Oudehorne, Schoterlandseweg 75 en omgeving
Bestemmingsplan - Gemeente Heerenveen
Vastgesteld op 22-06-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan "Oudehorne, Schoterlandseweg 75 en omgeving" met identificatienummer NL.IMRO.0074.BP01587-VG01 van de gemeente Heerenveen;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden-beroep
een in Bijlage 1 genoemd beroep, dan wel een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroep, dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de bewoner en de aan de beroepsuitoefening aan huis gebonden medewerker en dat is gericht op het verlenen van diensten;
1.6 aan- of uitbouw
een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimte- lijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functio- neel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;
1.7 aangebouwd bijgebouw
een aan het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, en/of een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw, niet zijnde een aan- of uitbouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het op hetzellfde bouwperceel gelegen (hoofdgebouw)
1.8 agrarisch aanverwant bedrijf:
een bedrijf, dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan uit het verlenen van diensten aan derden in de vorm van het houden van dieren en/of het telen en bewerken van gewassen;
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.10 agrarisch dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;
1.11 archeologisch waardevol terrein:
een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
1.12 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.13 bar-/dancing:
een bar, waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen, en een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee ge- lijk te stellen horecabedrijven, zoals discotheken en nacht- clubs;
1.14 bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische activiteiten;
1.15 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.16 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.17 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.18 bestaand:
- a. bij bouwwerken; een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, die verleend is vóór het tijdstip van het ontwerp van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.19 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.20 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.21 bevoegd gezag
het bestuursorgaan dat bevoegd is omtrent die zaak besluiten te nemen of beschikkingen af te geven;
1.22 bijbehorend bouwwerk
een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.23 bijgebouw:
een gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
1.24 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.25 boerderijpand:
het gebouw behorende tot het voormalige agrarisch bedrijf, waarin oorspronkelijk het woongedeelte en de stal was ondergebracht en dat oorspronkelijk als het hoofdgebouw van het agrarisch bedrijf is gebouwd;
1.26 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.27 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.28 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.29 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.30 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.31 consumptieverkooppunt:
een ruimte waarin de bedrijfsuitoefening is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van frisdranken, koffie, thee, ijs, gebak, en andere vergelijkbare eenvoudige versnaperingen, waarbij ter plaatse de mogelijkheid wordt geboden om te consumeren;
1.32 cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, niet zijnde gronden in gebruik ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoe- ring;
1.33 cultuurlandschappelijk waardevol terrein:
een terrein met een toegekende waarde, ontstaan door het gebruik van dat terrein in de loop van de geschiedenis door de mens;
1.34 dakoverstek:
een dak over een ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te merken;
1.35 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.36 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.37 erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
1.38 extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat on- dergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.39 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.40 geluidsgevoelige gebouwen:
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een functie als bedoeld in het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit Geluidhinder Spoorwegen en/of het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterrei- nen;
1.41 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebou- wen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
1.42 hogere grenswaarde:
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit Geluidhinder Spoorwegen en/of het Besluit grenswaar- den binnen zones rond industrieterreinen;
1.43 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.44 horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etens- waren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
1.45 houtsingel:
een met bomen en struiken begroeide strook langs bijvoor- beeld een sloot of een greppel, waarbij de begroeiing zich niet bevindt op een aarden wal;
1.46 houtwal:
een door mensen opgeworpen langgerekte aarden wal met daarop aaneengesloten beplanting van verschillende hout- soorten en een veelal rijke onderbegroeiing;
1.47 huishouden
een zelfstandig persoon, dan wel samenwonend persoon of personen, die in een zekere continue samenstelling met elkaar wonen en binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals keuken, sanitair en entree, én tussen wie een zekere mate van verbondenheid bestaat;
1.48 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
een bedrijf met een in hoofdzaak niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen weidegang;
1.49 kampeermiddel:
- 1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- 2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.50 kamergewijs bewoond pand
een (deel van een) gebouw waarin meerdere onzelfstandige wooneenheden (kamers) als hoofdverblijf (kunnen) worden bewoond, doorgaans op basis van een huurovereenkomst, door meerdere personen, die geen gezamenlijke huishouding voeren. In bouwkundige zin is er nog steeds sprake van één woonfunctie. Er is geen sprake van een bouwkundige (en/of juridische) splitsing in meerdere zelfstandige wooneenheden (en dus in een woongebouw), met eigen (door het college toegekende) huisnummers;
1.51 kamerverhuur
het tegen een vergoeding laten gebruiken van een afzonderlijke kamer binnen een woning als onzelfstandige woonruimte;
1.52 kampeerterrein:
een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;
1.53 kantine:
een ruimte waarin de bedrijfsuitoefening is gericht op het te- gen vergoeding verstrekken van maaltijden, eenvoudige etenswaren en dranken;
1.54 kap:
een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;
1.55 kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas dan wel een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groenten, vruchten, bloemen of planten;
1.56 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
de in Bijlage 1 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de bewoner en de aan de bedrijvigheid bij woningen gebonden medewerker;
1.57 laden en lossen
onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is;
1.58 landschappelijke waarden:
de cultuurhistorische en de visuele waarden van het land- schap;
1.59 logiesverstrekkend bedrijf:
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies wordt verstrekt, waarbij de logieseenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf en waarbij naast het verstrekken van logies mogelijk accommodaties worden aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;
1.60 Mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
1.61 milieuhindergevoelige gebouwen:
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van on- derwijsdoeleinden of sociaal-medische doeleinden;
1.62 natuurlijke waarden:
de abiotische en biotische waarden van een gebied, waaron- der de bodemkundige en geomorfologische waarden;
1.63 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel;
1.64 normaal agrarisch gebruik:
het gebruik dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;
1.65 normaal onderhoud:
het onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
1.66 onzelfstandige woonruimte
een kleine, onzelfstandige wooneenheid (kamer) in een (deel van een) gebouw, die – door de aard van de inrichting en het gebruik – het privédomein van de bewoner is, die doorgaans (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke voorzieningen elders in dat (deel van een) gebouw;
1.67 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.68 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.69 parkeren
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;
1.70 peil:
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- b. indien op of in het water wordt gebouwd:
- de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.71 permanente bewoning:
bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;
1.72 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.73 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
1.74 recreatiewoning:
een gebouw dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;
1.75 risicogevoelig bouwwerk c.q. risicogevoelig object
bouwwerken en andere objecten, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;
1.76 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.77 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin be- drijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.78 stacaravan:
een caravan, die, ook al is hij niet bouwvergunningplichtig, toch als een gebouw valt aan te merken;
1.79 standplaats
Het gedeelte van een kampeerterrein bestemd voor de plaatsing van één kampeermiddel, dan wel twee kampeermiddelen indien één van de kampeermiddelen een oppervlakte heeft van niet meer dan 5m².
1.80 tuinbouw:
het al dan niet bedrijfsmatig telen van groenten, tuinvruchten en tuinbouwzaden;
1.81 vervoermiddel
een object dat bedoeld is om personen of goederen te vervoeren;
1.82 verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) ruimte ten behoeve van de detailhandel of horeca;
1.83 voertuig
vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;
1.84 voldoende parkeergelegenheid
Parkeergelegenheid voor voertuigen, waarvan het aantal parkeerplaatsen voldoet aan de nota parkeernormen die zijn vastgesteld door het bevoegd gezag of een gewijzigde versie van deze beleidsregels en die duurzaam in stand gehouden wordt.
1.85 voorgevelbreedte:
de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van een (hoofd)gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.86 voorkeurgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit Geluidhinder Spoorwegen en/of het Besluit grenswaar- den binnen zones rond industrieterreinen;
1.87 vrijstaand bijgebouw:
een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
1.88 bewoning van een vrijstaand bijgebouw
de aanwezigheid in een vrijstaand bijgebouw van tenminste drie van de volgende voorzieningen:
- a. wasgelegenheid,
- b. kookgelegenheid,
- c. sanitaire voorzieningen
- d. verwarming
alsmede wanneer het bijgebouw blijkens inrichting geschikt is voor een zelfstandig huishouden
1.89 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.90 wonen
het verblijf houden en gehuisvest zijn van één of meerdere personen in (bedrijfs)woningen of andere complexen van ruimten geschikt en bestemd voor huisvesting;
1.91 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.92 woonwijk
een gebied (wijk) waar voornamelijk woningen staan;
1.93 zelfstandige woonruimte
woonruimte, gerealiseerd met een omgevingsvergunning (bouwen), met een eigen (door de het college toegekend) huisnummer, eigen nutsvoorzieningen en een eigen toegang, welke door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, zoals een toilet, keuken en badgelegenheid;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 Interpretatieverschil
Bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (oppervlakten en inhouden van gebouwen, termen, definities en bepalingsmethoden) bepalend.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, on- dergeschikte bouwonderdelen als antennes, liftkokers, schoorstenen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen niet meegerekend;
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructie- deel, ondergeschikte bouwonderdelen als goten van dakkapellen en incidentele verhogingen ten behoeve van (stal)deuren niet meegerekend;
2.5 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 ondergeschikte onderdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevelen kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1m bedraagt;
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
de buitenwerks gemeten oppervlakte van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met inbegrip van bovengrondse onderdelen, voorzover aanwezig op 1,00 m of hoger boven peil, uitgezonderd goten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, met een maximale oversteek van 40 cm;
2.9 afstand tot de (bouw)perceelgrens
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (bouw)perceelgrens;
Artikel 3 Overschrijding Bouwgrenzen
De bouwgrenzen mogen, in afwijking van de kaart en de gebieds- bestemmingen en de overige bestemmingen in deze voorschrif- ten, uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trap- pen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda’s en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
- b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 4 Agrarisch Gebied Ii
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de kaart 'Agrarisch gebied II' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waaronder de teelt van hout en/of andere vormen van opgaande teelt;
- b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een manege, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “manege”;
- c. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf";
- d. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een kinderdagopvangbedrijf, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “bouwperceel niet- grondgebonden agrarisch bedrijf annex kinderdagopvangbedrijf”;
- e. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, voorzover de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "bouwperceel" of "bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf";
- f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, de natuurlijke en de cultuurhistorische waarden van het woud- en hoogveenontginningenlandschap;
- g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van houtwallen en houtsingels, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “houtwal / houtsingel”;
- h. cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
- i. evenementen, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “evenemententerrein”;
- j. openbare nutsvoorzieningen;
- k. extensief dagrecreatief medegebruik;
- l. infrastructurele voorzieningen;
- m. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- n. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
met de daarbijbehorende:
- o. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
- p. bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, die zijn genoemd in bijlage 1;
- q. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
r. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 4.2.1 onder d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering wordt vergroot tot ten hoogste 2500 m² (afhankelijk van de veesoort), mits:
- 1. deze afwijking niet wordt toegepast binnen zones van 250 m rondom de dorpen en de verblijfsrecreatieve terreinen;
- 2. de noodzaak tot vergroting voortvloeit uit het realiseren van een volwaardige neventak dan wel uit gewijzigde wet- en regelgeving;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, waaronder mede de verzuring, verstoring en vermesting en andere invloeden op het natuurlijke milieu worden verstaan, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 4.2.1 onder f en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van het kinderdagopvangbedrijf wordt vergroot tot ten hoogste 125% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte, mits;
- 1. de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van het kinderdagopvangbedrijf;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, het bebouwingsbeeld, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 4.2.1 onder m en toestaan dat de goothoogte van bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, en bedrijfswoningen wordt vergroot tot ten hoogste 6,50 m, mits:
- geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het bepaalde in lid 4.2.2 onder a en toestaan dat mestsilo’s en
- bassins buiten het agrarisch bouwvlak worden gebouwd, mits:- 1. de mestsilo of het mestbassin direct aansluitend op het bouwvlak wordt gesitueerd;
- 2. de oppervlakte van een mestsilo ten hoogste 750 m² zal bedragen;
- 3. de hoogte van een mestsilo ten hoogste 3,50 m, exclusief afdekking, zal bedragen;
- 4. tevens de in 4.6. onder b genoemde afwijking is verleend;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Aanlegvergunning
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in Artikel 10 lid 10.1., wordt in ieder geval gerekend:
- a. het opslaan van mest en/of overige landbouwproducten buiten het bouwvlak, met uitzondering van tijdelijke opslag (oogstperiode) van akkerbouwproducten;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een niet- grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een ondergeschikte tweede tak, tenzij de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf";
- c. het gebruik van gronden ten behoeve van de permanente teelt van bloembollen;
- d. het verwijderen, vernielen en/of aantasten van houtwallen en/of houtsingels, voorzover de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “houtwal / houtsingel”;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- g. het gebruik van gronden voor de wisselteelt van bloembollen, houtteelt en andere opgaande teeltvormen, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "wijzigingsbevoegdheid in bestemming Natuurgebied":
- h. het gebruik van een bedrijfswoning voor meer dan één woning;
- i. het gebruik van bedrijfswoningen in combinatie met een aan huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zódanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
- 1. meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van de bedrijfswoning, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel;
- 2. meer bedraagt dan 50 m²;
- j. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- k. het gebruik van gronden als erf behorende bij de bedrijfswoningen, buiten een zone van 25,00 m vanaf de zij- en achtergevel(s) van de bedrijfswoningen;
- l. het scheuren en frezen van de zode anders dan ten behoeve van graslandverbetering en/of herinzaai, indien de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “wijzigingsbevoegdheid in bestemming Natuurgebied”;
- m. het gebruik van gronden ten behoeve van een paardrijdbak met de daarbij behorende bouwwerken;
- n. het gebruik van gronden welke op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “evenemententerrein” als evenemententerrein gedurende meer of anders dan drie aaneengesloten weken per jaar.
4.6 Afwijking van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting, mits:
- 1. de gronden op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “bouwperceel” of "bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf";
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. er in hoofdzaak sprake is van mest en/of organische (bij)producten van het eigen bedrijf, al dan niet aangevuld met mest en/of organische (bij)producten van andere berijven, al dan niet in een samenwerkingsverband;
- 4. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting ten hoogste 2500 m² zal bedragen.
- 5. de hoogte van een mest- en/of organische (bij)productvergistingsinstallatie ten hoogste 10,00 m zal bedragen;
- 6. er sprake is van een bouwperceel, gelegen aan een weg, die berekend is op zwaar verkeer;
- 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 4.5 onder a juncto Artikel 10 lid 10.1., en toestaan dat gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebruikt voor het opslaan van mest, mits;
- 1. dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is;
- 2. de opslag van de mest direct aansluitend aan het bouwvlak plaatsvindt;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijk en natuurlijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 4.5 onder f juncto Artikel 10 lid 10.1. en toestaan dat gebouwen worden gebruikt voor logiesverstrekking, mits:
- 1. de exploitatie van de logiesverstrekking alleen plaats mag vinden in de vorm van een ondergeschikte tweede tak bij een volwaardig agrarisch bedrijf;
- 2. per agrarisch bedrijf ten behoeve van de logiesverstrekking niet meer dan 5 appartementen of kamers zijn toegestaan;
- 3. de ruimtes voor logiesverstrekking niet in de bedrijfsgebouwen en/of vrijstaande bijgebouwen worden ondergebracht;
- 4. de logiesverstrekking gekoppeld is aan het gebruik van een bedrijfswoning en daaraan ondergeschikt is;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, waarbij een minimale afstand van 30 m tot de grens van een naastgelegen bestemmingsvlak “Woondoeleinden” moet worden aangehouden;
- d. het bepaalde in lid 4.5 onder f juncto Artikel 10 lid 10.1. en toestaan dat gronden en bouwwerken, voorzover gelegen binnen het bouwvlak, worden gebruikt voor consumptieverkooppunten, mits:
- 1. het bouwperceel niet met twee of meer zijden grenst aan de bestemmingen “Natuurgebied” en/of “Bosgebied”;
- 2. er voldoende gelegenheid is voor het stallen van fietsen en/of auto’s;
- 3. het verkooppunt wordt gevestigd in een bestaand gebouw en de verkoopvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m²;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. het bepaalde in lid 4.5 onder g juncto Artikel 10 lid 10.1. en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, mits:
- 1. de bruto verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met een maximum van 100 m², mag bedragen;
- 2. de functie vanuit de bestaande gebouwen moet worden uitgeoefend;
- 3. er sprake is van verkoop van bedrijfs-/streekeigen producten, die ter plaatse of in de streek worden bereid, verwerkt en/of toegepast met een lokaal verzorgingsgebied;
- 4. de functie geen onevenredige invloed heeft op het winkelapparaat in de diverse kernen;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. het bepaalde in lid 4.5 onder n juncto Artikel 10 lid 10.1. en toestaan dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbij behorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijdbak bij een agrarisch bedrijf op een afstand van ten hoogste 100 m uit de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfswoning ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik wordt aangelegd;
- 2. de paardrijdbak anders dan bij een agrarisch bedrijf wordt aangelegd op een afstand van ten hoogste 100 m uit de dichtstbijzijnde gevel van de bedrijfswoning of het woonhuis, ten behoeve waarvan de paardrijdbak voor het eigen hobbymatige gebruik wordt aangelegd;
- 3. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd;
- 4. er vanwege de paardrijdbak geen hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 30 m tot de woonbestemmingsgrens).
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Het college kan het plan wijzigen in dié zin dat:
- a. aan een bouwperceel grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding "bouwperceel", met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:
- 1. de oppervlakte van het bouwperceel wordt vergroot:
- met ten hoogste 5000 m², indien het bouwperceel groter is dan 1,00 hectare;
- tot ten hoogste 1,50 hectare, indien het bouwperceel kleiner is dan 1,00 hectare;
- 2. er zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/-verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
- 3. er binnen het bestaande bouwperceel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
- 4. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, al dan niet blijkend uit archeologisch onderzoek dan wel eventueel overleg met de provinciaal archeoloog na vondsten van archeologisch waardevolle restanten;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieu- situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 6. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;
- 1. de oppervlakte van het bouwperceel wordt vergroot:
- b. een op de kaart aangegeven bouwperceel, met inbegrip van een wijziging of verwijdering van het daarbinnen gelegen bouwvlak, geheel of gedeeltelijk van de kaart wordt verwijderd, mits:
- de bedrijfsvoering geheel of gedeeltelijk is beëindigd;
- c. een op de kaart aangegeven bouwperceel, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:
- 1. er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten de situering van het bouwperceel/-vlak te wijzigen;
- 2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, al dan niet blijkend uit archeologisch onderzoek dan wel eventueel overleg met de provinciaal archeoloog na vondsten van archeologisch waardevolle restanten;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. op de kaart een nieuw bouwperceel ten behoeve van een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering wordt aangebracht, met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:
- 1. de aanduiding "bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf", met inbegrip van het daarbinnen gelegen bouwvlak van de kaart wordt verwijderd, indien de bedrijfsactiviteiten van het niet-grondgebonden agrarisch bedrijf op het bestaande bouwperceel zijn beëindigd, dan wel vestiging op een bestaand bouwperceel niet mogelijk is, in welk geval een nieuw bouwperceel wordt gelegd;
- 2. deze wijziging niet wordt toegepast op gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “wijzigingsbevoegdheid in bestemming Natuurgebied”;
- 3. de omvang van het te vestigen bedrijf zódanig is dat het werk en inkomen biedt aan tenminste één arbeidskracht, dan wel er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang zal uitgroeien;
- 4. de aanvrager in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
- 5. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf;
- 6. het bouwperceel maximaal 1,50 hectare mag bedragen;
- 7. de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
- 8. de geluidbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
- 9. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, al dan niet blijkend uit archeologisch onderzoek dan wel eventueel overleg met de provinciaal archeoloog na vondsten van archeologisch waardevolle restanten;
- 10. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 11. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;
- e. de gronden buiten het bouwperceel op de kaart worden voorzien van de aanduiding "mestopslag toegestaan", mits:
- 1. deze wijziging niet wordt toegepast op gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “wijzigingsbevoegdheid in bestemming Natuurgebied”;
- 2. de oppervlakte van een mestsilo ten hoogste 2.000 m² zal bedragen;
- 3. de hoogte van een mestsilo, inclusief afdekking, ten hoogste 5,00 m zal bedragen;
- 4. er sprake is van een goede en verkeersveilige ontsluiting;
- 5. er een bedrijfstechnische noodzaak is voor het opslaan van de mest op grotere afstand van het bouwperceel;
- 6. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, al dan niet blijkend uit archeologisch onderzoek dan wel eventueel overleg met de provinciaal archeoloog na vondsten van archeologisch waardevolle restanten;
- 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende 2004, zoals opgenomen in Bijlage 4 van de planregels , onderdeel van het toetsingskader zijn;
- f. de bestemming "Agrarisch gebied II" wordt gewijzigd in de bestemming "Natuurgebied" en/of “Water”, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de bepalingen van artikel 6 of 31 van het "BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED 2007" overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 3. de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur dan wel betrekking heeft op particulier natuurbeheer of het waterhuishoudingsbeleid ten behoeve van de verbreding van waterlopen, het creëren van vooroevers, en naar de aard daarmee gelijk te stellen ingrepen;
- 4. rekening wordt gehouden met voorzienbare nieuwe infrastructuur, dorpsuitbreidingen en (uitbreiding van) bedrijventerreinen;
- 5. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, al dan niet blijkend uit archeologisch onderzoek dan wel eventueel overleg met de provinciaal archeoloog na vondsten van archeologisch waardevolle restanten;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- g. de bestemming "Agrarisch gebied II " wordt gewijzigd in de bestemming "Bosgebied", mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de bepalingen van artikel 7 van het "BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED 2007" overeenkomstige van toepassing zijn;
- 2. er sprake is van bosaanplant met een oppervlakte van ten minste 1,00 hectare;
- 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 4. er, indien langs de rand van naastgelegen agrarische pro- ductiegronden geen houtwallen of -singels aanwezig zijn, een afstand van ten minste 15,00 m wordt aangehouden tot aangrenzende agrarische productiegronden in verband met schaduwwerking;
- 5. de bosaanplant plaatsvindt in aansluiting op bestaande bosgebieden en/of bestaande opgaande landschapselementen;
- 6. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden, al dan niet blijkend uit archeologisch onderzoek dan wel eventueel overleg met de provinciaal archeoloog na vondsten van archeologisch waardevolle restanten;
- 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- h. de bestemming "Agrarisch gebied II” wordt gewijzigd in de bestemming Wonen - III of Wonen - V(voormalige boerderijpanden) ten behoeve van het vergroten van tuinen, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de bepalingen van de artikelen 6 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. de oppervlakte van het betreffende bestemmingsvlak voor het wonen na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten hoogste 5.000 m² zal bedragen;
- 3. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing van de tuin en de tuin als één aaneengesloten geheel wordt ingericht;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- i. de bestemming " Agrarisch gebied II” wordt gewijzigd in de bestemming Wonen - III of Wonen - V(voormalige boerderijpanden) ten behoeve van het verplaatsen van bestemmingsvlakken, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de bepalingen van artikel 5 of 6 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. deze wijzigingsbevoegdheid in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid in de betreffende woonbestemming wordt toegepast;
- 3. het voormalige (deel van het) bestemmingsvlak van de kaart wordt verwijderd;
- 4. de huidige ligging van het bestemmingsvlak belemmeringen oplevert voor de omgeving dan wel voor de bewoners zelf en er met een gewijzigde situering een verbetering kan worden bewerkstelligd;
- 5. het bestemmingsvlak over een afstand van ten hoogste 100 m vanaf het bestaande bestemmingsvlak wordt verplaatst;
- 6. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 7. de geluidbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
- 8. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing van de gronden ten behoeve van het wonen en de gronden als één aaneengesloten geheel worden ingericht;
- 9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- j. de bestemming "Agrarisch gebied II" wordt gewijzigd in de bestemming Wonen - III ten behoeve van een invullocalie, mits:
- 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de bepalingen van artikel 5 van overeenkomstige toepassing zijn;
- 2. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
- 3. voor het overige wordt voldaan aan de toetsingscriteria gesteld in Bijlage 3;
Artikel 5 Wonen - Iii
5.1 Bestemmingsomschrijving
De op de kaart voor Wonen - III aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met daaraan ondergeschikt: - c. wegen en paden;
- d. water;
met de daarbijbehorende: - e. tuinen, erven en terreinen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
- g. ter plaatse van de functieaanduiding "bouwen uitgesloten" is uitsluitend het gebruik als tuin toegestaan. Deze zone is geen achtererfgebied zoals bedoeld in artikel 1 behorende bij bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor zover het gaat om voor bewoning gebruikte bijbehorende bouwwerken.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 5.2.1 en toestaan dat binnen de gebieden, die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “geen milieuhindergevoelige gebouwen toegestaan”, milieuhindergevoelige bebouwing wordt gebouwd, mits:
- 1. er in vergelijking met de aanwezige bestaande bebouwing niet dichter naar de milieubelastende bedrijvigheid wordt toe gebouwd en/of de milieubelastende bedrijvigheid op het belendende perceel in gunstige zin wordt verplaatst of beëindigd en/of er zodanig technische voorzieningen wor- den getroffen dat de milieubelasting van de belendende bedrijvigheid is afgenomen;
- b. het bepaalde in lid 5.2.3 onder c en toestaan dat, met behoud van het bepaalde in lid 5.2.3 onder d, de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 150 m², mits;
- 1. bij vergroting ten behoeve van de woonfunctie (bijvoor- beeld extra woonruimte op de begane grond voor (een) gehandicapte(n)) aantoonbaar is dat het gebruik van de uitbreiding voor langere termijn gekoppeld blijft aan de woonfunctie;
- 2. er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. het bepaalde in lid 5.2.3. onder f en toestaan dat de dakhelling van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen wordt verlaagd dan wel dat een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping wordt voorzien van een plat dak, mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- d. het bepaalde in lid 5.2.3 onder c en d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot 200m2 en/of toestaan de de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen meer bedraagt dan 100%van de oppervlakte van het hoofdgebouw, mits:
- 1. het hoofdgebouw een beschermd Rijksmonument dan wel een beschermd beeldbepalend pand betreft;
- 2. vergroting van het hoofdgebouw niet kan worden toegestaan
- 3. bij een vergroting ten behoeve van de woonfunctie aantoonbaar is dat het gebruik van de uitbreiding voor langere termijn gekoppeld blijft aan de woonfunctie
- 4. er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld.
- e. het bepaalde in lid 5.2.3 onder b en toestaan dat de de maximale afstand van een bijgebouw of een overkapping tot het dichtstbijzijnde punt van een hoofdgebouw ten hoogste 50,00 m bedraagt, mits
- het bestemmingsvlak een oppervlakte heeft van 5.000m² of meer;
5.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 10.1 wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van woonhuizen in combinatie met een aan-huis- verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zódanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
- 1. meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel;
- 2. meer bedraagt dan 50 m²;
- b. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
- c. het gebruik van het hoofdgebouw voor de uitoefening van een kleinschalig bedrijf;
- d. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
- h. het gebruik van gronden als erf, buiten een zone van 25,00 m vanaf de zij- en achtergevel(s) van de woonhuizen;
- i. het gebruik van gronden ten behoeve van een paardrijdbak met de daarbij behorende bouwwerken.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 5.4 onder e juncto 10.1 en toestaan dat de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, mits:
- 1. de bruto verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen, met een maximum van 50 m², mag bedragen;
- 2. de functie vanuit de bestaande gebouwen moet worden uitgeoefend;
- 3. er sprake is van verkoop van ter plaatse bereide, verwerkte en/of toegepaste producten met een lokaal verzorgingsgebied;
- 4. de functie geen onevenredige invloed heeft op het winkelapparaat in de diverse kernen;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 5.4 onder f juncto 10.1 en toestaan dat gronden en bouwwerken, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor consumptieverkooppunten, mits:
- 1. het bestemmingsvlak niet met twee of meer zijden grenst aan de bestemmingen “Natuurgebied” en/of “Bosgebied”;
- 2. er voldoende gelegenheid is voor het stallen van fietsen en/of auto’s;
- 3. het verkooppunt wordt gevestigd in een bestaand gebouw en de verkoopvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m²;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 5.4 onder f juncto 10.1 en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning, mits:
- 1. de gezamenlijke logiesvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 50 m²;
- 2. de ruimtes voor logiesverstrekking niet in vrijstaande bijge- bouwen worden ondergebracht;
- 3. de logiesverstrekking gekoppeld is aan het gebruik van een hoofdgebouw en daaraan ondergeschikt is;
- 4. er voldoende gelegenheid is voor het parkeren;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het bepaalde in lid 5.4 onder i juncto 10.1 en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbij behorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd;
- 2. er vanwege de paardrijdbak geen hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 30 m tot de woonbestemmingsgrens).
- e. het bepaalde in lid 5.4 onder d juncto lid 10.1 en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw wordt gebruikt voor bewoning, mits:
- 1. de bewoning van een bijgebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg;
- 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- 3. de oppervlakte van de woonruimte per hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 50 m².
.
Artikel 6 Wonen - V (Voormalige Boerderijpanden)
6.1 Bestemmingsomschrijving
De op de kaart voor Wonen - V (voormalige boerderijpanden) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor:
- 1. een aan-huis-verbonden beroep, dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, die zijn genoemd in Bijlage 1;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met daaraan ondergeschikt: - c. wegen en paden;
- d. water;
met de daarbijbehorende: - e. tuinen, erven en terreinen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van :
- a. het bepaalde in lid 6.2.1 en toestaan dat binnen de gebieden, die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding “geen milieuhindergevoelige gebouwen toegestaan”, milieuhindergevoelige bebouwing wordt gebouwd, mits:
- 1. er in vergelijking met de aanwezige bestaande bebouwing niet dichter naar de milieubelastende bedrijvigheid wordt toe gebouwd en/of de milieubelastende bedrijvigheid op het belendende perceel in gunstige zin wordt verplaatst of beëindigd en/of er zodanig technische voorzieningen worden getroffen dat de milieubelasting van de belendende bedrijvigheid is afgenomen;
- b. het bepaalde in lid 6.2.3. onder c en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 150 m², mits;
- 1. bij vergroting ten behoeve van de woonfunctie (bijvoorbeeld extra woonruimte op de begane grond voor (een) gehandicapte(n)) aantoonbaar is dat het gebruik van de uitbreiding voor langere termijn gekoppeld blijft aan de woonfunctie;
- 2. er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;
- 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. het bepaalde in lid 6.2.3 onder e en toestaan dat de dakhelling van aan- of uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen wordt verlaagd dan wel dat een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping wordt voorzien van een plat dak, mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- d. het bepaalde in lid 6.2.3 onder b en toestaan dat de de maximale afstand van een bijgebouw of een overkapping tot het dichtstbijzijnde punt van een hoofdgebouw ten hoogste 50,00 m bedraagt, mits
- het bestemmingsvlak een oppervlakte heeft van 5.000m² of meer;
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in 10.1 wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van woonhuizen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zódanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
- 1. meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel;
- 2. meer bedraagt dan 50 m²;
- b. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
- c. het gebruik van het hoofdgebouw voor de uitoefening van een kleinschalig bedrijf, zódanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
- 1. meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw;
- 2. meer bedraagt dan 150 m²;
- d. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;
- g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
- h. het gebruik van gronden als erf, buiten een zone van 25,00 m vanaf de zij- en achtergevel(s) van de woonhuizen;
- i. het gebruik van gronden ten behoeve van een paardrijdbak met de daarbij behorende bouwwerken.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 6.4 onder b juncto 10.1 en toestaan dat ten behoeve van het behoud en/of het herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en/of beeldbepalende waarden van het boerderijpand, een woonhuis wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:
- 1. de oppervlakte van de ruimtes ten behoeve van een wo- ning na de splitsing minimaal 100 m² zal bedragen;
- 2. het bestaande hoofdgebouw niet wordt vergroot;
- 3. dit past binnen het geldende gemeentelijke woningbouwprogramma;
- 4. er voldoende parkeergelegenheid op het bijbehorende erf wordt aangelegd;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan- grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. de geluidbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
- 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- b. het bepaalde in lid 6.4 onder e juncto 10.1 en toestaan dat de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, mits:
- 1. de bruto verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen, met een maximum van 50 m², mag bedragen;
- 2. de functie vanuit de bestaande gebouwen moet worden uitgeoefend;
- 3. er sprake is van verkoop van ter plaatse bereide, verwerkte en/of toegepaste producten met een lokaal verzorgingsgebied;
- 4. de functie geen onevenredige invloed heeft op het winkelapparaat in de diverse kernen;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmoge- lijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. het bepaalde in lid 6.4 onder f juncto 10.1 en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning, mits:
- 1. de gezamenlijke logiesvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 50 m²;
- 2. de ruimtes voor logiesverstrekking niet in vrijstaande bijgebouwen worden ondergebracht;
- 3. de logiesverstrekking gekoppeld is aan het gebruik van een hoofdgebouw en daaraan ondergeschikt is;
- 4. er voldoende gelegenheid is voor het parkeren;
- 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het bepaalde in lid 6.4 onder f juncto 10.1 en toestaan dat gronden en bouwwerken, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor consumptieverkooppunten, mits:
- 1. het bestemmingsvlak niet met twee of meer zijden grenst aan de bestemmingen “Natuurgebied” en/of “Bosgebied”;s
- 2. er voldoende gelegenheid is voor het stallen van fietsen en/of auto’s;
- 3. het verkooppunt wordt gevestigd in een bestaand gebouw en de verkoopvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 10,00 m²;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. het bepaalde in lid 6.4 onder i juncto artikel 10.1 en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbij behorende bouwwerken, mits:
- 1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd;
- 2. er vanwege de paardrijdbak geen hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 30 m tot de woonbestemmingsgrens).
- f. het bepaalde in lid 6.4 onder d juncto artikel 10.1 en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw wordt gebruikt voor bewoning, mits:
- 1. de bewoning van een bijgebouw uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg;
- 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- 3. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte per hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 50 m;
2
.
Artikel 7 Waarde - Archeologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- het behoud van archeologische waarden;
7.2 Bouwregels
Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend voor de in Wonen - III genoemde woning en de in Wonen - III genoemde bijbehorende bouwwerken moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
- a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
- b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
Indien uit het in 7.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Aanlegvergunning
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zódanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.
9.2 Parkeerregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemmingen.
10.2 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
10.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in lid 10.1, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de gronden waar middels omgevingsvergunning is afgeweken van het bepaalde van lid 10.4;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, af- braak- en/of bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het storten van puin en/of afvalstoffen;
- e. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- f. het kennelijk ten verkoop stallen en opslaan van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten verkoop;
- g. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een cross- en/of wedstrijdterrein voor voer- en vaartuigen, alsmede ten behoeve van de modelvliegsport.
- h. Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van woningen en bedrijfswoningen als kamergewijs bewoond pand.
10.4 Afwijken van de gebruiksregel
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van van het bepaalde in lid 10.3 onder a en toestaan dat de gronden, die niet zijn bestemd voor "Verblijfsrecreatieve doeleinden 2", tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans;
mits:
- a. indien er sprake is van kamperen op erven/terreinen van woonhuizen:
- 1. niet meer dan 25 standplaatsen worden ingenomen en deze standplaatsen bovendien alleen worden ingenomen in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, indien deze standplaatsen worden ingenomen binnen het bestemmingsvlak "Wonen - V (voormalige boerderijpanden)" dan wel op percelen direct aansluitend op het bestemmingsvlak waarbij een goede erfbeplaning noodzakelijk is;
dan wel
niet meer dan 15 standplaatsen worden ingenomen en deze standplaatsen bovendien alleen worden ingenomen in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, indien deze standplaatsen worden ingenomen binnen het bestemmingsvlak "Wonen - III" dan wel op percelen direct aansluitend op het bestemmingsvlak waarbij een goede erfbeplanting noodzakelijk is; - 2. er per woonhuis of bedrijf ten hoogste één kampeerterrein wordt toegestaan;
- 3. deze afwijkingsbevoegdheid in ieder geval niet wordt toegepast, indien er onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woon- of bedrijfssituatie op nabijgelegen erven.
Aangenomen wordt dat deze woon- of bedrijfssituatie onevenredig wordt geschaad, als het perceel- waarop met ten hoogste 15 kampeermiddelen gekampeerd zal gaan worden op minder dan 50 m afstand is gelegen van de bestemmingsgrenzen van nabijgelegen (bedrijfs)-woningen, agrarische bedrijven of niet-agrarische bedrijven,
- waarop met meer dan 15 en ten hoogste 25 kampeermiddelen gekampeerd zal gaan worden op minder dan 100 m afstand is gelegen van de bestemmingsgrenzen van nabijgelegen (bedrijfs)-woningen, agrarische bedrijven of niet-agrarische bedrijven.
- 4. deze afwijkingsbevoegdheid niet wordt toegepast indien het erf of perceel grenst aan een ander kampeerterrein, dan wel dat er een onderlinge afstand ontstaat met een ander kampeerterrein op minder dan 500 m;
- 5. het kleinschalig kamperen inpasbaar is in het landschap en niet wordt toegestaan binnen de gebieden die zijn voor- zien van de bestemming “Natuurgebied” of “Bosgebied” of de aanduidingen “wijzigingsbevoegdheid in bestemming Natuurgebied” of “externe invloedszone De Deelen”;
- 1. niet meer dan 25 standplaatsen worden ingenomen en deze standplaatsen bovendien alleen worden ingenomen in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, indien deze standplaatsen worden ingenomen binnen het bestemmingsvlak "Wonen - V (voormalige boerderijpanden)" dan wel op percelen direct aansluitend op het bestemmingsvlak waarbij een goede erfbeplaning noodzakelijk is;
10.5 Voorwaardelijke verplichting
- a. Onder strijdig gebruik met de bestemmingen wordt in ieder geval begrepen het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel Wonen - III en 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing als genoemd in Bijlage 2 Landschappelijke inpassing binnen het plangebied.
- b. Onder strijdig gebruik met de bestemmingen wordt in ieder geval begrepen het bouwen van bouwwerken overeenkomstig de in artikel Wonen - III opgenomen bestemmingsomschrijving, voordat de sloop van de bouwwerken van het voormalige agrarische bedrijf Schoterlandseweg 75 te Ouderhorne is afgerond.
- c. In afwijking van het bepaalde onder sub a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel Wonen - III en 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van twaalf maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing als genoemd in Bijlage 2 Landschappelijke inpassing binnen het plangebied.
10.6 Afwijken gebruik woningen als kamergewijs bewoond pand
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.3 onder h, en toestaan dat woningen, niet zijnde bedrijfswoningen, worden gebruikt als kamergewijs bewoond pand, mits:
- 1. het aantal bewoners, per kamergewijs bewoond pand ten hoogste vier bedraagt;
- 2. kamerverhuur niet plaatsvindt in bijbehorende bouwwerken;
- 3. niet meer dan 10% van de woningen in de (woon-)straat gebruikt wordt als kamergewijs bewoond pand voor kamerverhuur;
- 4. panden voor kamergewijs bewoonde panden in een woonwijk niet aan elkaar mogen grenzen;
- 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat;
- 6. geen onevenredige toename van de verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
- 7. voldaan wordt aan het bepaalde in lid 12.1.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages, met uitzondering van de inhouds- en oppervlaktematen voor de hoofd- en bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen.
- b. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en/of antennemasten wordt vergroot tot 40,00 m, mits:
- 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een windmolen, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
- 2. de mast radiografisch noodzakelijk is;
- 3. de plaatsing uitsluitend wordt toegestaan langs de A7, de A32 en de Schoterlandseweg;
- 4. de plaatsing niet mag plaatsvinden binnen natuurgebieden;
- 5. er afstemming plaatsvindt met de notitie “Zendmasten Heerenveen” (2001);
- 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, en toestaan dat ten behoeve van het kamperen bij woningen en (agrarische) bedrijven, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
- 2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
- 3. tevens de in artikel 10.4 genoemde vrijstelling is verleend;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- lijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Parkeerregels
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en/of voor het gebruik van bouwwerken of gronden wordt geweigerd, indien dit bouwwerk en/of het gebruik behoefte aan parkeergelegenheid oproept, èn wanneer op het bouwperceel onvoldoende parkeergelegenheid aanwezig is of zal worden voorzien.
- b. Een bouwplan en/of een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het wijzigen van gebruik, dient te voorzien in voldoende parkeermogelijkheden, op de bij het bouwplan of de aanvraag behorende gronden. De vraag of er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de “Nota parkeernormen gemeente Heerenveen 2020” en is opgenomen als Bijlage 5 Nota parkeersnormen van de regels. Indien dit parkeerbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
12.2 Afwijken van de parkeerregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 sub a en een omgevingsvergunning verlenen indien niet in (voldoende) parkeergelegenheid is of zal worden voorzien, mits
- a. op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- 1. de bestaande parkeergelegenheid in het openbaar gebied;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de woonsituatie.
12.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze regels wordt begrepen het gebruiken dan wel laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij de parkeergelegenheid die is vereist en aangelegd op grond van lid 12.1, sub b, niet in stand wordt gelaten.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Oudehorne, Schoterlandseweg 75 en omgeving".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Plan
Voorliggend plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" (onherroepelijk 13 mei 2009) van gemeente Heerenveen ten behoeve van het omschakelen van een agrarisch bedrijf naar een woonbestemming, het realiseren van een ruimte-voor-ruimte woning en een klein perceel omschakelen van agrarisch naar wonen. De bestaande opstallen zullen worden gesloopt, behalve de karakteristieke boerderij. De nieuwe woning die binnen het plangebied gebouwd wordt, past binnen de aantallen voor 'incidentele woningbouw dorpen' die in het woningbouwprogramma 2016-2022 zijn opgenomen.
In het hoofdstuk "Planbeschrijving" (hoofdstuk 2) wordt het initiatief verder toegelicht, daar is ook een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk om een aantal redenen. De agrarische activiteiten op de locatie zijn gestopt. De bedrijfsgebouwen op de locatie voldoen niet meer aan de hedendaagse eisen. De gebouwen zijn verouderd en niet meer geschikt te maken voor agrarisch gebruik. Om het financieel mogelijk te maken om de bedrijfsbebouwing te slopen wordt er een ruimte-voor-ruimte woning gerealiseerd.
De gewenste ontwikkeling past niet binnen het bepaalde in het geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen met de voorgenomen ontwikkeling, mits hiervoor een partiële herziening op het bestemmingsplan wordt opgesteld conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voorliggend document dient als toelichting waarin nader wordt gemotiveerd waarom de ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt en deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
1.2 Planlocatie
De planlocatie is gelegen aan Schoterlandseweg 75 te Oudehorne en ligt aan de oost kant van Heerenveen in het landelijk gebied van gemeente Heerenveen. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Mildam, sectie J, nummers 579, 1210 en 1267. In de volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.
Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: J.W. van Aalst, www.opentopo.nl.
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
Ter plaatse is het bepaalde uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" van de gemeente Heerenveen, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 7 juli 2007, onverkort van toepassing. Daarnaast geldt het bestemmingsplan "Partiele herziening diverse bestemmingsplannen (opheffing oneffenheden ca)", zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 1 maart 2010, het bestemmingsplan "Thematisch bestemmingsplan Gebouwen bij woningen en beroepsuitoefening-aan-huis", het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplannen parkeren" zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 07-10-2021 en het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplannen kamerverhuur" zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 6-12-2021 .
Zoals te zien in de volgende figuur is ter plaatse de bestemming 'Agrarisch Gebied 2' van toepassing.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
De voorgenomen ontwikkeling past niet geheel binnen de bepalingen uit het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan kent een wijzingingsbevoegdheid naar wonen (artikel 5.7 sub k) maar voorziet niet in het toevoegen van een compensatiewoning op grond van de ruimte- voor-ruimteregeling. In het geldende bestemmingsplan is eveneens geen afwijkingsmogelijkheid en/of wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Om deze reden is het noodzakelijk het geldende bestemmingsplan gedeeltelijk te herzien met een partiële herziening (ook wel postzegelbestemmingsplan genoemd). De gemeente heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen, mits wordt aangetoond dat de ontwikkeling niet zal leiden tot bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak. Middels voorliggende toelichting wordt de ontwikkeling nader gemotiveerd en wordt aangetoond dat deze niet zal leiden tot onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van de plannen van de initiatiefnemer.
- Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin worden de plannen van de initiatiefnemer getoetst aan het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.
- Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het plan aan de aspecten milieu, ecologie, archeologie en cultuurhistorie, verkeer en parkeren en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven en, indien van toepassing, uitgevoerde aanvullende onderzoeken beschreven.
- Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hierin worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan getoetst en wordt kort ingegaan op het aspect handhaving.
- Hoofdstuk 6 bevat de wijze van bestemmen. Hierin wordt nader gespecificeerd welke onderdelen een bestemmingsplan hoort te bevatten en welke bijzondere bepalingen ten aanzien van voorliggend plan van toepassing zijn.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.1.1 Gebiedsprofiel
De locatie is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Heerenveen.
De omgeving van de locatie bestaat uit een historisch lint. Het lint heeft zich ontwikkeld tot een gemengd gebied waar burgerwoningen en bedrijven elkaar afwisselen. De verkavelingsstructuur betreft een strokenverkaveling met een kleinschalige opzet. De onderlinge kavels worden gescheiden door lijnen in het landschap.
In de nabije omgeving van de locatie zijn enkele agrarische bedrijfen, niet-agrarische bedrijven en burgerwoningen gelegen.
2.1.2 Ruimtelijke structuur
Op de locatie is momenteel een agrarisch bedrijf gevestigd. Ter plaatse is de bebouwing en de mestput van de de voormalige veehouderij nog aanwezig. Hiertoe behoort totaal 1.285 m² aan bedrijfsgebouwen.
Ter plaatse is een bouwvlak toegekend. Het huidige bouwvlak is ongeveer 1 hectare groot. In de volgende figuur is een luchtfoto opgenomen van de huidige situatie.
Luchtfoto huidige situatie ter plaatse.
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl.
2.2 Gewenste Situatie
2.2.1 Ruimtelijke structuur
De initiatiefnemer is voornemens ter plaatse de agrarische locatie om te schakelen naar burgerwonen en een compensatie woning te bouwen. De agrarische bebouwing en mestput zal ten behoeve van deze ontwikkeling worden gesloopt. De bestaande boerderij zal blijven bestaan. Aan de rechterzijde van het plangebied zal een strook blijven met de bestemming "Agrarisch" zodat hier geen bebouwing kan worden opgericht ten behoeve van de nieuwe woning en hierdoor blijven de bestaande doorzichten behouden. Aan de achterzijde van de Schoterlandsweg 77 wordt een klein gedeelt omgeschakelt van agrarisch naar wonen. De nieuwe woning die binnen het plangebied gebouwd wordt, past binnen de aantallen voor 'incidentele woningbouw dorpen' die in het woningbouwprogramma 2016-2022 zijn opgenomen.
Te slopen gebouwen:
De gebouwen hierboven worden gesloopt. Het totaal te slopen gebouwen betreft 1.285 m2 inclusief de mestput.
In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatietekening weergegeven. Een volledige situatietekening op schaal is als Bijlage 1 Landschappelijk inrichtingsplan bij deze onderbouwing opgenomen.
Tekening landschappelijke inpassing.
Bron: Reuvers Buro voor Groene Ruimtes
Het bouwvlak zal worden verkleind.
2.2.2 Landschappelijke inpassing
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, als mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste.
Om te onderzoeken of de ontwikkeling mogelijk kan bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving is door een landschapsdeskundige een tekening opgesteld waarop is aangegeven hoe de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk zal worden ingepast. Deze tekening is in de volgende figuur weergegeven.
Tekening landschappelijke inpassing.
Bron: Reuvers Buro voor Groene Ruimtes
Deze tekening maakt onderdeel uit van een landschappelijk inrichtingsplan dat ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is opgesteld. In dit landschappelijk inrichtingsplan is opgenomen op welke manier de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast en welke soorten beplanting daarvoor worden toegepast. Voor het gehele landschappelijk inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 1 van deze onderbouwing.
Hiermee kan worden gesteld dat ter plaatse wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 heeft de Rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft echter een lange traditie van aanpassen. Deze opgaven worden dan ook benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de volgende generaties.
Met de NOVI wordt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken geboden, om samen het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen. Met de ambities van het Rijk wordt veel gevraagd van de leefomgeving. De ambities vragen meer ruimte dan er eigenlijk beschikbaar is. Derhalve wordt de volgende conclusie gesteld: niet alles kan en niet alles kan overal. De vraag daarbij is hoe kansen kunnen worden verzilverd en eventuele bedreigingen het hoofd geboden kunnen worden. Het Rijk moet en wil in dit proces het voortouw nemen. Schaarste betekent immers dat moet worden gekozen.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt gewerkt aan de prioriteiten van de overheid: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Voor deze prioriteiten zijn voor zowel de korte als lange termijn maatregelen nodig die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen. Daarbij staan de volgende maatregelen centraal:
- 1. Klimaatbestendige inrichting in 2050:
Hierbij is het van belang dat het watergebruik beter wordt afgestemd op het beschikbare water en dat water langer wordt vastgehouden, dat functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving moeten meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem en dat de energietransitie naar een volledig duurzame energiewinning verder wordt gestimuleerd en ontwikkeld. - 2. Duurzame en circulaire economie:
Hierbij is het van belang dat de gevolgen voor de economie, mede door de COVID-19 pandemie, zoveel mogelijk worden beperkt en dat bij de locaties van kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra, naast de vraag van bedrijven en economische vitaliteit, aansluiting wordt gehouden op het verkeers en vervoersnetwerk, het elektriciteitsnetwerk en rekening wordt gehouden met de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land. Daarbij wordt ingezet op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors en worden investeringen gedaan in het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening in samenhang met het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. - 3. Ontwikkeling Stedelijk Netwerk Nederland:
Hierbij is het van belang dat wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden met een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's, dat de woningbouw een nieuwe, stevige impuls wordt gegeven en dat zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied wordt ontwikkeld, klimaatbestendig en natuurinclusief. Daarbij behouden grote open ruimten tussen de steden het groene karakter, wordt het aanbod en de kwaliteit van groen in de stad versterkt en wordt de aansluiting op het groene gebied buiten de stad verbeterd. - 4. Geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied:
Hierbij is het van belang dat de biodiversiteit wordt verbeterd, dat steeds meer richting wordt gegeven aan een duurzame kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap en dat wordt bijgedragen aan een landelijk gebied waarin het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.
Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Let wel: het Rijk eigent zich geen centraliserende rol toe. Integendeel, de verantwoordelijkheid ligt bij alle partijen gezamenlijk. Vanuit het Rijk wordt gestreefd naar regie op het samenspel en regie bij het bewaken van de nationale belangen. Dilemma's worden niet uit de weg gegaan, maar er worden kansen gecreëerd, juist door samen met de ambities aan de slag te gaan. Kansen om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. En zo ook kansen om sociale samenhang en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een duurzame en circulaire samenleving, stevig te verankeren in de manier van leven en werken.
Het Rijk benoemt wel duidelijk de nationale belangen, maakt nationale keuzes, geeft richting aan decentrale afwegingen én werkt gebiedsgericht. Met de NOVI wil de Rijksoverheid in concrete gebieden tot keuzes komen. Daarbij wil het Rijk doen wat goed is voor heel Nederland en wat tegelijkertijd recht doet aan de eigenheid van de regio's. Dit vergt een goed samenspel tussen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, maar ook tussen overheden en bedrijven, maatschappelijke instellingen en burgers. Vanuit al deze partijen is daarom al intensief meegedacht bij de totstandkoming van de NOVI. Bij de uitvoering van de NOVI wordt deze samenwerking voortgezet.
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het gaat daarbij om 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden. Het rijk geeft daarbij voorkeursvolgorden voor bepaalde ontwikkelingen mee aan de provincies en gemeenten.
Zo lang geen sprake is van een nationaal belang en zo lang de ambities van het Rijk niet worden tegengewerkt geeft het Rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen zoveel mogelijk aan provincies en gemeenten. De nationale belangen zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de nationale belangen dient daarom verder te worden getoetst aan het Barro. Deze toetsing is opgenomen in de paragraaf "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (paragraaf 3.1.2). De verdere toetsing van ontwikkelingen aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.
3.1.3 Ladder duurzame verstedelijking
Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:
"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Aan de hand van deze definitie kan gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie (uitspraken ABRvS 28 juni 2017, 201608869/1/R3, Dongeradeel) is echter bepaald dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.
Er is bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van het oprichten van meer dan 11 woningen die als één woningbouwlocatie kunnen worden aangemerkt.
Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat daarmee verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking niet is vereist.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie
De provincie Friesland heeft op 23-09-2020 de Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele vastgesteld. Deze visie is geen eindbeeld, het biedt een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van de Friese leefomgeving op de lange termijn (2030-2040). Brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat is de hoofdambitie van de provincie Fryslân voor de Friese leefomgeving.
Op basis van deze doelstelling heeft de provincie vier hoofdopgaven/ambities geformuleerd:
- Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar
- Fryslân zet de energietransitie met kracht voort
- Fryslân wordt klimaat-adaptief ingericht
- Fryslân versterkt de biodiversiteit
Deze opgaven worden niet los van elkaar gezien, maar zijn vanuit de basis met elkaar verbonden. Hierbij wordt gekeken vanuit een gebiedspecifieke benadering om de kansen en bedreigingen van de opgaven te benoemen en rekening te houden met de kansen vanuit andere hoofdopgaven.
De provincie streeft naar brede welvaart door slimme economische groei: dat is groei die een positieve bijdrage levert aan de ambities. Een sterke, groene economie genereert de middelen om te investeren in omgevingskwaliteiten. Het zorgt ervoor dat de steden, de dorpen en het platteland leefbaar zijn en blijven. Dat er voldoende woningen, voorzieningen en bedrijvigheid zijn. Dat de bereikbaarheid goed is. En dat leegstand en verpaupering van bebouwing wordt teruggedrongen.
Veerkrachtig betekent dat we in Fryslân ingrijpende ontwikkelingen kunnen opvangen. Veranderingen in het klimaat bijvoorbeeld, waardoor we het energiegebruik moeten terugdringen. We willen dat de Friese steden, dorpen en landschappen robuust zijn en tegen een stootje kunnen. We willen dat onze economie circulair en veelzijdig is zodat economische kansen ten volle benut kunnen worden en eventuele tegenvallers goed opgevangen kunnen worden.
Karakteristiek betekent dat we onze identiteit willen behouden. De Friese ruimte heeft een eigen karakter met onder andere terpen, de Wadden, het coulisselandschap. Die herkenbaarheid willen we behouden en gebruiken bij nieuwe plannen.
Gezond betekent een goede kwaliteit van de bodem, het water en de lucht. We willen de provincie ook in een goede staat doorgeven aan toekomstige generaties. We willen vruchtbare landbouwgronden, kenmerkende natuurgebieden en veel verschillende soorten planten en dieren. We beschermen de rust, de stilte en het donker in delen van de provincie Fryslân.
Daarnaast is een van de doelstellingen duurzame landbouw. Duurzame landbouw is als gebruiker en beheerder één van de pijlers van een vitaal en aantrekkelijk platteland. Innovatie en samenwerking in de keten zijn succesfactoren om tot duurzame landbouw te komen; kennisinstellingen spelen hierin een belangrijke rol. De diversiteit aan agrarische bedrijven zien we als kracht, doordat verschillende typen bedrijven kennis en ervaringen uitwisselen. Bedrijven maken eigen keuzes in bedrijfsvoering. Dat kan schaalvergroting zijn, maar ook schaalverkleining, biologisch, extensivering, verbreding en verdieping. Ook agrarisch beheer van natuurgebieden kan onderdeel zijn van de bedrijfsvoering. Belangrijk is dat bedrijven natuurlijke en sociale binding met hun omgeving houden: grondgebonden bedrijven in een omvang die past in het landschap en bij de Friese identiteit en socialecontext. Natuurlijke omstandigheden, zoals waterpeilen en bodemkwaliteit, worden meer bepalend voor bedrijfsvoering. Ook medegebruik van agrarische grond, zoals waterberging en natuurbeheer, wordt meer van invloed. Omgevingskwaliteiten in een gebied bepalen zo de agrarische ontwikkelmogelijkheden; dit verschilt per locatie.
Deze ontwikkeling sluit aan bij deze doestellingen. De agrarische bedrijfsvoering is ter plaatse beeindigd. Dit verbetert het woon- en leefklimaat in het lint. Door de overtollige bebouwing te slopen wordt de ruimtelijke kwaliteit behouden. Hiermee wordt verrommeling van het landschap voorkomen. Daarnaast wordt met de compensatie woning het bestaande landelijke lint versterkt. Bij de bouw van de nieuwe woning zal er gebruik worden gemaakt van duurzame materialen en wordt de nieuwe woning gebouwd volgends de nieuwste energie normen. Eventueel kunnen in goed overleg met de gemeente mogelijkheden worden onderzocht voor voorziening voor het opwekken van duurzame energie. Met deze onwikkelingwordt er zuinig om gegaan met het ruimte verbruik. Door een vormverandering van het bouwvlak en de sloop van de oude bebouwing wordt de ruimte efficient benut waardoor ontwikkeling mogelijk is.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders zoals zijn verwoord in de Omgevingsvisie van de provincie Friesland.
3.2.2 Verordening Romte
Op 08-08-2014 heeft de provincie de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De Verordening Romte Fryslân 2014 bevat een vertaling van het ruimtelijke beleidskader uit de Omgevingsvisie Fryslân naar concrete regels, waarmee de ruimtelijke beleidsvisie van de provincie juridisch is verankerd. Hieronder zijn de regels welke van toepassing zijn weergegeven:
1.2 Hergebruik vrijkomende (niet-)agrarische bebouwing
1.2.1
- a. In afwijking van artikel 1.1.1, eerste lid kunnen nieuwe stedelijke functies in landelijk gebied worden toegestaan indien sprake is van hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen, met dien verstande dat op de omzetting van de bestemming van recreatiewoningen naar een woonbestemming voor permanente bewoning de artikelen 5.8.1 en 5.8.2 van toepassing zijn.
- b. Bij hergebruik als bedoeld in het eerste lid kunnen op het perceel de volgende functies worden toegestaan:
- 1. wonen en zorg, met dien verstande dat woningen - voor zover deze geen verband houden met zorgverlening - slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke gebouwen;
- 2. dagrecreatie, verblijfsrecreatie met inachtneming van artikel 5.5.1, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie, restaurants, logies of daarmee vergelijkbare horecavormen;
- 3. detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het perceel en daaraan bedrijfsmatig en wat betreft omvang ondergeschikt is;
- 4. dienstverlening en niet-industriële bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1, 2 en 3 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving.
- c. Bij een functie als bedoeld in het tweede lid kan enige aanvullende nieuwbouw worden toegestaan mits deze wat betreft omvang duidelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
- d. Aan hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen en aanvullende nieuwbouw worden in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied zodanige regels gesteld, dat:
- 1. bestaande karakteristieke en monumentale gebouwen behouden blijven;
- 2. de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving
- 3. geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving.
Tussenconclusie
De bestaande bedrijfswoning wordt hergebruikt voor wonen. Hiermee wordt vrijkomende agrarische bebouwing opnieuw gebruikt. De overige opstallen worden gesaneerd om gebruik te maken van de ruimte-voor-ruimte regeling uit artikel 1.6 van de verordening. Hiermee wordt voldaan aan dit artikel.
1.6 Ruimte-voor-ruimte voor sloop beeldverstorende bebouwing
1.6.1
In afwijking van artikel 1.1.1, eerste lid kan maximaal één nieuwe woning in het landelijk worden toegestaan op een bestaand solitair bouwperceel , mits:
- 1. minimaal 1.000 m² aan beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch of minimaal 3.000 m² aan kassen van een voormalig glastuinbouwbedrijf in het landelijk gebied wordt gesloopt,
- 2. in de plantoelichting is onderbouwd dat de ruimtelijke kwaliteit op en rond het perceel aanzienlijk zal verbeteren en dat geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving, en
- 3. de oppervlakte per woning inclusief bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300m², of de maat die het bestemmingsplan buitengebied als algemene regel hanteert voor bestaande burgerwoningen. Artikel 3.1.1 is mede van toepassing.
Tussenconclusie
Ad. 1.6 sub 1) Er wordt op de locatie Schoterlandseweg 75 te Oudehorne zal in totaal 1.285 m2 aan gebouwen inclusief een mestput worden gesloopt. Dit betreft alle agrarische bedrijfsbebouwing. Hiermee voldoet cliënt aan de voorwaarden voor het realiseren van één woning ter compensatie van de afbraak.
Ad. 1.6 sub 2) De ruimtelijke kwaliteit zal op de locatie sterk verbeteren. Dit enerzijds door de sloop van de overtollige agrarische bedrijfsgebouwen en anderzijds door de landschapsinvestering. Zie voor de landschappelijke inpassing bijlage 1 Landschappelijk inrichtingsplan. Daarnaast wordt de woning toegevoegd aan een historsch lint waarbij verdichting de structuur verbeterd. Dit heeft geen onevenredinge nadelige effecten op de mogelijkheden van omliggende bedrijven dit is verder uitgewerkt in hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en milieuaspecten.
Ad. 1.6 sub 3) De woning zal voldoen aan de bouwregels die opgenomen zijn in bovengenoemd bestemmingsplan. Zie hiervoor Bijlage 1 Landschappelijk inrichtingsplan.
2.1.1 Ruimtelijke kwaliteit
- 1. De plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk omvat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:
- a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
- b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.
- 2. Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op landelijk gebied stelt zo nodig regels die ertoe strekken dat de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten als bedoeld in het eerste lid, sub b, herkenbaar blijven.
- 3. Een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van:
- a. een uitbreidingslocatie;
- b. nieuwe infrastructuur of aanpassing van infrastructuur;
- c. een nieuwe recreatieve voorziening of uitbreiding van een recreatieve voorziening;
- d. agrarische bedrijven, inclusief glastuinbouwbedrijven;
- e. overige nieuwe of uitbreiding van bestaande, al dan niet aan het landelijk gebied gebonden functies,
binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zoals bedoeld in het eerste lid, sub b.
Tussenconclusie
Ad. 2.1.1 sub 1a) Voor deze ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld door een landschapsdeskundige. Dit is verwerkt in paragraaf 2.2.2 Landschappelijke inpassing.
Ad. 2.1.1 sub 1b) Dit is uitgewerkd in de paragraaf 3.2.1 Omgevingsvisie en verzekerd middels de landschappelijke inpassing.
Ad. 2.1.1 sub 2) Dit verzekerd middels de landschappelijke inpassing zie bijlage 1 Landschappelijkinrichtingsplan.
Ad. 2.1.1 sub 3) Er is een landschappelijke inpassing opgesteld zie bijlage 1 Landschappelijkinrichtingsplan.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regels zoals zijn opgenomen in de Verordening Romte Fryslân 2014.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Gemeentelijke omgevingsvisie
De gemeente Heerenveen heeft op 08-07-2021 de Omgevingsvisie Heerenveen 2040 vastgesteld. Deze structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid van de gemeente op hoofdlijnen met een doorkijk naar 2040. De structuurvisie is niet juridisch bindend, maar biedt het ruimtelijk kader bij het opstellen van bestemmingsplannen, waarin de beleidsuitgangspunten worden vastgelegd.
Uitsnede omgevingsvisie Heerenveen2040
Bron: ruimtelijkeplannen.nl
In de Omgevingsvisie van Heerneveen staan de ambities, kernopgaven en de uitgangspunten voor de fysieke leefomgeving. Waarbij de volgende twee vragen centraal staan:
- Wat willen we bereiken in 2040?
- En wat gaan we daar voor doen tot 2030?
De kern van de visie: "In 2040 is Heerneveen een gezonde, ondernemende en duurzame gemeente waar het prettig wonen, werken en recreëren is. De gemeente heeft een onderscheidend profiel als (top)sportgemeente verder versterkt en verbreed. De gemeente koestert de landschappelijke kwaliteit en diversiteit, de uitstekende bereikbaarheid en de (regionale) voorzieningen als reden om hier te wonen en te werken. De gemeente Heerenveen is in 2040 een flink eind op weg om de gemeente samen met de inwoners en bedrijven klimaatbestendig en klimaatneutraal te maken. "
De gemeente hanteert voor nieuwe initiatieven vanuit inwoners de volgende afwegingsprincipes bij het inrichten, gebruiken en beheren van de fysieke leefomgeving:
- 1. Elk initiatief versterkt de bestaande kernkwaliteiten of voegt nieuwe omgevingskwaliteiten toe;
- 2. Het plan van de één wordt niet het probleem van de ander;
- 3. We werken gebiedsgericht en durven onderscheid te maken tussen gebieden;
- 4. We bekijken vraagstukken in samenhang; bij elke ontwikkeling grijpen we kansen op het gebied van gezondheid en duurzaamheid.
Daarnaast kent de gemeente vier kernopgaven:
- 1. Werken aan Heerenveen als (boven) regionaal centrum voor (top)sport, werk en voorzieningen
- 2. Bouwen aan toekomstbestendige woningen
- 3. Zorgen voor gezonde, klimaatbestendige en leefbare wijken en dorpen
- 4. Versterken van de kwaliteit en veerkracht van het landelijk gebied
Kernopgave 1:
Het omschakelen van een veehouderij naar burgerwoning en het toevoegen van een extra woning in het bebouwingslint draagt bij aan het versterken van het lint. Hierbij wordt het woon-en leefklimaat verbeterd en daarmee het vestingingsklimaat. Dit mede gezien het saneren van een veehouderij locatie en daarmee de uitstoot van milieubelastende stoffen komt te vervallen.
Kernopgave 2:
Deze opgeave heeft tevens samenhang met dit initiatief. Bouwen aan toekomstbestendige woningen, verduurzaming en geschiktheid voor verschillende doelgroepen, is het uitgangspunt van de gemeente. Kwaliteit van de woning en de woonomgeving staat hierbij voorop. Dit initiatief kent de nieuwbouw van een woning en het saneren van de veehouderij. Hierbij gaat de kwaliteit van de woonomgeving erop vooruit. Bij de nieuwe woning zal er duurzaam en toekomstbestendig worden gebouwd. Ookal betreft dit een zeer kleinschalige ontwikkeling, wordt er hier toch een stapje gezet.
Kernopgave 3:
Door de veehouderij welke is gelegen in het bebouwingslint te sameren wordt er bijgedragen aan de leefbaarheid in het lint. Hierdoor vervalt er mogelijke milieu overlast. Daarnaast wordt er middels een landschappelijk inpassingsplan de groenstructuur versterkt. De vergroening draagt bij aan de beleving van het landschap in de omgeving.
Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied draagt bij aan een zuiniger en intensiever gebruik van de ruimte. Met deze ontwikkeling wordt oude leegstaande bedrijfsbebouwing vervanging en worden de locaties landschappelijk ingepast wat de groenstructuur verbetert.
Kernopgave 4:
Er wordt door de gemeente gestreefd naar een vitaal en duurzaam landschap en het verbeteren van de leefbaarheid van het platteland. De locatie is gelegen in een gebied voor het behouden en versterken van de linstructuur. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt de lintstructuur verbeterd. Dit enerzijds door het saneren van de veehouderij. Hierbij neemt het bebouwde oppervlakte af, welk de de openheid van het landschap versterkt en doorzichten worden verbeterd. Daarnaast wordt er een landschappelijke inpassing gedaan welke de kwaliteit van het landschap, de laanstructuur en
doorzichten worden verbeterd. Het betreft een kleinschalige ontwikkeling waardoor de impact beperkt is.
Daarnaast kent de gemeente een zestal kernkwaliteiten, welke de gemeente onderscheid en uniek maakt. Het behouden en versterken van deze kernkwaliteiten zorgt ervoor dat de leefomgeving in 2040 gezond, aantrekkelijk en duurzaam blijft.
- 1. Een landelijk onderscheidend profiel als (top)sportgemeente
- 2. De uitstekende (boven)regionale bereikbaarheid en daarbij behorend vesigingsklimaat
- 3. De nabijheid van regionale voorzieningen
- 4. Landschappelijke diversiteit
- 5. De historie van de (veen)ontginningsgeschiedenis
- 6. Een robuust en groen- en blauw netwerk
De kernkwaliteiten op de Schoterlandseweg zijn weergegeven in parargraaf 6.5.5.2 Kernkwaliteiten:
- Smalle strokenverkaveling dwars op de Schoterlandse weg;
- Karakteristiek voor deze streek zijn woudhuisjes en kleine boerderijtjes. Verder veel vrijstaande woonhuizen, veelal georiënteerd op de openbare weg;
- Aanwezigheid van Middeleeuwse kerken op diverse plekken langs de Schoterlandse weg;
- De aanwezigheid van houtsingels, vaak in de kavelrichting. Deze bepalen het kleinschalige, besloten karakter langs het lint;
- Doorzichten naar het achterliggende woudontginningslandschap;
- Openbaar groen en laanbeplanting langs de Schoterlandse weg.
In de lintbebouwing is van origine een sterke menging van functies aanwezig. Naast agrarische bedrijven en woningen, komen hier (incidenteel) niet-agrarische bedrijven, detailhandelsfuncties, horeca en maatschappelijke voorzieningen voor.
In paragraaf 6.5.1 worden een aantal algemene opgaven voor de lintstructuren beschreven. Specifiek voor de Schoterlandse weg is daarnaast de opgave van verdroging van belang. Als gevolg van klimaatverandering en de daling van de bodem in het veengebied, kan de verdroging in de hoger gelegen zandgebieden toenemen, wat gevolgen heeft voor de aanwezige bomen en vegetatie. Daarom is het belangrijk om in dit deelgebied zoveel mogelijk water vast te houden in de bodem.
De algemene uitgangspunten voor inpassing van nieuwe bebouwing en functies in het lint worden geschetst in paragraaf 6.5.1. Bij het toevoegen van bebouwing langs de Schoterlandse weg houden we daarnaast zoveel mogelijk rekening met de aanwezige houtsingelstructuren en de kleinschalige maat van de kavels in de woudontginning.
Voor deze ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan en een waterparagraaf opgesteld. Hiermee worden de kernkwaliteitenversterkt, de smalle strokenverkaveling en laanstructuur wordt versterkt. Gezien de sterke functie menging en de transitie op het gebied van milieu normen levert het saneren van de veehouderij ter plaatse een positieve bijdrage aan het woon en leefklimaat in het lint.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie Heerenveen 2040 van gemeente Heerenveen.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten
4.1 Milieu
4.1.1 Milieuzonering
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geur, stof, geluid en gevaar. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven.
Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en -gevoelige functies dient twee doelen:
- 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
- 2. het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG handreiking zijn richtafstanden opgenomen op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar. Indien niet aan de in de handreiking opgenomen afstanden wordt voldaan is mogelijk sprake van milieuhinder aan de betreffende gevoelige functies. De genoemde afstanden betreffen echter geen harde normen maar richtafstanden waarvan, mits goed gemotiveerd, kan worden afgeweken. Dit houdt in dat wanneer niet aan de afstanden wordt voldaan een nadere motivatie noodzakelijk is waaruit blijkt dat geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de beëindiging van een veehouderij. Daarbij wordt de bedrijfswoning omgeschakeld naar een burgerwoning en de bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Daarnaast zal één nieuwe burgerwoning worden opgericht.
Burgerwoningen hebben geen onevenredige milieuhinder aan gevoelige objecten in de omgeving. De omschakeling van de veehouderij naar een burgerwoning en de extra burgerwoning zullen daarmee niet leiden tot een onevenredige hinder aan omliggende gevoelige objecten.
Naast het feit dat een ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige hinder aan gevoelige objecten in de omgeving mag veroorzaken mag deze ook niet leiden tot beperkingen van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, functies en bestemmingen. Dit is echter vooral van belang wanneer sprake is van het oprichten van nieuwe gevoelige objecten.
Nabij de locatie zijn de volgende inrichtingen en/of functies gelegen volgens het bestemmingsplan:
bron: Kaart 6 bestemmingsplan buitengebied 2007
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een bedrijfswoning omgeschakeld naar een burgerwoning en het realiseren van een compensatiewoning. In feite is sprake van een bestaande gevoelige functie. Er is ter plaatse immers een woning en dit blijft een woning. Echter verandert de bestemming van agrarisch naar wonen, waarmee dit formeel beschouwd dient te worden als een nieuwe burgerwoning. Derhalve dient te worden onderzocht of deze nieuwe gevoelige objecten de omliggende bedrijven en/of functies in de ontwikkelingsmogelijkheden kunnen beperken.
In de nabije omgeving van de locatie zijn woonbestemmingen gelegen. Nabij omliggende bedrijven liggen al andere woningen op een kortere afstand. Hierdoor worden deze bedrijven dus al beperkt door andere woningen welke dichterbij zijn gelegen dan de planlocatie.
Gezien het voorgaande zal de voorgenomen ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende functies en bedrijven.
4.1.2 Luchtkwaliteit
De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer (Wmb) goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name paragraaf 5.2 uit Wmb is veranderd. Omdat paragraaf 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe paragraaf 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per kubieke meter lucht (µg/m³) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).
Projecten die wel 'in betekenende mate' bijdragen, zijn vaak al opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is erop gericht om overal de Europese grenswaarden te halen. Daarom is ook een pakket aan maatregelen opgenomen: zowel (generieke) rijksmaatregelen als locatiespecifieke maatregelen van gemeenten en provincies. Dit pakket aan maatregelen zorgt ervoor dat alle negatieve effecten van de geplande ruimtelijke ontwikkelingen ruim worden gecompenseerd. Bovendien worden alle huidige overschrijdingen tijdig opgelost. In het NSL worden de effecten van alle NIBM-projecten verdisconteerd in de autonome ontwikkeling. Het NSL omvat dus alle cumulatieve effecten van (ruimtelijke) activiteiten op de luchtkwaliteit.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een veehouderij in zijn geheel beëindigd. De bedrijfswoning zal daarbij worden omgeschakeld naar een burgerwoning. Daarnaast zal er een extra woning worden gerealiseerd.
In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is opgenomen hoe wordt omgegaan met woningen in het kader van NIBM. Vanuit deze regeling is, in bijlage 3a, voor woningbouwlocaties opgenomen dat deze als NIBM worden beschouwd als sprake is van niet meer dan 1.500 nieuwe woningen wanneer er één ontsluitingsweg aanwezig is en niet meer dan 3.000 nieuwe woningen wanneer er twee ontsluitingswegen aanwezig zijn.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van de omschakeling van de huidige bedrijfswoning naar een burgerwoning. Er worden een extra woningen gebouwd. In totaal is sprake van twee woningen. Hiermee is sprake van een NIBM-ontwikkeling. Zonnepanelen hebben geen uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden en zijn daarmee eveneens als NIBM aan te merken. Gezien sprake is van een NIBM-project zal bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.
Daarnaast dient ook een eventuele uitbreiding van het aantal verkeersbewegingen meegenomen te worden.
Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2) zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen. Hiermee is de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden als gevolg van het aantal verkeersbewegingen verwaarloosbaar en valt onder de noemer NIBM, waarmee geen sprake zal zijn van een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden.
De beëindiging van de veehouderij zal leiden tot een aanzienlijke afname van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden. Daarmee zal de voorgenomen ontwikkeling een positief effect hebben op de luchtkwaliteit en zal het woon- en leefklimaat in de omgeving verbeteren.
Naast het feit dat een ontwikkeling niet mag leiden tot een onevenredige toename van de uitstoot van fijnstof en stikstofoxiden dient, wanneer nieuwe gevoelige objecten worden opgericht, tevens te worden aangetoond dat ter plaatse van de nieuwe gevoelige objecten een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit kan worden geborgd. Er is bekeken of ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van luchtkwaliteit kan worden geborgd.
Vanuit de landelijke wetgeving is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden niet meer dan 40 µg/m³ bedraagt.
Volgens gegevens uit de Atlas Leefomgeving van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarin eveneens de resultaten uit de Monitoringstool van het NSL zijn opgenomen, bedragen de achtergrondconcentraties van fijnstof en stikstofoxiden op de locatie 14 µg/m³ (fijnstof) en 9 µg/m³ (stikstofoxiden). Dit is ruimschoots onder de norm van 40 µg/m³, waarmee ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd op het gebied van luchtkwaliteit. Daarnaast zal de achtergrondconcentratie van zowel fijnstof als stikstofoxiden door de beëindiging van de veehouderij afnemen, waarmee het woon- en leefklimaat ter plaatse alleen maar beter wordt.
Uitsnede kaart achtergrondconcentratie fijnstof.
Bron: Atlas Leefomgeving van het RIVM.
Uitsnede kaart achtergrondconcentratie stikstofoxiden.
Bron: Atlas Leefomgeving van het RIVM.
4.1.3 Geluid
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
- Woningen.
- Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
- Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc..
Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:
- Terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
- Woonwagenstandplaatsen.
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Indien sprake is van het oprichten van een geluidshinder veroorzakende inrichting dan dient te worden aangetoond dat deze geen onevenredige geluidshinder zal veroorzaken op gevoelige objecten in de omgeving. Hierbij wordt ook een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen bij ontwikkelingen van een inrichting meegenomen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van mogelijk geluidshinder veroorzakende inrichtingen of installaties. Tevens zal het aantal verkeersbewegingen, zoals nader is aangetoond in de paragraaf "Verkeersbewegingen" (paragraaf 4.4.2) niet in onevenredige mate toenemen. Met de beëindiging van de intensieve veehouderij zal de geluidsbelasting aan de omgeving alleen maar afnemen.
Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidsoverlast aan gevoelige objecten in de omgeving.
Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt opgericht in de zone langs een weg (behalve een 30 km/uur weg) of spoorweg is de Wgh van toepassing. Middels een akoestisch onderzoek moet in dat geval worden aangetoond dat wordt voldaan aan (in de eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde (48 decibel). Is het niet mogelijk te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde (Hogere Grenswaarde). Bij burgerwoningen is ontheffing mogelijk tot 53 decibel. Bij agrarische bedrijfswoningen is zelfs ontheffing tot 58 decibel mogelijk. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet de voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen.
Bestaande bedrijfswoning
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt een bestaande bedrijfswoning omgeschakeld naar een burgerwoning. Een bedrijfswoning heeft in feite eenzelfde bescherming als een burgerwoning, mits geen sprake is van een vastgestelde hogere grenswaarde. Ter plaatse is geen besluit tot hogere grenswaarde bekend, waarmee de bedrijfswoning eenzelfde bescherming heeft als een burgerwoning en daarmee is vanuit de Wgh bij de voormalige bedrijfswoning geen sprake is van een nieuw geluidsgevoelig object. Nader onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevel van deze woning als gevolg van verkeerslawaai is daarmee niet benodigd.
Ruimte-voor-ruimte woning
Om aan te tonen of de geluidbelasting op de gevel van de te realiseren compensatie woning de wettelijke norm zal overschrijden is een akoestisch onderzoek naar (spoor)wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hieruit blijkt dat:
Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 2 van deze onderbouwing.
Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling, mits de uitgangspunten van het akoestisch onderzoek in acht worden genomen, geen sprake zal zijn van een onevenredige geluidshinder als gevolg van (spoor)wegverkeerslawaai. Het vervolgonderzoek dat genoemd wordt is alleen gericht op de toegepaste maatregelen om aan de normen te voldoen. Het vervolgonderzoek ziet derhalve niet op de haalbaarheid. Daarmee kan ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geluid worden geborgd.
4.1.4 Externe veiligheid
Externe Veiligheid heeft betrekking op de veiligheid rondom opslag, gebruik, productie en transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen aanvaardbaar te blijven.
Het externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers.
In de wet is geregeld wanneer de verantwoordingsplicht van toepassing is. Omdat de wettelijke basis per risicobron verschilt, verschillen per risicobron ook de voorwaarden die verantwoording wel of niet verplicht stellen.
4.1.5 Bodem
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Om aan te tonen of sprake is van een verwachtte of feitelijke verontreiniging is een onderzoek conform de norm NEN 5740 (verkennend onderzoek / NEN5707 (verkennend asbestonderzoek) uitgevoerd. Hieruit blijkt dat:
Voor het gehele onderzoek wordt verwezen naar bijlage 3 van deze onderbouwing.
Hiermee kan worden gesteld dat de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging niet in de weg zal staan.
4.1.6 Voortoets MER-beoordeling
Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in omschakeling van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning en het realiseren van een compensatie woning. Vanuit de D-lijst uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage geldt een drempelwaarde voor een toename met 2.000 woningen. Daarnaast is de drempelwaarde alleen van toepassing wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een toename met 2.000 of meer woningen en is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, waarmee de voorgenomen niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
4.2 Ecologie
4.2.1 Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten, de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In de Wet natuurbescherming wordt de bescherming van verschillende dieren- en plantensoorten geregeld. Met name bescherming van kwetsbare soorten is hierbij van belang.
De Wet natuurbescherming kent een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend als de instandhoudingsdoelen van een gebied niet in gevaar worden gebracht en als geen sprake is van mogelijke aantasting van beschermde planten- en dierensoorten of de leefgebieden van deze soorten.
Voor activiteiten is het van belang om te bepalen of deze leiden tot mogelijke schade aan de natuur. De Wet natuurbescherming toetst aanvragen op drie aspecten, namelijk gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming.
4.2.2 Natuurnetwerk Nederland
Een vorm van gebiedsbescherming komt voort uit de aanwijzing van een gebied als Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, leggen de provincies nieuwe natuur aan. De provincies zijn verantwoordelijk voor begrenzing en ontwikkeling van het NNN en stellen hier zelf beleid voor op.
Het NNN is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor flora en fauna zijn nodig om het uitsterven van soorten te voorkomen. Het netwerk is er daarnaast ook voor rust en recreatie, voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur.
Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting of beperking van de natuurdoelen. De status als NNN is niet verankerd in de natuurwetgeving, maar het belang dient in de planologische afweging een rol te spelen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in het NNN gelegen. Het dichtstbijzijnd NNN-gebied is gelegen op een afstand van ongeveer 600 meter. De in lichtgroen aangegeven natuur betreft natuur buiten de ehs.
Uitsnede kaart NNN.
Bron: Provincie Friesland
Gezien de locatie niet in het NNN is gelegen zal de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed hebben op deze gebieden en staat het plan de ontwikkeling van deze gebieden niet in de weg.
4.3 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3.1 Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Gemeenten stellen, ter bescherming van mogelijk voorkomende archeologische waarden, een eigen beleid op, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem is weergegeven in een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de verwachtingswaarde stelt de gemeente Heerenveen voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie vanuit de archeologische verwachtingskaart gelegen in een gebied dat is aangemerkt als ''quickscan".
FAMKE Steentijd - Bronstijd
Het beleid van de provincie is hierin als volgt:
Van deze gebieden wordt vermoed dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000m² een quickscan te verrichten. Een quickscan is een extensief booronderzoek waarmee duidelijk gemaakt wordt of het steentijd bodemarchief intact is. Bij een intact bodemarchief kan dan over worden gegaan op een karterend onderzoek 2 (6 boringen per hectare). Tevens dient te worden nagegaan of er zich bekende vuursteenvindplaatsen en dobben in het gebied bevinden. Deze locaties moeten dan vervolgens door middel van een archeologisch onderzoek worden gewaardeerd (zie advies ‘waarderend onderzoek vuursteenvindplaatsen'; en ‘waarderend onderzoek dobben'). De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het planrekening dient te worden gehouden.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie vanuit de archeologische verwachtingskaart gelegen in een gebied dat is aangemerkt als ''karterend onderzoek 3(middeleeuwen)".
FAMKE Ijzertijd - Middeleeuwen
Uitsnede archeologische verwachtingskaart.
Bron: Gemeente Heerenveen.
Het beleid van de provincie is hierin als volgt:
"In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en volmiddeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen. Mochten er, als gevolg van het karterend archeologisch onderzoek, een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn. De aard van dit waarderend (vervolg)onderzoek hangt af van het type aangetroffen vindplaats, en de strategie van onderzoek dient te worden bepaald door het desbetreffende onderzoeksbureau. Indien de vindplaats een nieuw aangetroffen terp betreft,geldt het advies: ‘waarderend onderzoek op terpen;. De resultaten van het karterend onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden. Mocht het plangebied een bebouwde kom betreffen, dan dient in de onderzoeksstrategie rekening te worden gehouden met recenteverstoringen die zich kunnen hebben voorgedaan."
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat:
bron: bijlage 9 Archeologisch onderzoek
Voor het volledig onderzoek wordt verwezen naar bijlage 5 van deze onderbouwing. In Artikel 7 Waarde -Archeologie zijn regels opgenomen om de waarde te beschermen.
De archeologische waarde wordt gewaarborgd door voorschriften te koppelen aan de dubbelbestemming ‘Waarde archeologie’. Uit onderzoek is gebleken dat er vervolgonderzoek nodig is, indien de bodem geroerd wordt. Dit vervolgonderzoek dient te worden opgevraagd als er werkzaamheden in de bodem plaats vinden die dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld, ongeacht het oppervlaktegebied van de uitvoeringswerkzaamheden. In de regeling die nu in het bestemmingsplan is opgenomen, is deze voorwaarde alleen verbonden aan de nieuwbouw van de woning.
In de bestemming “Waarde archeologie” is een aanlegvergunning opgenomen voor bodemwerkzaamheden met een diepte van meer dan 30 cm beneden maaiveld, waarbij door onderzoek moet worden aangetoond dat geen onevenredige schade ontstaat van aanwezige archeologisch waarden.
Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen mogelijk voorkomende archeologische resten zullen worden geschaad.
4.3.2 Cultuurhistorie
Het cultuurhistorisch erfgoed van Nederland bestaat uit monumentale panden, historische zichtlijnen, kenmerkende landschappen en waardevolle lijn- en/of vlakelementen. Het cultuurhistorisch erfgoed geeft een beeld van de geschiedenis van het landschap. Daarom is bescherming van deze elementen van belang.
De cultuurhistorische waarden van een gebied zijn in kaart gebracht in de zogenaamde cultuurhistorische waardenkaart. Deze wordt door de provincies beheerd.
Zoals te zien in de volgende figuur zijn nabij de locatie (zwarte punt) wel cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen. De locatie is aangemerkt als "boerderijplaats".
De kenmerkende onderdelen van de boerderijplaats zijn:
- het erf met de boerderij, de bijgebouwen, de omgrachting, de groenaanplant en de functioneel erbij horende aangrenzende (kleine) terreinen: boomgaard, moestuin en kalverenweide. De opbouw van het erf geeft informatie over de vorm en structuur van de plaats en zijn ontwikkeling in de tijd
- de bodem waarop het erf gelegen is. Ze vormt het archeologische archief en biedt kennis over de geschiedenis van de boerderijplaatsen
- de ligging van de boerderijplaats. Deze die is ontstaan in een nauwe relatie met de omliggende verkaveling en infrastructuur in de ruimtelijke omgeving en verschaft ons kennis over de ontwikkeling van het cultuurlandschap.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart.
Bron: Provincie Friesland.
Gezien de locatie wel nabij cultuurhistorisch waardevolle elementen is gelegen mag de ontwikkeling niet van invloed zijn op de boerderij zelf. De ontwikkeling houdt hier rekening mee doordat er aan boerderij geen wijzingen zullen plaats vinden. Uitsluitend de schuren zullen worden gesloopt, maar de boerderij zelf blijft intact. Daarbij moet er voor bewerkingen in de bodem eerst een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Hiermee is voldoende geborgd dat de boerderijplaatsen in stand blijven.
4.3.3 Aardkundig waardevolle gebieden
Het doel van het beleid met betrekking tot aardkundige waarden is om de ontstaansgeschiedenis van het aardoppervlak zichtbaar, beleefbaar en begrijpelijk te houden. Om aardkundige waarden te beschermen zijn aardkundig waardevolle gebieden aangewezen.
Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied gelegen.
Uitsnede kaart aardkundig waardevolle gebieden.
Bron: Provincie Friesland.
Gezien de locatie niet in een aardkundig waardevol gebied is gelegen zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van aardkundige waarden.
4.4 Verkeer En Parkeren
4.4.1 Infrastructuur en parkeren
Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Schoterlandseweg. De locatie is voorzien van een inrit welke aansluit op de openbare weg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.
Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de openbare weg op hoeven rijden. Dit bevordert de verkeersveiligheid.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal een nieuwe inrit voor de nieuwe woning worden toegevoegd. Hierbij zal de capaciteit van de ontsluitingsweg niet worden overschreden gezien dit een provincialeweg is zal een extra woning hier geen problemen opleveren. Hiermee kan worden gesteld dat geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.
In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van het project zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden.
4.4.2 Verkeersbewegingen
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van beëindiging van een veehouderij, waarbij de huidige bedrijfswoning wordt omgeschakeld naar een burgerwoning. Daarnaast wordt een extra burgerwoning gerealiseerd.
In de huidige situatie vinden reeds verkeersbewegingen ten behoeve van de huidige bedrijfswoning plaats. Deze bedrijfswoning wordt omgeschakeld naar een burgerwoning. Daarbij blijft de huidige woning in gebruik als een woning. Het aantal verkeersbewegingen van de om te schakelen bedrijfswoning zal daarmee niet wijzigen.
Echter zijn de verkeersbewegingen ten behoeve van de veehouderij geheel te komen vervallen. Bij de voorgenomen ontwikkeling is daarmee sprake van een afname van het aantal verkeersbewegingen. Door het vervallen van het aandeel vrachtverkeer zal ook sprake zijn van een aanzienlijke afname van de overlast vanwege het verkeer. De verkeersbewegingen voor een woonhuis zijn ongeveer 4 per dag. Hiermee zal er geen noemenswaardige toename zijn van verkeersbewegingen.
4.5 Wateraspecten
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Met ingang van 3 juli 2003 is een watertoets in de vorm van een waterparagraaf en de toelichting hierop een verplicht onderdeel voor ruimtelijke plannen en projecten van provincies, regionale openbare lichamen en gemeenten. De watertoets is verankerd in de Waterwet (Wtw). Dit houdt in dat de toelichting bij het ruimtelijk plan of project een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Dit beleid is voortgezet in het huidige Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In dit besluit wordt het begrip “waterhuishouding” breed opgevat. Aangesloten wordt bij de definitie zoals die is opgenomen in de Wtw. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Bij de voorbereiding van een waterparagraaf dienen alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten beoordeeld te worden.
De locatie valt onder het werkgebied van het Wetterskip Fryslân (hierna: het waterschap).
4.5.1 Voorgenomen activiteit
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het saneren van de locatie Schoterlandseweg 75 exclusief de boerderij te Oudehorne. In totaal zal 1.285 m2 aan gebouwen inclusief een mestput worden gesloopt. Daarbij zal één ruimte-voor-ruimte woning worden teruggebouwd. Per saldo is de afname positief.
Afkoppeling van het hemelwater zal plaatsvinden middels een gescheiden stelsel. Hierbij zal het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak niet op het riool worden afgevoerd, maar middels straatkolken en dakgoten worden afgevoerd naar infiltratie- en/of bergingsvoorzieningen. Van belang daarbij is dat bij een ruimtelijke ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld.
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie). Voor de mate van compensatie hanteert het waterschap de volgende richtlijnen:
Keur Wetterskip Fryslân 2013
Artikel 3.3 Aanbrengen verhard oppervlak
Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond wordt bebouwd of verhard.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het verhard oppervlak niet toenemen, maar afnemen. Hiermee is geen aanvullende compensatie vereist en zal met de voorgenomen ontwikkeling sprake zijn van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.
4.5.2 Compenserende waterberging
Ter compensatie van de toename van het verharde oppervlak bij ruimtelijke ontwikkelingen dient compenserende waterberging plaats te vinden om wateroverlast te voorkomen. Zoals nader aangetoond in de paragraaf "Voorgenomen activiteit" (paragraaf 4.5.1) is voor de voorgenomen ontwikkeling geen compenserende waterberging nodig.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.
Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:
"Artikel 6.2.1
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
- a. de bouw van een of meer woningen;
- b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
- c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
- d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m2 bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
- f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte."
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1, onder sub a van de Wro, waarmee een exploitatieplan zou moeten worden opgesteld. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan besloten worden geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan, project of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Heerenveen. Verder zal ook eventuele planschade in een separate overeenkomst worden geregeld.
Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorliggend plan betreft een herziening op het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" van gemeente Heerenveen en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Gemeenteblad. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.
De initiatiefnemer is in overleg getreden met omwonenden op basis van een schetsplan, waarin de nieuwe woning op ca. 21 m uit de hart van de weg stond ingetekend. De reactie van de omwonende heeft aanleiding gegeven om de nieuwe woning verder naar achter te plaatsen. De locatie is circa 28m gementen uit het hart van de weg.
5.3 Handhaving
Een bestemmingsplan en/of een omgevingsvergunning is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Heerenveen vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.
Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen
6.1 Doel En Reikwijdte
Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat twee begrippen centraal staan. Dit zijn:
- 1. goede ruimtelijke ordening;
- 2. uitvoerbaarheid.
Als een plan aan deze twee eisen voldoet, voldoet het aan de wet.
Via een bestemmingsplan worden functies aan gronden gegeven. Vanuit de Wro volgt een belangrijk principe, namelijk toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan bepaalt uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en;
- 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsregels zijn hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden). Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en kan daarbij regels geven voor:
- 1. het bebouwen van de gronden;
- 2. het verrichten van werken (aanleggen).
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is niet het enige instrument. Andere wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemeen Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitvoeren van het ruimtelijk beleid. Via overeenkomsten kan de gemeente met betrokken partijen aanvullende afspraken maken voor zover dat niet via het bestemmingsplan geregeld kan worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het zeker stellen dat bepaalde activiteiten ook werkelijk verricht worden om zo het toelatingskarakter van een bestemmingsplan aan te scherpen.
6.2 Onderdelen Van Een Bestemmingsplan
Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen. Dit zijn de toelichting, de planregels en de verbeelding (plankaart).
6.2.1 De toelichting
De toelichting wordt opgesteld volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hier staat, in het kort, dat in de toelichting verslag gedaan moet worden van de gemaakte keuzes in het plan. Voor een ontwikkelingsgericht plan vraagt dat een andere motivatie dan voor op beheer gerichte plannen (een plan kan ook zowel ontwikkelingsgericht zijn voor het ene deel en voor een ander deel beheergericht).
Ook moet ingegaan worden op het aspect water, de afstemming met andere overheden (indien nodig), het onderzoek voor zover nodig voor de uitvoerbaarheid en de wijze waarop inspraak is verricht (indien nodig). Als er bij het bestemmingsplan een milieu-effect rapport is gemaakt hoeft niet ingegaan te worden op monumentale en/of andere waarden in het plangebied noch de milieukwaliteit in het gebied, want dat gebeurt in dat geval in het milieu-effect rapport. Via de toelichting wordt zo inzicht gegeven in de twee eisen uit artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Centraal in de toelichting moet staan waarom de functies als opgenomen op de plankaart, met de bijhorende regels, de mogelijkheden bieden en waarom dit past op die locatie.
Bijlagen bij de toelichting:
Bij de toelichting kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan zelf. Omdat ze een onlosmakelijk onderdeel zijn van het bestemmingsplan kan de toelichting zelf kort van tekst blijven omtrent het desbetreffende onderwerp. Hierdoor blijft de toelichting zelf kort en daarmee leesbaar.
Algemene beleidsdocumenten hoeven vanwege het algemeen geldende karakter niet als bijlage opgenomen te worden bij het bestemmingsplan. Denk aan verschillende sectorale beleidsdocumenten als ook structuurvisies. Een toelichting moet, voor zover het beleidsstuk relevant is voor het plan, aangeven wat de relatie is tussen het bestemmingsplan en dat beleidsdocument.
6.2.2 De planregels
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels:
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Deze begrippen zijn soms erg belangrijk voor een goed inzicht in de gebruiksmogelijkheden. Ook is de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2) bepaald; - 2. Bestemmingsregels:
In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Als er voorlopige bestemmingen, nog uit te werken bestemmingen en/of dubbelbestemmingen zijn, worden die ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels opgenomen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ten slotte zijn (eventuele) omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden opgenomen, aangevuld met mogelijke wijzigingsbevoegdheden. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld; - 3. Algemene regels:
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter die gelden voor het hele plan. Deze moeten daarom altijd goed gelezen worden voordat op basis van de bestemmingregels interpretaties worden verricht. Voorbeelden van algemene regels zijn de anti-dubbeltelregel, algemene procedurebepalingen maar ook regels met betrekking tot mogelijke binnenplanse afwijkingen (een binnenplanse afwijking is, zoals het woord het al zegt, een afwijkingsmogelijkheid van de regels in het bestemmingsplan zelf, dit in tegenstelling tot 'buitenplanse' afwijkingen). In de algemene regels kunnen erg belangrijke bepalingen zijn opgenomen; - 4. Overgangs- en slotregels:
In het laatste hoofdstuk wordt het overgangsrecht geregeld en wordt bepaald hoe het bestemmingsplan heet (de slotregel).
Bijlagen bij de planregels:
Bij de regels kunnen bijlagen opgenomen zijn. Die bijlagen maken een onlosmakelijk onderdeel uit van de regels.
6.2.3 De verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc.. Via de bijhorende regels in de planregels wordt bepaald wat hier wel en niet is toegestaan.
De verbeelding wordt ook wel plankaart genoemd. Dan wordt hetzelfde bedoeld. Belangrijk te weten is dat een digitaal bestand (een '.gml-bestand') leidend is. Dat digitaal bestand bepaalt waar welke bestemming ligt en waar welke aanduidingen etc.. Een afgeleide van dat digitale bestand is bijvoorbeeld een '.pdf-bestand' of een papieren (analoge) verbeelding. Bij twijfel over een '.pdf-bestand' of een papieren versie van de verbeelding geeft het digitale bestand de juridische doorslag.
6.3 Voorliggend Bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
- 'Agrarisch gebied II', waarbij het voormalige bouwvlak wordt wegbestemd;
- 'Wonen - III', waarbij de functie Wonen wordt neergelegd in de nieuw te bouwen woning en een kleine gedeelte van de Schoterlandseweg 77 wordt bestemd als Wonen - III;
- 'Wonen - V (voormalige boerderijpanden)', waarbij de functie wonen in de voormalige boerderij wordt vastgelegd.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.1 van het Besluit omgevingsrecht (Bro).
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Landschappelijke inpassing
Bijlage 3 Toetsingscriteria Invullocaties Wonen
Bijlage 3 Toetsingscriteria invullocaties wonen
Bijlage 4 Fragment Landschaps- En Beheersvisie Landschapsbeleidsplan
Bijlage 4 Fragment landschaps- en beheersvisie Landschapsbeleidsplan
Bijlage 5 Nota Parkeersnormen
Bijlage 6 Lijst Van Afmetingen Hoofdgebouwen Binnen "Woondoeleinden V (Voormalige Boerderijpanden)"
Bijlage 1 Landschappelijk Inrichtingsplan
Bijlage 1 Landschappelijk inrichtingsplan
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek (Spoor)wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek (spoor)wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Flora En Fauna
Bijlage 4 Onderzoek flora en fauna