Schoonebeek, Oldenhuis Gratamaweg
Bestemmingsplan - gemeente Emmen
Vastgesteld op 30-10-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Schoonebeek, Oldenhuis Gratamaweg met identificatienummer NL.IMRO.0114.2012043-B701 van de gemeente Emmen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen) als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0114.2012043-B701.
1.3 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.4 agrarisch bedrijf grondgebonden:
agrarische bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals akkerbouw, veeteelt en vollegrond tuinbouw die afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend, uitgezonderd een boomkwekerij;
1.5 agrarische gronden/ agrarisch grondgebruik:
gronden welke in hoofdzaak dienen voor het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.6 ander(e) bouwwerk(en):
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.7 andere werk(en):
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingsgrens:
een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan;
1.10 bed and breakfast
het gebruik van een ruimte met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, een tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed and breakfast wordt niet begrepen overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. De ruimte die gebruikt wordt voor bed and breakfast mag niet worden gebruikt als zelfstandige woning;
1.11 bedrijf:
een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid;
1.12 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.13 bedrijfswoning:
een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) personen, van wie de huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 gevel:
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;
1.26 gevellijn:
de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;
1.27 groenvoorziening:
een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.29 jongveehandel:
bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het verzorgen en de handel in jongvee;
1.30 landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetische);
1.31 mestopslagplaats:
een constructie, dan wel een aarden put bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal voor de opslag van drijfmest; Onder een mestopslagplaats wordt niet inbegrepen een mestkelder, zijnde een volledige bak, die is gecombineerd met een gebouw;
1.32 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.33 nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;
1.34 perceelsgrens:
de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;
1.35 straat- en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.36 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste een volwaardige arbeidskracht;
1.37 voorerf:
gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is;
1.38 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.39 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;
1.40 waterlopen:
een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;
1.41 zijerf:
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;
1.42 zijerfscheiding:
een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:
de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;
2.2 de bebouwing op de verbeelding:
de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 het peil:
het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Grondgebonden 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch - Grondgebonden 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
- b. bedrijfsgebouwen;
- c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
met bijbehorende:
- d. andere bouwwerken;
- e. erven en tuinen;
- f. toegangswegen in- en uitritten;
- g. groenvoorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:
- a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
- b. het gebruiken van gronden en bouwwerken voor het in 3.1 omschreven gebruik, zonder dat de gronden ter plaatse van de bestemming "Groen" is ingericht en wordt behouden overeenkomstig het landschappelijke inpassingsvoorstel zoals opgenomen in Bijlage 9;
- c. het nog langer in gebruik hebben van de locatie Westersebos 10 als agrarisch bedrijf, ten tijde van de ingebruikname van de locatie Oldenhuis Gratamaweg.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen(voorziening);
- b. landschappelijke inpassing;
- c. erf- en terreinafscheiding;
met bijbehorende:
- d. toegangswegen in- en uitritten.
- e. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen - Voormalige Agrarische Bebouwing
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - Voormalige agrarische bebouwing aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen met kenmerken van een voormalig agrarisch bedrijf / woonboerderij;
- b. voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
- c. bijbehorende bouwwerken;
- d. tuin en erven;
met bijbehorende:
- e. andere bouwwerken;
- f. sport- en speelgelegenheden;
- g. toegangswegen in- en uitritten;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:
- a. het bewonen van bijbehorende bouwwerken;
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergeschikte bouwonderdelen
- a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
- b. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
- c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;
7.2 Onderwerpen van stedenbouwkundige aard
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Bevoegdheid
- 1. Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 8 afwijken van de regels door:
- a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
- b. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
- de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
- de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
- de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
- c. het toestaan van geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3 meter bedraagt;
- d. het toestaan van het oprichten van maximaal 30 m² extra gebouwen voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) uitsluitend op grond van- en vertoon van een medische indicatie;
- e. het toestaan van in geringe mate, doch maximaal 5 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- f. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
- g. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te vergroten en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 m;
- h. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25 meter met dien verstande dat als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders te noodzaak daartoe voldoende is aangetoond;
- i. het overschrijden van de gevellijn door:
- erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
- j. de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende bepalingen gelden:
- de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
- de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
- de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
- maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huisverbonden activiteiten met een maximum van 50 m²;
- detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;
- er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst;
- er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
8.2 Afweging
De toepassing van de in artikel 8.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast.In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
9.3 Uitzondering overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in artikel 9.2 geldt niet voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna Afwegingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Schoonebeek, Oldenhuis Gratamaweg.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan
De gemeente Emmen heeft een verzoek ontvangen van dhr. Elzing voor de vestiging van een melkveehouderij aan de Oldenhuis Gratamaweg te Schoonebeek. De bebouwing is voorzien op het percelen landbouwgrond, kadastraal bekend “Gemeente Schoonebeek, sectie C nummer 1239, 4032 en 5702”.
Dhr. Elzing zit in de maatschap van het melkveehouderijbedrijf Westersebos 10 en is de beoogde bedrijfsopvolger. De locatie Westersebos 10 (kadastraal bekend als “Gemeente Schoonebeek, sectie C nummer 5237”) biedt echter onvoldoende ontwikkelingsruimte en wordt op de huidige locatie beëindigd. Het bedrijf wordt vervolgens verplaatst richting de Oldenhuis Gratamaweg. Ten behoeve van de bedrijfsvoering wordt het merendeel van de gronden van de locatie Westersebos 10 te Schoonebeek gebruikt.
In november 2012 is op verzoek van de aanvrager een bestemmingsplan in procedure gebracht, welke betrekking had op de vestiging van een kleinschaliger bedrijf aan de Oldenhuis Gratamaweg. Het betrof destijds een jongveehandel. Vervolgens wijzigden de inzichten van de aanvrager ten aanzien van de gewenste bedrijfsvoering. Door de gewijzigde planopzet en het feit dat de ontwikkeling een groter plangebied ging betreffen, is de bestemmingsplanprocedure op basis van het nieuwe bouwplan opnieuw in procedure gebracht.
1.2 Ligging Plangebied
De plangebieden zijn gelegen ten oosten en noorden van de kern Schoonebeek, in het zuidwesten van het buitengebied van de gemeente Emmen.
Figuur 1: Binnen de rode cirkels de indicatieve ligging van het plangebied
1.3 Huidige Planologische Regelingen
Het voorliggende bestemmingsplan vervangt twee bestemmingsplannen gedeeltelijk, dit is:
- "Buitengebied gemeente Emmen" (vastgesteld 30 mei 2013);
- "Buitengebied gemeente Schoonebeek" (vastgesteld 22 augustus 1996, goedgekeurd 15 april 1997).
1.4 Opzet Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de bestemmingsverbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied bepaald. In de plantoelichting wordt een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.
1.5 Overzicht Verricht Onderzoek
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn diverse onderzoeken verricht. In deze paragraaf worden ze kort benoemd. De conclusies uit de onderzoeken zijn verwerkt in de toelichting.
- Archeologisch vooronderzoek (RAAP);
- Quickscan Flora en Fauna (Dillerop Natuuradvies);
- Aanvulling Quickscan Flora en Fauna (AG Advies);
- Akoestisch onderzoek (Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering);
- Berekening Fijnstof (Gemeente Emmen);
- Onderzoek Externe Veiligheid (Steunpunt Externe Veiligheid Drenthe);
- Watertoets (Waterschap Velt en Vecht);
- Landschappelijke inpassing (Reuvers Buro voor Groene Ruimten )
Hoofdstuk 2 Juridisch Kader
2.1 Bestemmingsplan
Oldenhuis Gratamaweg
De aangewezen locatie aan de Oldenhuis Gratamaweg ligt binnen de bestemming "Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen". De bedrijfsvestiging is niet passend binnen deze bestemming.
Westersebos 10
De aangewezen locatie aan de Westersebos 10 valt binnen de bestemming “Randveenontginningen Schoonebeek (artikel 6). Het kent verder de aanduiding "Oude nederzettingen" en "Grondgebonden agrarisch bedrijf”. De voorschriften geven aan dat de gronden zijn bestemd voor:
- Behoud en herstel van de landschappelijke/cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
- Behoud en herstel van de karakteristiek van de als “oude nederzettingen” aangeduide gronden;
- Uitoefening van het agrarische bedrijf;
- Wonen.
Het toekomstige gebruik voor particulier wonen is na de bedrijfsbeëindiging in strijd met het bestemmingsplan.
Besluit tot medewerking
B&W hebben besloten medewerking te willen verlenen aan de vestiging van het bedrijf aan de Oldenhuis Gratamaweg. Redenen om, in afwijking van het bestemmingsplan Buitengebied Emmen, op deze locatie een nieuw grondgebonden bedrijf toe te staan zijn de volgende:
- a. Er was reeds een bestemmingsplanprocedure in gang is gezet voor een kleinschaliger bedrijfsvestiging aan de Oldenhuis Gratamaweg. Deze ontwikkeling was passend binnen het destijds geldende bestemmingsplan Buitengebied Schoonebeek.
- b. De bedrijfslocatie Westersebos 10 wordt wegbestemd en dus voor de toekomst uitgesloten van verdere bedrijfsuitbreiding. Deze ontwikkeling is positief binnen het cultuurhistorisch waardevolle Westersebos;
- c. Een goede landschappelijke inpassing van de bedrijfslocatie aan de Oldenhuis Gratamaweg is gegarandeerd.
Omdat de bedrijfsbeëindiging van de locatie Westersebos 10 voorwaarde is voor de nieuwvestiging aan de Oldenhuis Gratamaweg, zijn beide locaties in één bestemmingsplan opgenomen.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Gemeentelijk Beleid
3.1.1 Structuurvisie gemeemte Emmen 2020, veelzijdigheid troef
De structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld Raad, september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid.
Ten aanzien van de landbouw wordt in de structuurvisie een aantal koersen voor de landbouw weergegeven. Vanwege de omvang en verschillende landbouwstructuur is het grondgebied opgeknipt in vier deelgebieden:
Het plangebied bevindt zich binnen Deelgebied D. Dit is de zuidrand van de gemeente die zich kenmerkt door een kleinschalig landschap met veel grasland en de aanwezigheid van natuurwaarden (Bargerveen, Schoonebeekerdiep). Landbouw gaat hier samen met recreatie, natuur en landelijk wonen.
3.1.2 Ruimtelijke waardenkaart
De Ruimtelijke waardenkaart (RWK) is een eind september 2011 vastgestelde uitwerking van de Structuurvisie Emmen 2020. Het biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie en vormt de basis of 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer van de gemeente Emmen. Andere waarden zoals de aardkundige, archeologische, ecologische en hydrologische waarden, evenals monumenten, worden in dit document beschreven waar zij samenhang vertonen met het cultuurhistorisch gevormde landschap. De ruimtelijke waardenkaart kent drie onderdelen:
- In beeld brengen ontwikkelingsgeschiedenis;
- Vastleggen van de kenmerken, kwaliteiten en knelpunten van het huidige landschap;
- Aanreiken van handvatten ten aanzien van hoe met deze waarden om te gaan.
Deelgebieden en kenmerken per deelgebied
De RWK maakt verder een onderscheid in deelgebieden. Het plangebied ligt binnen het deelgebied “Het landschap van Schoonebeek”. Dit landschap bestaat uit een reeks van zeer smalle oost-west gerichte dekzandruggen welke langs het beekdal van het Schoonebeekerdiep liggen. Op deze ruggen / koppen zijn de buurtschappen tot ontwikkeling gekomen. Oud-Schoonebeek omvat een reeks van uitzonderlijk gaaf behouden buurtschappen, gesticht op dekzandkoppen (o.a. Westersebos). Het zijn idyllische plekken waar de tijd lijkt te hebben stilgestaan. Plekken met een grote ensemblekwaliteit. Kenmerkend voor Oud-Schoonebeek is de lichte waaiervorm van de percelering.
De ruimtelijke waardenkaart omvat een drietal kaarten.
- 1. Ruimtelijke aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
- a. Westersebos als dorp op een zandopduiking
- b. Het slotenpatroon van beide omgevingen
- c. De bospercelen langs de Oldenhuis Gratamaweg
- 2. Visuele aspecten, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
- a. Geen
- 3. Elementen, genoemd voor de omgeving van het plangebied:
- a. Geen
Behoud, versterking en ontwikkeling
De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd. Binnen de Randvervening Schoonebeek wordt (voor zover relevant voor het plan) ingezet op behoud van:
- Microreliëf van de zandkoppen
- Archeologische waarden
- Ensemblekwaliteit Westerse Bos
- Architectuur boerderijen incluis detaillering, kleuren, materiaalgebruik
- Boerenerven en erfbeplanting
- Opstrekkende verkaveling en in samenhang daarmee een opstrekkend sloten- en houtwallenpatroon
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe
Op 2 juni 2010 is het nieuwe provinciale omgevingsbeleid voor de komende tien jaar vastgesteld door Provinciale Staten. Het omgevingsbeleid is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.
Provinciaal belang
Binnen de Omgevingsvisie zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht (alleen wanneer relevant voor het plan). Deze zijn:
- 1. Het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, veiligheid, naoberschap, menselijke maat, kleinschaligheid (Drentse schaal);
- 2. Het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid;
- 3. Voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw bedrijvigheid. (Het regionale economische vestigingsklimaat.);
- 4. De kwaliteit en kwantiteit van (grond)water;
- 5. Voldoende mogelijkheden voor de landbouw voor schaalvergroting;
- 6. De Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschapstypen;
- 7. Het verbinden van stad en land door het verweven van de gebruiksfuncties, landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie.
Voor al deze zaken geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verantwoordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over het gemeentelijke ruimtelijke plan indien een van de genoemde onderwerpen in het ruimtelijke plan voorkomt.
Op een aantal kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de plangebieden als volgt aangeduid:
Visiekaart en doelstellingen
- Functieaanduiding: “Landbouw”
De landbouw wordt maximale speelruimte geboden in de gebieden die op de Visiekaart als landbouwgebieden zijn aangeduid. Bij te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten. In deze gebieden wordt gestreefd naar een waterhuishoudkundige inrichting die is afgestemd op de functie Landbouw. Voor de gebieden met de functie Landbouw is het vaststellen van een maximale oppervlaktemaat van het bouwperceel de verantwoordelijkheid van de gemeente.
Kernkwaliteiten
- “Landschap”: lintbebouwing (Westersebos)
- “Cultuurhistorie”: Weg met lintbebouwing dubbelzijdig (Westersebos)
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan het aantrekkelijke milieu om te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. De provinciale ambitie is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid van het landschap. Van provinciaal belang is het behouden van landschapskenmerken en de onderlinge samenhang en het versterken van de verschillende landschapstypen.
Ambitiekaart Landbouw
- Aanduiding: “Proefgebied/experimenten”
Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen, hebben vaak behoefte aan uitbreiding of nieuwbouw van bedrijfsgebouwen. Voor de multifunctionele gebieden geldt dat de maximale grootte van het bouwblok 1,5 ha is. De omgeving is aangewezen als proefgebied landbouw. Nieuwe ontwikkelingen op landbouwgebied kunnen als eerste hier worden geïntroduceerd.
Conclusie
Het voorgenomen plan past in het door de gemeente en de provincie geformuleerde beleid. In de volgende hoofdstukken worden de ruimtelijke- en landschappelijke inpassing van het plan en de milieubeoordeling met bijbehorende onderzoeken beschreven.
3.2.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe
Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. Ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van grondgebonden veehouderijen wordt binnen art. 3.22 lid 1 van de Omgevingsverordening bepaalt dat een ruimtelijk plan een grondgebonden veehouderij een bouwblok van maximaal 1,5 hectare geeft, waaronder mede begrepen alle voor de bedrijfsvoering noodzakelijke voorzieningen en de landschappelijke inpassing ervan. In afwijking hiervan kan een ruimtelijk plan in een ruimer bouwvlak voorzien, mits een dergelijke ontwikkeling landschappelijk acceptabel wordt ingepast blijkens een landschappelijk inpassingsplan.
3.3 Rijksbeleid
3.3.1 Ruimtelijk beleid
Het ruimtelijke rijksbeleid heeft geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.
3.4 Conclusie
Het rijksbeleid werkt nauwelijks rechtstreeks door in het plangebied. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende gemeentelijke- en provinciale beleid, wanneer rekening wordt gehouden met bepaalde aspecten zoals de landschappelijke inpassing.
Hoofdstuk 4 Onderzoeken
4.1 Bedrijfsplan
Het bedrijf zal een omvang krijgen van 157 stuks melkrundvee met bijbehorend jongvee (121 stuks). Met deze omvang is sprake van een levensvatbare melkveehouderij met duurzame ontwikkelingsmogelijkheden.
De totale bedrijfsoppervlakte bij aanvang is ca. 50 ha (eigendom 33 ha, pacht 17 ha), waarbij het merendeel rondom de gewenste bedrijfslocatie ligt. Tevens zijn er langjarige pacht-overeenkomsten aangeleverd, welke de pacht regelen van 14 ha nabij Schoonebeek en 30 ha nabij Coevorden regelen.
In totaal staat hiermee dus 94 ha tot de beschikking van het bedrijf. Na het afstoten van een aantal kleinere kavels zal het areaal 90 ha gaan bedragen. Daarvan is 20 ha het huiskavel, 40 ha veldkavel op een afstand van maximaal 3 km van de beoogde bedrijfslocatie en 30 ha veldkavel op een grotere afstand.
Met de beschikbare gronden is de grondgebondenheid van de melkveehouderij aangetoond.
4.2 Archeologie
Oldenhuis Gratamaweg
Op de gemeentelijke Archeologische beleidskaart (vastgesteld 30 mei 2013) is de locatie gelegen binnen een gebied met een aanduiding "Waarde - 4". Om deze reden is er ten behoeve van de realisatie van het plan nader inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd door RAAP Archeologisch Adviesbureau.
Geconcludeerd is dat de bodem bestaat uit een bouwvoor op een (verstoorde) veenlaag op dekzand of uit een bouwvoor op een verstoorde laag soms op beekdalafzettingen. In het dekzand is geen podzolbodem waargenomen. In het plangebied zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Er wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. De voorziene bodemingrepen kunnen vanuit archeologisch oogpunt zonder bezwaar worden uitgevoerd.
Het archeologische onderzoek en de beoordeling door de gemeentelijk archeoloog zijn opgenomen in Bijlage 1.
Westersebos 10
Aangezien er op de locatie Westersebos geen bodemingrepen worden uitgevoerd is ten behoeve van de bestemmingswijziging geen nader onderzoek uitgevoerd.
4.3 Ecologie
Met het in werking treden van de Flora- en Faunawet heeft de natuurtoets een sterker accent in de totale beoordeling van milieuaspecten in bestemmingsplannen gekregen. Het gaat hierbij voornamelijk om de gevolgen voor de flora en fauna van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Door Dillerop Natuuradvies is in 2009 een natuurtoets uitgevoerd voor de bouwlocatie aan de Oldenhuis Gratamaweg. Op de locatie Westersebos 10 treden geen veranderingen op die gevolgen hebben voor flora en fauna.
Geconcludeerd wordt dat de bouwactiviteiten niet zullen leiden tot aantasting van de instandhouding van de voorkomende soorten in het gebied. De locatie ligt in het landelijk gebied en wordt omringd door intensief gebruikte landbouwgronden met een lage natuurwaarde.
Na gemeentelijke vragen over de conclusie en de concrete maatregelen van het onderzoek van Dillerop Natuuradvies is door AG Advies een aanvulling aangeleverd. Op het perceel zijn geen broedvogels waargenomen, daarbuiten op meer dan 50 mtr van het plangebied in een tweetal bosjes wel. Realisatie van het plan heeft daarvoor echter geen consequenties. Vanwege de geschiktheid van het plangebied voor broedvogels is het noodzakelijk om de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van maart t/m juli) uit te voeren. Ook broedende vogels buiten deze periode genieten een zware bescherming.
De werkzaamheden leiden daarnaast tot het verdwijnen cq aantasten van leefgebied en verblijfplaatsen van bovengenoemde licht beschermde tabel 1 soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstelling. De negatieve effecten zullen niet leiden tot het vernietigen van hele populaties. Het betreft soorten waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.
De locatie zal na de bouwactiviteiten op een passende wijze landschappelijk worden ingericht met streekeigen beplanting met rondom bijvoorbeeld singels. Dergelijke beplanting biedt o.a. vogels en zoogdieren voedsel, rust en nestgelegenheid. Tevens maakt dit verbindingen mogelijk met bijvoorbeeld de nabijgelegen bosjes (foerageer- en vliegroutes naar andere gebieden).
Het onderzoek van Dillerop Natuuradvies is opgenomen in Bijlage 2 en de aanvulling van AG Advies in Bijlage 3.
4.4 Milieu
4.4.1 WABO Milieu
Oldenhuis Gratamaweg
Voor de beoogde bedrijfsuitvoering (<200 stuks melkvee) dient een melding te worden gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit. Voldaan wordt aan de afstandseisen. Voor het onderhavige bedrijf geldt een vaste afstandsnorm van 50 meter tot woningen van derden in het landelijke gebied. De afstand tussen het bedrijf en de dichtstbijzijnde woning van derden (Nieuw-Amsterdamsestraat 20) bedraagt meer dan 400 meter.
Westersebos 10
Met het wijziging van de agrarische bestemming naar een woonbestemming worden geen bedrijven in de omgeving belemmerd. Het meest nabijgelegen bedrijf (Westersebos 16/16a) ligt op meer dan 100 m.
4.4.2 MER
MER
Het Besluit MER regelt wanneer voor een activiteit een MER-procedure moet worden doorlopen. Het Besluit MER bevat bijlagen met lijsten waarvoor bepaald is of MER plicht- danwel MER beoordelingsplicht aan de orde is. In de voorliggende situatie is sprake van een uitbreiding met 157 melkkoeien en 121 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. Dit overstijgt niet de aantallen zoals die zijn genoemd in de bijlage C en D van het Besluit MER. Geconcludeerd kan worden dat (Plan)MER plicht- of een MER beoordelingsplicht niet aan de orde is.
Vormvrije MER
Het bevoegd gezag moet bij de beoordeling of een milieueffectrapport moet worden gemaakt, rekening houden met de in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG aangegeven omstandigheden. In deze bijlage zijn kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect als omstandigheden genoemd.
Het aantal melkkoeien bedraagt maximaal 157 stuks. Tevens worden maximaal 121 stuks vrouwelijk jongvee gehouden. Relevante emissies en depositie's van het bedrijf veroorzaken slechts een geringe bijdrage aan heersende achtergrondconcentraties. Het bedrijf is niet gesitueerd in een kwetsbare omgeving of in de nabijheid van gevoelige objecten.
Naar ons oordeel is er geen sprake van bijzondere milieuomstandigheden die een noodzaak zouden kunnen vormen tot het uitvoeren van een Mer. Dit besluit kan worden beschouwd als een vormvrije Mer-beoordelingstoets, waarin nader wordt onderbouwd dat geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu optreden.
4.4.3 Bodem
Het plangebied bevat geen locaties die voor wat betreft bodemverontreiniging verdacht zijn (historisch verdacht als gevolg van in het verleden uitgevoerde bodembedreigende activiteiten). Ook bevat het plangebied geen locaties waar de milieukundige bodemkwaliteit is onderzocht en geconstateerd is of de locatie verontreinigd zijn. Tot slot zijn geen locaties bekend waar ondergrondse tanks aanwezig zijn danwel aanwezig zijn geweest.
Voor daadwerkelijke bouwontwikkelingen zal de bodem conform de uitgangspunten van de bouwverordening moeten worden onderzocht.
4.4.4 Geluid
Wegverkeerslawaai
Bij dit bestemmingsplan is de geluidbelasting afkomstig van de Oldenhuis Gratamaweg van belang. De bedrijfswoning wordt op 25 m van de weg gesitueerd. Deze afstand is voldoende groot.
Inpassing bedrijf
De geluidseffecten van het bedrijf ten opzichte van de omgeving zijn berekend door bureau Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering.
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting bij de maatgevende woningen van derden zeer gering is. Zowel het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als de piekgeluiden en liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Ook tijdens het mest rijden en het inkuilen, wat niet onder de representatieve bedrijfssituatie behoord, kan ruimschoots aan de gestelde grenswaarden worden voldaan. Ook de piekgeluiden tijdens een avond/nacht transport liggen ruimschoots onder de gestelde grenswaarde.
Het bedrijf kan zonder aanvullende maatregelen ruimschoots aan de te stellen grenswaarden voldoen. Vanwege de grote afstand tussen de inrichting en woningen van derden is het geluid afkomstig van de inrichting bij deze woningen niet herkenbaar boven het omgevingsgeluid.
Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat het bedrijf kan voldoen aan de stellen normen. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.
4.4.5 Lucht
Uitstoot van fijnstof
Voor de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit is per 15 november 2007 hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer gewijzigd (Staatblad 2007, nr. 434). De wijze van berekening van de concentraties luchtverontreinigende stoffen is vastgelegd in de 'Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007', welke inwerking is getreden op 8 november 2007. Eind 2008 is een aanpassing van genoemde Regeling van kracht geworden. Voor de veehouderij zijn thans voor een aantal diersoorten en stalsystemen emissiefactoren beschikbaar. Deze zijn gekoppeld aan de diercodes zoals vermeld in de Regeling ammoniak en veehouderij. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen zoals bedoeld in artikel 4.9 en 5.2 van deze wet. Voor veehouderijen is vooral de emissie van fijnstof (PM10) relevant. Voor zwevende deeltjes (PM10) zijn in paragraaf 4 van deze bijlage de volgende normen opgenomen; een jaargemiddelde achtergrondconcentratie van maximaal 40 ìg per m3 en een 24-uursconcentratie van 50 ìg per m3 welke maximaal 35 keer per jaar mag worden overschreden.
Uit de grootschalige concentratiekaart van het Milieu en natuurplanbureau (MNP) uitgave 2012 blijkt, dat de achtergrondconcentratie van fijn stof in de directe omgeving van het bedrijf circa 18,5 ìg per m3 bedraagt. In bijlage 5 van de herziene Regeling Luchtkwaliteit 2007 zoals deze op 21 november 2012 is gepubliceerd, wordt een correctiefactor vermeld voor zeezout. Voor de gemeente Emmen bedraagt deze 2 ìg per m3 voor het jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10). De correctiefactor voor de 24-uurgemiddelde waarde, omvat voor de provincie Drenthe 2 dagen.
Besluit NIBM (Niet in betekende mate bijdragen)
Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht, dan hoeft een project niet langer meer getoetst te worden. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) komen overeen met 1,2 ìg/m3 fijn stof.
Regeling NIBM
In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Wel is een vuistregel opgesteld voor veehouderijen in de “Handreiking fijn stof en veehouderij” van mei 2010, waarmee een uitbreiding of oprichting NIBM is.
De gewenste bedrijf opzet omvat 157 melkkoeien en 12 stuks vrouwelijk jongvee van 0 – 2 jaar. De veroorzaakte fijnstofemissie bedraagt maximaal 23.692 gram/jr. Binnen een afstand van 100 m vanaf de grens van de geprojecteerde inrichting liggen geen gevoelige objecten.
Deze stofemissie-toename ligt ruim onder de NIBM vuistregelgrens op 100 m van 581.000 gram/jr. Dit betekent dat de toename van stofemissie ruim onder de grenswaarde ligt, en als NIBM kan worden beschouwd. Een verdere toetsing kan derhalve achterwege blijven.
De fijnstofberekening is opgenomen in Bijlage 5.
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Algemeen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat in oktober 2004 van kracht werd, verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het Bevi.
Voor het vaststellen van het besluit dient het bestuur van de Hulpverleningsdienst Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het Bevi dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi) Hierin zijn onder andere de LPG-afstanden (Plaatsgebonden Risicocontouren) opgenomen.
Naast het Bevi is er ook de "Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen, 2006", de Ciculaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (vervalt zodra het Btev is vastgesteld) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De Nota geeft de beleidsuitgangspunten weer voor het op te stellen Besluit transportroutes externe veiligheid welke wettelijk verankerd is om veiligheidszones om weg, vaarwegen en spoor uit te zetten. De nota sluit aan op het Bevi waarin het beleid over de afweging van de veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving uiteengezet wordt.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt o.a. welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Van belang bij Buisleidingen is ook de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten, WION, ook wel 'Grondroerdersregeling' (afspraken over graven), die per 1 juli 2010 officieel in werking is getreden. Alle gegevens over hogedrukaardgasleidingen binnen de gemeente kunnen op de provinciale risicokaart worden gevonden.
Vanuit de brandweer is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van (de gebouwen in) het plangebied van het bestemmingsplan voor het veebedrijf aan de Oldenhuis Gratamaweg en woning aan de Westersebos nr. 10. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.
4.5.2 Fysieke veiligheid
4.6 Natuurbeschermingswet
Bij ontwikkelingen als deze dient vast komen te staan in hoeverre er sprake kan zijn van externe werking op beschermde Natuurgebieden (Natura 2000). Om deze reden is een vergunning in het kader van artikel 19 d van de Natuurbeschermingswet aangevraagd bij de provincie Drenthe.
De vergunning is d.d. 20 december 2012 verleend en opgenomen in Bijlage 7.
4.7 Waterparagraaf
4.7.1 Inleiding
In de waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundige systeem van het plangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden (bodemopbouw, grondgebruik, maaiveldhoogte, grondwatersituatie, rioolstelsel etc.) en of speciale regelingen voor het plangebied gelden.
De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen.
De paragraaf beschrijft de situatie aan op de bouwlocatie aan de Oldenhuis Gratamaweg. Op de locatie Westersebos 10 treden geen veranderingen op.
4.7.2 Ligging plangebied
Het bouwperceel valt binnen het gebied van het waterschap Velt en Vecht. Uitgangspunt van het waterschap is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.
4.7.3 Waterhuishouding
Het verharde oppervlak neemt door de realisatie van het plan toe. In de watertoets wordt uitgegaan van een toename van het verharde oppervlak van ca. 10.000 m2. Er zijn geen situaties van wateroverlast bekend in het plangebied of de directe omgeving.
De kaart met de hoogste grondwaterstand (GHG) geeft aan dat de grondwaterstand gemiddeld 1,00 tot 1,20 m onder maaiveld is. Geadviseerd wordt een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 meter onder maaiveld voor bedrijfsgebouwen aan te houden. Voor de bedrijfswoning geldt een adviesafstand van 1,20 m.
4.7.4 Afvoer van water
Huishoudelijk afvalwater
Langs de Oldenhuis Gratamaweg ligt geen riolering. Er zal een IBA (Individuele Behandeling Afvalwater) worden aangelegd. Het waterschap gaat daarbij uit van minimaal een gecertificeerd IBA II systeem. Zie hiervoor het IBA beleid van het waterschap.
Bedrijfsafvalwater
Bedrijfsafvalwater wordt niet geloosd op de riolering. Hiervoor zal een voorziening moeten worden getroffen, waarna het bedrijfsafvalwater loost op de mestsilo.
Hemelwater
Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is erop gericht het hemelwater af te koppelen van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem.
Om de piekafvoer, veroorzaakt door een toename in het areaal verhard oppervlak, af te vlakken dient voldoende bergingscapaciteit in het watersysteem gecreëerd te worden. Als regel wordt gehanteerd dat 10% van het te verharden oppervlak op eigen terrein wordt ingericht ten behoeve van waterberging. In dit geval zou het dan gaan om 1000 m3.
Na realisatie van het plan is het de bedoeling het hemelwater van gebouwen en erfverharding te lozen op de bestaande sloten aan de westzijde van het plangebied. Tevens wordt een nieuwe sloot aangelegd aan de nieuwe oostzijde van het bedrijfserf. Hiermee wordt ruim voldaan een de 10% eis van het waterschap.
4.7.5 Kwaliteit oppervlaktewater
Vermeden dient te worden dat hemelwater in aanraking komt met materialen die milieubelastende stoffen uitlogen. Om verontreiniging te voorkomen dient derhalve bij de bouw geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen.
4.7.6 Wateradvies Waterschap
In een uitgangspuntennotitie heeft het waterschap een aantal aandachtspunten gegeven. De uitgangspuntennotitie is opgenomen in Bijlage 8.
Hoofdstuk 5 Huidige Situatie
5.1 Omgeving
Beide locaties van het plangebied liggen binnen het randveenontginningen landschap van Schoonebeek.
Oldenhuis Gratamaweg
Het gebied rondom de Oldenhuis Gratamaweg is kleinschalig ontgonnen. Her en der zijn nog veenlagen aanwezig zijn die in hoogte verschillen door inklinking, vertering bij veenbranden, het al dan niet opbrengen van mest en het afsteken van turf(strooisel) voor eigen gebruik. Dit, gecombineerd met de bos(stroken) en elzensingels, zorgt voor een kleinschalige coulissen landschap.
Figuur 2: Luchtfoto plangebied Oldenhuis Gratamaweg
Westersebos 10
Het Westersebos is een uitzonderlijk gaaf gebleven buurtschap met specifieke boerderijen en erfbeplantingen. De paden richting de boerderijen, de nog steeds herkenbare smalle strokenverkaveling ten noorden van het lint, het aanwezige reliëf en de opgaande bosjes en singels zorgen voor een kleinschalig coulisselandschap. Het Westersebos is aangewezen als beschermd dorpsgezicht.
Figuur 3: Luchtfoto plangebied Westersebos 10
Hoofdstuk 6 Beschrijving Ontwikkeling
6.1 Beschrijving Ontwikkeling
Het agrarische bedrijf Westersebos 10 te Schoonebeek wordt beëindigd. Door de dichte ligging ten opzichte van woningen van derden, de verouderde- en kleinschalige bedrijfsbebouwing en de landschappelijke- en cultuurhistorische waarde van het Westersebos en omgeving is de locatie niet optimaal gelegen voor een noodzakelijke schaalvergroting in de toekomst. Om deze reden is besloten de bedrijfsvoering op de locatie Westersebos 10 te beëindigen en de gebouwen vervolgens particulier te gaan bewonen.
Dhr. Ezling zit in de maatschap van het melkveehouderijbedrijf Westersebos 10 en is de beoogde bedrijfsopvolger. Het bedrijf wordt na realisatie van het plan verplaatst richting de Oldenhuis Gratamaweg. Ten behoeve van de bedrijfsvoering wordt het merendeel van de gronden van de locatie Westersebos 10 te Schoonebeek gebruikt. Het merendeel van de bedrijfsgronden ligt aan de Oldenhuis Gratamaweg. Daarnaast biedt de Oldenhuis Gratamaweg ruimtelijk- en landschappelijk uitstekende mogelijkheden voor de inpassing van een nieuw agrarisch bedrijf met ontwikkelingsambitie.
6.2 Ruimtelijke En Landschappelijke Ontwikkelingen
Locatiekeuze
In de omgeving van Schoonebeek komt ca. 50 ha grond vrij, hoofdzakelijk doordat het agrarische bedrijf Westersebos 10 te Schoonebeek wordt beëindigd. De vrijkomende gronden zijn verspreid gelegen rondom Schoonebeek. Een aanzienlijk deel van de gronden bevindt zich aan de Oldenhuis Gratamaweg te Schoonebeek. Vanuit de bedrijfsvoering biedt deze locatie ontwikkelingsperspectief. Ruimtelijk- en milieutechnisch gezien is de vestiging van een volwaardig, duurzaam bedrijf aan de Oldenhuis Gratamaweg passender dan dat het bedrijf Westersebos 10 in de toekomst genoodzaakt wordt tot schaalvergroting binnen het beschermde dorpsgezicht Westersebos.
Inpassing binnen omgeving
Het bouwplan voegt zich qua ligging en oriëntatie in het bestaande verkavelingspatroon. Het bedrijf wordt ingepast tussen twee bospercelen. Deze bospercelen vormen een stevige groene begrenzing voor het beoogde bedrijf. Er wordt voldoende afstand aangehouden ten opzichte van overige bebouwing in de omgeving. en opzichte van de Nieuw-Amsterdamseweg, waar de meest nabijgelegen woningen van derden zich bevinden, is de afstand met 500 meter groot.
Op de achtergrond van het bedrijf ligt de Kanaalweg en industrieterrein de Vierslagen. Langs de Oldenhuis Gratamaweg bevinden zich bovengrondse NAM leidingen die zijn aangelegd in het kader van de nieuwe oliewinning. T
Bouwplan
Het plan betreft volledige nieuwbouw. Hierdoor kan het bouwperceel effectief en bedrijfseconomisch praktisch worden ingedeeld. De bebouwing en bouwwerken als mest- en voeropslagen wordt geconcentreerd opgericht binnen een bouwperceel van ca. 100 meter breed en 150 meter diep. Hiermee is het plan passend binnen het beleid aan de oppervlakte- en maat van agrarische bouwpercelen en de gewenste concentratie van bebouwing.
Het bouwprogramma voor het agrarisch bouwperceel omvat de bouw van een bedrijfswoning, een stal van 77 x 37 m, een werktuigenberging van 60 x 25 m. Achter op het bedrijfserf bevinden zich de sleufsilo's voor ruwvoer en een mestopslag.
Landschappelijke inpassing
Het landschappelijke inpassingsplan dat is opgesteld door Reuvers Buro voor Groene Ruimten is in overleg tussen de gemeente, het adviesbureau en aanvrager tot stand gekomen.
In het landschappelijke inpassingsplan wordt met de inrichting- en beplanting de verkavelingsstructuur van de omgeving benadrukt. Tevens wordt ingespeeld op binnen de omgeving bekende robuuste beplantingsstructuren in de vorm van aan te leggen bos plantsoenen op het erf. Deze zijn qua soorten zijn afgestemd op het gebied..
Met de beplanting tevens wordt op strategische plekken de overgang van het bedrijfserf / de bebouwing naar het omliggende landschap verzacht.
Het landschappelijk inpassingsplan van Reuvers Buro voor Groene Ruimten is opgenomen in Bijlage 9.
6.3 Verkeer
Het nieuwe bedrijf aan de Oldenhuis Gratamaweg is goed bereikbaar. De Oldenhuis Gratamaweg is een ca. 5 m brede geasfalteerde weg. Via de Nieuw-Amsterdamsestraat is er een goede verbinding met Schoonebeek en Nieuw-Amsterdam / de A37.
Binnen het kleinschalige Westersebos zal de verkeersintensiteit met de bedrijfsbeëindiging van Westersebos 10 omlaag gaan. Dit is een positieve ontwikkeling.
Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting Op Het Bestemmingsplan
7.1 Algemeen
Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De regels en verbeelding zijn aan elkaar gerelateerd. Dit betekent dat de verbeelding en de regels altijd in samenhang moeten worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzen te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008" van het ministerie van VROM.
In de voorgaande hoofdstukken zijn de voorgestane ontwikkelingen en de uitgangspunten aan de orde geweest. Het beschreven beleid krijgt zijn juridische vertaling in een aantal bestemmingen. Deze regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied. De bepalingen die betrekking hebben op de bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding.
7.2 Toelichting Op De Verbeelding
Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.
7.3 Toelichting Op De Regels
De regels zijn een juridische vertaling van het planologisch/ ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is. Dit heeft geleid tot een bestemmingsplanregeling met een aantal artikelen.
Gebruiksregels
Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld.
Bouwregels
In een aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen, waarbij de bouwmogelijkheden mee worden gereguleerd.
Flexibiliteit
Af en toe kan het nodig zijn dat afwijking van de gestelde regels gewenst is. Deze flexibiliteitbepalingen bieden de mogelijkheid om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitregelingen opgenomen:
- Afwijkingen van de bouwregels;
- Afwijkingen van de gebruiksregels;
- Nadere eisen;
De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning.
Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.
Bij toepassing van een ontheffing en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria: |
1. Woonsituatie: |
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op: i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. de lichttoetreding ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden; iv. het uitzicht; v. de aanwezigheid van voldoende privacy. |
2. Straat- en bebouwingsbeeld: |
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan: i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte; ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen; iii. gevelbeelden; iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing; v. de hoogtedifferentiatie; vi. de situering van gebouwen op het perceel; vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt. |
3. Cultuurhistorie |
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden; |
4. Verkeersveiligheid |
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met: i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. benodigde uitzichthoeken van wegen; iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg; v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden; vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte. |
5. Sociale veiligheid |
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden: i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek; ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt. |
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding |
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten: i. aanwezigheid van kwetsbare objecten; ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen; iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken; de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen. |
7. Milieusituatie: |
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met: i. de mate van hinder voor de omliggende functies; ii. de gevolgen voor de externe veiligheid; iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies; iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving; v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit; vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit; vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water. |
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen |
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot. |
Figuur 4: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen
Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3. Algemene regels;
- Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.
De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:
7.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
Artikel 1 Begrippen
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Behalve de eerste twee begrippen zijn deze omschrijvingen alfabetisch gerangschikt. Zij zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt. Waar nodig zijn begrippen toegevoegd, weggelaten of anderszins aangepast, afgestemd op de lokale situatie.
Artikel 2 Wijze van meten
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
7.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In hoofdstuk 2 van de regels worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden.
7.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een bouwvergunning te verkrijgen.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
De afwijkingsbepalingen zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een afwijking verlenen voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10 %. De afwijkingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels afwijking kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer afwijking kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden. Om gebruik te kunnen maken van de afwijking dienen de procedureregels te worden gevolgd.
7.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels zijn twee artikelen opgenomen, het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.
Artikel 9 Overgangsrecht
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken opgenomen die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Artikel 10 Slotregel
In de Slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Schoonebeek, Oldenhuis Gratamaweg".
7.4 Handhaving
De verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. De basis voor een werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een goede registratie van verleende vergunningen en afwijkingen.
Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een nauwgezette inventarisatie plaats gevonden van de feitelijke situatie. De bestaande ruimtelijke situatie is in dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Daarnaast heeft bestaand beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan eigentijdser, beter toepasbaar en goed naleefbaar geworden.
Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de planregels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en burger ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
De gemeente Emmen heeft handhavingsbeleid ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe de handhaving van het bestemmingsplan opgepakt wordt. Met het handhavingsbeleid wordt aangesloten op het programma van de landelijke Stuurgroep Handhaven op Niveau met betrekking tot het programmatisch handhaven. Dit betekent dat niet tegen alle illegale situaties wordt opgetreden maar tegen zaken met een uitstralend effect. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst vastgesteld door het college, dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft.
Ongeacht de wijze waarop handhaving van het bestemmingsplan vorm krijgt geldt voor de gemeente geldt als eerste handhavingsprioriteit de aanpak van calamiteiten met een levensbedreigend karakter, waarbij men moet denken aan instortings- en brandgevaar en asbestvervuiling. De opzet van het programmatisch aanpakken is dat niet alle illegale situaties worden opgepakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, dat een uitstralend effect zal hebben. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een prioriteitenlijst dat de mate van prioriteit tot handhavend optreden aangeeft. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor een projectmatige aanpak.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Betrokkenheid
8.1 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Zienswijzen
Het bestemmingsplan is op 8 november 2012 vrijgegeven voor Overleg ex. artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners:
- Provincie Drenthe
- Waterschap Velt en Vecht
- IVN afdeling Emmen en omstreken
- Vereniging van Dorpsbelangen Schoonebeek
- Gasunie
- NAM
- Milieufederatie Drenthe
- LTO Noord
- Veiligheidsregio Drenthe
- Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Er zijn geen inhoudelijke reacties ontvangen. De binnengekomen reacties van de Provincie Drenthe en de Veiligheidsregio Drenthe zijn opgenomen in Bijlage 10.
8.2 Terinzagelegging Ontwerp Bestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 4 juni 2014 gedurende 6 weken voor zienswijzen ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.
8.3 Vaststelling
Het bestemmingsplan is op 30 oktober 2014 door de raad vastgesteld. Het raadsbesluit is opgenomen in Bijlage 12.
Hoofdstuk 9 Economische Uitvoerbaarheid
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro rust op de gemeente de verplichting tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan wordt verstaan de bouw van hoofdgebouwen van een oppervlak van 1000 m2 of meer. Bij het voorliggende bestemmingsplan is sprake van een dergelijk bouwplan.
De te verhalen kosten worden limitatief opgesomd in artikelen in de kostensoorten lijst (art. 6.2.4 Bro). Voor het voorliggend bestemmingsplan maakt de gemeente alleen kosten voor het opstellen en begeleiden van het bestemmingsplan . De noodzakelijke onderzoeken zoals de onderzoeken en dergelijke zijn al voor rekening van de aanvrager uitgevoerd.
Voor het opstellen van een bestemmingsplan brengt te gemeente overeenkomstig de door de raad vastgestelde Legesverordening de werkelijke kosten in rekening. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval in z'n geheel gedekt door de legesinkomsten. Door het voldoen van de legesbijdrage is kostenverhaal in dit geval dus anderszins verzekerd. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Planschade wordt bij de bestemmingswijzigingen niet verwacht. Om deze reden is er geen planschaderisico overeenkomst door de Gemeente Emmen gesloten met de aanvrager.