Bestemmingsplan Buitengebied 2016
Bestemmingsplan - gemeente Ooststellingwerf
Vastgesteld op 22-03-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
-
plan:
het bestemmingsplan Buitengebied 2016 met identificatienummer NL.IMRO.0085.BpBuitengebied2016-VG01 van de gemeente Ooststellingwerf;
-
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
-
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
-
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
-
aanduidingsvlak:
een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens;
-
aan huis verbonden bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk - niet zijnde een aan huis verbonden beroep - waarvan de omvang in een woning met bijbehorende bouwwerken past en waarbij de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin behouden blijft. Onder een aan huis verbonden bedrijf valt wel internetverkoop, maar geen webwinkel;
-
aan huis verbonden beroep:h
het uitoefenen van een beroep of het verlenen van diensten op juridisch, medisch, therapeutisch, administratief, kunstzinnig of daaraan verwant gebied, als ondergeschikt onderdeel in een woning, waarbij de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin behouden blijft. Commerciële dienstverlening als bankfilialen, uitzendbureaus en reisbureaus, alsmede detailhandel en horeca worden niet begrepen onder aan huis gebonden beroep;
-
aaneengesloten oppervlak:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels van een ruimtelijk plan, zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing, verharding en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten; inclusief de voor de landschappelijke inpassing benodigde beplanting indien deze redelijkerwijs binnen de grenzen van het bouwperceel zijn te brengen;
-
agrarisch bedrijf:
een veehouderij, een akkerbouw- of tuinbouwbedrijf, niet zijde een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij of een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege);
-
agrarische cultuurgrond:
grasland, akkerbouw en vollegrondstuinbouw c.q. de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sierteelt, fruitteelt en houtteelt;
-
agrarische hulpactiviteit:
een activiteit dat ziet op het leveren van goederen of diensten overwegend aan agrarische bedrijven, of het overwegend bewerken, vervoeren of verhandelen van agrarische producten, zoals loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), grondverzetbedrijven, het houden of (medisch) verzorgen van dieren, grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven, met uitzondering van landbouwmechanisatiebedrijven;
-
bar:
een horecabedrijf, dan wel een onderdeel van een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;
-
bar-/dancing:
een bar, waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen, en naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijven, zoals discotheken en nachtclubs;
-
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
bed & brochje:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt binnen bestaande gebouwen. Een bed & brochje is gevestigd in een woonhuis of bijbehorend bouwwerk en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis;
-
bedrijfsgebouw:
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
-
bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de functie van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
-
beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
-
bestaand:
-
bestaand gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken dat aanwezig is op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan of zoals dat kan worden gebruikt krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het gebruik, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
-
bestaande bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezig zijn of nog kunnen worden gebouwd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
-
bestaande afmetingen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
-
bestaande bouwhoogte: bouwhoogtematen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
-
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
-
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming, indien en voor zover twee bestemmingsvlakken door aanpijling met elkaar zijn verbonden, worden deze aangemerkt als zijnde één bestemmingsvlak;
-
bijbehorende bouwwerken:
uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
-
boerderijautomaat:
een onbemande stal of automaat bij een agrarisch bedrijf ten behoeve van de verkoop van agrarische producten die ter plekke worden vervaardigd;
-
boerderijwinkel:
verkoop van agrarische producten die ter plekke of in de regio worden vervaardigd of bewerkt, zoals land- en tuinbouwproducten, zelf vervaardigde kunstzinnige producten en/of toeristische informatie;
-
boomteelt:
de teelt van boomkwekerijgewassen;
-
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een standplaats;
-
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
-
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
-
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
-
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
-
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
-
cultuurhistorische waarden:
waarden die van belang zijn voor de archeologie en voor de kennis van de cultuurhistorie;
-
dagrecreatief medegebruik:
dagrecreatief gebruik van gronden dat is ondergeschikt aan de hoofdfunctie van de gronden waarbinnen dit dagrecreatief gebruik is toegestaan;
-
dagrecreatieve voorzieningen:
voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
-
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
-
erf:
een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat blijkt uit de kadastrale gegevens;
-
fruitteelt:
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;
-
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
-
gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructie aan derden;
-
geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
-
geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
-
geluidszoneringplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
-
gestapelde stal:
een stal waarin vee in twee of meer bouwlagen boven elkaar wordt gehuisvest;
-
groepsaccommodatie:
een voorziening ten behoeve van verblijfsrecreatie voor groepen van personen, daaronder begrepen voorzieningen die rechtstreeks ten dienste staan van en rechtstreeks verband houden met de verblijfsrecreatie;
-
grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarische bedrijfsvoering waarbij het gebruik van agrarische gronden in de omgeving van het bedrijf noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkveehouderij, een productiegerichte paardenhouderij, een opfokbedrijf, een akkerbouwbedrijf of een biologisch veehouderijbedrijf;
-
grondgebonden veehouderij:
een veehouderij waarbj voldoende grond in de omgeving van het bedrijf aanwezig is om overwegend te voorzien in een mestafzet en het benodigde ruwvoer van de veehouderij, inclusief een neventak niet-grondgebonden veehouderij die wat betreft aard en schaal ondergeschikt is aan de grondgebonden bedrijfsvoering;
-
hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
-
hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige functie van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op de functie het belangrijkst is;
-
horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
-
houtopstand:
één of meer bomen of boomvormers al dan niet deel uitmakend van een boomzone of boomstructuur;
-
houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en artikel 3 van de Boswet;
-
intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, zoals een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen en (nagenoeg) geen weidegang;
-
kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht, dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
-
kampeerplaats:
een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek door middel van nummering, stroomvoorziening, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal een hoofdkampeermiddel en maximaal twee bijzettentjes;
-
kampeerterrein:
een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen, dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;
-
kantoor:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi-)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen, al dan niet in combinatie met ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;
-
kas:
gebouw, niet zijnde tunnelkassen, waarvan de constructie bestaat uit hout, metaal of anderszins welke met glas of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt;
-
kleinschalige verblijfsrecreatie:
een terrein met maximaal 15 kampeerplaatsen (25 ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – recreatieve zone’) gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, uitsluitend ten behoeve van mobiele kampeermiddelen in de vorm van toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren of andere kampeermiddelen niet bedoeld als plaatsgebonden object;
-
kwekerij:
een agrarisch bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen;
-
kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;
-
landschappelijke waarden:
de visuele waarden van het landschap zoals beschreven in bijlage 1 Landschappelijke waarden per deelgebied;
-
landschapsbeleidsplan:
het meest actuele regionale landschapsbeleidsplan zoals dat geldt op het moment van toetsing;
-
loon- en grondverzetbedrijf:
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven en/of groene en/of recreatieve functies, zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur; kenmerkende werkzaamheden zijn cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en agrarisch loonwerk;
-
maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, dorpshuizen, kinderopvang, alsmede voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
-
maatvoeringsvlak:
een als zodanig ter plaatse aangeduide lijn ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;
-
manege:
bedrijf gericht op het recreatief paardrijden en lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony’s houdt;
-
mestbewerking:
de behandeling van dierlijke mest zonder veranderingen aan de samenstelling van het product teweeg te brengen, zoals mengen, roeren, homogeniseren, verhitting of het verwijderen van vreemde objecten;
-
mestvergisting:
toepassing van (proces)technieken gericht op het opwekken van energie uit mest of andere organische stoffen;
-
mestverwerking:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting of indamping van mest;
-
milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen, dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
-
natuurlijke waarden:
de in het gebied aanwezige waarden van zowel levende als niet-levende natuur zoals geconstateerd door een algemeen erkend en ter zake deskundige;
-
nevenberoepsbedrijf:
een niet-volwaardig agrarisch bedrijf met een arbeidsomvang van minder dan 0,5 volwaardige arbeidskracht. Hobbymatige agrarische activiteiten worden niet tot het nevenberoepsbedrijf gerekend;
-
normaal agrarisch gebruik:
het gebruik dat, gelet op de functie, regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;
-
normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de functie regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende functie behoren;
-
opgaande teeltvormen:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige gewassen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
-
overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;
-
paardenbak:
buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een andere ondergrond dan gras en al dan niet voorzien van een omheining;
-
peil:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
-
permanente bewoning:
bewoning als hoofdverblijf;
-
plattelandswoning:
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf;
-
productiegerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;
-
productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
-
recreatief nachtverblijf:
een recreatiewoning, stacaravan, chalet, trekkershut of ander gebouw dat gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
-
recreatiewoning:
een gebouw, geen woonkeet en geen (sta)caravan of chalet zijnde, bestemd om uitsluitend door een persoon, een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond. Onder recreatiewoning wordt tevens een chalet begrepen;
-
relatie:
ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen bij elkaar behorende gebouwen;
-
risicovolle inrichting:
een inrichting, waarbij volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
-
schuilstal:
een niet voor bewoning, al dan niet in het kader van een agrarisch bedrijf bestemd gebouw dat dient voor het onderbrengen van vee tegen weersinvloeden;
-
seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
-
stacaravan:
een caravan die gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
-
standplaats:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel;
-
straat- en bebouwingsbeeld:
de stedenbouwkundige waarde van een gebied die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing. De mate van samenhang wordt bepaald door de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, de onderlinge verhouding tussen bebouwing op het gebied van bouwhoogte en -breedte en de wijze waarop bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd zich tot elkaar verhoudt op het vlak van bouwvorm en ligging;
-
theetuin:
een horecagelegenheid waar uitsluitend niet-alcoholische dranken en kleine koude gerechten worden geserveerd. De openingstijden van een theetuin zullen tussen 9.00 uur en zonsondergang liggen;
-
trekkershut:
een verblijf, bestaande uit een lichte constructie en lichte materialen met een oppervlakte van maximaal450 m2, niet zijnde een kampeermiddel of een stacaravan, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;
-
tuincentrum:
een al dan niet overdekte verkoopruimte waarin in hoofdzaak detailhandel wordt uitgeoefend in artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen of daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals tuinplanten, zaai- en pootgoed, tuinmest, teelaarde, tuingereedschap, tuinhout, tegels, sierstenen, tuinhuisjes, materialen voor de aanleg en onderhoud van vijvers- en fonteinen, alsmede kamerplanten, snijbloemen en potterie, met als nevenassortiment dierbenodigdheden en -voeders, huis- en hobbydieren, tuinmeubilair, tuinkleding en -schoeisel (uitgezonderd modische, sport- of vrijetijdskleding), materialen voor aanleg en onderhoud van zwembaden en voor buitengebruik bestemde sfeerartikelen;
-
tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of anderszins welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
-
verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
-
verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
-
voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
-
voorkeursgrenswaarde:
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
-
vrijgekomen agrarische bebouwing:
gebouwen die, na 28 februari 2006, blijvend zijn of worden onttrokken aan het agrarisch bedrijfsmatig gebruik waarvoor deze oorspronkelijk zijn opgericht en/of zijn bestemd;
-
vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
-
webwinkel:
een specifieke vorm van detailhandel zonder uitstalling, waarbij de goederen via internet worden aangeboden en zowel per post worden geleverd als ter plaatse kunnen worden afgehaald;
-
windturbine:
een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;
-
woning:
een complex van ruimten uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
-
woonschip:
elk vaartuig of drijvend voorwerp dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning;
-
woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing. Bij de bepaling van de waarde wordt in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder;
-
zorgboerderij:
een maatschappelijke voorziening waar door personen die niet zelfstandig kunnen werken en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren worden voortgebracht.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak, ondergeschikte tussenstukken en bouwonderdelen worden niet meegerekend;
-
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij het bepalen van de goothoogte van een bouwwerk worden ondergeschikte bouwonderdelen zoals wolfseinden en de goothoogte, voor zover deze niet meer dan 40% van de totale lengte van die gevel beslaat, buiten beschouwing gelaten;
-
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
-
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
-
de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de voor de plaatsing van gebouwen geldende regeling met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
agrarische cultuurgrond;
-
behoud en herstel van landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
-
een grondgebonden agrarisch bedrijf, al dan niet met een bestaande neventak intensieve veehouderij;
-
een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
-
een kwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – kwekerij’;
-
aan het agrarisch bedrijf ondergeschikte glastuinbouw;
-
dagrecreatief medegebruik, in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, met dien verstande dat dit gebruik niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – weidevogels’;
met daaraan ondergeschikt:
-
het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met:
-
een aan huis verbonden beroep;
-
aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;
-
een bed & brochje;
-
bestaande nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf;
-
ijsbaan, ter plaatse van de aanduiding ‘ijsbaan’;
-
drafbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘drafbaan’;
-
de uitoefening van de niet-bedrijfsmatige (hobby)tuinbouw met de daarbij behorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
-
zorgboerderij, ter plaatse van de aanduiding ‘zorgboerderij’;
-
opgaande erfbeplanting ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;
met de daarbij behorende:
-
bestaande wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en landbouwontsluitingswegen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
tuinen, erven en terreinen;
-
paardenbakken.
3.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
-
bouwwerken zullen uitsluitend binnen een aaneengesloten oppervlak van 1,5 ha worden gebouwd gerekend vanuit een bouwvlak, met uitzondering van bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ en met dien verstande dat de overschrijding van het bouwvlak niet plaatsvindt aan de naar de weg gekeerde zijde van het bouwvlak;
-
in uitzondering op het gestelde onder 1, mogen tevens bouwwerken worden gebouwd overeenkomstig de bestaande situatie, dan wel binnen een bouwvlak indien het bestaande bouwvlak groter is dan 1,5 ha;
-
bebouwing verbonden door middel van de aanduiding ‘relatie’ wordt aangemerkt als behorend tot één agrarisch bedrijf, in dit geval wordt het oppervlak van het bouwvlak waarin niet het hoofdgebouw is gesitueerd in mindering gebracht op het onder 1 genoemde oppervlak. Het onder 1 genoemde oppervlak wordt gerekend vanuit het bouwvlak waarin het hoofdgebouw is gesitueerd;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1 mogen bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – nevenberoepsbedrijf’ uitsluitend binnen een aaneengesloten oppervlak van 0,5 ha worden gebouwd, gerekend vanuit het bouwvlak. In afwijking hiervan is ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m2)’ in totaal maximaal 5.000 m2 aan bebouwing toegestaan;
-
de breedte van het aaneengesloten oppervlak bedraagt langs de weg gemeten ten hoogste 100 m, de diepte van het aaneengesloten oppervlak bedraagt ten hoogste 200 m, dan wel de bestaande breedte en diepte. In hoeksituaties wordt door burgemeester en wethouders bepaald welke zijde de diepte en welke de breedte van het perceel is;
-
de afstand tussen een gebouw of overkapping tot een ander gebouw of overkapping mag niet meer bedragen dan 50 m;
-
onder gebouwen worden geen kassen begrepen.
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
voor de bestaande neventak van intensieve veehouderij is uitsluitend de bestaande gezamenlijke oppervlakte aan stalruimte toegestaan;
-
de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste respectievelijk 5 m en 15 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen;
-
in afwijking van het bepaalde onder 3 mag de goothoogte van kassen ten hoogste 3,5 m bedragen;
-
de dakhelling van gebouwen en overkappingen bedraagt ten minste 15°;
-
in afwijking van het bepaalde onder 3 en 5 zijn boog- en serrestallen toegestaan met een afwijkende goothoogte of dakhelling, mits dit inpasbaar is binnen de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels, met uitzondering van daar waar de gronden mede bestemd zijn als Waarde – Beschermd dorpsgezicht.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden in afwijking van het bepaalde onder b de volgende regels:
-
er mag niet meer dan één bedrijfswoning per agrarisch bedrijf worden gebouwd, in uitzondering hierop zijn ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – tweede bedrijfswoning’ twee bedrijfswoningen toegestaan;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1 zijn ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ geen bedrijfswoningen toegestaan;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 175 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
-
Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘ijsbaan’ gelden in afwijking van het bepaalde onder b de volgende regels:
-
in afwijking van het bepaalde in lid 3.2, sub a onder 1 mag ter plaatse van de aanduiding ‘ijsbaan’ buiten het aaneengesloten oppervlak een gebouw worden gebouwd;
-
de oppervlakte van het gebouw bedraagt niet meer dan 50 m2;
-
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m.
-
Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’ gelden in afwijking van het bepaalde onder b de volgende regels:
-
in afwijking van het bepaalde in lid 3.2, sub a onder 1 mogen ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’ buiten het aaneengesloten oppervlak gebouwen worden gebouwd;
-
de totale oppervlakte aan gebouwen per volkstuin mag niet meer bedragen dan 12 m2;
-
de goothoogte van gebouwen mag niet meer dan 1,3 m bedragen, met een maximale bouwhoogte van 2,3 m;
-
in afwijking van het bepaalde onder 1 mag ter plaatse van de aanduiding een kweekkas worden gebouwd met een oppervlakte maximaal 30 m2 en een maximale goothoogte van 2,5 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van tunnelkassen bedraagt ten hoogste 1,2 m;
-
het bouwen van tunnelkassen is niet toegestaan daar waar de gronden mede bestemd zijn als Waarde – Beschermd dorpsgezicht;
-
de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van mestopslag mag niet meer bedragen dan 5 m;
-
in afwijking van het bepaalde in lid 3.2, sub a onder 1 mogen buiten het aaneengesloten oppervlak bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met een maximale bouwhoogte van 2 m, niet zijnde tunnelkassen en omheiningen van paardenbakken;
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van omheiningen van paardenbakken zal ten hoogste 1,7 m bedragen, met dien verstande dat een omheind oppervlak niet meer mag bedragen dan 1.200 m²;
-
de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 10 m.
-
Voor het bouwen van boerderijautomaten gelden in afwijking van de overige bouwregels de volgende regels:
-
de boerderijautomaat mag voor de voorgevel van de bedrijfswoning, buiten de in sub a onder 1 genoemde aaneengesloten oppervlakte worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een boerderijautomaat bedraagt maximaal 15 m2;
-
de bouwhoogte van een boerderijautomaat bedraagt maximaal 2,5 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de in lid 3.1 omschreven waarden;
-
het milieu;
-
de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de cultuurhistorische waarden;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 3.2, sub a:
ten behoeve van de bouw van sleufsilo’s en vergelijkbare bouwwerken buiten het in lid 3.2, sub a genoemde aaneengesloten oppervlak, mits:
-
er geen geschikte plaats binnen het bouwvlak aanwezig is en silo noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;
-
de overschrijding niet wordt toegepast ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van agrarisch - nevenberoepsbedrijf’, ‘intensieve veehouderij’ en ‘overige zone - handhaven openheid’;
-
de bouw van sleufsilo’s uitsluitend wordt toegestaan aansluitend op het in lid 3.2, sub a genoemde aaneengesloten oppervlak;
-
de oppervlakte van het aaneengesloten oppervlak inclusief de sleufsilo’s en/of vergelijkbare bouwwerken niet groter is dan 3 ha;
-
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2 m;
-
een inrichtingsplan is overlegd waaruit blijkt dat de processtappen zijn gevolgd zoals opgenomen in het procesboek ‘Ontwikkeling agrarische erven’, dat als bijlage 7 aan de regels is toegevoegd, en waarbij tevens rekening is gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
lid 3.2, sub a:
ten behoeve van de bouw van schuilstallen, melkstallen en/of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een agrarisch bedrijf buiten het in lid 3.2, sub a genoemde aaneengesloten oppervlak, mits:
-
de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m2;
-
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
-
de stallen niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - handhaven openheid’;
-
de schuilstal dusdanig wordt gesitueerd dat geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden;
-
het aantal schuilstallen en/of melkstallen ten hoogste twee per bedrijf bedraagt;
-
lid 3.2, sub a, onder 1:
ten behoeve van de bouw van schuilstallen en/of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van hobbymatig gebruik bij een woning, mits:
-
het aaneengesloten terreinoppervlak ten minste 2 ha bedraagt;
-
de inhoud niet meer bedraagt dan 100 m³;
-
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
-
de stallen niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - handhaven openheid’;
-
niet wordt gebouwd in de onmiddellijke nabijheid van de eigen woning;
-
de schuilstal dusdanig wordt gesitueerd dat geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden;
-
het aantal schuilstallen ten hoogste een per woning bedraagt;
-
lid 3.2, sub a, onder 1:
ten behoeve van het oprichten van tunnelkassen buiten het in lid 3.2, sub a genoemde aaneengesloten oppervlak, mits:
-
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1,2 m;
-
de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m² per agrarisch bedrijf;
-
de tunnelkassen dusdanig worden gesitueerd dat geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden;
-
tunnelkassen niet worden gebouwd daar waar de gronden mede bestemd zijn als Waarde – Beschermd dorpsgezicht of Waarde – Cultuurhistorie - 2, dan wel ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - handhaven openheid’;
-
lid 3.2, sub a, onder 1:
ten behoeven van het overschrijden van het in lid 3.2, sub a onder 1 genoemde aaneengesloten oppervlak aan de naar de weg gekeerde zijde van het bouwvlak voor het oprichten van bebouwing, mits:
-
de bedrijfsbebouwing wordt gesitueerd achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning;
-
een inrichtingsplan is overlegd waaruit blijkt dat de processtappen zijn gevolgd zoals opgenomen in het procesboek ‘Ontwikkeling agrarische erven’, dat als bijlage 7 aan de regels is toegevoegd, en waarbij tevens rekening is gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
lid 3.2, sub a, onder 1:
ten behoeve van het overschrijden van het in lid 3.2, sub a, onder 1 genoemde aaneengesloten oppervlak voor het oprichten van bebouwing, mits:
-
wordt gebouwd binnen een aaneengesloten oppervlak van 2 ha;
-
de overschrijding direct aansluit aan het aaneengesloten oppervlak van 1,5 ha en niet plaatsvindt aan de naar de weg gekeerde zijde van het bouwvlak;
-
de overschrijding niet plaatsvindt aan de naar de weg gekeerde zijde van het bouwvlak;
-
de overschrijding niet wordt toegepast ter plaatse van de aanduidingen ‘specifieke vorm van agrarisch - nevenberoepsbedrijf’, ‘intensieve veehouderij’ en ‘overige zone - handhaven openheid’;
-
de breedte van het aaneengesloten oppervlak langs de weg gemeten ten hoogste 150 m bedraagt, terwijl de diepte daarvan ten hoogste 250 m bedraagt;
-
een inrichtingsplan is overlegd waaruit blijkt dat de processtappen zijn gevolgd zoals opgenomen in het procesboek ‘Ontwikkeling agrarische erven’, dat als bijlage 7 aan de regels is toegevoegd, en waarbij tevens rekening is gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
lid 3.2, sub b, onder 3:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfsgebouw tot ten hoogste 6,5 m; -
lid 3.2, sub b, onder 5:
ten behoeve van een lagere dakhelling; -
lid 3.2, sub c, onder 3:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfswoning tot ten hoogste 5,5 m.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Toegestaan gebruik
Onder gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:
-
het gebruik van bedrijfswoningen in combinatie met aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
de grondoppervlakte mag maximaal 25% van de vloeroppervlakte van de woning bedragen, met een maximum van 50 m²;
-
er mag geen detailhandel plaatsvinden, tenzij het productiegebonden detailhandel betreft;
-
het gebruik van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning in combinatie met een bed & brochje, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
het maximum brutovloeroppervlak dat wordt gebruikt voor bed & brochje is maximaal 100 m²;
-
in de slaapkamers mag geen zelfstandige kookgelegenheid worden gerealiseerd;
-
ten behoeve van een bed & brochje mag geen extra inrit worden gerealiseerd;
-
het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
-
de ontsluiting van het perceel dient kwantitatief en kwalitatief goed van aard te zijn;
-
opslag ten behoeve van de normale agrarische bedrijfsvoering en het normale onderhoud van tuinen en erven en van waterlopen, paden, reden en wegen binnen het aaneengesloten oppervlak als bedoeld in lid 3.2, sub a, onder 1 en 2;
-
het gebruik van gronden ten behoeve van een paardenbak, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
paardenbakken dienen binnen het in lid 3.2, sub a genoemde aaneengesloten oppervlak te worden gerealiseerd;
-
het aantal paardenbakken bedraagt niet meer dan één per bedrijf;
-
de oppervlakte van een paardenbak bedraagt niet meer dan 1.200 m2;
-
een paardenbak mag uitsluitend achter de bestaande bebouwing worden gesitueerd;
-
de afstand tussen een paardenbak en naastgelegen (bedrijfs)woningen van derden bedraagt minimaal 25 m;
-
de afstand van een paardenbak tot de perceelgrenzen bedraagt minimaal 5 m;
-
het gebruik van verlichting voor een paardenbak, met dien verstande dat de verlichting niet mag worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur.
-
mestverwerking, mestbewerking of mestvergisting, mits deze ten dienste staan of verband houden met de bedrijfseigen agrarische activiteiten;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een theetuin als ondergeschikte functie bij het agrarisch bedrijf, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
theetuinen dienen binnen het in lid 3.2, sub a genoemde aaneengesloten oppervlak te worden gerealiseerd;
-
de oppervlakte van een theetuin mag niet meer bedragen dan 50 m2;
-
de afstand van een theetuin tot de perceelgrenzen bedraagt minimaal 5 m;
-
het parkeren ten behoeve van de theetuin dient op eigen terrein plaats te vinden;
-
reclame-uitingen ter aanduiding van de theetuin zijn toegestaan, met dien verstande dat:
-
reclame-uitingen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwperceel waar de theetuin is gelegen;
-
uitsluitend bedrijfsgebonden reclame is toegestaan;
-
lichtreclame niet is toegestaan;
-
maximaal twee reclame-uitingen per theetuin zijn toegestaan;
-
de oppervlakte van de reclame-uiting indien op een gebouw aangebracht maximaal 3% van het geveloppervlak mag bedragen, met een maximum van 2,5 m2;
-
de oppervlakte van een vrijstaande reclame-uiting maximaal 1 m2 bedraagt;
-
de breedte van een reclame-uiting mag maximaal 2 m bedragen, de hoogte maximaal 1,5 m;
-
het uitoefenen van een agrarisch bedrijf in combinatie met een neventak in de vorm van:
-
een boerderijwinkel;
-
informatieve en educatieve doeleinden in relatie tot de agrarische functie en/of natuur- en landschapsbeheer al dan niet in combinatie met ondersteunende horeca;
waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
de neventak dient ondergeschikt te zijn aan de agrarische functie;
-
de oppervlakte ten behoeve van de neventak mag niet meer bedragen dan 100 m2, in afwijking hiervan bedraagt de oppervlakte van een boerderijautomaat ten hoogste 15 m2;
-
de neventak dient te worden uitgeoefend in bestaande bebouwing, met uitzondering van een bijgebouw ten behoeve van een boerderijautomaat;
-
de neventak wordt geëxploiteerd door een van de leden van het huishouden dat op het perceel woont of werkzaam is in het agrarisch bedrijf;
-
buitenopslag is niet toegestaan;
-
het parkeren ten behoeve van de neventak dient op eigen terrein plaats te vinden. Als norm geldt 0,09 parkeerplaats per 1 m2 verkoopvloeroppervlakte, voor een boerderijautomaat geldt de norm van twee parkeerplaatsen;
-
reclame-uitingen ter aanduiding van de neventak zijn toegestaan, met dien verstande dat:
- reclame-uitingen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwperceel waar de neventak is gelegen;
- uitsluitend bedrijfsgebonden reclame is toegestaan;
- lichtreclame niet is toegestaan;
- maximaal twee reclame-uitingen per neventak zijn toegestaan;
- de oppervlakte van de reclame-uiting indien op een gebouw aangebracht maximaal 3% van het geveloppervlak mag bedragen, met een maximum van 2,5 m2;
- de oppervlakte van een vrijstaande reclame-uiting maximaal 1 m2 bedraagt;
- de breedte van een reclame-uiting mag maximaal 2 m bedragen, de hoogte maximaal 1,5 m;
-
het gebruik van gronden buiten bouwvlakken en bouwpercelen ten behoeve van boom-, hout- en fruitteelt, met dien verstande dat:
-
boom-, hout- en fruitteelt in de vorm van opgaande teeltvormen, uitgezonderd de gronden die zijn aangegeven met 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij', niet is toegestaan.
3.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, anders dan de in lid 3.1 en 3.4.1 toegelaten nevenactiviteiten;
b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan de in lid 3.4.1 en artikel 46 toegelaten voorzieningen;
c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de in lid 3.4.1 toegelaten detailhandel;
d. het gebruik van gronden en gebouwen als toonzaal, magazijn en kantoorruimte, anders dan de in lid 3.4.1 toegelaten voorzieningen;
e. het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, alsmede caravans, tenten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens;
f. het gebruik van gronden voor opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten;
g. het gebruik van gronden buiten het in lid 3.2, sub a genoemde aaneengesloten oppervlak ten behoeve van de opslag van mest, met uitzondering van bestaande situaties;
h. het gebruik van gronden buiten het in lid 3.2, sub a genoemde aaneengesloten oppervlak ten behoeve van boomteelt, houtteelt en boomfruitteelt, anders dan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – kwekerij’;
i. het gebruik van gronden buiten het in lid 3.2, sub a genoemde aaneengesloten oppervlak als erf of tuin, met uitzondering van de gronden gelegen voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en bestaande situaties;
j. het gebruik van gebouwen ten behoeve van gestapelde stallen;
k. het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee, indien dit leidt tot een toename van de ammoniakemissie van het bedrijf ten opzichte van de bestaande situatie, zoals aangegeven in bijlage 2 Bestaande situatie ammoniakemissie. In afwijking van het bepaalde in de vorige zin is een toename van de ammoniakemissie wel toegestaan wanneer het project of de handeling, waar de aanvraag om omgevingsvergunning op ziet, een stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in het Natura 2000-gebied die afzonderlijk en - ingeval het project of de handeling betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer - in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting, in de periode waarvoor het programma als bedoeld in artikel 19kg, eerste lid van de Natuurbeschermingswet 1998 geldt, niet een waarde overschrijdt die is vastgesteld bij de algemene Maatregel van Bestuur als bedoeld in artikel 19kh, zevende lid, onder a, onder 1 van de Natuurbeschermingswet 1998.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de in lid 3.1 omschreven waarden;
-
het milieu;
-
de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de cultuurhistorische waarden;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels:
-
en toestaan dat het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee leidt tot een toename van de ammoniakemissie van het bedrijf ten opzichte van de bestaande situatie, zoals aangegeven in bijlage 2 Bestaande situatie ammoniakemissie, en hierbij tevens de grenswaarde als bedoeld in lid 3.4.2, sub k wordt overschreden, mits hiervoor een vergunning op grond van artikel 19d, eerste lid van de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend;
-
en toestaan dat mestopslagplaatsen ten behoeve van een agrarisch bedrijf worden gerealiseerd buiten het in lid 3.2, sub a genoemde aaneengesloten oppervlak, mits:
-
de oppervlakte niet meer bedraagt dan 750 m²;
-
de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2 m;
-
mestopslagplaatsen niet worden gerealiseerd daar waar de gronden mede bestemd zijn als Waarde – Beschermd dorpsgezicht of Waarde – Cultuurhistorie - 2, dan wel ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - handhaven openheid’;
-
onvoldoende ruimte binnen het in lid 3.2, sub a genoemde aaneengesloten oppervlak aanwezig is;
-
de oppervlakte van het aaneengesloten oppervlak inclusief de mestopslag niet groter is dan 3 ha;
-
een inrichtingsplan is overlegd waaruit blijkt dat de processtappen zijn gevolgd zoals opgenomen in het procesboek ‘Ontwikkeling agrarische erven’, dat als bijlage 7 aan de regels is toegevoegd, en waarbij tevens rekening is gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf in combinatie met het vergisten van mest- en/ of organische (bij)productvergisting en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, indien sprake is van een van de volgende wijzen van vergisting:
-
het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt in hoofdzaak op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt, dan wel naar derden afgevoerd;
-
het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt in hoofdzaak op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
mits:
-
is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
-
bebouwing ten behoeve van de vergisting uitsluitend is toegestaan achter de achtergevel van het hoofdgebouw;
-
de doorzet minder dan 100 ton per etmaal bedraagt;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting ten hoogste 2.500 m² zal bedragen en de bouwwerken worden gebouwd binnen het in lid 3.2, sub a genoemde aaneengesloten oppervlak;
-
de capaciteit van de vergisting ten hoogste 100 ton per dag bedraagt;
-
de bouwhoogte van een mest- en/of organische (bij)productvergistingsinstallatie ten hoogste 10 m zal bedragen;
-
er sprake is van een bouwperceel, gelegen aan een weg, die berekend is op zwaar verkeer;
-
voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf in combinatie met een nevenactiviteit, mits:
-
de nevenactiviteit niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de agrarische hoofdactiviteit;
-
de bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen,
-
de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de bebouwing op het bouwperceel met een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 100 m2;
-
de opslag van goederen plaatsvindt binnen de gebouwen;
-
de nevenactiviteit wordt uitgeoefend binnen het in lid 3.2, sub a genoemde aaneengesloten oppervlak;
-
de nevenactiviteit uitsluitend betrekking heeft op:
-
detailhandel in streekeigen producten, waarvan de oppervlakte in afwijking van het bepaalde onder 3 niet meer bedraagt dan 30 m2 van de in totaal conform onder 3 genoemde oppervlakte van 100 m2;
-
productiegebonden detailhandel;
-
zorgactiviteiten, waarbij in afwijking van het bepaalde onder 3 geen maximale oppervlakte geldt;
-
natuur- en landschapsbeheer;
-
bedrijfsactiviteiten behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijfsactiviteiten, alsmede agrarische hulpactiviteiten;
-
het africhten, onderbrengen en verzorgen van dieren;
-
kleinschalige horeca, dagrecreatie;
of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten;
-
een inrichtingsplan is overlegd, waaruit blijkt dat de processtappen zijn gevolgd zoals opgenomen in het procesboek ‘Ontwikkeling agrarische erven’, dat als bijlage 7 aan de regels is toegevoegd, en waarbij tevens rekening is gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
voor het gebruik van gronden ten behoeve van boomteelt, houtteelt en boomfruitteelt, mits:
-
het gebruik niet wordt toegestaan daar waar de gronden mede bestemd zijn als Waarde – Beschermd dorpsgezicht of Waarde – Cultuurhistorie - 2, dan wel ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – handhaven openheid’;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden;
-
voor het gebruik van gronden naast de bestaande bebouwing ten behoeve van een paardenbak, mits:
-
een inrichtingsplan is overlegd, waaruit blijkt dat de processtappen zijn gevolgd zoals opgenomen in het procesboek ‘Ontwikkeling agrarische erven’, dat als bijlage 7 aan de regels is toegevoegd, en waarbij tevens rekening is gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren buiten het in lid 3.2, sub a genoemde aaneengesloten oppervlak:
-
het aanleggen van landbouwontsluitingswegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen, zoals picknickplaatsen;
-
het aanbrengen van lijnvormige houtopstanden daar waar de gronden mede bestemd zijn als Waarde – Cultuurhistorie - 2, dan wel ter plaatse van de aanduiding ‘overig – handhaven openheid’;
-
het vellen en/of rooien van houtopstanden.
-
Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op:
-
werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen;
-
dunning en terugzetten van een houtopstand ten behoeve van normaal onderhoud en beheer van de houtopstand;
-
het verwijderen van houtopstanden uit bestaande watergangen ten behoeve van een duurzaam beheer van de watergang.
-
Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichting)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.
-
De onder a bedoelde vergunning mag geen afbreuk doen aan de in de in lid 3.1 omschreven waarden.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen:
-
in de bestemming Bedrijf ten behoeve van bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in de als bijlage 3, behorende bij deze regels, bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven onder categorie 1 en categorie 2 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijfsactiviteiten, mits:
-
de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
per bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning wordt toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was, en de woonfunctie wordt ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning;
-
de bedrijfsactiviteiten in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dienen te worden gerealiseerd;
-
geen sprake mag zijn van opslag buiten gebouwen;
-
er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
-
parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Bedrijf van overeenkomstige toepassing zijn;
-
in de bestemming Agrarisch – Kwekerij, met dien verstande dat:
-
de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
per bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was, en de woonfunctie wordt ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning;
-
de bedrijfsactiviteiten in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dienen te worden gerealiseerd;
-
geen sprake mag zijn van opslag buiten gebouwen;
-
er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
-
parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Agrarisch - Kwekerij van overeenkomstige toepassing zijn;
-
in de bestemming Agrarisch – Loonbedrijf, met dien verstande dat:
-
de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
per bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was, en de woonfunctie wordt ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning;
-
de bedrijfsactiviteiten in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dienen te worden gerealiseerd;
-
geen sprake mag zijn van opslag buiten gebouwen;
-
er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
-
parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Agrarisch - Loonbedrijf van overeenkomstige toepassing zijn;
-
in de bestemming Bedrijf – Natuurbeheer, met dien verstande dat:
-
de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
per bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was, en de woonfunctie wordt ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning;
-
de bedrijfsactiviteiten in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dienen te worden gerealiseerd;
-
geen sprake mag zijn van opslag buiten gebouwen;
-
er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
-
parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Bedrijf - Natuurbeheer van overeenkomstige toepassing zijn;
-
in de bestemming Horeca, met dien verstande dat:
-
de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
per bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was, en de woonfunctie wordt ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning;
-
de horecafunctie in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd, met uitzondering van terrassen;
-
wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
-
parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Horeca van overeenkomstige toepassing zijn;
-
in de bestemming Maatschappelijk of Maatschappelijk - Zorgboerderij, met dien verstande dat:
-
de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
per bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was, en de woonfunctie wordt ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning;
-
de maatschappelijke functie in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd;
-
wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
-
parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Maatschappelijk, dan wel Maatschappelijk - Zorgboerderij van overeenkomstige toepassing zijn;
-
in de bestemming Recreatie – Groepsaccommodatie, met dien verstande dat:
-
de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
per bestemmingsvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was, en de woonfunctie wordt ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning;
-
de recreatieve functie, waaronder de recreatiewoningen, in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd;
-
maximaal 15 recreatiewoningen mogen worde gerealiseerd;
-
wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
-
parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Recreatie - Groepsaccommodatie van overeenkomstige toepassing zijn;
-
in de bestemming Wonen, met dien verstande dat:
-
de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
de woning in de voormalige bedrijfswoning of de oorspronkelijke boerderijgebouwen waarin de bedrijfswoning was gerealiseerd, dient te worden gerealiseerd;
-
het aantal woningen niet meer mag bedragen dan één;
-
wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
-
parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Wonen van overeenkomstige toepassing zijn;
-
ten behoeve van de bouw van een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf, mits:
-
de levensvatbaarheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond en mits deze woning noodzakelijk is met het oog op het toezicht;
-
de bouwregels voor de bouw van de eerste bedrijfswoning in acht worden genomen;
-
wordt gebouwd binnen in lid 3.2, sub a genoemde aaneengesloten oppervlak en binnen een afstand van 50 m van de overige gebouwen op het bouwperceel;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
in de bestemming Natuur – 2, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de omliggende agrarische gebruiksmogelijkheden;
-
ten behoeven van het overschrijden van het in lid 3.2, sub a, onder 1 genoemde aaneengesloten oppervlak voor het oprichten van bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’, mits:
-
de overschrijding is toegestaan met de ruimte die benodigd is ten behoeve van het vergisten van mest- en/ of organische (bij)productvergisting;
-
wordt gebouwd binnen een aaneengesloten oppervlak van maximaal 2 ha;
-
de overschrijding direct aansluit aan het aaneengesloten oppervlak van 1,5 ha;
-
de overschrijding niet plaatsvindt aan de naar de weg gekeerde zijde van het bouwvlak;
-
de overschrijding niet wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - handhaven openheid’;
-
de breedte van het aaneengesloten oppervlak langs de weg gemeten ten hoogste 150 m bedraagt, terwijl de diepte daarvan ten hoogste 250 m bedraagt;
-
een inrichtingsplan is overlegd, waaruit blijkt dat de processtappen zijn gevolgd zoals opgenomen in het procesboek ‘Ontwikkeling agrarische erven’, dat als bijlage 7 aan de regels is toegevoegd, en waarbij tevens rekening is gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
in de bestemming Wonen, indien de gronden direct grenzen aan de bestemming Wonen voor de inrichting als onbebouwd erf tot een maximale oppervlakte van 5.000 m2, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de omliggende agrarische gebruiksmogelijkheden en de afstand tot omliggende woonerven ten minste 5 m bedraagt.
Artikel 4 Agrarisch - Kwekerij
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Kwekerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
kwekerijbedrijven;
-
het wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met:
-
een bed & brochje;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
wegen en paden;
-
tuinen, erven en terreinen;
-
opgaande erfbeplanting ter plaatse van de aanduiding ‘groen’.
4.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd of op een afstand van minimaal 3 m van de bouwperceelgrens indien er geen bouwvlak aanwezig is;
-
de oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag met ten hoogste 25% worden vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte aan bebouwing;
-
in afwijking van het bepaalde onder 2 mag ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m2)’ in totaal 5.000 m2 aan gebouwen en overkappingen worden opgericht;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 5 m en 9 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
-
de dakhelling van gebouwen en overkappingen bedraagt ten minste 15°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van kassen, niet zijnde tunnelkassen, gelden in afwijking van het bepaalde onder a de volgende regels:
-
de oppervlakte van kassen mag met ten hoogste 20% mag worden vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte aan kassen; deze regel geldt niet ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)';
-
de goothoogte van kassen bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
-
de dakhelling van kassen bedraagt ten minste 15°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden in afwijking van het bepaalde onder a de volgende regels:
-
er mag niet meer dan één bedrijfswoning per bedrijf worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 175 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van tunnelkassen bedraagt ten hoogste 1,2 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 4.2, sub a, onder 4:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfsgebouw tot ten hoogste 6,5 m; -
lid 4.2, sub a, onder 5:
ten behoeve van een lagere dakhelling; -
lid 4.2, sub c, onder 3:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfswoning tot ten hoogste 5,5 m.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Toegestaan gebruik
Onder gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:
-
het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen voor ondergeschikte detailhandel;
-
het gebruik van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning in combinatie met een bed & brochje, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
het maximum brutovloeroppervlak dat wordt gebruikt voor een bed & brochje is maximaal 100 m²;
-
in de slaapkamers mag geen zelfstandige kookgelegenheid worden gerealiseerd;
-
ten behoeve van een bed & brochje mag geen extra inrit worden gerealiseerd;
-
het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
-
de ontsluiting van het perceel dient kwantitatief en kwalitatief goed van aard te zijn.
4.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan de in lid 4.1, 4.5.1 en artikel 46 toegelaten voorzieningen; in afwijking hiervan is op het adres 't Hoogezand 6 in Donkerbroek het gebruik van bijgebouwen voor recreatieve bewoning toegestaan, mits de bijgebouwen zich binnen een afstand van 25 m van de woning bevinden en tot een maximum oppervlakte van 50 m2;
-
het gebruik van gronden en gebouwen als toonzaal, magazijn en kantoorruimte;
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, alsmede caravans, tenten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens, anders dan ten behoeve van het bedrijf;
-
het gebruik van gronden voor opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen en eventueel een deel in Agrarisch zonder bouwvlak, mits:
-
de bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
de woning in de voormalige bedrijfswoning wordt gerealiseerd;
-
het aantal woningen niet meer bedraagt dan één;
-
wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Wonen en eventueel de bestemming Agrarisch van overeenkomstige toepassing worden verklaard.
Artikel 5 Agrarisch - Paardenhouderij
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch – Paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
gebruiksgerichte paardenhouderijen;
-
het wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met:
-
een bed & brochje;
-
recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
wegen en paden;
-
tuinen, erven en terreinen;
-
paardenbakken.
5.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag met ten hoogste 10% worden vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte aan bebouwing;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 5 m en 9 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
-
de dakhelling van gebouwen en overkappingen bedraagt ten minste 15°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden in afwijking van het bepaalde onder a de volgende regels:
-
er mag niet meer dan één bedrijfswoning per bedrijf worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 175 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 5.2, sub a, onder 1:
ten behoeve van uitbreiding van de bedrijfsbebouwing met ten hoogste 25% van de bestaande oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, mits:
-
de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
-
er geen milieuhygiënische bezwaren zijn;
-
een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
het aantal verkeersbewegingen in relatie met de bestaande verkeersstructuur niet onevenredig toeneemt;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het milieu;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
lid 5.2, sub a, onder 2:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfsgebouw tot ten hoogste 6,5 m;
-
lid 5.2, sub a, onder 3:
ten behoeve van een lagere dakhelling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld;
-
lid 5.2, sub b, onder 3:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfswoning tot ten hoogste 5,5 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Toegestaan gebruik
Onder gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning in combinatie met een bed & brochje, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
het maximum brutovloeroppervlak dat wordt gebruikt voor een bed & brochje is maximaal 100 m²;
-
in de slaapkamers mag geen zelfstandige kookgelegenheid worden gerealiseerd;
-
ten behoeve van een bed & brochje mag geen extra inrit worden gerealiseerd;
-
het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
-
de ontsluiting van het perceel dient kwantitatief en kwalitatief goed van aard te zijn.
5.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan de in lid 5.1, lid 5.4.1 en artikel 46 toegelaten voorzieningen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, alsmede caravans, tenten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens, anders dan ten behoeve van het bedrijf;
-
het gebruik van gronden voor opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten;
-
het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak anders dan:
-
achter de bestaande bebouwing;
-
op een afstand van minimaal 25 m tot (bedrijfs)woningen van derden;
-
op een afstand van minimaal 5 m tot de perceelgrenzen.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het milieu;
-
de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de cultuurhistorische waarden;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels voor het gebruik van gronden naast de bestaande bebouwing ten behoeve van een paardenbak, mits:
-
een inrichtingsplan is overlegd, waaruit blijkt dat de processtappen zijn gevolgd zoals opgenomen in het procesboek ‘Ontwikkeling agrarische erven’, dat als bijlage 7 aan de regels is toegevoegd, en waarbij tevens rekening is gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen en eventueel een deel in Agrarisch zonder bouwvlak, met dien verstande dat:
-
de bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
de woning in de voormalige bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
-
het aantal woningen niet meer bedraagt dan één;
-
wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Wonen en eventueel de bestemming Agrarisch van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 6 Bedrijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende staat van bedrijven;
-
bestaande bedrijven;
-
entertainment, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - entertainment’;
-
opvang van wilde dieren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – dierenopvangcentrum’;
-
verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’;
-
verkooppunt motorbrandstoffen met lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’;
-
het wonen ten behoeve van het bedrijf, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’, al dan niet in combinatie met:
-
een bed & brochje;
-
opslag, ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;
-
bestaande opslag, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – bestaande opslag’;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
wegen en paden;
-
tuinen, erven en terreinen.
In de bestemming zijn inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder en risicovolle inrichtingen anders dan bestaande inrichtingen niet begrepen.
6.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag met ten hoogste 10% worden vergroot ten opzichte van de oppervlakte aan bebouwing zoals opgenomen in bijlage 4 Bestaande bedrijven;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding uitgesloten – bebouwing’ is geen bebouwing toegestaan;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 5,5 m en 9 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
-
de dakhelling van gebouwen en overkappingen bedraagt ten minste 15°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden in afwijking van het bepaalde onder a de volgende regels:
-
er mag niet meer dan het bestaande aantal bedrijfswoningen per bedrijf worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – tweede bedrijfswoning’ een tweede bedrijfswoning is toegestaan;
-
ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ is het bouwen van bedrijfswoningen niet toegestaan;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 175 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen-.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 6.2, sub a, onder 1:
ten behoeve van uitbreiding van de bedrijfsbebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – ruimere uitbreiding’ met ten hoogste 25% van de bestaande oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, mits:
-
de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
-
er geen milieuhygiënische bezwaren zijn;
-
een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
het aantal verkeersbewegingen in relatie met de bestaande verkeersstructuur niet onevenredig toeneemt;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het milieu;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
lid 6.2, sub a, onder 3:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfsgebouw tot ten hoogste 6,5 m; -
lid 6.2, sub a, onder 3:
ten behoeve van een lagere dakhelling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld; -
lid 6.2, sub b, onder 3:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfswoning tot ten hoogste 5,5 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Toegestaan gebruik
Onder gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:
-
het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen voor productiegebonden detailhandel met een bedrijfsvloeroppervlakte van ten hoogste 30 m²;
-
het gebruik van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning in combinatie met een bed & brochje, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
het maximum brutovloeroppervlak dat wordt gebruikt voor een bed & brochje is maximaal 100 m²;
-
in de slaapkamers mag geen zelfstandige kookgelegenheid worden gerealiseerd;
-
ten behoeve van een bed & brochje mag geen extra inrit worden gerealiseerd;
-
het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
-
de ontsluiting van het perceel dient kwantitatief en kwalitatief goed van aard te zijn.
6.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan de in lid 6.1, lid 6.4.1 en artikel 46 toegelaten voorzieningen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de in 6.5.1 toegelaten detailhandel;
-
het gebruik van gronden en gebouwen als toonzaal, magazijn, kantoorruimte en detailhandelsruimte, anders dan voor productiegebonden detailhandel;
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, alsmede caravans, tenten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens, anders dan ten behoeve van het bedrijf;
-
het gebruik van gronden voor opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het milieu;
-
de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 en toestaan dat ook bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk zijn te stellen met bedrijven genoemd in de bij deze regels behorende staat van bedrijven onder categorieën 1 en 2, op voorwaarde dat het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreffen.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen en eventueel een deel in Agrarisch zonder bouwvlak, mits:
-
de bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
de woningen in de voormalige bedrijfswoning wordt gerealiseerd;
-
het aantal woningen niet meer bedraagt dan één;
-
wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Wonen en eventueel de bestemming Agrarisch van overeenkomstige toepassing worden verklaard.
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor de uitbreiding van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen) en maximaal 50% van het bestaande bestemmingsvlak, te rekenen vanaf het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits:
-
wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater, de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid.
Artikel 7 Bedrijf - Drinkwatervoorziening
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Drinkwatervoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
drinkwatervoorziening;
-
het wonen ten behoeve van het bedrijf;
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water;
-
terreinen.
7.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag met ten hoogste 25% worden vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte aan bebouwing;
-
er is één bedrijfswoning toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 175 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt ;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mogen maximaal respectievelijk 3,5 m en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
Artikel 8 Bedrijf - Loon- En Grondverzetbedrijf
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Loon- en grondverzetbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
het wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met:
-
een bed & brochje;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
wegen en paden;
-
tuinen, erven en terreinen.
8.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag met ten hoogste 10% worden vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte aan bebouwing;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 5 m en 9 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
-
de dakhelling van gebouwen en overkappingen bedraagt ten minste 15°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
-
gebouwen en overkappingen worden op een afstand van minimaal 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden in afwijking van het bepaalde onder a de volgende regels:
-
er mag niet meer dan één bedrijfswoning per bedrijf worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 175 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 8.2, sub a, onder 1:
ten behoeve van uitbreiding van de bedrijfsbebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – ruimere uitbreiding’ met ten hoogste 25% van de bestaande oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, mits:
-
de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
-
er geen milieuhygiënische bezwaren zijn;
-
een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
het aantal verkeersbewegingen in relatie met de bestaande verkeersstructuur niet onevenredig toeneemt;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het milieu;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
lid 8.2, sub a, onder 2:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfsgebouw tot ten hoogste 6,5 m; -
lid 8.2, sub a, onder 3:
ten behoeve van een lagere dakhelling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld; -
lid 8.2, sub b, onder 3:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfswoning tot ten hoogste 5,5 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld.
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Toegestaan gebruik
Onder gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning in combinatie met een bed & brochje, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
het maximum brutovloeroppervlak dat wordt gebruikt voor een bed & brochje is maximaal 100 m²;
-
in de slaapkamers mag geen zelfstandige kookgelegenheid worden gerealiseerd;
-
ten behoeve van een bed & brochje mag geen extra inrit worden gerealiseerd;
-
het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
-
de ontsluiting van het perceel dient kwantitatief en kwalitatief goed van aard te zijn.
8.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan de in lid 8.1, lid 8.4.1 en artikel 46 toegelaten voorzieningen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken voor nevenactiviteiten, anders dan de in lid 8.1 en 8.4.1 toegelaten nevenactiviteiten;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, alsmede caravans, tenten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens, anders dan ten behoeve van het bedrijf;
-
het gebruik van gronden voor opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, met uitzondering van de opslag van materialen en stoffen die nodig zijn voor en onderdeel uitmaken van de normale bedrijfsuitvoering.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het milieu;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de cultuurhistorische waarden;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels:
-
voor de uitoefening van een loon- en grondverzetbedrijf in combinatie met een nevenactiviteit, mits:
-
de nevenactiviteit ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit;
-
de bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen,
-
de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de bebouwing op het bouwperceel met een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 100 m2;
-
de opslag van goederen plaatsvindt binnen de gebouwen;
-
de nevenactiviteit uitsluitend betrekking heeft op:
-
detailhandel in streekeigen producten, waarvan de oppervlakte in afwijking van het bepaalde onder 3 niet meer bedraagt dan 30 m2 van de in totaal conform onder 3 genoemde oppervlakte van 100 m2;
-
productiegebonden detailhandel;
-
zorgactiviteiten, waarbij in afwijking van het bepaalde onder 3 geen maximale oppervlakte geldt;
-
natuur- en landschapsbeheer;
-
bedrijfsactiviteiten behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijfsactiviteiten;
-
het africhten, onderbrengen en verzorgen van dieren;
-
kleinschalige horeca, dagrecreatie;
of daarmee naar de aard vergelijkbare activiteiten;
-
een inrichtingsplan is overlegd, waaruit blijkt dat de processtappen zijn gevolgd zoals opgenomen in het procesboek ‘Ontwikkeling agrarische erven’, dat als bijlage 7 aan de regels is toegevoegd, en waarbij tevens rekening is gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan.
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen en eventueel een deel in Agrarisch zonder bouwvlak, met dien verstande dat:
-
de bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
de woning in de voormalige bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
-
het aantal woningen niet meer bedraagt dan één;
-
wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Wonen en eventueel de bestemming Agrarisch van overeenkomstige toepassing zijn.
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor de uitbreiding van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak (exclusief bedrijfswoning met bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen) en maximaal 50% van het bestaande bestemmingsvlak, te rekenen vanaf het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mits:
-
wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater, de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheid.
Artikel 9 Bedrijf - Natuurbeheer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Natuurbeheer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
kantoren ten behoeve van natuurbeheer;
-
informatieve en educatieve doeleinden in relatie tot de agrarische functie en/of natuur- en landschapsbeheer al dan niet in combinatie met ondersteunende horeca en/of ondergeschikte detailhandel;
-
het wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met:
-
een bed & brochje;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
wegen en paden;
-
tuinen, erven en terreinen.
9.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag met ten hoogste 10% worden vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte aan bebouwing;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 5 m en 9 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
-
de dakhelling van gebouwen en overkappingen bedraagt ten minste 15°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden in afwijking van het bepaalde onder a de volgende regels:
-
er mag niet meer dan één bedrijfswoning per bedrijf worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 175 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 9.2, sub a, onder 1:
ten behoeve van uitbreiding van de bedrijfsbebouwing met ten hoogste 25% van de bestaande oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, mits:
-
de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
-
er geen milieuhygiënische bezwaren zijn;
-
een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
het aantal verkeersbewegingen in relatie met de bestaande verkeersstructuur niet onevenredig toeneemt;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het milieu;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
lid 9.2, sub a, onder 2:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfsgebouw tot ten hoogste 6,5 m; -
lid 9.2, sub a, onder 3:
ten behoeve van een lagere dakhelling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld; -
lid 9.2, sub b, onder 3:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfswoning tot ten hoogste 5,5 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld.
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Toegestaan gebruik
Onder gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:
-
het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen voor ondergeschikte detailhandel met een bedrijfsvloeroppervlakte van ten hoogste 30 m²;
-
het gebruik van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning in combinatie met een bed & brochje, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
het maximum brutovloeroppervlak dat wordt gebruikt voor een bed & brochje is maximaal 100 m²;
-
in de slaapkamers mag geen zelfstandige kookgelegenheid worden gerealiseerd;
-
ten behoeve van een bed & brochje mag geen extra inrit worden gerealiseerd;
-
het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
-
de ontsluiting van het perceel dient kwantitatief en kwalitatief goed van aard te zijn.
9.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan de in lid 9.1, lid 9.4.1 en artikel 46 toegelaten voorzieningen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de in 9.4.1 toegelaten detailhandel;
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, alsmede caravans, tenten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens, anders dan ten behoeve van het bedrijf;
-
het gebruik van gronden voor opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen en eventueel een deel in Agrarisch zonder bouwvlak, met dien verstande dat:
-
de bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
de woning in de voormalige bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
-
het aantal woningen niet meer bedraagt dan één;
-
wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Wonen en eventueel de bestemming Agrarisch van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 10 Bedrijf - Nutsvoorziening
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
een gasontvangststation, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – gasontvangststation’;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
wegen en paden;
-
erven en terreinen.
10.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag met ten hoogste 10% worden vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte aan bebouwing;
-
de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 5 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
Artikel 11 Bedrijf - Zandwinning
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf – Zandwinning’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
de winning van zand;
-
de opslag van zand en grond;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
wegen en paden;
-
erven en terreinen.
11.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag met ten hoogste 10% worden vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte aan bebouwing;
-
de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 5 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen;
-
de bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten zal ten hoogste 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 12 m bedragen.
11.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor de opslag van zand en grond over een hoogte van meer dan 12 m.
Artikel 12 Cultuur En Ontspanning - Seksinrichting
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Cultuur en ontspanning - Seksinrichting' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
seksinrichting;
-
het wonen ten behoeve van het bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
tuinen, erven en terreinen.
12.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de bestaande oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 4 m en 8 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
-
de dakhelling van gebouwen en overkappingen bedraagt ten minste 15°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden in afwijking van het bepaalde onder a de volgende regels:
-
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag een bedrijfswoning worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 175 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 12.2, sub a, onder 3:
ten behoeve van een lagere dakhelling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld; -
lid 12.2, sub b, onder 3:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfswoning tot ten hoogste 5,5 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld.
12.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, alsmede caravans, tenten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens, anders dan ten behoeve van het bedrijf;
-
het gebruik van gronden voor opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten.
12.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen en eventueel een deel in Agrarisch zonder bouwvlak, met dien verstande dat:
-
de bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
de woning in de voormalige bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
-
het aantal woningen niet meer bedraagt dan één;
-
wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Wonen en eventueel de bestemming Agrarisch van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 13 Detailhandel - Tuincentrum
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel - Tuincentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
tuincentrum;
-
het wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met:
-
een bed & brochje;
-
opslag, ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;
en de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
tuinen, erven en terreinen;
-
opgaande erfbeplanting ter plaatse van de aanduiding ‘groen’.
13.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 4 m en 8 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
-
de dakhelling van gebouwen en overkappingen bedraagt ten minste 15°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden in afwijking van het bepaalde onder a de volgende regels:
-
er mag niet meer dan één bedrijfswoning per bedrijf worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 175 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het milieu;
-
de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 13.2, sub a, onder 1:
ten behoeve van uitbreiding van de bedrijfsbebouwing met ten hoogste 25% van de bestaande oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, mits:
-
de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
-
er geen milieuhygiënische bezwaren zijn;
-
een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
het aantal verkeersbewegingen in relatie met de bestaande verkeersstructuur niet onevenredig toeneemt;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het milieu;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
lid 13.2, sub a, onder 2:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfsgebouw tot ten hoogste 6,5 m; -
lid 13.2, sub a, onder 3:
ten behoeve van een lagere dakhelling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld; -
lid 13.2, sub b, onder 3:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfswoning tot ten hoogste 5,5 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld.
13.4 Specifieke gebruiksregels
13.4.1 Toegestaan gebruik
Onder gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning in combinatie met een bed & brochje, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
het maximum brutovloeroppervlak dat wordt gebruikt voor een bed & brochje is maximaal 100 m²;
-
in de slaapkamers mag geen zelfstandige kookgelegenheid worden gerealiseerd;
-
ten behoeve van een bed & brochje mag geen extra inrit worden gerealiseerd;
-
het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
-
de ontsluiting van het perceel dient kwantitatief en kwalitatief goed van aard te zijn.
13.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan de in lid 13.1, lid 13.4.1 en artikel 46 toegelaten voorzieningen;
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, alsmede caravans, tenten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens, anders dan ten behoeve van het bedrijf;
-
het gebruik van gronden voor opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten.
13.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen en eventueel een deel in Agrarisch zonder bouwvlak, met dien verstande dat:
-
de bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
de woning in de voormalige bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
-
het aantal woningen niet meer bedraagt dan één;
-
wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Wonen en eventueel de bestemming Agrarisch van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 14 Horeca
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
horeca, met uitzondering van een bar of bar-/dancing;
-
het wonen ten behoeve van het bedrijf;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
tuinen, erven en terreinen.
14.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de bestaande oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 5 m en 8 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
-
de dakhelling van gebouwen en overkappingen bedraagt ten minste 15°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden in afwijking van het bepaalde onder a de volgende regels:
-
er mag niet meer dan één bedrijfswoning per bedrijf worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 175 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 14.2, sub a, onder 2:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfsgebouw tot ten hoogste 6,5 m; -
lid 14.2, sub a, onder 3:
ten behoeve van een lagere dakhelling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld; -
lid 14.2, sub b, onder 3:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfswoning tot ten hoogste 5,5 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld.
14.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
-
het gebruik van gronden en gebouwen als toonzaal, magazijn, kantoorruimte en detailhandelsruimte;
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, alsmede caravans, tenten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens;
-
het gebruik van gronden voor opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten.
14.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen en eventueel een deel in Agrarisch zonder bouwvlak, met dien verstande dat:
-
de bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
de woning in de voormalige bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
-
het aantal woningen niet meer bedraagt dan één;
-
wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Wonen en eventueel de bestemming Agrarisch van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 15 Maatschappelijk
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
maatschappelijke voorzieningen;
-
het wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met:
-
een bed & brochje;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
tuinen, erven en terreinen.
15.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de bestaande oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 5 m en 8 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
-
de dakhelling van gebouwen bedraagt ten minste 15°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden in afwijking van het bepaalde onder a de volgende regels:
-
er mag niet meer dan één bedrijfswoning per bedrijf worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 175 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 15.2, sub a, onder 2:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfsgebouw tot ten hoogste 6,5 m; -
lid 15.2, sub a, onder 3:
ten behoeve van een lagere dakhelling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld; -
lid 15.2, sub b, onder 3:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfswoning tot ten hoogste 5,5 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld.
15.4 Specifieke gebruiksregels
15.4.1 Toegestaan gebruik
Onder gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning in combinatie met een bed & brochje, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
het maximum brutovloeroppervlak dat wordt gebruikt voor een bed & brochje is maximaal 100 m²;
-
in de slaapkamers mag geen zelfstandige kookgelegenheid worden gerealiseerd;
-
ten behoeve van een bed & brochje mag geen extra inrit worden gerealiseerd;
-
het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
-
de ontsluiting van het perceel dient kwantitatief en kwalitatief goed van aard te zijn.
15.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan de in lid 15.1, lid 15.4.1 en artikel 46 toegelaten voorzieningen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, alsmede caravans, tenten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens, anders dan ten behoeve van het bedrijf;
-
het gebruik van gronden voor opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten.
15.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen en eventueel een deel in Agrarisch zonder bouwvlak, met dien verstande dat:
-
de bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
de woning in de voormalige bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
-
het aantal woningen niet meer bedraagt dan één;
-
wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Wonen en eventueel de bestemming Agrarisch van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 16 Maatschappelijk - Begraafplaats
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
begraafplaats;
met de daarbij behorende:
-
groenvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen.
16.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de totale oppervlakte van de gebouwen per bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
-
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,5 m, met dien verstande dat de hoogte van de terreinafscheiding ten hoogste 2 m bedraagt.
16.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 16.2, sub a, onder 1:
ten behoeve van uitbreiding van de oppervlakte van gebouwen met ten hoogste 10% van de bestaande oppervlakte van de gebouwen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
lid 16.2, sub b:
ten behoeve van een hogere bouwhoogte, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld.
Artikel 17 Maatschappelijk - Zorgboerderij
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Zorgboerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
een zorgboerderij;
-
het wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met:
-
een bed & brochje;
-
manege, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘manege’;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
tuinen, erven en terreinen.
17.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de bestaande oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 5 m en 8 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
-
de dakhelling van gebouwen en overkappingen bedraagt ten minste 15°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden in afwijking van het bepaalde onder a de volgende regels:
-
er mag niet meer dan één bedrijfswoning per bedrijf worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 175 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
17.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 17.2, sub a, onder 2:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfsgebouw tot ten hoogste 6,5 m; -
lid 17.2, sub a, onder 3:
ten behoeve van een lagere dakhelling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld; -
lid 17.2, sub b, onder 3:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfswoning tot ten hoogste 5,5 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld.
17.4 Specifieke gebruiksregels
17.4.1 Toegestaan gebruik
Onder gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning in combinatie met een bed & brochje, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
het maximum brutovloeroppervlak dat wordt gebruikt voor een bed & brochje is maximaal 100 m²;
-
in de slaapkamers mag geen zelfstandige kookgelegenheid worden gerealiseerd;
-
ten behoeve van bed & brochje mag geen extra inrit worden gerealiseerd;
-
het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
-
de ontsluiting van het perceel dient kwantitatief en kwalitatief goed van aard te zijn.
17.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan de in lid 17.1, lid 17.4.1 en artikel 46 toegelaten voorzieningen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, alsmede caravans, tenten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens, anders dan ten behoeve van het bedrijf;
-
het gebruik van gronden voor opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten.
17.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen en eventueel een deel in Agrarisch zonder bouwvlak, met dien verstande dat:
-
de bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
de woning in de voormalige bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
-
het aantal woningen niet meer bedraagt dan één;
-
wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Wonen en eventueel de bestemming Agrarisch van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 18 Natuur - 1
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
de bescherming van de instandhoudingsdoelstelling van het gebied;
-
behoud, herstel en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden;
-
dagrecreatie in de vorm van bestaande voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
-
dagrecreatieterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’;
-
verkeer, uitsluitend voor zover het bestaande wegen met ten hoogste twee rijstroken en paden betreft;
-
uitkijktoren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur - uitkijktoren’;
-
opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bestaande opslag';
-
bestaande tuinen en erven;
-
met de daarbij behorende:
-
nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
18.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
het bouwen van gebouwen en overkappingen is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’ toegestaan ten behoeve van kleed- en doucheruimten;
-
de omvang van de gebouwen en overkappingen is beperkt tot de bestaande goot- en bouwhoogte en oppervlakte.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat uitsluitend een uitkijktoren is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur – uitkijktoren’ met de bestaande bouwhoogte.
18.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 18.2, sub b voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in lid 18.1 beschreven waarden.
18.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het verlagen van het grondwaterpeil;
-
het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van de grondwateronttrekking, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de drinkwatervoorziening;
-
het aanleggen van sport- of wedstrijdterrein;
-
het verrichten van militaire oefeningen;
-
opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, voor zover dit niet tijdelijke opslag ten behoeve van onderhoud van het natuurgebied betreft.
18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
-
het graven van sloten en andere watergangen;
-
het aanbrengen van drainage;
-
het verharden van wegen en paden;
-
het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
-
het dempen van vennen of dobben.
-
Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen.
-
De onder a bedoelde vergunning mag geen afbreuk doen aan de in de in lid 18.1 omschreven waarden.
Artikel 19 Natuur - 2
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Natuur – 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;
-
dagrecreatieterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘dagrecreatie’;
-
dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van bestaande ruiterpaden, picknickplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
-
bestaande voet- en fietspaden;
-
verkeer, uitsluitend voor zover het bestaande wegen met ten hoogste twee rijstroken en paden betreft;
-
uitkijktoren, uitsluitend ter plaatste van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur - uitkijktoren’;
-
recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’;
-
ijsbaan, ter plaatse van de aanduiding ‘ijsbaan’;
met de daarbij behorende:
-
nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
19.2 Bouwregels
-
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan, met uitzondering van de bestaande gebouwen ter plaatse van de aanduidingen ‘recreatiewoning’ en ‘ijsbaan’.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur – uitkijktoren’ is een uitkijktoren toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 10 m;
-
voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt dat uitsluitend de bestaande bebouwing is toegestaan.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in lid 19.1 beschreven waarden bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2, sub b voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
19.4 Specifieke gebruiksregels
19.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder:
-
het verlagen van het grondwaterpeil;
-
het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van de grondwateronttrekking;
-
het aanleggen van sport- of wedstrijdterrein;
-
het verrichten van militaire oefeningen;
-
opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, voor zover dit niet tijdelijke opslag ten behoeve van onderhoud van het natuurgebied betreft.
19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
-
het graven van sloten en andere watergangen;
-
het aanbrengen van drainage.
-
Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen.
-
Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichting)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.
-
De onder a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 19.1 omschreven waarden.
19.6 Wetgevingzone - afwijkingsgebied
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de in lid 19.1omschreven waarden;
-
het milieu;
-
de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de cultuurhistorische waarden;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied' voor het toestaan van een bijzondere begraafplaats op eigen grond, mits aan de wettelijke voorschriften wordt voldaan en onder de voorwaarden dat:
-
de aanvrager eigenaar is van de grond en historische en emotionele binding heeft met de grond;
-
het graf niet binnen 10 jaar na de de begrafenis wordt geruimd;
-
de bijzondere begraafplaats voor maximaal twee graven is;
-
de minmale afstand tot de openbare weg, de erfgrens met derden en tot een gebouw met een woonbesteming minimaal 30 m bedraagt;
-
de bijzondere begraafplats visueel wordt afgeschermd door een natuurlijke fysieke scheiding van minimaal 1,80 m hoog.
Artikel 20 Natuur - 3
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Natuur - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
de opbouw, het behoud en herstel van aan de gronden eigen landschappelijke en natuurlijke waarden.
Ter plaatse van de aanduiding ‘recreatie’ zijn de gronden tevens bestemd voor recreatief medegebruik in de vorm van wandelpaden.
Ter plaatse van de aanduiding ‘golfbaan’ zijn de gronden tevens bestemd voor golfbaan en water.
Ter plaatse van de aanduiding ‘verkeer’ zijn de gronden tevens bestemd voor verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waarbij de diameter van een keerlus niet meer dan 25 m bedraagt.
20.2 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m.
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
-
het vellen, rooien of snoeien van houtgewas, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand;
-
het ontgronden, egaliseren en ophogen van gronden;
-
het beplanten van gronden met bomen en andere opgaande houtige gewassen.
-
het bemalen of draineren van de grond, alsmede het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van grond- en oppervlaktewater, dan wel het anderszins aanbrengen van voorzieningen die een structurele wijziging in de waterhuishouding tot gevolg (kunnen) hebben;
-
het graven, vergraven en dempen van sloten en andere watergangen;
-
het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
het aanleggen van verharde en onverharde wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een grotere plaatselijke oppervlakte van 20 m2.
-
De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor:
-
werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen, dan wel die van ondergeschikte aard zijn;
-
werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden om natuur te realiseren;
-
werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
-
De onder a bedoelde vergunning kan slechts worden verleend indien door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen van de in artikel 20.1 omschreven waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Artikel 21 Recreatie - Centrale Voorzieningen
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie - Centrale voorzieningen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
centrale recreatieve voorzieningen in de vorm van een receptie, restaurant, sport- en spelvoorzieningen, golfshop, clubhuis ten dienste van de golfsport, vergaderruimte, beheer- en onderhoudsgebouwen en bedrijfswoningen;
-
afschermende groenvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;
-
hoofdontsluitingsweg, ter plaatse van de aanduiding ‘ontsluiting’;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
groenvoorzieningen en water;
-
golfbaan.
21.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van recreatieve voorzieningen bedraagt ten hoogste 2.500 m², met dien verstande dat de oppervlakte van een café-restaurant niet meer bedraagt dan 750 m² en dat de oppervlakte van een detailhandelsvoorziening in de vorm van een golfshop niet meer bedraagt dan 100 m²;
-
het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan twee;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 175 m², met dien verstande dat de bedrijfswoningen niet mogen worden gebouwd binnen het gebied met de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’;
-
de goot- en bouwhoogte van de vrijstaande bedrijfswoningen bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de bouwhoogte van de overige bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 10 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
21.3 Specifieke gebruiksregels
In de bestemming is gebruik van centrale recreatieve voorzieningen zoals een zalencentrum uitsluitend begrepen voor zover dit ten dienste staat van het recreatiecomplex.
Artikel 22 Recreatie - Dagrecreatie
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie – Dagrecreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
golfbaan;
-
groenvoorzieningen en water;
-
voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
afschermende groenvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding ‘groen’, alsmede voor de opbouw, herstel en/of ontwikkeling van de aan de gronden toegekende landschappelijke en natuurlijke waarden betrekking hebbende op de afschermende beplanting;
-
de opbouw, herstel en/of ontwikkeling van aan de gronden toegekende landschappelijke en natuurlijke waarden;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen, uitsluitend in zeer ondergeschikte mate;
-
speelvoorzieningen.
De oppervlakte aan natuurlijke waarden bedraagt ten minste 5.400 m2.
22.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
een overdekte afslagplaats mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – afslagplaats’ worden gebouwd;
-
de bouwhoogte van een overdekte afslagplaats bedraagt maximaal 7 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de terreinafscheiding ten dienste van de golfbaan bedraagt ten hoogste 13 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ de terreinafscheiding ten dienste van de golfbaan ten hoogste 10 m bedraagt;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
Artikel 23 Recreatie - Groepsaccommodatie
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Groepsaccommodatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
verblijfsruimten voor groepen in de vorm van een groepsaccommodatie;
-
het wonen ten behoeve van het bedrijf;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
tuinen, erven en terreinen;
met dien verstande dat:
-
het aantal recreatiewoningen niet meer bedraagt dan één.
23.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de bestaande oppervlakte van gebouwen en overkappingen mag met ten hoogste 25% worden vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakte;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 5 m en 10 m.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden in afwijking van het bepaalde onder a de volgende regels:
-
er mag niet meer dan één bedrijfswoning per bedrijf worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 175 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
23.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 23.2, sub a, onder 1:
ten behoeve van uitbreiding van de gebouwen en overkappingen ten behoeve van de groepsaccommodatie met ten hoogste 50% van de bestaande oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen, mits:
-
de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
-
er geen milieuhygiënische bezwaren zijn;
-
een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
het aantal verkeersbewegingen in relatie met de bestaande verkeersstructuur niet onevenredig toeneemt;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het milieu;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
lid 23.2, sub a, onder 2:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfsgebouw tot ten hoogste 6,5 m; -
lid 23.2, sub b, onder 3:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfswoning tot ten hoogste 5,5 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld.
23.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
-
het gebruik van gronden en gebouwen als toonzaal, magazijn, kantoorruimte en detailhandelsruimte;
-
het gebruik van gronden voor opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten;
-
het gebruik van een recreatiewoning en/of kampeermiddel voor permanente bewoning.
Artikel 24 Recreatie - Verblijfsrecreatie
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
verblijfsrecreatieterrein;
-
kampeerterreinen;
-
groepsaccommodatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie’;
-
beheer en dienstverlening, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
aan de bestemming ondergeschikte en ondersteunende horeca-activiteiten;
-
aan de bestemming ondergeschikte en ondersteunende dienstverlenende activiteiten;
-
aan de bestemming ondergeschikte en ondersteunende detailhandelsactiviteiten;
-
sanitaire voorzieningen;
-
het wonen ten behoeve van het bedrijf;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
tuinen, erven en terreinen;
met dien verstande dat:
-
het aantal recreatiewoningen en kampeerplaatsen niet meer bedraagt dan het in bijlage 5 Lijst recreatieterreinen per recreatieterrein toegestane maximum aantal recreatieve nachtverblijven en standplaatsen;
-
met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – stacaravans’ uitsluitend zes stacaravans of chalets zijn toegestaan.
24.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de bebouwde oppervlakte van gebouwen en overkappingen ten behoeve van beheer en dienstverlening mag ten hoogste 3% bedragen van het verblijfsrecreatieterrein, met een maximum van 1.200 m2;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden in afwijking van het bepaalde onder a de volgende regels:
-
er mag niet meer dan één bedrijfswoning per bedrijf worden gebouwd, in uitzondering hierop zijn ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – tweede bedrijfswoning’ twee bedrijfswoningen en ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' één bedrijfswoning per aanduiding;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 175 m²;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m.
-
Voor het bouwen van recreatieve nachtverblijven en bijbehorende bouwwerken bij recreatieve nachtverblijven gelden de volgende regels:
-
stacaravans en chalets zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – stacaravans’;
-
de oppervlakte van een stacaravan of chalet bedraagt niet meer dan 7
40 m2; inclusief bijhorende bouwwerken; -
de bouwhoogte van een stacaravan of chalet bedraagt niet meer dan 3,8 m;
-
de oppervlakte van een recreatiewoning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 120 m²;
-
de goot- en bouwhoogte van de recreatiewoningen bedragen ten hoogste respectievelijk 3 m en7,5 m;
-
de afstand van een recreatief nachtverblijf tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt niet minder dan 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bij recreatieve nachtverblijven bedraagt niet meer dan 2,5 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
24.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het milieu;
-
de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 25.2, sub a, onder 1:
voor vergroting van de bebouwde oppervlakte van gebouwen ten behoeve van beheer en dienstverlening op recreatieterreinen tot maximaal 5% van de oppervlakte van het recreatieterrein met een maximum van 2.000 m2; -
lid 25.2, sub d, onder 3:
voor de bouw van andersoortige recreatieve nachtverblijven, zoals tipi’s, boomhutten en dergelijke, mits:
-
de totale oppervlakte ten behoeve van deze recreatieve nachtverblijven maximaal 20% van het bestemmingsvlak bedraagt, met een maximum van 1 ha;
-
aangetoond is dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij de verblijfsrecreatieve middelen niet mogen leiden tot een onevenredige aantasting van de in de directe omgeving voorkomende natuurlijke, milieu en landschappelijke waarden, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
lid 25.2, sub b onder 3:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfswoning tot ten hoogste 5,5 m.
24.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
-
het gebruik van gronden en gebouwen als toonzaal, magazijn, kantoorruimte en detailhandelsruimte;
-
het gebruik van gronden voor opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten.
-
het gebruik van een recreatiewoning en/of kampeermiddel voor permanente bewoning.
24.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de zin dat de capaciteit van de verblijfsrecreatieterreinen kan worden vergroot met maximaal 10% ten opzichte van het bestaande aantal recreatiewoningen en standplaatsen met het oog op kwaliteitsverbetering, mits:
-
de landschappelijke en milieuhygiënische inpasbaarheid wordt gewaarborgd;
-
de bedrijfseconomische noodzaak wordt aangetoond;
-
er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan.
Artikel 25 Recreatie - Recreatiewoning
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Recreatiewoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
recreatiewoningen;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
tuinen, erven en terreinen;
met dien verstande dat:
-
het aantal recreatiewoningen niet meer bedraagt dan één.
25.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van recreatiewoningen bijbehorende bouwwerken bij recreatieve nachtverblijven gelden de volgende regels:
-
de oppervlakte van een recreatiewoning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 120 m²;
-
de afstand van een recreatiewoning tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt niet minder dan 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
de oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk, niet zijnde een overkapping, bij recreatiewoningen bedraagt niet meer dan 12 m², met dien verstande dat er ten hoogste één bijbehorend bouwwerk per recreatiewoning is toegestaan;
-
de oppervlakte van een overkapping bedraagt maximaal 30 m2;
-
de goot- en bouwhoogte van recreatiewoningen bedragen respectievelijk niet meer dan 3 m en 7,5 m;
-
de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bij recreatiewoningen bedragen respectievelijk niet meer dan respectievelijk 2,5 m en 5,5 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
25.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
-
het gebruik van gronden en gebouwen als toonzaal, magazijn, kantoorruimte en detailhandelsruimte;
-
het gebruik van gro nden voor opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten;
-
het gebruik van een recreatiewoning en/of kampeermiddel voor permanente bewoning.
Artikel 26 Recreatie - Verblijfsrecreatie 1
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen;
-
groenvoorzieningen en water;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
golfbaan;
-
afschermende groenvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding ‘groen’, alsmede voor de opbouw, herstel en/of ontwikkeling van de aan de gronden toegekende landschappelijke en natuurlijke waarden betrekking hebbende op de afschermende beplanting.
26.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
het aantal recreatiewoningen bedraagt ten hoogste 165, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘aantal’ ten hoogste het daar aangegeven aantal recreatiewoningen worden gebouwd;
-
de recreatiewoningen worden uitsluitend vrijstaand gebouwd;
-
de onderlinge afstand van de recreatiewoningen bedraagt ten minste 10 m;
-
de goot- en bouwhoogte van de recreatiewoningen bedragen ten hoogste respectievelijk 4 m en 8 m;
-
de afstand van een recreatiewoning ten opzichte van een aan te leggen weg/voetpad bedraagt ten minste 8,5 m;
-
de afstand van een recreatiewoning tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 5 m;
-
de oppervlakte van een recreatiewoning, inclusief aanbouwen en bijgebouwen, bedraagt ten hoogste 150 m²;
-
de goothoogte van aanbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 2,75 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
Artikel 27 Recreatie - Verblijfsrecreatie 2
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie - Verblijfsrecreatie 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen;
-
groepsaccommodatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie’;
-
groenvoorzieningen en water;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
golfbaan;
-
afschermende groenvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding ‘groen’, alsmede voor de opbouw, herstel en/of ontwikkeling van de aan de gronden toegekende landschappelijke en natuurlijke waarden betrekking hebbende op de afschermende beplanting.
27.2 Bouwregels
-
Voor recreatiewoningen gelden de volgende regels:
-
het aantal recreatiewoningen bedraagt ten hoogste 40;
-
de recreatiewoningen worden uitsluitend vrijstaand gebouwd;
-
de afstand van een recreatiewoning tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt niet minder dan 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte van de recreatiewoningen bedragen ten hoogste respectievelijk 3 m en 7,5 m;
-
de oppervlakte van een recreatiewoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt ten hoogste 120 m²;
-
de bouwhoogte van bijgebouwen bij recreatiewoningen bedraagt ten hoogste 2,5 m.
-
Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – groepsaccommodatie’ gelden de volgend regels:
-
de bestaande oppervlakte mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen respectievelijk niet meer dan 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedraagt.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
Artikel 28 Sport
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
sportterrein;
-
beheervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
erven en terreinen.
Onder de bestemming is aan sport ondergeschikte en gebonden horeca toegestaan.
Binnen de bestemming zijn geen bedrijfswoningen begrepen.
28.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 150 m2 per terrein;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 3,5 m en 5,5 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 18 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 12 m.
Artikel 29 Sport - Zwembad
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport - Zwembad' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
zwembad;
-
beheervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
erven en terreinen.
In de bestemming zijn uitsluitend ondergeschikte horeca-activiteiten ten dienste van de bestemming begrepen.
Binnen de bestemming zijn geen bedrijfswoningen begrepen.
29.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de bestaande oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
Artikel 30 Sport - Manege
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
manege;
-
voorzieningen ten behoeve van de uitoefening van de ruitersport;
-
het wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met:
-
een bed & brochje;
-
groepsaccommodatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie’;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
tuinen, erven en terreinen;
-
paardenbakken.
In de bestemming zijn uitsluitend ondergeschikte horeca-activiteiten ten dienste van de bestemming begrepen.
30.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de bestaande oppervlakte van de gebouwen en overkappingen mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedragen respectievelijk niet meer dan 5,54 m en 8 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
-
de dakhelling van gebouwen en overkappingen bedraagt ten minste 15°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.
-
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden in afwijking van het bepaalde onder a de volgende regels:
-
er mag niet meer dan één bedrijfswoning per bedrijf worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 175 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen, geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
30.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 30.2, sub a, onder 2:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfsgebouw tot ten hoogste 6,5 m; -
lid 30.2, sub a, onder 3:
ten behoeve van een lagere dakhelling; -
lid 30.2, sub b, onder 3:
ten behoeve van verhoging van de goothoogte van een bedrijfswoning tot ten hoogste 5,5 m.
30.4 Specifieke gebruiksregels
30.4.1 Toegestaan gebruik
Onder gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning in combinatie met een bed & brochje, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
het maximum brutovloeroppervlak dat wordt gebruikt voor een bed & brochje is maximaal 100 m²;
-
in de slaapkamers mag geen zelfstandige kookgelegenheid worden gerealiseerd;
-
ten behoeve van een bed & brochje mag geen extra inrit worden gerealiseerd;
-
het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
-
de ontsluiting van het perceel dient kwantitatief en kwalitatief goed van aard te zijn.
30.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan de in lid 30.1, lid 30.4.1 en artikel 46 toegelaten voorzieningen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, alsmede caravans, tenten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens, anders dan ten behoeve van het bedrijf;
-
het gebruik van gronden voor opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten;
-
het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak anders dan:
-
achter de bestaande bebouwing;
-
op een afstand van minimaal 25 m tot (bedrijfs)woningen van derden;
-
op een afstand van minimaal 5 m tot de perceelgrenzen.
30.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het milieu;
-
de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de cultuurhistorische waarden;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels voor het gebruik van gronden naast de bestaande bebouwing ten behoeve van een paardenbak, mits:
-
een inrichtingsplan is overlegd waaruit blijkt dat de processtappen zijn gevolgd zoals opgenomen in het procesboek ‘Ontwikkeling agrarische erven’, dat als bijlage 7 aan de regels is toegevoegd, en waarbij tevens rekening is gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan.
30.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen en eventueel een deel in Agrarisch zonder bouwvlak, met dien verstande dat:
-
de bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
de woning in de voormalige bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
-
het aantal woningen niet meer bedraagt dan één;
-
wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
voor het overige de regels van de bestemming Wonen en eventueel de bestemming Agrarisch van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 31 Verkeer
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden;
-
picknickplaatsen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
kunstwerken en/of beelden;
-
straatmeubilair.
31.2 Bouwregels
-
Het bouwen van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, rechtstreeks ten behoeve ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 12 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande hoogte, indien deze meer bedraagt.
Artikel 32 Water
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
water, oeverstroken en eilanden, met een functie voor het scheepvaartverkeer, de waterhuishouding en waterkering, natuur en landschap en de waterrecreatie, met dien verstande dat de bestaande indeling wat betreft de waterlijn, riet- en graslanden, kades en oevers maatgevend is;
-
ligplaatsen voor woonschepen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’;
met de daarbij behorende:
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van de scheepvaart;
-
kaden, dijken en oeverstroken;
-
bruggen, dammen en duikers;
-
stuwen;
-
paden.
32.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
het bouwen van gebouwen en overkappingen is uitsluitend toegestaan ten behoeve van woonschepen ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’;
-
het aantal woonschepen bedraagt niet meer dan één per aanduidingsvlak;
-
de oppervlakte van een gebouw of overkapping mag niet meer bedragen dan 7 m2;
-
de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 8 m;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
32.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden als ligplaats voor woonschepen, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’, met dien verstande dat:
-
het aantal woonschepen per aanduidingsvlak niet meer mag bedragen dan één;
-
de oppervlakte van een woonschip niet meer mag bedragen dan 125 m²;
-
de hoogte, gemeten vanaf de waterlijn, van een woonschip niet meer mag bedragen dan 3,5 m.
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
-
de aanleg en/of aanpassing van oeverbeschoeiingen en damwanden, voor zover de lengte hiervan langs de oevers meer bedraagt dan 20 m;
-
de aanleg van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van picknickplaatsen, aanlegplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers, vaarwater en dergelijke;
-
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
-
de aanleg van voet-, fiets- en ruiterpaden;
-
het vergraven of ophogen van dijken.
-
Het bepaalde onder a geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
-
plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud;
-
al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.
-
Een vergunning als bedoeld onder a kan alleen worden verleend als van de waterbeheerder advies is ontvangen en als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden.
Artikel 33 Wonen
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, al dan niet in combinatie met:
-
een aan huis verbonden beroep;
-
aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;
-
een bed & brochje;
-
theetuinen;
met daaraan ondergeschikt:
-
bestaande kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’;
-
galerie en/of atelier, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van cultuur en ontspanning – galerie’;
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
parkeervoorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen ten behoeve van het waterbeheer;
-
groenvoorzieningen;
-
water;
-
tuinen, erven en terreinen.
33.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
het aantal woningen bedraagt niet meer dan één per bestemmingsvlak, dan wel twee ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’, dan wel het ter plaatse van de aanduiding ‘aantal wooneenheden’;
-
de afstand van een woning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
-
de afstand (van de niet aaneengebouwde zijde) van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 2 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
-
de oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 175 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige agrarische bedrijfsbebouwing’ de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte bedraagt;
-
de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
-
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
-
een bijbehorend bouwwerk mag op de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd, dan wel op een afstand van niet minder dan 1 m tot de zijdelingse perceelgrens;
-
de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 50 m;
-
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal:
-
125 m2 bij een erf met een oppervlakte kleiner dan 800 m2;
-
150 m2 bij een erf met een oppervlakte kleiner dan 1.500 m2;
-
200 m2 bij een erf met een oppervlakte van ten minste 1.500 m2;
-
de oppervlakte van een overkapping bedraagt ten hoogste 30 m2;
-
de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
-
de bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m.
33.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het milieu;
-
de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
lid 33.2, sub a, onder 2:
en toestaan dat een woning dichterbij een weg wordt gebouwd, mits wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere waarde; -
lid 33.2, sub a, onder 3:
en toestaan dat de afstand van woningen tot de zijdelingse perceelgrens minder bedraagt dan 2 m; -
lid 33.2, sub b, onder 3:
en toestaan dat er een groter oppervlak aan bijbehorende bouwwerken bij een woning wordt gebouwd, mits:
-
het totale oppervlak aan bijbehorende bouwwerken op een erf met een oppervlakte van ten hoogste 3.000 m2 ten hoogste 200 m2 bedraagt;
-
het totale oppervlak aan bijbehorende bouwwerken op een erf met een grotere oppervlakte dan 3.000 m2 ten hoogste 300 m2 bedraagt;
-
een inrichtingsplan is overlegd, waaruit blijkt dat de processtappen zijn gevolgd zoals opgenomen in het procesboek ‘Ontwikkeling agrarische erven’, dat als bijlage 7 aan de regels is toegevoegd, en waarbij tevens rekening is gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
lid 33.2, sub a, onder 4 en lid 33.2, sub b, onder 3:
ten behoeve van gehele of gedeeltelijke vernieuwing van een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken bij een woning in de gevallen dat de totale oppervlakte van het hoofdgebouw, waarin de woning is ondergebracht, meer bedraagt dan 175 m², met dien verstande dat:
-
de oppervlaktemaat van de totale bebouwing niet wordt vergroot;
-
in geval de oppervlakte van genoemd hoofdgebouw meer bedraagt dan 300 m², maximaal 300 m² aan hoofdgebouw is toegestaan;
-
lid 33.2, sub a, onder 4 en lid 33.2, sub b, onder 3:
ten behoeve van gehele of gedeeltelijke vernieuwing van bijbehorende bouwwerken bij een woning in de gevallen dat de totale oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken, meer bedraagt dan 300 m², met dien verstande dat:
-
de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken maximaal 70% van de bestaande oppervlakte boven de 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken mag bedragen, waarbij de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ten minste 300 m2 mag bedragen.
33.4 Specifieke gebruiksregels
33.4.1 Toegestaan gebruik
Onder gebruik in overeenstemming met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:
-
het gebruik van woningen en bijbehorende bouwwerken in combinatie met aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
de grondoppervlakte mag maximaal 25% van de vloeroppervlakte van de woning bedraagt, met een maximum van 50 m²;
-
er mag geen detailhandel plaatsvinden, tenzij het productiegebonden detailhandel betreft;
-
het gebruik van woningen en bijbehorende bouwwerken in combinatie met een bed & brochje, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
het maximum brutovloeroppervlak dat wordt gebruikt voor een bed & brochje is maximaal 50 m²;
-
in de slaapkamers mag geen zelfstandige kookgelegenheid worden gerealiseerd;
-
ten behoeve van een bed & brochje mag geen extra inrit worden gerealiseerd;
-
het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
-
de ontsluiting van het perceel dient kwantitatief en kwalitatief goed van aard te zijn;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een theetuin, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
theetuinen dienen binnen het bestemmingsvlak te worden gerealiseerd;
-
de oppervlakte van een theetuin mag niet meer bedragen dan 50 m2;
-
de afstand van een theetuin tot de perceelgrenzen bedraagt minimaal 5 m;
-
het parkeren ten behoeve van de theetuin dient op eigen terrein plaats te vinden;
-
reclame-uitingen ter aanduiding van de theetuin zijn toegestaan, met dien verstande dat:
-
reclame-uitingen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bestemmingsvlak waar de theetuin is gelegen;
-
uitsluitend bedrijfsgebonden reclame is toegestaan;
-
lichtreclame niet is toegestaan;
-
maximaal twee reclame-uitingen per theetuin zijn toegestaan;
-
de oppervlakte van de reclame-uiting indien op een gebouw aangebracht maximaal 3% van het geveloppervlak mag bedragen, met een maximum van 2,5 m2;
-
de oppervlakte van een vrijstaande reclame-uiting maximaal 1 m2bedraagt;
-
de breedte van een reclame-uiting mag maximaal 2 m bedragen, de hoogte maximaal 1,5 m.
33.4.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan de in lid 33.1, lid 33.4.1 en artikel 46 toegelaten voorzieningen; in afwijking hiervan is op het adres Laagduurswoude 15 in Makkinga het gebruik van bijgebouwen voor recreatieve bewoning toegestaan, mits de bijgebouwen zich binnen een afstand van 25 m van de woning bevinden en tot een maximum oppervlakte van 50 m2;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de in 33.4.1 toegelaten detailhandel;
-
het gebruik van gronden en gebouwen voor opslag van voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, alsmede caravans, tenten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens;
-
het gebruik van gronden voor opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten.
Artikel 34 Leiding - Gas
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen, inclusief voorzieningen, met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
34.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
-
op of in deze gronden zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van bestaande gebouwen;
-
op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd;
-
ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
34.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 34.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad.
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder.
34.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen:
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande gebruik;
-
het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van de inspectie en het onderhoud van de gastransportleiding.
34.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
-
het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
-
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in elk geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
-
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
-
Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
-
Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.
-
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
-
Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
Artikel 35 Leiding - Hoogspanningsverbinding
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor (een) bovengrondse hoogspanningsleiding(en) en de daarbij behorende masten en/of andere bouwwerken.
35.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden voorkomende bestemmingen, mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de hoogte van bouwwerken ten behoeve van het transport van elektriciteit mag ten hoogste 30 m bedragen;
-
de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2,5 m.
35.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 35.2, sub a en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde gebouwen worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat;
-
het bepaalde in lid 35.2, sub b en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.
Artikel 36 Waarde - Archeologie 2
36.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
36.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 30 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
36.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels:
-
voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm, indien door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld;
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
-
Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
36.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm;
-
het graven en dempen van watergangen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
-
het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 30 cm;
-
het permanent verlagen van het waterpeil.
-
Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
-
een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
-
aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
36.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 37 Waarde - Archeologie 3
37.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
37.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 30 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 100 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
37.3 Afwijken van de bouwregels
-
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm, indien:
-
door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld;
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
-
de aanvrager op vergelijkbare wijze overtuigend kan aantonen, voor zover het agrarische bouwvlakken betreft, dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
Indien het bevoegd gezag voornemens is aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
37.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm;
-
het graven en dempen van watergangen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
-
het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 30 cm;
-
het permanent verlagen van het waterpeil.
-
Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
-
een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
Indien het bevoegd gezag voornemens is aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
-
aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek, dan wel voor zover het agrarische bouwvlakken betreft, op vergelijkbare wijze overtuigend is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
37.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 38 Waarde - Archeologie 4
38.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
38.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 500 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 500 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
38.3 Afwijken van de bouwregels
-
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 40 cm, indien:
-
door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld;
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
-
de aanvrager op vergelijkbare wijze overtuigend kan aantonen, voor zover het agrarische bouwvlakken betreft, dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
Indien het bevoegd gezag voornemens is aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
38.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 40 cm;
-
het graven en dempen van watergangen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 40 cm;
-
het permanent verlagen van het waterpeil.
-
Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
-
een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
Indien het bevoegd gezag voornemens is aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
-
aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek, dan wel voor zover het agrarische bouwvlakken betreft, op vergelijkbare wijze overtuigend is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
38.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 39 Waarde - Archeologie 5
39.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
39.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:
-
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 2.500 m² wordt uitgebreid;
-
bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 2.500 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
39.3 Afwijken van de bouwregels
-
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 cm, indien:
-
door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld;
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
-
de aanvrager op vergelijkbare wijze overtuigend kan aantonen, voor zover het agrarische bouwvlakken betreft, dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
-
Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
Indien het bevoegd gezag voornemens is aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
39.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 cm;
-
het graven en dempen van watergangen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 40 cm;
-
het permanent verlagen van het waterpeil.
-
Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
-
op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
-
één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt genomen:
-
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
-
een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
-
een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
-
Indien het bevoegd gezag voornemens is aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
-
aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek, dan wel voor zover het agrarische bouwvlakken betreft, op vergelijkbare wijze overtuigend is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
39.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 40 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht
40.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden van het karakteristieke dorpsgezicht Ravenswoud, zoals dat is verwoord in de aanwijzing beschermd dorpsgezicht en de hierbij horende toelichting, zoals toegevoegd als bijlage 6, en dat met name wordt gekenmerkt door:
-
de hoogveenontginningen met grootschalig open karakter;
-
grote boscomplexen;
-
de karakteristieke bebouwing;
-
wijkenpatroon.
40.2 Bouwregels
De bestaande hoofdvorm van de hoofdgebouwen, bepaald door de oppervlakte van het grondvlak, de gevelbreedte, goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting, dient gehandhaafd te blijven.
40.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het graven of dempen en verbreden van sloten en andere watergangen.
-
Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen.
-
Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichting)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.
-
De onder a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 1 omschreven waarden.
40.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
-
Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, gebouwen te slopen.
-
Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op:
-
sloopwerkzaamheden die reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
-
sloopwerkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
panden waarvoor reeds ingevolge de Monumentenwet een omgevingsvergunning voor het slopen is vereist.
-
De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door of als gevolg van het slopen de karakteristiek van het beschermd dorpsgezicht, zoals beschreven in de toelichting op het aanwijzingsbesluit, niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 41 Waarde - Cultuurhistorie 1
41.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
41.2 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen:
-
het egaliseren of afvlakken van natuurlijk reliëf;
-
het afgraven en vergraven van houtwallen en dykswâlen;
-
het verharden van zandpaden en de vervanging van de verharding van klinkerwegen door een asfaltverharding of daarmee vergelijkbare verharding, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie';
-
dempen en verleggen van sloten.
41.3 Afwijking van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ten behoeve van het verharden van zandpaden, mits:
-
de maatschappelijke noodzaak hiervoor is aangetoond;
-
er geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met het type verharding dat wordt toegestaan.
Artikel 42 Waarde - Cultuurhistorie 2
42.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Cultuurhistorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
42.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen en te laten uitvoeren:
-
het dempen en verleggen van sloten.
-
Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op:
-
werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen.
-
Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichting)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in z'n geheel in de beoordeling betrokken.
-
De onder a bedoelde vergunning mag geen afbreuk doen aan de in de in lid 42.1 omschreven waarden.
Artikel 43 Waterstaat - Waterbergingsgebied
43.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterberging' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de berging van water in overlastsituaties.
43.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
het ophogen, afgraven of egaliseren van gronden;
-
het aanbrengen van oppervlakteverharding.
-
Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien de functie van het gebied als waterbergingsgebied door de werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad.
-
Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
-
het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
-
betrekking hebben op het inrichten van de gebieden als noodbergingsgebied.
-
Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 44 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing.
Artikel 45 Algemene Bouwregels
De afstand van een geluidsgevoelig object ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen.
De afstand van een geurgevoelig object tot omliggende agrarische bouwpercelen zal ten minste 100 m bedragen.
Ten behoeve van de kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie is ten hoogste één sanitairgebouw per terrein van maximaal 50 m² toegestaan.
Artikel 46 Algemene Gebruiksregels
46.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
-
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
-
het gebruik van gronden voor zover deze zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van de bouwperceelgrenzen van naastgelegen agrarische bedrijven voor nieuwe geurgevoelige objecten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij;
-
het gebruik van gronden ten behoeve van windturbines;
-
permanente en niet permanente bewoning, alleen voor zover het betreft andere gebouwen dan bedrijfswoningen en woningen;
46.2 Toegestaan gebruik
Tot een gebruik, toegestaan in dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:
-
het gebruik van gronden met uitzondering van de gronden binnen de bestemmingen Natuur - 1, Natuur - 2 en Natuur – 3, Waarde – Beschermd dorpsgezicht en met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone -handhaven openheid’ ten behoeve van verblijfsrecreatie met een kleinschalige karakter, mits:
-
dit uitsluitend plaatsvindt op of aansluitend aan de erven van grondgebonden agrarische bedrijven, dan wel op of aansluitend aan de erven van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige agrarische bedrijfsbebouwing’;
-
de afstand tot de grens van de bebouwde kommen (zoals aangegeven in de beheersverordeningen) van de dorpen Oosterwolde, Appelscha, Haulerwijk, Donkerbroek en Oldeberkoop ten minste 200 m bedraagt;
-
niet meer dan 50% van de oppervlakte van het erf wordt ingericht ten behoeve van het kamperen;
-
op een kleinschalig kampeerterrein uitsluitend kampeermiddelen zijn toegestaan welke niet kunnen worden beschouwd als een plaatsgebonden object;
-
de oppervlakte van een kampeerplaats ten minste 100 m² en ten hoogste 150 m² bedraagt;
-
een kleinschalig kampeerterrein op een afstand van minimaal 50 m ten opzichte van een naastgelegen woning ligt;
-
het aanbrengen van afschermende beplantingsranden om een kleinschalig kampeerterrein verplicht is;
-
het aantal kampeerplaatsen niet meer bedraagt dan 15;
-
het gebruik van vrijgekomen agrarische bebouwing ten behoeve van een bed & brochje, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
maximaal vier kamers mogen worden gebruikt voor een bed & brochje;
-
het maximum brutovloeroppervlak dat wordt gebruikt voor een bed & brochje is maximaal 100 m²;
-
in de slaapkamers mag geen zelfstandige kookgelegenheid worden gerealiseerd;
-
ten behoeve van een bed & brochje mag geen extra inrit worden gerealiseerd;
-
het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
-
de ontsluiting van het perceel dient kwantitatief en kwalitatief goed van aard te zijn.
-
het gebruik van gronden bij een (bedrijfs)woning binnen het bestemmingsvlak waarin de (bedrijfs)woning is gesitueerd ten behoeve van een paardenbak, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
per (bedrijfs)woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
-
de oppervlakte van een paardenbak bedraagt ten hoogste 800 m2;
-
een paardenbak mag uitsluitend achter de bestaande bebouwing worden gesitueerd;
-
de afstand tussen een paardenbak en naastgelegen (bedrijfs)woningen van derden bedraagt minimaal 25 m;
-
de afstand van een paardenbak tot de perceelgrenzen bedraagt minimaal 5 m;
-
de bouwhoogte van omheiningen van paardenbakken zal ten hoogste 1,7 m bedragen, met dien verstande dat een omheind oppervlak niet meer mag bedragen dan 800 m²;
-
het bestaande gebruik van paardenbakken, voor zover die buiten het bestemmingsvlak van (bedrijfs)woningen liggen.
Artikel 47 Algemene Aanduidingsregels
47.1 Geluidzone - industrie
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' gelden de volgende aanvullende regels:
47.2 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor het beschermen van de drinkwaterwinning, de drinkwaterproductie, de drinkwaterdistributie en de grondwaterkwaliteit van een grondwaterbeschermingsgebied.
47.3 Milieuzone - waterwingebied
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' zijn de gronden mede bestemd voor het beschermen van de drinkwaterwinning, de drinkwaterproductie, de drinkwaterdistributie en de grondwaterkwaliteit van een waterwingebied.
47.4 Overige zone - handhaven openheid
47.5 Veiligheidszone –Gasdrukmeet- en regelstation
47.6 Veiligheidszone - lpg
47.7 Milieuzone - hydrologisch beschermingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - hydrologisch beschermingsgebied' dienen de hydrologische waarden van het Natura 2000-gebied Fochteloërveen te worden behouden, hersteld en ontwikkeld.
Artikel 48 Algemene Afwijkingsregels
-
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
-
het bepaalde in het plan ten behoeve van kruispuntverbeteringen, het realiseren van in- en uitvoegstroken en dergelijke binnen een strook van 15 m ter weerszijden van de bestemming Verkeer;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m mag bedragen;
-
het bepaalde in het plan voor het bouwen van vlaggenmasten en naar de aard daarmee gelijk te stellen andere bouwwerken met een bouwhoogte van niet meer dan 8 m;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat gebouwen ten behoeve van beheer van bos en/of ten behoeve van natuur- en landschapswaarden worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
het te beheren object niet minder dan 25 ha bedraagt;
-
per 100 ha niet meer dan één gebouw is toegestaan;
-
de inhoud niet meer bedraagt dan 150 m³;
-
gebouwd wordt in één bouwlaag met kap;
-
het bepaalde in het plan voor het gebruik van gronden bij een (bedrijfs)woning in de bestemming Agrarisch aansluitend op het bestemmingsvlak waarin de (bedrijfs)woning is gelegen, dan wel aansluitend op het aaneengesloten oppervlak als bedoeld in artikel 3.2 sub a ten behoeve van een paardenbak, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
per (bedrijfs)woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
-
de oppervlakte van een paardenbak bedraagt ten hoogste 800 m2;
-
een paardenbak mag uitsluitend achter de bestaande bebouwing worden gesitueerd, tenzij een inrichtingsplan is overlegd, waaruit blijkt dat de processtappen zijn gevolgd, zoals opgenomen in het procesboek ‘Ontwikkeling agrarische erven’, dat als bijlage 7 aan de regels is toegevoegd, en waarbij tevens rekening is gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
de afstand tussen een paardenbak en naastgelegen (bedrijfs)woningen van derden bedraagt minimaal 25 m;
-
de afstand van een paardenbak tot de perceelgrenzen bedraagt minimaal 5 m;
-
de bouwhoogte van omheiningen van paardenbakken zal ten hoogste 1,7 m bedragen, met dien verstande dat een omheind oppervlak niet meer mag bedragen dan 800 m²;
-
het bepaalde in het plan voor het gebruik van gronden naast een (bedrijfs)woning binnen het bestemmingsvlak, dan wel het aaneengesloten oppervlak waarin de (bedrijfs)woning is gelegen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
-
per (bedrijfs)woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
-
de oppervlakte van een paardenbak bedraagt ten hoogste 800 m2;
-
een paardenbak mag uitsluitend achter de voorgevel van de bebouwing worden gesitueerd;
-
er is een inrichtingsplan overlegd, waaruit blijkt dat de processtappen zijn gevolgd zoals opgenomen in het procesboek ‘Ontwikkeling agrarische erven’, dat als bijlage 7 aan de regels is toegevoegd, en waarbij tevens rekening is gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
de afstand tussen een paardenbak en naastgelegen (bedrijfs)woningen van derden bedraagt minimaal 25 m;
-
de afstand van een paardenbak tot de perceelgrenzen bedraagt minimaal 5 m;
-
de bouwhoogte van omheiningen van paardenbakken zal ten hoogste 1,7 m bedragen, met dien verstande dat een omheind oppervlak niet meer mag bedragen dan 800 m²;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat lichtmasten uitsluitend ten behoeve van een paardenbak voor hobbymatig gebruik mag worden aangebracht, mits:
-
de hoogte van de lichtmasten minimaal 4 m en maximaal 8 m bedraagt;
-
de situering van de lichtmasten binnen 0,5 m aan de rand van de paardenbak plaatsvindt;
-
de verlichtingstijd is beperkt tussen 07.00 uur en 22.00 uur;
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het betreffende gebied;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – recreatieve zone’ bij agrarische bedrijven of vrijgekomen agrarische bebouwing trekkershutten worden toegestaan met een maximum van 10, mits er sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
het bepaalde in het plan ten behoeve van het vervangen van de verharding van klinkerwegen, mits:
-
de maatschappelijke noodzaak hiervoor is aangetoond;
-
er geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met het type verharding dat wordt toegestaan;
-
het gebruik van bouwwerken en bouwpercelen ten behoeve van zonne-energie, mits het op te stellen vermogen is gericht op de energiebehoefte die samenhangt met de bestaande functie van dat perceel;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat gebouwen worden gebruikt voor de inpandige opslag van caravans en daarmee vergelijkbare kampeermiddelen, mits de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de opslag niet meer bedraagt dan 3080% van de totale vloeroppervlakte op het bouwperceel;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat de afstand tussen geluidgevoelige objecten tot de weg wordt verkleind, mits de voorkeursgrenswaarden voor geluidgevoelige gebouwen uit de Wet geluidhinder niet worden overschreden;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat geurgevoelige objecten op een kleinere afstand tot agrarische bouwpercelen worden gebouwd, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat gronden met uitzondering van de gronden binnen de bestemmingen Natuur - 1, Natuur - 2 en Natuur – 3, Waarde – Beschermd dorpsgezicht, en met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone -handhaven openheid’ worden gebruikt ten behoeve van verblijfsrecreatie met een kleinschalige karakter, mits:
-
dit uitsluitend plaatsvindt op of aansluitend aan de erven van grondgebonden agrarische bedrijven, dan wel op of aansluitend aan de erven van een woning of bedrijf indien sprake is van een woon- of bedrijfsperceel dat wat betreft oppervlakte en uitstraling vergelijkbaar is met een agrarisch perceel;
-
de afstand tot de grens van de bebouwde kommen van de dorpen Oosterwolde, Appelscha, Haulerwijk, Donkerbroek en Oldeberkoop ten minste 200 m bedraagt;
-
niet meer dan 50% van de oppervlakte van het erf wordt ingericht ten behoeve van het kamperen;
-
op een kleinschalig kampeerterrein uitsluitend kampeermiddelen zijn toegestaan welke niet kunnen worden beschouwd als een plaatsgebonden object;
-
de oppervlakte van een kampeerplaats ten minste 100 m² en ten hoogste 150 m² bedraagt;
-
een kleinschalig kampeerterrein op een afstand van minimaal 50 m ten opzichte van een naastgelegen woning ligt;
-
een inrichtingsplan is overlegd, waaruit blijkt dat de processtappen zijn gevolgd zoals opgenomen in het procesboek ‘Ontwikkeling agrarische erven’, dat als bijlage 7 aan de regels is toegevoegd, en waarbij tevens rekening is gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;, waarbij in ieder geval het aanbrengen van afschermende beplantingsranden om een kleinschalig kampeerterrein verplicht is;
-
het aantal kampeerplaatsen niet meer bedraagt dan 15 en ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – recreatieve zone’ het aantal kampeerplaatsen niet meer bedraagt dan 25.
-
De onder a bedoelde omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan:
-
het milieu;
-
de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
-
de verkeersveiligheid.
Artikel 49 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
-
een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m, met dien verstande dat voor zover deze wijziging plaatsvindt binnen de Ecologische Hoofdstructuur de ingrepen niet mogen leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur;
-
de bestemmingen Waarde - Archeologie 2, Waarde – Archeologie 3, Waarde – Archeologie 4 of Waarde – Archeologie 5 wordt aangebracht, mits door aanvullend historisch en/of archeologisch onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
-
de bestemmingen Agrarisch ter plaatse van een bouwperceel, Agrarisch - Paardenbedrijf, Bedrijf en Bedrijf - Agrarisch aanverwant bedrijf worden gewijzigd in de bestemming Wonen en eventueel een deel in Agrarisch zonder bouwvlak, mits:
-
de bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
-
beeldverstorende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is of kassen zijn gesloopt met een oppervlakte van minimaal:
-
1.000 m² aan bedrijfsbebouwing;
-
3.000 m² aan kassen;
-
ten hoogste één woning mag worden toegevoegd op het perceel waar de beeldverstorende bebouwing is gesloopt;
-
de woning past binnen het regionale woningbouwprogramma;
-
een inrichtingsplan is overlegd, waaruit blijkt dat de processtappen zijn gevolgd zoals opgenomen in het procesboek ‘Ontwikkeling agrarische erven’, dat als bijlage 6 aan de regels is toegevoegd, en waarbij tevens rekening is gehouden met het regionale landschapsbeleidsplan;
-
geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
-
parkeren op eigen erf plaatsvindt;
-
geen afbreuk wordt gedaan aan de ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven;
-
de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt aangeduid als ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige agrarische bedrijfsbebouwing’;
-
voor het overige de regels van de bestemming Wonen en eventueel de bestemming Agrarisch van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 50 Overige Regels
50.1 Parkeernormen
-
Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
-
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
-
Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en sub b dienen na de realisatie in stand te worden gehouden.
-
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en sub b:
-
indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
-
voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 51 Overgangsrecht
A Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 52 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2016'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Sinds de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 is de wettelijke verplichting voor gemeenten ingesteld om bestemmingsplannen actueel te houden. Op grond van de in deze wet opgenomen actualiseringsplicht mogen bestemmingsplannen vanaf 1 juli 2013 niet ouder zijn dan 10 jaar. Het geldende bestemmingsplan Buitengebied voor het buitengebied van de gemeente Ooststellingwerf is thans verouderd. Het bestemmingsplan dient begin 2016 te worden vastgesteld om te kunnen voldoen aan de actualiseringsplicht. Dit vindt onder meer met voorliggend bestemmingsplan plaats.
In het verleden zijn bovendien voor diverse nieuwe perceelsgebonden ruimtelijke ontwikkelingen afzonderlijke bestemmingsplannen, dan wel ruimtelijke onderbouwingen in het kader van vrijstellingsprocedures opgesteld. Zaak is om nu te komen tot een actualisatie en standaardisatie van de verschillende planologische regelingen (afgemeten aan het beleid van zowel Rijk, provincie als gemeente) en de afstemming van de regelingen en het vergunde in diverse delen van het plangebied.
1.2 Nota Van Uitgangspunten
Voorafgaand aan het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan heeft de gemeente het nieuwe ruimtelijke beleid bepaald. Dat is gebeurd middels de Nota van Uitgangspunten die door middel van een interactief proces tot stand is gekomen.
In de Nota van Uitgangspunten zijn de gemeentelijke (beleids)-uitgangspunten voor het buitengebied van Ooststellingwerf op een thematische wijze uiteengezet. Dit aan de hand van de functies die aanwezig zijn in het gebied. Deze uitgangspunten vormen de basis voor de juridisch/planologische regelingen die in het voorliggende bestemmingsplan is opgenomen.
De (beleids)uitgangspunten voor het buitengebied van Ooststellingwerf komen in principe voort uit de gemeentelijke wensen en het vigerend gemeentelijk beleid op ruimtelijk gebied. Het gemeentelijke beleid dient echter te passen binnen de beleidskaders van andere overheden, zoals het Rijk en de provincie.
1.3 Plangebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft betrekking op het gehele buitengebied van de gemeente Ooststellingwerf, inclusief de agrarische bedrijfspercelen.
In figuur 1 is het plangebied weergegeven waarvoor met behulp van dit bestemmingsplan wordt voorzien in een nieuwe planologisch-juridische regeling. De kleine roodomlijnde vlakken binnen de gemeentegrens betreffen hoofzakelijk de dorpen en vallen buiten dit bestemmingsplan.
Figuur 1. Begrenzing van het plangebied
De exacte begrenzing van voorliggend bestemmingsplan is als “plangrens” aangegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.
1.4 Doelstelling En Karakter
Het ruimtelijk beleid van de gemeente Ooststellingwerf kan het beste worden gekarakteriseerd als 'Ja, mits...'. Deze benadering sluit aan bij de in Nota van Uitgangspunten uitgezette koers en de wens om meer ruimtelijke kwaliteit te realiseren. Door ruimte te bieden voor ontwikkeling, maar met oog voor landschappelijke kwaliteit, worden zowel de belevingswaarde, als de gebruiks- en toekomstwaarde vergroot. Immers: een ontwikkeling, bijvoorbeeld de bouw van een nieuwe stal, vergroot de gebruikswaarde voor de landbouw, draagt bij aan een toekomstbestendig agrarisch bedrijf en een goede landschappelijke inpassing van het erf en geeft een meerwaarde aan het landschap.
In het bestemmingsplan wordt daarom bij diverse afwijking- en wijzigingsbevoegdheden bij nieuwe ontwikkelingen een (erf)inrichtingsplan verplicht gesteld. In een dergelijk inrichtingsplan wordt zichtbaar gemaakt op welke wijze de ontwikkeling een meerwaarde genereert voor de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied. Het procesboek 'Ontwikkeling (agrarische) erven Ooststellingwerf' bevat in dat kader de bouwstenen om te komen tot een maatwerkoplossing voor ontwikkelplannen. Het procesboek betreft een gemeentelijke uitwerking van de provinciale 'Nije Pleats-methode' en komt als het ware daarvoor in de plaats. Om die reden kent het procesboek juridische status en is opgenomen als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan.
1.5 Inventarisatie
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt in artikel 3.1.6 dat het bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting, waarin onder meer de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verrichte onderzoek zijn vermeld. Het gaat hier om het onderzoek naar de bestaande situatie in het plangebied.
In het kader van deze onderzoeksplicht is een bureaustudie gedaan naar alle percelen in het plangebied. Hiertoe zijn de digitale bestanden bestudeerd die binnen de gemeentelijke organisatie beschikbaar zijn en voor dit doel gebruikt mogen worden. Het betreft de gegevens voor zover die in 2014 bekend waren, uit:
-
de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA);
-
de milieuvergunningen die in het kader van de Wet milieubeheer of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de activiteit;
-
gegevens uit de administratie die in het kader van de Wet onroerende zaakbelasting (Woz) zijn verzameld;
-
de geldende bestemmingsplannen en overige ruimtelijke besluiten;
-
de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN);
-
het Kadaster;
-
de luchtfoto die de actuele situatie van het buitengebied van Ooststellingwerf weergeeft.
De uitgevoerde inventarisatie van het buitengebied heeft de basis voor de verbeelding van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied gevormd. Om een kwalitatief goede verbeelding op te stellen, heeft de gemeente de conceptinventarisatiekaart gedurende zes weken ter inzage gelegd. Ook is een drietal inloopavonden belegd, waar op een informele wijze vragen konden worden gesteld bij de geïnventariseerde functie en suggesties konden worden meegegeven. De bewoners van het buitengebied zijn hiermee in de gelegenheid gesteld om in een vroegtijdig stadium op de inventarisatie te reageren, mocht deze niet correct zijn.
Op grond van de uitgevoerde inventarisatie en de daarop binnengekomen correcties is voorliggend bestemmingsplan (toelichting, verbeelding en regels) opgesteld.
Dit bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar uitgevoerd. Het digitale plan verschaft de burger ‘online’ informatie omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale plannen zijn per 1 januari 2010 verplicht op grond van de Wro.
1.6 Plan-m.e.r.-plicht
Op basis van de Wet milieubeheer kan een bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn. Daarvan is sprake indien het volgende aan de orde is:
-
Indien het bestemmingsplan activiteiten of ontwikkelingen mogelijk maakt waarmee drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. kunnen worden overschreden, is het noodzakelijk dat het bestemmingsplan wordt begeleid door een planMER.
-
Tevens geldt dat wanneer het bestemmingsplan activiteiten mogelijk maakt of daarvoor het kader biedt en het aannemelijk is om te verwachten dat een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet dient te worden uitgevoerd, dan is het bestemmingplan Buitengebied plan-m.e.r.-plichtig.
Tot 1 april 2011 was er voor het plangebied geen sprake van m.e.r.-(beoordelings)plicht. Per 1 april 2011 is een wijziging doorgevoerd in het Besluit milieueffectrapportage. De wijziging van de zogenaamde D-lijst uit het Besluit m.e.r. heeft ertoe geleid dat grote melkveehouderijbedrijven worden beschouwd als m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Het nieuwe bestemmingsplan is dan ook kaderstellend voor deze ontwikkeling en wordt als gevolg daarvan plan-m.e.r.-beoordelingsplichtig.
In hoofdstuk 5 is nader verslag gedaan van de resultaten van het planMER en de wijze waarop daarmee in het bestemmingsplan rekening is gehouden.
1.7 Passende Beoordeling
Wanneer het bestemmingsplan ontwikkelingen toestaat die ertoe kunnen leiden dat niet met wetenschappelijke zekerheid kan worden vastgesteld dat deze ontwikkelingen geen significant negatieve effecten zullen hebben op Natura 2000-gebied(en), dan zal (ook) een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 moeten worden opgesteld. Wanneer op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 een passende beoordeling moet worden opgesteld, dan dient op grond van de Wet milieubeheer ook een plan-m.e.r. te worden doorlopen.
Er liggen meerdere Natura 2000-gebieden in en rond de gemeente waarop de ontwikkelingen effect kunnen hebben. In het kader van de plan-m.e.r. dient te worden uitgesloten of deze effecten significant negatief kunnen zijn. De passende beoordeling is als hoofdstuk in het bij dit bestemmingsplan behorende planMER opgenomen.
1.8 Leeswijzer
In overeenstemming met het Bro vormt de toelichting een onderbouwing voor het feitelijke bestemmingsplan, bestaande uit een verbeelding en regels. De opbouw van deze toelichting is als volgt:
-
Na deze inleiding is in hoofdstuk 2 nader ingegaan op de gebiedsbeschrijving waarin een beschrijving van de huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied is gegeven.
-
Hoofdstuk 3 behandelt het relevante beleid op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.
-
De rapportage van omgevingsaspecten uit planologisch en milieukundig oogpunt is in hoofdstuk 4 opgenomen. Omdat het hier gaat om een in hoofdzaak conserverend bestemmingsplan, is de onderzoeksverplichting in beginsel beperkt.
-
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de resultaten van het planMER en de wijze waarop daarmee in de regels van het bestemmingsplan rekening is gehouden.
-
In hoofdstuk 6 is een korte beschrijving van het juridische systeem en de procedure van het bestemmingsplan opgenomen. Tevens is een nadere toelichting gegeven op de in dit bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen en aanduidingen.
-
De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid is tot slot in hoofdstuk 7 aangetoond.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Introductie
Bij de beschrijving van de huidige situatie kan worden uitgegaan van een rimtelijke en functionele benadering van de diverse functies, zoals de agrarische en ecologische functie en woon-, werk- en verkeersfuncties, die in het plangebied voorkomen. Al die activiteiten dienen een plaats te krijgen in het bestemmingsplan zo nodig en mogelijk met ontwikkelingsruimte. Er is daarbij een onderscheid te maken tussen functies die een sterke relatie met het buitengebied hebben (‘basisfuncties’) en de functies die minder sterk aan het buitengebied zijn gebonden (‘toegevoegde functies’).
De basisfuncties zijn:
-
de omgevingsfunctie, oftewel het landschap (en de betekenis hiervan voor het menselijk welzijn ten aanzien van culturele ontwikkeling, herkenbaarheid, eigenheid);
-
de ecologische functie, oftewel de natuur (betreffende het onderlinge samenspel tussen biotische en abiotische factoren);
-
de productiefunctie, oftewel de landbouw.
Tot de toegevoegde functies behoren:
-
wonen;
-
niet-agrarische bedrijvigheid;
-
recreatie;
-
verkeer en infrastructuur.
Van de voornoemde functies is de ecologische over het algemeen een tamelijk ‘stabiele’ functie met relatief weinig veranderingen. Bovendien verlopen deze gestaag. Er kunnen echter ook meer dynamische ontwikkelingen optreden, zoals vormen van gestuurde natuurontwikkeling. Veranderingen in de omgevingsfunctie (het landschap) komen steeds vaker voor; ze kunnen soms in een relatief hoog tempo plaatsvinden.
Bij de overige ‘dynamische’ functies (zoals landbouw, recreatie, verkeer en infrastructuur) doen zich regelmatig maatschappelijke ontwikkelingen voor. Bovendien is er ook in toenemende mate sprake van druk op delen van het buitengebied door deze nieuwe functies.
In het navolgende is de huidige functionele en ruimtelijke structuur van het landelijke gebied van Ooststellingwerf op basis van bovengenoemde functies geschetst. De omschrijving van het landschap en cultuurhistorie is ontleend aan het ‘procesboek inpassing erven’.
2.2 Landschap En Cultuurhistorie
De ontwikkeling van het huidige landschap vindt haar basis in de bodem en waterhuishouding, de natuurlijke vegetatie en de invloed die de mens in de loop van de tijd hierop heeft gehad. De huidige verschijningsvorm van het landschap is dan ook een samenspel tussen de natuurlijke ondergrond en wat de mensenhanden daar mee hebben gedaan. Door verschillen in reliëf, waterhuishouding en vruchtbaarheidstoestand van de bodem heeft de mens het gebied op verschillende manieren in gebruik genomen. Hierdoor zijn verschillende landschapstypen te onderscheiden met eigen cultuurhistorische, visuele en functionele kenmerken.
Hieruit blijkt ook het raakvlak, zeker in buitengebieden, tussen landschap en cultuurhistorie. Cultuurhistorie gaat namelijk over alle sporen die de mens heeft nagelaten en die kenmerkend zijn voor de tijdsperiode waarin ze zijn gedaan en karakteristiek zijn geworden voor onze hedendaagse omgeving. Deze cultuurhistorische sporen zijn nu vaak belangrijke dragers van de landschappelijke eigenheid en karakteristiek. Figuur 2 geeft dit schematisch weer.
Figuur 2. Landschappelijke opbouw in lagen; de occupatie is waar cultuurhistorie over gaat
Er zijn dus grote overeenkomsten tussen de landschappelijke verschijningsvorm en de cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren die daar onderdeel van uitmaken. In het buitengebied zijn landschap en cultuurhistorie daarom nauw met elkaar verweven. In deze toelichting hebben we daarom beide onderdelen gekoppeld in een paragraaf.
2.2.1 Natuurlijke ondergrond
De gemeente Ooststellingwerf ligt op de rand van het Drents Plateau in het zuiden van de gemeente en op de overgang naar de omliggende veengronden.
Na het smelten van het landijs in de voorlaatste ijstijd (het Saalien) blijft er een reliëfrijk landschap achter, met het Drents Plateau als groot keileemplateau en verschillende ruggen met tussenliggende beekdalen.
In de laatste ijstijd (het Weichselien) heerst er een toendraklimaat. In deze periode wordt veel zand afgezet, waardoor de dekzandruggen ontstaan. Als vervolgens vanaf het Holoceen (10.000 jaar geleden) de temperatuur weer stijgt, worden de omstandigheden vochtiger. In de lager gelegen delen treedt veenvorming op, omdat de afbraak van natuurlijk plantenmateriaal stagneert.
Ooststellingwerf bestaat in die periode uit enkele hogere, drogere ruggen tussen lager gelegen beekdalen en grote veengebieden, die zich soms uitstrekken tot onbegaanbare veenvlakten, waar het Fochteloërveen nog een restant van is.
De beekdalen van de Tjonger en de Linde lopen nagenoeg parallel in noordoost-zuidwestelijke richting. Door de stagnerende afwatering ontwikkelt zich in de beekdalen laagveen. Samen met de grote veenvlakten vormen ze een ondoordringbaar moerasgebied.
2.2.2 Eerste bewoning
Dit landschap vormt het vertrekpunt voor de bewoning van de eerste moderne mensen. Aanvankelijk zijn het rendierjagers, maar later leven de mensen een bestaan als jager-verzamelaar. Van deze bewoningssporen uit het verre verleden zien we bovengronds niets meer terug. In het archeologische beleid zijn deze sporen en verwachte sporen wel meegenomen.
De eerste bovengrondse sporen die we nu nog steeds kunnen zien, komen uit de middeleeuwen, wanneer met de esdorpen op de hoge zandgronden de eerste permanente bewoning ontstaat. Aan de hand van de verschillende landschapstypen wordt beschreven wat de bewonings- en ontstaansgeschiedenis en welke landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken daarvan nog terug te vinden zijn. De beschrijving volgt de landschappen zoals weergegeven op figuur 3.
Figuur 3. Landschapstypologie
2.2.3 Hoogveenontginningen
Ontstaansgeschiedenis
De hoogveengebieden zijn lange tijd ondoordringbare natte, ruige gebieden geweest. De hoogvenen strekten zich uit over het Drents Plateau tot in de bovenlopen van de beekdalen en tot aan de dekzandruggen. Vanaf het eind van de negentiende eeuw zijn de gebieden in cultuur gebracht. De turf wordt allereerst uit de hoogveengebieden gestoken waar deze droog kon worden gewonnen. Hiervoor graaft men een hoofdvaart: de Opsterlandse Compagnonsvaart, Appelschaster Vaart, Haulerwijkstervaart of Lycklamavaart. Vanaf de hoofdvaart worden haaks daaropstaande wijken gegraven in een duidelijke ritmiek en met dezelfde onderlinge afstand. Ook in de naamgeving komt dat vaak terug zoals bij Ravenswoud met Eerste Opwiek, Tweede Opwiek et cetera. Zo ontstaat een rationeel ontginningspatroon.
De turf wordt over het water afgevoerd. Langs de vaarten waar de turfstekers zich vestigen, ontstaan veenkoloniedorpen. De vaarten vormen zo naast transportas een ontginngingsbasis en afwateringskanaal voor het onland.
De leidijken vormen een grens tussen ontginning en onland en beschermen op deze wijze het ontgonnen land tegen wateroverlast vanuit het hoogveen. Bovendien werd met de leidijken de hoge waterstand van het onland in tact gehouden en hadden de leidijken daardoor tegelijk de functie als verdedigingslinie voor het rijke Friese land.
Doordat vrijwel al het veen is afgegraven bestaat de bovengrond van de hoogveenontginningen nu uit zand. Het landschap van de hoogveenontginningen kenmerkt zich door open gebieden die door sterk beplante wegen worden ingekaderd. De erven liggen als beplante clusters aan deze wegen. Rond Ravenswoud komt veel bosaanplant voor, waardoor de boskavels het gebied een meer besloten karakter geven.
De omgeving rond Haulerwijk, en ten noorden van Appelscha (Ravenswoud) wordt tot de hoogveenontginningen gerekend.
Ravenswoud is in 2007 aangewezen als beschermd gezicht. De gaafheid van de veenontginning, gecombineerd met de relatief geringe ouderdom maken het gebied van groot belang.
De waarde van het beschermd gezicht zit in het rationele verkavelingspatroon van het gebied, gebaseerd op een patroon van hoofdwijken en dwarswijken, met een historische boerderijreeks op de kop van de kavels. Samen met het naastgelegen onontgonnen Fochteloërveen geeft het gebied een totaalbeeld van de ontwikkelingsgeschiedenis van de veenontginningen.
Cultuurhistorische kenmerken:
-
Stelsel van hoofdvaart met haaks daaropstaande wijken in regelmatige onderlinge afstand.
-
Bebouwingslinten die zijn uitgegroeid tot langgerekte dorpen langs de hoofdvaart.
-
Leidijken als oude waterkering.
-
Ravenswoud als beschermd (dorps)gezicht met kenmerkende rationele verkaveling die zich uit in de opzet van de wijkenstructuur en de ligging van de boerderijen op de kop van de kavels.
Landschappelijke karakteristieken:
Landschapsstructuren
-
Hoofdvaart als drager van de ontginning met haaks daarop wijken op regelmatige afstand van elkaar.
-
Bebouwingslinten die zijn uitgegroeid tot langgerekte dorpen langs de hoofdvaart.
-
De structuur van het gebied wordt bepaald door een opstrekkende verkaveling haaks op de hoofdvaart.
-
Leidijken als waterkering bij Fochteloo en Waskemeer.
-
De bebouwing ligt enerzijds geconcentreerd aan de doorgaande wegen langs de hoofdvaarten en anderzijds verspreid aan de meestal rechte wegen in het omringende gebied.
Ruimtelijk-visuele kenmerken
-
Erven meest een tot tweezijdig beplant en regelmatig van opzet.
-
Open gebieden die door beplante wegen en bebouwingslinten worden begrensd.
-
Erven als verdichtingen aan de weg.
2.2.4 Heideontginningen
Ontstaansgeschiedenis
De heideontginningen zijn de gronden in de gemeente die als laatste in cultuur zijn gebracht. Door hun natuurlijke omstandigheden, vooral de arme en droge bodem, waren deze gronden in eerste instantie niet geschikt als landbouwgrond. De oude heidegronden zijn vaak in één keer ontgonnen. Dat gebeurde op een planmatige manier via lange lijnen in een regelmatige verkaveling. Boerderijen worden verspreid over het gebied gebouwd.
De heideontginningen kenmerken zich door hun rationele opzet, de duidelijke lijnen in het landschap en de grote regelmatige verkaveling. Ook komen er veel dobben en pingo’s voor, relicten van tienduizenden jaren geleden.
Doordat veel wegen zijn beplant, wordt de van oudsher aanwezige openheid gebroken. Er is een afwisseling tussen bouwlanden, weilanden en bospercelen. Op sommige plekken zijn nog restanten van de heide aanwezig. Bij Appelscha is een deel van de oude zandgronden beplant om het stuivende zand vast te houden. Hoogteverschillen komen niet voor.
Vanwege de late periode van ontginning liggen er in dit landschap geen dorpen. Wel hebben er door het gebied tramlijnen gelopen die in dezelfde periode als de heideontginningen zijn aangelegd. Er is een spoorverbinding geweest tussen Noordwolde, Makkinga en Oosterwolde en vanuit Gorredijk via Donkerbroek naar Oosterwolde en vandaar verder richting Appelscha.
Cultuurhistorische kenmerken:
-
Planmatige, rationele verkaveling in lange lijnen.
-
Nieuwe erven aan de nieuwe wegen door het gebied.
-
Inmiddels verdwenen spoorlijnen, grotendeels samenvallend met huidige wegenpatroon.
Landschappelijke karakteristieken:
Landschapsstructuren
-
De structuur van het gebied wordt bepaald door een rechthoekige verkaveling met afwisseling van landbouwgrond, grote bospercelen en heiderestanten en daarmee een afwisseling van open en besloten gebieden.
-
Bebouwing ligt verspreid aan de meestal sterk beplante wegen.
-
Regelmatige opzet van erven.
-
Aanwezigheid van pingoruïnes.
Ruimtelijk-visuele kenmerken
-
Erven als verdichtingen aan de weg.
-
Afwisseling van open en besloten gebieden.
-
Zandpaden.
-
Wegbeplantingen.
2.2.5 Woudontginningen
Ontstaansgeschiedenis
In de dertiende eeuw zijn de mensen begonnen met het in cultuur brengen van de dekzandruggen tussen de beekdalen. Deze ruggen zijn de hogere en dus drogere plekken in het landschap en daarom geschikt als woonplek. Op de dekzandruggen liggen langgerekte kavels, die haaks staan op de loop van de beek. De percelen worden van elkaar gescheiden door houtsingels en smalle bosstroken. De woudontginningen zijn een bijzondere vorm van esvorming, waarbij een langgerekt patroon van bouwlanden, heidevelden en hooilanden is ontstaan.
Kenmerkend zijn de twee parallelle wegen over de dekzandrug, die alle percelen met elkaar verbinden. De binnenweg loopt over het hoogste deel van de zandrug en is de basis van het oudste bebouwingslint. De buitenweg ligt op de overgang van de rug naar het beekdal en is pas later bebouwd. Dat is goed te zien bij Oldeberkoop waar de binnenweg (Oosterwoldseweg) eerder is bebouwd dan de buitenweg (De Weeme).
Ook de bebouwing volgt de zandrug waardoor de karakteristieke streekdorpen zijn ontstaan. Deze streekdorpen vormen een lang bebouwingslint op de rug. Het bebouwingslint van Oldeberkoop, Nijeberkoop en Makkinga wordt tot dit landschap gerekend evenals het lint van Donkerbroek en Haule.
Naast deze lange bebouwingslinten op de zandruggen zijn in de bovenloop van de Tjonger en op geïsoleerde zandruggen de linten van Fochteloo en Elsloo ontstaan. Deze bebouwingslinten worden ook tot de woudontginningen gerekend.
Cultuurhistorische kenmerken:
-
Parallelle wegenstructuur met aanliggende bebouwing, wat resulteert in lange bebouwingslinten.
-
Opstrekkende verkavelingsrichting vanaf de ontginningsas richting het beekdal.
-
Historische boerderijen in de linten, aan of op enige afstand van de weg.
Landschappelijke karakteristieken:
Landschapsstructuren
-
Opstrekkende verkavelingsstructuur met percelen vanaf de zandrug het beekdal in.
-
Vaak parallelle wegenstructuur met een binnenweg op het hoogste deel van de zandrug en een buitenweg aan de zijde van het beekdal.
-
Bebouwing geconcentreerd langs rechte wegen over de zandrug.
-
Regelmatige opzet van erven.
Ruimtelijk-visuele kenmerken
-
Laanbeplanting langs de wegen, houtsingels op perceelsgrenzen en bosstroken geven het gebied een kleinschalig karakter.
-
Duidelijk contrast tussen meer beplante dekzandruggen en weidse beekdalen.
-
Klinkerwegen en zandpaden.
2.2.6 Essenlandschap
Ontstaansgeschiedenis
Op de uitlopers van het Drents Plateau is, net als in Drenthe, in de vroege middeleeuwen het essenlandschap ontstaan. Rond deze essen zijn de dorpen en buurtschappen gegroeid, zoals Oosterwolde, Jardinga, Schrappinga, Weper, Tronde en Oud Appelscha.
De essen liggen als eilanden tussen de beekdalen van het Grootdiep, de Tjonger en de Linde. Het ‘onland’ is vanuit de esdorpen afgeplagd en gemeenschappelijk begraasd. De lange geschiedenis van de esdorpen is in het landschap nog steeds te zien. Historische boerderijen, erven, houtsingels en (het reliëf van) de essen maken het een waardevol gebied.
Deze van oudsher relevante elementen zijn ook nu nog de drager van het landschap: de essen als bouwland, de beekdalen als hooiland en de heidevelden als weidegebied (nu onderdeel van de jonge veldontginningen). Te midden van de essen en op de overgangen naar de beekdalen liggen de dorpen. Het wegenverloop is kronkelig. De bolle vorm van de essen en de aanwezige steilranden zorgen op kleine schaal voor hoogteverschil.
In Ooststellingwerf zijn de esdorpen, op Oosterwolde na, kleine buurtschappen gebleven. Hier is het aloude samenspel tussen bebouwing en omgeving nog sterk aanwezig en zichtbaar. De esdorpen kenmerken zich door een stervormig uitwaaierend wegen- en bebouwingspatroon dat samenhangt met de natuurlijke hoogteverschillen in het gebied.
Cultuurhistorische kenmerken:
-
Ruimtelijke samenhang van es, esdorp of buurtschap en beekdal, wat zich uit in het wegenverloop en beplantingselementen als esrandbosjes en houtwallen.
-
Organisch wegenverloop vanuit de dorpen naar de omgeving, waarbij de wegen vaak nog een klinkerbestrating hebben en een bomenrij aan weerszijden.
-
Historische boerderijen in een ruime opzet en vrije ordening ten opzichte van de weg en van elkaar.
Landschappelijke karakteristieken:
Landschapsstructuren
-
Verspreid liggende bebouwing, waarbij de ligging ten opzichte van de doorgaande weg verschilt.
-
Grillig verloop van de doorgaande weg, passend binnen de onregelmatige verkavelingsopzet.
-
Onregelmatige opzet van erven.
Ruimtelijk-visuele kenmerken
-
Aanwezigheid van microreliëf: bollende bouwlanden (essen) en steilranden.
-
Kleinschalig landschap met een afwisseling van houtsingels, bospercelen, esrandbeplantingen, boomgroepen, losse bomen en laanbeplanting langs de wegen.
-
Klinkerwegen en zandpaden.
2.2.7 Beekdalen
Ontstaansgeschiedenis
De beekdalen zijn lage, door beken uitgesleten delen tussen de zandruggen. Doordat ze van oudsher nat en moeilijk begaanbaar waren, zijn de beekdalen lange tijd onbewoond gebleven. In de middeleeuwen fungeerden de beekdalen als hooiland en weidegrond voor het vee.
In Ooststellingwerf liggen de beekdalen van de Linde, de Tjonger (Kuunder) en het Grootdiep. Van oorsprong zijn dit meanderende beken, maar vanwege onder andere de waterbeheersing zijn de beken in de vorige eeuw gekanaliseerd: de Tjonger in 1880 en de Linde vanaf 1922.
Een deel van de beekdalen heeft tegenwoordig ook een natuurfunctie. De beekdalen kenmerken zich door een grote verscheidenheid van open landschap met (natte) hooilanden, rietlanden tot een meer besloten landschap met elzenbroekbossen en wilgenstruwelen.
In de beekdalen staat het slotenpatroon haaks op de loop van de beek.
Bebouwing komt in de beekdalen beperkt voor langs doorgaande wegen door het beekdal, zoals boven Oosterwolde of aan ruilverkavelingswegen, bijvoorbeeld in het gebied ten noorden van Makkinga.
Cultuurhistorische kenmerken:
-
Dijken.
-
Bebouwing aan later aangelegde ruilverkavelingswegen.
Landschappelijke karakteristieken
Landschapsstructuren
-
Slotenpatroon haaks op de loop van de beek.
-
Bebouwing komt beperkt voor.
-
Rationele en planmatig aangelegde ruilverkavelingswegen.
-
Regelmatige opzet van erven.
Ruimtelijk visuele kenmerken
-
Een grootschalige openheid, die sterk contrasteert met de meer besloten woudontginningen op de zandruggen.
-
Meer besloten gebieden in de bovenloop, vaak in gebruik als natuurgebied.
-
Incidentele beplanting, meestal gekoppeld aan erven.
Figuur 4. Overzichtskaart landschap en cultuurhistorie
2.2.8 Bijzondere plekken
In het buitengebied zijn enkele bijzonder plekken ontstaan die min of meer los liggen van de dorpen en bebouwingslinten maar voortkomen uit een heel specifiek gebruik van het gebied. Gekeken is naar vestingwerken, eendenkooien (waarvan er momenteel geen enkele resteert), molens, sluizen en bruggen (zie figuur 5).
Wat betreft de vestingwerken; de kaart geeft een lange lijn als zeer abstracte duiding van de Friese waterlinie. Dit verdedigingswerk dat destijds bestond uit enkele schansen en een zone inundatiegronden, heeft de laatste jaren veel aandacht gekregen en zal er mogelijk toe leiden dat er weer meer zichtbaar van wordt gemaakt.
Figuur 5. Verbijzonderingen in het landschap
2.2.9 Bijzondere bouwwerken in het landschap
In het buitengebied zijn in de loop der eeuwen diverse soorten bouwwerken ontstaan, vaak los van de landschappelijke ondergrond. Om deze bouwwerken overzichtelijk te presenteren, is gekozen voor indeling naar bebouwing die vooral gerelateerd is aan de agrarische functie, de religieuze bouwwerken en de overige bouwwerken.
In figuur 6 zijn de agrarische objecten conform de Cultuurhistorische Kaart van de Provincie Fryslân (CHK) zichtbaar gemaakt voor stinsen, states en buitenplaatsen, de boerderijplaatsen (kaartlaag van in 1832 voorkomende boerenplaatsen), de zuivelfabrieken, de boerderijen van jongere bouwkunst en de boerderijen die als rijksmonument zijn aangemerkt.
Figuur 6. Agrarische functies
In figuur 7 zijn de kerkelijke gebouwen inzichtelijk gemaakt. Vanuit de CHK zijn de kerken tot 1960 zichtbaar gemaakt. Tevens zijn de objecten van jongere bouwkunst 1850-1940 en de rijksmonumenten aangemerkt (soms valt dat samen met elkaar waardoor de informatie niet altijd goed zichtbaar wordt).
Figuur 7. Religieuze bouwwerken
In figuur 8 zijn alle overige bouwwerken aangegeven. Het gaat daarbij om objecten van jongere bouwkunst (voor zover deze in de eerdere kaarten nog niet zichtbaar waren). Ook zijn de objecten opgenomen die als Delfts Rood bekend staan. Dat is een architectuurstroming die rond het midden van de vorige eeuw veelvuldig werd toegepast en vooral traditioneel van aard is. Ook is opgenomen de naoorlogse stroming van de wederopbouwwijken.
Figuur 8. Overige bouwwerken
2.3 De Natuur
Hieronder zijn de voor het bestemmingsplan relevante natuurwaarden concreet in beeld gebracht. Daarbij is de wettelijke of beleidsmatige status van de natuurwaarden steeds als uitgangspunt genomen. In onderstaande wordt op de belangrijkste geconstateerde natuurwaarden ingegaan. Een meer uitvoerige beschrijving is opgenomen in het planMER.
2.3.1 Gebieden met ecologische waarden
In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn Natura 2000-gebieden en natuurmonumenten aangewezen.
Natura 2000-gebieden en natuurmonumenten
De voor het bestemmingsplangebied relevante Natura 2000-gebieden bestaan uit de Natura 2000-gebieden die binnen het plangebied liggen en uit de Natura 2000-gebieden die als gevolg van ruimtelijk beleid in het kader van het bestemmingsplan Buitengebied beïnvloed zouden kunnen worden.
Binnen het plangebied liggen (delen van) de Natura 2000-gebieden:
-
Drents-Friese Wold en Leggelderveld.
-
Fochteloërveen.
Buiten het plangebied wordt de invloed van het bestemmingsplan op de Natura 2000-gebieden Weerribben, Rottige Meente, De Wieden, Havelte-Oost, Van Oordt’s Mersken, Leekstermeergebied, Wijnjeterper Schar, Bakkeveensche Duinen, Deelen en het IJsselmeer niet onmogelijk geacht.
De voor het bestemmingsplan relevante natuurmonumenten betreft slechts één gebied, namelijk natuurmonument Delleburen.
Voor de gebieden die beschermd worden via de Natuurbeschermingswet 1998 geldt dat zij dienen te worden voorzien van een adequate natuurbestemming.
Ecologische Hoofdstructuur
Tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) wordt het aaneengesloten stelsel gerekend van:
-
grotere bestaande bos- en natuurgebieden, inclusief de grote wateren die in handen zijn van de overheid of van grote natuur beherende organisaties (aangegeven als “water” en “overige natuur”);
-
bij grotere eenheden aansluitende (een-op-een begrensde) beheergebieden die veelal in eigendom zijn bij particulieren (aangeduid als “beheergebied”);
-
gerealiseerde ecologische verbindingszones, inclusief robuuste natte verbindingen. Nog niet gerealiseerde verbindingszones hebben geen planologische EHS-status. Ecologisch verbindingszones worden echter wel van belang geacht voor de vervolmaking van de EHS als structuur.
Figuur 9. Natura 2000-gebieden
Water en overige natuur
De gemeente Ooststellingwerf kent - naast de eerder genoemde gebieden - belangrijke natuurwaarden door de aanwezigheid van grotere natuurgebieden zoals, het Diaconieveen, het Blauwe Bosch, De Haulerpolder, de Schapepoel en het Stuttebosch. Ook wateren als de Linde en de Tjonger herbergen belangrijke natuurwaarden.
Provinciaal beleid
De natuurgebieden binnen de EHS dienen van een natuurbestemming te worden voorzien.
Ecologische verbindingszones
Zoals gezegd, komen binnen de gemeente diverse beoogde natte en droge ecologische verbindingszones voor.
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is erop gericht om verbindingszones te realiseren, bijvoorbeeld in het kader van onderhoudsprojecten. Het is niet altijd noodzakelijk om de betrokken gronden te voorzien van een op de bescherming van natuurwaarden gerichte bestemming. Het is evenwel niet de bedoeling dat de realisatie van de zones wordt gefrustreerd door ontwikkelingen ter plaatse van de zone toe te staan die de realisatie in de weg staan.
Beheergebieden
In aansluiting op de grotere bos- en natuurgebieden liggen binnen de EHS ook gebieden die van belang zijn voor de instandhouding van de natuurwaarden van deze grotere natuurkernen. Het gaat dan om gebieden die niet primair worden gebruikt voor natuur (veelal zijn deze gebieden agrarisch in gebruik), maar waarvan de natuurwaarde zo groot is dat deze nader beschermd dient te worden. Het gaat dan om gebieden die van belang zijn voor weidevogels en/of ganzen, die botanisch van belang zijn of voor beide aspecten van belang zijn. Binnen deze gebieden wordt ten behoeve van het beheer van de natuurwaarden subsidie verleend. De subsidie is gericht op de vergoeding van werkzaamheden die tot doel hebben om de natuur te beschermen of de vergoeding voor een vermindering van de opbrengst die het gevolg zijn van het natuurbeheer. Dit beleid wordt op basis van vrijwilligheid uitgevoerd.
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is erop gericht om de natuurwaarden binnen deze gebieden te beschermen via een adequate bestemming.
Ganzenfoerageer- en weidevogelgebied
Buiten de EHS zijn er natuurwaarden waaronder kwetsbare dier- en plantensoorten. Specifiek zijn te noemen de gebieden die vooral voor weidevogels en voor ganzen van groot belang zijn.
Provinciaal beleid
De provincie heeft voor akker- en weidevogels gebieden aangewezen in het centrale deel van de gemeente Ooststellingwerf (zie figuur 10). In deze gebieden is het bewaren van de openheid en de rust van belang. In grote delen van deze weidevogel- en ganzenfoerageergebieden is de openheid en de rust reeds verstoord door bijvoorbeeld de aanwezigheid van bebouwing. Deze verstoorde gebieden zijn in de figuur weergegeven. Indien activiteiten ertoe leiden dat de nog aanwezige openheid en rust worden aangetast, dan dient compensatie plaats te vinden.
Figuur 10. Akker- en weidevogelgebied
Natuurgebieden buiten de Ecologische Hoofdstructuur
Voor de overige natuurgebieden gaat het om min of meer geïsoleerd liggende bosgebieden en om het deels samenhangende en uitgebreide stelsel van houtwallen, houtsingels en bosjes die samen het besloten deel van het landschap van de Zuidelijke Friese Wouden uitmaken. Het provinciaal beleid is erop gericht om in deze gebieden de natuurwaarden te beschermen via een adequate bestemming.
Figuur 11. Natuurgebieden buiten de Ecologische Hoofdstructuur
Natuurbeheerplan 2014
Jaarlijks wordt door de provincie een natuurbeheerplan (NBP) opgesteld (het actuele plan betreft het NBP 2014), waarin de doelstellingen voor de verschillende gebieden ten aanzien van het beheer zijn vastgelegd. Tevens is hierin het subsidiebeleid uitgewerkt, waarop bijvoorbeeld particulieren een beroep kunnen doen wanneer zij gronden binnen het begrensde gebied in eigendom hebben en het natuurbeheer voor deze gronden (vrijwillig) willen uitvoeren. Het NBP bevat dus feitelijk geen natuurbeleid, maar voert het bestaande beleid uit en schept daarvoor het financiële kader. Als gevolg daarvan kan een zeker verschil ontstaan tussen de beleidsmatig begrensde natuurgebieden en de gebieden waarop het natuurbeheerplan betrekking heeft. In de praktijk wordt nog wel eens grond geruild, omdat dat bijvoorbeeld bij de uitvoering beter uitkomt.
Op het hierna weergegeven kaartfragment zijn de natuurgebieden in het kader van het natuurbeheerplan weergegeven.
Figuur 12. Natuurgbieden in het kader van het Natuurbeheerplan 2015
2.3.2 Beschermde soorten
Naast de gebiedsbescherming, waarbij gebieden vaak voor specifieke soorten (instandhoudingsdoelen of doelsoorten) zijn aangewezen, zijn alle van nature in Nederland voorkomende soorten beschermd via de Flora- en faunawet. Voor de huidige Flora- en faunawet zijn de beschermde soorten ingedeeld in drie door de wet genoemde tabellen I, II en III. Alleen vogels vallen daar buiten. Die zijn in het broedseizoen altijd en overal volledig beschermd en daarbuiten alleen als ze een vaste nestplaats blijven gebruiken. Dat betreft maar een paar soorten: steenuil, roek, gierzwaluw, huismus, ooievaar, kerkuil, slechtvalk, boomvalk, buizerd en ransuil.
De soorten uit de tabel I gelden als licht beschermd. Dat komt, omdat voor deze tabel een algemene ontheffing geldt voor het overtreden van verbodsbepalingen uit de wet bij ruimtelijke ingrepen. Die soorten zijn bij een bestemmingsplanprocedure daarom minder van belang, al blijft de wet een algehele voorzorg in de vorm van het zorgvuldig omgaan met soorten voorschrijven.
Voor gemiddeld beschermde soorten uit tabel II geldt dat verbodsbepalingen bij ruimtelijke ontwikkelingen niet belemmerend zijn wanneer volgens een door de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie of een van zijn ambtsvoorgangers goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Daarvan zijn er meer dan 30 voor onder meer de bouw- en ontwikkelsector, groenbeheer en de waterschappen. Anders kan door de staatssecretaris ook een ontheffing worden verleend bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, onder vergelijkbare voorwaarden en ingrepen als de gedragscodes voorschrijven.
Wat overblijft, zijn de streng beschermde soorten uit tabel III. Volgens de wet moet hiervoor een ontheffing worden aangevraagd, maar ruimtelijke ontwikkeling en inrichting is geen criterium op basis waarvan de staatssecretaris die kan verlenen. Daarom zal met verzachtende maatregelen en planning moeten worden voorkomen dat een verbodsbepaling, zoals voor doden, beschadigen of verstoren, wordt overtreden. Met de aandacht vragende soorten uit tabel II zijn daarom de soorten uit tabel III van belang voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het buitengebied.
2.4 De Landbouw
De landbouw neemt een belangrijke plaats in op het platteland van Ooststellingwerf. Het platteland is echter in beweging, waardoor het aandeel van de landbouw in de regionale economie en het aantal boeren in de gemeente afneemt. Meer dan de helft van het oorspronkelijke aantal boerderijen is thans niet meer agrarisch in gebruik, maar huisvest allerlei bedrijfjes of dient thans als woon- of recreatieobject.
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat het aantal landbouwbedrijven in de gemeente in de periode van 1991 tot 2013 is teruggelopen van 557 in 1991, naar 458 in 2000 en naar 343 in 2013. De gemiddelde bedrijfsomvang is door schaalvergroting in de landbouw in die periode daarentegen flink toegenomen; de totale oppervlakte cultuurgrond is in de betreffende periode namelijk nauwelijks afgenomen. De agrarische sector bestaat in Ooststellingwerf hoofdzakelijk uit melkveeteeltbedrijven. Er komen enkele akkerbouw-, tuinbouw- en intensieve veehouderijbedrijven in de gemeente voor.
Andere sectoren gaan echter steeds meer ruimte opeisen in het buitengebied. Hoewel landbouw in z’n algemeenheid niet langer de grootste economische sector vormt op het platteland, zal deze naar verwachting ook in de toekomst in belangrijke mate het gezicht van het platteland blijven bepalen.
2.5 Wonen
In het buitengebied van de gemeente Ooststellingwerf komen erg veel burgerwoningen voor. Het plangebied kenmerkt zich namelijk door het voorkomen van allerlei kleine dorpen en buurtschappen, zoals Nieuw Weper, Weper, Jardinga en Tronde. Ook een groot deel van de lintbebouwing die tot de kernen van Haulerwijk, Haule, Donkerbroek en Elsloo behoort, maakt deel uit van het buitengebied.
Voor een deel zijn de burgerwoningen voormalige agrarische bedrijven. Bij verschillende van deze voormalige agrarische bedrijven is er nog sprake van agrarische nevenactiviteiten. Er worden bijvoorbeeld enkele paarden, koeien of schapen gehouden.
Figuur 13 toont de inventarisatie van de verschillende primaire woonfuncties in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Het gaat in het buitengebied in overwegende mate om ‘gewone’ burgerwoningen en in mindere mate om voormalige boerderijen waar burgerbewoning nu de hoofdfunctie op het perceel uitmaakt.
Figuur 13. Inventarisatiekaart woonfuncties
2.6 Niet-agrarische Bedrijvigheid
Stad en platteland raken steeds meer met elkaar vervlochten waardoor de scheiding hiertussen langzaamaan verdwijnt. Dit houdt risico’s in voor het natuurlijke, sociale en culturele erfgoed. Als er bijvoorbeeld meer bedrijvigheid komt, kan dat ten koste gaan van rust, ruimte, natuur, biodiversiteit en de noodzakelijke ruimte voor water.
Figuur 14. Bedrijvenfuncties
De in figuur 14 getoonde niet-agrarische bedrijvigheid in het plangebied wordt gevormd door agrarisch aanverwante bedrijven, zoals agrarische hulp- en loonbedrijven en hoveniersbedrijven, maar ook door niet-agrarisch aanverwante bedrijven (in de figuur als bijzondere bedrijvigheid aangegeven), zoals garagebedrijven, een transportbedrijf, aannemersbedrijf, houtbewerkingsbedrijf, houtzagerij, ijzerwarenbedrijf, bedrijf voor bakkerijmachines, gevelbekledingsbedrijf, en een installateur. Tot slot komen op diverse locaties in het plangebied nutsvoorzieningen voor.
De niet-agrarische aanverwante bedrijvigheid heeft van oudsher een plaats in het buitengebied gevonden. Veel van deze bedrijven zijn echter niet aan het buitengebied gebonden.
2.7 Recreatie
Een toenemende landelijke tendens is dat het buitengebied in toenemende mate als recreatiegebied wordt ontdekt. Ondanks de veelvoorkomende natuurlijke, landschappelijke en daarmee recreatieve kwaliteiten, beschikt Ooststellingwerf echter niet over een sterk eigen aansprekend recreatief gezicht. Recreatie en toerisme zijn nog relatief weinig ontwikkeld en voornamelijk kleinschalig. Dit terwijl de gemeente in potentie toeristisch-recreatief veel te bieden heeft door de grote kwaliteit en afwisseling in het landelijk gebied. Daarbij komt dat de gemeente grenst aan gebieden met een hoge recreatieve en toeristische bekendheid, zoals de Nationale Parken het Drents-Friese Wold (welke voor een deel in de gemeente Ooststellingwerf ligt) en de Wieden en Weerribben. De belangrijke vaarroute van de kop van Overijssel naar het Friese Merengebied voert over De Tsjonger door de gemeente Ooststellingwerf. In de gemeente komen daarnaast diverse wandel- en fietspaden voor.
Figuur 15. Recreatieve functies
In figuur 15 zijn de diverse recreatieve voorzieningen in het plangebied zichtbaar gemaakt. De verschillende (verblijfs)recreatieve voorzieningen die voorkomen, betreffen recreatieterreinen, (kleinschalige) kampeerterreinen en bungalow-/huisjesterreinen. Daarnaast is sprake van recreatieve appartementen in hoofdgebouwen en gelegenheden tot Bed & Breakfast in bijgebouwen bij woonfuncties. Naast deze voorzieningen komen tevens enige sportvoorzieningen en enkele maneges in het plangebied voor.
2.8 Diverse Overige Functies
In het plangebied komen nog verschillende overige functies voor. Het gaat hierbij om functies als detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, zorgboerderijen en een cultureel-educatieve voorziening.
2.9 Verkeer En Infrastructuur
De aantrekkelijke ligging in het infrastructurele netwerk zorgt voor een goede bereikbaarheid van de gemeente. De N381 (Drachten – Drentse grens) en de N351 (Oosterwolde – Urk) zijn de twee economisch meest belangrijke slagaders die de gemeente verbinden met de rest van Nederland. De N381 wordt (wat betreft het gedeelte Drachten-Oosterwolde-Smilde) omgebouwd tot een autoweg met ongelijkvloerse kruisingen.
Verder komt in de gemeente een fijnmazig netwerk van gebiedsontsluitende wegen voor.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” (SVIR, 13 maart 2012) geeft het Rijk haar visie aan op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In dit document zijn de nationale belangen geformuleerd. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
-
Vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
-
Verbeteren van de bereikbaarheid.
-
Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat voor ruimtelijke plannen de treden van deze ladder moeten worden doorlopen. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is "een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden". Met de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Aangezien dit bestemmingsplan niet gericht is op het mogelijk maken van (nieuwe) stedelijke ontwikkelingen zoals bedoeld in de Bro, blijft de Ladder voor duurzame verstedelijking hier verder buiten beschouwing.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het “Besluit algemene regels ruimtelijke ordening” (Barro, 7 december 2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Streekplan Fryslân 2007
Het “Streekplan Fryslân 2007” van de Provincie Fryslân (13 december 2006) geeft de visie op het ruimtelijk beleid van de provincie weer en vormt de basis van het provinciale beleid tot 2016. Uitgangspunt is een ondeelbaar Fryslân waarbij stad en platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen. Daarnaast wordt ingezet op een economisch sterk Fryslân met ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Ruimtelijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij de instandhouding en verder ontwikkelen van gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde van de ruimte.
FUNCTIES IN HET LANDELIJK GEBIED
Het streekplan geeft aan dat het landelijk gebied primair bestemd is voor functies die een ruimtelijk-functionele relatie met het landelijk gebied hebben. Het gaat daarbij vooral om de functies landbouw, recreatie, natuur en waterberging en bestaande woon- en werkfuncties en voorzieningen. De volgende beleidslijnen van de Provincie Fryslân zijn voor het buitengebied van Ooststellingwerf relevant.
Algemene visie
Voor een verantwoorde ruimtelijke inpassing van de sociaaleconomische dynamiek van Zuidoost-Fryslân wordt aangesloten bij de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Het is een uitdaging om de ruimtelijke dynamiek gelijktijdig op te laten gaan met investeringen in groene en blauwe kwaliteiten. Hoofdaccent ligt daarbij op de stedelijke centra. Daarnaast is bestendiging en verbetering van de positie van krachtige regionale centra van belang, waaronder Oosterwolde. Realisering van de EHS in het kader van nieuwe natuur zorgt voor versterking en ontwikkeling van natuurlijke waarden. Het gaat hierbij vooral om herstel van natuurlijke beekdalsystemen, de realisering van hydrologische bufferzones en vergroting van kerngebieden. Natuurontwikkelingen vinden vooral plaats in de omgeving van onder meer De Linde. Dit wordt gekoppeld aan vergroting van de mogelijkheden voor het vasthouden en bergen van water. Ook behoud en versterking van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten zijn gewenst. De ligging tussen Drenthe en het Friese merengebied, in combinatie met de aantrekkelijke gebiedsspecifieke natuur- en landschapswaarden (‘stukje Drenthe in Fryslân’), bieden kansen voor versterking en verbreding van recreatie en toerisme, passend bij de aard en de karakteristieken van het gebied.
Figuur 16. Kaartfragment Gebiedsgericht beleid Zuidoost-Fryslân
Bodem, landschap, natuur en water
-
Versterking is gewenst van de op de beekdalen gerichte landschapsstructuur van De Linde en De Tsjonger en de daarop haaks staande beplantingsstructuur.
-
Bij De Linde wordt herstel van het natuurlijke karakter van het beekdal nagestreefd door natuurontwikkeling (uitbreiding van de EHS) en hermeandering, in combinatie met waterberging langs de benedenlopen. Er zijn kansen voor groene en blauwe diensten door de landbouw en particulier natuurbeheer.
-
De Provincie Fryslân ziet mogelijkheden om versnipperde stukken natuur werkende weg te herschikken wanneer dit zowel voordelen voor de landbouw als voor de natuur heeft.
-
Voor het overige is landbouwontwikkeling mogelijk binnen de landschappelijke kernkwaliteiten, met inbegrip van schaalvergroting en van houtteelt. De afweging vindt plaats op basis van gebiedsgericht maatwerk. Vooral de hogere zandruggen bieden goede condities voor landbouwontwikkeling. Rekening wordt gehouden met de verzuringgevoeligheid van bepaalde natuurgebieden, waarvoor zo nodig flankerend beleid wordt ingezet. Daarnaast wordt rekening gehouden met de kwetsbaarheid van brongebieden van beken in verband met de waterkwaliteit.
-
Extensivering van de landbouw kan in sommige delen aan de orde zijn en samengaan met verbreding van landbouw(kansen). Lage delen van het gebied zijn waar mogelijk te benutten voor boezemvergroting.
-
Voldoende landschappelijke openheid is een kernkwaliteit van het veenweidegebied, ook voor weidevogels en ganzenopvang. Het behoud van de landbouw is hiervoor van belang, met kansen voor groene en blauwe diensten.
-
Grote aaneengesloten natuurgebieden worden in stand gehouden. De mogelijkheden voor recreatief medegebruik zijn hierop afgestemd.
Ontsluiting
-
Verbetering van de N381.
Recreatie(kernen)
-
Ontwikkeling van de recreatie is vooral te koppelen aan de netwerken voor landrecreatie (wandelen, fietsen, paardrijden), de cultuurhistorie en de bossen/landgoederen. Kansen zijn er vooral in de omgeving van het Nationaal Park Drents-Friesche Wold, onder meer in het relatief onontdekte gebied tussen Oosterwolde en Wolvega.
-
Kansen voor recreatiekern Appelscha.
3.2.2 Provinciale Verordening Romte
Ter bescherming van de provinciale belangen heeft de provincie de “Verordening Romte Fryslân 2014” (VR, 26 juni 2014) vastgesteld. In de VR is aangegeven welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke wijze deze moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het streekplanbeleid, zoals dat hiervoor is aangegeven, is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. Deze beleidsregels zijn betrokken bij het opstellen van dit bestemmingsplan. De PVR kent daarnaast strakkere regels ten behoeve van de borging van ruimtelijke kwaliteit. Zo heeft de provincie onder meer bepaald dat gemeenten in plannen voor het landelijk gebied duidelijkheid moeten geven over hoe de ruimtelijke kwaliteit van het landschap gewaarborgd wordt.
3.3 Gemeentelijk Beleid
In de navolgende paragrafen wordt aandacht besteed aan de meest relevante gemeentelijke beleidskaders: de Structuurvisie en de Nota van Uitgangspunten (en daaraan gekoppeld het ‘Procesboek inrichtingen erven’).
Naast deze belangrijke documenten, is voor een aantal beleidsthema’s sectoraal beleid ontwikkeld. Dat meer specifieke gemeentelijke beleid komt aan orde in hoofdstuk 6, waar de concrete bestemmingen worden besproken.
3.3.1 Structuurvisie 2010-2020-2030.....
In de Structuurvisie 2010-2020-2030 (de grenzeloze toekomst heeft de gemeente haar overkoepelende visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Ooststellingwerf voor de periode tot 2030 uiteengezet. Het accent van de structuurvisie ligt op het verkennen van de mogelijkheden en het inspireren en uitdagen van de bewoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties. De structuurvisie is naast een bron van inspiratie ook een toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen in de gemeente Ooststellingwerf.
De structuurvisie bestaat uit twee delen. Het eerste deel verkent en beschrijft de belangrijkste structuurbepalende kwaliteiten en ontwikkelingsrichtingen van de landschappen, de buurtschappen en de dorpen van de gemeente Ooststellingwerf.
Het tweede deel van de structuurvisie beschrijft de visie en het toetsingskader. Dit bestaat uit de visie op hoofdlijnen, drie nadere uitwerkingen van transformatieopgaven binnen de gemeente en de bijbehorende uitvoeringsprogramma's. Bij de structuurvisie horen twee plankaarten. Een plankaart die de toekomst van landschappen beschrijft en verbeeldt en een plankaart die ingaat op de buurtschappen en de dorpen van Ooststellingwerf.
Figuur 17. Plankaart structuurvisie Ooststellingwerf
Hieronder is een selectie opgenomen van de voornaamste uitgangspunten die relevant zijn voor het buitengebied.
-
Voor recreatie en het toerisme is het belangrijk dat de fietspaden een goede kwaliteit hebben en dat ze voldoen aan de wensen van de gebruikers. Voor de komende jaren is dan ook het opwaarderen van het fietspadennetwerk een prioriteit.
-
De kernwoorden om recreatie te verbeteren zijn seizoensverlenging en kwaliteitsverhoging. De spil voor recreatie is Appelscha.
-
Ooststellingwerf staat bekend om zijn mooie landschappen en natuur. Deze ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit moet goed benut worden. De recreanten moet meer geboden worden om ze langer vast te houden. Veel mensen komen voor deze kwaliteiten naar Ooststellingwerf en dit moet in de toekomst ook zo blijven.
-
De landbouw levert een goede bijdrage aan het landschap. Natuur en landbouw gaan hand in hand in Ooststellingwerf. De gemeente staat positief tegenover schaalvergroting van de landbouw. De agrarische bedrijven worden steeds groter. Nieuwe natuur, landschap en recreatie zijn sterk in opkomst. Voor de leefbaarheid en de vitaliteit van de buitengebieden en de buurtschappen is het van belang om te blijven vernieuwen zonder dat het ten koste gaat van de kernkwaliteiten van het landschap. Bij schaalvergroting is de inpassing van de bedrijven daarom een belangrijke voorwaarde.
3.3.2 Nota van Uitgangspunten
In het kader van voorliggend bestemmingsplan Buitengebied is in 2014 door de gemeente een Nota van Uitgangspunten (NvU) opgesteld en vastgesteld door de gemeenteraad. In de periode tot vaststelling van voorliggend bestemmingsplan dienen deze stukken als interim-beleid. Dit houdt concreet in dat plannen vanuit het buitengebied na toetsing aan het oude geldende bestemmingsplan ook worden getoetst aan dit nieuwe beleid. Als een plan niet past binnen het toetsingskader van het geldende bestemmingsplan, maar wel binnen het beleid van de vastgestelde Nota van Uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied, werkt de gemeente in principe mee aan planvorming.
In de Nota van Uitgangspunten worden per thema de beleidsuitgangspunten geformuleerd voor het nieuwe bestemmingsplan buitengebied. Deze thema’s zijn nader beschreven in hoofdstuk 6.
3.3.3 Landschapsbeleidsplan Zuidoost Friesland
In september 2003 is het “Landschapsbeleidsplan Zuidoost Friesland 2004 – 2014” tot stand gekomen. In het plan wordt beschreven dat het een basis moet vormen voor een actief gemeentelijk stimuleringsbeleid, gericht op agrariërs, particulieren en andere instanties, om op vrijwillige basis mee te werken aan het onderhouden, herstellen en aanleggen van landschapselementen, teneinde de gestelde doelen te behalen.
De verschillende beleidsdoelen zijn per landschapstype uitgewerkt. Deze spelen een rol bij de erfinrichtingsplannen die bij bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen worden verlangd. In het “Procesboek inpassing erven” heeft een verdere uitwerking op perceelsniveau plaatsgevonden. De algemene visie in het Landschapsbeleidsplan luidt als volgt.
Ooststellingwerf wordt gekenmerkt door een grote mate aan verscheidenheid van overwegend redelijk goed herkenbare landschapstypen. In samenhang met diverse grootschalige natuurgebieden als het Drents Friese Wold en het Fochteloerveen en de beekdalen, vormt het een landschappelijk waardevol gebied dat duurzaam in stand moet worden gehouden.
Landschapsversterking zal vooral plaatsvinden waar landschappelijke structuur zwak is, of waar toekomstige recreatieve ontwikkelingen en stedelijke uitbreidingen aanleiding zijn tot versterking van het landschap. Dit geldt bijvoorbeeld in de randzone van het nationaal park Drents-Friese Wold. Hier is plaatselijk landschapsvernieuwing en uitbreiding van multifunctioneel bos noodzakelijk, om toekomstige recreatieve ontwikkelingen in te bedden. Nadere uitwerking van een recreatieve zonering is nodig i.v.m. natuurdoelstellingen.
Op dit moment wordt het landschapbeleidsplan Zuidoost Friesland geactualiseerd voor de planperiode 2016 - 2026. In het nieuwe landschapbeleidsplan wordt sterker dan voorheen aangesloten op landschapsbeheer door boeren en particuliere intitiatieven in het buitengebied.
Hoofdstuk 4 Planologische En Milieukundige Beperkingen
4.1 Bodemkwaliteit
Wet- en regelgeving
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico’s voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een gevoelige bestemming in beginsel worden voorkomen.
Onderzoek
Op de kaart van het Bodemloket is zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem. Het bodemloket biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd. Ook is er informatie opgenomen over bedrijven of terreinen waar ‘verdachte’ werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd. Ook voor onverdachte terreinen geldt overigens dat bodemverontreiniging kan worden aangetroffen, omdat altijd activiteiten plaatsgevonden kunnen hebben die tot verontreiniging van de bodem hebben geleid en die thans niet bekend zijn.
Uit de kaart van het bodemloket blijkt dat in het plangebied op verschillende plaatsen bodemonderzoek is uitgevoerd die nog in procedure zijn. Ook is in het plangebied bodemonderzoek uitgevoerd waarvoor geen vervolg nodig is geweest. In enkele gevallen zijn locaties gesaneerd. In het plangebied zijn voorts verschillende historische activiteiten bij het bodemloket bekend die kunnen wijzen op verontreiniging van de bodem.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de status quo met betrekking tot mogelijke bodemverontreiniging in het plangebied acceptabel is. Dit bestemmingsplan mag ten aanzien van het aspect bodem uitvoerbaar worden geacht.
4.2 Waterbeheer
Wet- en regelgeving / beleidskader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.
Waterwet en Nationaal waterplan
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van waterwetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. De NWP bevat de hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland en is de vervanger van de Vierde Nota Waterhuishouding en alle voorgaande nota’s hieromtrent. Het NWP is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015. Het NWP gaat uit van integraal waterbeheer en van een watersysteembenadering. Het hoofdthema is ‘Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst’. Het NWP beoogt te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het beleid richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en andere vormen van gebruik van water. In het NWP is beleid opgenomen voor het IJsselmeergebied, de Noordzee en de stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water. Daarnaast bevat het NWP, naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008, beleid over maatregelen die genomen moeten worden vanwege de verwachte klimaatsveranderingen.
Watervergunning
Met de inwerkingtreding van de Waterwet is tevens de Watervergunning van kracht geworden. Een watervergunning (en/of Keurontheffing) van Wetterskip Fryslân als waterbeheerder is nodig voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen en wegen in het beheer van het waterschap, het onttrekken van grondwater en het lozen op het oppervlaktewater. Op basis van de keur van Wetterskip Fryslân is het onder meer verboden om zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 1.500 m2 onverharde grond wordt bebouwd of verhard in het buitengebied. Het feit dat op basis van dit bestemmingsplan bij de bestemming 'Agrarisch'bijvoorbeeld geen omgevingsvergunning is vereist voor de aanleg van oppervlakteverharding binnen het bouwvlak van 1,5 hectare, laat onverlet dat hiervoor wel een watervergunning bij Wetterskip Fryslân aangevraagd dient te worden.
Provinciaal waterbeleid
In het Waterhuishoudingsplan (WHP) van de Provincie Fryslân en het Waterbeheerplan (WBP) van Wetterskip Fryslân staat vermeld hoe de provincie en het waterschap vorm willen geven aan het waterbeheer in de periode 2010-2015. In het WHP staan doelen die de Provincie Fryslân in de planperiode wil bereiken. Het plan geeft kaders voor het waterbeheer, dat door het waterschap, gemeenten en andere partijen wordt uitgevoerd. In het WBP staan de maatregelen die Wetterskip Fryslân van 2010-2015 neemt om het watersysteem op orde te houden en te verbeteren. De drie thema’s waterveiligheid, voldoende water en schoon water vormen de basis voor het waterbeheer in Fryslân.
Het Waterhuishoudingsplan is gebiedsgericht uitgewerkt in verschillende Watergebiedsplannen. Bij de totstandkoming zijn lokale partners nauw betrokken. In een Watergebiedsplan staat hoe het waterschap het waterbeheer de komende 10 jaar in een bepaald gebied wil uitvoeren en knelpunten gaat oplossen. De volgende onderwerpen komen aan de orde in een Watergebiedsplan:
-
Gewenst peilbeheer.
-
Beheer en onderhoud.
-
Wateroverlast.
-
Verdrogingsproblematiek.
-
Schoon water.
In Ooststellingwerf zijn 4 Watergebiedsplannen relevant:
-
Appelscha en omgeving.
-
Linde.
-
Tjonger.
-
Koningsdiep-Oost.
Eerstgenoemd Watergebiedsplan is vastgesteld en in uitvoering. De overige 3 plannen bevinden zich in het stadium van planvorming.
Wateradvies
In het kader van het wettelijk vooroverleg is door Wetterskip een advies uitgebracht. In het wateradvies vraag het Wetterskip aandacht voor een aantal waterhuishoudkundige aspecten. Zo wordt ingegaan op de bescherming van watergangen, het betrekken van het Wetterskip bij ruimtelijke ontwikkelingen, regionale keringen en het bestemmen van rioolpersleidingen en -gemalen.
De door het Wetterskip aangedragen onderwerpen zijn nader afgewogen en indie nodig van een aangepaste regeling voorzien. Belangrijk is om te constateren dat in het bestemmigsplan de waterschapsbelangen zijn geborgd. Het wateradvies is opgenomen in de Nota van inspraak dat als bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd. Voor een nadere uitwerking van de door het Wetterskip ingediende overlegreactie wordt verwezen naar de separaat beschikbare 'Nota inspraak en overleg'.
4.3 Landschap En Cultuurhistorie
Wet- en regelgeving
De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid. Ieder ruimtelijk plan moet een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Daarnaast moet worden aangegeven op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
In paragraaf 2.2 is ingegaan op de aanwezige cultuurhistorische waarden in het buitengebied van Ooststellingwerf. In het navolgende wordt uiteengezet hoe deze waarden worden geborgd in het bestemmingsplan.
Onderzoek
Voorliggend bestemmingsplan is gericht op het actualiseren en conserveren van de bestaande situatie in het plangebied. Dat betekent dat er binnen het bestemmingsplan maar beperkt ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen. De kenmerkende landschappelijke waarden zijn als bijlage bij de bestemmingsregels gevoegd en vormen in alle gevallen onderdeel van een ruimtelijke afweging in geval van initiatieven.
Veel cultuurhistorisch waardevolle structuren zijn ook de drager van de landschappelijke karakteristiek. Voor ontwikkelingen op en rond agrarische bedrijven zijn een aantal processtappen voorgeschreven waarin de afweging en afstemming tussen landschappelijke en cultuurhistorische waarden en bedrijfseconomische wensen is vastgelegd. Het uitgangspunt is daarbij dat bestaande landschappelijke en cultuurhistorische structuren niet of zo min mogelijk worden doorbroken en aangetast.
Voor enkele bijzondere cultuurhistorische structuren en waarden zijn passende regelingen opgenomen die toezien op de bescherming er van. Daarbij gaat het onder andere om het behouden van natuurlijk reliëf, kenmerkende wijkenpatronen en zandpaden. Ook het beschermde dorpsgezicht van Ravenswoud is van een passende regeling voorzien om de cultuurhistorische waarden te beschermen.
Voor gebieden die worden gekenmerkt door hun openheid is een aanvullende regeling opgenomen om deze openheid te handhaven.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is op actualisatie gericht. De bestaande ruimtelijke structuren worden niet op voorhand gewijzigd en bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden als gevolg hiervan dan ook niet aangetast. In het bestemmingsplan zijn verschillende waarborgen opgenomen om in geval van ontwikkeling de landschappelijke en cultuurhistorische waarden te betrekken bij de afweging.
Daarnaast zijn er vier gebiedsgerichte beschermingsregelingen opgenomen die zich richten op voor die gebieden specifieke cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
Dit bestemmingsplan mag daarom uit cultuurhistorisch en landschappelijk oogpunt uitvoerbaar worden geacht.
4.4 Archeologie
Wet- en regelgeving
Als uitvloeisel van de ondertekening van het Verdrag van Malta (1992) is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Met de daaruit voorvloeiende herziening van de Monumentenwet 1988 zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De Monumentenwet (1988) regelt de bescherming van archeologisch erfgoed en de inpassing van archeologische (verwachtings)waarden in de ruimtelijke ordening. Deze verplichting volgt ook uit de Wro en het Bro, die voorschrijven dat de bekende en te verwachten archeologische waarden én de cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk moeten worden meegewogen bij ruimtelijke plannen.
Volgens het provinciaal beleid (Provinciale Verordening Romte) is integratie van de archeologische monumentenzorg in het gemeentelijke ruimtelijk beleid een fundamenteel uitgangspunt. Borging van archeologische waarden wordt gerealiseerd door integratie van archeologie in het proces van de ruimtelijke ordening. In de toelichting van een ruimtelijk plan moet volgens de PVR worden aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van de archeologische waarden en verwachtingswaarden.
Onderzoek
Ten behoeve van de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2016 heeft de gemeente Ooststellingwerf de ‘Nota Archeologie’ en de ‘Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart’ (beleidsadvieskaart) laten opstellen. De gemeentelijke beleidsadvieskaart zal worden ondergebracht bij de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). De beleidsadvieskaart geeft net als de FAMKE per locatie of gebied aan waar de bekende als ook de te verwachten waarden aanwezig zijn. In de Nota Archeologie wordt een overzicht gegeven van de bekende archeologische waarden, de cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke waarden met een archeologische component en de archeologische verwachtingswaarden. Aan deze bekende waarden en verwachtingswaarden zijn onderzoeksadviezen gekoppeld die voor een groot deel overeenkomen met de adviezen in de FAMKE.
Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart
De Nota Archeologie gaat uit van één verwachtingskaart en beleidsadvieskaart voor alle archeologische perioden. Dit in tegenstelling tot de twee aparte advieskaarten voor de perioden steentijd-bronstijd en ijzertijd-middeleeuwen die bij de FAMKE gehanteerd worden. De ‘Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart’ wordt beschouwd als een verdieping van de FAMKE.
Figuur 18. Archeologische advieskaart (bron: Nota archeologie, 2014)
Behalve de archeologische waardevolle terreinen, vuursteenvindplaatsen en dobben die ook op de FAMKE staan aangegeven, zijn er ook nog cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke waarden met een archeologische component aan de kaart toegevoegd. Een groot aantal gebieden heeft een hoge of middelhoge archeologische verwachting gekregen, omdat hier archeologische vindplaatsen uit verschillende perioden te verwachten zijn. In en langs de oeroude (pleistocene) rivierdalen van de Tjonger en Linde zijn onder andere watergerelateerde vindplaatsen te verwachten.
Een aantal gebieden heeft een lage verwachting gekregen omdat deze in het verre verleden niet voor menselijke bewoning geschikt waren. Op de beleidsadvieskaart is tevens rekening gehouden met grotere, diepe verstoringen die in het meer recente verleden hebben plaatsgevonden. De gebieden met een lage verwachting en de verstoorde percelen vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
De te onderscheiden terreinen/aandachtzones en verwachtingsgebieden hebben het uitgangspunt gevormd bij het opstellen van de archeologische (onderzoeks)adviezen. Deze zijn op de beleidsadvieskaart vertaald naar gebieden en zones met uiteenlopende onderzoeksadviezen en volgen voor een groot deel de FAMKE-systematiek. Dit betekent dat een onderzoeksverplichting geldt voor gebieden aangegeven als:
-
‘Streven naar behoud’ / waarderend onderzoek bij ingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm;
-
‘Waarderend onderzoek – vuursteenvindplaatsen’ bij ingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm;
-
‘Waarderend onderzoek – cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke aandachtzones met een archeologische component’ – bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm
-
‘Waarderend onderzoek – dobben’ bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm;
-
‘Karterend onderzoek 1’ bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm;
-
‘Karterend onderzoek 2’ bij ingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm.
In de onderstaande tabel worden de verschillende soorten terreinen/gebieden van de beleidsadvieskaart, de adviezen voor vooronderzoek (inclusief het aantal uit te voeren boringen), de onderzoeksverplichting (bij welke omvang en diepte) en de dubbelbestemming (Waarde-archeologie [WR-a]) nog eens op een rij gezet:
soort terrein/gebied | vooronderzoek | omvang/diepte ingrepen | aantal boringen | bestemming |
wettelijk beschermde archeologische monumenten | streven naar behoud; vergunning aanvragen bij de minister/RCE (*) | bij alle ingrepen | bepaalt de RCE | WR-a 1 |
archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle terreinen | streven naar behoud maar indien niet mogelijk: waarderend onderzoek | bij ingrepen > 50 m2 en dieper dan 30 cm | 12 boringen per hectare, minimaal 12 boringen per plan | WR-a 2 |
vuursteenvindplaatsen | waarderend onderzoek - vuursteenvindplaatsen | bij ingrepen > 50 m2 en dieper dan 30 cm | Boringen, waaronder een aantal mega-boringen in een kruisraai om de 10 m | WR-a 2 |
cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke aandachtzones | waarderend onderzoek | bij ingrepen > 100 m2 en dieper dan 30 cm | 12 boringen per hectare, minimaal 12 boringen per plan | WR-a 3 |
dobben | waarderend onderzoek - dobben | bij ingrepen > 500 m2 en dieper dan 40 cm | boringen in een kruisraai om de 20 m | WR-a 4 |
rivierdalen | karterend onderzoek 1 | bij ingrepen > 500 m2 en dieper dan 40 cm | 12 boringen per hectare, minimaal 12 per plan | WR-a 4 |
gebieden met een hoge archeologische verwachting | karterend onderzoek 1 | bij ingrepen > 500 m2 en dieper dan 40 cm | 12 boringen per hectare, minimaal 12 per plan | WR-a 4 |
gebieden met een middelhoge archeologische verwachting | karterend onderzoek 2 | bij ingrepen > 2.500 m2 en dieper dan 40 cm | 6 boringen per hectare, minimaal 6 boringen per plan | WR-a 5 |
gebieden met een lage archeologische verwachting | geen onderzoek nodig | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
(*) RCE = Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort
Gebruik van de Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart
De beleidsadvieskaart moet worden geraadpleegd bij voorziene bodemingrepen in het kader van een aanvraag voor een omgevingsvergunning of een bestemmingsplanwijziging. In geval van een bestemmingsplanwijziging geldt de omvang van het plangebied als onderzoeksgebied. Indien voor een omgevingsvergunning de bestemming gewijzigd dient te worden, geldt eveneens dat de omvang van het archeologische onderzoeksgebied gelijk is aan die van het plangebied. Alleen als de omgevingsvergunning betrekking heeft op een ingreep die al mogelijk wordt gemaakt door het bestaande bestemmingsplan, geldt de omvang van de ingreep (bijvoorbeeld het bouwvlak van een woning) als archeologisch onderzoeksgebied. Voor bodemsaneringen of ontgrondingen (waarvoor niet de gemeente, maar de provincie of soms het Rijk de bevoegde overheid is) geldt de oppervlakte van het te ontgraven gebied als de ingreep.
De gemeente/de initiatiefnemer dient voor een omgevingsvergunningsaanvraag/plangebied altijd te bepalen of archeologisch onderzoek daadwerkelijk nodig is, ook al lijken de beleidsadvieskaart en het bestemmingsplan dit op het eerste gezicht aan te geven. Er gelden namelijk ook vrijstellingsgrenzen. De volgende vragen die hiertoe ter beoordeling dienen te worden beantwoord, zijn:
-
“Wat is de omvang van het plangebied? Valt de bodemingreep binnen de algemene vrijstellingsgrens? Zo ja, dan is geen archeologisch onderzoek nodig.”
-
Er geldt een algemene vrijstelling voor bodemingrepen kleiner dan 50 m.
Deze ondergrens geldt niet voor archeologische rijksmonumenten (wettelijk beschermde archeologische monumenten). In de gemeente Ooststellingwerf liggen zes archeologische rijksmonumenten. In principe is binnen een dergelijk rijksmonument geen enkele bodemingreep, hoe klein ook, toegestaan. Voor rijksmonumenten is de rijksoverheid (in dit geval de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed = RCE) de bevoegde instantie. Indien de RCE de gewenste bodemingrepen te gedogen, legt zij meestal dwingende voorwaarden en uitvoeringsbepalingen op.
-
“Welke onderzoeksadviezen gelden voor welke gedeelten van het plangebied?”
-
Ook voor de afzonderlijke terreinen, aandachtzones en verwachtingsgebieden gelden vrijstellingsgrenzen.
-
Indien uit een rapport of uit andere stukken (te overleggen door de initiatiefnemer) in redelijkheid blijkt dat een terrein in het verleden zo diep verstoord is dat geen archeologie meer te verwachten is, kan de gemeente besluiten tot vrijstelling van archeologisch vooronderzoek voor het desbetreffende gedeelte van het plangebied.
-
Het is wenselijk te noteren voor welke delen van het plangebied welke typen onderzoek gelden. Hoe groter het plangebied, hoe groter de kans op meer typen vooronderzoek. De specifieke onderzoekseisen die bij de verschillende terreinen en gebieden horen, zijn te vinden in de handleiding bij de FAMKE (zie de verschillende Plannen van Aanpak).
-
“ Is gelet op de onderzoeksadviezen en de bijbehorende vrijstellingen archeologisch onderzoek nodig?”
-
Als archeologisch onderzoek nodig is, dient dit te worden uitgevoerd door een gespecialiseerd bedrijf dat over een opgravingsvergunning beschikt. Zo’n bedrijf zal overigens ook zelf aan de hand van de beleidsadvieskaart controleren welk type onderzoek uitgevoerd moet worden. De bevindingen van het archeologisch onderzoek worden vastgelegd in een rapport. Dit rapport maakt deel uit van de stukken die ingediend moeten worden bij een aanvraag voor een wijziging van het bestemmingsplan of een aanvraag voor een omgevingsvergunning.
De onderzoeksresultaten kunnen aanleiding geven voor verder archeologisch onderzoek of voor bijzondere maatregelen. Zo kan in het geval van een behoudenswaardige archeologische vindplaats een omgevingsvergunning worden verleend op voorwaarde van de uitvoering van (verder) archeologische onderzoek (proefsleuvenonderzoek, een opgraving of een archeologische begeleiding, inclusief de uitwerking en rapportage) of op voorwaarde van de uitvoering van specifieke beschermende maatregelen om (een deel van) een archeologische vindplaats te beschermen. De gemeente kan in de omgevingsvergunning opnemen dat pas begonnen mag worden met de uitvoering van de werken na ontvangst van het evaluatierapport (een verplicht onderdeel van de werkzaamheden na de veldwerkfase van proefsleuvenonderzoek, opgraving of begeleiding) en het bewijs van aanbesteding van de daarop gebaseerde uitwerking en rapportage.
Ongeacht of er wel of geen onderzoeksvrijstelling geldt: als er archeologische vondsten en/of grondsporen worden gedaan of opgemerkt, heeft men de plicht dit te melden aan de minister van OCW (kan ook via de gemeente aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed worden doorgegeven). Deze verplichting is opgenomen in de Monumentenwet 1988.
Conclusie
In voorliggend bestemmingsplan is voorzien in de noodzakelijke verbinding met de in het archeologisch basisonderzoek opgenomen onderzoeksadviezen. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke eisen die ten aanzien van archeologie worden gesteld. De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door archeologie.
4.5 Natuur
Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving. Juridisch en beleidsmatig strekken de planologisch relevante natuur- en landschapsaspecten zich uit over soortenbescherming en gebiedsbescherming.
FLORA- EN FAUNAWET
De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Ffw). De Ffw is gericht op het beschermen en het behouden van de goede staat en de instandhouding van in het wild levende plant- en diersoorten en hun directe leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is het zogenoemde ‘nee, tenzij’-principe. Dit betekent dat werkzaamheden en dergelijke in beginsel niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hier op grond van een vrijstelling of ontheffing van worden afgeweken. In de Ffw is onder andere bepaald dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten te handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en fauna, gedwongen is dergelijk handelen of nalaten achterwege te laten. Dit voor zover dit in redelijkheid van hem kan worden gevraagd. Diegene moet alle maatregelen nemen die in redelijkheid van hem kunnen worden gevraagd om die nadelige gevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.
NATUURBESCHERMINGSWET 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Nbw zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw zijn drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, staats- en beschermde natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is geregeld. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en is uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007.
In paragraaf 2.4 is reeds nader ingegaan op de diverse beschermde natuurwaarden die in en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan voorkomen.
PROGRAMMATISCHE AANPAK STIKSTOF
Al jaren is er in Natura 2000-gebieden een overschot aan stikstof (ammoniak en stikstofoxiden). Dit is schadelijk voor de natuur en het belemmert vergunningverlening voor economische activiteiten. Daarom heeft het Rijk het enige jaren geleden het initiatief genomen om deze stikstofproblemen aan te pakken. In de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), in werking getreden op 1 juli 2015, werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te verminderen en daarmee ook economische ontwikkelingen mogelijk te maken.
De PAS combineert twee manieren om de natuurdoelen van Natura 2000 zeker te stellen:
-
Het blijvend laten dalen van de stikstofdepositie door het nemen van maatregelen aan de bron;
-
Het uitvoeren van herstelmaatregelen voor stikstofgevoelige natuur
De PAS bepaalt ook dat een deel van de daling van de stikstofdepositie mag worden ingezet voor nieuwe projecten of projecten waarin uitbreiding van bestaande stikstofemissie aan de orde is. Op deze manier blijft de stikstofdepositie dalen, terwijl er ook ruimte is voor de gewenste economische ontwikkeling. De PAS is vertaald in de regels van het voorliggende bestemmingsplan (zie daarvoor hoofdstuk 5.4).
Onderzoek
Ruimtelijke plannen dienen getoetst te worden op de gevolgen voor de aanwezige natuurwaarden. Voorliggend bestemmingsplan is evenwel primair gericht op het vastleggen van de bestaande situatie in het plangebied en vormt daarmee hoofdzakelijk een beheerplan. Dit bestemmingsplan biedt geen kader voor ingrijpende ruimtelijke veranderingen ten opzichte van de bestaande situatie. Tegen deze achtergrond worden geen verstoringen van beschermde soorten verwacht als gevolg van dit bestemmingsplan. Wel blijft de zorgplicht uit artikel 2 van de Ffw onverminderd van toepassing. Uitgangspunt hiervan is dat een ieder gehouden is om alle adequate voorzorgsmaatregelen te treffen die in redelijkheid kunnen worden gevergd om verontrusting, vernieling, doden en verjaging en dergelijke van dieren te voorkomen. In sommige gevallen dient een ontheffing van de Ffw te worden verkregen, voordat gewenste werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.
VOORTOETS
Evenmin is aannemelijk dat er sprake is van gevolgen voor de beschermde gebieden. Er is geen sprake van areaalsvermindering, noch is er sprake van externe effecten vanuit het bestemmingsplan op Natuurbeschermingswetgebieden die leiden tot (significant) negatieve effecten op de beschermde waarden binnen deze gebieden. Er is dan ook geen noodzaak tot het opstellen van een passende beoordeling.
Onderzoek noodzakelijk bij ontwikkelingen
Voorafgaand aan beperkte te verrichten ruimtelijke ingrepen in het plangebied op basis van de mogelijkheden van dit bestemmingsplan, dient altijd te worden bepaald of en welke stappen volgens de ecologische wet- en regelgeving noodzakelijk zijn.
Voor zover dit bestemmingsplan wel veranderingen mogelijk maakt (bijvoorbeeld de vernieuwing of het realiseren van een bijgebouw), ligt de zorgplicht voor het niet aantasten van eventuele ecologische waarden bij de initiatiefnemer. Dit rechtvaardigt geen verder onderzoek naar ecologie in het kader van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Met de voor dit bestemmingsplan gehanteerde planopzet worden de in het plangebied aanwezige natuurwaarden gerespecteerd. De mogelijk aanwezige ecologische waarden worden door vaststelling van dit bestemmingsplan dan ook niet verstoord.
4.6 Lucht
Wet- en regelgeving
Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de hiervoor gestelde grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als ‘niet in betekenende mate’ beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.853 voertuigbewegingen (van personenwagens) per weekdagetmaal leidt.
Onderzoek
Met voorliggend actualiserend en conserverend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Op grond van dit bestemmingsplan valt geen toename van verkeersstromen te verwachten. Derhalve vindt geen verslechtering van de luchtkwaliteit plaats. Het plan moet worden beschouwd als ‘niet in betekende mate’ van invloed op de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Conclusie
Dit bestemmingsplan wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.
4.7 Geluid
In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. Deze wet is op 1 januari 2007 voor het laatst gewijzigd. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidsbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB, die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.
4.7.1 Wegverkeerslawaai
Wet- en regelgeving
In artikel 74 van de Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied.
De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied. In tabel 1 is hiervan een overzicht gegeven.
Tabel 1. Overzicht breedte geluidzones per type weg
Aantal rijstroken | Wegligging binnen stedelijk gebied | Wegligging buiten stedelijk gebied |
2 | 200 m | 250 m |
3 of 4 | 350 m | 400 m |
5 of meer | n.v.t. | 600 m |
(Bron: Wgh)
Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd of wanneer reconstructie van de weginfrastructuur plaatsvindt, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.
Onderzoek
Binnen het plangebied worden met dit bestemmingsplan bij recht geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Ook vinden vanwege dit bestemmingsplan geen ingrijpende wijzigingen in de verkeersinfrastructuur plaats waardoor verkeersstromen in belangrijke mate zullen veranderen ten nadele van geluidgevoelige objecten in de omgeving daarvan. Akoestisch onderzoek is voor dit bestemmingsplan derhalve niet van toepassing. Voldaan wordt aan het gestelde in de Wgh.
Conclusie
Op grond van voorgaande mag worden geconcludeerd dat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet door geluidhinder wordt belemmerd.
4.7.2 Industrielawaai
Wet- en regelgeving
Op grond van de Wgh dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan onder meer aandacht aan industrielawaai te worden besteed. Dit is met name het geval als een bestemmingsplan de mogelijkheid van de vestiging van een inrichting als bedoeld in artikel 41 Wgh insluit. De categorieën van inrichtingen bedoeld in artikel 41 Wgh zijn nader aangewezen in artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
De bedrijvigheid op een geluidgezoneerd industrieterrein mag cumulatief niet meer dan 50 dB(A) op de vastgestelde zonelijn van de geluidszone produceren. In het geval binnen de geluidzone woningen zijn gelegen, dient te worden gewaarborgd dat de geluidbelasting op deze woningen niet meer bedraagt dan 55 dB(A), overeenkomstig vastgestelde maximaal toelaatbare geluidbelastingen (MTG).
Onderzoek
Bedrijventerrein Venekoten betreft een geluidgezoneerd bedrijventerrein. Bij de vaststelling van de geluidzone heeft in het verleden reeds een afweging plaatsgevonden over de aanvaardbare geluidniveaus op het terrein en in de directe omgeving. Voor zover noodzakelijk is voor de woningen binnen de geluidzone een hogere waarde in de zin van de Wgh vastgesteld en voldoen deze woningen aan de daarvoor geldende normen.
Conclusie
De geluidszone voorziet in een regeling voor de beperking van de geluidhinder van het industrieterrein. De indertijd vastgestelde geluidzone voor het industrieterrein wordt door dit nieuwe bestemmingsplan niet gewijzigd. Dit bestemmingsplan betreft een conserverend plan en mag - gezien het voorgaande - uitvoerbaar worden geacht wat betreft het aspect industrielawaai.
4.8 Externe Veiligheid
In juni 2015 bracht FUMO een 'advies externe veiligheid' uit over het bestemmingsplan Buitengebied. FUMO heeft in dat kader onderzoek ingesteld naar de volgende risicobronnen:
-
inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden;
-
transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
-
transport van gevaarlijke stoffen over wegen.
Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden.
Het gaat hierbij om de volgende inrichtingen:
-
lpg-tankstation Oldeberkoop;
-
lpg-tankstation Donkerbroek;
-
een aantal propaangastanks en opslag van bestrijdingsmiddelen;
-
biogasopslagen bij Makkinga en Haulerwijk;
-
NAM-locatie Appelscha en een gasdrukmeet- en regelstation in Haule;
-
het zwembad in Haulerwijk en het Laco bosbad in Appelscha.
De veiligheidszone van het gasontvangststation (GOS) in Haule ligt gedeeltelijk over de woning aan de Tonckensweg 6 in Haule. In 1974 is een Hinderwetvergunning voor het station N-027 Gos. Ten tijde van de vergunningverlening golden de Richtlijnen Gasdrukregel- en meetstations 1972 In deze richtlijnen stond dat 'voor bewoning bestemde gebouwen' op een afstand van 15 meter van het GOS dienen te staan. Het is een algemene regel van behoorlijk bestuur dat deze Richtlijnen bij vergunningverlening werden gehanteerd. In de vergunning staat expliciet dat het GOS nabij Haule pand 116 (nu Tonckensweg 6) wordt toegestaan. Het pand lag en ligt binnen de genoemde afstand van 15 meter, namelijk op een afstand van 13 meter. Dit betekent dat een kortere afstand tot deze woning is vergund.
Toen in 1989 het Besluit gasdrukregel- en meetstations milieubeheer in werking trad bleef de vergunning bestaan. Immers in artikel 1 lid 2 aanhef sub c onder 4e staat dat het Besluit niet van toepassing is op een GOS dat gelegen is op een kortere afstand van een woning van derden voor wat betreft een GOS categorie D (nu bekend als categorie C).
Toen in 2001 het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer is gaan gelden is deze afwijkende vergunde afstand blijven bestaan. In voorschrift 1.1.3 van dit besluit is bepaald dat voor een reeds opgericht en vergund GOS de in de vergunning bepaalde afstanden, voor zover die afwijken van de afstanden van het Besluit, (blijven) gelden. Vervolgens is dit overgangsrecht geprolongeerd in artikel 6.21, 1e lid onder a.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Het gaat hierbij concreet om diverse buisleidingen van de Gasunie en de NAM.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg
In dit kader is uitsluitend de huidige en omgelegde N381 relevant.
Analyse en conclusie
Door FUMO is per inrichting en activiteit een analyse van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico uitgevoerd. Per situatie is een verantwoording gegeven van het groepsrisico. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van voorliggend plan. Wel adviseert FUMO om:
-
de doorzet van de LPG-stations Oldeberkoop en Donkerbroek vast te laten te leggen op
< 1.000 m3/jaar. Exploitanten worden niet belemmerd, omdat de feitelijke doorzet
< 500 m3/jaar is. Daarnaast kan daardoor het gebied waarbinnen beperkingen gelden worden verkleind. -
In het bestemmingsplan te borgen dat geen kwetsbare objecten binnen de 100% letaliteitszones worden toegestaan;
-
In het bestemmingsplan te borgen dat niet zonder meer beperkt kwetsbare objecten binnen de 100% letaliteitszones worden toegestaan;
-
In het bestemmingsplan te borgen dat niet zonder meer (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 1% letaliteitszones worden toegestaan;
-
de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding op de verbeelding weer te geven.
De adviezen van de FUMO zijn alle overgenomen in het bestemmingsplan, uitgezonderd het advies met betrekking tot het vastleggen van een verkleining van de doorzet van de LPG-tankstations bij Oldeberkoop en Donkerbroek. Het verkleinen van de doorzet kan namelijk niet op basis van het bestemmingsplan plaatsvinden, maar verloopt via de daartoe strekkende milieuwet- en regelgeving.
Het gehele advies, met de nadere analyse is opgenomen in de bijlagen van dit bestemmingsplan.
Brandweer Fryslân heeft (op 27 april 2015) advies uitgebracht over het voorliggende bestemmingsplan. De Brandweer concludeert dat er geen knelpunten en/of aandachtspunten zijn voor het bestemmingsplan ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Alle aspecten zijn voldoende in beeld gebracht. De bebouwingsdichtheid binnen dit plangebied is beperkt en levert geen knelpunten op voor wat betreft de zelfredzaamheid (huidige situatie) en de bestrijdbaarheid. De effecten van mogelijke externe veiligheidsincidenten bij de risicobronnen zijn dan ook relatief gering. Tevens sluit het plan middels de planregels nieuwe risicovolle inrichtingen uit.
Het advies van de brandweer is door de FUMO betrokken bij het uitbrengen van het 'advies externe veiligheid'. Ter informatie is het advies van de brandweer opgenomen in de bijlagen van dit bestemmingsplan.
4.9 Bedrijfshinder
Wet- en regelgeving
Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen, zo veel mogelijk voorkomen.
In de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt een richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar minimale afstanden aangegeven. In de meeste gevallen kunnen deze minimale afstanden worden aangehouden tussen een bedrijf en hindergevoelige functies om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Onderzoek
In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering worden twee omgevingstypen onderscheiden, te weten:
-
rustige woonwijk en rustig buitengebied;
-
gemengd gebied.
FUNCTIESCHEIDING
In een rustige woonwijk of rustig buitengebied wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt, te weten:
-
Milieucategorie 1 met een minimale richtafstand van 10 m.
-
Milieucategorie 2 met een minimale richtafstand van 30 m.
-
Milieucategorie 3.1 met een minimale richtafstand van 50 m.
-
Milieucategorie 3.2 met een minimale richtafstand van 100 m.
-
Milieucategorie 4.1 met een minimale richtafstand van 200 m.
-
Milieucategorie 4.2 met een minimale richtafstand van 300 m.
-
Milieucategorie 5.1 met een minimale richtafstand van 500 m.
-
Milieucategorie 5.2 met een minimale richtafstand van 700 m.
In het plangebied is in meer of mindere mate sprake van een ‘rustig buitengebied’. In het plangebied komt naast bedrijvigheid ten behoeve van de agrarische functie ook niet-agrarische bedrijvigheid voor.
In het verleden is bij de vestiging van bedrijven in het plangebied in het kader van de milieuwetgeving beoordeeld in hoeverre die vestiging aanvaardbaar was en aan welke eventueel te stellen voorschriften zou moeten worden voldaan. Wanneer aan bovenstaande richtafstanden kon worden voldaan, zijn veelal geen nadere regels gesteld. Is de afstand korter, dan zijn vaak wel aanvullend regels gesteld, bijvoorbeeld in een milieuvergunning. Vanwege deze situatie is de aanwezigheid van de verschillende legaal gevestigde bedrijven dan ook aanvaardbaar.
Bedrijven die in de huidige situatie niet kunnen voldoen aan de geldende minimale richtafstanden worden normaliter op de verbeelding specifiek aangeduid. Hiermee kan de huidige situatie wel worden voortgezet, maar kan geen gelijkwaardig bedrijf uit dezelfde milieucategorie terugkeren in een toekomstige situatie bij bedrijfsbeëindiging. Enkel bedrijvigheid uit lagere milieucategorieën, dan wel eenzelfde bedrijf is dan nog mogelijk.
Bij recht is nieuwvestiging van bedrijven op andere dan de bestaande en als zodanig bestemde locaties binnen het voorliggende bestemmingsplan niet mogelijk. In gevallen van zowel uitbreiding van bedrijvigheid als in gevallen van nieuwvestiging van bedrijvigheid zal bij de verstrekking van de milieuvergunningen of bij het instemmen met meldingen van geval tot geval een beoordeling plaatsvinden van de gevolgen voor de directe omgeving.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet door hinder van bedrijven belemmerd.
4.10 Kabels En Leidingen
In het plangebied komen diverse kabels en leidingen voor die planologische bescherming verdienen. Deels zijn deze reeds in eerdere paragrafen beschreven. Uit voorgaande resteren nog de aanwezige hoogspanningsleidingen en hoofdwaterleidingen in het plangebied. Hierop is in onderstaande paragraaf nader ingegaan.
4.10.1 Hoogspanningsleidingen
Beleid
Op grond van het voorzorgbeginsel heeft het voormalige ministerie van VROM in oktober 2005 aan overheden en netbeheerders advies omtrent hoogspanningsleidingen uitgebracht. Geadviseerd wordt, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven/worden blootgesteld1 in een gebied rond bovengrondse hoogspanningsleidingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (μT)2. Hier moet bij vaststelling van bestemmingsplannen en wijzigingen in bestaande plannen rekening mee gehouden worden.
1. Voor langdurige blootstellingen wordt uitgegaan van kinderen die wonen of verblijven in scholen, crèches of kinderopvangplaatsen die gelegen zijn in magneetveldzones. Als gevoelige bestemmingen hiervoor worden woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen aangemerkt. Locaties waar zich wel kinderen kunnen bevinden, maar waar de verblijftijd vergeleken met wonen als kort kan worden bestempeld, worden niet aangemerkt als gevoelige bestemming, zoals recreatievoorzieningen.
2. De magneetveldzone. De magneetveldzone is de strook grond die zich aan beide zijden langs de hoogspanningslijn uitstrekt en waarbinnen het magneetveld gemiddeld over een jaar hoger dan 0,4 μT is of in de toekomst kan worden.
Onderzoek
In het plangebied is sprake van drie verschillende hoogspanningsleidingen, te weten de:
-
110 kV-leiding Drachten – knooppunt Gorredijk (Liander);
-
110 kV-leiding Oosterwolde – Knooppunt Gorredijk (Liander);
-
110 kVleiding Knooppunt Gorredijk - Gorredijk (Liander).
De zogenaamde indicatieve zone3 die hiervoor door het RIVM wordt aangegeven, beslaat 50 m aan weerszijden van het hart van de hoogspanningslijn. Dit zijn conservatieve aannames. De daadwerkelijke zone van 0,4 μT (microtesla) is kleiner.
3 De “indicatieve zone” is de magneetveldzone berekend op basis van een aantal conservatieve aannames.
Figuur 19. Kaartfragment ligging hoogspanningsleidingen (bron: RIVM, 2014)
Met voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt en derhalve ook geen nieuwe situaties waarbij kinderen langdurig verblijven of worden blootgesteld in de zone van de hoogspanningsleidingen.
De verdere distributie van elektriciteit in de gemeente geschiedt voornamelijk ondergronds. Naast kabels en leidingen wordt in de elektriciteitsvoorziening voorzien door transformatorstations die verspreid in de gehele gemeente aanwezig zijn.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan is uitvoerbaar wat betreft de aanwezige hoogspanningsleidingen in het plangebied.
4.10.2 Andere leidingen
In het plangebied liggen diverse rioolpersleidingen, waterleidingen, gasleidingen, elektriciteitsleidingen, CAI-leidingen et cetera. Buiten de hiervoor beschreven leidingen zijn deze niet van planologisch belang. Deze andere leidingen zijn via het zakelijk recht voldoende beschermd. Deze worden dan ook niet via het bestemmingsplan beschermd.
4.11 Defensie
4.11.1 Militaire laagvliegroute
De militaire laagvliegroute nr. 10A ligt gedeeltelijk boven het grondgebied van de gemeente Ooststellingwerf. Hier mag op minimaal 75 m hoogte worden gevlogen. Onder deze zone van 3.700m breed mogen geen bouwwerken hoger dan 40 m worden opgericht. Het bestemmingsplan maakt geen bouwwerken mogelijk die hoger zijn dan 40 m.
Figuur 20. Militaire laagvliegroute 10A met zone hoogtebeperking
4.11.2 Radarverstoringsgebieden
Ter voorkoming van radarverstoring met betrekking tot de radarverstoringsgebieden, gerelateerd aan de radarpost Wier en vliegbasis Leeuwarden, geldt een beperking voor bouwwerken hoger dan 89 m. Het bestemmingsplan maakt bij recht geen bouwwerken mogelijk die hoger zijn dan 89 m.
Figuur 21. Radarverstoringsgebieden Wier en Leeuwarden
Hoofdstuk 5 Resultaten Uit Het Planmer
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is er vooral op gericht de bestaande situatie in het bestemmingsplangebied te behouden en daar waar mogelijk te versterken. Ten behoeve van die versterking is het noodzakelijk dat het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor toekomstige ontwikkelingen. Alleen op deze manier kan een levendig landelijk gebied gewaarborgd worden. Hiermee vormt het bestemmingsplan het kader voor mogelijke m.e.r.-(beoordeling)plichtige activiteiten en is het noodzakelijk om een planMER op te stellen voor het ontwerpbestemmingsplan. Een dergelijk rapport biedt inzicht in de verschillende milieueffecten van de ontwikkelingen die op grond van het bestemmingsplan mogelijk zijn. Op basis van dit planMER kan een onderbouwde en overwogen keuze worden gemaakt over welke ontwikkelingen wel en welke niet mogelijk gemaakt (kunnen) worden op basis van milieuoverwegingen. Het planMER is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
In het planMER zijn met name agrarische activiteiten onderzocht omdat deze activiteiten in voorliggend bestemmingsplan kaderstellend zijn voor de plan-m.e.r. Overige relevante aspecten zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter eveneens onderzocht. Hiervan wordt verslag gedaan verderop in dit hoofdstuk. Op basis van dit inzicht in de verwachte milieueffecten is het mogelijk om het voornemen, zoals dat in het voorontwerpbestemmingsplan is uitgewerkt, en een alternatief hiervoor te beoordelen. Naar aanleiding hiervan zijn, met de planMER als onderdeel van de onderbouwing, keuzes gemaakt in de ontwikkelingen die wel en die niet op grond van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
In het navogende wordt een en ander nader uitgewerkt. De paragrafen volgen de stappen die zijn gezet in de totstandkoming van het MER:
-
Om te beginnen is het voornemen beschreven (5.2). Het voornemen kan worden omschreven als het beleid dat de gemeente wenst te voeren in het buitengebied, zoals vastgesteld in de Nota van Uitgangspunten;
-
Van dat voornemen zijn de effecten bepaald (5.3);
-
Vervolgens bleek het nodig een alternatief uit te werken dat niet leidt tot significante effecten (5.4).
5.2 Het Voornemen
In de Nota van Uitgangspunten is aangegeven dat de gemeente ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van de landbouw. Op grond van die gewenste uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen is het bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig. Kortweg komt het in het Planmer onderzochte voornemen van het bestemmingsplan op het volgende neer:
De volwaardige agrarische bedrijven hebben bij recht de mogelijkheid 1,5 ha te bebouwen. Voor de agrarische nevenberoepsbedrijven zijn de uitbreidingsmogelijkheden beperkt tot 0,5 ha en de hobbymatige agrarische activiteiten worden beschouwd als passend binnen de woonbestemming. In het nieuwe bestemminsplan hebben agrariërs een bouwvlak gekregen van waaruit gerekend een aaneengesloten oppervlakte van 1,5 ha bebouwd mag worden. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het overschrijden van het bouwvlak tot maximaal 2 ha.
In de Nota van Uitgangspunten is aangegeven dat wat betreft bestaande (en nieuwe) glastuinbouwbedrijven de gemeente aansluit bij het provinciaal beleid. Dit betekent dat de glastuinbouw als neventak op een agrarisch bouwperceel is toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 1.500 m2.
Met betrekking tot kleinschalig kamperen is het uitgangspunt dat dit met uitzondering van de bestemmingen ‘Natuur 1’, ‘Natuurgebied 2’ en ‘Natuur 3 en de gronden die zijn aangeduid met ‘essen’, ‘archeologisch waardevol’ of ‘handhaven openheid’, mogelijk is bij agrarische bedrijven en voormalige agrarische bedrijven. Verder is binnen een afstand van circa 200 m hemelsbreed van de grens van de bebouwde kommen van de dorpen Oosterwolde, Appelscha, Haulerwijk, Donkerbroek en Oldeberkoop kleinschalig kamperen niet toegestaan. In principe is het aantal staanplaatsen beperkt tot 15, uitgezonderd de recreatieve zones rond Appelscha, Oldeberkoop en Haulerwijk, waar 25 staanplaatsen zijn toegestaan. Daarnaast is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor maximaal 10 trekkershutten.
In de Nota van Uitgangspunten is voorts aangegeven dat er (in beperkte mate) mogelijkheden voor de aanleg van nieuwe natuur worden geboden. In het bestemmingsplan is daartoe een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de bestemming van gronden gewijzigd kan worden naar Natuur.
5.3 Effecten Van Het Voornemen
Uit de beoordeling van de milieueffecten van het voornemen blijkt dat er vooral effecten op de natuur en de geur worden verwacht. De effecten op de natuur (waaronder de effecten op natuurgebieden en beschermde planten en dieren) zijn negatief tot zeer negatief beoordeeld.
Alle overige effecten van het voornemen op bijvoorbeeld bodem en water, landschap, geluid en gezondheid zijn hooguit licht negatief en daarmee acceptabel. De effecten van het kleinschalig kamperen zijn voor sommige landschaps- en natuuraspecten beoordeeld als licht negatief. Daarbij moet bedacht worden dat een worst-case effect is beoordeeld: Alle mogelijkheden worden benut. De effecten van de ontwikkeling van natuur zijn op de meeste milieuaspecten positief tot zeer positief.
Uit de analyse blijkt dat effecten op de natuur die als negatief tot zeer negatief zijn beoordeeld, uitsluitend worden veroorzaakt door de toename van de ammoniakdepositie (als stikstofverbinding) op Natura 2000-gebieden, overige natuurgebieden en beschermde soorten. Vooral het zeer negatieve effect op Natura 2000-gebieden is een probleem voor het vaststellen van het bestemmingsplan Buitengebied 2016. Zoals uit de passende beoordeling (zie hoofdstuk 11 van het planMER) blijkt, is een ‘significant negatief effect’ op Natura 2000-gebieden door een toename van de ammoniakdepositie in het voornemen niet uit te sluiten. Dit betekent dat de eerste uitwerking van het bestemmingsplan (op basis waarvan het voornemen is uitgewerkt) in strijd is met de Nbw 1998 en dan ook niet zo kan worden vastgesteld. Er dient een alternatief te worden uitgewerkt waarbij significante effecten niet optreden.
5.4 Alternatieven
Om het bestemmingsplan Buitengebied 2016 vast te kunnen stellen, moet het (ontwerp)bestemmingsplan ten minste zo worden aangepast, dat de milieueffecten op de natuur worden beperkt. Hierbij moeten de effecten op de natuur zo worden beperkt dat “negatieve effecten” op Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Hiervoor is het alternatief (1) uitgewerkt.
Uitwerking alternatief naar bestemmingsplanregeling
Hieronder wordt allereerst de uitgewerkte regeling weergegeven. Onder de regeling volgt telkens een toelichting.
Regeling: strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee indien dit leidt tot een toename van de van de ammoniakemissie van het bedrijf ten opzichte van de bestaande situatie, zoals aangegeven in bijlage 2 'Bestaande situatie ammoniakemissie', anders dan een toename van de ammoniakemissie wanneer het project of handeling waar de aanvraag om omgevingsvergunning op ziet, een stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in het Natura 2000-gebied die afzonderlijk en, ingeval het project of de handeling betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting in de periode waarvoor het programma als bedoeld in artikel 19kg, eerste lid Natuurbeschermingswet 1998 geldt, niet een waarde die is vastgesteld bij de Algemene Maatregel van Bestuur als bedoeld in artikel 19kh, zevende lid, onder a onder 1 van de Natuurbeschermingswet 1998 overschrijdt.
Toelichting
Het eerste deel van de regeling (de passage tot en met 'bestaande situatie ammoniakemissie') legt per bedrijf de bestaande vergunde ammoniakemissie vast. Daardoor zal ook de depositie op Natura 2000-gebieden niet verder toenemen en is niet langer sprake van een significant effect.
Het resterende deel van de regeling (vanaf de passage 'anders dan...') is een vertaling van de Programmatische aanpak Stikstof (hierna: PAS). Deze (vrij technische) planregeling maakt toename van de ammoniakemissie vanuit een agrarisch bedrijf mogelijk indien de depositie die gepaard gaat met deze toename onder de grenswaarde blijft zoals opgenomen in het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof (hierna: Besluit grenswaarden PAS). Op dit moment geldt voor waarden onder de 1 mol/ha/jaar een uitzondering op de vergunningplicht als bedoeld in artikel 19d, eerste lid van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna Nbw). Deze activiteiten zijn wel meldingsplichtig. Voor activiteiten onder de 0,05 mol/ha/jaar geldt een algehele vrijstelling. In het kader van de PAS is een prognose gemaakt van de ontwikkeling van de stikstofdepositie in de periode van zes jaar waarvoor het programma wordt vastgesteld. Na deze zes jaar kunnen de waarden worden herzien. Indien binnen deze zes jaar de depositieruimte in een bepaald gebied voor 95% benut is, wordt de grenswaarde van 1 mol/ha/jaar voor dat gebied teruggebracht naar 0,05 mol/ha/jaar.
Ten behoeve van de PAS is (door het rijk) een zelfstandige Passende Beoordeling uitgevoerd. De gemeente hoeft dat niet nog eens te herhalen. Om die reden kan dit deel van de PAS-regeling (bij recht) in het bestemmingsplan worden opgenomen.
Regeling: afwijken van de gebruiksregel
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de in lid 3.1 omschreven waarden;
-
het milieu;
-
de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
-
de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de cultuurhistorische waarden;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de gebruiksregels:
en toestaan dat het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee leidt tot een toename van de van de ammoniakemissie van het bedrijf ten opzichte van de bestaande situatie, zoals aangegeven in bijlage 2 Bestaande situatie ammoniakemissie en hierbij tevens de grenswaarde als genoemd in lid 3.4.2 sub k wordt overschreden, mits hiervoor een vergunning op grond van artikel 19d, eerste lid van de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend.
Toelichting
Daarnaast is in het bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het toestaan van een toename van de van de ammoniakemissie vanuit een bedrijf, waarbij tevens de grenswaarde (van 1 mol/ha/jaar) als bedoeld in het Besluit grenswaarden PAS wordt overschreden, mits voor deze ontwikkeling een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid van de Natuurbeschermingswet is verleend. De provincies willen overigens een grens van
3 mol N/ha/jaar gaan hanteren om te voorkomen dat grote bedrijven in één keer de beschikbare ontwikkelingsruimte die op grond van de PAS beschikbaar is benutten. Voor de afwijking van het bestemmingsplan geldt dat eerst van deze bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt indien de provincie de Natuurbeschermingswetvergunning heeft verleend.
Samengevat zijn er in het bestemmingsplan dus bij recht geen mogelijkheden voor het oprichten van bebouwing voor vee indien dit gepaard gaat met een toename van de ammoniakemissie.
Onder voorwaarden is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarbij de emissie ten opzichte van de bestaande situatie mag toenemen. De toename van de emissie mag maximaal tot een depositietoename leiden van 3 mol N/ha/jaar op het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied. Voorwaarde hierbij is dat de provincie de Natuurbeschermingswetvergunning heeft verleend en de depositietoename nog past binnen de ruimte die de provincie in het kader van de PAS-regeling beschikbaar heeft. Voor een toename van de ammoniakdepositie van minder dan 1 mol N/ha/jaar op het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied behoeft geen Natuurbescherminswetvergunning te worden verkregen.
De toename van stikstofdepositie en geurhinder wordt met dit alternatief drastisch beperkt. Hierdoor treden geen negatieve tot zeer negatieve milieu- effecten meer op. Er blijven hooguit nog enkele licht negatieve effecten over.
Naast deze beperkte mogelijkheid tot het uitbreiden van vee geldt nog dat de huidige situatie van de stallen van dien aard is, dat in de meeste gevallen niet de best beschikbare technieken van toepassing zijn. Indien per bedrijf de huidige stallen worden vervangen door de best beschikbare technieken, ontstaat een vermindering van de emissie. Deze ruimte kan vervolgens weer worden benut door het uitbreiden van de veestapel. De hoeveelheid uitbreidingsruimte per bedrijf hangt dus tevens af van de emissiewinst die geboekt kan worden door het vervangen van de huidige stalsystemen door de best beschikbare technieken. Deze mogelijkheden verschillen vanzelfsprekend per bedrijf.
Effecten alternatief 1
Los van het bovenstaande is alternatief 1 overeenkomstig het voornemen. Ten aanzien van landschap is er geen verschil tussen de effecten van het voornemen en alternatief 1. Ten aanzien van bodem, water en natuur zijn de effecten aanmerkelijk gunstiger: Omdat de depositie van stikstof vrijwel niet toeneemt, treden er geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en andere natuurgebieden.
De ruimte die de provincies bieden voor lichte toenames van de depositie in het kader van de PAS regeling, is per Natura 2000-gebied vastgelegd in een depositiebank. Aan deze ruimte is per Natura 2000-gebied een PAS-herstel strategie gekoppeld, met beheersmaatregelen, die waarborgt dat, ondanks een geringe tijdelijke toename van de depositie, er geen significant negatieve effecten op het Natura 2000-gebied optreden. Dit is in een overkoepelende landelijke Passende Beoordeling onderzocht (Passende beoordeling over het programma aanpak stikstof 2015-2021 Ministerie van Economische Zaken/Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 10 januari 2015). Bovendien is de PAS wetgeving gebaseerd op een geleidelijke landelijke afname van de stikstofdepositie.
Ook de flora en fauna lijden geen schade ten gevolge van deze zeer beperkte extra depositie. De geringe effecten op flora en fauna en de EHS ten gevolge van fysieke aantasting, indien de bouwpercelen worden uitgebreid, zijn weer hetzelfde als in het voornemen. Ten aanzien van geur en gezondheid zijn de effecten ook gunstiger omdat er, ondanks het overschakelen op emissiearmere technieken nooit in die mate uitbreiding van de veestapel kan plaatsvinden als in het voornemen. Om die reden zijn ook de effecten op fijnstof en overige gezondheidsaspecten gunstiger.
Alleen in alternatief 1 is er, door de maatregelen die in het alternatief zijn opgenomen, geen sprake van een ‘negatief effect’ op Natura 2000-gebieden. Ook zijn de overige milieueffecten in dit alternatief voor andere aspecten geringer dan wel afwezig. Met alternatief 1 kunnen alle effecten die als negatief tot zeer negatief zijn beoordeeld worden ondervangen. Dit betekent ook dat alleen alternatief 1 niet in strijd is met de Nbw. Omdat alternatief 1 niet in strijd is met de Natuurbeschermingswet, kan een bestemmingsplan op basis van alternatief 1 worden vastgesteld.
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
In de voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en vervolgens vertaald in een set regels en een verbeelding; het eigenlijke bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk volgt, na een algemene introductie van de gehanteerde wettelijke richtlijnen voor dit bestemmingsplan en een toelichting op de bestemmingsplanprocedure, een korte toelichting op de regels.
6.1 Algemeen
Wro, Bro en SVBP
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast.
De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit onder meer dat niet meer wordt gesproken van voorschriften, maar van regels. Tevens zijn er een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in het artikel aangaande begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan de wijze van meten. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels.
Wabo en Bor
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met het bijbehorende Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. De invoering van de Wabo en het Bor heeft grote gevolgen voor het ruimtelijk omgevingsrecht zoals dat nu geldt op grond van de Wro. Met de inwerkingtreding van de Wabo is de Wro deels vervallen en opgegaan in de Wabo.
In de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning geïntroduceerd en geregeld. In de omgevingsvergunning zijn de verschillende toestemmingen voor locatiegebonden activiteiten geïntegreerd, waarbij sprake is van een samenloop met andere locatiegebonden activiteiten die gevolgen hebben voor de fysieke leef-omgeving. Ook de ontheffingen die in een bestemmingsplan zijn geregeld, zijn na 1 oktober 2010 vervangen door de omgevingsvergunning, dit geldt ook voor de aanlegvergunning. Het algemene gebruiksverbod dat is opgenomen in artikel 7.10 Wro is komen te vervallen en is vervangen door het algemene gebruiksverbod dat is opgenomen in artikel 2.1 Wabo. Voor een gebruik in strijd met een bestemmingsplan is een omgevingsvergunning vereist.
6.2 Bestemmingsplanprocedure
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (vaak in de vorm van een voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook biedt de gemeente eventueel de mogelijkheid om een reactie te geven op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op de overleg- en inspraakreacties. De uitkomsten hiervan worden vermeld in de toelichting bij het ontwerpbestemmingsplan en voor zover noodzakelijk verwerkt in regels en verbeelding.
Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in de Staatscourant, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en op de internetpagina van de gemeente, wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
6.3 Structuur Van De Regels
De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in drie delen.
In de Inleidende regels zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
In de bestemmingsregels zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. In hoofdstuk 6 volgt een nadere toelichting op de bestemmingen. In de algemene regels staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemene afwijkingsregels.
De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen voor enige flexibiliteit van het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht, zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.
6.4 Gebiedsbestemmingen
6.4.1 Agrarisch
Nota van uitgangspunten
Van oudsher is de agrarische sector de belangrijkste drager van het buitengebied. In algemene zin geldt dan ook het uitgangspunt dat de gemeente waar mogelijk de verdere ontwikkeling van de agrarische sector wil faciliteren. In het navolgende wordt dat algemene uitgangspunt nader uitgewerkt aan de hand van de eerder genoemde thema's.
Het agrarisch gebied kenmerkt zich door een afwisselend besloten en open landschap. Hoewel er lokaal nog restanten zijn van kleinschalige verkaveling-structuren is het merendeel van de agrarische percelen grootschalig van karakter. Het overgrote deel van het plangebied bestaat uit agrarische cultuurgrond. Deze gronden zijn dan ook als zodanig bestemd. Het gebied kenmerkt zich door een grote mate van openheid. Nieuwe percelen met opgaande vormen van boom- en fruitteelt, houtteelt en de aanleg van nieuw bos zijn binnen de bestemming Agrarisch dan ook niet toegestaan.
Ook zijn er, met uitzondering van bestaande bouwwerken, buiten de bouwpercelen geen nieuwe agrarische bedrijfsbebouwing, mestvoorzieningen en andere bouwwerken toegestaan. Een uitzondering wordt gemaakt voor terreinafscheidingen en schuilstallen.
6.4.2 Natuur
Nota van uitgangspunten
Bestaande natuur
De gemeente Ooststellingwerf is van mening dat de aanwezige natuur in de gemeente beschermd en behouden moet blijven. Het bestemmingsplan zal dan ook een beschermende regeling bevatten. De betreffende gebieden worden in het bestemmingsplan voorzien van een specifieke regeling die is gericht op het behoud en bescherming van de natuurlijke waarden.
Aanvullend wordt opgemerkt dat de groen- en natuurgebieden zich uitstekend lenen voor extensieve dagrecreatie (onder andere het wandelen en fietsen) en in dat kader een belangrijke functie vervullen voor de inwoners van de gemeente. Deze recreatievorm is dan ook toegestaan in de betreffende gebieden.
Nieuwe natuur
Nieuwe natuur kan onder andere ontstaan door het agrarisch natuurbeheer als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven. De gemeente is van mening dat dit in bepaalde gevallen een positieve bijdrage levert aan de aantrekkelijkheid van het buitengebied. Hoewel de gemeente positief staat tegenover nieuwe natuur, zal de gemeente hierin niet zelf het initiatief nemen. Dit betekent dat het initiatief tot de aanleg van nieuwe natuurgebieden van bijvoorbeeld natuurbeherende instanties uit zal moeten gaan.
Vertaling naar het bestemmingsplan
De bestemming Natuur - 1 omvat de Natura 2000-gebieden Fochteloërveen en het Drents-Friese Wold. Het doel van deze bestemming is het behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke waarden in de Natura 2000-gebieden conform de instandhoudingsdoelen. Cultuurgrond en extensieve dagrecreatie zijn tevens begrepen in deze bestemming. Voor bepaalde werken en werkzaamheden op deze gronden is een omgevingsvergunning nodig.
De bestemming Natuur - 3 is specifiek opgenomen voor de natuurlijke waarden bij het verblijfsrecreatieterrein Hildenberg. De regeling is overgenomen uit het bestemmingsplan Hildenberg.
De EHS-gebieden (behalve nog te verwerven gebieden) en overige natuur zijn bestemd als Natuur - 2.
In het bestemmingsplan is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het omzetten van agrarische gronden in natuurgebied. De omzetting van de gronden in natuurgebied mag geen onevenredige hinder opleveren voor de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden in het buitengebied.
6.5 Landschap, Archeologie En Cultuurhistorie
Nota van uitgangspunten
In de Nota van uitgangspunten is op gebied van lanschap, archeologie en cultuurhistorie het volgende beleid opgenomen:
Bekeken zal worden welke verschillen nu nog relevant zijn in de verschillende landschappen. In het bestemmingsplan zal rekening gehouden worden met de verschillende landschapswaarden.
Bij de rechtens regelingen en de omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden zal in het bestemmingsplan rekening worden gehouden met het landschap. Daarnaast zullen, indien een bepaald gebied zodanige waarden herbergt dat een specifieke bescherming op haar plaats is, in het bestemmingsplan gebiedsaanduidingen of dubbelbestemmingen worden opgenomen. Op deze manier ontstaat een helder inzicht in de waarden en de bescherming daarvan. De waarden van het landschap zullen voorts middels bouw-, gebruiks- en/of aanlegregels worden gekoppeld aan de gebiedsaanduiding/dubbelbestemming. Daarbij zal aandacht worden besteed aan de inpassing van open stallen in het landschap in verband met lichtuitstraling.
Uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan bij afwijking of wijziging mogelijk worden gemaakt, worden getoetst aan de specifieke waarden ter plekke. Om de communicatie over de gewenste landschappelijke inpassing te verbeteren, wordt gebruikgemaakt van een handreiking zoals het 'Procesboek inpassing erven Ooststellingwerf'. Aan de hand daarvan kan een beeld worden gekregen hoe de landschappelijk kwaliteiten ter plaatse als uitgangspunt kunnen dienen voor het ontwerp.
Volgend uit die kwalitatieve benadering zullen op voorhand geen gebieden worden uitgesloten waarbinnen middels een omgevingsvergunning of bij wijzigingsplan nieuwe functies of bebouwing mogelijk gemaakt kunnen worden. Bij de toetsing kan bekeken worden of de ontwikkeling passend/wenselijk is binnen het landschap en of er een landschappelijke meerwaarde gecreëerd kan worden. Hierbij zal een goede landschappelijke inpassing een vereiste zijn voor de medewerking aan een specifiek voornemen.
In het bestemmingsplan wordt kortom ingezet op het behoud en de versterking van de landschappelijke differentiatie. Hierbij wordt een flexibele insteek gekozen waarbij maatwerk ervoor moet zorgen dat de landschappelijke inpassing niet ten koste gaat van een eigentijdse bedrijfsvoering, of omgekeerd.
Een manier om hieraan bij te dragen is het bieden van de mogelijkheid om beplantingen voor landschappelijke inpassing buiten het bouwperceel te laten plaatsvinden.
In het vigerende bestemmingsplan zijn de gebiedsbestemmingen gebaseerd op landschappelijke en natuurlijke waarden. In het nieuwe bestemmingsplan zal deze benadering worden losgelaten en worden bestemmingen toegekend op basis van de overheersende functie (functionele benadering).
In het bestemmingsplan Buitengebied zal een vertaling worden opgenomen van het in ontwikkeling zijnde archeologiebeleid. In het bestemmingsplan zullen geen aanvullende regels worden opgenomen, maar zal sprake zijn van een een-op-een vertaling.
Binnen het bestemmingsplan zullen de aanwezige cultuurhistorische waarden worden beschreven. Daar waar de waarden bijzonder zijn, zal een aanvullende regeling worden opgenomen ter bescherming er van. De insteek van het bestemmingsplan is om met ontwikkelingen ook een verbetering van de landschappelijke kwaliteit te realiseren. Een belangrijk deel van de cultuurhistorische waarden maken deel uit van de landschappelijke kwaliteit. Op deze manier zullen ook de cultuurhistorische kenmerken worden vergroot.
Ontwikkelingen binnen het beschermde dorpsgezicht van Ravenswoud vragen extra zorgvuldigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden zijn daar niet meer beperkt, maar moeten aan meer randvoorwaarden voldoen om daarmee ook een bijdrage te leveren aan de karakteristieke opzet van het dorp en de omgeving.
Rijksmonumenten zijn beschermd op grond van de Momumentenwet 1988 en behoeven geen vertaling in de regels van het bestemmingsplan.
Daar waar pingo's nog als cultuurhistorisch waardevol zijn aan te merken (een aantal is in het verleden gebruikt als vuilstortplaats), zullen deze worden voorzien van een beschermende regeling. De gemeente zoekt ook hierbij aansluiting bij de archeologische beleidsadvieskaart.
Vertaling in bestemmingsplan
In de bestemmingsomschrijving van ‘Agrarisch’ is aangegeven dat de gronden eveneens zijn bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. In een bijlage bij de regels is aangegeven per landschapstype welke waarden dat zijn.
Bij afwijking en wijziging is eveneens opgenomen dat geen afbreuk mag worden gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Voor onder andere de vergroting van het bouwvlak tot 2 ha is een goede landschappelijke inpassing noodzakelijk. Daarbij dient gebruik te worden gemaakt van het procesboek 'Ontwikkeling (agrarische) erven Ooststellingwerf', zoals opgenomen in de bijlagen van de regels. In het procesboek, worden handvatten geboden hoe in de verschillende landschapsstructuren de beoogde ontwikkeling kan worden ingepast. Daarmee zijn de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden volwaardig onderdeel van de besluitvorming. Ook bij andere afwijkingsmogelijkheden voor het bouwen buiten het aaneengesloten bouwvlak dient rekening gehouden te worden met de landschappelijke waarden van het gebied. Ook daarvoor bevat het procesboek richtlijnen.
Handhaven openheid
Sommige gebieden hebben bijzondere landschappelijke waarden, die vragen om een aanvullende bescherming. De aanduiding “handhaven openheid” is gekoppeld aan de beekdalen en de essen. De beekdalen en essen zijn van oudsher open landbouwgebieden. Het is niet gewenst dat de bouw van meer vrijliggende schuilstallen, vrijliggende mestsilo’s, tunnelkassen of (tijdelijke) opslag in deze gebieden plaatsvindt, omdat dan een van de dragende kenmerken van de beekdalen en essen wordt aangetast.
Waarde - Beschermd dorpsgezicht
In het plangebied ligt het beschermd dorpsgezicht van Ravenswoud. In dit gebied is de hoofdopzet van de ontginningen, in combinatie met de bebouwing, nog sterk in samenhang aanwezig. Binnen deze dubbelbestemming ligt het accent op het behoud, herstel en de versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Binnen de bestemming “Waarde – Beschermd dorpsgezicht” zijn geen tunnelkassen, kleinschalige kampeerterreinen, serre- en boogstallen toegestaan en de realisatie van paardenbakken en het dempen van sloten vraagt een omgevingsvergunning.
Waarde- Archeologie
Het gemeentelijke archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan. Er zijn 4 verschillende dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden in het plangebied. Op grond van dubbelbestemmingen geldt een vergunnings- en/of onderzoeksplicht voor het bouwen vanaf een bepaalde omvang en voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden.
Waarde - Cultuurhistorie
Landschappelijke en cultuurhistorische waarden zijn in belangrijke mate bepalend voor het karakter van het landelijk gebied. Stimulering van het behoud en de ontwikkeling van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten leiden uiteindelijk tot een verdere verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en een betere herkenbaarheid van het gebied. Dit komt de beleefbaarheid van het gebied voor de burgers en de bezoekers ten goede. Binnen de dubbelbestemming ligt het accent op het behoud, herstel en de versterking van de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden in onderlinge samenhang.
Figuur 22. Overzicht dubbelbestemmingen
De dubbelbestemming “Waarde - Cultuurhistorie 1” is gekoppeld aan het essenlandschap, de heideontginningen en delen van de woudontginningen waar de landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken in onderlinge samenhang nog duidelijk aanwezig zijn. De dubbelbestemming richt zich op het behoud van deze onderlinge samenhang. Binnen deze dubbelbestemming is het egaliseren of afvlakken van natuurlijk reliëf is niet toegestaan, evenals het verharden van zandpaden.
De dubbelbestemming “Waarde - Cultuurhistorie 2” richt zich op het beschermen van delen van het landschap van de hoogveenontginningen waar het wijkenpatroon als drager van de landschappelijke hoofdopzet nog sterk aanwezig is. Binnen deze dubbelbestemming is het dempen van sloten zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.
Ook de concentratie van bebouwing in lange linten is een van de cultuurhistorische waarden van het hoogveenontginningslandschap. Deze concentratie van bebouwing leidt tot visueel meer open gebieden tussen de bebouwingslinten. Daarom is binnen de dubbelbestemming “Waarde - Cultuurhistorie 2” bovendien aangegeven dat de bouw van meer vrijliggende schuilstallen en vrijliggende mestsilo’s niet is toegestaan.
Monumenten en karakteristieken
Rijksmonumenten zijn beschermd op grond van de Momumentenwet 1988 en hebben geen vertaling gekregen in de regels van het bestemmingsplan.
Er heeft nog geen inventarisatie plaatsgevonden naar de gemeentelijke karakteristieken. Ook hiervoor is derhalve geen regeling opgenomen in het bestemmingsplan.
6.6 Functiegerichte Bestemmingen En Aanduidingen
In het navolgende worden de verschillende functiegerichte bestemmingen en aanduidingen besproken. Daarbij is waar relevant deze opzet gehanteerd:
-
allereerst wordt aangegeven op welke wijze het betreffende thema is opgenomen in de vastgestelde Nota van Uitgangspunten;
-
vervolgens is aangegeven op welke wijze het thema is vertaald naar de regels van het bestemmingsplan.
6.6.1 Agrarische bedrijven
Bouwvlak
Uitgangspunten Nota van Uitgangspunten
In het nieuwe bestemmingsplan zal worden aangesloten bij de mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt. Er zullen flexibele bouwvlakken worden opgenomen waar een aaneengesloten bouwperceel van 1,5 ha mogelijk is bij recht. Daarnaast zal een afwijkingsbevoegdheid worden opgenomen voor het vergroten van het bouwperceel tot 2 ha. Hierbij dient te worden voldaan aan de eisen uit het provinciaal beleid. Op voorhand zullen geen gebieden worden uitgesloten van de uitbreidingsmogelijkheden.
Indien sprake is van de noodzaak voor een agrarisch bouwperceel van meer dan 2 ha, is de gemeente van mening dat alleen een aparte planologische procedure de daarvoor benodigde flexibiliteit biedt. Aanvragen voor grotere bouwpercelen zijn van een dusdanig specifieke aard dat bijvoorbeeld (algemene) regels in het bestemmingsplan afbreuk zullen doen aan de specifieke wensen van de ondernemer. Voor uitbreidingen van meer dan 2 ha worden dan ook geen regels opgenomen in het bestemmingsplan. Dit betekent dat bouwpercelen groter dan 2 ha niet op voorhand worden uitgesloten, maar via een zelfstandige (bestemmingsplan)procedure worden afgewogen.
De gemeente zal in het bestemmingsplan geen onderscheid maken tussen akkerbouwbedrijven en grondgebonden veehouderijen, waaronder productiegerichte paardenhouderijen.
Ten aanzien van de intensieve veehouderijen wordt opgemerkt dat de gemeente uitbreiding wil faciliteren. Dit echter wel onder strikte voorwaarden (waaronder de voorwaarde dat de milieusituatie niet verslechtert). Wat betreft de stalvloeroppervlakten wordt vastgehouden aan het provinciale beleid en de regels omtrent de intensieve veehouderij die daarin staan gegeven. Overigens zijn er wel mogelijkheden om in het kader van veranderende dierenwelzijnseisen uit te breiden.
Vertaling naar het bestemmingsplan
Bij de inventarisatie van de agrarische bedrijven is gekozen voor een werkbare, pragmatisch oplossing. De inventarisatie is grotendeels gebeurd op basis van controlebezoeken en gegevens over het bedrijf zoals het feit dat een bedrijf de ammoniakrechten heeft ingetrokken of de milieuvergunning van het bedrijf is ingetrokken en het aantal kilo’s ammoniak dat een bedrijf produceert. Akkerbouwbedrijven zijn geïnventariseerd op basis van controlebezoeken gecombineerd met een digitale inventarisatie. Deze inventarisaties zijn voorgelegd aan de boeren daar waar de inventarisatie afwijkende resultaten gaf. In bepaalde gevallen zijn brieven verzonden met een verzoek om nadere informatie. De reacties op de inventarisatie zijn geanalyseerd en meer in detail bekeken. In een aantal gevallen heeft dit geleid tot bijstelling.
Het bestemmingsplan voorziet niet in de nieuwvestiging van agrarische bedrijven. Eventuele initiatieven zullen middels een zelfstandige procedure worden afgewogen en planologisch mogelijk gemaakt. Bij het bepalen of er sprake is van een volwaardig bedrijf zal de SO-rekenmodule van het LEI worden gehanteerd. Deze gaat uit van de standaardopbrengst van een agrarisch bedrijf, afhankelijk van het aantal ha landbouwgrond en/of het aantal dieren dat het bedrijf vergund heeft.
In het voorliggende bestemmingsplan hebben de agrarische bedrijven een bouwvlak gekregen van waaruit gerekend een aaneengesloten oppervlakte van 1,5 ha bebouwd mag worden. In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen over de richting van de uitbreiding. Zo mag de uitbreiding niet aan de naar de weg gekeerde zijde plaatsvinden. Daarnaast mag de diepte van een bouwperceel niet meer bedragen dan 200 m en de breedte niet meer dan 100 m.
In een aantal gevallen liggen bouwwerken (bijvoorbeeld sleufsilo's) buiten het bouwvlak, danwel voor de voorgevelrooilijn. Om te voorkomen dat dergelijke bestaande bouwwerken onder het overgangsrecht gaan vallen, zijn deze in de regels expliciet benoemd.
Wanneer een bouwperceel van 1,5 ha gedurende de planperiode niet toereikend blijkt, kan gebruik worden gemaakt van een in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid. Middels die afwijkingsbevoegdheid kan het aaneengesloten oppervlak worden vergroot tot maximaal 2 ha. Aan die mogelijkheid zijn voorwaarden verbonden waaronder een goede landschappelijke inpassing.
Bij dit alles de aantekening dat - als uitvloeisel van de resultaten uit het planMER - een regeling is opgenomen om het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen met de Natuurbeschermingswet. Voor details wordt verwezen naar hoofdstuk 5.4.
Bij de agrarische bedrijven wordt voorts onderscheid gemaakt tussen grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven. Deze laatste categorie betreft de in de gemeente voorkomende intensieve veehouderijen. In de regels van dit bestemmingsplan is een definitie opgenomen voor een grondgebonden agrarisch bedrijf: een agrarische bedrijfsvoering waarbij het gebruik van agrarische gronden in de omgeving van het bedrijf noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkveehouderij, een productiegerichte paardenhouderij, een opfokbedrijf, een akkerbouwbedrijf of een biologisch veehouderijbedrijf.
In de regels van het bestemmingsplan is ook een definitie opgenomen van een grondgebonden veehouderij. Dit is een veehouderij waarbij voldoende grond in de omgeving van het bedrijf aanwezig is om overwegend te voorzien in de mestafzet en het benodigde ruwvoer van de veehouderij, inclusief een neventak niet-grondgebonden veehouderij die wat betreft aard en schaal ondergeschikt is aan de grondgebonden bedrijfsvoering. Uit landbouwkundige productiegegevens blijkt dat bij een veebezetting van circa 3 grootvee-eenheden (GVE) (invoegen voetnoot: Groot Vee Eeenheid (GVE): rekeneenheid voor het vaststellen van de veebezetting zoals vastgelegd door de Europese Commissie (EU 2009, L329/3). Melkkoe = 1,0 GVE, kalf = 0,4 GVE, paard = 0,8 GVE, schaap of geit = 0,1 GVE). of minder per hectare gras en voedergewassen aan deze voorwaarde wordt voldaan; ook de meeste mest kan dan bij het bedrijf worden afgezet. Omgerekend komt dit uit op ruim 0,3 hectare of meer per GVE. Dit richtgetal is een gemiddelde voor efficiënt producerende veebedrijven. Het getal houdt geen rekening met individuele omstandigheden, bijvoorbeeld een veehouder die veel ruwvoer per ha produceert. Onder de bij het bedrijf behorende landbouwgrond wordt verstaan landbouwgrond in de directe omgeving van het bedrijf waar het bedrijf structureel, bij voorkeur op basis van eigendom of langdurige pacht, over kan beschikken. In de regel is 20 km een afstand waarbinnen een agrarisch bedrijf nog adequaat de bijbehorende grond kan verzorgen en benutte , en daarop toezicht kan uitoefenen.
De intensieve veehouderijbedrijven zijn aan strengere regels gebonden dan de grondgebonden agrarische bedrijven. De intensieve veehouderijbedrijven hebben om die reden een aanduiding gekregen. Voor deze bedrijven zijn slechts beperkte bouw- c.q. uitbreidingsmogelijkheden aanwezig. Ten aanzien van de juridische regeling is aangesloten bij het beleid van de provincie Friesland omtrent intensieve veehouderijen.
Nevenactiviteiten
Uitgangspunten Nota van Uitgangspunten
De gemeente zet in het nieuwe ruimtelijke beleid in op het faciliteren van de agrarische sector en het versterken van de leefbaarheid/voorkomen van verpaupering van het gebied. In dat streven past een ruimhartige regeling op het gebied van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven. De gemeente kijkt daarbij nadrukkelijk verder dan de lijst uit het vigerende bestemmingsplan en staat bijvoorbeeld ook open voor bijvoorbeeld zorg-gerelateerde activiteiten.
Dit sluit goed aan bij hetgeen tijdens de discussiebijeenkomsten naar voren werd gebracht. Bij dat ruimhartige beleid past geen limitatieve lijst waarop de toegestane functies zijn weergegeven; in het bestemmingsplan zal worden gewerkt met een kader waarbinnen nevenactiviteiten kunnen worden opgestart. Het kader bevat in ieder geval deze voorwaarden:
-
De activiteit mag geen afbreuk doen aan de kwaliteit van de omgeving
Daarbij kan worden gedacht aan het weren van buitenopslag. Daarnaast moet de activiteit landschappelijk worden ingepast.
-
De activiteit mag geen afbreuk doen aan omliggende bedrijven
De gemeente vindt het belangrijk dat de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven niet wordt belemmerd door nevenactiviteiten. Dit past in het streven om, waar mogelijk, de landbouw ontwikkelingsruimte te geven.
-
Overige voorwaarden
Wat betreft de functies sluit de gemeente aan bij het provinciaal beleid. De nevenactiviteiten dienen zoveel mogelijk binnen de bestaande bebouwing plaats te vinden, waarbij de nieuwe functie ondergeschikt blijft aan de agrarische functie. Aan niet-agrarische aanverwante functies zal een maximum vloeroppervlak en een maximum percentage ten opzichte van de totale bedrijfsbebouwing worden gekoppeld.
Vertaling bestemmingsplan
Conform de nota 'verkooppunt en theetuinen' is in het bestemmingsplan het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een theetuin en/of boerderijwinkel onder voorwaarden toegestaan. Daarnaast is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor andere nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven. Er is geen limitatieve lijst van nevenactiviteiten opgenomen welke zouden kunnen worden toegestaan, wel worden er voorwaarden gesteld aan de nevenactiviteiten ter voorkomen dat de activiteit afbreuk doet aan de kwaliteit van de omgeving of aan omliggende bedrijven. Ook moeten de nevenactiviteiten ondergeschikt blijven aan de agrarische activiteiten, de bedrijfsvloeroppervlakte van de nevenactiviteit mag niet meer bedragen dan 30% van de totale vloeroppervlakte van de bebouwing op het bouwperceel met een maximum van 100 m2.
Tweede bedrijfswoningen
Uitgangspunten Nota van Uitgangspunten
De gemeente gaat terughoudend om met de bouw van tweede bedrijfswoningen. Gelet op het zeer beperkte aantal aanvragen, is het niet nodig daarvoor een regeling in het nieuwe bestemmingsplan buitengebied op te nemen. Slechts na een brede afweging, waarvan het aantonen van de (bedrijfseconomische) noodzaak een belangrijk onderdeel is, is de bouw van een tweede bedrijfswoning mogelijk. Hiervoor wordt dan een afzonderlijke ruimtelijke procedure doorlopen.
Vertaling naar het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan is geen regeling opgenomen voor het oprichten van een tweede bedrijfswoning.
6.6.2 Paardenhouderijen
Productiegerichte paardenhouderijen
Nota van uitgangspunten
De gemeente heeft geen bezwaren tegen deze vorm van paardenhouderijen. Wat betreft de bouw- en gebruiksmogelijkheden, zullen productiegerichte paardenhouderijen worden geschaard onder de reguliere (grondgebonden) agrarische bedrijven waardoor de daarvoor geformuleerde uitgangspunten overeenkomstig van toepassing zijn. Ook opfokbedrijven zullen worden geschaard onder agrarisch bedrijf.
Vertaling bestemmingsplan
In de definitie van grondgebonden agrarisch bedrijf is opgenomen dat hieronder ook productiegerichte paardenhouderijen en opfokbedrijven zijn begrepen.
Gebruiksgerichte paardenhouderijen
Nota van uitgangspunten
De gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn aan te merken als een zelfstandige categorie en zullen worden voorzien van specifieke, op maat gesneden bestemmingen. Ook de grotere pensionstallen zullen worden aangemerkt als gebruiksgerichte paardenhouderij. Kleinschalige pensionstallen kunnen bij woningen worden toegestaan. Wat betreft de nieuwvestiging wordt aangesloten bij het provinciaal beleid. Indien sprake is van een nieuw initiatief worden middels een separate ruimtelijke procedure de mogelijkheden bekeken.
Vertaling bestemmingsplan
De gebruiksgerichte paardenhouderijen en pensionstallen hebben de bestemming Agrarisch – Paardenhouderij gekregen. Daarnaast is er een specifieke bestemming opgenomen voor de maneges in het plangebied.
Niet-bedrijfsmatige paardenhouderijen
Nota van uitgangspunten
Niet-bedrijfsmatige paardenhouderijen worden geschaard onder de hobbyboeren. Dit betekent dat deze activiteiten plaats dienen te vinden onder de woonbestemming.
Vertaling bestemmingsplan
Voor de hobbymatige paardenhouderijen is niets opgenomen in het bestemmingsplan. Deze activiteiten zijn toegestaan in de woonbestemming.
Paardenbakken
Nota van uitgangspunten
Vanwege de ligging, het materiaalgebruik en de verlichting doen paardenbakken in veel gevallen afbreuk aan het landschapsbeeld. Hoewel de gemeente niet op voorhand tegen het inrichten en gebruiken van paardenbakken zijn, is regulering wel gewenst. De gemeente maakt daarbij onderscheid tussen paardenbakken bij bedrijfsmatige paardenhouderijen (productiegerichte en gebruiksgerichte paardenhouderijen) en niet-bedrijfsmatige paardenhouderijen (bij woningen).
Vertaling bestemmingsplan
Paardenbakken moeten in beginsel binnen het bouwperceel, achter de bestaande bebouwing worden gerealiseerd.
Bij agrarische bedrijven mag de oppervlakte van een paardenbak maximaal 1.200 m2 bedragen, bij (bedrijfs)woningen maximaal 800 m2. Voor gebruiksgerichte paardenhouderijen en maneges geldt geen maximale oppervlakte. Wel geldt in alle gevallen dat de afstand tussen een paardenbak en naastgelegen (bedrijfs)woningen ten minste 25 m moet bedragen en de afstand van een paardenbak tot de perceelsgrens ten minste 5 m.
Voor het situeren van paardenbakken naast de bestaande bebouwing en/of aansluitend op een bouwperceel zijn in het bestemmingsplan afwijkingsbevoegdheden opgenomen.
6.6.3 Vrijgekomen agrarische bedrijven
Nota van uitgangspunten
De gemeente acht het behoud van de leefbaarheid op het platteland van groot belang. Het toestaan van nieuwe functies in vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen levert daaraan een belangrijke bijdrage.
Ten aanzien van het toestaan van deze functies zal aangesloten worden bij het provinciaal beleid. Dit betekent dat niet-industriële bedrijven uit de milieucategorieën 1 tot en met 3 uit de VNG-brochure kunnen worden toegestaan, wonen en zorg, recreatie, bepaalde maatschappelijke en horecavoorzieningen, ondergeschikte detailhandel en dienstverlenende bedrijven. De gemeente zal hieraan geen verdergaande beperkingen stellen. In het bestemmingsplan zal een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen voor het wijzigingen van de agrarische bestemming ten behoeve van een van deze functies.
In dat kader onderzoekt de gemeente de mogelijkheden voor een saneringsregeling van overbodige voormalige bedrijfsbebouwing. Een dergelijk regeling zou kunnen inhouden dat in ruil voor het slopen van dergelijke overbodige bebouwing een bepaalde oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag worden terug gebouwd bovenop de bij recht toegestane oppervlakte. Daarbij opteert de gemeente voor het sturen op kwaliteit (van het verbeterde erf) in plaats van de exacte vierkante meters. Een dergelijke insteek past in de 'ja, mits-benadering'.
Vertaling bestemmingsplan
In de bestemming Agrarisch is een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. De bestemming Wonen kent een saneringsregeling voor het geheel of gedeeltelijk vernieuwen van de gebouwen op het perceel.
6.6.4 Wonen
Bestaande woningen
Nota van uitgangspunten
Het bouwperceel van de bestaande woningen in het buitengebied zal in het bestemmingsplan worden voorzien van een woonbestemming. Wat betreft de bouwregels (oppervlakte, goot- en nokhoogte en bijgebouwen), sluit de gemeente aan bij de Beheersverordening voor de kernen. In die Beheersverordening is een regeling opgenomen waarbij een relatie wordt gelegd tussen de oppervlakte van het woonperceel en de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen. De gemeente acht deze regeling ook toepasbaar in het buitengebied.
Conform het vigerende plan zal ruimte worden geboden voor ondergeschikte functies bij het wonen.
Vertaling naar het bestemmingsplan
Op basis van een inventarisatie hebben de bestaande woningen in het plangebied een woonbestemming gekregen. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan, tenzij het bestaande aantal meer bedraagt. De oppervlakte van een woning mag niet meer bedragen dan 175 m². Voor bijgebouwen is net als in de beheersverordening de oppervlakte afhankelijk van de grootte van het erf. Aangezien de erven in het buitengebied over het algemeen wat groter zijn dan in het stedelijk gebied zijn oppervlaktes hierop aangepast.
In het bestemmingsplan zijn de voormalige boerderijen (die ten opzichte van het bestemmingsplan uit 2006 hun agrarische functie hebben verloren) als zodanig aangeduid. Bij voormalige agrarische bedrijven bestaan (net als bij de bestaande agrarische bedrijven) mogelijkheden voor kleinschalig kamperen.
Nieuwe woningen
Nota van uitgangspunten
In het bestemmingsplan zullen buiten de regelingen in het kader van ruimte voor ruimte en vrijkomende agrarische bebouwing geen mogelijkheden worden opgenomen voor het toestaan van nieuwe burgerwoningen. Voor de ruimte-voor-ruimte-regeling, zal aangesloten worden bij het provinciaal beleid.
Vertaling naar het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen vrijkomende agrarische bebouwing en andere bedrijven waar een bedrijfswoning aanwezig is te wijzigingen in een woonbestemming. Daarnaast is in de algemene wijzigingsregels een ruimte-voor-ruimte-regeling opgenomen die het mogelijk maakt om in plaats van beeldverstorende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing of kassen een nieuwe woning te bouwen.
Mantelzorg
Het aspect mantelzorg is niet opgenomen in de regels, omdat er voldoende mogelijkheid is om vergunningvrij een mantelzorgwoning te realiseren. Per 1 november 2014 is in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht een regeling opgenomen om een deel van een woning of een al dan niet vrijstaand bijbehorend bouwwerk vergunningsvrij te gebruiken als mantelzorgwoning. Daarbij is het mogelijk dat de mantelzorgwoning wordt gebruikt door de persoon die mantelzorg ontvangt of door degene die de mantelzorg verleent.
Buiten de bebouwde kom mag bovendien bovenop de totale toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken tijdelijk een verplaatsbare mantelzorgunit worden geplaatst van maximaal 100 m2.
In alle gevallen moet de zorgbehoevende wel door middel van een officiële verklaring de noodzaak van een mantelzorgwoning (kunnen) aantonen. Ook is wettelijk vastgelegd dat de mantelzorgwoning na beëindiging van de mantelzorg weer teruggebracht wordt tot een ruimte die functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, dat wil zeggen dat de eventuele slaapkamer, keuken of badkamer in de mantelzorgwoning weer ontmanteld of gesloopt moet worden. Dit ontmantelen of slopen geldt alleen voor een vrijstaand gebouw dat op een grotere afstand dan 4 m van het oorspronkelijke hoofdgebouw ligt.
6.6.5 Niet agrarische bedrijvigheid
Uitgangspunten Nota van Uitgangspunten
Een belangrijk speerpunt is het behoud van de leefbaarheid in het landelijk gebied. De gemeente is van mening dat kleinschalige bedrijvigheid hieraan een bijdrage levert. De nadruk moet echter wel liggen op 'kleinschalig' en dit zal dan ook het uitgangspunt worden van de juridisch/planologische regels wanneer het gaat om de toelaatbaarheid van niet-agrarische bedrijven in vrijgekomen agrarische bebouwing.
Bij het bepalen van de regeling wordt vastgehouden aan het provinciaal beleid rond niet-agrarische functies. Nieuwe kleinschalige bedrijvigheid wordt toegestaan, indien gebruik wordt gemaakt van vrijkomende agrarische bebouwing. Wat betreft de uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande bedrijvigheid zal worden aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan (maximaal 10% van de bestaande oppervlakte). Hiervan kan worden afgeweken in het geval dit vanuit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk wordt geacht en verplaatsing naar een bedrijventerrein niet mogelijk is. Daarbij speelt ook de inpassing in het landschap en de daarmee gepaard gaande kwalitatieve verbetering van het erf een belangrijke rol.
Vertaling naar het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan is onderscheid gemaakt tussen verschillende bedrijfsbestemmingen. De niet aan het buitengebied gebonden bedrijfsbestemmingen welke in het bestemmingsplan Buitengebied 2006 de aanduiding ‘Bedrijf 2’ hadden, hebben de bestemming Bedrijf gekregen. Daarnaast zijn enkele bedrijven specifiek bestemd, zoals de drinkwatervoorziening, tuincentra en horeca. Voor de bedrijven geldt over het algemeen dat de oppervlakte met ten hoogste 10% mag toenemen. Enkele bedrijven die in het oude bestemmingsplan al meer uitbreidingsruimte hadden hebben deze weer gekregen. Daarnaast geldt voor de meer aan het buitengebied gebonden bedrijven zoals kwekerijen en loonbedrijven dat deze een grotere uitbreidingsruimte hebben gekregen, al dan niet bij recht.
6.6.6 Recreatie en toerisme
Reguliere verblijfsrecreatieterreinen
Nota van uitgangspunten
De gemeente sluit wat betreft de grootschalige verblijfsrecreatieterreinen aan bij het provinciaal beleid; nieuwe verblijfsrecreatieterreinen zullen zijn in principe niet toegestaan. Mocht zich een initiatief voordoen zal de gemeente bezien of hieraan middels een afzonderlijke procedure medewerking kan worden verleend.
Voor bestaande recreatieterreinen geldt dat uitbreiding uitsluitend met een binnenplanse afwijking kan worden toegestaan. De uitbreiding dient bij te dragen aan een kwaliteitsverbetering.
In het bestemmingsplan zal enige flexibiliteit gegeven worden met betrekking tot de vorm van de recreatieverblijven. Een trend op recreatiegebied is het verblijven in andersoortige verblijven zoals boomhutten of tipi's. In het bestemmingsplan zal hiervoor een afwijkingsbevoegdheid worden opgenomen.
Vertaling in bestemmingsplan
De bestaande recreatieterreinen, groepsaccommodaties en recreatiewoningen hebben in het bestemmingsplan een passende bestemming gekregen. Voor recreatieterreinen geldt dat het aantal kampeermiddelen of recreatieve nachtverblijven alleen bij afwijking kan toenemen onder de voorwaarden dat er onder meer sprake is van een goede landschappelijke inpassing en de bedrijfseconomische noodzaak voor de uitbreiding moet zijn aangetoond.
Kleinschalig kamperen (kamperen-bij-de-boer)
Nota van uitgangspunten
Dat kleinschalige kampeerterreinen niet moeten uitgroeien tot volwaardige campings is opgemerkt tijdens de bewonersavonden, de gemeente heeft hier begrip voor. Wel onderkent de gemeente dat er situaties zijn waarin een hoger aantal plaatsen benodigd is. Onder andere bij investeringen in kwaliteit is verhoging van de aantallen staanplaatsen bedrijfsmatig/economisch gezien een must. In de recreatieve zones rond Appelscha, Oldeberkoop en Haulerwijk zal uitbreiding tot maximaal 25 staanplaatsen mogelijk zijn. In het bestemmingsplan zal dit nader worden uitgewerkt.
Vertaling in bestemmingsplan
In de algemene gebruiksregels zijn de voorwaarden opgenomen waaronder kleinschalige kampeerterreinen zijn toegestaan. Het aantal kampeerplaatsen mag niet meer dan 15 bedragen, een uitzondering hierop is de recreatieve zone die is aangeduid in de verbeelding en op kaart 23. Binnen deze zone kunnen middels een binnenplanse afwijking 25 kampeerplaatsen worden toegestaan. Voor deze zone is daarnaast een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van maximaal 10 trekkershutten bij agrarische bedrijven of bij vrijgekomen agrarische bebouwing.
Bed en Brochje
Nota van uitgangspunten
Wat betreft bed en brochje zal in het bestemmingsplan Buitengebied worden aangesloten bij het nieuwe (in ontwikkeling zijnde) beleidskader.
Vertaling in bestemmingsplan
Tijdens de vaststellingsvergadering op 22 maart 2016 is op het punt van Bed & Brochje een amendement aangenomen waarin is besloten dat:
-
bij bedrijfsfuncties maximaal 100 m2 mag worden gebruikt ten behoeve van Bed & Brochje;
-
bij woonfuncties maximaal 50 m2 mag worden gebruikt ten behoeve van Bed & Brochje;
-
het maximum aantal kamers wordt losgelaten.
Het amendement is vertaald in de regels van het vastgestelde bestemmingsplan. De tekst van het amendement is opgenomen in het vaststellingsbesluit.
Figuur 23. Recreatieve zone
6.6.7 Maatschappelijk
De bestaande maatschappelijke voorzieningen hebben een passende bestemming gekregen. Specifieke bestemmingen zijn opgenomen voor de begraafplaats en zorgboerderijen.
6.6.8 Cultuur en ontspanning
De bestaande seksinrichtingen zijn bestemd als 'Cultuur en ontspanning'.
6.6.9 Sport
De sportvelden zijn bestemd als 'Sport'. De oppervlakte van gebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 150 m2 per terrein. Het zwembad en de maneges hebben een specifieke bestemming gekregen.
6.6.10 Infrastructuur en water
De doorgaande wegen zijn bestemd als 'Verkeer - Wegverkeer'. De landbouwontsluitingswegen en overige ‘kleine’ wegen zijn in de agrarische bestemming opgenomen. De verkeersbestemming omvat zowel de weg zelf als de direct aangrenzende gronden. Op grond van de bestemming zijn alleen activiteiten/functies toegestaan die rechtstreeks zijn te koppelen aan de verkeersfunctie, onder andere bermen en (bij het wegverkeer) de parkeervoorzieningen. Gebouwen zijn niet toegestaan.
De hoofdwatergangen zijn bestemd als Water. Binnen deze bestemming zijn in principe geen gebouwen toegestaan, uitsluitend de bestaande woonschepen zijn toegestaan.
6.6.11 Duurzaamheid
Nota van uitgangspunten
De gemeente staat in beginsel positief tegenover duurzame energie en de ontwikkeling van nieuwe initiatieven. Een mestvergistingsinstallatie ziet de gemeente als een verduurzaming van het agrarisch bedrijf. De gemeente staat daarom welwillend tegenover de oprichting van deze installaties en nemen in het bestemmingsplan hiervoor een specifieke regeling op. Monovergisting zal bij recht worden toegestaan, overige bio-vergisters bij afwijking, waarbij met name gelet zal worden op de verkeersaantrekkende werking. Daarnaast zal in het bestemmingsplan afwijkingsbevoegdheden worden opgenomen voor het mogelijk maken van zonnepanelenvelden en grotere wko-installaties.
De kleinschalige en zelfvoorzienende energievoorzieningen zijn mogelijk binnen de bestaande bestemming en behoeven geen specifieke planologische regeling.
Met betrekking tot wko-systemen is de gemeente van mening niet meer regels te moeten opnemen dan nodig. Dit betekent dat uitsluitend de installaties die een impact hebben op het landschap via een afwijking zijn toegestaan. Overige installaties kunnen bij recht worden gerealiseerd.
Aangezien bodemenergie zeer weinig ruimtelijke impact heeft, zou het bestemmingsplan in elk geval deze vorm van energie kunnen faciliteren in de zin dat dit mogelijk moet zijn.
Het provinciaal beleid met betrekking tot windmolens op het land zal worden afgewacht. Daarna zal de gemeente een definitief standpunt innemen.
Vertaling in bestemmingsplan
Bij agrarische bedrijven worden monovergisters bij recht toegestaan. Bij afwijking is de mogelijkheid opgenomen bio-vergisting op agrarische bouwpercelen toe te staan. Zonnepanelen kunnen bij afwijking worden toegestaan. Als toetsingscriteria geld onder meer dat geen afbreuk mag worden gedaan aan de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een bestaande situatie en omvat dan ook een regeling die hoofdzakelijk conserverend van karakter is. Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid ten behoeve van de inzet van gemeentelijke middelen door middel van een cijfermatige opzet, is daarom voor het plangebied niet relevant. Het onderhavige bestemmingsplan is in feite een herziening en actualisering van bestaande regelgeving. De toegestane functies en de bouwregels zijn op zowel de vigerende regelingen als op de bestaande situatie afgestemd.
7.2.1 Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten voor bijvoorbeeld bouw- en woonrijp maken en hebben zij sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie van derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor een exploitatieplan op te stellen, tenzij voornoemde kosten “anderszins verzekerd” zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van bouwplannen zoals opgenomen in het Bro. Daarom kan van het opstellen van een exploitatieplan worden afgezien. Hiervoor zal de gemeenteraad expliciet een keuze maken bij de vaststelling van het plan.
7.2.2 Overige kosten
Met dit bestemmingsplan worden geen grootschalige nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen bij recht in het plangebied mogelijk gemaakt. Kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied kunnen plaatsvinden door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de bouw- of gebruiksregels. Dit betreft in alle gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen voor omgevingsvergunning. Deze kosten worden door middel van leges gedekt.
7.2.3 Planschade
Na vaststelling van dit bestemmingsplan zijn planschadekosten de enige kosten die verder nog uit dit bestemmingsplan kunnen voortkomen. Planschadekosten zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of er planschade kan ontstaan. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen die gemaakt worden in het belang van de aanvrager.
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tevens is het plan toegezonden aan de betrokken instanties ten behoeve van het wettelijke overleg. Een ieder is hiermee in de gelegenheid gesteld inspraakreacties kenbaar te maken. De resultaten uit inspraak en overleg zijn behandeld in een separate Nota inspraak, welke als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 24 september 2015 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is in de gelegenheid gesteld zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. De resultaten uit de zienswijzen zijn behandeld in een separate Nota zienswijzen.