KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Grondgebonden 1
Artikel 4 Agrarisch - Veldschuur
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Esdorpenlandschap
Artikel 6 Bedrijf - Autogaragebedrijf
Artikel 7 Bedrijf - Bedrijfsdoeleinden
Artikel 8 Bos
Artikel 9 Groen
Artikel 10 Horeca - Categorie 1
Artikel 11 Horeca - Categorie 5
Artikel 12 Maatschappelijk
Artikel 13 Maatschappelijk - Onderwijs
Artikel 14 Sport
Artikel 15 Tuin
Artikel 16 Verkeer
Artikel 17 Water
Artikel 18 Wonen - Aaneengebouwd
Artikel 19 Wonen - Twee Aan Een
Artikel 20 Wonen - Voormalige Agrarische Bebouwing 1
Artikel 21 Wonen - Voormalige Agrarische Bebouwing 2
Artikel 22 Wonen - Voormalige Agrarische Bebouwing 3
Artikel 23 Wonen - Vrijstaand 1
Artikel 24 Wonen - Vrijstaand 2
Artikel 25 Wonen - Vrijstaand 3
Artikel 26 Waarde - Archeologie 1
Artikel 27 Waarde - Archeologie 2
Artikel 28 Waarde - Archeologie 3
Artikel 29 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 30 Anti-dubbeltelregel
Artikel 31 Algemene Bouwregels
Artikel 32 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 33 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 34 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 35 Overgangsrecht
Artikel 36 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Rapport Weerdinge Het Landschap En Dorp In Historisch Perspectief
Bijlage 2 Kaart Weerdinge Het Landschap En Dorp In Historisch Perspectief
Bijlage 3 Staat Van Inrichtingen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Huidige Planologische Regelingen
1.4 Opzet Bestemmingsplan
1.5 Overzicht Verricht Onderzoek
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Inleiding
2.2 Gemeentelijk Beleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Rijksbeleid
2.5 Conclusie
Hoofdstuk 3 Onderzoeken
3.1 Archeologie En Monumenten
3.2 Ecologie
3.3 Fysieke Veiligheid
3.4 Milieu
3.5 Luchtkwaliteit
3.6 Waterparagraaf
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke Structuur
4.1 Ontstaansgeschiedenis
4.2 Groenstructuur
4.3 Conclusie Ruimtelijke Structuur
4.4 Stedenbouwkundige Hoofdstructuur
4.5 Verkeersstructuur
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Algemene Planbeschrijving
5.2 Waardering Landschap
5.3 Waardering Bebouwing
5.4 Overig
Hoofdstuk 6 Toelichting Op De Planregels En Verbeelding
6.1 Algemeen
6.2 Inventarisatie
6.3 Toelichting Op De Verbeelding
6.4 Toelichting Op De Regels
6.5 Handhaving
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Betrokkenheid
7.1 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Reacties
7.2 Zienswijzen Op Het Ontwerpbestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Nota Van Beantwoording Reacties Overleg
Bijlage 2 Samenvatting Basisrapport Archeologie
Bijlage 3 Analyse Structuurvisie "Emmen, Water" Voor Weerdinge
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai Weerdingerstraat
Bijlage 5 Publicatie Ontwerp Bestemmingsplan
Bijlage 6 Raadsbesluit
Bijlage 7 Publicatie Gewijzigd Vastgesteld Bestemmingsplan

Weerdinge

Bestemmingsplan - gemeente Emmen

Vastgesteld op 29-06-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Weerdinge met identificatienummer NL.IMRO.0114.2014011-B701 van de gemeente Emmen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:

een beroep,of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend , juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.7 achtererfscheiding:

een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt;

1.8 achtergevel:

gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;

1.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.10 agrarisch bedrijf grondgebonden:

agrarische bedrijvigheid (bedrijfsvoering), zoals akkerbouw, veeteelt en vollegrond tuinbouw die afhankelijk zijn van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend, uitgezonderd een boomkwekerij;

1.11 agrarische gronden/ agrarisch grondgebruik:

gronden welke gebruikt worden voor het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.12 ander(e) bouwwerk(en):

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.13 andere geluidsgevoelige gebouwen:

andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.14 andere werk(en):

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.15 archeologische verwachting:

verwachting van middelhoge of hoge archeologische waarden, welke nader onderzocht dienen te worden;

1.16 archeologische waarde:

vastgestelde archeologische waarde zoals weergegeven op de Archeologisch Monumenten Kaart (AMK);

1.17 archeologisch waardevol gebied:

een door het rijk aangewezen gebied en of element (AMK) waarvan geconstateerd is dat zich in en of op de bodem, met het oog op de bewoningsgeschiedenis, beschermingswaardige en door mensen gemaakte voorwerpen en of sporen van de vroegere samenlevingen bevinden;

1.18 bebouwing:

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.19 bebouwingsgrens:

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;

1.20 bed and breakfast

het gebruik van een ruime met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, een tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed and breakfast wordt niet begrepen overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. De ruimte die gebruikt wordt voor bed and breakfast mag niet worden gebruikt als zelfstandige woning;

1.21 bedrijf:

een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid;

1.22 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.23 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) personen, wier huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.24 beroeps- cq; bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep c;q; een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.25 bestaand:

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.26 bestaande bebouwing:

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.27 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.28 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.29 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.30 bodemingreep:

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige (archeologische) bodemarchief;

1.31 bijgebouw:

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een bijbehorend bouwwerk, aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand bijgebouw;

1.32 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.33 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.34 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.35 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.36 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.37 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.38 cultuurhistorische waarden:

een aangewezen gebied en of element met toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.39 dagrecreatie:

een verblijf buiten de eigen woning langer dan 2 uur voor recreatieve doeleinden doorgebracht zonder overnachting;

1.40 detailhandel :

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.41 dove gevel

een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.42 ecologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde , gekenmerkt door een samenhangend geheel van onderling elkaar beïnvloedende mensen, planten, dieren en omgeving;

1.43 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.44 erker:

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;

1.45 garage:

overdekte stalling voor een of meer auto's;

1.46 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.47 geometrische plaatsbepaling:

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.48 geurgevoelige objecten:

onder geurgevoelige objecten wordt o.a verstaan (bedrijfs)woningen, ziekenhuizen, bejaarden- en verpleeghuizen, asielzoekerscentra, dagverblijven, scholen, kantoren, winkels, recreatiegebieden voor dagrecreatie, hierbij is de verblijfsduur, omvang van de groep, functie van de omgeving, aanwezigheid van gevoelige groepen en bijzondere bestemmingen van belang;

1.49 gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.50 gevellijn:

de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.51 groenvoorziening:

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.52 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst;

1.53 horecabedrijf:

een bedrijf, inrichting waar bedrijfsmatig dranken en/ of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en /of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.54 horeca-1:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven zoals een sportkantine;

1.55 horeca-2:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken zoals restaurants, bistro's, grillrooms, en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;

1.56 horeca-3:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, met uitzondering van discotheken en nachtclubs;

1.57 horeca-4:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektronisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse;

1.58 horeca-5:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels en pensions;

1.59 incidentele bebouwing:

vrijstaande woningen verspreid over een groot gebied en lintbebouwing;

1.60 kampeermiddel:

een onderkomen, voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.61 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschiktemate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congresen vergaderaccommodatie

1.62 karakteristieke objecten:

objecten, welke wordt bepaald door de hoofdvorm en de bouwstijl, waarbij de relatie tussen hoofdvorm (nokhoogte, goothoogte en dakvorm), voormalige functie en situering kenmerkend is voor de streek of een tijdsperiode;

1.63 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht-doorlatend materiaal, dienend tot het kweken gewassen;

1.64 kleinschalig kampeerterrein

stuk grond, al dan niet met speciale voorzieningen, waarop men kan kamperen;

1.65 kleinschalig kamperen

kamperen, in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie voor kampeermiddelen op aanwezige erven, in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.66 kort verblijven:

een verblijf buiten de eigen woning voor recreatieve doeleinden met 1 tot 3 opeenvolgende overnachtingen;

1.67 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetische);

1.68 maatschappelijke voorzieningen:

voorzieningen voor het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder: gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/ kinderopvang, onderwijs, religie, uitvaart, bibliotheken, openbare dienstverlening, culturele voorzieningen, verenigingsleven, gevangeniswezen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor sport en sportieve recreatie, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.69 mestopslagplaats:

een constructie, dan wel een aarden put bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal voor de opslag van drijfmest; Onder een mestopslagplaats wordt niet inbegrepen een mestkelder, zijnde een volledige bak, die is gecombineerd met een gebouw;

1.70 molenbiotoop:

beschermingszone rondom een molen gericht op het behoud van de windvang;

1.71 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.72 nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.73 onderkomen(s):

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, caravans en tenten;

1.74 ontmoetingsplek

Kleinschalige en deels beschutte openbare locatie waar bijvoorbeeld jongeren of ouderen kunnen samenkomen;

1.75 overkapping:

een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);

1.76 overig bouwwerk:

een bouwkundige conctructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.77 perceelsgrens:

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.78 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming;

1.79 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.80 recreatiewoning:

een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

1.81 seizoensrecreatie:

het verblijven op een vaste seizoenstandplaats met een tent, caravan, of kampeerauto gedurende een periode van drie achtereenvolgende maanden of langer, al dan niet voor een korte periode onderbroken;

1.82 serre:

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaand uit een lichte constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.83 staat van inrichtingen:

een lijst van bedrijven bevattende informatie over de bedrijven die zijn toegestaan binnen het plangebied; De lijst is als bijlage bij de regels opgenomen;

1.84 stacaravan:

een caravan die gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die door zijn plaatsing direct of indirect met de grond is verbonden, dan wel direct of indirect steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.85 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingennet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.86 stoeterij

een grondgebonden agrarisch bedrijf, dat is gericht op het trainen, fokken en verhandelen van paarden;

1.87 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.88 trekkershut:

een gebouw, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.89 tuincentrum:

detailhandelsbedrijf dat planten, bomen, struiken en tuinartikelen verkoopt;

1.90 tunnelkas:

een bouwwerk voorzien van een bedekking van licht-doorlatend materiaal, dienend als teeltondersteunende voorziening;

1.91 vaste standplaats:

een stuk grond voor het plaatsen van een tent of caravan, stacaravan of kampeerauto gedurende een geheel jaar of seizoen;

1.92 veldschuur:

een bedrijfsgebouw dat dient voor opslag en onderbrenging van producten en/of machines ten behoeve van de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;

1.93 verblijfsrecreatie:

een recreatief verblijf buiten de woning met minimaal 1 overnachting;

1.94 volkstuin:

klein lapje grond, deel uitmakend van een complex, waarop door (stads/dorps) bewoners voedings- en siergewassen worden op niet-bedrijfsmatige basis, geteeld;

1.95 voorerf:

gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is;

1.96 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.97 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.98 waterlopen:

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.99 wonen voormalig agrarisch bebouwing:

een grondgebonden woning met kenmerken van het voormalig agrarisch bedrijf;

1.100 woning aaneengebouwd (rijwoning):

een grondgebonden woning die met andere gelijkvormige huizen onder een kap of in een rij staat;

1.101 woning twee-aaneen:

een woning die aan één kant tegen een andere woning is aangebouwd en slechts op 1 zijde gesitueerd is op de zijdelingse perceelsgrens, waaronder ook begrepen geschakelde woningen;

1.102 woning vrijstaand:

een grondgebonden woning waarbij het hoofdgebouw vrij staat van naast gelegen hoofdgebouwen;

1.103 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.104 wooneenheid:

zelfstandige bewoonbaar gedeelte van een voor wonen bestemd gebouw;

1.105 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.106 zijerf:

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;

1.107 zijerfscheiding:

een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 de bebouwing op de verbeelding:

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 het peil:

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Grondgebonden 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Grondgebonden 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. erven en tuinen;
  3. f. toegangswegen in- en uitritten;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het aanleggen van paardenbakken;

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Agrarisch - Veldschuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Veldschuur 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsgebouwen;
  2. b. opslag van agrarische grondstoffen, producten en werktuigen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van gebouwen;
  2. b. opslag van agrarische producten en werktuigen buiten de gebouwen;

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Esdorpenlandschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Esdorpenlandschap aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. behoud en herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
  2. b. agrarische doeleinden;
  3. c. extensief recreatief medegebruik;
  4. d. behoud en herstel van watergangen;

met bijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. fiets- en voetpaden;
  3. g. toegangswegen in- en uitritten;
  4. h. groenvoorzieningen;
  5. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het realiseren van teeltondersteunende voorzieningen
  2. b. het aanleggen van paardenbakken

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Bedrijf - Autogaragebedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Autogaragebedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. autoservicebedrijf met autowerkplaats;
  2. b. verkooppunt gekoppeld aan het autogaragebedrijf met autowerkplaats gerelateerde goederen;
  3. c. bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 conform bijgevoegde staat van inrichtingen in Bijlage 3;
  4. d. een brandstofverkooppunt, LPG niet inbegrepen, ter plaatse van de aanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen";
  5. e. een benzineshop/verkooppunt gekoppeld aan het brandstofverkooppunt;
  6. f. autoverhuurbedrijf;
  7. g. autowasgelegenheid;
  8. h. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  9. i. een luifel ter overkapping van de brandstoftankpunten ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - overkapping";

met de daarbij behorende:

  1. j. andere bouwwerken;
  2. k. toegangswegen in- en uitritten;
  3. l. parkeervoorzieningen;
  4. m. groenvoorzieningen;
  5. n. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan de detailhandel welke ten dienste van de bestemming mag plaatsvinden;
  3. c. geluidszoneringsplichtige inrichtingen als gevolg van de Wet geluidhinder en bedrijven met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar zijn uitgesloten.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

6.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 7 Bedrijf - Bedrijfsdoeleinden

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf - Bedrijfsdoeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 conform bijgevoegde staat van inrichtingen in Bijlage 3;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. een bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  4. d. detailhandel ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";

met de daarbij behorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. erven en tuinen;
  3. g. toegangswegen in- en uitritten;
  4. h. parkeervoorzieningen;
  5. i. groenvoorzieningen;
  6. j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

7.4 Afwijken van de bouwregels

7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan de detailhandel welke ten dienste van de bestemming mag plaatsvinden;
  3. c. het gebruiken van het erf voor stalling en opslag;
  4. d. geluidszoneringsplichtige inrichtingen als gevolg van de Wet geluidhinder en bedrijven met een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 / jaar zijn uitgesloten.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 8 Bos

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bosgebieden;
  2. b. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  3. c. houtproductie;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. water;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. fiets- en voetpaden;

met bijbehorende:

  1. h. andere bouwwerken;
  2. i. toegangswegen in- en uitritten;
  3. j. sport en speelgelegenheden;
  4. k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

8.4 Afwijken van de bouwregels

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. water;

met bijbehorende:

  1. c. andere bouwwerken;
  2. d. kunstwerken van artistieke aard;
  3. e. sport- en speelgelegenheden;
  4. f. fiets- en voetpaden;
  5. g. toegangswegen in- en uitritten;
  6. h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Horeca - Categorie 1

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een horeca-inrichting categorie 1;
  2. b. bedrijfsgebouwen;
  3. c. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. toegangswegen in- en uitritten;
  3. f. parkeervoorzieningen;
  4. g. groenvoorzieningen;
  5. h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

10.4 Afwijken van de bouwregels

10.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;

Artikel 11 Horeca - Categorie 5

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Horeca-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een horeca-inrichting categorie 1 tot en met 3;
  2. b. een horeca-inrichting categorie 5;
  3. c. bedrijfsgebouwen;
  4. d. één inpandige bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  5. e. kamerverhuur voor zes eenheden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - kamerverhuur 1"
  6. f. kamerverhuur voor acht eenheden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - kamerverhuur 2"

met bijbehorende:

  1. g. andere bouwwerken;
  2. h. toegangswegen in- en uitritten;
  3. i. parkeervoorzieningen;
  4. j. groenvoorzieningen;
  5. k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

11.4 Afwijken van de bouwregels

11.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen (op een andere wijze dan in 11.1 aangegeven) of bijbehorende bouwwerken;

Artikel 12 Maatschappelijk

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;

met bijbehorende:

  1. c. andere bouwwerken;
  2. d. horeca-1 ten dienste van de bestemming;
  3. e. sport- en speelgelegenheden;
  4. f. fiets- en voetpaden;
  5. g. toegangswegen in- en uitritten;
  6. h. parkeervoorzieningen;
  7. i. groenvoorzieningen;
  8. j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

12.4 Afwijken van de bouwregels

12.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;
  2. b. detailhandel;

Artikel 13 Maatschappelijk - Onderwijs

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Maatschappelijk - Onderwijs aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. basisonderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, peuterspeelzaal, kinderdagopvang, buitenschoolse opvang, brede school;

met bijbehorende:

  1. b. andere bouwwerken;
  2. c. sport- en speelgelegenheden;
  3. d. fiets- en voetpaden;
  4. e. toegangswegen in- en uitritten;
  5. f. parkeervoorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

13.4 Afwijken van de bouwregels

13.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken;

Artikel 14 Sport

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sport, sportvelden en sportterreinen;
  2. b. clubgebouwen, materialenruimte en kleedruimten;
  3. c. een tribune
  4. d. tennisbanen;

met bijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. horeca-1 (sportkantine) ten dienste van de bestemming;
  3. g. speelgelegenheden;
  4. h. toegangswegen in- en uitritten;
  5. i. parkeervoorzieningen;
  6. j. groenvoorzieningen;
  7. k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

14.2 Bouwregels

14.3 Nadere eisen

14.4 Afwijken van de bouwregels

14.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van gebouwen of bijbehorende bouwwerken;

Artikel 15 Tuin

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin;

met bijbehorende:

  1. b. andere bouwwerken;

15.2 Bouwregels

15.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 16 Verkeer

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, woonstraten en wegen voor de ontsluiting van de aanliggende percelen;
  2. b. fiets- en voetpaden;
  3. c. informatiesystemen/signaleringsborden;
  4. d. voorzieningen voor het openbaar vervoer;

met bijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. kunstwerken en waterwerken;
  3. g. toegangswegen in- en uitritten;
  4. h. groenvoorzieningen;
  5. i. sport- en speelgelegenheden;
  6. j. parkeervoorzieningen;
  7. k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

16.2 Bouwregels

16.3 Nadere eisen

16.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. Het gebruik van gronden ten behoeve van het plaatsen van reclamezuilen.

16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Water

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  3. c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. oevers en beplanting;
  5. e. erftoegangswegen, dammen en taluds;

met de bijbehorende:

  1. f. andere bouwwerken;
  2. g. kunstwerken en waterwerken;
  3. h. nutsvoorzieningen.

17.2 Bouwregels

17.3 Nadere eisen

Artikel 18 Wonen - Aaneengebouwd

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen- Aaneengebouwd aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. aaneengebouwde woningen;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;
  3. c. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. sport- en speelgelegenheden;
  3. f. toegangswegen in- en uitritten;
  4. g. parkeervoorzieningen;
  5. h. groenvoorzieningen;
  6. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

18.2 Bouwregels

18.3 Nadere eisen

18.4 Afwijken van de bouwregels

18.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het aanleggen van paardenbakken.

18.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 19 Wonen - Twee Aan Een

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - Twee aan een aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. twee onder één kap woningen;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;
  3. c. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. sport- en speelgelegenheden;
  3. f. toegangswegen in- en uitritten;
  4. g. parkeervoorzieningen;
  5. h. groenvoorzieningen;
  6. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

19.2 Bouwregels

19.3 Nadere eisen

19.4 Afwijken van de bouwregels

19.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het aanleggen van paardenbakken.

19.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 20 Wonen - Voormalige Agrarische Bebouwing 1

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - Voormalige agrarische bebouwing 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen met kenmerken van een voormalig agrarisch bedrijf / woonboerderij;
  2. b. voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
  3. c. bijbehorende bouwwerken;
  4. d. tuin en erven;
  5. e. en een woon-zorgboerderij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - zorgboerderij";

met bijbehorende:

  1. f. andere bouwwerken;
  2. g. sport- en speelgelegenheden;
  3. h. toegangswegen in- en uitritten;
  4. i. parkeervoorzieningen;
  5. j. groenvoorzieningen;
  6. k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

20.2 Bouwregels

20.3 Nadere eisen

20.4 Afwijken van de bouwregels

20.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken,
  2. b. het aanleggen van paardenbakken.

20.6 Afwijken van de gebruiksregels

20.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 21 Wonen - Voormalige Agrarische Bebouwing 2

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - Voormalige agrarische bebouwing 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen met kenmerken van een voormalig agrarisch bedrijf / woonboerderij;
  2. b. voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
  3. c. bijbehorende bouwwerken;
  4. d. tuin en erven;
  5. e. en een in twee wooneenheden opgedeeld hoofdgebouw ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van wonen - twee wooneenheden 1" en "specifieke vorm van wonen - twee wooneenheden 2;
  6. f. en een bed & breakfast voorziening ter plaatse van de aanduiding "bed & breakfast";
  7. g. en een kooklokaal en theeschenkerij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - kooklokaal en theeschenkerij";

met bijbehorende:

  1. h. andere bouwwerken;
  2. i. sport- en speelgelegenheden;
  3. j. toegangswegen in- en uitritten;
  4. k. parkeervoorzieningen;
  5. l. groenvoorzieningen;
  6. m. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

21.2 Bouwregels

21.3 Nadere eisen

21.4 Afwijken van de bouwregels

21.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken,
  2. b. het aanleggen van paardenbakken.

21.6 Afwijken van de gebruiksregels

21.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 22 Wonen - Voormalige Agrarische Bebouwing 3

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen - Voormalige agrarische bebouwing 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen met kenmerken van een voormalig agrarisch bedrijf / woonboerderij;
  2. b. voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
  3. c. bijbehorende bouwwerken;
  4. d. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken;
  2. f. sport- en speelgelegenheden;
  3. g. toegangswegen in- en uitritten;
  4. h. parkeervoorzieningen;
  5. i. groenvoorzieningen;
  6. j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

22.2 Bouwregels

22.3 Nadere eisen

22.4 Afwijken van de bouwregels

22.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen of bijbehorende bouwwerken,
  2. b. het aanleggen van paardenbakken.

22.6 Afwijken van de gebruiksregels

22.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 23 Wonen - Vrijstaand 1

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen-Vrijstaand 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. vrijstaande woningen;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;
  3. c. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. sport- en speelgelegenheden;
  3. f. toegangswegen in- en uitritten;
  4. g. parkeervoorzieningen;
  5. h. groenvoorzieningen;
  6. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

23.2 Bouwregels

23.3 Nadere eisen

23.4 Afwijken van de bouwregels

23.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bijbehorende bouwwerken;

23.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 24 Wonen - Vrijstaand 2

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen-Vrijstaand 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. vrijstaande woningen;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;
  3. c. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. d. andere bouwwerken;
  2. e. sport- en speelgelegenheden;
  3. f. toegangswegen in- en uitritten;
  4. g. parkeervoorzieningen;
  5. h. groenvoorzieningen;
  6. i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

24.2 Bouwregels

24.3 Nadere eisen

24.4 Afwijken van de bouwregels

24.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het aanleggen van paardenbakken.

24.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 25 Wonen - Vrijstaand 3

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen-Vrijstaand 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. vrijstaande woningen;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;
  3. c. tuin en erven;
  4. d. en een winkelfunctie ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
  5. e. en een bed & breakfast voorziening ter plaatse van de aanduiding "bed & breakfast";

met bijbehorende:

  1. f. andere bouwwerken;
  2. g. sport- en speelgelegenheden;
  3. h. toegangswegen in- en uitritten;
  4. i. parkeervoorzieningen;
  5. j. groenvoorzieningen;
  6. k. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

25.2 Bouwregels

25.3 Nadere eisen

25.4 Afwijken van de bouwregels

25.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het bewonen van bijbehorende bouwwerken;
  2. b. het aanleggen van paardenbakken.

25.6 Afwijken van de gebruiksregels

25.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 26 Waarde - Archeologie 1

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. terreinen van zeer hoge archeologische waarden;
  2. b. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden;

26.2 Bouwregels

26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

26.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 27 Waarde - Archeologie 2

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. terreinen van hoge archeologisch verwachting;
  2. b. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden;

27.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk

  1. 1. De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op gronden, die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 2, legt een rapport over waarin de archeologische waarde, van het terrein dat mogelijk zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  2. 2. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 27.2 onder 1 blijkt dat:
    1. a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen- of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  3. 3. In de situatie als bedoeld in het 27.2 onder 2b, kunnen B&W de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door B&W bij de vergunning te stellen kwalificaties. In de voorschriften wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
  4. 4. Artikel 27.2 onder 1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. b. een of meer bouwwerken waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan 100 m², waarbij het gaat om een totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
    3. c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  5. 5. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven zoals bedoeld in 27.2 onder 1, waaraan voorschriften zijn verbonden zoals bedoeld in het 27.2 onder 3, is 27.2 onder 4 sub b en c niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag mogelijk zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 27.2 onder 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

27.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 28 Waarde - Archeologie 3

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen;
  2. b. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden;

28.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk

  1. 1. De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op gronden, die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 3, legt een rapport over waarin de archeologische waarde, van het terrein dat mogelijk zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  2. 2. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 28.2 onder 1 blijkt dat:
    1. a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen- of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  3. 3. In de situatie als bedoeld in het 28.2 onder 2b, kunnen B&W de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door B&W bij de vergunning te stellen kwalificaties. In de voorschriften wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
  4. 4. Artikel 28.2 onder 1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. b. een of meer bouwwerken waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan 1000 m², waarbij het gaat om een totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
    3. c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  5. 5. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven zoals bedoeld in 28.2 onder 1, waaraan voorschriften zijn verbonden zoals bedoeld in het 28.2 onder 3, is 28.2 onder 4 sub b en c niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag mogelijk zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 28.2 onder 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

28.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 29 Waarde - Archeologie 4

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen;
  2. b. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden;

29.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk

  1. 1. De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op gronden, die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 4, legt een rapport over waarin de archeologische waarde, van het terrein dat mogelijk zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  2. 2. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 29.2 onder 1 blijkt dat:
    1. a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    2. b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen- of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  3. 3. In de situatie als bedoeld in het 29.2 onder 2b, kunnen B&W de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door B&W bij de vergunning te stellen kwalificaties. In de voorschriften wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
  4. 4. Artikel 29.2 onder 1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    1. a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. b. een of meer bouwwerken waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan 1000 m², waarbij het gaat om een totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
    3. c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  5. 5. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven zoals bedoeld in 29.2 onder 1, waaraan voorschriften zijn verbonden zoals bedoeld in het 29.2 onder 3, is 29.2 onder 4 sub b en c niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag mogelijk zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 29.2 onder 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing.

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

29.4 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 30 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 31 Algemene Bouwregels

31.1 Ondergeschikte bouwonderdelen

  1. a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, meeontworpen sierende elementen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. b. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  3. c. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;

Artikel 32 Algemene Aanduidingsregels

32.1 luchtvaartverkeerzone

Ter plaatse van de aanduiding "luchtvaartverkeerzone" zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een laagvliegroute.

32.2 vrijwaringszone - molenbiotoop

De gronden ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de handhaving van openheid met het oog op een vrije windvang van de molen.

32.3 vrijwaringszone - straalpad

Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - straalpad" zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding van straalpaden met het oog op het het functioneren van de telecommunicatie.

32.4 wetgevingzone - wijzigingsgebied - Nolsstraat

Artikel 33 Algemene Afwijkingsregels

33.1 Bevoegdheid

  1. 1. Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 33 afwijken van de regels door:
  1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
  2. b. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
  3. c. het toestaan van geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  4. d. het toestaan van in geringe mate, doch maximaal 5.00 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  5. e. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  6. f. het toestaan van het oprichten van maximaal 30 meter² extra gebouwen voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) uitsluitend op grond van - en vertoon van een medische indicatie;
  7. g. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. 1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
    2. 2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
  8. h. de hoogte van andere bouwwerken zijnde, te vergroten en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 m;
  9. i. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25.00 meter met dien verstande dat als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders de noodzaak daartoe voldoende is aangetoond;
  10. j. het overschrijden van de gevellijn door:
    1. 1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
    2. 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 meter² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;
  11. k. het toestaan van erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg met een maximale bouwhoogte tot 1,5 meter;
  12. l. het oprichten van veiligheidsfakkels ten behoeve van de gaswinning tot 30 meter hoog met een hekwerk tot 2 meter;
  13. m. de uitoefening van aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. 1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    2. 2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    3. 3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    4. 4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    5. 5. maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huisverbonden activiteiten met een maximum van 50 meter²;
    6. 6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;
    7. 7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 meter² bij of aan de woning worden geplaatst;
    8. 8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
  14. n. een Bed and Breakfast voorziening toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. 1. de activiteit is uitvoerbaar binnen de bestaande bebouwing;
    2. 2. de activiteit is ruimtelijk ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    3. 3. er mag geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreden;

33.2 Beperking

De toepassing van de in artikel 33.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Tevens dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder, indien daartoe noodzaak is. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad of bij negatief advies van de leidingbeheerder kan de functiewijziging niet plaatsvinden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 34 Algemene Wijzigingsregels

34.1 Bevoegdheid

  1. 1. Burgemeester en wethouders kunnen op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:
    1. a. het verschuiven van de bestemmingsgrenzen tot maximaal 5 meter waarbij de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd;
    2. b. het verruimen van de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken tot maximaal 5 procent van het bouwvlak waarbij de verruiming uitsluitend mag plaatsvinden binnen de bestemming waarop het bouwvlak betrekking heeft;
    3. c. het verschuiven van de binnen het plangebied geprojecteerde aansluitpunten van wegen waarbij de verschuiving niet meer mag bedragen dan 5 meter en de grond wordt bestemd voor dezelfde doeleinden als waarvoor de grond is bestemd waaraan deze wordt toegevoegd.

34.2 Beperking

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 35 Overgangsrecht

35.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  1. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  2. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

35.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 36 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Weerdinge .

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Rapport Weerdinge Het Landschap En Dorp In Historisch Perspectief

Bijlage 2 Kaart Weerdinge Het Landschap En Dorp In Historisch Perspectief

Bijlage 3 Staat Van Inrichtingen

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Tot Nieuw Bestemmingsplan

Vanwege de wettelijke plicht om bestemmingsplannen iedere 10 jaar te herzien, is voor het dorpWeerdinge een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan "Weerdinge" heeft in de eerste plaats als doel de bestaande planologische situatie opnieuw vast te leggen. Ten tweede moet het bestemmingsplan de bestaande situatie voorzien van een adequaat en actueel ruimtelijk en juridisch kader. Hierbij is gelet op de wensen en bebouwingseisen van deze tijd. Een derde doelstelling van het bestemmingsplan is dat het plan helder, eenduidig interpreteerbaar, handhaafbaar en toetsbaar moet zijn en dat het ontwikkelingsgericht is met specifieke aandacht voor bijzondere ruimtelijke kwaliteit en samenhangende structuren van Weerdinge. Doordat nieuwe bestemmingsplannen eenvoudiger en eenduidiger worden opgesteld, sluiten zij aan bij de doelstellingen van deregulering die het college van burgemeester en wethouders zich hebben gesteld.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan "Weerdinge" ligt ten noordoosten van Emmen.Bij de begrenzing van het plangbied is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestaande plangrenzen en bestaande ruimtelijke structuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014011-B701_0001.png"

Afbeelding: De globale begrenzing van het plangebied

1.3 Huidige Planologische Regelingen

Het voorliggende bestemmingsplan "Weerdinge" vervangt 3 bestemmingsplannen in het geheel, dit zijn:

  1. 1. "Weerdinge", vastgesteld 30-05-02 en goedgekeurd 03-12-02 (tekeningnummer 99.201);
  2. 2. "Plan tot gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan "Weerdinge" (Kerkhoff), vastgesteld 09-07-07 en goedgekeurd 07-08-07 (tekeningnummer 06.150);
  3. 3. "Weerdinge, Steenbakkerijweg (Ruimte voor Ruimte), vastgesteld 29-03-12.

Daarnaast zijn in het verleden diverse bouw- of gebruiksinitiatieven met vrijstellings- of afwijkingsprocedures mogelijk gemaakt. Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan "Weerdinge" zullen de genoemde bestemmingsplannen, vrijstellingen en afwijkingen rechtskracht verliezen en door het bestemmingsplan "Weerdinge" worden vervangen.

1.4 Opzet Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de bestemmingsverbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming dan wel met een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de plantoelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht Verricht Onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan "Weerdinge" zijn diverse onderzoeken verricht. In deze paragraaf worden ze kort benoemd. De conclusies uit de onderzoeken zijn verwerkt in de toelichting:

  • Weerdinge, Het landschap en dorp in historisch perspectief (Bureau Scholtens)
  • Samenvatting basisrapport archeologie (Arcadis)
  • Watertoets
  • Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (RUD Drenthe)

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met het opgestelde eigen beleid, het beleid van de provincie Drenthe en het Rijksbeleid. In dit hoofdstuk worden de relevante beleidsuitgangspunten toegelicht.

2.2 Gemeentelijk Beleid

2.2.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De 'Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef', is op 24 september 2009 vastgesteld. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Tevens dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor Weerdinge zijn met name de aspecten landschap, werken (landbouw) en wonen van belang.

Landschap:
Versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

Werken (landbouw):
Schaalvergroting (en bouwblokvergroting) dient plaats te vinden binnen de structuur van het huidige landschap. Tevens is ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf een koppeling met andere functies (energie, verwerking, natuurbeheer, recreatie) denkbaar. Vrijkomende gebouwen, en soms ook gronden, vragen extra inzet om andere functies mogelijk te maken.

Wonen:
De opgave ligt er om de woningvoorraad in lijn te brengen en te houden met de woonwensen van huidige én toekomstige inwoners. Dit betekent meer levensloopbestendige woningen en meer ruimte voor bouwkavels. Om ervoor te zorgen dat de woningmarkt op orde blijft, is een continue aanpassing aan de veranderende vraag geboden. Dit geldt niet alleen voor de kern van Emmen, maar ook voor de dorpen. Zo ontstaat op termijn een cyclische vernieuwing van de bestaande woongebieden.

2.2.2 Woonbeleid

De Woonvisie 2012-2017 "Thuis in Emmen" is op 20 december 2012 vastgesteld door de raad. Het beleidskader richt zich op goed wonen en leven; er is sprake van een kwalitatieve insteek. In de woonvisie wordt rekening gehouden met vergrijzing en mogelijke bevolkingskrimp. De prioriteiten in het beleid zijn: zorg voor voldoende en goede woningen voor de doelgroepen van beleid; herstructurering in relatie tot bevolkingskrimp en vergrijzing; zorg voor voldoende geschikte woningen voor senioren; duurzaamheidsmaatregelen (in het bijzonder energiebesparende maatregelen). Het accent ligt met deze prioriteiten op behoud en versterking van de bestaande woonkwaliteit. Dit komt ook tot uiting in de algemene woningbouwstrategie, waarin bij het beoordelen van nieuwe initiatieven herstructureringsprojecten prioriteit hebben. Nieuwe woningbouwinitiatieven worden niet ondersteund tenzij het gaat om niet-concurrerende planvorming en om projecten die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit door transformatie. Ook van belang is dat nieuwe initiatieven en nieuw te ontwikkelen locaties/gebieden in samenhang worden bekeken.

Woonvisie Weerdinge
Weerdinge is van oorsprong een esdorp op de rand van de Hondsrug. Er staan veel koopwoningen op grote kavels. Op het gebied van sport, cultuur en ontspanning heeft Weerdinge een actief verenigingsleven. Verder heeft Weerdinge onder meer een basisschool, een dorpshuis en een sportveldencomplex. Voor een aantal voorzieningen is het dorp gericht op de kern Emmen.

In 2011 is het dorpsprogramma vanuit Emmen Revisited voor Weerdinge vastgesteld. In dit programma is ook aandacht voor verbeteren van het wonen. Dit gebeurt langs twee sporen. Het eerste spoor is het krijgen van beter zicht op het woningaanbod in relatie tot de toekomstige vraag op de woningmarkt. Een nadere analyse van de woningmarkt gericht op krimp, starters & jongeren, ouderen, koop- en huurwoningen moet hieraan bijdragen. Het tweede spoor is een aanpassen van de woningvoorraad aan de huidige en toekomstige vraag. De verkoop van huurwoningen en de realisatie van het uitbreidingsplannetje aan de Gruunkampen vormen de verdere uitwerking van dit spoor.

2.2.3 Ruimtelijke waardenkaart

2.2.4 Welstandsbeleid

Bouwwerken moeten voldoen aan "redelijke eisen van welstand". Een zogenaamde Welstandscommissie beoordeelt bouwplannen aan de vooraf vastgestelde welstandcriteria opgenomen in de Welstandsnota. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota vastgesteld. In deze nota wordt vooraf bepaald wat de redelijke eisen van welstand zijn. Dit betekent dat gekeken wordt of een bouwplan qua uitstraling wel past bij de omgeving.

Het bestemmingsplan en de Welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het nieuwe welstandsbeleid heeft zo min mogelijk regels. Voor de meeste gebieden geldt het welstandsniveau 'welstandsluw'.

Het esdorpenlandschap van de zandgronden vormt het oudste landschap van de gemeente. Het is uitgesproken kleinschalig en rijk aan landschapselementen: wegbeplanting, houtwallen, monumentale bomen en bosschages. De brinkdorpen aan de randen van het escomplex zijn veelal nog gaaf en hebben hun karakteristieke structuur behouden. Weerdinge is een waardevol esdorp.

De karakteristiek van de dorpen wordt bepaald door de typerende hoofdstructuur met een open brink in het hart van het dorp en de los, schijnbaar ordeloos, gesitueerde boerderijen in wisselende richting hieromheen gegroepeerd. Sommige boerderijen staan dan ook met de achter- of zijkant naar de weg. Essentieel zijn de doorzichten, de rietgedekte boerderijen met forse kap en lage gootlijn en het kenmerkende verschil tussen het voornamere voorhuis met staande vensters en het informele achterhuis met kenmerkende staldeuren. De bebouwing is overwegend sober. Er zijn slechts enkele voorhuizen voorzien van een enkele decoratieve toevoeging. Het kenmerkende authentieke materiaalgebruik en de bijbehorende detaillering draagt sterk bij aan het samenhangende karakter van deze dorpen. Met name in Weerdinge is in de loop der jaren de diversiteit aan woningen van latere datum toegenomen.

Voor het plangebied van Weerdinge geldt grotendeels het welstandsniveau 'welstand hoog'. Voor de welstandcriteria binnen dit gebied wordt verwezen naar de Welstandsnota.

2.2.5 Structuurvisie Emmen Water

Op 24 september 2015 is de Structuurvisie "Emmen, Water" door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie geeft antwoord op de vraag waar water vastgehouden en geborgen kan worden op de momenten dat er zich in de toekomst hevige langdurige neerslagsituaties voordoen. Doel van de structuurvisie is voor de toekomst ruimte voor water te reserveren. Voor de kortere termijn zijn maatregelen nodig: deze staan op hoofdlijnen in de structuurvisie beschreven (in het uitvoeringsprogramma).

De structuurvisie geeft een ruimtelijke reservering voor water, om maatregelen te nemen die overlast en afwenteling oplossen en te anticiperen op toekomstige klimaateffecten. Bij het bepalen van de locaties voor maatregelen is niet alleen het oplossen van overlast het uitgangspunt, maar ook is gekeken naar ruimtelijke kwaliteit, kosteneffectiviteit en beheersbaarheid van risico's op schade en overlast. Hierdoor zijn de beoogde maatregelen niet alleen effectief voor droge voeten en het streven naar het voorkomen van de ontwrichting van maatschappelijke en economische functies, maar dragen deze ook bij aan ruimtelijke kwaliteit. Analyse laat zien dat voor de stedelijke wateropgave onvoldoende ruimte binnen het stedelijk gebied aanwezig is. Er zouden huizen afgebroken moeten worden om ruimte voor water te maken.

Met de structuurvisie is het mogelijk om stedelijke wateropgaven buiten het stedelijk gebied op te lossen. De afweging voor het bepalen van de maatregelen heeft zorgvuldig via een voorkeursvolgorde plaatsgevonden, of:

1) het bergingstekort in het stedelijk gebied zelf opgelost kan worden, vervolgens:

2) aan de rand van het stedelijk gebied en pas daarna:

3) in het landelijk gebied.

Waar mogelijk worden wel maatregelen in stedelijk gebied genomen.

Per gebied is een hydrologische en ruimtelijke analyse uitgevoerd. In de waterparagraaf (paragraaf 3.6) wordt nader ingegaan op deze analyse voor Weerdinge.

2.2.6 Verkeersbeleid

Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) (december 2013) gaat uit van de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. De wegen in de gemeente Emmen zijn gecategoriseerd conform Duurzaam Veilig met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, alsmede onzeker gedrag te voorkomen. De wegen zijn verdeeld in drie categorieën: stroomwegen, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangswegen.

Verder zet het GVVP in op een multimodale benadering van verkeer. Dit houdt in dat niet enkel naar de bereikbaarheid per auto wordt gekeken maar nadrukkelijk ook naar andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer of de fiets.

Naast het GVVP is in 2010 de Parkeernota vastgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten van het parkeerbeleid en de parkeernormen opgenomen. Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen zijn parkeernormen vastgesteld conform de landelijke richtlijnen van het CROW. Verder wordt uitgegaan dat initiatiefnemers en ontwikkelaars zelf voor voldoende parkeerruimte zorgen. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

2.2.7 Recreatiebeleid

In juni 2007 is de kadernota Kampeerbeleid gemeente Emmen vastgesteld. Deze kadernota geeft aan hoe de gemeente Emmen aan zijn eigen kampeerbeleid invulling geeft na intrekking van de Wet op de Openluchtrecreatie. De kadernota vormt de basis voor het formuleren van voorwaarden en regels binnen relevante bestemmingsplannen en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

Als uitwerking op de kadernota Kampeerbeleid heeft de gemeente Emmen het facetbestemmingsplan 'Kleinschalig kamperen gemeente Emmen' opgesteld. In dit facetbestemmingsplan zijn bepalingen opgenomen ten gunste van kleinschalig kamperen. In dit bestemmingsplan is geen minicamping gevestigd. De percelen binnen het plangebied zijn te klein om een minicamping te kunnen realiseren.

Op 15 december 2009 is door het college van B&W de "Beleidsnota Bed & Breakfast voorzieningen" vastgesteld. Deze beleidsnota wordt gehanteerd voor de beoordeling van initiatieven tot realisering van Bed & Breakfast voorzieningen. De nota is richtinggevend voor beslissingen op concrete plannen. Een Bed & Breakfast voorziening is een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit gericht op het bieden van kortdurend logies en ontbijt. Het beleid staat positief tegenover de vestiging van Bed & Breakfast voorzieningen, mits voldoende rekening wordt gehouden met de aspecten kleinschaligheid, ondergeschiktheid aan de hoofdfunctie en de effecten op de omgeving (parkeren, bereikbaarheid, geluid).

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

In 2014 is de geactualiseerde Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.

De kernkwaliteiten van Drenthe zijn uitgewerkt naar meer concrete indicatoren:

Kernkwaliteiten Indicatoren
Rust Stilte Duisternis
Ruimte Openheid van het landschap
Natuur Biodiversiteit
Landschap Diversiteit
Gaafheid van landschappen
Oorspronkelijkheid Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden
Veiligheid Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid
Noaberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe

Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van bedrijvigheid. Bedrijvigheid in Drenthe is van grote maatschappelijke en economische betekenis vanwege de werkgelegenheid en de vitaliteit van het platteland en de steden. De provincie acht bedrijvigheid van provinciaal belang en benoemt dit tot een kernwaarde. Aspecten van de kernwaarde bedrijvigheid zijn vooral terug te vinden in het sociaaleconomische systeem en in het landbouwsysteem, maar ook bij natuur als het om de vrijetijdseconomie gaat.

Specifiek voor het landelijk gebied wil de provincie voldoende ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor landbouw, recreatie en toerisme en andere niet-agrarische bedrijvigheid. Het regionale economische vestigingsklimaat is van provinciaal belang.

De landbouw moet in de provincie voldoende mogelijkheden hebben voor schaalvergroting en voor de productie van energie. Ook dit is een provinciaal belang.

Toerisme is een belangrijke economische pijler voor Drenthe. Drenthe moet aantrekkelijk blijven voor recreanten en toeristen. Van provinciaal belang is daarom het verbeteren en vernieuwen van het bestaande aanbod van verblijfs- en dagrecreatie en van de toeristisch-recreatieve infrastructuur.

Zowel de landbouw als de toeristisch/recreatieve sector speelt een belangrijke rol bij het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten.

Vanuit natuur en landschap zijn de Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschapstypen van provinciaal belang.

Op veel plekken in de provincie komen verschillende gebruiksfuncties samen. Een goede verweving van deze functies is van provinciaal belang. Het gaat ons hierbij om het verbinden van stad en land, het verweven van landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie.

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe is bovenstaande nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Visiekaart en doelstellingen
Robuust landbouwsysteem

Ten oosten van Weerdinge zijn gronden grotendeels aangeduid als "Landbouwgebied". De landbouw wordt maximale speelruimte geboden in deze gebieden. Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen daarom geen negatief effect hebben op de landbouw.

Multifunctionele gebieden

Ten westen van Weerdinge zijn gronden grotendeels aangeduid als "Multifunctioneel". In tegenstelling tot de robuuste systemen is in deze gebieden geen sprake van een hoofdfunctie die leidend is in de ordening. In deze gebieden zijn meerdere functies van belang. Naast water, landbouw en natuur gaat het in de meeste gevallen om recreatie.

In deze gebieden is er geen duidelijke samenhang tussen de genoemde functies en de aanwezige kernkwaliteiten en de kernwaarde bedrijvigheid. Het behouden en ontwikkelen van functies en kernkwaliteiten gebeurt hier gebiedsgericht en waar nodig met maatwerk. Uitgangspunt hierbij is dat de van oudsher bestaande en/of dominante functie zo min mogelijk negatieve gevolgen mag ondervinden van de ontwikkeling van nieuwe of andere functies.

In multifunctionele gebieden zijn voor specifieke aspecten soms verbijzonderde voorwaarden vanuit de Omgevingsvisie van belang. Een voorbeeld is de bouwvlakbenadering voor agrarische bedrijven.

Overig

Weerdinge zelf is niet nader aangeduid op de visiekaart. Wel wordt op kaarten met de kernkwaliteiten het plangebied nader aangeduid.

Kernkwaliteiten
Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschapstype Esdorpenlandschap. Het Drents plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide.

Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).

Kenmerken van de nederzetting is dat het landelijke gebied doordringt tot diep in de dorpsstructuur. De brink vormt nu vaak het centrum van het dorp. De brinken waren (zijn) beplant met opgaande bomen, veelal eiken. Rond de brink werden de boerderijen gegroepeerd. Brinken lagen van oorsprong aan de rand van het dorp. De open ruimten worden gevormd door één of meer brinken, erven, kleine akkers en weilanden tussen de bebouwing. Van oudsher is er een functionele samenhang tussen deze ruimten en de bebouwing. Het wegenpatroon is een vervlechting van bochtige wegen, bestaande uit één of enkele doorgaande wegen en enkele minder belangrijke wegen die daarop aansluiten. De nu nog zichtbare klinkerbestrating is hiervoor kenmerkend. Waar het nog gaaf is, maakt het dorpssilhouet de indruk van een hoogstaand bos met daartussen en aan de randen lage dorpsbebouwing. De bebouwing is landelijk van karakter en bestaat vooral uit typische boerderijen die schijnbaar willekeurig geplaatst zijn. Soms steekt een kerktoren of molen boven het silhouet uit.

Van provinciaal belang in het geval van Weerdinge zijn de essen: deze voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes zijn veelal omgeven met esrandbeplanting. Het provinciaal beleid is gericht op behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting.

Verder is voor de oostzijde van Weerdinge specifiek de doelstelling aangegeven om de karakteristieke macrogradiënten van het Drents Plateau in relatie tot de aangrenzende en lager liggende veengebieden te behouden en te versterken.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden zijn natuurlijke variaties in het aardoppervlak van geomorfologische, geologische, bodemkundige verschijnselen en/of processen die onder andere onder invloed van wind en water gebeuren. Onder aardkundige waarden vallen bijvoorbeeld veentjes, pingoruïnes, stuwwallen, zandkoppen en (micro en macro)reliëf.

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie Drenthe behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden worden drie beschermingsniveaus onderscheiden die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De hoge en het gemiddelde beschermingsniveau zijn van provinciaal belang.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een hoog beschermingsniveau. In deze gebieden staat de provincie Drenthe ontwikkelingen toe als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de aardkundige waarden vormt vertrekpunt in het planvormingsproces.

Geopark de Hondsrug

De Hondsrug is een markant en dominerend onderdeel van het Drents Plateau. Het landschappelijk contrast met het naastgelegen Hunzedal is beeldbepalend. De bijzondere geologie van de Hondsrug is de inspiratie geweest voor het ontwikkelen van een geopark.

Een geopark is een gebied met bijzondere geologische kwaliteiten en daarmee samenhangende cultuurhistorische en ecologische waarden. De gebiedskwaliteiten worden ingezet voor een duurzame economische ontwikkeling van het gebied.

Via educatie en recreatieve mogelijkheden wordt de kennis over en de waardering voor deze bijzondere kwaliteiten versterkt. Geopark de Hondsrug is als eerste geopark in Nederland erkend als European and Global geopark, onder auspiciën van UNESCO.

Weerdinge is gelegen in het Geopark de Hondsrug.

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Hieronder vallen alle essen.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Twee doelstellingen staan hierin centraal. Ten eerste wil de provincie cultuurhistorie herkenbaar houden. Het provinciaal belang is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (Informatiekaart Cultuurhistorie). Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken. De provincie doet dit door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van de partners van de provincie.

Het plangebied is gelegen binnen het gebied De Hondsrug. De ambitie in dit gebied is gericht op:

  • Het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit vele zichtbare en onzichtbare (pre)historische bewoningssporen als nederzettingen, grafmonumenten en celtic fields.
  • Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die getuigen van de prehistorische route over de Hondsrug.
  • Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.

De provincie maakt onderscheid tussen drie sturingsniveaus ten aanzien van cultuurhistorie: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen.

Als sturingsniveau binnen het gebied De Hondsrug geldt de categorie 'eisen stellen': de provincie stuurt de ontwikkelingen in de (vanuit de cultuurhistorie bezien) gewenste richting. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen bouwen op deze samenhang voort. Vanaf het begin wil de provincie hiervoor een plek bedingen in het planvormingsproces.

Conclusie ten aanzien van kernkwaliteiten

Voor Weerdinge is een inventarisatie en analyse van het landschap en de ruimtelijke structuren opgesteld. In Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op deze inventarisatie en analyse. Daarnaast wordt in Hoofdstuk 3 nader ingegaan op een aantal specifieke aspecten zoals archeologie.

2.3.2 Provinciale omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft.

Bestaand stedelijk gebied

Het plangebied is voor een groot deel aangewezen als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. De provincie moet algemene regels formuleren gericht op bundeling van nieuwe bebouwing en zorgvuldig ruimtegebruik buiten het Bestaand Stedelijk Gebied. Deze algemene regels richten zich op de inhoud van of toelichting bij bestemmingsplannen die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe bebouwing kan toestaan binnen het Bestaand Stedelijk Gebied, aansluitend op het Bestaand Stedelijk Gebied, of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Daarnaast ligt binnen bestaand stedelijk gebied de verantwoordelijkheid voor kernkwaliteiten bij de gemeente. Het provinciaal belang voor archeologie en cultuurhistorie kent hierop een uitzondering: het provinciaal belang is ook van toepassing binnen bestaand stedelijk gebied als de kernen opgenomen zijn op de desbetreffende kaart van de POV.

Kernkwaliteiten van provinciaal belang

Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn (artikel 3.7 van de POV):

  • A. wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie;
  • B. maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Conclusie

Voor Weerdinge zijn de kernkwaliteiten 'cultuurhistorie' en 'archeologie' van toepassing. Hierop is reeds nader ingegaan in paragraaf 2.3.1. Daarnaast is voor Weerdinge een inventarisatie en analyse van het landschap en de ruimtelijke structuren opgesteld. In Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op deze inventarisatie en analyse. Ook wordt in Hoofdstuk 3 nader ingegaan op het aspect archeologie.

2.4 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is door de minister op 13 maart 2012 vastgesteld en daarmee van kracht geworden. Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, de Amvb Ruimte (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening: Barro).

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. Het nieuwe Rijkstoezicht in de ruimtelijke ordening richt zich op het toezicht achteraf. Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden.

Waar het Barro bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal tijdens het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van nationale belangen. Daarnaast blijft het Rijk opkomen voor zijn directe belangen bij gemeentelijke en provinciale plannen vanuit de rol van weg- en waterbeheerder (Rijkswaterstaat), eigenaar van defensieterreinen (ministerie van Defensie) en voor projecten in het kader van de rijkscoördinatieregeling rond rijksinpassingsplannen op het terrein van de energie-infrastructuur (het ministerie van EL&I).
Het Barro stelt eisen aan een bestemmingsplan daar waar het gaat om gebieden van nationaal belang:

  • Rijksvaarwegen
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)

In de regels van het Barro is aangegeven hoe met bovenstaande belangen bij nieuw op te stellen bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. Het Barro heeft op dit punt dus rechtstreekse werking. Niet alle regels zijn nieuw. Bestaande richtlijnen zijn nu opgenomen in het Barro.

Daarnaast voorziet het Barro in provinciaal medebewind. Dit houdt in dat een provincie verplicht wordt tot het opnemen van zaken in de provinciale omgevingsverordening. Zo worden de provincies verplicht de EHS geometrisch vast te leggen en om in de provinciale verordening regels op te nemen over de inhoud van een (gemeentelijke)bestemmingsplan (getrapte werking).

Voor het plangebied is alleen het volgende hoofdstuk van belang:

Defensie
Dit bevat regels voor de aanwijziging van militaire (luchtvaart)terreinen, munitieopslagplaatsen radarstations en – gebieden. Voor Emmen geldt alleen de verplichting om de laagvliegroute voor jacht- en transportvliegtuigen in het bestemmingsplan op te nemen. De maximale bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 40 meter bedragen (gemeten vanaf maaiveld). Dit is voorzien in dit bestemmingsplan.

2.5 Conclusie

De conclusie van de in dit bestemmingsplan beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid beperkt doorwerkt in het plangebied. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid en in bepaalde gevallen is een aantal provinciale kernkwaliteiten van toepassing. Vanuit gemeentelijk beleid is met name beleid ten aanzien van landschap, cultuurhistorie, werken (landbouw) en wonen van toepassing. Voor Weerdinge is een inventarisatie en analyse van het landschap en de ruimtelijke structuren opgesteld. In Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op deze inventarisatie en analyse. Op de vertaling van ruimtelijke aspecten uit het beleidskader wordt tevens in de volgende hoofdstukken nader ingegaan.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken

3.1 Archeologie En Monumenten

3.1.1 Archeologie

De aanleiding voor het opnemen van de archeologische waarden en verwachtingen in het bestemmingsplan vloeit voort uit het Verdrag van Valletta, de Monumentenwet 1988, de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 2010.

In de Monumentenwet is vastgelegd dat bij het opstellen van een bestemmingsplan nadrukkelijk rekening gehouden moet worden met de archeologische waarden in de bodem en dat deze beschermd moeten worden. Daarbij gaat het zowel om aanwezige als mogelijk te verwachten archeologische waarden. Uit de verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan dient de zorg voor de genoemde archeologische waarden te blijken. Door de herziening en actualisering van het bestemmingsplan is er een goede mogelijkheid om de aanwezige archeologisch waarden planologisch te beschermen.

In het kader van een Culturele Alliantie tussen de gemeente Emmen en de provincie Drenthe heeft de gemeente Emmen een inventarisatie en een daarop gebaseerde beleidsadvieskaart Archeologie laten opstellen. In het kader van de beleidsadvieskaart Archeologie is door adviesbureau Arcadis uitgebreid onderzoek gedaan naar de specifieke Emmense archeologische waarden. De bevindingen zijn opgenomen in het Basisrapport archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van Emmen (Arcadis). In Bijlage 2 is een samenvatting van dit rapport opgenomen.

Het gehele plangebied is van archeologische belang. De uitgangspunten van het rapport leiden ertoe dat voor het plangebied vier archeologische dubbelbestemmingen worden opgenomen:

  1. 1. Archeologie - Waarde 1 voor AMK-terreinen. Het betreft terreinen die door het Rijk en de provincie zijn gekwalificeerd als (zeer) hoog archeologisch waardevol, bijvoorbeeld grafheuvels;
  2. 2. Archeologie - Waarde 2 voor archeologische terreinen met een (hoge) archeologische waarde, de historische kernen en 50 meter buffers rondom AMK-terreinen;
  3. 3. Archeologie - Waarde 3 voor archeologische terreinen met (middel)hoge verwachting waarbinnen drainage niet toegestaan is;
  4. 4. Archeologie - Waarde 4 voor Archeologische terreinen met (middel)hoge verwachting waarbinnen drainage is toegestaan.

3.1.2 Monumenten

Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.

De monumenten worden via de Monumentenwet beschermd en krijgt in het bestemmingsplan geen nadere aanduiding.

Het plangebied kent geen provinciale- of gemeentelijke monumenten. Weerdinge kent negen rijksmonumenten:

Monument Adres Object Oorspronkelijke functie (bouwjaar)
RM Dorpsstraat 21 Hallenhuisboerderij met dubbele woning onder afgewolfd rieten dak Boerderij (ca. 1860)
RM Dorpsstraat 23 Hallenhuisboerderij met rieten kap Boerderij (ca. 1870)
RM Dorpsstraat (bij 23) Houten schuur onder rieten schilddak Boerderij (ca. 1870)
RM Dorpsstraat (bij 23) Open wagenloods Boerderij (ca. 1870
RM Dorpsstraat (bij 23) Bakhuisje onder zadeldak Boerderij (ca. 1870)
RM Dorpsstraat 29 Hallenhuisboerderij met dubbel woonhuis onder rieten dak Boerderij (ca. 1870)
RM Dorpsstraat (bij 29) Houten schuur met aanbouwen onder rieten schilddak Boerderij (ca. 1870)
RM Dorpsstraat 69 Boerderij met achterbaander en iets uitgekraagde houten topgevel Boerderij (mog. 18e eeuw)
RM Ijsspoorweg (bij 33) Molen (De Hondsrug) Industrie- en poldermolen
RM Rijksmonument

Tabel: Monumenten in Weerdinge

3.1.3 Conclusie

Op basis van onderzoek en de bekende archeologische vondsten worden aan het plangebied archeologische waarden toegekend. Op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan heeft dit zijn vertaling gekregen. De monumentale status van gebouwen zal niet direct zijn vertaling krijgen in het bestemmingsplan. Wel wordt het meegenomen bij de keuze omtrent de uiteindelijke bestemmingen en de gebruiks- en bouwmogelijkheden.

3.2 Ecologie

De Flora- en faunawet is in werking getreden op 1 april 2002. De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming van planten- en diersoorten in Nederland. Volgens artikel 2 van de wet neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. De zorg houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten. Diegene zal dan alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Op grond van de wet is het verboden beschermde planten te verwijderen of te beschadigen, beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen of opzettelijk te verontrusten en voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen. Ook is het rapen of beschadigen van eieren van beschermde dieren verboden.

Aangezien dit bestemmingsplan slechts betrekking heeft op de actualisering van bestaande bestemmingen en niet rechtstreeks nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is er geen ecologisch onderzoek uitgevoerd.Wanneer in de toekomst toch plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er sprake is van nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten. De initiatiefnemer is zelf verantwoordelijk voor dit onderzoek. Indien blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaken, zal de (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na verlening van ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet. Overigens geldt het volgende voor alle bouwactiviteiten en werkzaamheden:

  • Planning aanvang werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus);
  • Een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort maaien, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (Wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en er kunnen geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen plaatsvinden.

3.3 Fysieke Veiligheid

3.3.1 Algemeen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in het beleid. Het Bevi stelt grenzen aan het risico dat bedrijven mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bedrijven en risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen, scholen) een bepaalde afstand blijven, om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaat het besluit in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden als er besluiten genomen moeten worden die vermeld zijn in de artikelen 4 en 5 van het Bevi.

Voor het vaststellen van het besluit dient de Veiligheidsregio Drenthe in de gelegenheid gesteld te worden advies uit te brengen over het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het Bevi dient te worden toegepast voorafgaande aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Beoordeeld dient te worden of voor burgers het minimum beschermingsniveau gehandhaafd wordt. Een nadere concretisering van het besluit is opgenomen in de (ministeriële) "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (Revi) Hierin zijn onder andere de afstanden voor het plaatsgebonden risico voor LPG-tankstations opgenomen.

Ten aanzien van transportrisico’s om wegen, vaarwegen en spoor geldt het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Het Btev is vergelijkbaar met het Bevi en bevat risiconormen voor transportroutes.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de normen voor externe veiligheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vastgelegd. De regels voor buisleidingen zijn op basis van het Bevb uitgewerkt in de Ministeriële regeling externe veiligheid buisleidingen. Ook het Bevb is op nagenoeg dezelfde wijze opgesteld als het Bevi. Het Bevb regelt o.a. welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Van belang bij buisleidingen is ook de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten, WION, ook wel 'Grondroerdersregeling' (afspraken over graven), die per 1 juli 2010 officieel in werking is getreden. Alle gegevens over hogedrukaardgasleidingen binnen de gemeente kunnen op de provinciale risicokaart worden gevonden.

Vanuit de brandweer wordt richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van het plangebied van het bestemmingsplan "Weerdinge". Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

3.3.2 Fysieke veiligheidssituatie

3.3.3 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Zodra concrete plannen in de toekomst ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen.

3.4 Milieu

In deze paragraaf worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines.

3.4.1 Bedrijven en milieuzonering

3.4.2 Bodem

3.4.3 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

3.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.

3.6 Waterparagraaf

3.6.1 Inleiding

In de waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem van Weerdinge is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden (bodemopbouw, grondgebruik, maaiveldhoogte, grondwatersituatie, rioolstelsel etc.) en of speciale functies voor het plangebied gelden. In de beschrijving wordt ook ingegaan op de zogenaamde stedelijke wateropgave. De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan, besluit en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het besluit of plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies van het waterschap en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen. De waterparagraaf sluit daarom af met richtlijnen ten behoeve van de nadere inrichting / nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.

3.6.2 Gebiedsspecifieke kenmerken

3.6.3 Waterhuishouding

Weerdinge is gelegen binnen het beheersgebied van waterschap Hunze en Aa's.

3.6.4 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied

Gebieden die kansrijk zijn voor infiltratie van hemelwater, zoals groenvoorzieningen, worden mede bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast wordt het bestaande oppervlaktewater, in eigendom van waterschap Hunze en Aa's, specifiek bestemd als water.

Water is belangrijk voor het welzijn van mens en dier. In bebouwd gebied vormt het tevens een belangrijk ordenend en esthetisch element. Om aan dit doel te voldoen is het belangrijk dat het water van goede kwaliteit is en voldoende zuurstof bevat. Voor het plangebied betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen er op moet worden gelet dat:

  • alleen water wordt aangelegd op plaatsen waar dit op natuurlijke wijze kan;
  • water verbonden is met de rest van het watersysteem;
  • er voldoende oever begroeiing is;
  • afstromend regenwater schoon is en blijft;
  • lozingen vanuit de riolering worden voorkomen.

Het beleid van de gemeente Emmen en het waterschap is erop gericht het hemelwater af te koppelen van de riolering en te lozen op oppervlaktewater of zo mogelijk te laten infiltreren in de bodem. Als regel wordt genomen dat bij nieuwe ontwikkelingen 10% van het te verharden oppervlak moet worden ingericht voor hemelwaterberging. Voorts adviseert het waterschap, om wateroverlast in gebouwen te voorkomen, om voor een vloerpeil te kiezen dat tenminste 30 centimeter boven maaiveld ligt.

Tevens dient vermeden te worden dat hemelwater in aanraking komt met materialen die milieu belastende stoffen uitlogen. Om verontreiniging te voorkomen dient derhalve bij nieuwbouw geen gebruik te worden gemaakt van uitlogende materialen.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke Structuur

4.1 Ontstaansgeschiedenis

De teksten in deze paragraaf zijn samengevat uit het rapport 'Weerdinge, het landschap en dorp in historisch perspectief' dat als Bijlage 1 is opgenomen.

4.1.1 Landschap

Inleiding

Het huidige landschap rondom Weerdinge is het resultaat van een eeuwenlange ontwikkeling. Voor de vorming van het landschap van Weerdinge en omgeving zijn vooral de laatste twee ijstijden, het Saalien en Weichelien, en de warmer wordende periode daarna, het Holoceen, van belang. Daarnaast heeft de mens, afhankelijk van de wensen en beschikbare technische mogelijkheden in een bepaalde tijd, het landschap voortdurend veranderd. Iedere tijdsperiode heeft zo zijn eigen karakteristieken aan het landschap toegevoegd. Hierbij werd het voorgaande soms geheel maar vaak ook slechts gedeeltelijk uitgewist. Het resultaat is dat het huidige landschap een gelaagd landschap is met, naast elkaar, elementen en structuren uit verschillende tijdsperiodes. In aardkundig én cultuurhistorisch opzicht is het dus een rijk landschap.

Aard- en bodemkundige ondergrond

Weerdinge en omgeving kent bodemkundig twee landschapstypen. Het dorp en de essen liggen op het keileemplateaulandschap van de Hondsrug terwijl ten oosten van het dorp het veen(koloniaal) landschap ligt. Het gebied is in geologisch en bodemkundig opzicht zeer gevarieerd. Een rijke schakering aan zowel macroreliëf (Hondsrug - Hunzedal) als microreliëf (doodijsgat, smetwaterdalen en pingo's) is tot op de dag van vandaag herkenbaar aanwezig.

Het landschap van Weerdinge

Het landschap rondom Weerdinge is een vrij dynamisch landschap. Wanneer de topografische kaart van 2013 naast die van 1900 wordt gelegd, dan wordt duidelijk dat het landschap in een relatief korte periode is veranderd. Zo is het hoogveen ten oosten van Weerdinge afgegraven en zijn de heidevelden rondom het dorp verdwenen. Dit betekent dat Weerdinge naast oude ook jonge landschappen kent.

Historisch geografisch wordt het gebied rondom Weerdinge gerekend tot het esdorpenlandschap, een landschap dat voornamelijk is ontstaan in de vroege Middeleeuwen. Echter, al voordat het esdorpenlandschap met zijn permanente nederzettingen ontstond was sprake van menselijk ingrijpen in de natuur. Zo zijn van de rondtrekkende jagers uit het Mesolithicum overal op de hogere zandgronden van Noord-Nederland archeologische vondsten gedaan. Het landschap uit die periode is daarentegen verdwenen en niet meer herkenbaar. Vanaf de komst van de hunebedbouwers (3400 – 2800 v. Chr.) is het natuurlandschap zeer geleidelijk omgevormd tot een cultuurlandschap. In plaats van zich aan te passen aan wat de natuur bood, waren zij de eersten die de natuur op grotere schaal naar hun hand zetten. De hunebedbouwers kunnen als de eerste boeren worden beschouwd. Hoewel de hunebedden uit die tijd nog steeds herkenbaar zijn in het hedendaagse landschap is het landschap zelf uit die tijd verdwenen. Het uitgestrekte bosrijke landschap uit die tijd is geleidelijk aan steeds opener geworden. In het Laat-Neolithicum (2800 – 1900 v. Chr) ontstond zo meer open vegetatie met een kruidlaag, omstandigheden die geschikt zijn voor meer vee. De ontbossing zette zich in de eeuwen daarna onverminderd voort.

In de Late Bronstijd, maar vooral in de Ijzertijd en Vroeg-Romeinse tijd ontstonden celtic-fields, blokvormige akkercomplexen die als voorloper van de essen kunnen worden beschouwd. Echter ook in die tijd verplaatsten nederzettingen zich nog regelmatig. Vooral nadat boeren zich permanent op één plaats gingen vestigen werd het agrarische landgebruik de bepalende factor voor het landschappelijke beeld. Dit agrarisch landschap, dat het esdorpenlandschap wordt genoemd, ontstond vanaf de Vroege Middeleeuwen. Het is de basis van de huidige situatie. Maar ook het esdorpenlandschap is geen statisch landschap en is in de loop der tijd voortdurend veranderd.

De es

Weerdinge kent meerdere essen, akkercomplexen, die waarschijnlijk in verschillende ontginningsperiodes zijn ontstaan. Eén van de essen is de Kamper Esch, een es die relatief ver van het dorp afligt en rond 1900 omringd was door heide. Volgens de Drentse Encyclopedie is de Kamper Esch een ontginning die in de Middeleeuwen is ontstaan. Een tiende van de opbrengsten van deze es, de Weerdingertiende, moest worden afgedragen aan de kerk van Zweeloo. Dit recht is tot 1912 blijven bestaan en de kerk van Zweeloo kent nog altijd een Weerdinger deur. De Kamper esch ligt in de nabijheid van de raatakkers. Mogelijk is de es een ontginning die is ontstaan op het moment dat het dorp nog niet op zijn huidige plaats lag.

De es ten westen van het dorp bestaat uit een ouder en een jonger deel. Dit kan mede worden afgeleid uit het verschil in bodemtypen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014011-B701_0002.png"

Afbeelding: Chromotopografische kaart 1908

Zoals bovenstaande chromotopografische kaart van circa 1900 laat zien is de es (wit op de kaart) na 1832 vooral verder uitgebreid op de keileemverweringsgronden. Het oudere gedeelte van de es op de moderpodzolgronden is tot op de dag van vandaag beperkter uitgebreid.

Al met al zijn de ontginningen tot esgronden tot in de twintigste eeuw doorgegaan en is sprake van een fasering in de tijd.

Groenlanden

In tegenstelling tot het ‘Drents model’ waarin de groenlanden vanaf de Middeleeuwen bestaan uit verkavelde wei- en hooilanden waren de groenlanden van de meeste Drentse dorpen en ook die van Weerdinge in de Middeleeuwen nog gemeenschappelijk bezit en niet verkaveld. Ze werden in de Middeleeuwen namelijk begraasd door dorpskudden en bestonden afwisselend uit graslanden, struwelen en bos.

De op de kaart van 1900 weergegeven verkavelde hooi- en weilanden stammen niet uit de begintijd van het esdorp, de Middeleeuwen, maar zijn pas halverwege de zeventiende eeuw ontstaan.

De woeste gronden; heide, bos en veen

In tegenstelling tot veel andere Drentse esdorpen, en het model, had Weerdinge maar een vrij beperkt areaal heide. Ten westen van de es lag een heidegebied. Daarnaast lag er nog een klein stukje ten zuidoosten van het dorp. Hoewel niet met zekerheid te zeggen, werd in het verleden het veen mogelijk ook gebruikt voor het weiden van schapen. Vanaf 1900 is begonnen met het ontginnen van de heidevelden tot bouw- of weiland en (productie)bos.

Het veengebied maakte het grootste deel uit van de marke van Weerdinge. Vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw tot het begin van de twintigste eeuw werd het hoogveen van Weerdinge gebruikt voor de boekweitteelt. Hierbij werden greppels gegraven op het veen en werd vervolgens het veen verbrand om zo mineralen vrij te laten komen voor de boekweitteelt.

Het veen is in verschillende periodes verdeeld onder de markegenoten. Het Weerdinger-Erfscheidenveen is volgens een rechtsbrief van 1774 al in dat jaar gescheiden. De overige venen zijn pas een eeuw later, in de tweede helft van de negentiende eeuw onder de markegenoten verdeeld. In 1864 werd het besluit tot verdeling van de grote venen genomen. Om de vervening op gang te brengen moest er een kanaalverbinding komen om zo de turven af te kunnen voeren. In 1880 is een concessie verleend voor de inlaat vanuit het Stadskanaal. Begin 1881 werden de venen in een veenschap ondergebracht, die in een later stadium is omgezet naar een waterschap. De vervening heeft tot na WO II plaatsgevonden.

Al met al is het merendeel van de ‘woeste gronden’,de heide, het bos en veen, in de twintigste eeuw ontgonnen en/of verveend.

Conclusie

Weerdinge en omgeving kent een zeer lange bewoningsgeschiedenis. Restanten van voorlopers van het esdorpenlandschap zoals hunebedden, grafheuvels, urnenvelden en raatakkers zijn dan ook in de omgeving van het dorp gevonden. Het dorp en de akkercomplexen (essen) zijn op hun huidige plaats vermoedelijk in de Vroege Middeleeuwen ontstaan en in de loop der eeuwen steeds verder uitgebreid. De gemeenschappelijke gronden van de marke (dorpsgebied) zijn in verschillende fases geprivatiseerd en ontgonnen. De wei- en hooilanden al in de zeventiende eeuw, de heide en het veen in de negentiende en twintigste eeuw. Hierdoor is een bijzonder gelaagd landschap ontstaan met karakteristieken uit veel verschillende periodes.

4.1.2 Bebouwingsstructuur

Weerdinge is een in de gemeente Emmen gelegen nederzetting met een kleinschalig karakter en heeft nog veel historische kenmerken van een esdorp. Op pagina 20 van het rapport 'Weerdinge, het dorp en landschap in historisch perspectief' is schematisch de ontwikkeling van de bebouwingsstructuur in beeld gebracht.

Het dorp bestond oorspronkelijk uit boerderijen met open erven, in wisselende richting ten opzichte van elkaar. Na 1880 is het dorp vooral gegroeid langs en tussen paden en (hoofd)wegen die al in 1880 – 1900 bestonden. Zo ontstond tussen 1908 en 1930 bebouwing langs de huidige Holtstraat. De bebouwing ten westen van deze straat ontstond tussen de Holtstraat en een voormalig pad. De bebouwing ten oosten van deze straat lag ingeklemd tussen de Holtstraat en een houtwal en na 1908 de spoorlijn. Dit verklaart ook de huidige grote variatie in de diepte van de percelen langs deze weg. Ook richting Emmen, langs de Weerdingerstraat breidde het dorp zich tussen 1900 en 1930 uit. Bijzonder detail is dat de oude markegrens ook tot de jaren vijftig de grens van de bebouwing is geweest. Ook nu nog zijn er slechts twee percelen ten zuiden van deze oude grens.

Na WOII heeft er enkele decennia een rijtje woningen ten oosten van de Weerdingerstraat, langs een zijstraat van de Paasweg, gestaan. Dit rijtje, het ‘rooie dorp’ genoemd vanwege de gebruikte rode steen, is in de jaren zeventig weer afgebroken.

Tenslotte is de bebouwing in het (driehoekig) gebiedje rondom de Nolsstraat en Buiskoolstraat/Nieuwstraat vanaf 1900 toegenomen. De bebouwing langs de Emmerhoutstraat is van latere datum, nl. na 1965.

Al met al is in de loop der tijd de grootste bewoningsconcentratie wat noordelijker komen te liggen in vergelijking met 1832. De uitbreidingen langs de wegen hebben ook meer het karakter van een wegdorp met huizen op min of meer dezelfde rooilijn en nokrichting dan van een esdorp. De karakteristieke losse esdorpbebouwingstructuur is alleen nog langs de Dorpsstraat te vinden en wel het gedeelte waar de oudste bebouwing en beschermde monumenten staan.

4.1.3 Verkavelingsstructuur

De kadastrale kaart uit 1832 geeft een goed beeld van de verkavelingsstructuur uit die tijd. Een groot gedeelte van het plangebied is op dat moment nog niet verkaveld en dus nog in gemeenschappelijk bezit van de markegenoten. Ze zijn in gebruik als heide of bos. De percelen op de es zijn geen gemeenschappelijk bezit en dus wel verkaveld.

In 1849 is de zandmarke, de gemeenschappelijke gronden op ‘het zand’ (de Hondsrug) verdeeld onder de markegenoten. Dit wordt zeer goed weerspiegeld op de kadastrale kaart van 1880. Alle gronden rondom het dorp zijn verkaveld. Twee patronen vallen op. Het eerste is dat de verkavelingstructuur van al deze ontginningen lijkt op de smalle strookverkaveling op de es. Het zijn dus voortzettingen van de kleinschalige ontginningen van vóór 1880. Ten tweede zijn op sommige plekken, zoals ten oosten van de Steenbakkerijweg en Veenweg, de percelen bebouwd geraakt. Dergelijke ontginningen worden keuterontginningen genoemd omdat keuter zich op deze kleinschalige percelen aan de randen van het oude cultuurland vestigden. Andere kleinschalig verkavelde percelen zijn niet bebouwd. In de literatuur worden degelijke kleinschalige ontginningen zonder boerderijstichting ook wel boeren-uitbreidingsontginningen genoemd. Het verschil tussen beide wordt ook weerspiegelt op de chromotopografische kaart van 1900. De kaart geeft de verkaveling van de keuterontginningen wel weer en deze ontginningen kennen ook veel perceelsbeplanting. De boerenuitbreidingsontginningen betreffen bouwland en de verkaveling hiervan wordt, vergelijkbaar als met de es, niet op topografische kaarten weergegeven.

Op de es is met de ruilverkaveling de kleinschaligheid verdwenen. Daarentegen is de kleinschalige verkavelingstructuur van de ontginningen uit de periode 1849 – 1880 vrij goed behouden gebleven en tot op de dag van vandaag nog herkenbaar. Dit ondanks dat op enkele plekken de kavelrichting is gewijzigd. Bijzonder detail is dat de gronden ten zuiden van de Gravenveldweg in 1880 al wel verdeeld waren en dus als verkaveld zijn weergegeven op de kadastrale kaart maar dat ze in 1900 nog steeds als heideveld zijn gekarteerd. Dat is niet ongebruikelijk in Drenthe. Veel heidevelden zijn niet direct ontgonnen nadat ze onder de markegenoten waren verdeeld. Veel heidevelden zijn pas ontgonnen na de komst van kunstmest rond 1900.

De conclusie is dat in Weerdinge deels nog (zeer) oude verkavelingstructuren van vóór 1832 herkenbaar zijn en deels structuren uit de periode vlak na de markescheiding van 1849.

4.2 Groenstructuur

4.2.1 Hoofdgroenstructuur

Kenmerkend voor een agrarisch esdorp als Weerdinge is de aaneenschakeling van grote en kleine ruimten die in gebruik zijn als brink, erf, tuin, kleine akkers en weilandjes. Eén of enkele open ruimten in het dorp worden gebruikt als veeverzamelplaats. Deze ruimte(n) lagen oorspronkelijk aan de rand van het dorp en worden aangeduid met ‘brink’. De brink was oorspronkelijk beplant met eiken, die gebruikt konden worden voor de gebinten van de nieuw te bouwen boerderijen of bijgebouwen. Door latere dorpsuitbreidingen zijn veel brinken middenin het dorp komen te liggen. Volgens het Brinkenboek van de Werkgroep Brinken heeft Weerdinge ook een brink gehad maar die is in de loop der tijd verdwenen.

De kaart met de groenstructuur rond 1900 op pagina 30 van het rapport "Weerdinge, het landschap in dorp in historisch perspectief" laat goed zien dat het groen in Weerdinge voornamelijk bestond uit (gebruiks)bosstroken en begroeiing om de percelen. Deze perceelsrandbegroeiing heeft voornamelijk bestaan uit hakhoutsingels, bomenrijen en/of hagen. Ze dienden ook als veekering.

Zoals gebruikelijk was en is de es op enkele bosstroken na onbeplant. Anno 2014 is vooral de begroeiing langs de perceelsranden sterk afgenomen. Bomenrijen en singels staan voornamelijk langs wegen en rondom het sportveld. De bostroken in het zuiden van het plangebied, het driehoekje bij de Dorpsstraat (mogelijk brinkrestant) en de bosstrook in het noorden van het plangebied zijn nog bosrestanten die er in 1900 ook al stonden.

Omdat veel (restanten van) bomenrijen en solitairen bestaan uit o.a. eiken en lindes van vrij grote omvang heeft het dorp al met al nog wel een groen karakter.

4.3 Conclusie Ruimtelijke Structuur

In Weerdinge zorgt het aanwezige macro- en microreliëf voor een, in het veld zichtbaar, gevarieerd en bijzonder uniek aardkundig en cultuurhistorisch archief. De losse, gevarieerde, bebouwingstructuur waarbij de boerderijen als ‘strooigoed’ zonder een vaste rooilijn ten opzichte van elkaar staan en waarbij sprake is van open ruimten tussen de boerderijen is tot op de dag van vandaag in het oudste gedeelte van Weerdinge nog goed herkenbaar.

Bij structuur/ beeldbepalende bebouwing is naast deze losse bebouwingstructuur ook het exterieur van het gebouw zelf van cultuurhistorische waarde. In een aantal gevallen is dan ook sprake van een beschermd monument. Het betreft vooral boerderijen. Deze boerderijen, tesamen met de overige structuurbepalende bebouwing zorgen voor de gevarieerde structuur van het esdorp. De positie en/of omvang van de waardevolle (agrarische) bijgebouwen leveren tenslotte een belangrijke bijdrage aan het erfensemble. En daarmee zijn ze dan ook van belang voor het totale beeld. In een aantal gevallen, bij beschermde monumenten, is natuurlijk ook het exterieur van het bijgebouw zelf van cultuurhistorische waarde.

De aanwezige blokverkaveling rondom de boerderijen geven een goed beeld van de historische verkavelingstructuur van het esdorp. De aanwezige strookvormige verkavelingstructuur weerspiegelen de kleinschalige heideontginningen, een type ontginningen dat nog maar beperkt in de gemeente Emmen aanwezig is.

Het opgaand groen van de bosjes rondom de losjes gegroepeerde boerderijen is nog redelijk goed maar de bomenrijen en perceelsrandbegroeiing zijn veel beperkter aanwezig. Alle hagen zijn verdwenen en de huidige bomenrijen als perceelsrand zijn slechts enkele relicten uit een veel groter bestand aan houtopstanden uit het verleden.

Al met al zorgt de optelsom van het nog aanwezige reliëf en vooral historische bebouwing-, wegen en verkavelingstructuur en in mindere mate de groenstructuur voor een grote cultuurhistorische en gevarieerde visueel ruimtelijke samenhang.

Essentiële ruimtelijke voorwaarden:

Bovengenoemde leidt tot de volgende essentiële ruimtelijke voorwaarden:

  • Een in aardkundig en cultuurhistorisch opzicht waardevol macro- en microreliëf in en rond de nederzetting.
  • Een combinatie van structuur- en beeldbepalende bebouwing met een losse bebouwingsstructuur waarbij zowel de nokrichtingen als de positie ten opzichte van elkaar en de weg varieert.
  • Open ruimten en zichtlijnen tussen de bebouwing.
  • Opgaand geboomte rondom de bebouwing en langs percelen.
  • Besloten kleinschalig karakter door opgaand geboomte, bosjes en perceelsrandbegroeiing.
  • Karakteristieke blokverkaveling typerend voor een Middeleeuws esdorp.
  • Karakteristieke strookverkaveling typerend voor kleinschalige keuter en boerenuitbreidingsontginningen uit de negentiende eeuw.
  • De bestaande kronkelige wegenstructuur is beeldbepalend.

De waardering van de ruimtelijke structuur is vertaald op de kaart in het rapport 'Weerdinge, het landschap en dorp in historisch perspectief'. De kaart Bijlage 2 en het rapport Bijlage 1 zijn opgenomen als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan. Zowel bij het bepalen van de huidige bestemmingen en bouwvlakken als bij toekomstige initiatieven, afwijkingen en wijzigingen van het bestemmingsplan wordt dit rapport met de waardering van de ruimtelijke structuur in acht genomen. Hierop wordt in Hoofdstuk 5 nader ingegaan.

4.4 Stedenbouwkundige Hoofdstructuur

4.4.1 Stedenbouwkundige structuur per deelgebied

Om de stedenbouwkundige structuur te beschrijven is het plangebied opgedeeld in meerdere deelgebieden. De grenzen van de deelgebieden zijn bepaald aan de hand van de onderlinge verschillen in gebruik en bebouwingstypen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014011-B701_0003.png"

Afbeelding: Overzicht deelgebieden Weerdinge

4.4.2 Deelgebied A: Esdorp

Beschrijving

De aanwezige voormalige agrarische bebouwing geeft een goede indruk van het oude esdorp Weerdinge. Hier is het oorspronkelijke karakter van Weerdinge het best bewaard gebleven, hier komt de meeste voormalige agrarische bebouwing voor. Het gebied kent verder veel groen en open ruimten. De situering, hoofdvorm en de materialisering van de bebouwing is karakteristiek en geeft een duidelijke charme aan het gebied. Inmiddels is deels oorspronkelijke bebouwing vervangen en kreeg het gebied min of meer een ander aanzien door functiewijzigingen van de bedrijfsfunctie agrarisch naar een woonfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014011-B701_0004.png"

Afbeelding: Deelgebied A: Esdorp

Het gebied bestaat uit vrijstaande, in hoofdzaak voormalige, agrarische bedrijfsgebouwen en enkele burgerwoningen. Er bevindt zich nog een aantal agrarische bedrijven in het gebied.

Situering

De (voormalige) agrarische bebouwing heeft in veel gevallen een historisch gegroeid karakter waarbij de historische bedrijfsgebouwen schijnbaar willekeurig op de percelen staan. De onderlinge afstand tussen de gebouwen varieert. De burgerwoningen zijn met de voorgevel op de wegen georiënteerd waarbij de nokrichting van de woningen afhankelijk is van de verkavelingsstructuur. De woningen staan in een licht variërende rooilijn en dicht op de weg.

Bebouwingsmassa

Hoofdvorm
De voormalige agrarische bedrijfswoningen zijn middelgroot tot groot van omvang en hebben een kenmerkende goothoogte, bouwhoogte en dakhelling. De burgerwoningen kennen een kleine tot middelgrote omvang en hoogte. De bebouwing is grotendeels vrijstaand en heeft een eenvoudige hoofdvorm bestaande uit 1 bouwlaag met een zadeldak. Bijbehorende bouwwerken zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw en kennen een eenvoudige vorm. Bij de voormalige agrarische bedrijfswoningen staan grotere bijbehorende bouwwerken maar deze zijn ondergeschikt aan de hoofdgebouwen.

Verhouding bebouwing – open ruimte
Binnen het gebied bevinden zich verschillende korrels (samenhangende eenheid van gebouwen en buitenruimten). Er zijn diverse voormalige agrarische bedrijfslocaties die een variatie aan bebouwing bevatten (hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken) op een groot groen erf. Daarnaast zijn er enkele burgerkorrels, oftewel eenvoudige, dichter op elkaar staande, veelal kleinere, woningen met rondom de bebouwing een tuin.

Verkaveling

De agrarische bebouwing staat op grote kavels en heeft een halfopen tot open karakter. Op sommige plekken zijn doorzichten op achterliggende open ruimtes aanwezig zijn. Enkele oorspronkelijk grote kavels zijn verder verkaveld voor de latere toevoeging van burgerwoningen. De ligging van de wegen is bepalend geweest voor de verkavelingsstructuur.

Materialisering

In het algemeen hebben de boerderijen en burgerwoningen een steenachtig karakter. De kappen van de voormalige historische bedrijven zijn met riet bedekt, de overige bebouwing doorgaans met gebakken dakpannen. De woonbebouwing is eenvoudig gedetailleerd. De detaillering van agrarische bebouwing varieert.

4.4.3 Deelgebied B: Woongebieden

Beschrijving
In dit gebied komen voornamelijk woningen voor waarvan de bebouwingsrichting wisselt. Incidenteel komt er een bedrijf of een voormalige agrarische bedrijfslocatie voor, ingepast binnen de bebouwingsstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014011-B701_0005.png"

Afbeelding: Deelgebied B: Woongebieden

Situering

De bebouwing is grotendeels haaks op de weg geprojecteerd. De woningen staan in minimaal variërende rooilijn en vrij dicht op de weg. De onderlinge positie van de woningen is wisselend. Het straatbeeld heeft meestal een halfopen tot open karakter.

Bebouwingsmassa

Hoofdvorm
De bebouwing, voornamelijk woningen, kennen hoofdzakelijk een kleine tot middelgrote omvang. De bebouwing is vrijstaand en heeft een eenvoudige hoofdvorm bestaande uit één bouwlaag met een zadeldak. Bijbehorende bouwwerken zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw en kennen een eenvoudige vorm.

Verhouding bebouwing – open ruimte
De woningen staan vrij dicht op elkaar met rondom de bebouwing een vrijstaande tuin.

Verkaveling

De verkaveling heeft een historisch gegroeid karakter en werd gevormd door de wegen. De kavels staan grotendeels haaks op de wegen.

Materialisering

De bebouwing is uitgevoerd in metselwerk en is voorzien van dakpannen.

4.4.4 Deelgebied C: Centrumgebied

Beschrijving
In dit gebied komen meerdere functies samen: woningen, bedrijven, winkels, en maatschappelijke functies. Gezamenlijk vormen ze het centrumgebied van de kern Weerdinge. Een groot deel van de bebouwing heeft een afwijkende bouwvorm ten opzichte van de overige bebouwing van Weerdinge.

afbeelding "i_NL.IMRO.0114.2014011-B701_0006.png"

Afbeelding: Deelgebied C: Centrumgebied

Situering

De bouwrichting varieert, waarbij haaks op de weg geprojecteerde bebouwing het meest kenmerkende voor dit gebied is.

Bebouwingsmassa

Hoofdvorm
De bebouwing is afwisselend van maat, schaal, materiaalgebruik en detaillering ten opzichte van de overige bebouwing van Weerdinge. De bebouwing is deels vrijstaand maar in een bepaald deel aan de Nieuwstraat ook aan elkaar gegroeid. De bebouwing bestaat zowel uit 'traditionele' bebouwing uit één bouwlaag met een kap (Dorpsstraat) als bebouwing met twee bouwlagen met een plat dak (Nieuwstraat, dorpshuis).

Verhouding bebouwing – open ruimte
De bebouwing staat vrij dicht op elkaar.

Verkaveling

De verkaveling had oorspronkelijk een historisch gegroeid karakter en werd gevormd door de wegen. Tegenwoordig is deze verkaveling minder goed te herkennen.

Materialisering

De bebouwing is uitgevoerd in metselwerk en zijn voorzien van dakpannen.

4.5 Verkeersstructuur

4.5.1 Hoofdstructuur

Hoofdstructuur

De belangrijkste verkeersweg in Weerdinge is de doorgaande route Weerdingerstraat - Dorpsstraat - Viaductstraat. Dit is van oudsher een belangrijke doorgaande weg en verbindt Emmen via Weerdinge met Nieuw-Weerdinge. Via de Holtstraat kunnen de plaatsen Valthe en Odoorn worden bereikt. De Emmerhoutstraat verbindt Weerdinge met Emmerschans.

De overige wegen in het plangebied kunnen worden aangemerkt als erfontsluitingswegen.

4.5.2 Fietsverkeer

Langs de doorgaande route Weerdingerkanaal - Dorpsstraat - Viaductstraat ligt een vrijliggend fietspad.

4.5.3 Parkeren

Weerdinge is ontstaan in een tijdsperiode dat de auto nog geen rol speelde. Hierdoor zijn de parkeervoorzieningen beperkt. Het parkeren bij het wonen wordt dan ook vooral opgelost op eigen terrein. Gezien het dorpse karakter met overwegend vrijstaande woningen en de relatief lage bebouwingsdichtheid is dit voldoende.

Ten behoeve van de bedrijfs- en maatschappelijke functies in het centrum van het dorp zijn parkeerterreinen aangelegd.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Algemene Planbeschrijving

Voor Weerdinge zorgt de optelsom van het nog aanwezige reliëf en vooral historische bebouwing-, wegen en verkavelingstructuur en in mindere mate de groenstructuur voor een grote cultuurhistorische en gevarieerde visueel ruimtelijke samenhang. In bepaalde delen is deze ruimtelijke kwaliteit minder herkenbaar aanwezig door latere ontwikkelingen in de bebouwings- en/of landschappelijke structuren.

Het inzicht in de landschappelijke en dorpskarakteristieken biedt de gemeente en initiatiefnemers de mogelijkheid verantwoorde overwegingen te nemen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit inzicht in de ruimtelijke kwaliteit dient dan ook als beoordelingskader én inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Het bestemmingsplan beoogt de nog aanwezige ruimtelijke kwaliteit te behouden, zonder hierbij ontwikkelingsmogelijkheden voor de toekomst uit te willen sluiten. Daarnaast probeert het plan een sturende bijdrage te leveren aan de vergroting van de ruimtelijke kwaliteit op locaties waar de kwaliteit minder herkenbaar meer aanwezig is.

De landschappelijke, cultuurhistorische en stedenbouwkundige kwaliteiten zijn uitgebreid geïnventariseerd in het rapport 'Weerdinge, het landschap en dorp in historisch perspectief' (Bijlage 1). In Hoofdstuk 4 is reeds ingegaan op het rapport. Onderdeel van het rapport is de kaart die is opgenomen als Bijlage 2.

5.2 Waardering Landschap

Op de kaart in Bijlage 2 is een aantal categorieën aan landschappelijke elementen opgenomen:

  1. 1. Essentiële zichtlijnen, veelal ook samenhangend met aard- en bodemkundig waardevol reliëf;
  2. 2. Structuurbepalende verkaveling;
  3. 3. Structuur- en beeldbepalende beplanting;
  4. 4. Reliëf.

5.2.1 Essentiële zichtlijnen

Kenmerken

  • Leveren een bepalende bijdrage aan de herkenbaarheid losse esdorp-structuur, de cultuurhistorisch waardevolle nederzetting en latere ontginningenpatroon;
  • Doorzichten.

Planologische gevolgen

  • Bepalend bij de begrenzing van bouwvlakken.
  • (Binnen de bestemmingen Agrarisch en Groen) Aanlegvergunningenstelsel voor o.a. het aanbrengen van beplanting en verharding;
  • Speelt een rol spelen bij de integrale ruimtelijke afweging omtrent verlening van afwijkingen en wijzigingen van het bestemmingsplan.

5.2.2 Structuurbepalende verkaveling

Kenmerken

  • Restanten van het historische verkavelingspatroon.

Planologische gevolgen

  • Bepalend voor ligging van bouwvlakken;
  • Speelt een rol bij de integrale ruimtelijke afweging omtrent verlening van afwijkingen en wijzigingen van het bestemmingsplan.

5.2.3 Structuur- en beelbepalende beplanting

Kenmerken

Bomenrij, laanbeplanting, houtwal of singel

  • Restanten van het cultuurhistorische agrarische esdorp en/of latere ontginningen;
  • Benadrukking historische structuren;
  • Bomen en gras;
  • Bepalende factor voor groene karakter van het dorp.

Solitaire bomen

  • Restanten van het cultuurhistorische agrarische esdorp;
  • Bepalende factor voor groene karakter van het dorp.

Bos/ gesloten bomengroep

  • Bepalende factor voor groene karakter van het dorp.

Planologische gevolgen

Algemeen

  • Kan een rol spelen bij afwijkingen en wijzigingen, waarbij een integrale ruimtelijke afweging wordt gemaakt.

Bomenrij, laanbeplanting, houtwal of singel

  • Aanlegvergunningenstelsel voor o.a. het aanbrengen, verwijderen van beplanting;
  • Eventueel bepalend voor ligging bouwvlak / bestemming Tuin;
  • Binnen overige bestemmingen: Geen specifieke bestemming of aanduiding.

Solitair – of kleine rij

  • Eventueel bepalend voor ligging bouwvlak / bestemming Tuin;
  • Geen specifieke bestemming of aanduiding.

Bos/ gesloten bomengroep

  • Afzonderlijke bestemming;
  • Geen bebouwing toegestaan;
  • Aanlegvergunningenstelsel voor o.a. het aanbrengen, verwijderen van beplanting en verharding.

5.2.4 Reliëf

Kenmerken

  • Benadrukking (pre)historische structuren;
  • Restanten van het cultuurhistorische agrarische esdorp;

Planologische gevolgen

  • Kan een rol spelen bij afwijkingen en wijzigingen, waarbij een integrale ruimtelijke afweging wordt gemaakt;
  • Binnen agrarische bestemming; aanlegvergunningenstelsel voor o.a. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen van de bodem.

5.3 Waardering Bebouwing

Op de kaart in Bijlage 2 is een aantal categorieën aan bebouwing en verkaveling opgenomen:

  1. 1. Structuur- en beeldbepalende bebouwing;
  2. 2. Structuurbepalende bebouwing;
  3. 3. Beschermde monumenten;
  4. 4. Waardevolle (agrarische) bijgebouwen;
  5. 5. Overige bebouwing.

Per categorie worden de bebouwingstypen, de kenmerken en de planologische vertaling beschreven.

5.3.1 Structuur- en beeldbepalende bebouwing

Tot deze categorie behoort de bebouwing van Weerdinge met de hoogste ruimtelijke kwaliteit, die in zijn algemeenheid wordt bepaald door zowel ligging, functie als verschijningsvorm.

5.3.2 Structuurbepalende bebouwing

Tot deze categorie behoort de bebouwing die op zichzelf en door de ligging ten opzichte van de structuur- en beeldbepalende bebouwing een belangrijke bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit van Weerdinge.

Bebouwingstype
Latere kleinschalige toevoegingen in het esdorp en enkele voormalige agrarische bedrijfslocaties buiten het esdorp. Het betreft vooral woonbebouwing.

Kenmerken

  • Vorm, plaats & verschijningsvorm hoofdgebouwen zijn medebepalend voor de identiteit van het cultuurhistorisch waardevolle esdorp;
  • Bebouwingsstructuur is bepaald door historische verkaveling- en wegenpatroon;
  • Kleinere bebouwingsmassa's;
  • Verschillende nokrichtingen;
  • Verspringende rooilijnen.

Planologische gevolgen

  • Bestaande situatie in principe vertrekpunt, behalve wanneer al afwijkend van genoemde kenmerken:
    1. 1. Locatie hoofdgebouw (rooilijn);
    2. 2. Korrelmaat (afstand tot zijerfscheiding);
    3. 3. Oppervlakte bebouwing;
    4. 4. Goot- en bouwhoogte, dakhelling;
    5. 5. Nokrichting.
  • Bij een verzoek om afwijkingen t.a.v. ligging, hoogten en dakhelling en vervangingen wordt een afweging gemaakt aan de effecten op de beschreven ruimtelijke waarden van de omgeving.

Bestemming

Wonen - Voormalige agrarische bebouwing 2 of Wonen - Vrijstaand 2.

5.3.3 Waardevolle (agrarische) bijgebouwen

Tot deze categorie behoort de bebouwing die door hun positie en/of omvang een belangrijke bijdrage leveren aan het erfensemble. In een aantal gevallen, bij beschermde monumenten, is ook de uiterlijke verschijningsvorm van cultuurhistorische waarde.

Bebouwingstype
(Agrarische) bijgebouwen grotendeels gelegen in het esdorp. Het betreft zowel grotere als kleinere (agrarische) bijgebouwen, zoals stookhokjes.

Kenmerken

  • Plaats en/of omvang zijn medebepalend voor de identiteit van het cultuurhistorisch waardevolle esdorp;
  • In een aantal gevallen, zoals bij beschermde monumenten, is ook de uiterlijke verschijningsvorm van cultuurhistorische waarde;
  • Aan de op de erf staande hoofdgebouwen ondergeschikte bebouwingsmassa's.

Planologische gevolgen

  • Bestaande ligging op het erf uitgangspunt, ook bij herbouw;
    1. 1. Oppervlakte bebouwing;
    2. 2. In een aantal gevallen de bestaande uiterlijke verschijningsvorm;
    3. 3. Bij herbouw/renovatie uitgaan van cultuurhistorische karakteristieken van het exterieur dat kenmerkend is voor het esdorpenlandschap;
    4. 4. De mogelijkheid om aan het bijgebouw een woonfunctie toe te kennen (specifiek aangeduid op de verbeelding).
  • Bij een verzoek om afwijkingen t.a.v. ligging en vervangingen wordt een afweging gemaakt aan de effecten op de beschreven ruimtelijke waarden van de omgeving.

5.3.4 Overige bebouwing

Deze categorie bebouwing is minder bepalend voor de identiteit van het voormalige cultuurhistorisch waardevolle esdorp. Wel draagt de bebouwing bij aan het dorpse karakter en bestaan er per gebied specifieke ruimtelijke kenmerken.

Bebouwingstype

  • Latere kleinschalige toevoegingen buiten het esdorp;
  • Woon- en bedrijfsbebouwing.

Kenmerken

  • Vooral lijnvormige structuren;
  • Variërende bebouwingsmassa's, mede door latere vervangingen;
  • Nokrichtingen sterk afhankelijk van deelgebied; variërend of haaks op de weg;
  • Rooilijnen sterk afhankelijk van deelgebied; in lijn of variërend.

Planologische gevolgen

  • Standaard regels t.a.v.
    1. 1. Locatie hoofdgebouw (rooilijn);
    2. 2. Oppervlakte bebouwing;
    3. 3. Goot en bouwhoogte;
    4. 4. Afstand tot zijerfscheiding;
    5. 5. Nokrichting.
  • Bij een verzoek om afwijkingen en vervangingen wordt een afweging gemaakt aan de effecten op de beschreven ruimtelijke waarden van de omgeving.

Bestemming

Wonen - Voormalige agrarische bebouwing 3 of Wonen - Vrijstaand 3.

5.4 Overig

5.4.1 Agrarische bedrijven

Binnen het plangebied is nog een viertal grondgebonden agrarische bedrijven bestemd. Het gaat hier om hoofdzakelijk akkerbouwbedrijven en grondgebonden veehouderijen. Op basis van de inventarisatie zijn de volgende percelen in het bestemmingsplan bestemd als grondgebonden agrarisch bedrijf: Dorpsstraat 14, Dorpsstraat 29, Dorpsstraat 32, Dorpsstraat 65 en Dorpsstraat 69. De bedrijven hebben passende ontwikkelingsmogelijkheden gekregen in het bestemmingsplan, aansluitend op het bestaande bedrijfserf. Daarnaast is in het bestemmingsplan een wijzigingsmogelijkheid opgenomen om het bouwvlak te vergroten tot maximaal 1 hectare. Hiermee wordt recht gedaan aan de verwachte bedrijfseconomische mogelijkheden én de mogelijkheden voor ruimtelijke en milieuhygiënische inpassing voor de agrarische bedrijven in de omgeving. De twee bestaande veldschuren aan de Steenbakkerijweg hebben een specifieke agrarische bedrijfsbestemming gekregen.

Voor de stoppende agrarische bedrijven wordt gezocht naar nieuwe economische dragers binnen (de karakteristieke) voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. De vraag naar vestiging van niet-agrarische bedrijvigheid op vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties is de laatste jaren toegenomen. Om leegstand van bedrijfsgebouwen tegen te gaan, uiteindelijke verpaupering van die gebouwen te voorkomen en zodoende kapitaalsvernietiging tegen te gaan, wordt gezocht naar passend hergebruik door bijvoorbeeld (kleinschalige) bedrijvigheid. Door andere bedrijvigheid mogelijk te maken kan de leefbaarheid en de economische vitaliteit in Weerdinge op peil gehouden worden. Bij deze ontwikkeling dient wel rekening te worden gehouden met de mogelijke effecten op de omgeving en omwonenden, bijvoorbeeld door mogelijke toename van verkeer en geluid.

Binnen de bestemmingen Agrarisch - Grondgebonden 1 en Wonen - Voormalige agrarische bebouwing zijn afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden opgenomen om na een integrale afweging andere functies mogelijk te maken, zoals kleinschalige recreatieve voorzieningen als Bed & Breakfast, een maatschappelijke functie en kleinschalige bedrijvigheid passend binnen de landelijke woonomgeving van Weerdinge.

5.4.2 Overige bedrijvigheid

Bedrijvigheid

Binnen het plangebied bevindt zich ook een aantal incidentele niet-agrarische bedrijven. Het gaat hier bijvoorbeeld om een tweetal autogaragebedrijven, een timmerwerkplaats, ambachtelijke meubelmakerij en een diervoedersbedrijf. Op basis van de inventarisatie zijn de volgende percelen in het bestemmingsplan bestemd als bedrijf:

  • Dorpsstraat 27
  • Dorpsstraat 50/51
  • Ijsspoorweg 33
  • Nieuwstraat 6/6a
  • Nieuwstraat 8/8a
  • Nieuwstraat 8b

De autogaragebedrijven aan de Dorpsstraat 47 en Viaductstraat 9 zijn specifiek bestemd als autogaragebedrijf waarbij de specifiek aan die bedrijven gerelateerde activiteiten beschreven staan in de regels van het bestemmingsplan.

De bedrijven binnen het plangebied zijn bestemd voor bedrijven die passend zijn in de landelijke woonomgeving van Weerdinge. Het gaat om bedrijven in een lichte milieucategorie (milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten van de VNG). Bedrijven kunnen 10% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen uitbreiden, via afwijking kan 25% uitgebreid worden.

Detailhandel

De bestaande detailhandelbedrijven binnen het plangebied worden in het bestemmingsplan specifiek aangeduid. Het gaat om het diervoedersbedrijf op het perceel Ijsspoorweg 33 en het winkelpand op het perceel Dorpsstraat 35.

Horeca

De bestaande horecapanden op de percelen Dorpsstraat 25, Dorpsstraat 53/54 en Nieuwstraat 5 zijn specifiek bestemd voor horeca-inrichtingen (snackbar en/of restaurant-hotel). Daarnaast is op het perceel Dorpsstraat 25 een specifieke aanduiding kamerverhuur (6 eenheden) en op het perceel Nieuwstraat 5 een specifieke aanduiding kamerverhuur (8 eenheden) gelegd. Het kooklokaal en theeschenkerij op het perceel Dorpsstraat 39 is specifiek aangeduid binnen de woonbestemming.

Overige functies

Voor het overige zijn de maatschappelijke functies in het plangebied (dorpshuis en school) en de sportvelden specifiek voor deze functies bestemd. Voor de zorgboerderij op het perceel Dorpsstraat 23 is een specifieke aanduiding 'zorgboerderij' gelegd.

5.4.3 Woningbouw

In het in 2002 vastgestelde bestemmingsplan "Weerdinge" is een aantal bestaande bouwmogelijkheden voor woningen opgenomen. Deze bestaande bouwmogelijkheden zijn in dit bestemmingsplan overgenomen. Het betreft:

  • Uitwerking voor het plan Gruunkampen voor maximaal 5 woningen (middels een wijzigingsplan). Het bouwprogramma is vrijstaand en/of twee-onder-één-kap.
  • Op het perceel ten zuiden van Weerdingerstraat 154 is het bestaande bouwrecht voor een vrijstaande woning overgenomen.
  • Bij de buitengebruikstelling en sanering van de meest noordelijk gelegen agrarische veldschuur kan er een bouwlocatie voor een vrijstaande woning ontstaan op de hoek Steenbakkerijweg - Nolsstraat.
  • Bij vaststelling van het bestemmingsplan "Weerdinge" in 2002 is door de gemeenteraad een amendement aangenomen om op een tweetal percelen aan de Weerdingerstraat (ten noorden van Weerdingerstraat 166 en ten zuiden van Weerdingerstraat 175) een vrijstaande woning te realiseren. Dit is echter nog niet planologisch als dusdanig geregeld. In dit bestemmingsplan wordt voor de twee percelen een wijzigingsmogelijkheid opgenomen voor de realisatie van een vrijstaande woning. Voor de ruimtelijke inpassing daarvan vindt een afweging plaats aan de hand van het rapport 'Weerdinge, het landschap en dorp in historisch perspectief' (Bijlage 1). De voorgevel van de woningen dienen in de gevellijn van de naastgelegen woningen te worden gebouwd.

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD Drenthe). Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 4. Volgens dit onderzoek dient voor de realisatie van de vrijstaande woning op het perceel ten noorden van Weerdingerstraat 166 een hogere grenswaarde Wet geluidhinder ten gevolge van wegverkeerslawaai te worden vastgesteld. De procedure van het vaststellen van deze hogere grenswaarde loopt tegelijk op met een uit te voeren wijzigingsprocedure van het bestemmingsplan. Uit het akoestisch onderzoek blijkt verder dat de realisatie van de vrijstaande woning op het perceel ten zuiden van Weerdingerstraat 175 alleen mogelijk is wanneer de gevel van de woning gericht op de Weerdingerstraat wordt uitgevoerd als dove gevel. De huidige bebouwde kom grens in het kader van de Wegenverkeerswet is bepaald door de concentratie van woonbebouwing aan beide zijden van de Weerdingerstraat. Ter plaatse van het perceel ten zuiden van de Weerdingerstraat 175 is hiervan geen sprake. Het perceel wordt volgens de Wegenverkeerswet gerekend tot het gebied buiten de bebouwde kom.

Hoofdstuk 6 Toelichting Op De Planregels En Verbeelding

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Het bestemmingsplan "Weerdinge" is in overwegende mate een beheersplan. Het doel van dit bestemmingsplan is het actualiseren van het geldende planologische regime, waarbij het vastleggen van de bestaande situatie het belangrijkste uitgangspunt is. Tevens dient het nieuwe bestemmingsplan rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker. Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

Het conserverende karakter van het bestemmingsplan brengt met zich mee dat nieuwe ontwikkelingen niet in het plan worden meegenomen, tenzij deze concreet voorzienbaar zijn en benodigde onderzoeken al zijn uitgevoerd.

6.2 Inventarisatie

De inventarisatie van het plangebied heeft op verschillende manieren plaatsgevonden. Begonnen is met het bekijken en vergelijken van de vigerende bestemmingsplannen met de meest recente topografische ondergrond en luchtfoto. Hierbij is gelet op veranderingen van de topografische ondergrond en luchtfoto ten op zichten van het vigerende bestemmingsplan. Daarna is het gebied ter plaatse geïnventariseerd en opmerkelijke en sterk afwijkende zaken zijn vervolgens nader onderzocht. Op basis van al deze gegevens zijn bestemmingen toegekend en zijn de verbeelding en de regels opgesteld.

6.3 Toelichting Op De Verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.4 Toelichting Op De Regels

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien van maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.
In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de bouwvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning

Met de nadere eisenkunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:
1. Woonsituatie:
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:
i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
iv. het uitzicht;
v. de aanwezigheid van voldoende privacy.
2. Straat- en bebouwingsbeeld:
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:
i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);
ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;
iii. gevelbeelden;
iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;
v. de hoogtedifferentiatie;
vi. de situering van gebouwen op het perceel;
vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.
3. Cultuurhistorie
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;
4. Verkeersveiligheid
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:
i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;
ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;
iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;
vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.
5. Sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:
i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:
i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;
ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;
iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
7. Milieusituatie:
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:
i. de mate van hinder voor de omliggende functies;
ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;
iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;
vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;
vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nadere eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Staat van inrichtingen

In regels van dit bestemmingsplan wordt verwezen naar een staat van inrichtingen. Hierin zijn de toegestane vormen van bedrijvigheid in het plangebied opgenomen. Deze staat van inrichtingen is ontleend aan de 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, 2009. Op basis van deze lijst is voor het bestemmingsplan een specifieke Staat van inrichtingen opgesteld.

Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

6.4.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.4.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

Ruimtelijke kwaliteitsverbetering
Binnen diverse bestemmingen wordt bij de afwijkingen en wijzigingsbepalingen als voorwaarde gesteld dat er sprake dient te zijn van 'ruimtelijke kwaliteitsverbetering' voordat de afwijking of wijziging verleend wordt. Bij de toets in hoeverre er daadwerkelijk sprake is van ruimtelijke kwaliteitsverbetering wordt per geval een ruimtelijke afweging gemaakt aan de hand van het rapport 'Weerdinge, het landschap en dorp in historisch perspectief' (Bijlage 1) en de bijbehorende kaart (Bijlage 2).

6.4.3 Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.

Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden beperkingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.

Omdat de Rijksmonumenten al uitputtend zijn beschermd via het wettelijke stelsel van de Monumentenwet (zie artikel 11 MW) zijn in dit bestemmingsplan geen aanvullende regels opgenomen.

"Waarde - Archeologie 1" zijn terreinen met als behoudenswaardig gekwalificeerde archeologische resten. Deze terreinen zijn door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de provincies samengesteld en op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen.

Voor "Waarde - Archeologie 1" is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 0 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld. Dit betreft alle AMK-terreinen met uitzondering van de historische kernen.

Onder "Waarde - Archeologie 2" vallen terreinen met een hoge archeologische verwachting. Dit betreft in dit bestemmingsplan de buffers van 50 meter rondom de AMK-terreinen. Gelet op de omvang van eventuele aanwezige sporen en structuren, hebben beperkte bodemingrepen een aanvaardbare invloed op het bodemarchief. Het plan hanteert hier een vrijstellingsgrens van 100 m2 en 30 cm diepte.

Bij terreinen met een agrarische bestemming geldt een vrijstelling van de onderzoeksplicht voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot maximaal 10 centimeter onder de bouwvoor, de zogenaamde woellaag. Algemeen aanvaard is een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe).

"Waarde - Archeologie 3" en "Waarde - Archeologie 4" zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake.

Voor deze categorieën is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 1000 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld. Bij terreinen met een agrarische bestemming geldt een vrijstelling van de onderzoeksplicht voor niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot maximaal 10 centimeter onder de bouwvoor, de zogenaamde woellaag. Algemeen aanvaard is een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). Voor het normaal agrarische gebruik van de gronden geldt geen enkele vergunning of onderzoeksverplichting.

"Waarde - Archeologie 3" is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen een drainageverbod geldt. Hiervoor is gekozen vanwege de aanwezigheid van essen/plaggendekken, zoals aangegeven op de bodemkaart.

6.4.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 30 Anti-dubbeltelregel
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 31 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in het artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Artikel 32 Algemene aanduidingsregels
Aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen is een aantal aanduidingen toegevoegd. Vanuit ruimtelijk- of milieubeleid is aan gronden een extra aanduiding gegeven. De aanduidingen werken naast de onderliggende enkelbestemmingen door op de gronden die zijn aangeduid. De aanduidingen zijn opgenomen ter bescherming van functies die niet direct zichtbaar zijn in het gebied, maar wel van invloed zijn op de inrichting van de omgeving.

Luchtvaartverkeerzone - laagvliegroute
De aanduiding "luchtvaartverkeerzone" ligt over een klein deel van het plangebied. Deze laagvliegroute is een militaire laagvliegroute voor straalvliegtuigen. Onder de laagvliegroute geldt een maximum bouwhoogte tot 40 meter.

Vrijwaringszone - molenbiotoop
De aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" is opgenomen om vrije windvang voor de molen aan de Ijsspoorweg te garanderen.

Vrijwaringszone - straalpad
In een deel van het plangebied is een straalpad gelegen voor telecommunicatie, aangeduid "vrijwaringszone - straalpad". Omdat voor het berichtenverkeer gebruik wordt gemaakt van straalverbindingen, dient tussen de zend- en ontvangststations een vrije baan (straalpad genoemd) aanwezig te zijn. Om rekening te houden met het functioneren van deze nutsinfrastructuur is op de verbeelding een vrijwaringszone opgenomen. Binnen deze zone mogen gebouwen en andere bouwwerken niet hoger zijn dan maximaal 30 meter. Hiervan kan afgeweken worden tot maximaal 40 meter, indien overleg heeft plaatsgevonden met de beheerder van de straalverbinding.

Wetgevingzone - wijzigingsgebied - Nolsstraat
Binnen de "wetgevingzone - wijzigingsgebied - Nolsstraat" kan na wijziging van het bestemmingsplan 1 woning worden gerealiseerd, conform de bestemming Wonen - Vrijstaand 3. Voorwaarde is dat het gebruik van een binnen de "wetgevingzone - wijzigingsgebied - Nolsstraat" gelegen veldschuur wordt beëindigd en de veldschuur wordt gesaneerd.

Artikel 33 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor wat betreft goot- en bouwhoogte en het toestaan van een geringe mate doch maximaal 5 meter afwijken van een bestemmingsgrens. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten of de realisatie van een Bed and breakfast voorziening.
De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van dezelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 34 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

6.4.5 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 35 Overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 36 Slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Weerdinge".

6.5 Handhaving

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Betrokkenheid

7.1 Overleg Ex. Artikel 3.1.1 Bro En Reacties

7.1.1 Overleg

Het college heeft het bestemmingsplan "Weerdinge"vrijgegeven voor overleg ex. artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het concept-ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.

De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in de Nota van beantwoording behorende bij het bestemmingsplan (zie Bijlage 1 Nota van beantwoording reacties overleg).

In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reactie leiden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen naar voornoemde nota.

7.2 Zienswijzen Op Het Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 18 november 2016 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn elf zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben deels aanleiding gegeven tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan. De beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in de Nota van beantwoording zienswijzen dat deel uitmaakt van het raadsbesluit (Bijlage 6).

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een actualisatie van diverse oude bestemmingsplannen. Uitgangspunt is dat bestaande bouwrechten door de gemeente worden gerespecteerd. In het bestemmingsplan zijn voorts bij recht geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen. Aan het bestemmingsplan zijn behoudens het opstellen van het bestemmingsplan dan ook geen kosten verbonden. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval in z'n geheel gedekt uit de door de gemeenteraad beschikbaar gestelde gelden voor de actualisering van bestemmingsplannen. Het kostenverhaal is dus anderszins verzekerd, waardoor bij vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan nodig is.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Nota Van Beantwoording Reacties Overleg

Bijlage 2 Samenvatting Basisrapport Archeologie

Bijlage 3 Analyse Structuurvisie "Emmen, Water" Voor Weerdinge

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai Weerdingerstraat

Bijlage 5 Publicatie Ontwerp Bestemmingsplan

Bijlage 6 Raadsbesluit

Bijlage 7 Publicatie Gewijzigd Vastgesteld Bestemmingsplan