GGZ / Diepstroeten 1e fase 2012
Bestemmingsplan - gemeente Assen
Vastgesteld op 14-11-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan GGZ / Diepstroeten 1e fase 2012 van de gemeente Assen.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0106.03BP2012GGZ-C001 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 ander-bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.6 ander-werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage:
de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van nader aangewezen gronden.
1.9 bestaand:
bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.10 bestaand gebouw:
een gebouw dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat, krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning in uitvoering is of in uitvoering kan worden genomen, dan wel de omgevingsvergunning nadien moest worden verleend vanwege overschrijding van de beslistermijn voor vaststelling van het bestemmingsplan;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd, of ander bouwwerk, met een dak.
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.20 bouwwerk, geen gebouw zijnde:
een ander-bouwwerk.
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.22 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemmng het belangrijkst is.
1.23 maatschappelijke voorzieningen:
culturele, educatieve, sociale, medische en levensbeschouwelijke voorzieningen, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.24 peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen, het gemiddelde van het aansluitende afwerkte maaiveld.
1.25 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.26 zorgwoning:
een woning in een gebouw, ten behoeve van al dan niet zelfstandige bewoning die functioneel gekoppeld is aan een instelling van maatschappelijke zorgverlening. In het gebouw kunnen een of meerdere afzonderlijke ruimten ten behoeve van verzorging aanwezig zijn.
1.27 wooncentrum:
een accommodatie met bijbehorende voorzieningen voor de huisvesting van personen die bij hun normale, dagelijkse functioneren huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, zoals psychiatrische patiënten of gehandicapten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsbedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Bedrijf - Nutsbedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten voor het openbaar nut;
- b. transformatoren, gasvoorzieningen, (riool)gemalen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
met daarbijbehorende:
- c. gebouwen - een bedrijfswoning niet daaronder begrepen
- d. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- e. erven;
- f. groenvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de voor "Bedrijf - Nutsbedrijf" aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. bermen en beplanting;
- c. speel- en trimvoorzieningen;
- d. waterlopen,waterpartijen en oeverstroken;
- e. bruggen en duikers;
met daarbijbehorende:
- f. voet- en rijwielpaden;
- g. verhardingen;
- h. andere-bouwwerken.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van lid 4.1, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. de opslag van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, anders dan ten dienste van het beheer en onderhoud van de bestemming;
- b. opslag of stalling van te verhandelen goederen, zoals auto's, caravans en schroot;
- c. lig- of speelweide, kampeer- of caravanterrein.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. wooncentrum;
- c. zorgwoning;
- d. groenvoorzieningen;
- e. waterlopen,waterpartijen en overstroken;
met de daarbijbehorende:
- f. bouwwerken;
- g. wegen, voet- en rijwielpaden;
- h. tuinen, erven en terreinen;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. andere-bouwwerken.
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. het bepaalde in lid 5.2.1 voor een kleinere afstand tot de bestemming Verkeer en Verblijf;
- b. het bepaalde in lid 5.2.2 voor een hogere bouwhoogte tot maximaal 4,50 meter;
5.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van lid 5.1, waaronder in ieder geval wordt begrepen het wonen zonder zorgfunctie.
Artikel 6 Natuur
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke/natuurwetenschappelijke waarden;
- b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van waterhuishoudkundige waarden;
- c. verkeer (uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft);
met daarbijbehorende:
- d. voet- en fietspaden en verhardingen, alsmede ontsluitingswegen ter directe ontsluiting van aangrenzende percelen;
- e. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
6.2 Bouwregels
Op de voor "Natuur" aangewezen gronden mogen uitsluitend andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde indien de afstand tot de as van de weg minder bedraagt dan 20 meter ten behoeve van:
- a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
- b. het straat- en bebouwingsbeeld;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. externe veiligheid.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van lid 6.1, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. de opslag van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, anders dan ten dienste van het beheer en onderhoud van de bestemming;
- b. opslag of stalling van te verhandelen goederen, zoals auto's, caravans en schroot;
- c. lig- of speelweide, kampeer- of caravanterrein.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten en paden met hoofdzakelijk een ontsluitingsfunctie voor de aanliggende erven;
met daarbijbehorende:
- b. bruggen, tunnels;
- c. voet- en fietspaden;
- d. groenvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. nutsvoorzieningen;
- g. water, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. tuinen, erven en terreinen;
- i. geluidwerende voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op de voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden mogen uitsluitend andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de milieusituatie;
- c. de verkeerssituatie;
- d. de bouw- gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. de sociale veiligheid;
- f. externe veiligheid.
Artikel 8 Water
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de waterhuishouding;
- b. watergangen en oeverstroken;
- c. bruggen ten behoeve van het (water)verkeer;
- d. waterberging;
met de daarbijbehorende:
- e. nutsvoorzieningen;
- f. beschoeiing en kades;
- g. andere-bouwwerken, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.
8.2 Bouwregels
Op de voor "Water" aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
Artikel 9 Leiding - Gas
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Leiding - Gas" leidingen aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een strook ten behoeve van een hoofdgastransportleiding en de daarbijbehorende veiligheidszone, alsmede het onderhoud en beheer daarvan;
- b. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;
met de daarbijbehorende:
- c. andere-bouwwerken.
Voorrangsbepaling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang krijgt.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2.1 in die zin dat de in de basisbestemming(en) genoemde gebouwen of andere-bouwwerken worden gebouwd, mits:
- a. geen afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de betreffende nutsleiding;
- b. geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
- c. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Waarde - Archeologie 2
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.
10.2 Bouwregels
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 11 Waarde - Archeologische Verwachting 1
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Algemeen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 14.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 met maximaal 10%.
14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
14.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan GGZ / Diepstroeten 1e fase 2012.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Een van de doelstellingen van de Wet ruimtelijke ordening is het actueel maken en houden van het ruimtelijke beleid in de vorm van bestemmingsplannen. Bestemmingsplannen die op de peildatum (1 juli 2008) ouder zijn dan vijf jaar moeten binnen vijf jaar worden geactualiseerd. Daarnaast wil de gemeente Assen de bestemmingsplannen meer uniform maken, mede ingegeven door onder andere landelijke standaarden op het gebied van ruimtelijke ordening. De gemeente Assen werkt daarom aan een actualisatieslag voor alle bestemmingsplannen.
Het primaire doel van de te actualiseren bestemmingsplannen is de bestaande situatie goed te reguleren. De actualisering van bestemmingsplannen heeft enerzijds betrekking op een aanpassing aan de feitelijke situatie, waarbij ook eventueel niet geregelde delen zullen worden betrokken. Anderzijds betreft de actualisering een aanpassing aan gewijzigde beleidsinzichten en aan gewijzigde juridische kaders.Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de actualisatie van de vigerende bestemmingsplannen voor het G.G.Z.-terrein aan de Dennenweg / Burgemeester Bothenius Lohmanweg. Ook een gedeelte van park Diepstroeten rondom de Middenweg in het zuiden van de gemeente Assen is onderdeel van dit bestemmingsplan.
1.2 Ligging
Het plangebied GGZ-terrein en Diepstroeten ligt in het zuidwesten van de stad Assen. Het plangebied wordt begrensd door de Dennenweg / Burgemeester Bothenius Lohmanweg in het westen. De Hendrik van Boeijenlaan in het westen is niet meegenomen in dit plangebied, omdat daar in het kader van de Florijn-As ontwikkelingen voorzien zijn. In het zuiden wordt de plangrens bepaald door de Sportlaan & Berkenlaan. De oostelijke- en noordelijke grens wordt gevormd door de perceelgrens van het G.G.Z.-terrein.
Figuur 1: globale begrenzing plangebied.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het bestemmingsplan GGZ / Doepstroeten 1e fase 2012 zijn op dit moment twee vigerende bestemmingsplannen. Het grootste gedeelte van het plangebied ligt in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1984. Hierin hebben de gronden voornamelijk de bestemming Bijzondere doeleinden. Daarnaast zijn de bestemmingen Natuurgebied, Verkeersdoeleinden en Water opgenomen in dit bestemmingsplan.
Figuur 2a: vigerend bestemmingsplan Buitengebied 1984.
Een klein gedeelte in het zuidoosten van het plangebied ligt in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 1997. Ook hierin hebben de gronden de bestemming bijzondere doeleinden.
Figuur 2b: vigerend bestemmingsplan Buitengebied 1997.
1.4 Systematiek Van Het Nieuwe Bestemmingsplan
Met dit bestemmingsplan wordt voorzien in een uniforme juridisch-planologische regeling voor het gebruik van gronden en de bouwmogelijkheden. Het plan is in lijn met de overige geactualiseerde bestemmingsplannen van de gemeente en is opgesteld conform het gemeentelijk handboek. Kleine verschillen met het handboek zijn alleen het gevolg van specifieke situaties binnen het onderhavige plangebied.
Het plan heeft grotendeels een conserverend karakter. Dat wil zeggen dat het vastleggen en behouden van de bestaande ruimtelijke en functionele situatie voorop staat. Kleinschalige ontwikkelingen zijn binnen de bestaande functies mogelijk, waaronder het beperkt uitbreiden van bestaande bebouwing. Tevens is in enkele gevallen een bestaand bouwrecht overgenomen.
1.5 Leeswijzer
De bestemmingsplantoelichting is als volgt opgebouwd:
In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Er wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.
In hoofdstuk 3 wordt het plan toegelicht. De karakteristiek van het plangebied wordt kort beschreven en er wordt ingezoomd op de voorkomende nieuwe ontwikkelingen.
Hoofdstuk 4 geeft een verantwoording ten aanzien van de relevante omgevingsaspecten. Aan de orde komen onder andere archeologie, ecologie, water en ook meer milieukundige aspecten als wegverkeerslawaai, industrielawaai, bodemkwaliteit, externe veiligheid en luchtkwaliteit.
Hoofdstuk 5 licht de juridische opzet van het bestemmingsplan toe, onder meer door (waar nodig) artikelsgewijs de bij het plan behorende regels en de verbeelding daarvan toe te lichten.
De hoofdstukken 6 en 7 gaan tenslotte in op de uitvoerbaarheid. In deze hoofdstukken worden de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Algemeen
Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening gehouden te worden met het relevante beleidskader van hogere overheden en/of afspraken in regionaal verband. In dit hoofdstuk worden de relevante beleidskaders voor dit bestemmingsplan beschreven.
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.
2.2.2 Nationaal Waterplan
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem, zowel oppervlaktewater, grondwater als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebied- beheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Het Nationaal Waterplan vervangt de Vierde Nota waterhuishouding en zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort waaronder integraal waterbeheer en de watersysteembenadering. Daarnaast kijkt het waterplan verder vooruit om tot een klimaatbestendige aanpak te komen. De waterparagraaf, waarin onder meer aan het waterplan is getoetst, is opgenomen in paragraaf 4.11.
2.3 Provinciaal Beleid
2.3.1 Omgevingsvisie Drenthe
De Omgevingsvisie Drenthe (vastgesteld op 2 juni 2010) is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de provincie Drenthe voor de periode tot 2020 en in een aantal gevallen verder in de toekomst. In deze visie zijn de beleidsuitgangspunten geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de taakverdeling zoals deze is bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De missie van de visie is als volgt verwoord: 'Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten'. Als één van de Drentse kernkwaliteiten is Rust benoemd, opgebouwd uit stilte en duisternis. Het stroomgebied van de Drentsche Aa omvat een aantal stiltegebieden zoals het Nationaal Beek- en Esdorpenlandschap, en is mede daardoor aangewezen als één van de grootste duisternisgebieden van Drenthe. Om een gebied enerzijds de waarde van stilte te kunnen meegeven, en anderzijds donker te houden of te krijgen, dient ook het omliggende gebied in ogenschouw genomen te worden. Wil het stroomgebied van de Drentsche Aa echt donker blijven (worden), dan dienen dus ook steden als Assen en Groningen zo terughoudend mogelijk met verlichting om te gaan. Dat geldt nog sterker voor verlichting die vanuit het Drentsche Aa stroomgebied direct zichtbaar is, zoals van de randverlichting van Assen.Op 4 februari 2013 is het BIO-plan is vastgesteld door het Overlegorgaan Drentsche Aa. In dit plan is het thema duisternis en stilte opgenomen met daaraan gekoppeld als concrete maatregel; het tegengaan van onnodige verlichting en lichtreclame, alsmede het uitwerken van projecten die bijdragen aan behoud en beleving van duisternis in het Drentsche Aa-gebied.
De provinciale belangen zijn juridisch geborgd in een provinciale omgevingsverordening.
Assen vervult in de visie een belangrijke positie als de zuidelijke poort van het nationaal stedelijk netwerk Groningen-Assen. In dit kader worden verschillende verstedelijkingsopgaven en bereikbaarheidsprojecten aangepakt. Assen heeft in het kernenbeleid de functie van streekcentrum, waardoor Assen een (boven)regionale functie moet vervullen op de woningmarkt, op het gebied van bedrijvigheid en met betrekking tot de verzorgingsstructuur. De gedachte hierachter is dat de stedelijke economie wordt versterkt en tevens de verstedelijkingsdruk bij kleine kernen wordt verkleind.
2.3.2 Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid
Provinciale Staten van Drenthe hebben op 9 maart 2011 de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid vastgesteld. De verordening is gericht tot de gemeenten en bevat voorschriften waar ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, aan dienen te voldoen. Onder andere de regels voor het Nationaal Landschap Drentsche Aa zijn hierin vastgelegd, maar ook het toepassen van de SER-ladder en (duurzaam) gebruik van de ondergrond. Ten aanzien van dit laatste wordt een duidelijke afweging ten aanzien van provinciale beleidsdoelen voor WKO (warmte-koudeopslag) en geothermie verwacht. In de verordening is verder het principe neergelegd dat de provincie geen bemoeienis heeft met het gemeentelijk woonplan zelf, maar wil sturen op de regionale afstemming in een woonregio.
Binnen het plangebied is geen sprake van kernkwaliteiten zoals genoemd in de verordening. De actualisatie van het bestemmingsplan is mede gezien het consoliderende karakter mogelijk binnen het stedelijk gebied.
2.4 Regionaal Beleid
2.4.1 Regiovisie Groningen-Assen 2030
De Regio Groningen-Assen is een samenwerkingsverband van twaalf gemeenten en twee provincies. Samen vormen zij de belangrijkste concentratie van bevolking en werkgelegenheid in Noord-Nederland. Het samenwerkingsverband heeft een globale visie opgesteld (vastgesteld in 2004) voor de gewenste ontwikkeling van de regio tot 2030. De Regio Groningen-Assen streeft naar een gezonde economische basis, een goede bereikbaarheid, een voldoende en gevarieerd woningaanbod en naar behoud van rust, ruimte en schone lucht. Voor Assen als tweede stad in de regio is een belangrijke rol weggelegd op het gebied van wonen, werkgelegenheid, voorzieningen en zorg. Met het oog op de ruim opgezette stedenbouwkundige structuur zal in Assen voornamelijk worden ingezet op meer (centrum)stedelijke woonmilieus.
De 12 gemeenten en 2 provincies in Regio Groningen-Assen werken gezamenlijk aan de voorbereidingen van een regionale woonvisie. In de visie wordt de woningbouwprogrammering binnen de gehele regio op elkaar afgestemd. De bouwstenen voor de regionale woonvisie zijn onder andere een woningmarktmonitor, een woonwensenonderzoek en de meest recente demografische gegevens.
2.4.2 Beleid Hunze en Aa's
Het beleid van waterschap Hunze en Aa's is verwoord in het beheerplan 2010-2015. De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap benadrukt in haar functiezonering de volgende aspecten:
- de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime;
- een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit);
- de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap.
Het waterschap Hunze en Aa's kent binnen zijn beheergebied 7 watersystemen (stroomgebieden). Voor al deze stroomgebieden zijn integrale watersysteemplannen opgesteld waarin de doelen voor WB21 (waterbeheer 21ste eeuw) en de KRW (Kaderrichtlijn Water) zijn opgenomen. De KRW omvat regelgeving ter bescherming van alle wateren door middel van het stellen van haalbare doelen die voor de eerste termijn in 2015 worden bereikt. De kaderrichtlijn gaat daarbij uit van een benadering vanuit de stroomgebieden. De uitvoering van de kaderrichtlijn vraagt een grote inspanning van verschillende partijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau.
Het waterschap wil dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoon water ook relatief schoon blijft. Een toename van het verharde oppervlak in risicogebieden of beekdalen wordt gecompenseerd met extra waterberging. Regenwater dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is, wordt zoveel mogelijk vastgehouden of geborgen en eventueel hergebruikt. De laatste mogelijkheid is afvoeren via bestaande watergangen.
Het eigendom, beheer en onderhoud van alle oppervlaktewater en de bijbehorende infrastructuur ligt bij waterschap, gemeente of derden. Veranderingen hierin moeten besproken worden met de betrokkenen. Daarnaast moet langs hoofdwatergangen een beschermingszone van 5 meter gevrijwaard blijven van obstakels. Obstakels kunnen bijvoorbeeld zijn heggen, afrastering, bomen, schuttingen, schuurtjes, verharde paden. Alle werken binnen de beschermingszone zijn vergunningplichtig op basis van de Waterwet.
Drentsche Aa
Het stroomdal van de Drentsche Aa is (inter-)nationaal gezien een uniek gebied. Het kenmerkt zich door een grote mate van landschappelijke gaafheid, cultuurhistorische en archeologische waarden, een beeksysteem dat grotendeels nog intact is en de aanwezigheid van relatief grote oppervlakten waardevolle natte natuur. Het wordt binnen Nederland beschouwd als één van de hydrologisch meest gave beekdalsystemen. Het Drentsche Aa-gebied (32.000 ha) kent relatief grote hoogteverschillen, variërend van N.A.P. + 26 meter in het zuiden tot N.A.P. + 1 meter in het noorden. De hoge keileemruggen in het gebied zijn ontstaan door de werking van gletsjers gedurende de ijstijden. Enkele voorbeelden hiervan zijn de Hondsrug en de ruggen van Rolde en Tynaarlo. Tussen deze ruggen stroomt - hoofdzakelijk zuid-oost/noord-west georiënteerd - een groot aantal beeklopen. Vooral de middenlopen van het beekdal zijn door de sterke toestroming van grondwater (kwel) vanuit hoger gelegen gebieden relatief nat. Binnen het plangebied liggen enkele riviertjes die aftakken op de Drentscha Aa. Daarom is in de watertoets daar op ingegaan.
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.5.1 Structuurvisie Assen 2030
Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Assen de Structuurvisie Assen 2030 vastgesteld. De structuurvisie bouwt voort op de visie 'Assen Koerst' (2001) en Structuurplan stadsrandzone Assen (2008) welke de gewenste ontwikkelingen tot 2020 beschrijven (het structuurplan biedt ook een doorkijk naar de langere termijn). In de structuurvisie 2030 zijn ideeën uit eerder gemaakte plannen en visies op vergelijkbaar niveau verwerkt.
In de visie is verwoord op welke manier de stad in de komende 20 jaar gaat doorgroeien tot 80.000 inwoners, welke rol de stad inneemt in het stedelijk netwerk Groningen-Assen en op welke manier de identiteit als hoofdstad van Drenthe kan worden versterkt. De visie is integraal van aard: naast aspecten met een ruimtelijke component zoals wonen, verkeer en groenbeleid, wordt de inzet op het gebied van onderwijs, zorg, welzijn en vrije tijd beschreven. Voor het aspect 'werken' wordt de ambitie uitgesproken om voldoende werkgelegenheid te bieden voor een groeiende stad en regio. Om nieuwe bedrijven naar Assen te halen, wil de gemeente zorgen voor aantrekkelijke vestigingsplekken op strategische locaties. Voor het huidige aanbod aan kantoorlocaties en bedrijventerreinen wordt een kwaliteitsimpuls beoogd. Dit kan door bijvoorbeeld de verbetering van de bereikbaarheid.
Figuur 3:structuurvisiekaart structuurvisie Assen 2030
2.5.2 Structuurvisie FlorijnAs
De structuurvisie FlorijnAs is opgesteld op grond van de Crisis- en herstelwet. De FlorijnAs is het belangrijkste ontwikkelingsgebied van de gemeente Assen. Tot 2030 vinden hier de meeste ontwikkelingen plaats die de groei naar 80.000 inwoners faciliteren. De FlorijnAs voorziet in een breed programma en omvat uiteenlopende ruimtelijke interventies: herontwikkeling, transformatie, revitalisering, intensivering van het ruimtegebruik, infrastructurele ingrepen, een nieuw bedrijventerrein en landschapsontwikkeling. In de FlorijnAs zijn zes deelprojecten te onderscheiden met elk een eigen karakter en specifieke (her)ontwikkelkansen:
- 1. Assen Zuid.
- 2. Havenkwartier.
- 3. Revitalisering Stadsbedrijvenpark.
- 4. Assen aan de Aa.
- 5. Stationsgebied en Stadsboulevard.
- 6. Tweede fase Blauwe As.
Deze zes ontwikkelingsgebieden moeten in samenhang beschouwd worden als onderdeel van een groter geheel, de FlorijnAs. De structuurvisie FlorijnAs brengt samenhang aan in de deelprogramma's en biedt het planologisch kader voor het versneld realiseren hiervan. De structuurvisie is concreet op de korte termijn en flexibel op de lange termijn.
Direct grenzend aan het plangebied worden de plannen voor de Stadsboulevard ontwikkeld. Binnen nu en 10 jaar zullen er aanpassingen grenzend aan het plangebied plaatsvinden voor de ontwikkeling van deze Stadsboulevard. De Burgemeester Bothenius Lohmanweg zal een belangrijke ontsluitingsweg worden komende vanuit het zuiden van Assen. Hier wordt de Mademaattunnel aangelegd en aangesloten op de Bothenius Lohmanweg. Door de aanleg van deze nieuwe infrastructuur zal het drukker worden op deze wegen.
Er is door de gemeente gekozen om dit bestemmingsplan puur op te stellen ten behoeve van de actualisatie van het bestaande planologische kader. Alle nieuwe ontwikkelingen voor o.a. de Stadsboulevard (die nu niet binnen het vigerende bestemmingsplan passen) zullen in speciaal daarvoor opgestelde (ontwikkelings) bestemmingsplannen plaatsvinden. Op die manier is het voor alle belanghebbenden duidelijk dat er sprake is van een conserverend danwel ontwikkelingsgericht bestemmingsplan.
2.5.3 Duurzaamheidsvisie 2009-2015
De duurzaamheidsvisie 2009-2015 is een kaderstellende visie voor aanpalende beleidsvelden. In de visie wordt aangegeven op welke terreinen in het gemeentelijke beleid aandacht wordt besteed aan de bredere duurzaamheidsdoelstelling en wordt verwezen naar de ambities in deze beleidsterreinen. In een aantal gevallen zijn de ambities aangescherpt, vooral met het oog op de ambitie om CO2-neutraal te worden als gemeente. Enerzijds gaat het om maatregelen/ambities met betrekking tot de gemeentelijke organisatie en anderzijds om een duurzame ruimtelijke inrichting. Hoog op de agenda staan de volgende duurzame doelen:
- 1. energiebesparing in gebouwen;
- 2. ontwikkeling van groene, energiezuinige woonwijken en bedrijventerreinen;
- 3. milieuthema's: water, bodem, lucht, geluid, afval en veiligheid.
De gemeente Assen streeft ernaar om duurzaam te bouwen met zo min mogelijk (milieu)kwaliteitsverlies in leefomgeving, natuur en landschap. Daarnaast bestaat het streven uit structurele toepassing van duurzaamheidsprincipes in de bouw en bij stedelijke ontwikkeling. Hierbij worden woningen en voorzieningen worden zo veel mogelijk op duurzame wijze gebouwd en de omgeving wordt duurzaam ingericht. De principes van duurzaam bouwen en de principes van het bevorderen van een hoogwaardige stedelijke ecologie zijn van toepassing.
Vanuit de "Provinciale Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid" wordt een duidelijke afweging ten aanzien van provinciale beleidsdoelen voor WKO (warmte-koudeopslag) en geothermie verwacht. De milieukundige en economische voordelen van het gebruik van bodemenergie rechtvaardigen - ook binnen de kaders van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid en de gemeentelijke bodemvisie – een dergelijke afweging.
De gemeente Assen wil een duurzame, CO2-neutrale gemeente zijn. De energiepotentiekaart (zie figuur 4) geeft een beeld welke duurzame energievorm de meeste potentie heeft. Op basis van de ambities uit de duurzaamheidsvisie en het energiebeleid bestaan op basis van de energiepotentiekaart voor dit plangebied vooral veel kansen voor warmte- en koudeopslag en het benutten van zonne-energie. Deze energievormen stimuleert de gemeente door zongericht te verkavelen, ontwikkelaars in contact te brengen met de provinciale WKO-coach en te adviseren over economische haalbaarheid. Bovendien bestaan hulpmiddelen om bodemenergie en zonne-energie lokaal te toetsen op haalbaarheid [http://www.wkotool.nl/ en http://energieloket.assen.nl/].
Figuur 4: energiepotentiekaart Assen.
2.5.4 Groenbeleid
In 2006 heeft de gemeente Assen een groenstructuurvisie vastgesteld. In 2010 is een uitwerking van de Groenstructuurvisie vastgesteld die heet: 'Het Groene Frame van Assen'. In deze visie zijn de hoofdlijnen van het groenbeleid voor de komende 20 jaar verwoord. In de visie wordt geconstateerd dat Assen een monumentale stad is die van oudsher beschikt over veel groen. Uitgangspunt van de visie is het versterken en uitbouwen van het bestaande 'groene frame' (zie figuur 5). Tot dit frame behoren waterlopen, bossen, parken, recreatiegebieden, groene stadsranden, bomen en de entrees van de stad.
Figuur 5:Het Groene Framewerk van Assen
Dit bestemmingsplan biedt een planologisch-juridisch beschermingskader voor de belangrijkste groengebieden in het plangebied. De belangrijkste groenstructuur is beschreven in hoofdstuk 3.
2.5.5 Verkeer en vervoersbeleid
Met de strategienota Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan (2005) is een visie ontwikkeld op de bereikbaarheid van Assen in de komende jaren. Belangrijk onderdeel van de nota is het integreren van het concept 'Duurzaam Veilig' in het verkeer en vervoersbeleid van de gemeente. Uitgangspunt van 'Duurzaam Veilig' is het scheiden van verkeersstromen en het inrichten van wegen overeenkomstig het functiegebruik. Daarbij is het wegennet ingedeeld in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen (verblijfsgebied). De bestaande wegen in het plangebied zijn als zodanig ook bestemd in de bestemmingsplannen. Wegen met een snelheidsregime van 50 km/uur of hoger hebben in de systematiek van de gemeente de bestemming Verkeer gekregen. De overige wegen hebben de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied gekregen. In dit plangebied is sprake van wegen met een 30 km/u regime zodat deze wegen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied hebben gekregen.
2.5.6 Gemeentelijk Waterplan
Het gemeentelijk Waterplan (juli 2006) geeft een strategische visie van het gemeentelijk waterbeleid. In het plan zijn beleidskaders aangegeven waarbinnen het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), baggerplannen, bestemmingsplannen, groenplannen, herstructureringsplannen nader kunnen worden uitgewerkt. Het gemeentelijk waterplan is niet alleen voor de gemeente een belangrijk hulpmiddel, maar ook voor de waterschappen. Vooral vanuit de waterschappen is er sterke aandacht voor het stedelijk waterbeleid van de gemeente. Overleg met de waterschappen (waterkwaliteit/ -kwantiteit- beheerders) over het te voeren beleid en uit te voeren maatregelen is gewenst om afstemming te bevorderen, effectiviteit van maatregelen te vergroten en kosten te beheersen.
Riolering is nodig uit oogpunt van bescherming van de volksgezondheid, het tegengaan van wateroverlast en bescherming van het milieu. In het kader van de wet Milieubeheer is de gemeente verplicht een rioleringsplan op te stellen. In het GRP staat een overzicht van het rioolsysteem, hoe het riool beheerd wordt en welke invloed het rioolsysteem op het milieu heeft. Het GRP omvat zowel de aanleg van nieuwe riolering als het beheer van de bestaande riolering. Het is uitvoeringsgericht en wordt gebruikt als een technisch, financieel en organisatorisch planningsinstrument.
Ten gevolge van de klimaatsveranderingen wordt in het kader van Waterbeheer 21e eeuw onderzoek gedaan naar herziening van de ontwerpnormen voor het watersysteem. Door toename van de temperatuur, bodemdalingen, neerslaghoeveelheden en intensiteiten zal het watersysteem op basis van inundatierisico's moeten worden getoetst. De gemeente hanteert risicobenadering en maatwerk. De waterparagraaf (par. 4.11), waarin onder meer aan het waterplan is getoetst, is opgenomen in hoofdstuk 4.
2.5.7 Nota Bodembeheer gemeente Assen
De Nota Bodembeheer (2009) geeft invulling aan de bodemambities van de gemeente Assen met betrekking tot hergebruik van grond en baggerspecie. De gemeente Assen heeft voor gebiedsspecifiek beleid gekozen. Het grootste deel van de gemeente Assen heeft een diffuse bodemkwaliteit gelijk aan de achtergrondwaarde (schone grond). Het gebiedsspecifieke beleid houdt in, dat binnen bedrijventerreinen categorie wonen grond (LMW2) kan worden toegepast. Binnen woonwijken mag alleen schone grond (achtergrondwaarde, LMW1) worden toegepast. De navolgende figuur toont de toepassingskaart.
Figuur 6:Toepassingskaart (Bron: Nota Bodembeheer)
In de bodemparagraaf (4.3) vindt toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van het aspect bodem plaats.
2.5.8 Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Assen (2008)
Om ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van Assen en om ervoor te zorgen dat geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico's worden gelopen, is het wenselijk om sturing te geven aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren. Assen kiest voor gebiedsgerichte ambitieniveaus. Voor woonwijken kiest Assen voor een maximaal veiligheidsniveau. Op bedrijventerreinen kiest Assen voor een grotere flexibiliteit om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. Het plangebied is het plangebied aangegeven als wonen. In de navolgende tabel zijn de ambitieniveaus per type gebied weergegeven. In figuur 7 bij de tabel zijn de gebiedstypen verbeeld.
Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor kwetsbare objecten | Overschrijding grenswaarde PR (10-6) voor beperkt kwetsbare objecten | Overschrijding orientatie- waarde groepsrisico | Toename groepsrisico | |
Wonen | Niet acceptabel. | - Bestaande objecten: risico's zoveel mogelijk beperken. - Nieuwe objecten: Niet acceptabel. | Niet acceptabel. | Niet wenselijk. |
Bedrijven | Niet acceptabel. | Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn. | Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn. | In beginsel acceptabel. |
Transport | Niet acceptabel. | - Bestaande objecten: risico's zoveel mogelijk beperken. - Nieuwe objecten: Niet acceptabel. | Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn. | In beginsel acceptabel. |
Buitengebied | Niet acceptabel. | Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn. | Acceptabel mits er gewichtige redenen zijn. | In beginsel acceptabel. |
Tabel 1: Ambitieniveaus per gebiedstype (Bron: Beleidsvisie externe veiligheid)
Figuur 7:Overzicht gebiedstypen (Bron: Beleidsvisie externe veiligheid)
Uit het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid volgt dat bestaande Bevi-inrichtingen bij nieuwe of te herziene bestemmingsplannen (indien gewenst) positief worden bestemd en dat nieuwe risicobedrijven worden uitgesloten. Bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen zal de sturingsfilosofie uit de Beleidsvisie Externe Veiligheid tot uiting moeten komen. De vestiging van nieuwe kwetsbare objecten binnen risicocontouren in het gebied moet worden uitgesloten. Dit uitgangspunt is gehanteerd voor het bestemmingsplan. In de paragraaf externe veiligheid vindt nadere toetsing in verband met de haalbaarheid ten aanzien van dit aspect plaats.
2.5.9 Archeologiebeleid
De gemeente Assen heeft als onderdeel van het archeologiebeleid een concept beleidskaart (2011) opgesteld. Op basis van de archeologische verwachtingskaart, de geïnventariseerde vindplaatsen, het overzicht van alle (archeologisch) onderzochte terreinen en de beleidsrichtlijnen van de provincie Drenthe voor de terreinen die als “provinciaal belang archeologie” zijn aangemerkt is de beleidsadvies kaart opgesteld. Op de beleidsadvies kaart zijn de beleidskeuzes van de gemeente Assen weergegeven. Alle elementen hebben een eigen kleurcode gekregen. In de legenda van de kaart zijn hieraan archeologische adviezen gekoppeld. De kaart is dus het instrument om in het geval van ruimtelijke ingrepen te bekijken of archeologisch onderzoek dient plaats te vinden voordat een vergunning kan worden afgegeven.
Figuur 8: archeologische verwachtingskaart Assen.
Onderzoeksplicht
Archeologisch onderzoek altijd verplicht
In een aantal zones is in alle gevallen onderzoek verplicht. De vrijstellingsgrens is daar in principe dus op 0 m² gelegd. In Assen is in de volgende gebieden archeologisch onderzoek in alle gevallen noodzakelijk:
- een zone van 50 meter (een buffer met een straal van 50 meter) rond bekende archeologische vindplaatsen, bekend door archeologische waarnemingen;
- AMK-terreinen van zeer hoge archeologische waarde (waaronder de rijksmonumenten), hoge archeologische waarde en archeologische waarde, inclusief een bufferzone van 50 meter (uitgezonderd de historische kernen, die ook als AMK-terrein zijn aangewezen);
- een zone van 50 meter rond voordes en bruggen, die potentieel zijn voortgekomen uit voorden;
- depressies en laagten;
- dekzandkopjes in beekdalen;
- celtic fields.
Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 100 m²
Voor de historische kernen die op de AMK staan (oranje vlakken met arcering) geldt, in tegen stelling tot andere AMK-terreinen, wel een vrijstellingsgrens. Hetzelfde geldt voor de bufferzone rond de historische kernen (in blauw weergegeven), de paarse zone die de omvang van de historische kern in 1832 aanduidt en de paarse zones daarbuiten die de historische boerderijlocaties weergeven. In deze gebieden zijn alleen verstoringen groter dan 100 m² onderzoeksplichtig.
Archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 1.000 m²
Er geldt een onderzoeksvrijstelling van 1.000 m² voor alle gebieden met een hoge of middelhoge verwachting op de archeologische beleidsadvies kaart waar geen andere grenzen gelden door de aanwezigheid van bekende vindplaatsen of andere bijzondere bepalingen. Dezelfde ondergrens geldt voor essen en beekdalen, uitgezonderd de dekzandkopjes die zich daarin bevinden. Onderzoek hoeft niet plaats te vinden bij bodemingrepen ondieper dan 0,3 meter onder het maaiveld, uitgezonderd (natuur) terreinen zonder bouwvoor, zoals heideterreinen. Het ontbreken van een bouwvoor kan betekenen dat de archeologische resten zich direct aan of onder het oppervlak bevinden.
Archeologisch onderzoek en diepte van de ingrepen
De vraag is hier of bij álle bodemingrepen wel archeologisch onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. Bij gebieden met een vrijstellingsgrens van 1.000 m² geldt namelijk dat men naast een minimale omvang ook een bepaalde diepte de grond in moet gaan om de verplichting opgelegd te krijgen. Zo is geen archeologisch onderzoek nodig voor ploegwerkzaamheden op een es met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² en met een diepte van 25 centimeter. De bouwvoor is hier immers al eeuwenlang gemengd.
In de gebieden met een vrijstellingsgrens van 0 m² ligt dit anders. Veel van deze gebieden zouden sterk te lijden hebben onder reguliere ploegwerkzaamheden, ook al gaan ze maar 25 centimeter de bodem in. De wallen van celtic fields kunnen door ploegen op den duur bijvoorbeeld helemaal verdwijnen. In principe geldt hier dat behoud in situ altijd voorop staat en dat ook ingrepen ondieper dan 30 centimeter onwenselijk zijn. Slechts wanneer duidelijk is dat in het betreffende gebied reeds lange tijd regelmatig wordt geploegd en het type vindplaats hiervan niet te lijden heeft, bijvoorbeeld door de diepteligging van de sporen, kunnen werkzaamheden tot 30 centimeter -Mv zonder onderzoek plaatsvinden. In het geval van (deels) bovengrondse sporen (zoals celtic fields en grafheuvels) of van vuursteenvindplaatsen aan het maaiveld, kan uiteraard geen vrijstelling worden verleend en staat behoud voorop.
Geen onderzoeksplicht, wel meldingsplicht
In een aantal gevallen geldt geen onderzoeksverplichting. Het gaat om de volgende zones:
- gebieden met een lage archeologische verwachting;
- gebieden met een bekende diepe bodemverstoring;
- gebieden die reeds eerder zijn onderzocht en waar voor het betreffende deelgebied geen vervolgonderzoek nodig werd geacht of waar onderzoek reeds definitief is afgerond;
- plangebieden waarvan het oppervlak aan ingrepen beneden een vrijstellingsgrens valt.
De vrijstelling van archeologisch onderzoek ontslaat iemand niet van de plicht archeologische vondsten te melden conform de Monumentenwet 1988, artikel 53. Als bij het uitvoeren van de ingrepen toch grondsporen en/of archeologische vondsten worden aangetroffen, dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de provinciaal archeoloog. De archeologische (verwachtings-)waarden zijn vertaald in regels en komen terug op de verbeelding. Op grond hiervan is het, afhankelijk van de archeologische (verwachtings-)waarde verboden om zonder omgevingsvergunning bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren. In paragraaf 4.2 wordt nader op het aspect archeologie voor dit bestemmingsplan ingegaan.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
Het plangebied kenmerkt zich door twee clusters met maatschappelijke voorzieningen (het GGZ-terrein en Vanboeijen). Onderstaand worden deze twee gebieden kort beschreven.
3.1 Huidige Situatie
Ligging in Assen
Het plangebied van bestemmingsplan GGZ / Diepstroeten 1e fase 2012 bestaat in hoofdzaak uit de instellingsterreinen van GGZ Drenthe en Vanboeijen. Het terrein van GGZ ligt tussen de Nijlandsloop en de Burgemeester Bothenius Lohmanweg en het terrein van Vanboeijen ligt ten zuiden van de Burgemeester Bothenius Lohmanweg en strekt zich uit tot Diepstroeten. Het gebied ten zuiden van de Berkenlaan dat wordt getransformeerd tot woongebied Park Diepstroeten behoort niet tot het plangebied van dit bestemmingsplan. De ligging van Park Diepstroeten is weergegeven in figuur 10.
Figuur 10: begrenzing Park Diepstroeten.
Beide terreinen hebben een in hoofdzaak groen karakter met verspreide bebouwing, maar kennen een geheel verschillende bebouwingskarakteristiek en ontwikkeling. Het GGZ-terrein heeft zijn oorsprong in een oud landgoed en al voor de oorlog was hier een psychiatrisch ziekenhuis gevestigd. Het terrein is sindsdien geleidelijk uitgebreid tot de huidige omvang. Door de geleidelijke ontwikkeling ontbeert het terrein een duidelijke hoofdstructuur. Met een nieuwe stedenbouwkundige visie probeert GGZ een nieuwe hoofdstructuur aan te brengen op het terrein gebaseerd op de geschiedenis van het terrein als landgoed.Deze structuur kan gerealiseerd worden op basis van het geldende bestemmingsplan. Hendrik van Boeijen-Oord is opgericht in de jaren '50 van de vorige eeuw als eerste inrichting voor zwakzinnige kinderen in het noorden van Nederland. In de jaren '80 bereikte het terrein zijn 'huidige' omvang.
De komende jaren wordt op het zuidelijke deel van het terrein van Vanboeijen de nieuwe woonwijk Diepstroeten gebouwd. Vanboeijen trekt zicht terug op het noordelijk deel van het terrein, grofweg ten noorden van de Middenweg. Hier is Vanboeijen bezig met ingrijpende sloop- en nieuwbouwplannen die eveneens binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan gerealiseerd kunnen worden.De nieuwe woonwijk Diepstroeten valt niet binnen de grenzen van dit bestemmingsplan.
Ontsluiting
GGZ en Vanboeijen worden via de Dennenweg en de Pelikaanstraat vanaf de Europaweg-Zuid ontsloten. De Europaweg-Zuid, met als verlengde de Overcingellaan en de Industrieweg, is de belangrijkste noord-zuidverbinding binnen de bebouwde kom van Assen en vormt onderdeel van het ringwegenstelsel van Assen. Dit ringwegenstelsel is direct aangetakt op de drie snelwegafritten die Assen met de A28 verbinden. Het terrein van Vanboeijen is via de weg Diepstroeten (en toekomstige wijk Diepstroeten) ook vanuit het zuiden bereikbaar.
Ruimtelijke structuur GGZ-terrein
Het GGZ terrein is ontstaan in de bossen aan de zuidoostzijde van het centrum, aan de rand van de stad. De locatie ligt op de overgang van het stedelijk gebied naar het open, landelijk gebied. Het spoor vormt in de huidige situatie een barrière naar de stad, waardoor het terrein nog altijd in een betrekkelijke luwte ligt. Met de ontwikkelingen rondom de FlorijnAs wordt de ontsluiting van dit deel van Assen sterk verbeterd, zie ook paragraaf 3.2.
Het terrein wordt aan de noordzijde begrensd door de Nijlandsloop, een kleine zijtak van het Anreeperdiep. De Dennenweg, de Burgemeester Bothenius Lohmanweg, het Kerkpad en de Oude Trambaan die in elkaars verlengde liggen, vormen tezamen de west- en zuidgrens van het plangebied. Langzaam verkeer kan via deze route Anreep bereiken. Ten oosten van het plangebied liggen het landelijk gebied en het beekdal van de Drentsche Aa.
De huidige plattegrond van het terrein toont door de ontsluitingsstructuur en de vrij willekeurig verspreid liggende bebouwing weinig structuur. Het terrein is onoverzichtelijk en werkt voor de bewoners en de bezoekers desoriënterend. Het onderscheid tussen het lagergelegen deel van het beekdal en de hoger gelegen zandrug is niet waarneembaar. In beide deelgebieden zijn vergelijkbare gebouwen gebouwd en is gecultiveerd groen aangelegd.
Het bebouwingsbeeld van het terrein van GGZ Drenthe is zeer divers. Van elk decennium na 1930 zijn er wel de bekende, typerende bouwstijlen aanwezig. Naast de diversiteit in architectuurstijlen zijn ook de diverse functies van gebouwen duidelijk afleesbaar; personeelsflats, woonhuizen, woonpaviljoens, facilitaire bebouwing, dagbesteding, kantoorobjecten, een kassencomplex en een besloten forensisch psychiatrische kliniek uit de negentiger jaren van de vorige eeuw. De Adventskerk van de Groninger architect Piet de Vrieze uit 1967 is het meest markante en waardevolle architectuurobject van de 'gebouwenverzameling' van het complex van GGZ Drenthe. De modernistische plastische architectuur, waarbij de plattegrond is afgeleid van de menselijke oorschelp, gecombineerd met de vrije ligging in het parkachtige groen vormen de dragers van deze kwaliteit. De kerk is een blikvanger van het GGZ-terrein.
Verkeerstructuur GGZ-terrein
De Dennenweg loopt vanaf de Pelikaanstraat in zuidelijke richting parallel aan het spoor. Qua naamgeving vindt de Dennenweg zijn vervolg in de centrale oost-west lopende entreeweg van het terrein van GGZ Drenthe, die feitelijk een haakse aansluiting van een lagere orde is ten opzichte van het eerste gedeelte van de Dennenweg. Het wegtrace van de Dennenweg vindt zijn vervolg in de Burgemeester Bothenius Lohmanweg, het Kerkpad en de Oude Trambaan. De Oude Trambaan is alleen voor fietsers en wandelaars toegankelijk en vormt de verbinding met het dorpje Anreep.
De interne ontsluitingsstructuur van het GGZ-terrein bestaat uit een oprijlaanachtig gedeelte (Dennenweg) met rechts het markante hoofdgebouw. Na een haakse bocht naar links leidt de hoofdontsluiting de bezoeker het gehele terrein rond. Vanaf deze weg - die na het oprijlaangedeelte Lindelaan heet - worden alle gebouwcomplexen ontsloten, behalve de forensisch psychiatrische kliniek die via de route Burgemeester Bothenius Lohmanweg-Kerkpad wordt ontsloten. Het complex De Wieken is via een afslag van de hoofdontsluitingslus op meer indirecte wijze aan de hoofdwegenstructuur gekoppeld.
De lusvormige interne hoofdontsluiting slingert over het terrein en mondt uiteindelijk bij het kassencomplex (Calendula) weer uit op de Burgemeester Bothenius Lohmanweg.
Stedenbouwkundige visie GGZ terrein
GGZ Drenthe heeft in 2009 een landschappelijke en stedenbouwkundige visie op haar terrein ontwikkeld. Deze visie is destijds verwerkt in het voorontwerpbestemmingsplan waarin ook sprake was de bouw van een TBS-kliniek in de zuidoosthoek van het GGZ terrein. De plannen voor de TBS-kliniek zijn in het najaar van 2009 afgeblazen. De locatie waar de TBS-kliniek gebouwd zou worden, is in dit bestemmingsplan niet als bouwlocatie opgenomen. De stedenbouwkundige visie voor het overige deel van het terrein staat nog grotendeels overeind en is verwerkt in een nieuw beeldkwaliteitplan.
De stedenbouwkundige visie voor het GGZ terrein bestaat uit een landschappelijk, stedenbouwkundig en logistiek raam en heeft een meervoudig doel:
- Het bieden van een open en veilige omgeving voor de cliënten, bewoners, bezoekers en medewerkers van GGZ Drenthe.
- Het bieden van een gevarieerde, groene leefomgeving voor cliënten; een zogenaamde 'healing environment'.
- Het waarborgen van een goede inpassing van het GGZ-terrein in het omliggende landschap.
- Het versterken van de natuurkwaliteiten rond de diverse beeklopen.
- Het vormen van een heldere leidraad voor situering van de diverse (ver)nieuwbouwcomplexen.
- Het daarbij ruimte kunnen bieden aan verschillende architectuuropvattingen.
- Het verbeteren van de logistieke situatie.
- Het versterken van de oriëntatiemogelijkheden op het terrein.
- Het leesbaar maken van de cultuurhistorie door het benutten van een aantal landgoedassen op het terrein.
Voor de hoofdopzet van het terreindeel ten noorden van het Anreeperdiep is een nieuw ordeningsprincipe gekozen. De oude, grotendeels verdwenen, landgoedassen worden geherintroduceerd als structuurdragers op het terrein. De oude landgoedassen zijn als restanten van laanbeplanting nog zichtbaar. Ook het huidige wegen- en padenbeloop valt hier en daar nog samen met deze oude landgoedstructuur. GGZ wil de lanen opnieuw aanplanten met nieuwe laanbomen. Centraal in dit 'ladderstelsel' van de landgoedassen ligt een nieuw brinkachtig gebied. Hier worden bomen in een duidelijk rasterverband in een parkachtig gazon aangeplant. Deze brinkachtige groene ruimte ligt als ontmoetingsplek centraal op het GGZ-terrein. Buiten dit assenstelsel, langs de Nijlandsloop, de Stadsbroekloop en het Anreeperdiep, is ruimte voor een meer groene en open bebouwingsstructuur. Het groen krijgt een meer landschappelijk en natuurlijk karakter.
De introductie van dit lineaire assenstelsel maakt het mogelijk om in de toekomst twee typen gebouwen op het GGZ-terrein te realiseren. Direct aanpalend aan het assenstelsel en in het assenstelsel kunnen gebouwen worden ontwikkeld met duidelijke gevelrooilijnen en rechthoekige plattegronden. Deze gebouwen zullen vanwege hun aard en ligging orthogonale ensembles gaan vormen, waardoor het ladderstelsel ook een derde dimensie zal krijgen.
Figuur 11: Structuurschets GGZ terrein.
Meer in de periferie van het terrein (op grotere afstand van het assenstelsel) kunnen gebouwen meer expressief, als vrijliggende paviljoengebouwen in de groene ruimte worden vormgegeven. Meer complexe, niet rechthoekige plattegronden zijn daarbij goed mogelijk. Door deze differentiatie ontstaat een gevarieerd bebouwingsbeeld dat een duidelijke stedenbouwkundige en landschappelijke drager heeft.
De nieuwe hoofdwegenstructuur zal voor een groot deel bestaan uit de bestaande hoofdlus, die nu nog op twee verschillende punten aantakt op de Dennenweg/Burgemeester Bothenius Lohmanweg. Deze hoofdlus wordt omgevormd tot een doorgaande ringontsluiting voor het autoverkeer. Hierdoor komt het verkeer weer bij de hoofdingang terug wanneer het de lus blijft volgen. De boombeplanting aan weerszijden van deze ring wordt met parkachtige boomgroepen aangevuld.
Deze ingreep, tezamen met de oost-west doorbraak van het ladderstelsel, vormt een grote verbetering van de oriëntatiemogelijkheden op het terrein. De huidige uitmonding van de autolus op de Burgemeester Bothenius Lohmanweg kan als dienst- en bevoorradingsentree worden gehandhaafd.
De ladderstructuur bestaat voornamelijk uit wandel- en fietspaden. De meeste gebouwen rond het ladderstelsel zullen vanaf de rondgaande hoofdlus kunnen worden benaderd. Daar waar de ladderstructuur aan het einde uitmondt op de autolus, is een markant plein als een soort 'belvedere' vormgegeven. Vanaf dit plein is via een aantal smalle, door bomen ingekaderde zichtlijnen, uitzicht gecreëerd op het landschap van de Drentsche Aa.
De bestaande langzaamverkeersroutes op en rond het terrein blijven gehandhaafd. Bij de uitwerking van de terreininrichting zal worden gestreefd om de wandel- en fietsverbinding tussen het GGZ-terrein en het omliggend landschap te intensiveren.
Welstandsnota
In de welstands- en reclamenota Assen (januari 2012) is het gemeentelijk welstandsbeleid voor de hele gemeente vastgelegd. Het GGZ-terrein en het terrein van Vanboeijen vallen in de categorie 'solitaire bebouwing'. De gebieden worden gekenmerkt door een ruime hoofdopzet en een sterk groen karakter, waardoor karakterverschillen van de gebouwen slechts beperkte invloed hebben op het beeld van de openbare weg. De bebouwing in deze gebieden is zowel individueel als in kleinere clusters vormgegeven.
Beeldkwaliteitplan GGZ-terrein
Voor het GGZ-terrein is de stedenbouwkundige visie vertaald in een beeldkwaliteitplan. In de welstandsnota is al aangegeven dat er voor het GGZ-terrein een beeldkwaliteitplan in voorbereiding was. Het beeldkwaliteitsplan waarborgt de samenhang tussen het stedenbouwkundig plan en de architectonische uitwerking. In het beeldkwaliteitplan is onderscheid gemaakt tussen de bebouwing aan of tussen de landgoedassen en de bebouwing meer aan de randen van het GGZ-terrein. Dat onderscheid wordt gemaakt in de positionering van de gebouwen ten opzichte van elkaar, grondvorm en oriëntatie. Daarnaast wordt met referentiebeelden en kleur- en materiaalaanduidingen gewerkt. Ook is de stedenbouwkundige visie vertaald in een visie op de terreininrichting.
De stedenbouwkundige visie voor het deel dat betrekking heeft op het GGZ terrein, is verwerkt in een beeldkwaliteitplan (BKP). Dit BKP is een aanvulling op de Welstandsnota. Voor zo ver zaken niet worden genoemd in het BKP, bijvoorbeeld reclame, geldt de Welstandsnota. Het BKP wordt als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd
Ruimtelijke structuur Vanboeijen
Het terrein van Vanboeijen is ontstaan aan de rand van de bebouwde kom van Assen. Anno 2012 ligt het terrein nog steeds in de luwte aan de rand van de stad. Door de toekomstige bouw van de wijk Diepstroeten op het zuidelijke deel van het terrein ligt het terrein straks tussen twee woonwijken.
Het huidige terrein van Vanboeijen ligt grofweg tussen de Burgemeester Bothenius Lohmanweg en de Berkenlaan.. Het terrein wordt in tweeën gesplitst door het Anreeperdiep. Ten noorden van het beekje is het gebied in hoofdzaak agrarisch met drie bebouwde complexen waaronder een appartementengebouw ten noorden van de Burgemeester Bothenius Lohmanweg op de plek van de vroegere directiewoningen.
Ten zuiden van het Anreeperdiep heeft de laatste jaren grootschalige sloop en nieuwbouw plaatsgebonden. De nieuwbouw is geïnspireerd op de bebouwing van een Drents esdorp. De nieuwbouw is voorzien van schuinen kappen en ook in kleur- en materiaalgebruik is aansluiting gezocht op oude Drentse boerderijen. De bebouwing is schijnbaar willekeurig geplaatst rond open ruimtes. De openbare ruimte heeft een informele, landschappelijke inrichting. Veel oude bomen zijn gehandhaafd. Recent zijn twee oude gebouwen in de noordoosthoek van het terrein gesloopt. De beoogde nieuwbouw sluit aan op de gekozen landschappelijke, dorpse opzet.
Figuur 12: impressie Vanboeijenterrein.
Verkeersstructuur
Het terrein van Vanboeijen wordt ontsloten vanaf de Burgemeester Bothenius Lohmanweg en heeft via het zuidelijke deel van het terrein (de toekomstige wijk Diepstroeten) ook een ontsluiting naar het zuiden. Op het terrein zelf is de Middenweg de belangrijkste ontsluiting. De Vennenweg, langs het spoor, is, samen met de zuidelijke toegang, de beoogde ontsluiting voor autoverkeer van de wijk Diepstroeten. Langzaam verkeer kan op meerdere plaatsen aantakken op de Berkenlaan.
3.2 Ontwikkelingen
Het bestemmingsplan heeft zoals eerder aangegeven als belangrijkste doel het actualiseren van het bestaande verouderde bestemmingsplan. De gemeente heeft er dan ook bewust voor gekozen om geen (grootschalige) ontwikkelingen mee te nemen in dit bestemmingsplan. Dat wil niet zeggen dat er helemaal geen ontwikkelingen plaatsvinden want enerzijds kan er op basis van het geldende bestemmingsplan gebouwd worden en anderzijds is de gemeente druk bezig met de plannen rondom de FlorijnAs / Stadsboulevard.
De Stadsboulevard is de ruggengraat van de FlorijnAs. Deze weg loopt van de noordelijke oprit van de A28 naar het knooppunt N33/A28 in Assen-Zuid. De Stadsboulevard gaat zorgen voor een verbeterde doorstroming van het verkeer door de stad. Het wordt een goed bereikbare en herkenbare groene route. In het kader van de Stadsboulevard wordt o.a. naast het plangebied een nieuwe tunnel aangelegd, de Mandemaattunnel. De Mandemaattunnel en met name de nieuwe aansluitende infrastructuur zal door een gedeelte van het geldende bestemmingsplan Buitengebied komen te liggen. In principe ook door het plangebied waarvoor dit bestemmingsplan gemaakt wordt (het westelijke gedeelte).
Er is voor gekozen om het gehele tracé van de nieuwe Mandemaattunnel en aansluitende infrastructuur buiten dit bestemmingsplan te laten. Voor deze ontwikkeling wordt een speciaal bestemmingsplan gemaakt en in procedure gebracht. Dit bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen in het kader van de realisatie van de FlorijnAs mogelijk.
Naast de plannen rondom de FlorijnAs kunnen op basis van het geldende plan reeds nieuwe gebouwen gebouwd worden binnen het plangebied en zal er tevens een nieuw fiets-, wandelpad langs de noordelijke aftakking van het Anreperdiep worden aangelegd. Hiervoor hoeft het vigerende bestemmingsplan niet aangepast te worden. De bestaande rechten uit het vigerende plan worden in onderhavig plan overgenomen, waardoor de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden worden gerespecteerd.
Nijlandsloop/Bosbeek
Er doen zich door de komst van de FlorijnAs mogelijkheden voor om doorgaande ecologische verbindingen te maken. Daar waar nu een barriere door het spoor wordt gevormd kan dat in de toekomst door de aanleg van de Stadsboulevard en bijbehorende tunnels worden doorbroken. Deze kansen zijn met name aanwezig bij het Witterdiep/Anreperdiep en het Nijlandsloopje. Door een verbinding te realiseren onder het spoor door kunnen verschillende natuurgebieden in de stad met elkaar verbonden worden. De gemeente is voornemens om het Nijlandsloopje te realiseren in het noorden van het plangebied GGZ. Binnen de bestemming Maatschappelijk kunnen de paden en watergang daarvoor gerealiseerd worden.
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Meer concreet wordt beoordeeld hoe het plan zich verhoudt tot de diverse milieukaders (zoals archeologie, cultuurhistorie, bodem, externe veiligheid, geluid, ecologie, luchtkwaliteit en water). De conclusie is, dat de in dit bestemmingsplan voorziene bestemmingen haalbaar en uitvoerbaar zijn.
4.2 Archeologie
Inleiding
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet maakt deel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van de Wamz is, wanneer de bodem wordt verstoord, dat de archeologische resten intact moeten blijven.
Onderzoek
De gemeentelijke archeologische waardenkaart is vertaald in dit bestemmingsplan. De verschillende beschermingsregimes bij de voorkomende waarden zijn terug te vinden met dubbelbestemmingen op de verbeelding en in de regels.
Het plangebied is qua archeologie onder te verdelen in twee gebieden. Het Vanboeijen terrein is vrijwel in zijn geheel aangemerkt als gebied waarin geen onaangetaste archeologische resten in de bodem verwacht worden. Hiervoor hoeft het bestemmingsplan geen extra bescherming te bieden.
Op het GGZ terrein zijn wel gebieden met een archeologische verwachtingswaarde aanwezig. Hier liggen vier gebieden waarvoor een beschermingsregime nodig is. Uit de tabel bij figuur 13 volgt dat vanwege dit beschermingsregime in dit bestemmingsplan twee dubbelbestemmingen voor archeologie moeten worden opgenomen.
Conclusie
Door het opnemen van twee dubbelbestemmingen voor archeologie zijn eventuele archeologische restanten in de bodem voldoende beschermd. Wanneer er een concreet bouwinitiatief komt dient eerst voldaan te worden aan de regels van deze dubbelbestemming voordat echt gebouwd mag worden. Door deze regeling vormt het aspect archeologie geen beperking voor de uitvoering van de plannen.
Kleur | Verwachting | Dubbelbestemming |
Wit & grijs | Gebied is al onderzocht / geen verwachting | Nee |
Lichtgroen | Middelhoog (beekdal) | Waarde - Archeologische verwachting 1 |
Oranje | Hoog of middelhoog | Waarde - Archeologische verwachting 1 |
Rood | Hoog (dekzandkop beekdal) | Waarde - Archeologie 2 |
Donkergroen | Bufferzone rond voordes en bruggen | Waarde - Archeologie 2 |
Figuur 13: archeologische waardenkaart gemeente Assen (in zwart is globale ligging plangebied weergegeven).
4.3 Bodem
Inleiding
Voordat een bestemmingsplan kan worden vastgesteld, moet aangetoond zijn dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt zijn voor het huidige en toekomstige gebruik.
Onderzoek
Figuur 6 in hoofdstuk 2 toont de bodemkwaliteitskaart met de gemiddelde bodemkwaliteit in het plangebied. De gemiddelde bodemkwaliteit in het plangebied voldoet aan de achtergrondwaarde (groen). Er zijn in dit plan geen nieuwe gevoelige functies of bodemingrepen voorzien. Binnen het plangebied komen geen ernstige bodemverontreinigingen voor die de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staan.
Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen, die binnen de beheerskaders van dit bestemmingsplan mogelijk zijn, is via de bouwverordening in het kader van de omgevingsvergunningverlening zorggedragen voor een goede bodemkwaliteit. In principe is altijd een bodemonderzoek nodig bij vergunningplichtige bouwwerken die als verblijfsruimte(n) gebruikt gaan worden. Van het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden verleend, als bij de gemeente reeds bruikbare historische informatie beschikbaar is. Gezien het conserverende karakter van dit bestemmingsplan is het niet nodig om thans een bodem- en grondwateronderzoek uit te voeren.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. In het bestemmingsplan is geen specifieke regeling in verband met de bodemkwaliteit opgenomen.
4.4 Cultuurhistorie
Per 1 januari 2012 is het Bro gewijzigd. Hierin is onder meer opgenomen, dat het bestemmingsplan een beschrijving moet geven van de wijze waarop rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden. Wat al voor archeologie gold, geldt nu dus ook voor andere cultuurhistorische waarden, zoals bijzondere gebouwen en landschappelijke structuren. Daarmee ligt bij gemeenten de verantwoordelijkheid keuzen te maken ten aanzien van de cultuurhistorische waarden. Onderstaand wordt de wijze waarop het plangebied is ontwikkeld beschreven.
GGZ-terrein
In de achttiende eeuw lagen er ten zuiden van Assen uitgestrekte natte heidevelden met fijnmazig vertakte, kronkelende beeklopen. Aan het einde van de achttiende eeuw werd hier een landgoed gesticht, genaamd De Eerste Steen. Het later gestichte landgoed Port Natal maakte deel uit van dit grotere landgoederengebied. De naam 'Port Natal' is in de laatste decennia van de negentiende eeuw aan het landgoed gegeven door de toenmalig eigenaresse Georgina Hidding-Oosting, mogelijk ter herinnering aan haar overleden echtgenoot, die in Zuid-Afrika was geboren.
In 1834 breidde het landgoed Port Natal zich verder naar het oosten uit. De psychiatrische geschiedenis van het gebied gaat terug tot 1935. In dat jaar werd op initiatief van De Vereniging Nederlandsche Hervormde Stichtingen voor Zenuw- en Geesteszieken op het landgoed Port Natal een psychiatrische inrichting gesticht. Op het oostelijke terreingedeelte werd het psychiatrisch ziekenhuis Licht en Kracht gebouwd, op het westelijk terreingedeelte werd het psychiatrisch ziekenhuis Port Natal gesticht. Er vonden zowel gedwongen als vrijwillige opnames plaats, waarbij het Academisch Ziekenhuis in Groningen voor wetenschappelijke begeleiding zorgde.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden uit Licht en Kracht zowel een groot aantal joodse patienten als de directie door de bezetter afgevoerd (1943), terwijl Port Natal dienst ging doen als werkkamp voor dwangarbeiders.
Na de oorlog werden nieuwe behandelmethodes ingevoerd en volgde een uitbreiding van de werkzaamheden onder leiding van geneesheer/directeur K. Visser (1959-1974). In samenwerking met Dennenoord werden een psychiatrische polikliniek (1963) en een dagziekenhuis (1972) geopend. Verdere specialisatie in de jaren tachtig leidde tot verbouwing van het psychiatrisch ziekenhuis Licht en Kracht, waarbij Port Natal werd afgestoten en gesloopt.
Met andere instellingen werden tal van samenwerkingsverbanden aangegaan. Een fusie met Vanboeijen leidde in 1979 tot openstelling van De Open Ankh en een naamsverandering in Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis Licht en Kracht (APZ). In 1980 werd het psychiatrisch ziekenhuis Port Natal afgestoten en trok 'Licht en Kracht' zich terug op het terrein ten oosten van de Europaweg. Uit de samenwerking met Beileroord ontstond in 1994 het Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis Drenthe (APZ Drenthe). Deze laatste fuseerde met De Boshof en de Vierackers (1997) en vervolgens met de Regionale instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (RIAGG) tot Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Drenthe.
Op het terreingedeelte ten westen van de Europaweg is na de sloop van het psychiatrisch ziekenhuis Port Natal (1987) in 1990 het huidige Wilhelmina Ziekenhuis gebouwd. Rond het Wilhelmina Ziekenhuis staan nog diverse markante landgoedgebouwen die herinneren aan de 'feodale' geschiedenis van het terrein. De navolgende topografische kaarten geven een fraai beeld van deze ontwikkelingsgeschiedenis.
Uit deze ontwikkeling is duidelijk afleesbaar dat de bebouwing zich in de eerste decennia na 1935 rond de orthogonale, formele assen van het voormalige landgoed vestigde. Naarmate het complex verder uitgroeide, is de bebouwing meer met gestrooide paviljoens, willekeurig in de groene ruimte komen te staan. De landschappelijke verschillen tussen de zandrug en het beekdal zijn bij die ontwikkelingen van het terrein niet erkend en zijn nu nog slechts voor een kenner zichtbaar.
Tot het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw vormde het Anreeperdiep de oostgrens van het terrein van GGZ Drenthe. Na die tijd zijn op een 'driehoekig terrein' aan de oostkant van het Anreeperdiep twee gebouwencomplexen gerealiseerd: De Wieken en de forensisch psychiatrische kliniek (FPK). De realisatie van deze gebouwen op deze locatie is ten koste gegaan van het oorspronkelijke bos- en heidegebied in deze zuidoostelijke hoek. Het GGZ terrein bevat één provinciaal monument, de Adventskerk. Deze wordt door de monumentenwet beschermd.
Figuur 14: Ontwikkelingen G.G.Z.-terrein.
Vanboeijen
In 1939 hechtte Hendrik van Boeijen, penningmeester van de Nederlandsch Hervormde Stichting voor Zenuw- en Geesteszieken, als toenmalig minister van binnenlandse zaken zijn goedkeuring aan de bouw van een inrichting voor het geestelijk hulpbehoevende kind in het Noorden van het land. Hiertoe werd de Stichting Nederlands Hervormde Inrichtingen voor Geestelijk Hulpbehoevenden opgericht. Door het uitbreken van de oorlog werd het benodigde terrein, een 47 hectare groot moerasachtig gebied ten zuiden van Assen, pas in 1949 aangekocht. De architecten Joh. H. Groenewegen en H. Mieras uit Amsterdam kregen vervolgens van het stichtingbestuur de opdracht het complex van gebouwen te ontwerpen. Groenewegen gold een representant van 'het nieuwe bouwen', een vernieuwende bouwstijl uit de periode van circa 1915 tot 1960. De inrichting werd opgezet volgens het paviljoensysteem.
De inrichting was in eerste instantie berekend op 285 kinderen maar kon in een later stadium worden uitgebreid naar een capaciteit van 800-900 kinderen. Bij het ontwerp is ernaar gestreefd de gestichtsfeer te vermijden en zowel binnen als buiten de gebouwen de gezinssfeer zoveel mogelijk te benaderen. In dat kader werd ook bijzondere aandacht besteed aan de inrichting van het terrein, waarvoor de tuinarchitect Mien Ruijs uit Amsterdam het ontwerp maakte.
De koepel van de wintertuin behoort tot het oorspronkelijke complex (eerste fase uit 1956) en is het restant van het kleuter-wintertuinpaviljoen, waarvan het paviljoengebouw reeds is verdwenen. Hoewel de wintertuin al vrij snel na de bouw een andere bestemming kreeg is het laatst overgebleven bouwwerk uit de eerste fase. De koepel is een provinciaal monument. Gaandeweg werd het complex met steeds meer paviljoens en bedrijfsgebouwen uitgebreid, waarbij ook voorzieningen kwamen voor bedlegerige patiënten en ouderen. Het observatiepaviljoen en de zusterflat dateren van de uitbreiding uit 1965. Vanwege overheidsbesluiten en veranderende inzichten op het gebied van de behandeling van personen met een geestelijke beperking werden sinds de jaren negentig andere voorzieningen (socio-woningen) noodzakelijk en moesten veel oude gebouwen plaats maken voor nieuwe. Recent zijn een observatiepaviljoen en een zusterhuis uit 1965 gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. Ook deze hadden de status van provinciaal monument.
In juli 2005 is de structuurvisie herinrichting Hendrik van Boeijen Assen Park Diepstroeten vastgesteld. Deze structuurvisie voorziet in een fasegewijze herontwikkeling van het terrein. Het zuidelijke deel wordt getransformeerd tot woonwijk Park Diepstroeten. Diepstroeten valt niet binnen de grenzen van dit bestemmingsplan. In het noordelijke deel, fase 1 van de structuurvisie, heeft grootschalige sloop en nieuwbouw plaatsgevonden.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie geeft geen specifieke kaders voor het conserverende bestemmingsplan waar rekening mee gehouden dient te worden. De archeologische waarden worden specifiek beschermd, het provinciaal monument wordt beschermd door de Monumentenwet en voor het overige zijn er geen specifieke kenmerken waarvoor vanuit het aspect cultuurhistorie nadere bescherming gegeven dient te worden.
4.5 Ecologie
Inleiding
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden of de Ecologische Hoofdstructuur. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De Flora- en faunawet gaat uit van het "nee-tenzij" principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling.
Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: 'Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving'. Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.
Onderzoek
Soortbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren (beschermde flora- en faunasoorten). Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het gedrang komen. Als dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.
Aangezien het onderhavige bestemmingsplan een consoliderend plan betreft en geen sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor beschermde soorten, behoeft in het kader van dit bestemmingsplan geen nader onderzoek plaats te vinden. Wel zal, indien wordt gebouwd of een andere activiteit plaats vindt, op basis van de zorgplicht uit de Flora- en faunawet rekening moeten worden gehouden met de aanwezige beschermde soorten.
Gebiedsbescherming
Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:
- 1. de Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);
- 2. beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten);
- 3. Ecologische Hoofdstructuur (EHS);
- 4. Nationale landschappen.
Natura 2000-gebieden
Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Binnen de Natura 2000- gebieden zijn de Vogelrichtlijngebieden en Habitatrichtlijngebieden te onderscheiden. De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De Habitatrichtlijn is zowel gericht op de bescherming van soorten als natuurlijke habitats.
In de omgeving van de stad Assen liggen enkele Natura 2000-gebieden; het Fochteloërveen, het Witterveld en het Drentsche Aa-gebied. Het plangebied ligt niet in deze gebieden. De kortste afstand tot een Natura 2000-gebied, in dit geval het Drentsche Aa-gebied, bedraagt circa 1 kilometer. De afstand tot de overige Natura 2000- gebieden is groter. In figuur 15 is de globale ligging van Natura 2000-gebied Drentsche Aa met gele kleur aangegeven. Gezien de afstand tot dit gebied, de tussenliggende bebouwing en functies, de bestemming in het plangebied grotendeels is gerealiseerd en gezien het consoliderende karakter van het bestemmingsplan wordt thans geen onderzoek verricht naar externe werking.
Figuur 15: ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied 'Drentsche Aa-gebied' (geel) en Witterveld (oranje).
Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurmonumenten hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. Het kan gaan om gebieden met zeldzame plant- en/of diersoorten, maar ook om gebieden die door hun ontstaansgeschiedenis, bodembouw of landschappelijke schoonheid waardevol zijn. In het plangebied bevindt zich geen beschermd natuurmonument. Ten noorden van het plangebied bevindt zich het natuurmonument 'Overcingel'. Dit is een landgoed met bijzondere bomen en planten. Dit landgoed zal geen negatieve invloed ondervinden van dit bestemmingsplan gezien het conserverende karakter en de tussenliggende stedelijke functies. Voor dit plan hoeft hier geen nader onderzoek naar gedaan te worden.
Figuur 16: ligging landgoed Overcingel (bruine gebied) ten opzichte van plangebied GGZ & Diepstroeten (rode gebied).
Ecologische Hoofdstructuur
De provincie heeft het beleidsdoel Ecologische Hoofdstructuur (EHS) uit het Provinciaal Omgevingsplan geconcretiseerd en in 2008 als beleidsregel vastgesteld. De EHS is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelings- gebieden en verbindingszones. Kerngebieden kunnen bestaan uit natuurgebieden, bossen, landgoederen en ecologisch waardevolle cultuurlandschappen. Teneinde de ecologische waarde van deze gebieden duurzaam in stand te kunnen houden en de ruimtelijke samenhang te verzekeren, kan het nodig zijn landbouwgronden tot natuurgebied om te vormen (natuurontwikkeling) en ecologische verbindingszones te realiseren. De provincie wil de EHS uiterlijk in 2018 hebben aangelegd.
De navolgende figuur geeft de EHS in en nabij het plangebied weer. Daaruit blijkt dat een gedeelte van het GGZ terrein door de provincie is aangewezen als EHS gebied. Dit gebied is op de verbeelding voorzien van de bestemming Natuur met bijbehorende regels. Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan is geen sprake van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met een negatief effect op het gebied. Verder onderzoek is niet uitgevoerd.
Figuur 17: provinciale EHS (www.drenthe.nl).
Nationaal Landschap
In de Nota Ruimte zijn Nationale Landschappen aangewezen. Dit zijn gebieden met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang waarmee bijzondere, natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De opgave voor deze Nationale Landschappen is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. In de omgeving van Assen bevinden zich enkele gebieden die zijn aangewezen als Nationaal Landschap. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Nationaal Landschap. Dit aspect biedt verder geen kaders voor het plan.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.6 Externe Veiligheid
Inleiding
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen moeten tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt. Hiervoor zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regels gesteld. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.
Bij de beoordeling van externe veiligheid in relatie tot de ruimtelijke ordening worden twee soorten risico's onderscheiden; plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt als een kans per jaar en wordt verbeeld in een vaste norm (PR 10-6). Bij het groepsrisico gaat het om de cumulatieve kansen per jaar dat een aantal personen overlijdt als gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een transportas, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico bestaat geen wettelijke norm waaraan getoetst wordt. In plaats daarvan wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen moet onderzocht worden of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds vanwege het plaatsgebonden risico. Tevens moet onderzocht worden of (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen liggen, en zo ja, wat dan de bijdrage is aan het groepsrisico.
Onderzoek gasleiding
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard zodat er in feite geen specifiek onderzoek noodzakelijk is. Om toch een actueel beeld te krijgen is voor het aspect externe veiligheid onderzoek uitgevoerd door het Steunpunt Externe Veiligheid Drenthe. In het rapport 'Onderzoek Externe Veiligheid - Risicoanalyse aardgastransportleidingen bestemmingsplan "GGZ en Diep Stroeten", d.d. 13 augustus 2012' zijn hiervan de resultaten beschreven (zie bijlage 1).
In het noordelijk deel van het plangebied lopen 2 gasleidingen (N-521-40 en N-507-28) parallel en voorbij de Burg. Bothenius Lohmanweg- Oude Trambaan loopt de N-521-40 alleen door naar het zuiden. De derde gasleiding in het plangebied, de N-521-42, loopt van oost naar west ter hoogte van de Burg. Bothenius Lomanweg. Daar waar er 1 gasleiding of 2 gasleidingen parallel lopen, is een belemmeringenstrook van 5 meter respectievelijk 17 meter aan weerszijden van het hart van de gasleiding op de plankaart gepositioneerd.
Plaatsgebonden risico
De 10-6 risicocontour van alle risicovolle transportaders ligt op 0 meter van het hart van de gasleidingen. Dus binnen deze 10-6 risicocontour vallen geen (beperkt) kwetsbare objecten en conform de wetgeving (Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid inrichtingen) zijn er dus geen knelpunten (saneringsgevallen).
Groepsrisico
Het bestemmingsplan is conserverend van aard en leidt niet tot een toename van het groepsrisico van een risicovol object of transportader. Het groepsrisico (t.o.v. fN-curve) voor aardgastransportleidingen is nihil of ligt ruim onder de oriëntatiewaarde. Er is dus sprake van een acceptabele situatie.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid inrichtingen dient invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico GR. Het betreft de actualisatie van het bestemmingsplan. Aan de bestaande ruimtelijke situatie verandert er feitelijk niets. Als het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt en het groepsrisico niet toeneemt door het besluit is een verantwoording van het groepsrisico niet vereist. Omdat aan deze voorwaarden wordt voldaan is geen verantwoording groepsrisico vereist.
Vervoer gevaarlijke stoffen over de spoorweg
Over de spoorweg Groningen-Zwolle worden gevaarlijke stoffen vervoerd. In het kader van externe veiligheid kan ook deze transportroute van belang zijn voor de risico's in het plangebied.
Plaatsgebonden risico
Uit het onderzoek blijkt dat de PR 10-6 risicocontouren van het spoor op het spoor liggen. Binnen de PR 10-6 risicocontouren liggen daarmee geen (beperkt) kwetsbare objecten. Er zijn geen knelpunten. Daarmee voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm en levert de contour geen belemmering op voor het plangebied.
Groepsrisico
Het nieuwe bestemmingsplan geeft ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan geen verandering van het aantal mensen binnen het invloedsgebied met andere woorden het groepsrisico verandert niet en hoeft daarmee niet verantwoord te worden.
Plasbrandaandachtsgebied
Binnen het plasbrandaandachtsgebied van de spoorweg (30 meter vanaf de kant van de buitenste spoorstaaf) geldt een verantwoording bij het bouwen van kwetsbare objecten. Ook dit geeft geen beperkingen.
Conclusie
In het bestemmingsplan wordt een dubbelbestemming opgenomen in de regels en op de verbeelding ter bescherming van de aanwezige gasleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt geen beperking verder voor dit bestemmingsplan.
4.7 Geluid
Inleiding
De Wet geluidhinder (Wgh) regelt de mate waarin het geluid veroorzaakt door wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen geluidgevoelige bestemmingen (woningen, ziekenhuizen, scholen e.d.) mag belasten. Voor wegverkeer stelt de wet, dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeurgrenswaarde van 55 dB in principe niet worden overschreden. Voor industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen mag de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in principe niet worden overschreden. Wanneer geen nieuwe geluidsgevoelige functies worden ontwikkeld, geldt op basis van artikel 76 lid 4 Wgh geen onderzoeksverplichting.
Onderzoek
Het bestemmingsplan is conserverend van karakter, het maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk die op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan niet mogelijk waren. Onderzoek naar wegverkeers- en railverkeerlawaai kan daarmee achterwege gelaten worden. Er liggen geen geluidszones vanwege industrieterreinen over het plangebied heen.
Conclusie
Het aspect geluid geeft geen beperking voor dit bestemmingsplan.
4.8 Geur
Inleiding
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) heeft op twee wijzen betrekking op procedures op basis van de Wro. Ten eerste moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij zoals een agrarisch bedrijf niet onevenredig in haar (bedrijfs)belangen wordt geschaad door de realisatie van een bestemmingsplan. Ten tweede speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Geurhinder afkomstig van bedrijven is een integraal onderdeel van het aspect milieuzonering dat in de paragraaf ‘Bedrijven en milieuzonering’ wordt behandeld.
Onderzoek
In dit bestemmingsplan zijn geurgevoelige objecten toegestaan. Het betreffen feitelijk aanwezige geurgevoelige objecten en objecten waarvoor hoofdzakelijk de vigerende bouwrechten worden overgenomen. In de directe omgeving van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven die vanuit het aspect geurhinder relevant zijn voor het bestemmingsplan.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.9 Luchtkwaliteit
Inleiding
Voor luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2)en fijnstof (PM10) In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:
- voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (met één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (met twee gelijke ontsluitingswegen) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
- voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
- voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Bijzondere aandacht verdient verder het op 16 januari 2009 in werking getreden Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de buurt van rijks- en provinciale wegen beperkt. Daarvoor voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is: aan weerszijden van rijkswegen 300 meter en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg). Waar in een dergelijk onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden. Dat gebeurt al in de context van de goede ruimtelijke ordening. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.
Onderzoek
Assen heeft een eigen milieuverkeerskaart. Uit het model blijkt dat nergens in Assen overschrijding van de grenswaarden optreedt. Verder maakt het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkeling mogelijk, die van grotere omvang is dan wat hiervoor in de inleiding is aangegeven. Daarom wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" verslechtert. Er is in dit plan geen sprake van realisatie van nieuwe gevoelige bestemmingen. Op grond van de Wet luchtkwaliteit bestaat geen aanleiding voor een naar onderzoek naar luchtkwaliteit.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkeling mogelijk, die van grotere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven. Daarom wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" verslechtert. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
4.10 Verkeer En Vervoer
Verkeer
De bestaande wegen en ontsluitingsstructuur zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Bij deze actualisatie bestaat, mede gezien de conserverende aard van dit plan, geen aanleiding tot wijziging van deze structuur.
Parkeren
In het plangebied is in voldoende mate parkeergelegenheid voor de gebruikers en bezoekers van beide instellingen. Het vormt geen beperking voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
4.11 Water
Inleiding
Sinds 1 november 2003 is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op waterhuishoudkundige aspecten: de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterhuishoudkundige doelstellingen worden daarbij expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen binnen deze ruimtelijke plannen en besluiten. Het watersysteem wordt hierbij op een integrale wijze benaderd. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater worden dus (in samenhang) in beschouwing genomen. Daarbij gaat het naast de kwantiteit ook om de kwaliteit. De integrale benadering van het watersysteem betekent ook dat het watersysteem wordt benaderd in samenhang met andere beleidsvelden. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen waterneutraal vorm te geven en om het watersysteem op orde te krijgen.
Onderzoek
De waterhuishouding in het plangebied is ingericht op stedelijk gebied. Afvalwater en hemelwater worden gezamelijk opgevangen en afgevoerd. In figuur 18 is een overzicht van de in het plangebied gelegen watergangen en schouwsloten opgenomen. Daaruit blijkt dat er sprake is van een viertal hoofdwatergangen in het plangebied. Deze watergangen hebben de bestemming water gekregen. Alleen de watergangen die onder de grond door lopen door middel van een buizenstelsel zijn niet specifiek bestemd (in dit geval onder andere de meest oostelijke watergang).
Figuur 18: overzicht hoofdwatergangen (blauw) en schouwsloten (rood) in het plangebied.
Schouwsloten op privé-terrein zijn in het beheer van de betreffende kaveleigenaar. Industrieel en huishoudelijk afvalwater wordt via de riolering afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Er vindt in dit plan geen wijziging in de waterhuishouding plaats. Vigerende bouwmogelijkheden worden grotendeels overgenomen. Nader onderzoek naar waterhuishoudkundige aspecten in verband met dit bestemmingsplan is dan ook niet noodzakelijk.
Drentsche Aa
De genoemde hoofdwatergangen staan in verbinding met de Drentsche Aa. Dit gebied is aangewezen als Natura 2000-gebied. De (water)kwaliteit van het gebied mag niet achteruitgaan. Dit bestemmingsplan zorgt niet voor veranderingen aan de waterhuishouding. Ook worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed zijn op de kwaliteit van het water. Het Natura 2000-gebied zal geen nadelige gevolgen ondervinden van dit bestemmingsplan.
Figuur 19: watersysteemmaatregelen Drentscha Aa.
Compensatieplicht
In artikel 3.2 van de Keur van Waterschap Hunze en Aa’s is opgenomen dat het verboden is om verhard oppervlak aan te brengen, voor zover dat leidt tot een versnelde afvoer van neerslag naar oppervlaktewater. Hiervoor geldt als ondergrens een toename van verhard oppervlak van 150m² binnen de bebouwde kom, uitbreidingsgebieden en glastuinbouwgebieden of 1.500m² voor overige gebieden. Hiermee wordt zowel bebouwing als erfverharding bedoeld: neerslag die hierop valt zal niet meer langzaam via de bodem kunnen worden afgevoerd. Bij een bouwplan met een dergelijke omvang zal het waterschap advies gevraagd (moeten) worden over bijvoorbeeld infiltratie en of tijdelijke waterberging.
Conclusie
In dit bestemmingsplan zijn water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan binnen onder andere de bestemmingen Maatschappelijk, Water, Groen en Verkeer-Verblijfsgebied. Water met een stedenbouwkundige functie en A-watergangen zijn opgenomen binnen de bestemming Water. Beleidsdoelstellingen ten aanzien van de waterkwantiteit en kwaliteit zijn binnen de genoemde bestemmingen mogelijk. In dit bestemmingsplan wordt bij veel bestemmingen, naast de waterbestemming, onder de bestemmings- omschrijving ook water genoemd. Dit bestemmingsplan biedt hierdoor mogelijkheden voor het implementeren en uitvoeren van het waterbeleid.
4.12 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Inleiding
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat omschreven in het Besluit onder D 11.2) en houdt het volgende in:
- de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (kolom 1);
- In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
- a. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- b. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- c. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer
De mogelijke ontwikkelingen in dit bestemmingsplan blijven weliswaar ruim onder de aangegeven drempelwaarden (kolom 2), maar op grond van de wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. In dat kader is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, waarin in principe voor alle milieuaspecten moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze maakt onderdeel uit van de toelichting van het bestemmingsplan (art. 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage).
Onderzoek
Bij de beoordeling of een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, is rekening gehouden met de criteria in Bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (richtlijn 85/337/EEG). De hoofdcriteria zijn:
- 1. kenmerken van de projecten;
- 2. plaats van de projecten;
- 3. kenmerken van het potentiële effect.
In deze paragraaf is beoordeeld, of het plan mogelijk belangrijke negatieve gevolgen kan hebben voor het milieu. Voor de beoordeling zijn de eerste en de derde criteria samengenomen: de kenmerken van de voorgenomen uitbreiding en de potentiële effecten, gegeven deze kenmerken.
Het bestemmingsplan heeft betrekking op een plangebied, dat in de kern van de stad Assen ligt. Het plangebied is voor het grootste gedeelte al gerealiseerd en grootschalige aanpassingen worden binnen de planperiode niet verwacht en/of mogelijk gemaakt. Een gedeelte van het plangebied maakt onderdeel uit van de provinciale EHS, deze gronden hebben de bestemming Natuur gekregen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen gebouwd worden zodat de waarde van het gebied niet aangetast wordt. Ook ten aanzien van archeologische waarden is een beschermend regime opgenomen dat mogelijke archeologische restanten in de bodem beschermd.
Dit plangebied grenst niet aan Natura-2000 gebieden. Figuur 13 geeft de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden Drentsche Aa en Witterveld. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen mogelijk, zodat dit bestemmingsplan niet zal zorgen voor een verslechtering van deze gebieden. Ten westen van het plangebied ligt een groengebied (Asserbos), dat waardevol is voor de bewoners van de stad. Ook dit gebied zal geen nadelige invloed ondervinden van dit bestemmingsplan. Tenslotte is uit de verschillende onderzoeken naar de omgevingsaspecten, zoals beschreven in dit hoofdstuk, geen aspecten gebleken waaruit geconcludeerd kan worden dat er mogelijk sprake is van negatieve gevolgen waarvoor nader onderzoek in de vorm van een MER nodig zou zijn.
Conclusie
De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan op zich en in samenhang met andere plannen geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden.De overall conclusie is op grond hiervan dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels
5.1 Inleiding
5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat vooral om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.), soms onder voorwaardelijke voorwaarden, toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
- de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
- het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen)
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
- het bebouwen van de gronden;
- het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
Wat is een bestemmingsplan?
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
- Via een dubbelbestemming
Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
- Via een aanduiding
Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.2 Hoofdstukindeling van de regels
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels.
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels.
In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
Hoofdstuk 3: Algemene regels.
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.1.3 Dit bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan is een aantal wijzigingen in de verbeelding, regels en bestemmingsplansystematiek opgenomen. Uitgangspunt voor de actualisatie is dat per saldo de bouwmogelijkheden bij benadering gelijk blijven. Het vigerende plan gaat uit van maximale goothoogtes. Om te voorkomen dat bij wijze van spreken tot in de hemel gebouwd kan worden, gaat het actualisatieplan uit van maximale bouwhoogtes.Een maximale bouwhoogte in plaats van een maximale goothoogte biedt meer vrijheid in bouwmogelijkheden, maar voorkomt onwenselijke onbeperkte hoogbouw aan de rand van het gebied van de Drentse Aa.
Op het GGZ terrein is in het vigerende plan op een aantal plekken een hogere goothoogte aangegeven. Deze goothoogtes liggen vrij willekeurig verspreidt over het terrein. In dit actualisatieplan is centraal een gebied met een hogere bouwhoogte aangegeven. Aan de randen, behalve op de plek van de Adventskerk, is de maximale bouwhoogte lager. Daarmee wordt aangesloten op de nieuwe stedenbouwkundige visie van GGZ.
Voor het terrein van Vanboeijen is gekozen voor een geheel andere bestemmingsplansystematiek dan in het vigerende bestemmingsplan. In het vigerende bestemmingsplan geldt voor vrijwel het hele terrein van Vanboeijen één bestemming Bijzondere Doeleinden en ligt over het terrein één groot bouwvlak met een (laag) bebouwingspercentage van 25 procent. Sinds 2011 zijn veel wegen en groengebieden op het terrein van Vanboeijen in eigendom en beheer van de gemeente Assen. Deze wegen en groengebieden zijn bestemd als verkeer en verblijf en als groen. De (tussenliggende) percelen van Vanboeijen hebben de bestemming maatschappelijk gekregen met elk een bouwvlak en een hoger bebouwingspercentage. Door een hoger bebouwingspercentage en kleinere bouwvlakken is in het actualisatieplan per saldo sprake van vergelijkbare bouwmogelijkheden ten opzichte van het vigerende plan.
5.1.4 Bestemmingsregels
5.1.5 Algemene regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Met de regel van dit artikel wordt voorkomen dat regels ten onrechte zo worden gehanteerd dat meer dan de bedoelde bebouwing kan worden toegestaan.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
5.1.6 Overgangs- en slotregel
Artikel 14 Overgangsrecht
Het overgangsrecht bevat een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de planregels van dit bestemmingsplan. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
Artikel 15 Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan aangehaald kan worden. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
Hoofdstuk 6 Financiële Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Voorliggend bestemmingsplan heeft voor een groot deel een beheersfunctie en daarmee een conserverend karakter. In het plan worden de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden zoveel mogelijk gerespecteerd. Dit geldt ook voor gronden, waar krachtens de vigerende bestemmingsplannen al mocht worden gebouwd, maar waar daar nog geen invulling aan is gegeven. Het voorliggende bestemmingsplan heeft derhalve betrekking op bestaand bebouwd gebied waarbinnen op dit moment geen nieuwe 'aangewezen bouwplannen' zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro mogelijk worden gemaakt. Vaststelling van een exploitatieplan kan daarom ook in dit geval achterwege blijven. Gezien het voorgaande wordt geen exploitatieplan vastgesteld.
De kosten die met uitvoering van dit conserverend bestemmingsplan zijn gemoeid, hebben enkel betrekking op plankosten die niet kunnen worden verhaald. De kosten worden ten laste gebracht van de algemene middelen, hiervoor is budget in de begroting opgenomen. De economische uitvoerbaarheid van het conserverend bestemmingsplan wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.
6.2 Planschadeaspecten
Door het conserverende karakter van het bestemmingsplan worden de mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan overgenomen in dit nieuwe bestemmingsplan. Daarmee zullen belanghebbenden geen nadelige gevolgen ondervinden van dit bestemmingsplan en zal er naar verwachting geen planschade ontstaan voor belanghebbenden.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Voor de realisering van het project zal gebruik worden gemaakt van de geëigende procedures op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Dat wil zeggen dat een ieder de gelegenheid krijgt om te reageren op de inhoud van de plannen. Onderstaand wordt beschreven hoe inspraak geboden worden en eveneens hoe er met de ingekomen reacties wordt omgegaan.
7.2 Overleg
Conform artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan overleginstanties zoals het Rijk, provincie en Waterschap. De ingebrachte reacties worden samengevat in een nota van overleg en voorzien van een commentaar van gemeentezijde (en wordt als bijlage bij de toelichting gevoegd).
7.3 Inspraak
Vanwege de beperkte impact van het plan op de omgeving, de geringe
wijzigingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan, en het feit dat sprake is van een actualisatieplan is de inspraakfase overgeslagen. Wel is voorafgaande aan de terinzagelegging het bestemmingsplan aan de overlegpartners voor commentaar voorgelegd. Daarna is het ontwerpbestemmingsplan direct voor zienswijzen ter inzage gelegd.
7.4 Gevolgen Overleg En Ambtshalve Correcties
Als gevolg van de inspraak- en overlegreacties en ambtshalve correcties is het bestemmingsplan op ondergeschikte onderdelen gewijzigd. De uitgangspunten blijven ongewijzigd. Het vastleggen en behouden van de bestaande ruimtelijke en functionele situatie staat voorop. De wijzigingen hebben betrekking op:
Toelichting:
- In de toelichting is een aanvulling op de tekst aangaande een van de Drentse kernkwaliteiten, Rust, opgenomen.
- In de toelichting is een passage opgenomen over de compensatieplicht voor het aanbrengen van verhard dan wel gebouwd oppervlak.
- In hoofdstuk 5 Toelichting op de regels, in paragraaf 5.1.4.1 Bestemmingen is opgenomen dat binnen de bestemming 'Maatschappelijk' de functies wooncentrum en zorgwoning zijn opgenomen.
- In paragraaf 3.1 wordt onder meer de stedenbouwkundige visie voor het GGZ-terrein beschreven. Huidige situatie is de volgende passage geschrapt: “Bij de entree is het huidige hoofdgebouw in de ladderstructuur verankerd door aan de voorzijde een parkeerplein onder een bomendak vorm te geven. Dit parkeerplein voegt zich in de belijning van de ladderstructuur.”
- In hoofdstuk 4.6 Externe veiligheid is de tekst in die zin aangepast dat de aanwezigheid van de 10-6 risicocontour wordt onderkend.
- In paragraaf 5.1.4.1, aangaande artikel 5 Maatschappelijk, is de tekst aangepast in verband met opneming van de functies wooncentrum en zorgwoning.
- In paragraaf 5.1.4.2, aangaande artikel 9 Leiding – Gas is de tekst aangepast in verband met de aanwezigheid van twee parallel lopende leidingen.
- In paragraaf 5.1.5, is artikel 13 Algemene aanduidingsregels, toegevoegd in verband met een binnen het plangebied aanwezige 10-6 risicocontour.
Regels:
- Onder artikel 1 'Begrippen' is artikel 1.26 'zorgwoning' en artikel 1.27 'wooncentrum' toegevoegd.
- Ten behoeve van de bestemming 'Maatschappelijk zijn in artikel 5.1 'Bestemmingsomschrijving' de functies wooncentrum en zorgwoning opgenomen. Tevens zijn rijwielpaden binnen deze bestemming expliciet benoemd.
- Onder opneming van artikel 13 'Algemene aanduidingsregels' is een veiligheidszone gas opgenomen, in die zin dat binnen die zone geen kwetsbare objecten mogen worden gebouwd, dan wel mogen worden uitgebreid.
Verbeelding:
- De belemmeringenstrook voor de gasleidingen is aangepast naar 17 meter.
- De 10-6 risicocontour is op de verbeelding aangebracht.
7.5 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro). De kennisgeving van het ontwerpbestemmingsplan vindt plaats door middel van een publicatie in het gemeentelijke huis-aanhuisblad, de gemeentelijke website en in de Staatscourant. Het ontwerpplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld, naar keuze, schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. De ingediende zienswijzen zijn voorzien van een passend antwoord. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is het plan op ondergeschikte onderdelen gewijzigd. De (ambtelijke) wijzigingen hebben betrekking op:
Toelichting:
- In hoofdstuk 4.6 Externe veiligheid is de tekst in die zin aangepast dat de aanwezigheid van de 10-6 risicocontour is geschrapt.
- In paragraaf 5.1.4.2, aangaande artikel 9 'Leiding – Gas' is de tekst aangepast in verband met de aanwezigheid van twee parallel lopende leidingen.
- In paragraaf 5.1.5, is artikel 13 'Algemene Aanduidingsregels', verwijderd in verband met het niet meer aanwezig zijn van de 10-6 risicocontour.
- Overigens is de toelichting van het bestemmingsplan naar aanleiding van de bovenstaande opmerkingen geactualiseerd.
Regels:
- In de dubbelbestemming van artikel 9 'Leiding – Gas' is een voorrangsbepaling opgenomen.
- In artikel 9.4.1. 'Vergunningplicht' is het permanent opslaan van goederen opgenomen;
- In artikel 9.4.1. 'Vergunningplicht' is het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren opgenomen.
- In artikel 9.4.3 'Afwegingskader' is het woordje 'veilig' toegevoegd.
- In artikel 9.4.3 'Afwegingskader" is het woordje 'schriftelijk' toegevoegd.
- Artikel 13 'Algemene aanduidingsregels' is verwijderd.
Verbeelding:
- De exacte positionering van de aardgastransportleidingen is aangepast.
- De 10-6 risicocontour is van de verbeelding verwijderd.
7.6 Vervolg
Na de behandeling van de ontvangen zienswijzen beslist de gemeenteraad over de (al dan niet gewijzigde) vaststelling van het bestemmingsplan. De bekendmaking van het vaststellingsbesluit vindt plaats door middel van een kennisgeving in het gemeentelijke huis-aan-huisblad, de gemeentelijke website en in de Staatscourant. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij een voorlopige voorziening bij de voorzitter van de ABRvS is aangevraagd.
Bijlage 1 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 1 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan
Bijlage 3 Nota Overleg Bestemmingsplan Ggz/diepstroeten 1e Fase
Bijlage 3 Nota overleg bestemmingsplan GGZ/Diepstroeten 1e fase