontwikkelingen naar het toekomstperspectief wordt geborgd door het monitoren van de voortgang van de maatregelen en de effecten van de ontwikkelingen. Zo kan door het Rijk en de overheden in de Noordvleugel tussentijds worden bijgestuurd.
Om de agglomeratiekracht en daarmee de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel te versterken, is het in lijn met de Gebiedsagenda Noord-Holland, Utrecht en Flevoland de opgave om zoveel mogelijk woningen in bestaand stedelijk gebied in de regio's Amsterdam, Utrecht en Amersfoort en langs bestaande infrastructuurcorridors te bouwen op de as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. Aanvullende verstedelijkingslocaties worden in de directe nabijheid daarvan gezocht. Daarnaast hebben het Rijk en de overheden in de Noordvleugel geconcludeerd dat Almere goede mogelijkheden biedt om een aanzienlijk deel van de woningbehoefte van de Noordvleugel te accommoderen: richtpunt is 60.000 woningen: 25.000 woningen uit Noord-Holland, 15.000 uit de regio Utrecht en 20.000 woningen voor de autonome ontwikkeling van Almere.
Naast het grote aantal woningen dat in Almere wordt toegevoegd, is het van belang ook andere functies mogelijk te maken, zodat een sociale diverse, aantrekkelijke en leefbare stad ontstaat. Hierover wordt in de Structuurvisie aangegeven dat Almere, als 'new town', ruimte heeft voor nieuwe werk- en woonmilieus, experimenten, en vernieuwend ondernemerschap. Door dit mogelijk te maken en te stimuleren, wordt tevens bijgedragen aan de florerende economie van de Noordvleugel en aan een versterking van de internationale concurrentiepositie. De groei van Almere in de drie aangewezen kernen past bij de bestaande meerkernige structuur van de stad.
Met een gefaseerde aanpak wordt toegewerkt naar het toekomstperspectief voor de Noordvleugel, de stip op de horizon. Dit toekomstperspectief geeft invulling aan de drie samenhangende ambities op het gebied van verstedelijking, bereikbaarheid, natuur en recreatie ter versterking van deze regio. Het geeft richting aan het handelen van overheden, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers. Het is nu niet nodig om voor de lange termijn definitieve keuzes te maken ten aanzien van verstedelijking en bereikbaarheid. De beoogde woningbouwopgave is gebaseerd op de verwachte vraag naar woningen in de komende decennia. De woningbehoefte kan lager of hoger uitvallen dan de huidige berekeningen, afhankelijk van de daadwerkelijke economische en demografische ontwikkelingen. De woningen en de bijbehorende infrastructuur komen daarom in stappen tot stand in reactie op de behoefte op de woningmarkt en de mobiliteitsontwikkelingen. De aanpak van vraagafhankelijk bouwen geldt niet alleen voor woningen, maar ook voor economische activiteiten en voorzieningen. Zodra de markt of burgers initiatieven ontplooien, wordt hierop gereageerd vanuit de basishouding dat dit mogelijk is. De essentie van vraagafhankelijk bouwen is dat de vragers de ontwikkeling zelf bepalen. Overheden stellen alleen de hoognodige kaders op, waarbinnen initiatiefnemers bepalen wat op welk moment gebouwd wordt.
In 2013 is gestart met de ontwikkeling van de locatie Centrum Weerwater. Met een unieke ligging aan de A6, het Almeerse stadscentrum en het Weerwater biedt deze locatie potenties voor verdergaande ontwikkeling met (boven-) regionale centrumfuncties. Het plan laat zich het best omschrijven als een kansenstrategie. De Floriade die Almere in 2022 mag organiseren, geeft hier een eerste invulling aan. Uiteindelijk zal de locatie Centrum Weerwater zich ontwikkelen tot een hoogwaardig stedelijk woon- en werkmilieu. Deze locatie is een voorbeeldproject in het kader van de toekomstige Omgevingswet, waarbij de verdubbelde A6 voor aanvang van de Floriade in 2022 gerealiseerd is.
De economische structuur in Almere ontwikkelt zich verder. Om een vitale stad te ontwikkelen, is vooralsnog een ambitie van 100.000 arbeidsplaatsen gedefinieerd. Met haar jonge bevolking levert Almere human capital aan de economie van de Noordvleugel. Almere heeft als new town ruimte voor nieuwe werk- en woonmilieus, experimenten en vernieuwend ondernemerschap. Hierbij is excellent gastheerschap voor nieuwe en zittende ondernemers belangrijk. In de jonge economie van de stad zijn zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers) en het midden- en kleinbedrijf (MKB) relatief sterk vertegenwoordigd. Zij krijgen alle ruimte om zich verder te ontplooien. Daarnaast ontstaat met de groei van de stad al een forse autonome groei van het aantal banen door bevolkingsvolgende groei. Naast de autonome groei is het de ambitie om banen te creëren in een aantal stuwende sectoren. Deze zijn in het economisch programma “Almere Werkt!” vastgelegd: Duurzaam bouwen & Gebiedsontwikkeling, Health, ICT & Media, Lelystad Airport en Wellness & Life Sciences.
Een goede, complete en kwalitatief hoogwaardige onderwijsinfrastructuur is een zeer belangrijke vestigingsfactor. De eerste kansen zijn al verzilverd door de investeringen van het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere met de komst van Hogeschool Windesheim en de Christelijke Agrarische Hogeschool Vilentum. In samenwerking met het bedrijfsleven moet vooral in het middelbaar en hoger onderwijs een aanbod ontstaan dat aansluit bij de toekomstige behoeften en waarmee bedrijven kunnen worden verleid om zich in Flevoland te vestigen.
Zowel de culturele als de sportieve infrastructuur is van eminent belang voor de sociale samenhang in nieuwe en oudere delen van Almere. Op cultureel gebied wordt ingezet op het koppelen van nationale voorzieningen aan Almeerse kwaliteiten (eigen profiel), het versterken van het cultureel middenveld, het ruimte bieden aan zelforganisatie en ondernemerschap en het besteden van aandacht aan cultuureducatie en talentontwikkeling. Op het terrein van sport ligt de focus op een wijkgericht aanbod aan breedtesport, sectoroverstijgende talentontwikkeling en een gericht aanbod aan topsportevenementen en -voorzieningen.
Voor het bestemmingsplan houdt dit in dat het toekomstperspectief voor Almere van een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen moet worden geaccommodeerd. Het bestemmingsplan moet een kansenstrategie mogelijk maken: het vraagafhankelijk realiseren van woningen, infrastructuur, economische activiteiten en voorzieningen.
Bestuursovereenkomst RRAAM (2013)
Op 13 november 2013 is de Bestuursovereenkomst RRAAM ondertekend door het Rijk, de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht, de stadregio Amsterdam en de gemeenten Amsterdam en Almere (verder: RRAAM). De Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer is bindend voor het Rijk. Met deze bestuursovereenkomst leggen partijen de afspraken vast om tot uitvoering te komen van de drievoudige ambitie op het gebied van verstedelijking, bereikbaarheid en natuur & recreatie ter versterking van de internationale concurrentiepositie van de Noordvleugel, zoals uitgewerkt in de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer.
Partijen hebben ten aanzien van de stedelijke ambitie afgesproken dat met de adaptieve aanpak de (markt)vraag naar woningen en bedrijfslocaties van doorslaggevend belang is voor het tempo en de invulling van het ontwikkelen van het toekomstperspectief. Partijen monitoren voor het gebied de Noordvleugel de kwantitatieve en kwalitatieve actuele vraag naar en het aanbod van woningen. Onder duovoorzitterschap van de provincie Noord-Holland en het Rijk (namens deze vertegenwoordigers van de minister voor Wonen en Rijksdienst), wordt deze monitoring vanaf 2014 uitgevoerd. Partijen brengen de gezamenlijke rapportage jaarlijks uit.
Voor de stedelijke ontwikkeling van Almere wordt een samenwerkingsstructuur opgezet die in de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 nader is uitgewerkt.
Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 (2013) (IAK2)
Het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere hebben op 20 november 2013 in de Uitvoeringsovereenkomst de afspraken vastgelegd om tot uitvoering te komen van de stedelijke ambitie Almere, zoals uitgewerkt in de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer. Deze overeenkomst vervangt het eerdere Integraal Afsprakenkader (IAK) uit 2010. De afspraken in de uitvoeringsovereenkomst hebben betrekking op de integrale stedelijke ontwikkeling (Almere 2.0) en heeft betrekking op:
- de gebieden: Almere Oosterwold, Almere Centrum Weerwater inclusief Floriade, Almere Pampus in samenhang met de IJmeerlijn, Almere Poort, Nobelhorst, alsmede de stedelijke ontwikkeling in het huidige stedelijke gebied van Almere;
- de thema's stedelijke bereikbaarheid, groenblauw, duurzaamheid, onderwijs, cultuur, sport en economie;
- het behoud van de concurrentiepositie van het huidige stedelijke gebied (Almere Tafel);
- de samenwerking tussen het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Almere alsmede het gezamenlijk financieel kader ten behoeve van de realisatie.
In de overeenkomst hebben partijen afgesproken dat het realiseren van de stedelijke ambitie (60.000 woningen) is gestart op 1 januari 2010. De vraag van de markt is een bepalende factor voor het tempo waarop de gebiedsontwikkelingen in Almere plaatsvinden. De gebiedsontwikkeling Almere Centrum Weerwater kan op basis van de uitvoeringsovereenkomst door de gemeente Almere worden opgestart. De gemeente Almere voert de regie over de afstemming tussen de gebiedsontwikkelingen in Almere middels onder meer de gemeentelijke programmeringscyclus (Meerjaren Programmering Grondexploitatie Almere).
Ten behoeve van de realisatie van Almere 2.0 wordt één gezamenlijk Fonds Verstedelijking Almere ingesteld. Het fonds is bestemd voor investeringen in projecten ten behoeve van de integrale ontwikkeling van Almere 2.0. Het gaat daarbij om projecten op het gebied van de Almere Tafel, Onderwijsstructuur, Culturele infrastructuur, Sportinfrastructuur, Economie en Floriade, Duurzaamheid, Programma groenblauw en Stedelijke bereikbaarheid.
Structuurvisie Randstad 2040 (2010)
In de Structuurvisie Randstad 2040 (2010) heeft het kabinet keuzes gemaakt om van de Randstad in 2040 een duurzame en concurrerende Europese topregio te maken waar mensen graag wonen, werken en recreëren. Groene woon- en werkmilieus zijn daarbij nodig om de variatie in vestigingsmilieus te vergroten. Mogelijkheden daarvoor liggen onder meer in Almere. Grootschalige stedelijke ontwikkeling van Almere is noodzakelijk voor het opvangen van de groei in de noordelijke Randstad tot 2040. Ook in deze structuurvisie is aangegeven dat de opgave bestaat om tot 2030 60.000 woningen te bouwen.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Structuurvisie Randstad 2040.
Structuurvisie Windenergie op Land (2014)
Op 28 maart 2014 heeft de Ministerraad de Structuurvisie Windenergie op land (SvWOL) vastgesteld. Daarmee is het beleid van kracht geworden om ruimte te bieden voor grootschalige windparken om de doorgroei naar ten minste 6.000 megawatt (MW) windenergie op land in 2020 te realiseren. Het voornemen om een structuurvisie voor Windenergie op land op te stellen is aangekondigd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De belangrijkste reden voor het ontwikkelen van de SvWOL is de wens van het kabinet om grootschalig windenergievermogen te concentreren in de daarvoor meest geschikte gebieden. Op die manier kan de landschappelijke versnippering en verstoring worden beperkt. Bovendien zal het aanwijzen van gebieden voor grootschalige windenergie in een structuurvisie de procedure voor realisatie van grote projecten versnellen.
Naast grootschalige windparken zijn ook kleinschalige initiatieven (kleiner dan 100 MW) noodzakelijk om de 6.000 MW windenergie op land in 2020 te halen. De ministers van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken hebben met de provincies afspraken gemaakt over de realisatie van 6.000 MW in 2020, die deel uitmaken van de Structuurvisie.
In de Structuurvisie Windenergie op land zijn 11 gebieden in Nederland aangewezen waar grootschalige opwekking van windenergie (meer dan 100 MW) mogelijk is. Hiermee biedt de SvWOL het ruimtelijk kader voor deze grootschalige windprojecten, waarop de rijkscoördinatieregeling (RCR) van rechtswege van toepassing is
De gebieden zijn in overleg met de provincies aangewezen.
In onderstaande afbeelding zijn de gebieden in Flevoland aangewezen die in aanmerking komen voor grootschalige windenergie.
Aangewezen gebieden voor grootschalige opwekking van windenergie
Het plangebied valt niet in een gebied dat in de Structuurvisie Windenergie op Land is aangewezen voor grootschalige opwekking windenergie. Het bestemmingsplan maakt geen grootschalige opwekking van windenergie mogelijk.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Structuurvisie Windenergie op Land.
Europese Kaderrichtlijn Water (2000)
De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:
- een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
- het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
- een goede toestand van het grondwater;
- een duurzaam gebruik van water;
- afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.
Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.
Het aspect water wordt in dit bestemmingsplan uitvoerig behandeld. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water.
Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)
Het Nationaal Waterplan (NPW2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor 2016 tot 2021 en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. De verschillende NWP2 onderdelen met bijbehorende mijlpalen en onderlinge relaties zijn samengevat in een routekaart.
Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud.
Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.
Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft de overheid naar een integrale benadering door economie, natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.
Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Waterplan. Grote waterpartijen worden bestemd voor water en waterberging.
Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden
Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt.
Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is ondermeer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).
Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies.
Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:
- behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
- de verstoorder betaalt;
- vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
- het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
- gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
- liberalisering van de opgravingsmarkt.
De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.
Overig rijksbeleid
Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:
- Structuurvisie buisleidingen 2012-2035 (2012)
Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het rijksbeleid.
Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid
Omgevingsplan Flevoland (2006)
In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Het Omgevingsplan is op onderdel partieel herzien.
Almere Centrum Weerwater valt in het Omgevingsplan binnen de gebiedsaanduiding 'stedelijk gebied (tot 2015)'. Ook in de Ontwikkelingsvisie 2030 in het Omgevingsplan is het gebied aangeduid als stedelijk gebied. Het stedelijk gebied omvat zowel huidig en toekomstig bebouwd als onbebouwd gebied en biedt voldoende ruimte aan woongebieden, werklocaties, infrastructuur, (recreatieve) voorzieningen, water, groengebieden en ecologische verbindingen. Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen en gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied.
Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op een aantal algemene uitgangspunten, waaronder:
- De specifieke ruimtelijke kenmerken van steden en dorpen worden benut door behoud en versterking van de kwaliteit van die kenmerken.
- Infrastructuur wordt zo gebundeld dat versnippering van ruimtelijke eenheden wordt voorkomen en geen omvangrijke barrières in stedelijke en ecologisch waardevolle gebieden ontstaan.
- De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.
De uitgangspunten zijn vertaald in stedelijke profielen. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. De gemeenten dienen bij de uitwerking van het bundelingsbeleid een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken, waarbij tijdig voldoende ruimte voor wonen, bedrijven, voorzieningen en overige stedelijke functies wordt geboden. Daarbij dient optimaal gebruik te worden gemaakt van het bestaande bebouwd gebied.
In het stedelijk profiel van Almere komt onder andere het volgende naar voren:
Met de rijksoverheid en de Noordvleugelpartners is afgesproken dat in Almere in de periode 2010-2030 60.000 woningen worden gebouwd. Ruim 20.000 daarvan zijn nodig voor de eigen woningbehoefte. Verwacht mag worden dat, gelet op ruimtelijke vraagstukken in de Noordvleugel, de daadwerkelijke woningbouwproductie veel hoger zal kunnen liggen. De provincie wil voor de lange termijn voldoende ruimte reserveren voor een integraal stedelijk concept van Almere dat een groei met 70.000 woningen mogelijk maakt. Het tempo waarin gebouwd wordt zal in belangrijke mate afhangen van ontwikkelingen op de woningmarkt. Voor de provincie zal het gewenste bouwtempo tevens afhangen van de daadwerkelijke ontwikkeling van de infrastructuur, het voorzieningenniveau en de werkgelegenheid.
Almere moet zich kunnen ontwikkelen tot een aantrekkelijke en vitale stad in de Noordvleugel van de Randstad, met een breed aanbod aan woonmilieus. De stedenbouwkundige ontwikkeling binnen Almere is in hoofdzaak een gemeentelijke aangelegenheid. De provincie rekent het tot haar taak te zorgen voor een goede regionale inbedding van de groei van Almere in al haar facetten, zowel in Flevoland zelf als op bovenregionaal niveau. Meerzijdige ontwikkeling blijft het uitgangspunt en is ook noodzakelijk voor de voorziene opvangtaak van Almere. Eerst wordt prioriteit gegeven aan de verbetering van de verbindingen aan de westzijde van Almere. Het zo snel mogelijk oplossen van de knelpunten op het traject Schiphol-Amsterdam-Almere A6-A1-A9 heeft daarbij prioriteit. De provincie Flevoland heeft een voorkeur voor een duurzame en robuuste oplossing, te weten een korte tunnel tussen de A6 en de A9.
In Flevoland betekent dit een uitbreiding van het tracé over de Hollandse Brug (Tweede Hollandse Brug) en een uitbreiding van de A6 tot aan de aansluiting Almere Buiten-Oost. De voorkeur van de provincie gaat uit naar ontvlechting van het bovenlokale/regionale doorgaande verkeer op een hoofdrijbaan en het lokale verkeer in Almere tussen de verschillende stadsdelen op parallelbanen. Deze uitbreiding is vereist, onafhankelijk van een eventuele woningbouwtaakstelling voor Almere tussen 2010-2030.
Om een hoogstedelijk woon- en werkmilieu met aangenaam verblijfsklimaat te realiseren worden tussen gemeente en provincie afspraken gemaakt over gedifferentieerde milieueisen. De provincie wil meer ruimte bieden voor de recreatieve functie van de groengebieden. In het integrale stedelijke concept op langere termijn past een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding (Stichtselijn) tussen Flevoland en Het Gooi/Utrecht. Dat geldt ook voor een treinverbinding naar Amersfoort (Amersfoortselijn). Realisatie van het integrale stedelijke concept voor Almere en van genoemde infrastructuur wordt echter niet voorzien voor het jaar 2030.
De provincie wil actief bijdragen aan de ontwikkeling van hoger onderwijs. De activiteiten zijn gericht op de uitbreiding van het aantal studierichtingen en opleidingen hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs met ten minste acht naast de huidige vier. Naast vernieuwende opleidingen moet er ook een lokaal verzorgend aanbod ontstaan.
De ontwikkeling van de culturele infrastructuur is belangrijk voor de bevordering van een stedelijk klimaat in Almere, met een bovenregionale uitstraling. Gemeente en provincie trekken samen op richting het rijk om ook landelijke ondersteuning hiervoor te krijgen. De provincie streeft ernaar om aan het eind van de planperiode vier culturele instellingen binnen de provincie te hebben die recht hebben op rijksondersteuning. Momenteel zijn dat er twee.
De provincie acht gemeenten verantwoordelijk voor de ontwikkeling en realisatie van werklocaties. Wel heeft de provincie locatiebeleid vastgesteld. Het locatiebeleid voor het stedelijk gebied is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden. Met het locatiebeleid streeft de provincie naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. Er is een indeling gemaakt in zeven provinciale locatietypen, onderverdeeld in drie categorieën, namelijk centrummilieus, gemengde woonwerkmilieus en specifieke werkmilieus. Het locatiebeleid is nader uitgewerkt in de beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied. Daarin wordt ingegaan op de vestigingsvoorwaarden voor bedrijven, kantoren en voorzieningen (kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid).
De provincie wil bij de ontwikkeling van bedrijvigheid rekening houden met de karakteristieken van de individuele gemeenten en tot maatwerk komen. Daarom is met de gemeenten afgesproken dat ze een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV) opstellen. Een GVV is een strategische visie op werklocaties, waarin voor bestaande en toekomstige werklocaties het beoogde locatietype is opgenomen. Per werklocatie wordt een profiel geschetst van de typen bedrijvigheid die er gevestigd kunnen worden en hoe de toetsingscriteria per locatietype zijn uitgewerkt. Een GVV, waarvan Gedeputeerde Staten hebben geconstateerd dat deze voldoet aan het provinciale beleid, is in beginsel bepalend voor het onderdeel locatiebeleid bij de beoordeling van gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het Vroege Vogelbos maakt onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Dit gebied is getypeerd als overige EHS en heeft vaak een hoge lokale waarde, deels door de ligging in of nabij de kernen, maar soms ook door bijzondere abiotische waarden of bijvoorbeeld als landschappelijk element. De omvang of de gebruiksdruk zijn echter zodanig dat het alleen met hoge beheersinspanningen mogelijk is om deze waarden ook duurzaam te blijven beheren. Deze gebieden lenen zich voor de saldobenadering, waarbij nadrukkelijker dan bij de waardevolle gebieden ook verplaatsing aan de orde kan zijn.
Almere Centrum Weerwater ligt in een 'archeologisch aandachtsgebied'. Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. De inzet in deze gebieden beperkt zich tot het opsporen en het planologisch beschermen, dan wel – indien niet anders mogelijk – opgraven van individuele archeologische waarden. Terreinen die op de landelijke Archeologische MonumentenKaart (AMK) staan vallen onder de aandachtsgebieden, met dien verstande dat ze in principe altijd planologische bescherming moeten krijgen. De uitwerking van archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Het Weerwater is aangemerkt als oppervlaktewaterlichaam in het kader van de Kaderrichtlijn Water. Het Weerwater heeft de volgende karakterschets: Plassen en meren die groter zijn dan 0,5 km2 en een waterdiepte van meer dan 3 meter kennen. Deze plassen worden gevoed door regen- en grondwater; soms is er sprake van kwel (lokaal, regionaal of vanuit een rivier). De bodem bestaat overwegend uit zand, grind of klei, maar ook met veen- en sliblagen. Het Weerwater is een zandwinningsplas gelegen in Almere Stad. Ten behoeve van de recreatiefuncite zijn stranden en een jachthaven aangelegd. Als maatregel na 2015 is aangemerkt het verondiepen van het watersysteem.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan Flevoland.
Partiële herzieningen Omgevingsplan Flevoland (2008, 2009, 2015)
In het kader van de komst van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is het Omgevingsplan op onderdelen herzien. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de juridische doorwerking van het Omgevingsplan na inwerking treden van de Wro. Een tweede herziening van het Omgevingsplan heeft betrekking op de waterhuishouding. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan op 2 november 2006 is bepaald dat het onderdeel waterhuishouding van het plan in 2009 op twee onderwerpen nader uitgewerkt wordt in een partiële herziening. Het eerste onderwerp is waterkwaliteit, naar aanleiding van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). In deze partiële herziening worden de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen en –maatregelen vastgelegd. Het tweede onderwerp is de wateropgave, ook wel bekend onder de naam Waterbeheer 21-ste eeuw of kortweg WB21. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan in 2009 was er nog onvoldoende duidelijkheid over de omvang van de wateropgave en de wijze waarop deze in onze zich nog sterk ontwikkelende provincie kan worden opgelost. In deze partiële herziening zijn de aanpak en de rolverdeling bij het oplossen van de wateropgave nader bepaald en vastgelegd. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kleinere zaken te repareren c.q. meer uitvoeringsgericht te maken.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de partiële herzieningen van het Omgevingsplan.
Mobiliteitsvisie Flevoland 2030 (2016), partiële herziening Omgevingsplan 2006
De visie vervangt het onderdeel mobiliteit uit het Omgevingsplan en biedt een meer flexibele sturingsfilosofie op mobiliteitsvraagstukken. Daarnaast wordt in de visie ingegaan op de mogelijke vorming van de vervoersregio Amsterdam-Almere, de overgang naar het provinciefonds en de SVIR. Doelen van de visie zijn:
Toekomst: reizigers moeten snel, betrouwbaar en veilig kunnen reizen en kunnen kiezen tussen vervoermiddelen. Flevoland groeit en dat leidt tot een toenemende vraag naar mobiliteit, zoals een IJmeerverbinding, Stichtselijn en de snelweg A30.
Flevoland is een belangrijke schakel in de bereikbaarheid van Nederland en de metropoolregio Amsterdam.
Verbinden: mobiliteit stelt in staat om te verbinden van netwerken, ontspanning, economie, natuur, water.
Optimaal gebruik van OV-knooppunten: goed bereikbaar, vestiging van bedrijven met veel medewerkers, goede overstapfaciliteiten.
Goede reisinformatie om keuzes tussen vervoermiddelen te kunnen zodat de infrastructuur zo goed mogelijk benut kan worden.
Verkeersveiligheid nog verder verbeteren.
Mobiliteitsontwikkeling gaat gepaard met een verbetering van de leefbaarheid en duurzaamheid.
Investeringen in autoverkeer, beter openbaar vervoer, vergroten aandeel fietsverkeer, snel efficiënt goederenvervoernetwerk t.b.v. de economische ontwikkeling, aantrekkelijke vaarwegen t.b.v. recreatieve ontwikkeling.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Mobiliteitsvisie Flevoland.
Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland (2012)
In de Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland zijn in één verordening alle publiekrechtelijkeregelingen voor Flevoland opgenomen. De verordening omvat de volgende onderwerpen: stortplaatsen en afvalwater, bodemsanering, watersystemen, grondwaterontrekkingen, wegen en vaarwegen, ontgrondingen, bescherming landschap en ecologische hoofdstructuur.
Het Vroege Vogelbos maakt onderdeel uit van de ecologischehoofdstructuur en is aangewezen als 'overige EHS'. Voor de ecologische hoofdstructuur zijn in de verordening de wezenlijke kenmerken en waarden aangewezen. In de verordening (Titel 10.1) is voorgeschreven dat een ruimtelijk plan of besluit binnen of nabij de ecologische hoofdstructuur mede strekt tot bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van dat gebied en geen activiteiten mogelijk maakt ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden of van de samenhang tussen die gebieden. Daarnaast zijn regels opgenomen voor het wijzigen van de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur of de wezenlijke kenmerken en waarden en de hiervoor benodigde procedure.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied in relatie tot de drinkwatervoorziening en ligt ook buiten de boringsvrije zones. Voor de ontwikkelingen in het plangebied zijn er daarom geen negatieve effecten op de grondwatervoorraad voor de drinkwatervoorziening.
Een klein gedeelte van de noordoostijzde van het Vroege Vogelbos valt binnen het plangebied van dit bestemmingslan. De planologische regelingen uit de bestemmingsplannen 'Weguitbreiding rijksweg A6 traject Havendreef-Buitenring' en 'Onderliggend wegennet' voor dit gebied zijn overgenomen in dit bestemmingsplan. Er worden geen activiteiten mogelijk gemaakt ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden of tot een significante vermindering van de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland.
Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011
De Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 is op 28 september 2011 vastgesteld door Provinciale Staten en is een nadere concretisering van het Omgevingsplan Flevoland 2006. De Structuurvisie heeft betrekking op bedrijventerreinen en kantorenlocaties in de stedelijke gebieden van de provincie en geeft invulling aan de programmatische uitwerking van het economisch beleid. In de Structuurvisie wordt een meer vastomlijnd kader gegeven voor een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV). Dit houdt onder ander het volgende in:
- er wordt inzicht verlangd in de bestaande en geplande omvang van bedrijvigheid;
- voor het aanwijzen van vestigingslocaties moet de SER-ladder worden toegepast (eerst intensiveren en herstructureren, dan pas nieuwe locaties ontwikkelen);
- gemeenten wordt nadrukkelijk gevraagd te overwegen om een herstructureringsfonds en parkmanagement op nieuwe - en zo mogelijk op bestaande - bedrijventerreinen in te stellen en een visie op zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit op te stellen;
- gemeenten wordt aanbevolen om in de GVV grondbeleid en beleid voor het ontwikkelen van duurzame bedrijventerreinen op te nemen;
- het verdient de voorkeur om de GVV in een structuurvisie neer te leggen;
- zowel overschotten als tekorten aan bedrijventerreinen moeten worden voorkomen. De omvang van nieuw aan te leggen bedrijventerreinen en kantoorlocaties is neergelegd in de provinciale Visie werklocaties Flevoland 2030+;
- de provincie wil dat ook ruimte geboden wordt aan informele werklocaties;
- de provincie hecht nadrukkelijker aan (bestuurlijke) afstemming op bovengemeentelijke schaal.
Naar aanleiding van de Structuurvisie is de Beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied (uit 2008) in 2011 aangevuld.
In de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011 hebben Gedeputeerde Staten criteria genoemd die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De motivering die aan een ruimtelijk plan ten grondslag ligt dient opgenomen te worden in een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV) voor zover dit betrekking heeft op vestigingslocaties in het stedelijk gebied van de gemeente. In de GVV wordt voor een periode van telkens 4 jaar, met een doorkijk over 10 en 20 jaar, de concrete kwalitatieve en kwantitatieve uitbreidingsbehoefte vastgelegd voor de gemeente op het gebied van vestigingslocaties en wordt de inzet benoemd voor instandhouding en herstructurering van de bestaande voorraad.
De kaders voor het opstellen van de GVV worden gevormd door het Omgevingsplan Flevoland 2006, de Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011, de provinciale Visie Werklocaties Flevoland 2030+ (waarmee de gemeenten voor de komende tijd akkoord mee zijn gegaan), het Provinciaal Herstructureringprogramma (PHP), het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 en de beleidsregel. Gedeputeerde Staten zaullen aan de hand van deze beleidskaders beoordelen of een GVV voldoet aan het provinciaal beleid. De beoordeling van een verzoek aan Gedeputeerde Staten om in te stemmen met de GVV zal plaatsvinden op basis van algemene criteria en inhoudelijke criteria.
Met betrekking tot algemene criteria houden de gemeenten het volgende aan:
- Voor de huidige en toekomstige werklocaties wordt in het plan beschreven tot welke provinciale locatietype(n) deze worden gerekend.
- Per locatie wordt binnen het provinciale locatietype aangegeven welke typen bedrijven er gevestigd kunnen worden.
- De voorgestelde locatietype(n) en de hierbinnen bestaande en geplande omvang van de
bedrijvigheid passen binnen het Omgevingsplan Flevoland 2006 en Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en daarnaast binnen de herijking van het rapport Visie Werklocaties Flevoland dat een doorkijk geeft naar de komende 10 jaar en gemiddeld om de 3 à 4 jaar wordt herzien. - Als een gemeente voor een locatie geheel of gedeeltelijk wil overgaan tot een ander type bedrijvigheid dan in een eerder vastgestelde GVV is mogelijk gemaakt, dan wordt in het ruimtelijk plan ingegaan op de noodzaak, de gevolgen voor het aanbod voor het oorspronkelijke type bedrijvigheid en eventuele compensatie hiervan.
- De GVV bevat een onderbouwde gemeentelijke opgave op het gebied van werklocaties voor de korte en de lange termijn.
- Over de planning en programmering van werklocaties heeft afstemming plaats gevonden op
regionaal niveau.
Met betrekking tot inhoudelijke criteria houden de gemeenten het volgende aan:
- Bij de aanwijzing van werklocaties dient de SER-ladder onverkort toegepast te worden zodat ligging, omvang en categorie van de locaties conform de SER-ladder wordt afgewogen door te toetsen aan:
- 1. de behoefte als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag;
- 2. de mogelijkheid om deze behoefte door herstructurering of intensivering van bestaande locaties te ondervangen;
- 3. clustering binnen of in aansluiting op bestaand bebouwd gebied;
- 4. de inpasbaarheid ten opzichte van woonbebouwing;
- 5. het optimaliseren van bereikbaarheid en vervoersaspecten.
- De herstructureringsopgave is afgestemd op de meest recente versie van het Provinciaal Herstructureringsprogramma (PHP).
- Intergemeentelijke afstemming vindt plaats ten aanzien van de aanbodzijde (programmering en ontwikkeling van zowel bestaande als nieuwe bedrijven- en kantorenlocaties) en herstructurering van bestaande bedrijven- en kantoren locaties.
- De GVV wordt bij voorkeur als structuurvisie (een thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie) vastgesteld. Indien de gemeente besluit de GVV niet vast te stellen als thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie dient zij dat nader te onderbouwen hoe het GVV-beleid is afgestemd op het beleid voor andere beleidsterreinen.
De provincie geeft in de beleidsregel aan welke 7 typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.
Als vervolg op de beleidsregel heeft de provincie een nieuwe visie op de werklocaties in voorbereiding genomen: de RO Visie Werklocaties 2015.
Het Floriadeterrein kan worden getypeerd als een overig centrummilieu. De overige centrummilieus zijn de centra van kernen met meer dan 15.000 inwoners, locaties bij een regionaal ontsloten openbaarvervoersknooppunt of locaties nabij haltes van de vrije busbaan in Almere. De locaties zijn geschikt voor kleine tot middelgrote kantoren (waarbij indicatief gedacht wordt aan maximaal 1.500 m2 bvo) en lokale of regionale (afhankelijk van de positie in de stedelijke hoofdstructuur) voorzieningen.
Ten aanzien van de bereikbaarheid geldt:
- dat er sprake is van een zodanige ontsluiting met het openbaar vervoer, dat de locaties in de directe nabijheid van een openbaar vervoer knooppunt zijn gelegen (m.u.v. het centrum van Urk) en dat het in de spits gaat om minimaal 2 busverbindingen per uur per hoofdrichting;
- dat de gemeente motiveert hoe de potenties voor openbaar vervoer optimaal benut worden;
- dat er een goede fietsontsluiting is, die de woongebieden en de werkgebieden rechtstreeks met
elkaar verbindt; - dat inzichtelijk gemaakt wordt dat in het centrumgebied en de directe omgeving hiervan, de
parkeercapaciteit voldoende is; - dat een mobiliteitstoets wordt uitgevoerd zoals bedoeld in de regionale Nota Mobiliteit.
Ten aanzien van de leefbaarheid geldt:
- dat er sprake is van een zodanige kwalitatieve inrichting en architectonische vormgeving waardoor zowel gevoelsmatig als daadwerkelijk een veilige omgeving bereikt wordt.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de vestigingsvoorwaarden voor overige centrummilieus in de beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied.
RO Visie Werklocaties 2015 (2016)
Gedeputeerde Staten van Flevoland hebben op 28 juni 2016 de RO Visie Werklocaties 2015 vastgesteld. Het doel van de visie is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik van werklocaties zodat het aanbod passend is bij de behoefte en regionaal is afgestemd. Het maatschappelijk effect dat de provincie daarmee wil bereiken is slim en zuinig ruimtegebruik. Om dit te bereiken worden acht leidende principes gehanteerd:
- 1. Ladder voor duurzame verstedelijking staat centraal. Aangezien de juridische borging van de ladder al sinds 1 oktober 2012 is geregeld in het Bro, gaat de provincie geen aanvullende juridische vereisten toevoegen. De provincie is verantwoordelijk voor het generiek toezicht op de toepassing van de ladder.
- 2. Echte stappen zetten in creëren van marktspanning en deprogrammeren. Met de (samenwerkende) gemeenten in Flevoland zal de provincie de (regionale) behoefteraming voor bedrijventerreinen, kantoren en winkels uitwerken en confronteren met het aanwezige en toekomstige aanbod. Waar nodig zal de provincie met de gemeenten extra stappen zetten om te komen tot het deprogrammeren van plannen en locaties.
- 3. Dynamisch voorraadbeheer: centraal hierin staan drie zaken: 1) werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad, 2) waar mogelijk schrappen van plannen die niet de beoogde kwaliteit toevoegen en 3) onder voorwaarden toevoegen en goede, nieuwe voorraad.
- 4. Aanpak herstructurering en duurzaam beheer: tot eind 2015 kunnen aanvragen voor de PHP-regeling worden ingediend. Verwacht wordt dat de middelen uit het PHP dan ook op zijn. Om de herstructureringsopgave in de toekomst ook aan te pakken ziet de provincie twee sporen: 1) terugbrengen van het overaanbod en 2) met (nieuw) instrumentarium meer private actie op bedrijventerrein stimuleren.
- 5. Duurzaamheid: de provincie streeft naar energiezuinige en klimaatbestendige werklocaties. Dit wil de provincie bereiken door de energievraag te beperken, duurzame energiebronnen in te zetten en energiebronnen zuinig en efficiënt te gebruiken. Daarnaast streeft de provincie naar duurzame mobiliteit. Voor een goede bereikbaarheid dienen nieuwe werklocaties daarom geaccommodeerd te worden rond multimodale verkeersknooppunten.
- 6. Grip op de bestaande voorraad en monitoring: doel is het verbreden van de ontwikkeling van het instrument van de kwaliteitskaart naar alle Flevolandse gemeenten en voor de overige segmenten. Mogelijk kan hierbij aangehaakt worden op systemen die in omliggende regio's zijn en worden ontwikkeld, zoals de monitor werklocaties van het Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland Noord.
- 7. Meer ruimte aan het veld via uitnodigingsplanologie: de komende jaren ligt er een flink aantal opgaven ten aanzien van de ontwikkeling en realisatie van werklocaties. Het is echter niet zo dat de provincie deze problemen alleen gaat oplossen. De rol van de provincie is voornamelijk regisserend en bovenlokaal. De daadwerkelijke aanpak geschiedt in cocreatie met gemeenten, marktpartijen en andere partners. De provincie gebruikt daarbij de 'Ladder van Overheidsparticipatie' om de precieze provinciale rol te bepalen.
- 8. Stimuleren van pioniers en ruimte voor experiment: de voorliggende veranderopgave roept om creatieve oplossingen. De provincie wil daarom ruimte blijven bieden aan pioniers en 'het experiment'. Per gemeente of regio wil de provincie één of enkele experimenten of voorbeeld projecten starten.
Met het oog op de verschuivende behoefte van formele naar informele locaties neemt de provincie afscheid van de zeven locatietypen uit de beleidsregel 'Locatiebeleid stedelijk gebied 2011'. In het locatiebeleid worden voortaan twee verschillende concepten van werklocaties voor het stedelijk gebied onderscheiden: formele en informele werklocaties.
De visie wordt afgesloten met een veranderagenda. Als aanzet voor het noodzakelijke transitieproces dat partijen in de provincie Flevoland de komende jaren moeten ondergaan bij werklocaties. Hierbij ligt de focus op elf agendapunten waaraan inhoudelijke en procesindicatoren zijn gekoppeld om de voortgang hiervan te monitoren. Gemeenten zijn in de 'lead' op de agendapunten die direct raken aan de ontwikkeling en de realisatie van werklocaties. De provincie is in de 'lead' op de agendapunten met een bovenlokale impact.
In dit bestemmingsplan wordt een informele werklocatie mogelijk gemaakt. Dit is een locatie waar bedrijven en werkvormen zich kunnen vestigen die vallen onder de milieucategorie 1, 2 en 3.1, waarbij sprake is van een zekere en ruimtelijk herkenbare menging met andere functies (detailhandel, voorzieningen, wonen en dergelijke) die ook bestemmingsplantechnisch mogelijk is gemaakt (ABC-lijst volgens VNG-brochure). Bij de informele locaties gaat de provincie nader in op: kantoren, winkels, leisure, maatschappelijk vastgoed en het landelijk gebeid.
Bij de aanpak van de kantorenmarkt legt de provincie de focus op de concentratiegebieden. Daarbij sluit de provincie aan op de vraaggerichte profilering die in Plabeka-verband, dus ook in Almere en Lelystad, wordt uitgewerkt. Hierbij wordt per kantorenlocatie (en bedrijventerrein) een oordeel geveld over de toekomst. De concentratiegebieden liggen veelal centraal in het stedelijk gebied met hoogwaardige OV-ontsluiting (centrumgebieden en stationsomgevingen). Alle overige gebieden zijn uitsluitingsgebieden voor kantoren.
Een regionale visie rondom winkels/detailhandel acht de provincie niet noodzakelijk. Gemeenten dienen winkelontwikkeling conform de Ladder van duurzame verstedelijking te laten plaatsvinden waarbij de relevante regionale samenwerking en afstemming gezocht moet worden. In principe zijn de kernwinkelgebieden dan ook kansrijk te noemen. Dat impliceert dat minder kansrijke winkelgebieden, waar mogelijk sanering bij moet plaatsvinden, niet op het ruimtelijk niveau ligt van de provincie.
De provincie vindt het belangrijk dat gemeenten weloverwogen inspelen op kansrijke nieuwe leisure ontwikkelingen. Eventuele leisure ontwikkelingen moeten echt kwaliteit toevoegen en worden afgewogen langs de ladder voor duurzame verstedelijking. Ook voor nieuwe ontwikkelingen voor maatschappelijk vastgoed is de ladder voor duurzame verstedelijking bruikbaar als afweging.
In § 6.16 wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking en de RO Visie Werklocaties 2015.
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)
In deze beleidsregel hebben Gedeputeerde Staten aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot de
archeologie. In de beleidsregel zijn criteria vastgesteld die GS hanteren bij de toetsing van gemeentelijke
ruimtelijke plannen. Het gaat om de volgende criteria:
- Archeologische waarden en verwachtingen moeten gelokaliseerd, gewaardeerd en begrensd zijn.
- Archeologisch onderzoek en de producten hiervan moeten voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
- Voor zover in het plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt
op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd. - In bestemmingsplannen, projectbesluiten, wijzigings- en uitwerkingsplannnen moeten behoudenswaardige archeologische waarden en hoge archeologische verwachtingen zijn gekoppeld aan het bouwverbod en/of te zijn opgenomen in stelsels van omgevingsvergunningen, waarbij ingrepen die de archeologische waarde of verwachting kunnen beschadigen, vernietigen of ontoegankelijk maken,
vergunningplichtig moeten zijn.
In het bestemmingsplan zijn de te verwachten behoudenswaardige archeologische waarden beschermd via een regeling. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening.
Beleidsregel windmolens 2008 (2008)
Het windmolenbeleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006. Het voorziet in opschaling en sanering van de huidige situatie gericht op het bereiken van een grotere ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Door middel van opschaling kan met minder windmolens meer vermogen gerealiseerd worden en tevens een kwaliteitsverbetering in ruimtelijke en landschappelijke zin gehaald worden. Daarmee kunnen de nadelen van de huidige situatie worden weggenomen en kan ingespeeld worden op ontwikkelingen in de markt. Om de bestaande situatie geleidelijk over te laten gaan in een nieuwe situatie met meer ruimtelijke kwaliteit, is het nodig sanering en ontwikkeling bij het nemen van planologische besluiten aan elkaar te koppelen en gericht ontwikkelingsplanologie te bedrijven. Met het instellen van de tijdelijke stop op de plaatsing van windmolens is de huidige situatie geconsolideerd. De voortzetting van de exploitatie van de windmolens betekent (op termijn) meegaan in de schaalvergroting die de marktontwikkeling oplegt aan de windenergiebranche. Dit bepaalt tegelijkertijd het kader voor de bedrijfsvoering, de herinvesteringen en de acceptatie van de gewenste sanering. In de praktijk zullen de huidige eigenaren hun belangen en verkregen rechten dienen samen te brengen in nieuwe exploitatievormen waarmee minder maar grotere windmolenopstellingen in Flevoland ontstaan. Alleen op deze manier kan de gewenste landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitsverbetering worden bereikt. Ook dient aandacht besteed te worden aan uniformering qua type en grootte van de windmolens.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe opstellingen mogelijk van windmolens. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen is wel mogelijk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel windmolens.
Noodverordening wind (2015)
De provincie Flevoland heeft beleid voor opschalen en saneren van windmolens. Doel van dit beleid is dat met minder windmolens meer elektriciteit wordt opgewekt. Dit beleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006 (inclusief aanpassingen ervan) en de Beleidsregel windmolens 2008. Daarnaast heeft het Rijk beleid voor windenergie opgenomen in de Rijksstructuurvisie Wind op land. Hierin zijn binnen Flevoland zoekgebieden voor nieuwe windmolens aangegeven. Verder geldt voor het windmolenbeleid in Flevoland de 5e tranche en de 7e tranche van de Crisis- en herstelwet. De 5e tranche bepaalt dat in Flevoland omgevingsvergunningen kunnen worden afgegeven die voor een termijn van maximaal 25 jaar gelden. De 7e tranche bepaalt dat in Flevoland gebruik kan worden gemaakt van het moderniseringsartikel van de Wro waarbij dat artikel meer is toegesneden op het beleid voor opschalen en saneren van windmolens.
Het beleid voor wind wordt in samenspraak met het werkveld uitgewerkt wat mogelijk ook tot aanpassing van dit beleid en regels leidt. De bedoeling van het proces is tevens dat hieruit projecten voortkomen die passen binnen het (nieuwe) beleid voor opschalen en saneren. Voor realisatie van het beleid en die projecten zullen de bestaande bestemmingsplannen moeten worden aangepast. Tot die tijd is het echter gewenst dat er geen nieuwe molens worden opgericht, waaronder ook wordt verstaan gehele vervanging van windmolens en/of vergroting van de bestaande capaciteit van de windmolen. Tot die tijd kunnen gemeenten te maken krijgen met aanvragen om een omgevingsvergunning die mogelijk passen binnen het geldende bestemmingsplan.
De combinatie provinciale Noodverordening wind met daaraan voorafgaand een voorbereidingsbesluit biedt daartegen bescherming. Provinciale Staten hebben op 29 oktober 2014 het voorbereidingsbesluit wind vastgesteld dat op 31 oktober 2014 in werking is getreden. De Noodverordening wind is op 12 maart 2015 in werking getreden.
Een windmolen is in de Noodverordening wind omschreven als: een turbine voorzien van wieken, geplaatst op een hoge mast, waarmee de bewegingsenergie van de lucht (wind) wordt omgezet in rotatie-energie voor het opwekken van elektriciteit, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen. Het gaat om turbines voorzien van wieken, geplaatst op een hoge mast. Kleine windmolens – veelal in de vorm van een turby – die op gebouwen gangbaar zijn worden hier niet onder begrepen.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe opstellingen mogelijk van turbines voorzien van wieken op een hoge mast. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen is wel mogelijk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Noodverordening wind.
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)
De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2016-2021. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document, dat een leidraad voor de organisatie is. Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar vier belangrijke doelen: waterveiligheid, schoon water, voldoende water en water en ruimte.
Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. In 2017 gelden er nieuwe wettelijke veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen. Die houden rekening met de kans op overstromingen en met de schade die daardoor kan ontstaan. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. Ook worden de primaire waterkeringen getoetst aan de nieuwe normen en zonodig versterkt. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). Ook de Knardijk wordt onderzocht om te kijken of versterking nodig is. De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water. Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap mee aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.
Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap mee aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.
Schoon water
Samen met gebiedspartners wordt gewerkt aan een ecologisch gezond watersysteem in het stedelijk en landelijk gebied. Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Zo worden natuurvriendelijke oevers en vispassages aangelegd. Tegelijk wordt vestiging en verspreiding van exoten tegengegaan.
Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het waterschap ervoor dat zoveel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Het waterschap zet de eerste stappen naar een duurzaam afvalwatersysteem: door energie en grondstoffen terug te winnen uit afvalwater wordt de uitstoot van broeikasgassen verminderd en wordt zuinig omgegaan met schaarse nutriënten.
Voldoende water
Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige
klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt
voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste
watersysteem dat het waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op
watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook
daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed
functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.
Water en ruimte
Samen met gemeenten gaat het waterschap op zoek naar nieuwe maatregelen om overlast van hevige neerslag of extreme droogte te voorkomen. De ruimtelijke ambities zijn groot (uitbreiding in Almere met 60.000 woningen) en het watersysteem biedt prachtige kansen. Daarom wil het waterschap vroeg bij nieuwe ontwikkelingen worden betrokken.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.
Waterkader 2013
Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen. Voor het bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en is het waterkader toegepast.
Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht Eindbalans 2015-2030 (2009)
In de Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht (2009) van de provincie Utrecht wordt aangegeven dat in de Noordvleugel Utrecht een tekort aan ruimte bestaat, met name in het gewest Gooi en Vechtstreek, waar na 2015 geen uitbreidingsmogelijkheden meer zijn. Daarom wordt voor 15.000 woningen een beroep gedaan op de ruimte in het aangrenzende deel van Flevoland. Het besluit daarover heeft het Rijk al in 2006 genomen en is in 2009 bevestigd (RAAM-brief). Naast de 'overloop' naar Almere is nog voor bijna 54.000 woningen ruimte gevonden in het eigen gebied. Het blijkt mogelijk tweederde daarvan tot stand te laten komen in bestaand bebouwd gebied.
Overig provinciaal en regionaal beleid
Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:
- Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008
- Beleidsregel voor de beoordeling van geurhinder 2008
- Beleidsregel bescherming landschap 2008
- Verordening groenblauwe zone
Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het provinciaal en regionaal beleid.
Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid
Het beleidskader van de gemeente Almere en een overzicht van de beleidsdocumenten kan worden geraadpleegd via de website: http://www.almere.nl/bestuur/gemeentelijk-beleid/
Bijlage 3 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging
Inleiding
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in een bestemmingsplan vast te leggen wordt
gebruikgemaakt van een milieuzonering. Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende
functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk
voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van
Bedrijfsactiviteiten.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en
bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in
een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante
milieuaspecten van belang:
- geluid;
- geur;
- stof;
- gevaar (met name brand- en explosiegevaar).
Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldstaten voor
milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten voor
bedrijventerreinen' en de 'Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'. In
bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging of in gebieden waar
bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand
te brengen) wordt de Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging toegepast. In de
VNG-publicatie is aangegeven dat bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:
- stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
- horecaconcentratiegebieden;
- zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
- (delen van) woongebieden met kleinschalige of ambachtelijke bedrijvigheid.
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig
of gewenst is de Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging worden toegepast.
De activiteiten in functiemengingsgebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:
- kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
- bedrijven waarbij de productie of laad- en loswerkzaamheden noodzakelijkerwijs alleen in de dagperiode plaatsvindt;
- activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.
Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging
De Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging in een bestemmingsplan is gebaseerd op de
Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging. Op twee onderdelen wijkt de Staat
van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging echter af:
- 1. alleen de toelaatbaarheid van bedrijven en horeca zijn gekoppeld aan de Staat van
Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten-
Functiemenging zijn daarom alleen de activiteiten opgenomen die passen binnen de
definities van bedrijf en horeca volgens de begripsbepalingen in de regels van een
bestemmingsplan. De overige functies zijn in een plan geregeld via de
doeleindenomschrijvingen van de bestemmingen; - 2. bij de totstandkoming van de lijst is gekeken of de activiteiten van de bedrijven al dan
niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het
plangebied zijn niet in de lijst opgenomen.
Categorie-indeling functiemenging
De Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging hanteert de volgende drie categorieën met
specifieke criteria voor de toelaatbaarheid:
Categorie A
Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
Categorie B
Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Onder bouwkundig afgescheiden wordt door ons begrepen dat de panden los van elkaar dienen te staan of dat er andere bouwkundige voorzieningen getroffen zijn waardoor milieubelasting voorkomen wordt op vergelijkbare wijze als bij bouwkundige afscheiding.
Categorie C
De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Flexibiliteit
De Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Daardoor komen in de praktijk een tweetal type situaties voor waarin de Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging niet voldoende soelaas biedt. Hierna gaan we in op de twee situaties.
- 1. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning kan afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging en een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de SvB 'functiemenging' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B in plaats van A). Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen, moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
- 2. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het bevoegd gezag vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan via een omgevingsvergunning waarbij afgeweken wordt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten-Functiemenging. Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen, moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.