Leeuwarden - Dairy Campus en omgeving
Bestemmingsplan - Gemeente Leeuwarden
Vastgesteld op 18-12-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 het plan
het bestemmingsplan Leeuwarden - Dairy Campus en omgeving met identificatienummer NL.IMRO.0080.01005BP00-VG01 van de gemeente Leeuwarden;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan- en uitbouw
een gebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting c.q. uitbreiding van het hoofdgebouw vormt die in directe verbinding staat met dat hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
1.4 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps*)- of bedrijfsactiviteit waarvan de activiteiten niet onevenredig publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
*) betreft de (voormalige) vrije beroepen;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder niet begrepen) en/of het houden van dieren;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingsbeeld
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.10 bebouwingspercentage
de oppervlakte van bouwwerken uitgedrukt in procenten van de nader aangegeven gronden;
1.11 bed and breakfast
het tegen betaling aanbieden van tijdelijke logies en ontbijt in een woning;
1.12 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, niet zijnde detailhandel;
1.13 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.14 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroeps c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten, en dergelijke;
1.15 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.16 bestaand
- a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet en/of Wabo aanwezige bouwwerken en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
- b. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan;
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijgebouw
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw zonder directe verbinding met het hoofdgebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.20 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.21 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder;
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, eventueel aangeduid met de figuur 'relatie', waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.25 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.26 cultuurgrond
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;
1.27 cultuurhistorische waarden
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;
1.28 dagrecreatief medegebruik
een dagrecreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit dagrecreatieve gebruik is toegestaan;
1.29 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.30 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.31 erf
de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
1.32 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 geluidsbelasting
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
1.34 geluidsgevoelige objecten
gebouwen die dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.35 geluidsgevoelige functies
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
1.36 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
1.37 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, zowel ruimtelijk als functioneel als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.38 hogere grenswaarde
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.39 houtteelt
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
1.40 intensief veehouderijbedrijf
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
1.41 kampeermiddel
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.42 kantoor
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;
1.43 kap
een dak met een zekere helling;
1.44 kleine windturbines
een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind:
- a. met een horizontale as en waarvan de rotor een oppervlakte beschrijft van maximaal 40 m2 (een maximale wiek van ongeveer 3,5 m);
- b. met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde niet-wiekturbines;
- c. met een verticale as;
1.45 kunstwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.46 landschappelijke waarden
de cultuurhistorische en visuele waarden van het landschap;
1.47 ligplaats
een ruimte voor het afmeren en doen laten liggen van een drijvend object of vaartuig;
1.48 maatvoeringsvlak
een aangegeven vlak, voorzien van een maatvoeringsaanduiding;
1.49 milieusituatie
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
1.50 natuurlijke waarden
de abiotische en biotische waarden van een gebied;
1.51 negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie
een, in vergelijking met de stikstofdepositie op de in bijlage 4 bij de regels genoemde referentiedatum voor het betreffende Natura 2000-gebied, toename van de stikstofdepositie groter dan 0 mol stikstof per hectare per jaar op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied;
1.52 neventak
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die ten hoogste 50% van de productieomvang van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering bedraagt;
1.53 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel;
1.54 normaal onderhoud
het onderhoud dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en bouwwerken, die tot de betreffende bestemming of aanduiding behoren;
1.55 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.56 peil
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor het bouwen van een bouwwerk in, op of over het water: het NAP -0,52 m (het Fries Zomerpeil).
1.57 permanente bewoning
bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;
1.58 procesmodel Nije Pleats
een integrale methode met deskundigen op het gebied van welstand, milieu, planologie en landschap, waarbij een nieuwe ontwikkeling op een zorgvuldige manier, ruimtelijk en landschappelijk wordt ingepast in samenspraak met de initiatiefnemer;
1.59 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden gekweekt, vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.60 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.61 risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.62 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.63 silo
een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.64 torensilo
een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;
1.65 sociale veiligheid
de waarde van een gebied die wordt bepaald door de mate van sociale controleerbaarheid, overzichtelijkheid en herkenbaarheid van een ruimtelijke situatie;
1.66 tiphoogte
de masthoogte plus de helft van de rotordiameter;
1.67 verkeersveiligheid
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van gelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
voorkeurgrenswaarde:
1.68 verkoopvloeroppervlakte
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.69 watergang
een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;
1.70 watersituatie
de waarde van een gebied in waterhuishoudkundige zin die wordt bepaald door de waterkwaliteit en waterkwantiteit in een gebied;
1.71 windturbine
een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektronisch of thermisch vermogen uit wind, niet zijnde een kleine windturbine;
1.72 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.73 woonhuis
een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.74 woonsituatie
de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen en beperken van hinder.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
- b. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, uitsluitend als neventak, waarvan de oppervlakte niet meer dan 1.500 m² mag bedragen;
- c. bedrijfswoningen, al dan niet combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde bed and breakfast;
- d. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen;
- e. (agrarische) cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
- f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke hoofdstructuur;
- g. infrastructurele voorzieningen;
- h. openbare nutsvoorzieningen;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- j. (dag)recreatief medegebruik;
- k. tuinen en erven;
- l. groenvoorzieningen;
- m. paden;
- n. water,
met de daarbij behorende:
- o. torensilo's;
- p. kassen;
- q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee, zodanig dat er sprake is van een negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie, met dien verstande dat tot een strijdig gebruik met deze bestemming niet wordt aangemerkt:
- 1. het bestaand gebruik, waarbij als referentiedatum voor het bestaand gebruik, in afwijking van het bepaalde in artikel 1.16, wordt verstaan de referentiedata die zijn genoemd in bijlage 1 bij deze regels, of;
- 2. het gebruik dat vergund is door middel van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Wet natuurbescherming, dan wel het gebruik waarvan het bevoegd gezag verklaard heeft dat een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk is;
- b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten buiten een bouwvlak;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een intensief veehouderijbedrijf;
- d. het gebruik van bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 1.500 m² voor een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van een neventak;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van detailhandel als bedoeld in sub h onder 5;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca en recreatie;
- g. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
- h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, zodanig dat:
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen een bouwvlak, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per bouwvlak ten hoogste 50 m² mag bedragen;
- 2. de activiteit niet (mede) wordt uitgeoefend door de eigenaar of één van de bewoners van de betreffende bedrijfswoning;
- 3. het totale aantal werkenden bij een beroepsuitoefening meer dan 3 bedraagt en bij een bedrijfsuitoefening meer dan 2;
- 4. de activiteiten vergunning- of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 5. er detailhandel plaatsvindt, tenzij er sprake is van de verkoop van ter plaatse vervaardigde non-food goederen of de verkoop van direct aan de activiteit verwante artikelen, met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de bedrijfsvloeroppervlakte mag bedragen;
- 6. de activiteit leidt tot parkeer- en verkeersoverlast;
- 7. de activiteit leidt tot overlast door een publiekaantrekkende werking;
- 8. het uiterlijk aanzien van de bedrijfswoning wordt aangetast. Uitsluitend reclame in de vorm van één naamsaanduiding of logo met een lengte van niet meer dan 1 m en een oppervlakte van niet meer dan 0,5 m² in de vorm van niet uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen is toegestaan;
- 9. de activiteit hinder voor het woonmilieu oplevert;
- i. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van voorzieningen ten behoeve van watertechnologie en duurzame energieopwekking;
- j. het gebruik van de gronden ten behoeve van houtteelt.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch - Onderzoek En Onderwijs
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - Onderzoek en onderwijs aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het bieden van ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor het landbouwonderzoek en het landbouwpraktijkonderwijs, waarbij tevens een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan;
- b. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van het grondgebonden agrarisch bedrijf;
- c. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van het landbouwonderzoek, het landbouwpraktijkonderwijs en het delen van kennis;
- d. een biomassa-/mestvergistingsinstallatie;
- e. een dakturbine of een kleine windturbine;
- f. bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde bed and breakfast;
- g. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen;
- h. agrarische cultuurgrond;
met daaraan ondergeschikt:
- i. infrastructurele voorzieningen;
- j. openbare nutsvoorzieningen;
- k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- l. (dag)recreatief medegebruik;
- m. tuinen en erven;
- n. groenvoorzieningen;
- o. paden;
- p. water;
met de daarbij behorende:
- q. kantoorvoorzieningen;
- r. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee, zodanig dat er sprake is van een negatief effect op een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie, met dien verstande dat tot een strijdig gebruik met deze bestemming niet wordt aangemerkt:
- 1. het bestaand gebruik, waarbij als referentiedatum voor het bestaand gebruik, in afwijking van het bepaalde in 1.16 wordt verstaan de referentiedata die zijn genoemd in Bijlage 1Referentiedata;
- 2. het gebruik dat vergund is door middel van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Wet natuurbescherming , dan wel het gebruik waarvan het bevoegd gezag verklaard heeft dat een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk is;
- b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten buiten een bouwvlak;
- c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van detailhandel als bedoeld in sub h onder 5;
- e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca en recreatie;
- f. het gebruik van bouwwerken voor meer dan 1 bedrijfswoning;
- g. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
- h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, zodanig dat:
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bedrijfswoningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen een bouwvlak, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per bouwvlak ten hoogste 50 m² mag bedragen;
- 2. de activiteit niet (mede) wordt uitgeoefend door de eigenaar of één van de bewoners van de betreffende bedrijfswoning;
- 3. het totale aantal werkenden bij een beroepsuitoefening meer dan 3 bedraagt en bij een bedrijfsuitoefening meer dan 2;
- 4. de activiteiten vergunning- of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 5. er detailhandel plaatsvindt, tenzij er sprake is van de verkoop van ter plaatse vervaardigde non-food goederen of de verkoop van direct aan de activiteit verwante artikelen, met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de bedrijfsvloeroppervlakte mag bedragen;
- 6. de activiteit leidt tot parkeer- en verkeersoverlast;
- 7. de activiteit leidt tot overlast door een publiekaantrekkende werking;
- 8. het uiterlijk aanzien van de bedrijfswoning wordt aangetast. Uitsluitend reclame in de vorm van één naamsaanduiding of logo met een lengte van niet meer dan 1 m en een oppervlakte van niet meer dan 0,5 m² in de vorm van niet uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen is toegestaan;
- 9. de activiteit hinder voor het woonmilieu oplevert;
- i. het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - voorwaardelijke verplichting' ten behoeve van de bestemming zolang het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels niet gerealiseerd is en in standgehouden wordt;
- j. het gebruik van de biomassa-/ mestvergistingsinstallatie anders dan ten dienste van of verband houdend met de bedrijfseigen agrarische activiteiten;
- k. het gebruik van de gronden ten behoeve van houtteelt.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Verkeer - Railverkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorwegen;
- b. paden;
- c. groenvoorzieningen;
- d. sloten, bermen en beplanting;
- e. wegen,
met de daarbij behorende:
- f. terreinen;
- g. gebouwen, zoals seinhuisjes, transformatorstations en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken en voorzieningen ten behoeve van watertechnologie en duurzame energieopwekking, niet zijnde kleine windturbines.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (woon)straten en pleinen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. kunstwerken;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. sloten, bermen en beplanting,
met daaraan ondergeschikt:
- g. tuinen en erven,
met de daarbij behorende:
- h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterlopen en waterpartijen;
- b. oevers en paden;
- c. dagrecreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder dammen en/of duikers, oeverbeschoeiingen, bruggen, kaden, overige kunstwerken en voorzieningen ten behoeve van watertechnologie en duurzame energieopwekking, niet zijnde kleine windturbines.
7.2 Bouwregels
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op de doorvaarbaarheid, nadere eisen stellen aan de doorvaarthoogte van bruggen.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Water - Vaarweg
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water - Vaarweg’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. vaarwegen;
- b. oevers;
- c. dagrecreatief medegebruik;
8.2 Bouwregels
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op de doorvaarbaarheid, nadere eisen stellen aan de doorvaarthoogte van bruggen.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden als permanente ligplaats voor vaartuigen en/of woonschepen.
8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Wonen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde bed and breakfast;
- b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woonhuizen;
met de daarbij behorende:
- c. tuinen, erven en terreinen;
- d. waterlopen en waterpartijen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van woonhuizen voor meer dan 1 woning;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de in sub g onder 5 genoemde detailhandel;
- c. het gebruik van gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horeca;
- d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatie;
- e. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, zodanig dat:
- 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bedrijfswoning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen een bestemmingsvlak, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte per bestemmingsvlak ten hoogste 50 m² mag bedragen;
- 2. de activiteit niet (mede) wordt uitgeoefend door de eigenaar of één van de bewoners van de betreffende bedrijfswoning;
- 3. het totale aantal werkenden bij een beroepsuitoefening meer dan 3 bedraagt en bij een bedrijfsuitoefening meer dan 2;
- 4. de activiteiten vergunning- of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 5. er detailhandel plaatsvindt, tenzij er sprake is van de verkoop van ter plaatse vervaardigde non-food goederen of de verkoop van direct aan de activiteit verwante artikelen, met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de bedrijfsvloeroppervlakte mag bedragen;
- 6. de activiteit leidt tot parkeer- en verkeersoverlast;
- 7. de activiteit leidt tot overlast door een publiekaantrekkende werking;
- 8. het uiterlijk aanzien van de bedrijfswoning wordt aangetast. Uitsluitend reclame in de vorm van één naamsaanduiding of logo met een lengte van niet meer dan 1 m en een oppervlakte van niet meer dan 0,5 m² in de vorm van niet uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen is toegestaan;
- 9. de activiteit hinder voor het woonmilieu oplevert.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 10 Leiding - Gas
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:
- a. een ondergrondse hoge druk transportleiding met een belemmeringenstrook;
met de daarbij behorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.
- b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 2 m.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 10.2 sub a en lid 10.2 sub b en toestaan dat op grond van de basisbestemming toelaatbare gebouwen worden gebouwd, mits er geen kwetsbare objecten worden toegestaan, mits het belang dat met de leiding wordt gediend niet wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
- b. het bepaalde in lid 10.2 sub a en lid 10.2 sub c en toestaan dat op grond van de basisbestemming toelaatbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits het belang van de leiding niet wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Leiding - Hoogspanning
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Hoogspanning’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:
- a. een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een belemmeringenstrook;
met de daarbij behorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming;
- b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 11.2 sub a en lid 11.2 sub b in die zin dat op grond van de basisbestemming toelaatbare gebouwen worden gebouwd, mits het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
- b. het bepaalde in lid 11.2 sub a in die zin dat op grond van de basisbestemming toelaatbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 12 Leiding - Hoogspanningsverbinding
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:
- a. een bovengrondse hoogspanningsverbinding met een belemmeringenstrook;
met de daarbij behorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming;
- b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 40 m.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 12.2 sub a en lid 12.2 sub b in die zin dat op grond van de basisbestemming toelaatbare gebouwen worden gebouwd, mits het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
- b. het bepaalde in lid 12.2 sub a en lid 12.2 sub c in die zin dat op grond van de basisbestemming toelaatbare bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
12.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met het bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden voor opgaande beplanting.
Artikel 13 Waarde - Cultuurhistorie 1
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarden van de gronden.
13.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, mag op of in deze gronden niet worden gebouwd.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2 in die zin dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- a. door de aanvrager door middel van een advies van een deskundige op het gebied van cultuurhistorie is aangetoond dat de cultuurhistorische waarden door het bouwen niet onevenredig worden verstoord, dan wel:
- b. er door de aanvrager maatregelen worden getroffen, waardoor de cultuurhistorische waarden kunnen worden behouden, tenzij:
- c. er zwaarwegende belangen zijn die rechtvaardigen dat de cultuurhistorische waarden onevenredig worden verstoord.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 14 Waarde - Cultuurhistorie 2
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarden van de gronden.
14.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, met uitzondering van walbeschoeiingen.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2 in die zin dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- a. door de aanvrager door middel van een advies van een deskundige op het gebied van cultuurhistorie is aangetoond dat de cultuurhistorische waarden door het bouwen niet onevenredig worden verstoord, dan wel:
- b. er door de aanvrager maatregelen worden getroffen, waardoor de cultuurhistorische waarden kunnen worden behouden, tenzij:
- c. er zwaarwegende belangen zijn die rechtvaardigen dat de cultuurhistorische waarden onevenredig worden verstoord.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 16 Algemene Bouwregels
16.1 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke waarden;
- de cultuurhistorische waarden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de watersituatie;
- de woonsituatie;
nadere eisen stellen aan:
- de plaats en de afmetingen van de bebouwing;
- de landschappelijke inpassing van de bebouwing.
16.2 Bestaande afmetingen
Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:
- een grotere goothoogte;
- een grotere bouwhoogte;
- een grotere oppervlakte;
- een grotere dakhelling;
- een kleinere dakhelling;
heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan zal:
- de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte;
- de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte;
- de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte;
- de dakhelling ten hoogste de bestaande dakhelling;
- de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling,
bedragen.
16.3 Bouwregels windturbines
Uitgezonderd het bepaalde onder 4.1 en 4.2.4 mogen geen windturbines en kleine windturbines worden gebouwd.
16.4 Welstandscriteria
De in het bestemmingsplan geboden ruimte ten aanzien van de situering kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
Artikel 17 Algemene Gebruiksregels
17.1 Gebruiksregels
Artikel 18 Algemene Aanduidingsregels
18.1 vrijwaringszone - vaarweg beheer
18.2 Geluidzone - industrie
18.3 luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebied
18.4 Vrijwaringszone - radarverstoringsgebied
Artikel 19 Algemene Afwijkingsregels
19.1 Afwijking
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 12 m;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zendontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30 m;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, wordt vergroot tot ten hoogste 5 m gemeten vanaf de voet van de antenne-installatie;
- e. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien:
- 1. dit wenselijk of noodzakelijk is in verband met een doelmatige verkaveling van de gronden dan wel een rationale uitvoering van het plan betreft en de afwijking niet meer bedraagt dan 3 m, voor zover het nieuwbouwplannen betreft;
- 2. een meetverschil daartoe aanleiding geeft in andere gevallen;
- f. de bestemmingsregels in die zin dat gebouwen als toiletgebouwtjes, gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het trein- water- of wegverkeer, alsmede kleinschalige openbare voorzieningen ten behoeve van detailhandel, sport, recreatie of cultuur, zoals kleedgebouwtjes, dug-outs, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstobjecten worden gebouwd, mits:
- 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m² bedraagt;
- 2. een gebouw uit ten hoogste één bouwlaag bestaat;
- 3. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5 m bedraagt;
- g. de bestemmingsregels in die zin dat gebouwen ten behoeve van de openbare nutsvoorziening en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits;
- 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 100 m² bedraagt;
- 2. een gebouw uit ten hoogste één bouwlaag bestaat;
- 3. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5 m bedraagt;
- h. de bestemmingsregels in die zin dat mag worden afgeweken van de regels ten aanzien van de minimale of van de maximale dakhelling;
- i. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen in die zin dat de (bouw)hoogte van de gebouw ten behoeve van de plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
- 1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
- 2. de hoogte leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
- j. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak, bestemmingsvlak c.q. maatvoeringsvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak, bestemmingsvlak c.q. maatvoeringsvlak naar de buitenzijde met ten hoogste 1,50 m worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. erkers over maximaal 80% van de breedte van de gevel van het woonhuis waaraan wordt gebouwd;
- 4. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.
19.2 Toetsingscriteria
De in lid 19.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de woonsituatie;
- c. de milieusituatie;
- d. de verkeerssituatie;
- e. de parkeercapaciteit;
- f. het waterbeheer;
- g. de sociale veiligheid;
- h. de verkeerssituatie;
- i. archeologie;
- j. cultuurhistorie;
- k. de externe veiligheid en brandveiligheid;
- l. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- m. de hoogtebeperkingen die voortvloeien uit de geldende luchtvaartwet- en regelgeving in verband met de vliegbasis Leeuwarden, of andere in het gebied aanwezige hoogtebeperkingen.
Artikel 20 Overige Regels
20.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan:
- 1. het bebouwingsbeeld;
- 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 3. de cultuurhistorische waarden;
- 4. de landschappelijke waarden;
- 5. de milieusituatie;
- 6. de natuurlijk waarden;
- 7. de sociale veiligheid;
- 8. de verkeersveiligheid;
- 9. de watersituatie;
- 10. de woonsituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
21.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
- c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en afwijking wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 22 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplanLeeuwarden - Dairy Campus en omgeving van de gemeente Leeuwarden.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In 2015 vestigde de Dairy Campus zich aan de Boksumerdyk 11 in Leeuwarden. De Dairy Campus is onderdeel van Wageningen University & Research. De Campus is het onderzoek- en praktijkcentrum voor de melkveehouderij waarbij innovatie, onderzoek, educatie, kennisoverdracht en praktijkleren een belangrijke rol spelen. De vestiging werd, in fasen, planologisch mogelijk gemaakt door middel van afzonderlijke ruimtelijke projectprocedures. Vanwege de lopende procedures die de ontwikkeling van het onderzoeks- en praktijkcentrum mogelijk moesten maken, is het gebied van en rondom de Campus destijds in 2014 niet meegenomen in de actualisering van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Leeuwarden. Ter plaatse geldt momenteel geen bestemmingsplan. Door middel van dit bestemmingsplan wordt het betreffende gebied voorzien van een actuele en adequate planregeling.
1.2 Begrenzing
Het plangebied is gesitueerd direct ten zuidwesten van de stad Leeuwarden, grofweg tussen de N31 en de spoorlijn tussen Leeuwarden en Zwolle. In onderstaande figuur 1.1 is het plangebied aangegeven.
Figuur 1.1 Plangebied van dit bestemmingsplan in rood gearceerd (bron: Stadsontwikkeling en -beheer gemeente Leeuwarden).
Het plangebied bestaat grotendeels uit agrarische cultuurgronden met daarin de Dairy Campus die ook eigenaar is van een groot deel van de gronden, een agrarisch bedrijf en twee woningen. Daarnaast zijn in het gebied hoogspanningsleidingen aanwezig, gasleidingen en maakt een deel van het Van Harinxmakanaal en een deel van de eerder genoemde spoorverbinding onderdeel uit van het plangebied. Midden door het plangebied loopt de waterloop van de Zwette.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Zoals aangegeven geldt ter plaatse geen bestemmingsplan. De vestiging en uitbreiding van de Dairy Campus is mogelijk gemaakt door afgifte van omgevingsvergunningen.
Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan Buitengebied 2014 (bron: ruimtelijkeplannen.nl), een groot deel van de 'witte vlek' betreft het plangebied van dit bestemmingsplan.
1.4 Karakter Plan
Het bestemmingsplan heeft voornamelijk een actualiserend en conserverend karakter: de bestaande situatie krijgt een passende bestemming. De Dairy Campus krijgt een bestemmingsregeling die recht doet aan het innovatieve en unieke karakter van het onderzoek- en praktijkcentrum. Met dit bestemmingsplan is, zowel voor de verbeelding als voor de planregeling en -toelichting, zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Leeuwarden uit 2014.
1.5 Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk wordt de bestaande situatie in het plangebied beschreven mede aan de hand van een inventarisatie van functies. In Hoofdstuk 3 wordt het relevante beleidskader op Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau beschreven. De diverse onderzoeken en rapportages naar de relevante omgevingsaspecten zijn samengevat in het vierde hoofdstuk. Indien relevant zijn de volledige onderzoeken opgenomen als bijlage bij de toelichting. Een juridische toelichting op de planregeling vindt men in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 betreft een verantwoording van het economische- en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 zijn de resultaten uit het overleg en de inspraak gebundeld. In hoofdstuk 8 wordt het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan opgenomen.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied betreft grotendeels agrarische cultuurgronden met daarin de Dairy Campus die ook eigenaar is van een groot deel van de gronden, een agrarisch bedrijf en twee woningen. Hieronder een inventarisatie van de huidige situatie voor wat betreft functies en ruimtelijke aspecten.
Functioneel:
Uit inventarisatie van het plangebied komt het volgende naar voren.
Gronden
Het plangebied bestaat voor het overgrote deel uit agrarische (onbebouwde) cultuurgrond.
Bebouwing
In de onderstaande tabel is de bestaande bebouwing binnen het plangebied aangegeven.
Adres | Bebouwing |
Boksumerdyk 5 | Agrarisch bedrijf met bedrijfswoning |
Boksumerdyk 7 | Woning |
Boksumerdyk 10 | Woning |
Boksumerdyk 11 | Dairy Campus |
Boksumerdyk 13 | Bedrijfswoning Dairy Campus |
Infrastructuur
In de onderstaande tabel is aangegeven welke infrastructurele verbindingen, in brede zin, aanwezig zijn binnen het plangebied.
Type infrastructuur | Nadere omschrijving |
Spoorlijn | Spoorlijn Leeuwarden - Zwolle: in noord - zuidrichting over het oostelijke deel van het plangebied. |
Water | Ongeveer midden door het plangebied loopt de Zwette van zuid naar noord. |
Vaarverbinding | Het Van Harinxmakanaal in het noorden van het plangebied. |
Gasleidingen | Gelegen in het noordoostelijke deel van het plangebied. |
Hoogspanningsverbindingen | Lopend in oost - westelijke richting door het plangebied met een aftakking naar het zuiden. Ook is er een ondergrondse hoogspanningsleiding. |
Verkeer | delen van Boksumerdyk en de Hendrik Algrawei bevinden zich in het plangebied. |
Ruimtelijke aspecten:
Het plangebied ligt direct ten zuiden van de stedelijke bebouwing van de stad Leeuwarden. Het plangebied grenst aan de noordzijde aan de industrieterreinen van Leeuwarden-West. Ter plaatse van de vestiging van de Dairy Campus begint de overgang van stad naar buitengebied in de vorm van een stadsrandgebied waarin meerdere functies naast de agrarische hoofdfunctie een plek hebben. Het gebied rondom de Campus vertoont de typische trekken van een buitengebied: onbebouwde cultuurgrond met hier en daar bebouwing in de vorm van een boerderij of een woning. De begrenzing aan de oostelijke zijde van het plangebied wordt gevormd door de spoorlijn, aan de westelijke kant vormt de Haak om Leeuwarden de begrenzing.
2.2 Ruimtelijke Ontwikkelingen
Het bestemmingsplan heeft een actualiserend en conserverend karakter. Uitgangspunt is het toekennen van een adequate bestemming aan de bestaande situatie. In het plan zitten geen nieuwe concrete ontwikkelingen in de zin van bijvoorbeeld bouwplannen of uitbreidingsplannen. Wel wordt binnen de planperiode van dit bestemmingsplan een aantal ontwikkelingen voorzien. Hier is in het bestemmingsplan rekening mee gehouden.
Boksumerdyk 10
De woning aan de Boksumerdyk 10 is eigendom van de gemeente en wordt momenteel verhuurd. Binnen de planperiode van dit bestemmingsplan zal de woning worden gesloopt. Gezien de ligging van deze woning tegen de hoogspanningsverbinding, is het niet meer wenselijk dat er een nieuwe woning op deze locatie wordt gerealiseerd. Daarom krijgt de betreffende woning een agrarische bestemming, zodat de woning onder het overgangsrecht wordt geplaatst.
Hendrik Algraweg
De toenmalige Rijksweg 31 voerde via de Hendrik Algraweg langs de zuidelijke stadsrand. Met de realisatie van de Haak om Leeuwarden is de doorgaande route naar het zuiden verlegd.
Om de bereikbaarheid van de stad verder te verbeteren werden de invalswegen tussen de Haak en de stadsring ingrijpend aangepast. De Westelijke Invalsweg heeft de zuidwestflank van Leeuwarden veel beter bereikbaar gemaakt en ook het westelijk kantorengebied. Er is een verkeersstructuur aangelegd waarin de Hendrik Algraweg geen verbindende functie meer heeft.
De nieuwe functie van de Hendrik Algraweg is een ontsluitingsweg voor de in het gebied gevestigde agrarische bedrijven en bewoners.
Dairy Campus
De bebouwings- en ontwikkelingsmogelijkheden van de Dairy Campus zijn, overeenkomstig de afspraken met het bedrijf, gefixeerd binnen een toegekend bouwvlak. Het bouwperceel van de Campus is landschappelijk ingepast. In bijlage 2 van de planregels is dit verbeeld.
De regeling van de bestemming die is toegekend aan de Dairy Campus is zodanig opgezet dat er binnen het bouwvlak van de Campus voldoende ruimte is om te ondernemen binnen het unieke en innovatieve karakter van het bedrijf. Dit houdt in, dat er ruimte is voor ontwikkeling, onderzoek en onderwijs als ook voor innovaties op het gebied van de landbouw en duurzaamheid.
Figuur 2.1 Overzicht gebouwen Dairy Campus. Op de hoeken van de bebouwing is de aanplant ten behoeve van de landschappelijke inpassing waar te nemen.
Voor meer achtergronden van de juridische regeling, zie paragraaf 5.2 Nadere toelichting op de regels(toelichting per bestemming).
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft het beleidskader van de verschillende overheden voor zover het voor het plangebied en de aard van dit bestemmingsplan relevant is. De beschrijving van het Rijks-, provinciaal- en regionaal beleid is beknopt gehouden. Het lokale, gemeentelijke, beleid is uitvoeriger beschreven.
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op de 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Militaire terreinen en activiteiten
Vanwege de ligging van de militaire vliegbasis nabij Leeuwarden is nationaal belang “Defensie" (voorheen Ruimte voor militaire activiteiten) relevant. De locaties voor militaire activiteiten vormen een nationale verantwoordelijkheid en hebben daarbij soms beperkende gevolgen voor andere ruimtelijke functies. Op onderstaand kaartfragment zijn de militaire terreinen en activiteiten weergegeven voor Noord-Nederland.
Figuur 3.1 Kaartfragment militaire terreinen en activiteiten.
Het relevante militaire terrein in de omgeving van het plangebied van dit bestemmingsplan is de vliegbasis Leeuwarden. In het bestemmingsplan worden regels gesteld aan de bouwhoogte in verband met de gebruiksmogelijkheden en de veiligheidssituatie van de vliegbasis Leeuwarden alsmede het voorkomen van radarverstoring.
Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het rijksbeleid.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen. Dit bestemmingsplan voldoet aan de regels zoals opgenomen in het Barro.
Er worden met dit bestemmingsplan geen rijksbelangen geraakt. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
Streekplan Fryslân 2007 “Om de kwaliteit fan de romte”
In het Streekplan (vastgesteld door Provinciale Staten op 13 december 2006) wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie aangegeven. Het streekplan is de schakel tussen het abstracte rijksbeleid en het concrete gemeentelijke beleid. Het bovenlokaal belang wordt benadrukt bij het in stand houden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Stad en platteland hebben elkaar nodig en ondersteunen elkaar. Het doel is een economisch sterk en tegelijkertijd mooi Fryslân. De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. In het streekplan worden zoal uitgangspunten geformuleerd voor het wonen, de leefbaarheid en de sociale samenhang, het werken, recreatie en toerisme, de landbouw het landschap, de natuur en cultuurhistorie. Ten aanzien van de landbouw wordt ingezet op behoud en versterking van de functie landbouw als belangrijke drager van het buitengebied. Er wordt ruimte geboden voor nevenactiviteiten. De ruimtelijke inpassing van agrarische bouwblokken in het landschap wordt van belang geacht.
Verordening Romte Fryslân
De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Het gaat met name om beleid in het Streekplan Fryslân 2007, het Derde provinciale Waterhuishoudingsplan 2010-2015 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het uitgangspunt is dat de verordening niet meer regelt dan noodzakelijk is. Wat elders al goed geregeld is (in het Barro of in andere wet- en regelgeving) hoeft niet over te worden gedaan. Verder is rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk.
Vaarwegenverordening Fryslân
In de Vaarwegenverordening Fryslân is onder andere het beheer geregeld van de provinciale vaarwegen en staan de regels voor de veiligheid op het water. In het plangebied van dit bestemmingsplan ligt een deel van het Van Harinxmakanaal. Dit is een provinciale waterweg, waarvoor de Vaarwegenverordening Fryslân geldt. Er geldt een zone van 25 meter waarbinnen aanvullende eisen gelden ten aanzien van het vrijhouden van de oeverstrook enerzijds voor onderhoud en beheer, anderzijds in verband met de vaarveiligheid (zicht). Om dit te borgen is de aanduiding “vrijwaringszone-vaarweg beheer” opgenomen op deze zone.
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het relevante provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Nieuw Stroomland
In de Structuurvisie Nieuw Stroomland van de gemeente Leeuwarden is de Dairy Campus opgenomen als gebied 6. Hierin wordt ruimte geboden voor ontwikkeling van innovatieve landbouw. Deelgebied 6 ligt ingeklemd tussen de nieuwe N31, de Newtonparken en de Zwette. Hier staat de Dairy Campus midden in het open grasland. Dit deelgebied wordt omgevormd tot campus voor innovatieve landbouw met drie thema's:
- Onderzoek met ketengerichte thema's als duurzaamheid, energie, innovatie en toekomstbestendigheid.
- Onderwijs met een doorlopende leerlijn van VMBO-MBO-HBO-BSc-Master tot aan praktijktrainingen.
- Ondernemers uit de hele keten van toeleveranciers (ook op het gebied van energie, water en sensortechnologie), melkveehouders, zuivelverwerkende industrie evenals de dienstensector.
De locatie ligt langs de Haak om Leeuwarden en heeft een groen karakter. Het streven is om steeds een toonbeeld van duurzaamheid te blijven (duurzaamheid dient zichtbaar gemaakt te worden voor passanten op de N31), met daarbij veel aandacht voor ruimtelijke kwaliteit. De Dairy Campus bepaalt het gezicht van de agrarische vernieuwing in het gebied.
De ruimtelijke ambities zijn als volgt:
- Innovatieve agrarische uitstraling;
- Campusbebouwing (t.b.v. onderwijs/onderzoek), een bedrijfsverzamelgebouw en beheerderswoning vormgegeven als ruimtelijke eenheid in agrarisch decor.
- Wijkende stadsrand als contramal van stedelijk gebied met een zachte overgang stadslandschap (water/rietlanden), passend bij het innovatieve agrarische karakter.
- Visitekaartje van duurzaamheid & beeldmerk Nieuw Stroomland.
- Alleen langs invalswegen en erven opgaand groen.
- Natuurlijke oever langs Zwette, openbare landbouwpaden.
De duurzaamheidsambities:
- Energieneutraal/energieproductie (bijvoorbeeld door grootschalige biovergisting, warmte/koude-opslag) verbonden aan Dairy Campus.
- KWO (Koude Warmte Opslag) verbonden aan productie Dairy Campus.
- Kleinschalige windexperimenten.
- Waterberging in de polder door bredere sloten.
- Waterberging combineren met andere functies (recreatie, natuur, landschap, infra).
- Experimenteergebied: innovatie op het gebied van veehouderij met experimenten op het gebied van biovergisting, sensortechnologie et cetera.
- Aansluiting op de biogasringleiding.
- Reductie energiegebruik.
Inmiddels zijn al veel zaken gerealiseerd. De mestvergistingsinstallatie speelt een belangrijke rol in de energievoorziening van de wijk De Zuidlanden.
Bestemmingsplan Leeuwarden - Buitengebied 2014
Het Leeuwarder buitengebied betreft een stadsrandgebied waar meerdere functies naast de agrarische hoofdfunctie een plek hebben gevonden (zoals de recreatie- en natuurontwikkeling rondom de Grutte Wielen en de militaire bedrijvigheid rondom de vliegbasis). Bij de beschrijving van de huidige situatie in het hiernavolgende is vooral uitgegaan van de functionele benadering. Daarbij is ervan uitgegaan dat in een plangebied diverse functies voorkomen, zoals de agrarische en ecologische functie en woon-, werk- en verkeersfuncties. Al die activiteiten dienen een plaats en zo nodig ontwikkelingsruimte te krijgen. Er is een onderscheid te maken tussen functies die een sterke relatie met het buitengebied hebben (‘basisfuncties’) en de functies die minder sterk aan het buitengebied zijn gebonden (‘toegevoegde functies’).
De landbouw vormt in het buitengebied van Leeuwarden tot op de dag van vandaag een zeer belangrijke functie. Daarbij is de rundveehouderij bepalend. De ontwikkelingen in de landbouw in de naoorlogse decennia hebben een sterke samenhang vertoond met de economische groei die destijds optrad. De Nederlandse landbouw is daarbij geconfronteerd met tal van technische en marktontwikkelingen (onder meer marktliberalisering sinds de jaren ’50 van de vorige eeuw en Europese marktregulering door middel van richtprijzen, garanties en interventieprijzen). In dit kader en door het voortgaande mechanisatieproces is uit bedrijfseconomische overwegingen een toenemende drang naar expansie, intensivering, productiviteits- en bedrijfsvergroting van de agrarische bedrijven ontstaan. Binnen de agrarische sector komt dientengevolge een voortschrijdend proces van schaalvergroting voor, dat ertoe leidt dat bedrijven verdwijnen, maar ook dat er bedrijven doorgroeien. Bij schaalvergroting in de landbouw kan worden gedacht aan een toename van zowel de bedrijfsbebouwing, groter wordende landbouwmachines, een grotere veestapel alsook de toename van het totale areaal aan cultuurgronden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Het proces van schaalvergroting doet zich in alle geledingen van de agrarische sector voor.
Een andere ontwikkeling die zichtbaar is, betreft de verbreding van bedrijfsactiviteiten van agrariërs; de zogenaamde verbrede landbouw. De verbrede landbouw betreft agrarische bedrijven die naast de agrarische productietak ook andere activiteiten in de vorm van nevenfuncties uitvoeren. Een vorm hiervan is de multifunctionele landbouw, waarbij de focus ligt op een maatschappelijk doel dat wordt beoogd. Gedacht kan worden aan zorglandbouw, agrarische kinderopvang, educatie, recreatie, productie en verkoop van streekproducten en agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Daarnaast krijgen andere, innovatieve functies een kans. Denk daarbij aan innovaties binnen de landbouw als de kenniscampus (Dairy Campus) ten zuiden van de stad of de koeientuin aan het Schapendijkje, nabij de vliegbasis en de wijk Westeinde.
Collegeprogramma 2018- 2022 “De kracht van samen”
In het collegeprogramma worden de volgende speerpunten geformuleerd:
- Het op orde brengen van de financiën.
- Het bouwen aan een inclusieve gemeente waarin iedereen mee kan doen.
- Het versterken en vernieuwen van de economische kracht.
- Het benutten van het succes van LF2018 om de dynamiek van Leeuwarden blijvend te versterken.
- Het zorgen voor vitale wijken en dorpen.
- Het duurzaam en toekomstbestendig maken van de leefomgeving.
In het collegeprogramma wordt geconstateerd, dat er in Leeuwarden van alles gebeurt op het vlak van onder andere duurzame energie, watertechnologie en landbouw. De gemeente zet deze ontwikkeling door en stimuleert verdere samenwerking tussen deze sectoren. De verdere ontwikkeling van de Dairy Campus past binnen deze beleidslijn.
Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad
De gemeente Leeuwarden bevordert op haar grondgebied actief het verduurzamen van de gemeente. Deze verduurzaming richt zich op een aantal aspecten, waaronder energieverbruik, verantwoordelijk watergebruik en waterkwaliteit, ecologie en het beperken van afval. De focus ligt op de thema's energie en water. Op 29 november 2010 is hiervoor de visie “Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad”, voor de periode 2011 tot en met 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. Aan dit programma is een uitvoeringsprogramma “Groen werkt!” (2015 - 2018) gekoppeld.
Ten aanzien van duurzaamheid staat hierin dat Leeuwarden een waardevolle bijdrage wil leveren aan het terugdringen van de CO2-emissie, en ziet hiervoor grote kansen, onder andere met biogas en zonne-energie. De verdere ontwikkeling van de Dairy Campus past binnen deze beleidslijn.
Archeologie
Bij vaststelling van bestemmingsplannen dient rekening te worden houden met in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten (artikel 38a van de Monumentenwet). Gemeenten moeten dus inzichtelijk maken hoe zij op een verantwoorde manier in de ruimtelijke afweging het archeologisch belang hebben afgewogen. Provincies hebben hierbij een toetsende rol.
De provincie heeft als toetsend kader de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) opgesteld. Hierop zijn alle bekende archeologisch waardevolle terreinen aangegeven en bovendien geeft de kaart de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische waarden aan. De gemeente Leeuwarden heeft sinds januari 2008 een eigen archeologiebeleid (Nota Archeologische Monumentenzorg Leeuwarden (AMZL) 2008-2013). Voor de bijbehorende beleidskaart heeft, in overleg met de Provinsje Fryslân, een verdiepingsslag van de FAMKE plaats gevonden. Op de Archeologische Waardekaart Leeuwarden is inzichtelijk gemaakt waar en op welke manier de gemeente Leeuwarden archeologie meeweegt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op basis hiervan is de conclusie, dat er in het plangebied geen archeologische waarden zijn, zie ook 4.8 Archeologie.
Wonen
Het woonbeleid van de gemeente Leeuwarden, voor zover dit het nieuwbouwbeleid betreft, is vastgelegd in het Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden (2016). Hierin is vastgelegd met welke woningvraag de gemeente rekening houdt en waar deze dan te realiseren is. Voor wat betreft het buitengebied kent de gemeente een terughoudend beleid. In beginsel wordt de woningvoorraad niet uitgebreid. De gemeente sluit aan bij de provinciale ruimte voor ruimte regeling, waarbij overtollige, beeldverstorende bebouwing vervangen kan worden door woningbouw.
Voor het plangebied van dit bestemmingsplan betekent dit dat er geen planologische ruimte voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt gecreëerd. Dit is ook niet nodig omdat het bestemmingsplan actualiserend van aard is en zodoende uitgaat van de bestaande situatie. Het plangebied kent één woonbestemming.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
Bij ruimtelijke planvorming moet rekening gehouden worden met de omgeving en de intrinsieke waarden daarvan. In de volgende paragrafen wordt voor de verschillende te onderscheiden omgevingsaspecten aangegeven hoe dit bestemmingsplan zich daartoe verhoudt.
4.2 Geluid
Voor geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Op grond van de Wgh zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening: spoorweglawaai, wegverkeerslawaai en industrielawaai.
Binnen het plangebied zijn enkele wegen en een spoorweg gelegen. Tevens is een deel van het plangebied gelegen in de geluidszone van Industrieterrein West. Hieronder worden per geluidsaspect de bevindingen aangegeven.
Railverkeer
De spoorlijn Leeuwarden - Zwolle vormt de oostelijke grens van het plangebied. Rondom de spoorlijn is een geluidszone gelegen van 300 meter. De spoorlijn Leeuwarden - Zwolle is opgenomen op de geluidplafondkaart. De zonebreedte langs spoorwegen is afhankelijk van de hoogte van de geluidproductieplafonds en aangegeven in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder. Wanneer de hoogte van het geluidproductieplafond gelijk aan of groter is dan 61 dB en kleiner dan 66 dB, bedraagt de zonebreedte 300 m. In figuur 4.1 is de hoogte van de geluidproductieplafonds gegeven op basis van het Geluidregister Spoor.
Figuur 4.1 Hoogte geluidproductieplafonds op basis van het Geluidregister Spoor.
De bestaande woningen Boksumerdyk 5 (bedrijfswoning bij agrarisch bedrijf) en Boksumerdyk 10 zijn gelegen in de geluidszone van de spoorlijn (zie figuur 4.2). De geluidsbelasting op basis van het vastgestelde geluidproductieplafond bedraagt ter plaatse van Boksumerdyk 5 circa 56 dB. Deze bestaande woning voldoet niet aan de voorkeursgrenswaarde voor nieuwbouw van 55 dB. Dit is ook niet vereist. Er worden geen nieuwe woonbestemmingen binnen de zone geprojecteerd waarvoor deze norm wel zou gelden. De woning aan de Boksumerdyk 10 wordt in dit bestemmingsplan wegbestemd, waardoor deze woning geen belemmering meer oplevert voor het aspect railverkeer.
Conclusie: het aspect railverkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Figuur 4.2 Contour spoorlijn.
Wegverkeer
Binnen het plangebied is een zoneplichtige weg gelegen, namelijk de Boksumerdyk.
De woningen Boksumerdyk 7 en 13 zijn gelegen binnen de zone van de Boksumerdyk. Het verkeer ter plaatse van Boksumerdyk 7 is in hoofdzaak bestemmingsverkeer voor de aanwezige bedrijven. Boksumerdyk 13 is de bedrijfswoning bij de Dairy Campus. Het geluid ter plaatse wordt bepaald door het eigen inrichtingsverkeer c.q. eigen geluidsbronnen. De verkeersintensiteiten ter plaatse zijn zodanig dat ruim voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde.
De Hendrik Algraweg wordt een ontsluitingsweg voor landbouwverkeer. De bestemming in dit bestemmingsplan is daarop afgestemd. De intensiteiten daarvan zijn zodanig dat ruim voldaan wordt aan de normen voor wegverkeerslawaai.
Industrielawaai
Rondom het gezoneerde industrieterrein Leeuwarden-West ligt een geluidszone die ook over het plangebied van dit bestemmingsplan valt (zie figuur 4.3). De woningen Boksumerdyk 13 (bedrijfswoning bij de Dairy Campus) en 7 zijn gelegen binnen deze zone. De geluidsbelasting zal maximaal circa 51 dB(A) kunnen bedragen indien de zone maximaal wordt opgevuld. In verband met het nieuwe bestemmingsplan Industrieterrein Zwette 6 zal de geluidszone enigszins worden aangepast. Voor dit plangebied heeft dit geen noemenswaardige effecten.
Figuur 4.3 Zone Industrieterrein West.
Conclusie: dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de geldende regelgeving ten aanzien van het aspect geluid.
4.3 Luchtkwaliteit
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging (regeling NIBM).
Voorliggend bestemmingsplan is een conserverend plan. Dit betekent dat de bestaande functies opnieuw worden vastgelegd. Er worden geen nieuwe inrichtingen of wegen in het bestemmingsplan opgenomen. De luchtkwaliteit ter plaatse van de woningen zal niet slechter worden, waardoor het aspect luchtkwaliteit geen negatieve gevolgen heeft voor de vaststelling van dit plan
4.4 Bodem
In het kader van een ontwikkeling of een herziening van een bestemmingsplan moet onderzocht worden welke gevolgen eventuele bodemverontreinigingen hebben voor de uitvoerbaarheid van het plan. De bodemkwaliteit kan namelijk een beperkende factor zijn voor de beoogde functie of de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
Er is een inventarisatie gemaakt van de bekende bodemkwaliteitsgegevens. Hiervoor is gebruik gemaakt van de gegevens uit het gemeentelijke bodeminformatiesysteem (gegevens onderzoeken en historische activiteiten). Daarnaast is gebruik gemaakt van de bodemkwaliteitskaart met bodembeheernota.
Locaties met bodemverontreiniging
Binnen het plangebied zijn geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging bekend. Wel zijn er binnen het plangebied locaties aanwezig waarvan bekend is dat er activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden die tot bodemverontreiniging geleid kunnen hebben. Dit betreft bijvoorbeeld bedrijfslocaties en/of (semi)verhardingslagen. Bij bodemonderzoeken zijn plaatselijk soms wat verontreinigingen aangetroffen. De bodemkwaliteit is echter geschikt voor de bestemming en functie van de betreffende locaties.
Algemene bodemkwaliteit
De gemeente Leeuwarden heeft een bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Hierop is de gemiddelde bodemkwaliteit voor verschillende delen van de gemeente aangegeven. Het plangebied ligt in een gebied waar gemiddeld sprake is van de bodemkwaliteitsklasse 'Landbouw/natuur' (schoon).
Deze bodemkwaliteitsklasse is van invloed op de voorwaarden voor het hergebruiken van eventueel vrijkomende grond in het gebied. Ook geldt dat binnen het plangebied grond van de kwaliteitsklasse 'Landbouw/natuur' mag worden toegepast.
Conclusie
In algemene zin kan gesteld worden dat de bodemkwaliteit binnen het plangebied geschikt is voor de functies binnen het gebied. Bij de bouw van verblijfsruimten en eventuele wijzigingen van functies vindt altijd een locatiespecifieke bodemtoets plaats. Daaruit blijkt of er daadwerkelijk verontreiniging verwacht moet worden. Als dat het geval is, moet vervolgens onderzoek worden verricht.
4.5 Externe Veiligheid
Algemeen toetsingskader
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
- het gebruik van luchthavens.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:
- 1. besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- 2. besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
- 3. wet basisnet;
- 4. besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- 5. activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit);
Verantwoordingsplicht
In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht Groepsrisico (GR) opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.
Risicobronnen ten aanzien van het plan
Uit de professionele Risicokaart (figuur 4.4) blijkt dat binnen en in de directe nabijheid van het plangebied risicobronnen zijn gelegen waarvan de risicocontouren of het invloedsgebied zijn gelegen binnen het plangebied. De relevante risicobronnen voor het plangebied zijn:
- transport van gevaarlijke stoffen over weg en water;
- hogedruk aardgastransportleidingen.
Figuur 4.4 Risicobronnen in en nabij het plangebied.
Transporten van gevaarlijke stoffen
Transport van gevaarlijke stoffen over weg
Langs de westzijde van het plangebied loopt De Haak om Leeuwarden (N31). Deze weg is relevant in verband met transport van gevaarlijke stoffen. Wanneer een bestemmingsplan binnen een afstand van 200 meter van een transportroute is gelegen, dient het groepsrisico (GR) verantwoord te worden. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen 200 meter vanaf de N31.
De huidige gebouwen van de Dairy Campus zijn op een afstand van ongeveer 400 meter van de N31 gelegen. Omdat er in het bestemmingsplan geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied (200 m) van de N31 zijn gelegen, en dit ook niet mogelijk wordt gemaakt, is deze weg niet relevant en hoeft het GR niet verantwoord te worden.
Geconcludeerd kan worden dat het transport van gevaarlijke stoffen over De Haak om Leeuwarden (N31) geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.
Transport van gevaarlijke stoffen over het water
Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich het Van Harinxmakanaal. Het Van Harinxmakanaal is in het Bevt aangewezen als een groene vaarweg. Groene vaarwegen zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen minder belangrijke vaarwegen. Voor groene vaarwegen geldt het volgende:
- Plaatsgebonden risico (PR): voor groene vaarwegen geldt dat geen sprake is van een PR 10-6 contour. Ook niet op het water zelf.
- GR: bij ruimtelijke ontwikkelingen rond groene routes is een verantwoording van het GR niet nodig.
- plasbrandaandachtsgebied (PAG) en Vrijwaringszone: voor groene vaarwegen geldt geen (toekomstig) PAG.
Er gelden dan ook geen beperkingen voor bebouwing. Een verantwoording van het GR kan achterwege blijven.
Artikel 10.1.b van het Bevt stelt verder dat, indien een basisnetroute een binnenwater is, er sprake is van een vrijwaringszone als bedoeld in artikel 2.1.1 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Van Harinxmakanaal heeft een vaarwegklasse CEMT-klasse IV, dit betekent dat aan weerszijden van de Rijksvaarweg een vrijwaringszone van 25 meter geldt.
De consequenties van een vrijwaringszone voor een bestemmingsplan worden in artikel 2.1.3. van het Barro nader benoemd: bij de vaststelling van een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
- doorvaart/zichtlijnen/contact van de scheepvaart;
- toegankelijkheid van de Rijksvaarweg voor hulpdiensten;
- uitvoeren van beheer en onderhoud van de Rijksvaarweg.
Er worden in het bestemmingsplan geen (beperkt)kwetsbare objecten binnen de vrijwaringszone van het Van Harinxmakanaal mogelijk gemaakt.
Geconcludeerd kan worden dat het transport van gevaarlijke stoffen over het water geen belemmering vormt voor het plan.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In en in de nabijheid van het plangebied lopen hogedruk aardgastransportleidingen van N.V. Nederlandse Gasunie (hierna: Gasunie). Omdat sprake is van een hogedruk aardgastransportleiding is het Bevb van toepassing. De voor het plan relevante leidingen hebben volgens het rekenprogramma CAROLA de volgende kenmerken (figuur 4.5).
Hogedruk aardgastransportleiding | |||||
Eigenaar | Leiding- Naam | Diameter (mm) | Druk (bar) | 1% Letaliteitszone (invloedsgebied) in (m) | 100% Letaliteitszone in (m) |
Gasunie | N-503-70 | 159 | 40 | 70 | 50 |
N-506-04 | 323,8 | 40 | 140 | 70 |
Figuur 4.5 Overzicht hogedruk aardgastransportleiding.
1% en 100% letaliteitszone
Binnen de 100% letaliteitszone zullen in principe alle aanwezige personen komen te overlijden ingeval van een incident. Daarbij maakt het niet uit of men zich binnens- of buitenshuis bevindt. De 1% letaliteitszone is dat deel van het invloedsgebied waarin de letaliteit afneemt van 100% (de rand van de 100% letaliteitszone) tot 1% (de rand van het invloedsgebied). In dit gebied wordt aangenomen dat personen binnenshuis voldoende bescherming hebben van het gebouw waarin zij zich bevinden. De slachtoffers vallen daarom met name buitenshuis.
Invloedsgebied
Het invloedsgebied van de transportleiding valt over het plangebied. In figuur 4.6 wordt het 1% letaal invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding die langs het plan loopt visueel met een donkerbruine contour weergegeven. De transportleiding zelf wordt met een blauwe kleur weergegeven. De 100% letaliteitszone wordt met een lichtbruine kleur weergegeven.
Figuur 4.6 Risicozones rond gastransportleiding.
Wanneer een plan in het gebied tussen de 100% en 1% letaliteitszone ligt dient een beperkte verantwoording van het GR plaats te vinden. Bij een beperkte verantwoording dienen de volgende elementen betrokken te worden: de personendichtheid binnen het invloedsgebied, de hoogte van het GR, de bestrijdbaarheid/beperking van de omvang van een incident en de zelfredzaamheid.
Als een plangebied binnen de 100% letaliteitszone valt dan dient in principe een volledige verantwoording van het GR plaats te vinden. Dit houdt in dat, naast bovengenoemde aspecten, ook gekeken wordt naar de maatregelen ter beperking van het GR, andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het GR in de nabije toekomst.
Binnen de 100% letaliteitszone bevinden zich binnen het plangebied, geen (beperkt) kwetsbare objecten. Binnen de 1% letaliteitszone bevindt zich, binnen het plangebied, één beperkt kwetsbare object. Het betreft hier de woning aan de Boksumerdyk 10. De gemeente is voornemens deze woning te slopen en er geen woning voor terug te bouwen. Het perceel zal worden bestemd als agrarisch gebied zonder bebouwingsmogelijkheden. De woning valt hierdoor onder het overgangsrecht. Dit houdt in dat er geen sprake is van een GR en er derhalve geen verantwoording van het GR hoeft plaats te vinden.
Plaatsgebonden risico
Het Bevb stelt dat geen kwetsbare objecten mogen voorkomen binnen de 10-6 contouren van leidingen waarin gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Als dat toch het geval is, dan is er sprake van een zogenaamd knelpunt. In het kader van het Bevb is de PR 10-6 contour relevant. Uit zowel het rekenprogramma CAROLA als uit de professionele Risicokaart is gebleken dat geen sprake is van een PR 10-6 contour binnen het plangebied.
Geconcludeerd kan worden dat het PR van de hogedruk aardgastransportleiding geen belemmering vormt voor onderhavig plan.
Belemmeringenstrook
Conform artikel 14, lid 1 van het Bevb dient een bestemmingsplan de ligging weer te geven van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt, bij leidingen met een druk tot en met 40 bar, tenminste 4 meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. De betreffende belemmeringsstrook is via een aanduiding op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.
Conclusie
Ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid kunnen risico's nooit voor 100% worden weggenomen. Ook na het nemen van veiligheidsverhogende maatregelen zal een restrisico blijven bestaan. Het bevoegd gezag dient zich uit te spreken over de aanvaardbaarheid van het restrisico. Voor wat betreft de acceptatie van het restrisico dient ook het belang van de ontwikkeling meegewogen te worden. In casu betreft het een conserverend bestemmingsplan.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid vooralsnog geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van voorliggend plan.
4.5.1 Advies Brandweer
Het concept bestemmingsplan is op voorhand voor advies toegezonden aan de Brandweer Fryslân. De Brandweer Fryslân ziet geen noodzaak om ten aanzien van dit concept opmerkingen te plaatsen (14 april 2017, referentie UIT/17008740/BRW/BR/RB). Dit omdat er geen risicovolle activiteiten zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) op het plangebied van invloed zijn. De reactie van de brandweer op het voorontwerp bestemmingsplan is bijgevoegd in Bijlage 3 Advies Brandweer Fryslân.
4.5.2 Conclusie
Uit de diverse onderzoeken en uit het advies van de Brandweer blijkt, dat er geen externe veiligheidsrisico's zijn met betrekking tot dit bestemmingsplan.
4.6 Water
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Wetterskip Fryslân, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. Voor het overleg met de waterbeheerder zie Bijlage 1 Watertoets.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen over de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europees:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
Het beleid van Wetterskip Fryslân is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016-2021. In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen ten aanzien van waterveiligheid, voldoende water, schoon water en water in de samenleving voor de komende jaren.
Onderzoek
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat voornamelijk uit agrarisch gebied. De agrarische percelen zijn omringd door sloten. Ten westen is de bebouwing van Dairy Campus gelegen. Volgens de bodemkaart bestaat de bodem van het gehele plangebied uit klei met een zware tussenlaag of ondergrond. In het plangebied is er volgens de Bodemkaart Nederland (zie figuur 4.7) sprake van grondwatertrap III, dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand < 0,40 cm-mv en de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen de 0,80 -1,20 m-mv is gelegen. Naar aanleiding van een opmerking van een gebruiker in het plangebied is onderzocht of grondwatertrap III nog aan de orde is. Op basis van de peilen en de maaiveldhoogte is onderzocht wat de grondwaterstand ter plekke is. Het blijkt, mede uit meetgegevens, dat de grondwaterstanden in het gebied variëren tussen de 1.20 en 1.30 m-mv. Dit leidt tot de conclusie dat het aannemelijk is dat de huidige grondwaterstand niet meer binnen 0.40 m onder maaiveld komt, zodat de grondwatertrap is verschoven van III naar IV. Figuur 4.7 is daarmee niet geheel actueel meer.
Figuur 4.7 Uitsnede Bodemkaart Nederland 1:50.000, globale ligging plangebied, (rode cirkel).
Waterkwantiteit
Het plangebied wordt aan de noordwest kant begrensd door schouwsloten. In het midden wordt het plangebied doorsneden door een hoofdwatergang de Zwette die aan weerszijden is voorzien van een regionale kering. De Zwette staat in verbinding met het Van Harinxmakanaal. Ook dit water is aan weerszijden voorzien van een regionale kering. De oostkant van het plangebied wordt begrenst door de schouwsloot langs het spoor. Verder zijn de 'agrarische' percelen omringd door overig water. Vanuit het westen wordt door de aanwezige hoofdwatergangen, water afgevoerd langs het bouwvlak van de Dairy Campus, richting het zuiden. Bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op informatie vanuit de Legger van het Wetterskip Fryslân (zie voor een uitsnede figuur 4.8).
Figuur 4.8 Uitsnede legger Wetterskip Fryslân.
Waterkwaliteit
Het Van Harinxmakanaal is opgenomen als onderdeel van het KRW waterlichaam, Friese boezem- grote diepe kanalen. Dit waterlichaam is kunstmatig en wordt niet gebruikt voor menselijke consumptie van water. De chemische kwaliteit voldoet niet aan de norm. Het eindoordeel van de Ecologische kwaliteit is ontoereikend tot matig. Binnen het KRW waterlichaam worden watergangen verbreed, natuurvriendelijke oevers aangelegd en worden gemalen vispasseerbaar gemaakt. Deze maatregelen worden uitgevoerd om de kwaliteit van het oppervlaktewater te verbeteren.
Afvalwaterketen en riolering
De aanwezige bebouwing in het plangebied is voor het overgrote deel aangesloten op het rioolstelsel. De Boksumerdyk 5 en 10 zijn niet aangesloten op het rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Wanneer in de toekomst significante ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterkwantiteit
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. In de waterparagraaf, regels en of verbeelding dient - nogmaals, ingeval van ontwikkelingen - duidelijk aan te worden gegeven wat voor maatregelen er worden genomen om de versnelde afvoer als gevolg van de toename verharding te compenseren. Voor compensatie van de toename verhard oppervlak is onderstaande tabel van toepassing.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater is aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Er worden binnen het plangebied geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de maatregelen uit de KRW belemmeren. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
Er worden geen ontwikkelingen toegestaan binnen de kern en beschermingszones van de aanwezige regionale keringen en hoofdwatergangen. De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water' en 'Water - Vaarweg'.
Conclusie
Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.7 Ecologie
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Dit is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantsoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Voor dit bestemmingsplan is een ecologische beoordeling uitgevoerd. Deze is als bijlage 2 bij de toelichting toegevoegd. De belangrijkste resultaten, conclusies en aanbevelingen worden hierna besproken. Hierbij gaat het om gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Onderzoek
Het plangebied ligt niet in of nabij Natura 2000 of overige beschermde gebieden. Dit geeft geen belemmeringen voor het bestemmingsplan. Uit de rapportage volgt verder, dat er voor het huidige actualiserende- en consoliderende bestemmingsplan geen aandachtspunten zijn op het gebied van soortenbescherming.
Bij nieuwe ontwikkelingen kan dat anders liggen. Mochten zich nieuwe ontwikkelingen gaan voordoen, dan dient er zowel ten aanzien van natuurgebieden in de omgeving als ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten een afzonderlijke beoordeling en eventueel nader onderzoek gedaan te worden.
Een ontwikkeling in het plangebied die zich binnen de planperiode gaat voordoen, is de sloop van de woning aan de Boksumerdyk 10. In dat geval zal, voorafgaand aan de werkzaamheden, een beoordeling moeten plaatsvinden naar de aanwezigheid van beschermde soorten.
Het bestemmingsplan Dairy Campus en omgeving heeft een actualiserend en conserverend karakter. Dit betekent dat het bestemmingsplan geen gevolgen heeft voor de emissie van stikstof vanuit het plangebied naar de omgeving. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring op Natura 2000-gebieden (op grote afstand) zijn derhalve niet aan de orde.
4.8 Archeologie
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden. Deze wet maakt deel uit van de (gewijzigde)Monumentenwet. De kern van de WAMZ is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De WAMZ verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden. Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, zal het bestemmingsplan uiteindelijk, indien nodig (en mogelijk), een bescherming moeten bieden voor waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van het stellen van specifieke voorwaarden middels een omgevingsvergunning voor aanleg- en bouwactiviteiten.
De gemeente heeft met de Nota Archeologische Monumentenzorg Leeuwarden (AMzL) 2014 de archeologische koers voor de komende jaren vastgesteld. Met een eigen archeologisch beleidsplan kiest de gemeente ervoor haar keuzes voor alle betrokkenen helder te maken. Duidelijk gemaakt wordt hoe en waarom er zorg gedragen wordt voor het kwetsbare bodemarchief en welke consequenties dat heeft. Dit beleid is afgestemd met de provincie, maar geeft wel een eigen invulling aan de manier waarop Leeuwarden omgaat met archeologie.
In het archeologiebeleid zijn de volgende elementen van belang:
- archeologie wordt meegenomen in nieuwe bestemmingsplannen;
- ten behoeve van het verlenen van een Omgevingsvergunning wordt getoetst op archeologische waarde.
De gemeentelijke beleidskeuzes voor onderhavig plangebied zijn weergegeven op de Archeologische Waardekaart, waardoor voor iedereen duidelijk wordt waar en op welke manier rekening moet worden gehouden met archeologie.
In figuur 4.9 is een uitsnede van de voor dit plangebied relevante Archeologische Waardekaart weergegeven, waarop aangegeven is welke waarden in het bestemmingsplangebied aanwezig zijn.
Figuur 4.9 Uitsnede en legenda van de Archeologische Waardekaart gemeente Leeuwarden.
Het plangebied ligt landschappelijk gezien ter hoogte van de voormalige Middelzee. Dit is van oudsher laag gelegen, nat en dus slecht bewoonbaar gebied geweest. Het plangebied heeft daardoor een lage archeologische verwachtingswaarde.
Conclusie
Vanwege de lage archeologische verwachting is het gebied vrijgegeven en geldt er in principe geen onderzoeksplicht. Bij bodemingrepen van welke aard dan ook is vooraf geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het is niet nodig ter plaatse een dubbelbestemming op te nemen ter bescherming van archeologische waarden.
4.9 Cultuurhistorie
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
Kwaliteiten en karakteristieken van het landschap
Het plangebied ligt op een plek waar tot 1300 na Christus de Middelzee gelegen was. Deze zeearm had een trechterachtige vorm, lopend van de huidige Waddenzee tot aan Sneek. De Middelzee verdeelde Friesland in Westergo en Oostergo. Leeuwarden is gelegen op de oostelijke flank, de dorpen Jellum, Deinum en Marssum op de westelijke oeverwal van de Middelzee. Vanaf de 10e eeuw slibde de Middelzee langzaam dicht, waarna vanaf 1300 vanuit zuidelijke richting het gebied in fasen is ingepolderd. De Middelzee behoort hierdoor tot de jonge zeekleipolders, de jongere landschappen van Friesland. Door het midden van de Middelzeepolder is de Zwette gegraven, die vooral een functie als afwaterings- en grenssloot had. Vervolgens is deze watergang verdiept en verbreed tot vaarweg en had het vanaf de 17e eeuw de functie als trekvaart tussen Leeuwarden en Sneek. Het jaagpad aan de oostzijde van de Zwette is ten zuiden van de Boksumerdyk nog aanwezig en is tegenwoordig als fietspad in gebruik. De Boksumerdyk is een zichtbare herinnering aan de fasegewijze inpoldering van de Middelzee. Het was tevens een van de weinig plekken waar de Zwette overgestoken kon worden.
Van oudsher is de Middelzee een open gebied, welke sterk in contrast staat met de beplante en bewoonde kwelderwallen, aan weerszijden van de Middelzee. De verkaveling is rationeel en rechthoekig. In het gebied ten westen van de Zwette is de hoofdrichting van de verkaveling noord-zuid gericht, de oost-west gerichte sloten geven daarin een nadere indeling. Ten oosten van de Zwette is de verkavelingsstructuur zowel Noord-Zuid als Oost-West georiënteerd. De Molensloot hoorde bij een watermolen die de Boxumer polder bemaalde. Deze molen stond in de zuidoostelijke hoek van het perceel Boksumerdyk 7.
Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw is het gebied sterk veranderd. Er zijn boerderijen en woningen gebouwd en grote infrastructurele werken aangelegd. De meeste boerderijen liggen als 'groene eilanden' in het open Middelzeegebied. De infrastructurele werken omvatten de spoorlijn Leeuwarden-Zwolle, het Van Harinxmakanaal en de Hendrik Algraweg, en zeer recent de aanleg van de Haak om Leeuwarden.
Onderstaande figuur 4.10 geeft de verschillende karakteristieke landschappelijke elementen aan. In dit bestemmingsplan worden deze voorzien van een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 1 en Waarde - Cultuurhistorie 2 die de waarden van deze elementen beschermt.
Figuur 4.10 Plangebied en cultuurhistorische waarden. Waarde Cultuurhistorie 1: 1 Zwette inclusief (jaag)pad, 3 Boksumerdyk, 5 Molensloot. Waarde Cultuurhistorie 2: 2 Spoorlijn Leeuwarden-Grou, 4 Van Harinxmakanaal
4.10 Bedrijven- En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'.
Onderzoek en conclusie
Het betreft een actualiserend bestemmingsplan. Er vindt geen uitbreiding plaats van bedrijfsmatige functies buiten hetgeen nu reeds vergund is. Er worden in het plangebied geen nieuwe omgevingsgevoelige functies geprojecteerd. Ter plaatse van de woningen in de omgeving kan een goed woon- en leefmilieu worden gegarandeerd. Het aspect bedrijven en milieuzonering is niet van belang voor dit bestemmingsplan.
4.11 Mer (Milieu Effect Rapportage) Verantwoording
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
- Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
Onderzoek
Het bestemmingsplan heeft een actualiserend en conserverend karakter. Uitgangspunt is het toekennen van een adequate bestemming aan de bestaande situatie. In het plan zijn geen nieuwe concrete ontwikkelingen in de zin van bijvoorbeeld bouwplannen of uitbreidingsplannen opgenomen.
De regeling van de bestemming die is toegekend aan de Dairy Campus, is zodanig opgezet dat er binnen het bouwvlak van de Campus voldoende ruimte is om te ondernemen binnen het unieke en innovatieve karakter van het bedrijf. Dit houdt in, dat er ruimte is voor ontwikkeling, onderzoek en onderwijs als ook voor innovaties op het gebied van de landbouw en duurzaamheid. Op de agrarische gronden en binnen het bouwvlak is het middels een omgevingsvergunning mogelijk om dieren te houden. Binnen dit bouwvlak is ook een biomassa-/mestvergistingsinstallatie en een dakturbine of een kleine windturbine gerealiseerd middels een omgevingsvergunning. Deze activiteiten kunnen worden geschaald onder de volgende categorieën uit het onderdeel D van het besluit mer:
- D 14, De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan: 1°. 40.000 stuks pluimvee (Rav1 cat. E, F, G en J), 2°. 2000 stuks mestvarkens (Rav cat. D.3), 3°. 750 stuks zeugen (Rav cat. D.1.2, D.1.3 en D.3 voor zover het opfokzeugen betreft), 4°. 3750 stuks gespeende biggen (biggenopfok) (Rav cat. D.1.1), 5°. 5000 stuks pelsdieren (fokteven) (Rav cat. H.1 t/m H.3), 6°. 1000 stuks voedsters of 6000 vlees- en opfokkonijnen tot dekleeftijd (Rav cat. I.1 en I.2), 7°. 200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar (Rav cat. A.1 en A.2), 8°. 340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar (Rav cat. A 3), 9°. 340 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar (Rav cat. A 1, A 2 en A 3), 10°.1200 stuks vleesrunderen (Rav cat. A.4 t/m A.7), 11°. 2000 stuks schapen of geiten (Rav cat. B.1 en C.1 t/m C.3), 12°. 100 stuks paarden of pony's (Rav cat. K.1 en K.3), waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld. (Rav cat. K.2 en K.4), of 13°. 1000 stuks struisvogels (Rav cat. L.1 t/m L.3).
- D 22.1, De oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een elektriciteitscentrale met een vermogen van 200 megawatt (thermisch) of meer en, indien het een wijziging of uitbreiding betreft, 1°. het vermogen met 20% of meer toeneemt, of 2°. de inzet van een andere brandstof tot doel heeft.
- D 22.2, De oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1°. een gezamenlijk vermogen van 15 megawatt (elektrisch) of meer, of 2°. 10 windturbines of meer.
- D 31, De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de vervaardiging van hydro-elektrische energie. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een vermogen van 2,5 megawatt (elektrisch) of meer.
Conclusie
Omdat met het voorliggend bestemmingsplan geen wijziging, uitbreiding of nieuwe activiteiten worden gerealiseerd die betrekking hebben op de hierboven genoemde categorieën uit het besluit mer, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Toelichting Op Juridisch Systeem
In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) kort toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. De regels en de verbeelding dienen in combinatie te worden gelezen. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.
Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012. Met de bestemmingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de plansystematiek van het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Leeuwarden (2014).
5.2 Nadere Toelichting Op De Regels (Toelichting Per Bestemming)
De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
- 1. Inleidende regels.
- 2. Bestemmingsregels.
- 3. Algemene regels.
- 4. Overgangs- en slotregels.
1. Inleidende regels
In dit hoofdstuk zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In de Begrippen zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In de Wijze van meten is vastgelegd op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
2. Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels. De meeste bestemmingen bestaan uit:
- a. een bestemmingsomschrijving; en de
- b. bouwregels.
Daarnaast is bij verscheidene bestemmingen opgenomen:
- c. een afwijkingsmogelijkheid; en/of
- d. gebruiksregels.
Ad a. Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt. In het kader van de handhaving is de bestemmingsomschrijving dan ook van groot belang.
Ad b. Bouwregels
De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen dat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.
Ad c. Afwijkingsmogelijkheid
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bepaalde regels. In beginsel betreft het afwijkingen van geringe aard, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.
Ad d. Gebruiksregels
In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Desgewenst kunnen specifieke vormen van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
3. Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels die in hun algemeenheid voor het hele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels, aanduidingsregels en de algemene afwijkingsregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen voor enige flexibiliteit van het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht, zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.
4. Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 geeft regels over hoe om te gaan met bouwwerken en het gebruik vallend onder het overgangsrecht en de benaming van het plan.
5.2.1 Agrarisch
Het agrarisch bedrijf in het plangebied en de agrarische onbebouwde gronden vallen binnen deze bestemming. De gronden zijn bestemd voor het grondgebonden agrarisch gebruik.
In de agrarische bestemming zijn bouwvlakken opgenomen. Deze bouwvlakken bieden ruimte voor de ontwikkeling van de agrarische bedrijfsbebouwing. Binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken wordt gestreefd naar een concentratie van de bebouwing, naar compactheid en ruimtelijke samenhang. Bij nieuwbouw dient gelet te worden op de relatie met het aanwezige bebouwingspatroon en de eventueel aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische of archeologische waarden van de bouwvlakken. Bij afwijking is het mogelijk buiten het agrarisch bouwvlak kleine gebouwtjes ten behoeve van een agrarisch bedrijf te realiseren. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan zomermelkstallen.
In de regels is - bij afwijking van de gebruiksbepalingen - de plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van voorzieningen voor watertechnologie en duurzame energieopwekking toegestaan. Deze afwijkingsmogelijkheid is bedoeld voor het plaatsen van zonnepanelen op het agrarisch bouwperceel of direct aansluitend daaraan. De regeling maakt dat in voorkomend gevallen meegewerkt kan worden aan kleinschalige, ondergeschikte opstellingen voor zonne-energie ten behoeve van de eigen behoefte van het in het plangebied aanwezige agrarisch bedrijf. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling de regeling toe te passen voor de realisering van zonneweiden of zonneparken op agrarische gronden. Hiermee is de regeling niet in strijd met de beleidsnotitie Romte foar Sinne en de regels in de Verordening Romte van de provincie Fryslân.
In de planregels is een mogelijkheid aanwezig tot een wijziging van de functie naar een woonfunctie. De functieverandering naar ‘Wonen’ mag niet leiden tot onevenredige afbreuk van de (agrarische) bedrijfsfunctie in de nabijheid, in die zin dat naburige (agrarische) bedrijven er door in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Bij de functieverandering wordt ernaar gestreefd het voormalige boerderijpand of andere karakteristieke dan wel beeldbepalende bouwvormen, als landschappelijke verschijningsvorm te handhaven. Bij verandering naar een woonfunctie wordt er tevens naar gestreefd alle met het wonen of het bedrijf verbonden functies zoveel mogelijk onder te brengen in het hoofdgebouw en de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
5.2.2 Agrarisch - Onderzoek en onderwijs
De gronden behorende bij en in gebruik door de Dairy Campus zijn van deze bestemming voorzien. De bestemmingsomschrijving laat een grondgebonden agrarisch bedrijf toe en biedt ruimte voor ontwikkeling, innovatie en kennisoverdracht.
Op de verbeelding is een bouwvlak aangegeven. De bebouwing behorende bij de Dairy Campus dient zich binnen het bouwvlak te beperken. Er zitten géén afwijkingen in het bestemmingsplan voor het bouwen buiten het bouwvlak. Dit is bewust gedaan. Er is een landschappelijk ingepast geheel, met wallen en beplanting, daarbuiten is het niet gewenst dat permanente bebouwing ontstaat. Mocht de Dairy Campus in het kader van onderzoek of testen van bepaalde bouwwerken of gebouwen, buiten het bouwvlak willen bouwen, dan staat de gemeente hier niet negatief tegenover om hier een tijdelijke afwijking voor te verlenen.
Aan het realiseren en in stand houden van een adequate landschappelijke inpassing wordt veel waarde gehecht. Dit is geborgd door in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting op te nemen. Binnen de bestemming is één bedrijfswoning toegestaan.
5.2.3 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ geldt voor wegen met een meer beperkte verkeersfunctie. Dit betreft land- en ontsluitingswegen waar in de bestemming eveneens parkeervoorzieningen en ondergeschikte groenvoorzieningen zijn toegestaan. Alle wegen in het plangebied kennen de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’.
5.2.4 Verkeer - Railverkeer
De bestemming ‘Verkeer – Railverkeer’ is gelegd op (een gedeelte van) de bestaande spoorlijn. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.
5.2.5 Water
In het plangebied bevinden zich diverse waterlopen, watergangen en andere wateren. Voor zover dit van belang is voor de beleving en het gebruik is water als zodanig bestemd. Binnen de bestemming is de aanleg van bruggen en andere kunstwerken ten behoeve van het beheer en verkeer toegestaan. Ook zijn in deze bestemming oevers, kaden en voorzieningen ten behoeve van duurzame energieopwekking (niet zijnde windturbines) en watertechnologie toegelaten. Tevens is recreatief medegebruik mogelijk.
Met het oog op een goede doorvaarbaarheid kunnen nadere eisen worden gesteld aan de doorvaarthoogte van bruggen.
5.2.6 Water - Vaarweg
De bestemming ‘Water – Vaarweg’ is toegekend aan waterwegen met een functie voor de beroepsvaart en waterwegen met een recreatieve functie wanneer bruggen op het traject een minimale doorvaarthoogte van 3 meter hebben. De bouw van steigers en vergelijkbare bouwwerken wordt in verband met de bevaarbaarheid van de als ‘Water – Vaarweg’ bestemde vaarwegen niet toegestaan.
Met het oog op een goede doorvaarbaarheid kunnen nadere eisen worden gesteld aan de doorvaarthoogte van bruggen.
5.2.7 Wonen
Binnen het plangebied komt één woonbestemming voor: de Boksumerdyk 7. De woning aan de Boksumerdyk 10 wordt niet inbestemd. Deze woning wordt binnen de planperiode van dit bestemmingsplan gesloopt.
De woonfunctie mag bij recht onder voorwaarden gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroeps of -bedrijfsactiviteit. Bij afwijking kan, onder voorwaarden, worden meegewerkt aan bed & breakfast gelegenheid.
Gebouwen dienen binnen het bestemmingsvlak te worden gebouwd. Er wordt uitgegaan van woningen met een maximale oppervlakte van 150 m². Voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen geldt een maximale oppervlakte van 50 m². Hiervan kan in uitzonderingsgevallen worden afgeweken tot maximaal 150 m². Deze afwijking is bedoeld om te kunnen inspelen op situaties waarbij sprake is van een sterke behoefte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
5.2.8 Leiding - Gas
De dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ is gelegd op bestaande hoofdgastransportleidingen. De regeling voorziet in de aanwezigheid van de leidingen en in de bescherming ervan. Nabij de leidingen is rekening gehouden met een regeling voor een onderhoudsstrook met een beperkte breedte.
5.2.9 Leiding - Hoogspanning
Deze dubbelbestemming geldt voor de ter plaatse aanwezige ondergrondse hoogspanningsleiding.
5.2.10 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ is op de bestaande
hoogspanningsverbindingen gelegd. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze hoogspanningsverbinding en in de bescherming ervan.
5.2.11 Waarde - Cultuurhistorie 1
De cultuurhistorische waarden die in de gemeentelijke inventarisatie naar cultuurhistorie
en landschap in het plangebied zijn onderkend, zijn opgenomen op de verbeelding middels de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’. Hiermee is een beschermingsregeling voor deze elementen en structuren van kracht. Deze bestemming kent een aanlegvergunningstelsel dat uitgebreider is dan de regeling in de bestemming voor 'Cultuurhistorie 2'.
5.2.12 Waarde - Cultuurhistorie 2
De cultuurhistorische waarden die in de gemeentelijke inventarisatie naar cultuurhistorie
en landschap in het plangebied zijn onderkend, zijn opgenomen op de verbeelding middels de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’. Hiermee is een beschermingsregeling voor deze elementen en structuren van kracht.
5.3 Gebiedsaanduidingen
Vrijwaringszone - vaarweg beheer
Ten behoeve van het beheer en de veiligheid van het Van Harinxmakanaal is in het plangebied de aanduiding "vrijwaringszone - vaarweg" opgenomen. Hiervoor geldt het uitgangspunt dat in deze zone geen gebouwen en overkappingen gebouwd mogen worden. Dit geldt niet voor de bestaande bouwwerken en tevens is er een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om nieuwe in de basisbestemming genoemde bouwwerken te bouwen. Hierbij geldt de voorwaarde dat ontheffing is verkregen van de waterwegbeheerder.
Geluidzone - industrie
De op de verbeelding met de gebiedsaanduiding “geluidzone – industrie” aangewezen gronden zijn, naast de andere op de verbeelding voor die gronden aangewezen bestemming (basisbestemming), tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen vanwege de geluidzoneringsplichtige inrichtingen op het industrieterrein Leeuwarden West.
Luchtvaartverkeerzone - obstakelbeheergebied
Er is voor gekozen om daar waar het gaat om concrete en vastliggende bouwhoogtebeperkingen
één gebiedsaanduiding op te nemen. Dit houdt in dat voor zover de maximale bouwhoogte voortvloeit uit de bescherming van de invliegfunnel deze is opgenomen in de aanduiding “luchtvaartverkeerzone – obstakelbeheergebied”.
Vrijwaringszone - radarverstoringsgebied
Het plangebied is geheel gelegen binnen het verstoringsgebied van het radarstation van de vliegbasis Leeuwarden. In verband hiermee gelden er beperkingen voor de bouwhoogte van gebouwen en overige bouwwerken om radarverstoring te voorkomen. Overigens voorzien de regels van het bestemmingsplan niet in bebouwing met een dergelijke hoogte.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan is niet bedoeld om grootschalige nieuwe planologische ontwikkelingen mogelijk te maken. Het bestemmingsplan wil in essentie de bestaande situatie vastleggen en niet meer toestaan dan de huidige planologische situatie. We spreken daarom van een conserverend bestemmingsplan. Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen worden toegestaan dan al toegelaten, is planschade niet aan de orde. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is geen onderwerp van discussie.
6.2 Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten voor bijvoorbeeld bouw- en woonrijp maken en hebben zij sturingsmogelijkheden, zodat in het geval van grondexploitatie van derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor een exploitatieplan op te stellen, tenzij voornoemde kosten “anderszins verzekerd” zijn. Het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van nieuwe bouwplannen zoals opgenomen in het Bro. Daarom kan van het opstellen van een exploitatieplan worden afgezien. De gemeenteraad zal bij de vaststelling van het bestemmingsplan besluiten dat er geen exploitatieplan zal worden vastgesteld.
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3.1 Algemeen
Gedurende de voorbereiding van een bestemmingsplan wordt overleg gepleegd met diverse instanties en worden andere belanghebbenden zoals bewoners en gebruikers in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op het in voorbereiding zijnde plan.
6.3.2 Overleg
De gemeente pleegt overleg met diverse instanties. Het Besluit ruimtelijke ordening verplicht in artikel 3.1.1 tot overleg met in ieder geval de betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk. In het kader van de digitale watertoets (Bijlage 1 Watertoets) en het schrijven van de waterparagraaf in 4.6 vond afstemming plaats met het waterschap.
6.3.3 Inspraak
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geeft de gemeente, op basis van de gemeentelijke inspraakverordening, in een aantal gevallen gelegenheid voor inspraak. Inspraak is niet altijd (meer) verplicht door wetgeving. De inspraakverordening beperkt inspraak tot gelegenheden waar inspraak nodig is. Geen inspraak wordt onder meer verleend bij ondergeschikte herzieningen van eerder vastgesteld beleid.
6.3.4 Ter inzageligging voorontwerp voor inspraak en overleg
De resultaten van de inspraak en het overleg kunnen worden gevonden in 7.1.
Hoofdstuk 7 Resultaten Overleg En Inspraak
7.1 Voorontwerp Bestemmingsplan
Het voorontwerp bestemmingsplan "Leeuwarden - Dairy Campus en omgeving" heeft in de periode vanaf 4 oktober 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 7 overlegreacties en twee inspraakreacties ontvangen. In de Reactie- en antwoordnota overleg eninspraak is de inhoud van de overleg- en inspraakreacties samengevat en wordt het commentaar van de gemeente op de reacties weergegeven. De overlegreactie van de Brandweer Fryslân kan worden gevonden in Bijlage 3, de overige overlegreacties in Bijlage 4. De beide inspraakreacties zijn - geanonimiseerd - verwerkt in de Reactie- en antwoordnota overleg en inspraak.
7.2 Ontwerp Bestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 9 mei 2019 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Binnen de hiervoor bedoelde termijn is 1 zienswijze ontvangen.
Hoofdstuk 8 Raadsvaststelling
De zienswijze is van een reactie voorzien in de Reactie- en antwoordnota zienswijzen. Deze is opgenomen in bijlage 6 bij deze toelichting. De zienswijze leidt niet tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is dan ook op 18 december 2019 ongewijzigd vastgesteld. De raadsbrief en -besluit is opgenomen in bijlage 7 bij deze toelichting.
Bijlage 1 Referentiedata
Bijlage 2 Inrichtingstekening
Bijlage 1 Watertoets
Bijlage 2 Ecologische Beoordeling
Bijlage 2 Ecologische beoordeling
Bijlage 3 Advies Brandweer Fryslân
Bijlage 3 Advies Brandweer Fryslân
Bijlage 4 Overige Overlegreacties
Bijlage 4 Overige overlegreacties
Bijlage 5 Reactie- En Antwoordnota Overleg En Inspraak
Bijlage 5 Reactie- en antwoordnota overleg en inspraak
Bijlage 6 Reactie En Antwoordnota Zienswijzen
Bijlage 6 Reactie en antwoordnota zienswijzen