KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Opgave Bestemmingsplan
1.3 Opbouw Toelichting
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Plangebied
2.2 Vigerend Recht
2.3 Ruimtelijke Structuur En Functionele Structuur Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Europees Beleid
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Regionaal Beleid
3.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling En Uitgangspunten
4.1 Ruimtelijke Structuur
4.2 Landschappelijke Inpassing
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
5.1 Bodem
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
5.3 Water
5.4 Natuur En Ecologie
5.5 Geluid
5.6 Milieuzonering Bedrijven
5.7 Milieueffectrapportage (Mer)
5.8 Luchtkwaliteit
5.9 Externe Veiligheid
5.10 Duurzaamheid
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Juridisch Systeem
6.2 Regels
6.3 Verklaring Van De Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
7.2 Inventarisatie
7.3 Beleidskeuzen
7.4 Inzet Gemeentelijk Apparaat
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.2 Overleg Ex Artikel 3..1.1. Bro
8.3 Nota Vooroverleg
8.4 Inspraak
8.5 Economische Uitvoerbaarheid

Bedrijventerein Buitenvaart II, deelplan Langedijk ongenummerd, 2014

Bestemmingsplan - gemeente Hoogeveen

Vastgesteld op 14-07-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Bedrijventerein Buitenvaart II, deelplan Langedijk ongenummerd, 2014 met identificatienummer NL.IMRO.0118.2014BP8027004-VG01 van de gemeente Hoogeveen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanbouw

een bijgebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aaneengebouwde woningen:

woningen gekoppeld door middel van gebouwen;

1.7 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke –geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;

1.8 aan-huis-verbonden beroep:

het in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist(e) en mani- en/of pedicure, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, hieronder mede begrepen Bed & Breakfast;

1.9 ander werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal of minimaal bebouwd mag/moet worden;

1.12 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. de levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, danwel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.14 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel, bedrijf of daarmee vergelijkbare voorzieningen, met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.15 belangrijkste gebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.16 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening wordt gehouden;

1.17 beroeps- cq. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.18 bestaand:

de op het moment van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en conform de op dat moment geldende regels aanwezige gebouwen/ oppervlakten/ gebruik of waarvoor een bouwvergunning is verleend danwel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend die kan worden verleend;

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 Bevi-inrichtingen:

inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of horizontale balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang van hout, metaal, of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect en duurzaam met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond);

1.29 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.30 consumentenvuurwerk:

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

1.31 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.32 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.33 dienstverlenend bedrijf:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie;

1.34 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van prostitutie;

1.35 dwarskap:

een kap met de nokrichting haaks op de weg waaraan de woning is gelegen;

1.36 e-commerce:

vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren dat uitsluitend verloopt via post, fax, telefoon, e-mail of internet waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, de goederen niet uitstalt ten verkoop, en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met magazijn c.q. opslag van goederen ten behoeve van de op grond van de bestemming toegelaten bedrijven, met dien verstande dat goederen wel en slechts ter plekke kunnen worden afgehaald;

1.37 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.38 erf:

de oppervlakte van een bouwperceel binnen de bestemming “Wonen”, met uitzondering van de oppervlakte van het bouwvlak;

1.39 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt, waaronder mede een carport wordt verstaan;

1.40 geluidbelasting vanwege een industrie-/bedrijventerrein:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen op een industrieterrein (benoemen welk terrein….), daaronder niet begrepen het geluid van motorvoertuigen op de openbare weg;

1.41 geluidbelasting vanwege een spoorweg:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten;

1.42 geluidbelasting vanwege een weg:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten;

1.43 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, genoemd in artikel 2.4 van het Inrichting- en vergunningenbesluit milieubeheer van 5 januari 1993 houdende aanwijzing van categorieën inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

1.44 hogere (geluidsgrens)waarde:

een waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.45 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.46 horizontale diepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

1.47 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, die geheel of gedeeltelijjk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;

1.48 kantoor:

een gebouw waarvan ten minste 80 % van de vloeroppervlakte wordt gebruikt voor administratieve activiteiten, inclusief daaraan gerelateerde activiteiten, zoals kantine en sanitair;

1.49 kap:

een gesloten en (overwegend) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk, bestaande uit ten minste één niet horizontaal vlak;

1.50 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.51 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.52 langskap:

een kap met de nokrichting evenwijdig aan de weg waaraan de woning is gelegen;

1.53 lessenaarsdak:

een dak bestaande uit één hellend dakvlak;

1.54 peil:

  1. 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang danwel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
  2. 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

1.55 perceelgrens:

de scheiding tussen percelen die niet aan eenzelfde eigenaar behoren danwel niet door eenzelfde gebruiker worden gebruikt;

1.56 platdak:

horizontaal of nagenoeg horizontaal gelegen dak;

1.57 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.58 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.59 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.60 stacaravan:

een caravan, die als een gebouw valt aan te merken;

1.61 standplaats voor woonwagens:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.62 stolpkap:

een kap met een piramidevormige afdekking eindigend in één punt of met een korte nokbalk haaks op de weg;

1.63 tuincentrum:

detailhandel met een al dan niet geheel overdekt winkelvloeroppervlak waar bedrijfsmatig boomkwekerijproducten, planten, bloembollen en bloemen ten verkoop worden aangeboden, alsmede materialen voor de aanleg, de verfraaiing en het onderhoud van tuinen;

1.64 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.65 volumineuze detailhandel:

detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), tuinartikelen, (grove) bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting waaronder meubels. Deze winkels hebben vanwege omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig voor de uitstalling;

1.66 voorkeursgrenswaarde:

de streefwaarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.67 voorgevel:

het meest naar de zijde van de weg, waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gelegen, gekeerde deel van een hoofdgebouw;

1.68 vuurwerkbedrijven:

inrichtingen waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is;

1.69 Wgh-inrichtingen:

inrichtingen in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder jo artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

1.70 winkel:

een gebouw of een deel van een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

1.71 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één (of meerdere) huishouden(s);

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de afstand tot de perceelgrens

de afstand tussen de perceelsgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

De maximale bouwhoogte mag ten behoeve van deze ondergeschikte bouwwerken met ten hoogste 1 meter worden overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;
  2. b. toegangspad, balkons en erkers ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming;
  3. c. parkeren;
  4. d. versterking van landschappelijke en natuurwaarden ter plekke van de functieaanduiding 'Natuur- en landschapswaarden' door het verbreden van de aanwezige waterloop;

met de daarbij ten dienste van de bestemming behorende:

  1. e. bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals pergola's en erf- of perceelsafscheidingen;
  2. f. andere werken.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid; en
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. 1. het bepaalde in lid 3.2 sub a, en toestaan dat een carport wordt opgericht, mits:
      • de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,5 meter;
      • niet meer dan 1 meter voor de voorgevel wordt geplaatst;
  2. b. De in lid 3.4 sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van :
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 3.1 sub 1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woningen;
  2. b. de uitoefening van agrarische nevenactiviteiten en aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, mits de de woonfunctie als overwegende functie gehandhaafd blijft;
  3. c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  4. d. versterking van landschappelijke en natuurwaarden ter plekke van de functieaanduiding 'Natuur- en landschapswaarden' door het verbreden van de aanwezige waterloop;

met de daarbijbehorende:

  1. e. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. f. andere werken;
  3. g. tuinen en erven.

Een en ander met dien verstande dat gebruik van de gronden ten behoeve van de in 4.1 genoemde opsomming pas is toegestaan als de beplanting wordt uitgevoerd en in stand gehouden conform een door de gemeente goedgekeurd inpassingsplan.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid; en
  5. e. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 4.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
    2. 2. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
    3. 3. als stortplaats voor puin en afvalstoffen;
    4. 4. als opslagplaats voor rij-, voer- of vliegtuigen, die rij- en vliegtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeren of onderdelen daarvan;
    5. 5. als opslagplaats voor buiten gebruik gestelde huishoudelijke of andere apparaten, vaten, kisten, werktuigen, materialen of materieel.
  2. b. Gebruik van ruimten binnen de woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
    2. 2. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
    3. 3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
    4. 4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit.

4.5 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van: de in lid 4.2.2 sub b gegeven maximale oppervlakte voor een hoofgebouw tot niet meer 25 % van die maximale oppervlakte of van de in lid 4.2.3 sub a gegeven maximale oppervlakte voor aan- en bijgebouwen tot niet meer 25 % van die maximale oppervlakte, met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte aan hoofd- en bijgebouwen per hoofdgebouw maximaal 400 m2 bedraagt.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Het is verboden de gronden en de bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aangegeven bestemming.
  2. b. Tot een gebruik, strijdig met de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor evenementen;
    2. 2. het gebruik of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    3. 3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel, tenzij het detailhandel betreft die ten dienste staat van en ondergeschikt is aan de aan-huis-verbonden activiteit;
  3. c. Het is verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan op grond van de bestemmingsbepaling een omgevingsvergunning is verleend, te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met het doel, waarvoor die vergunning is verleend.
  4. d. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels

7.1 Geluidzone - Industrie 50 dB(A)

Op de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - Industrie 50 dB(A)' zijn geen nieuwe geluidgevoelige objecten, die vanwege de geluidsbelasting van het industrielawaai een te hoge geluidsbelasting ondervinden, toegestaan.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. 1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    2. 2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
    3. 3. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
    4. 4. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen word vergroot, mits:
      • de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m² bedraagt;
      • de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;

Artikel 9 Algemene Procedureregels

9.1 Procedure nadere eisen

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen als bedoeld in de artikelen 3.3 en 4.3 is de volgende procedure van toepassing:

  1. a. een voorgenomen nadere eis als bedoeld in bovengenoemde artikelen, waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijhorende stukken, gedurende 2 weken op het gemeentehuis ter inzage;
  2. b. burgemeester en wethouders maken de nederlegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
  3. c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. d. gedurende de in sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

11.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10%.

11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

11.8 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van lid 11.4 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beeïndiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Bedrijventerein Buitenvaart II, deelplan Langedijk ongenummerd, 2014.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van .............................................................

De voorzitter, De griffier,

...................... ................................

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van een woning met bijgebouwen mogelijk op een perceel aan de Langedijk te Hollandscheveld, kadastraal bekend als gemeente Hoogeveen, sectie D, nummer 03465 ten noorden van de Langedijk te Hollandscheveld. Deze ontwikkeling komt voort uit het feit dat de huidige woning met bijgebouwen moet wijken voor de ontwikkeling van bedrijventerrein Riegmeer. Met de eigenaar is, na lange onderhandelingen, overeengekomen dat nieuwbouw kan plaatsvinden op het genoemde perceel ten noorden van de Langedijk, dat in zijn eigendom is.

1.2 Opgave Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan dient goed aan te sluiten bij de ruimtelijk-functioneel gewenste invulling voor het plangebied.

1.3 Opbouw Toelichting

De toelichting is als volgt opgebouwd: Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. In hoofdstuk 4 wordt de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 geeft de resultaten van de toets aan de verschillende milieuaspecten weer. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn bodem, archeologie en cultuurhistorie, water, natuur en ecologie, geur, geluid, milieuzonering bedrijven, luchtkwaliteit en externe veiligheid. In hoofdstuk 6 komt de juridische vormgeving van het plan aan bod. Hoofdstuk 7 gaat in op het onderwerp handhaving. Ten slotte beschrijft hoofdstuk 8 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Plangebied

Het plangbied bestaat uit het perceel kadastraal bekend gemeente Hoogeveen, sectie D met perceelnummer 03465. Het ligt aan de noordzijde van de Langedijk, zuidwestelijk van Hollandscheveld en wordt aan de oost- en westzijde begrensd door weiland, aan de noordzijde door een woning en aan de zuidzijde door een de Langedijk.

2.2 Vigerend Recht

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan bedijventerrein Buitenvaart II, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Hoogeveen op 23 februari 2006 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Drenthe op 10 oktober 2006. In dit bestemmingsplan is het perceel als volgt bestemd, daartoe hierna de relevante uitsnede van de bestemmingsplanverbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014BP8027004-VG01_0001.png"

Uitsnede bestemmingsplan Buitenvaart II

Binnen het bestemmingsplan is het perceel bestemd als 'Agrarisch gebied B, open agrarisch gebied' en geldt een nadere aanduiding 'Contour 50 dB(A) geluidszone (industrielawaai)'.

Gronden die als 'Agrarisch gebied B, open agrarisch gebied ' zijn aangewezen zijn bestemd voor uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke- en natuurwaarden.

In het bestemmingsplan bedrijventerrein Buitenvaart II ligt over een deel van het plangebied tevens de aanduiding 'Contour 50 dB(A) geluidszone (industrielawaai)' en de aanduiding 'Te verruimen waterloop'. Ter plaatste van de aanduiding 'Contour 50 dB(A) geluidszone (industrielawaai)' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het bedrijventerrein Buitenvaart II op geluidsgevoelige objecten. Waterlopen met de aanduiding 'Te verruimen waterloop' mogen worden verbreed ter versterking van de landschaps- en natuurwaarden.

De bouw van één woning is niet bij deze bestemmingen inbegrepen en is als zodanig in strijd met het bestemmingsplan. Een (gedeeltelijke) herziening van het bestemmingsplan bedrijventerrein Buitenvaart II is noodzakelijk om uitvoering te kunnen geven aan het woningbouwplan.

2.3 Ruimtelijke Structuur En Functionele Structuur Plangebied

Het perceel aan de Langedijk bevindt zich ten zuidwesten van de bebouwde kom van Hollandscheveld. Het ligt in het deelgebied 'Hollandsche Wijken", tussen het noordelijk en zuidelijk blok van bedrijventerrein Buitenvaart II. Hiermee is de ligging van het perceel op bedrijventerrein Buitenvaart II inzichtelijk gemaakt. Een nadere omschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van bedrijventerrein Buitenvaart II is te vinden in de toelichting van het vigerende bestemmingsplan bedrijventerrein Buitenvaart II.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees Beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen de herziening van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Buitenvaart II, deelplan Langedijk ongenummerd, 2014' zijn getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving. Een nadere beschrijving van het thema archeologie staat in Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

3.1.2 Vogel- en habitatrichtlijn

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij herzieningen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Hiervoor dient als basis de Flora- en faunawet van 1 april 2002; deze wet regelt de bescherming van soorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een ontheffing of een vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische zaken (EZ) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.

De gronden vallende binnen het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Buitenvaatr II, deelplan Langedijk ongenummerd, 2014' zijn aan deze wet getoetst. Een nadere beschrijving van het thema ecologie staat in Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. De aanleiding voor het opstellen ligt in nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Groei, stagnatie en krimp vinden gelijktijdig plaats. De structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden. De structuurvisie vervangt alle voorgaande rijksnota's ten aanzien van ruimte en mobiliteit (waaronder de Nota Ruimte), behalve de Structuurvisie Nationaal Waterplan.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheidvan de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten;

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen.

Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat het bestemmingplan Bedrijventerrein Buitenvaart II, deelplan Langedijk ongenummerd, 2014 geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens treden regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden op een nader te bepalen tijdstip in werking.

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ("ladder duurzame verstedelijking").

De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden (trede 2) en als dat niet mogelijk is op andere locaties (trede 3), die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Actuele regionale behoefte

Het gemeentelijk beleid omtrent het wonen is neergelegd in de Woonvisie 2011-2020. De Woonvisie, regionaal afgestemd en gebaseerd op onderzoek naar aspecten als woonwensen, migratiebewegingen en bevolkingsontwikkeling, laat zien dat de woonbehoefte steeds meer verschuift naar de stad: wonen in de stad met voorzieningen in de directe nabijheid. Hierbij is een grote behoefte waarneembaar naar kwalitatief goede grondgebonden woonmilieus. Het onderzoek laat zien dat met name binnen het stadscentrum een vraagoverschot is en dat er een groep mensen is die Hoogeveen verlaat, omdat zij niet de voor hen geschikte woning kunnen vinden.

Dit plan komt voort uit het feit dat de huidige woning met bijgebouwen moet wijken voor de ontwikkeling van bedrijventerrein Riegmeer en op een andere locatie herbouwd moet worden. In dit geval gaat het om verplaatsing van een reeds bestaande woning. Hiermee wordt dus voorzien in een bestaande behoefte.

Inpassing in bestaand stedelijk gebied

Het plan maakt onderdeel uit van het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Buitenvaart II. Dit bestaat uit twee bedrijventerreinen, die van elkaar gescheiden worden door het gebied 'Hollandsche Wijken'. In de toelichting op de SER Ladder voor Duurzame Verstedelijking is aangegeven dat de ruimtevraag bij voorkeur opgevangen moet worden in het bestaand stedelijk gebied. In het algemeen kan het bestaand stedelijk gebied worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Bedrijventerrein Buitenvaart II bestaat uit een noordelijke en zuidelijk blok bedrijfventerrein, dat van elkaar gescheiden wordt door het gebied 'Hollandsche Wijken" met de daarbij behorende infrastructuur en groenelementen. Hiermee voldoet bedrijventerrien Buitenvaart II aan de definitie van bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan trede 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking en is toetsing aan trede 3 niet meer noodzakelijk.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening Drenthe

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inmiddels in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • De provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • Het provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.

Kernkwaliteiten Indicatoren
Rust/stilte Duisternis
Ruimte Openheid van het landschap
Natuur Biodiversiteit
Landschap Diversiteit
Gaafheid van landschappen
Oorspronkelijkheid Cultuurhistorische waarden
Archeologische waarden
Aardkundige waarden
Veiligheid Sociale veiligheid
Externe veiligheid
Verkeersveiligheid
Naoberschap, Menselijke maat,
Kleinschaligheid (Drentse schaal)
Leefbaarheid
Passend bij Drenthe


Hieronder volgen de relevante delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief.

Wonen

De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de Gemeentelijke structuurvisie of het Woonplan. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.

Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte in Drenthe, hanteert de provincie het uitgangspunt 'inbreiding gaat voor uitbreiding'. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in de provincie. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen:

Trede 1: is er een regionale behoefte

Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied

Trede 3: Bouwen buiten bestaand stedelijke gebied.

In dit geval gaat het verplaatsing van een reeds bestaande woning. Hiermee wordt dus voorzien in een bestaande behoefte, die onderdeel uitmaakt van de regionale behoefte. De verplaatsing vindt plaats binnen bedrijventerrein Buitenvaart II, dat is aan te merken als bestaand stedelijk gebied. Omdat voldaan wordt aan trede 2 is toetsing aan trede 3 niet noodzakelijk.

3.3.2 Kernkwaliteiten-analyse

Tevens is geoordeeld of er sprake is van zogeheten provinciale kernkwaliteiten waarmee rekening gehouden dient te worden. Daartoe is gebruik gemaakt van de kaartenviewer zoals deze onderdeel uitmaakt van de provinciale omgevingsvisie. Dit levert de volgende kernkwaliteiten-analyse op.

Kernkwaliteit Aardkundige waarden

Er is sprake van een kernkwaliteit Aardkundige waarden, te weten 'generiek – respecteren'. Wat betekent de aanwezigheid van deze kernkwaliteit?

Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog gewaardeerd wordt. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. Het provinciaal aardkundig erfgoed is de enige informatiebron over de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van Drenthe. Net als archeologische waarden zijn aardkundige waarden voor het merendeel onzichtbaar, onvervangbaar en niet te compenseren. Ze zijn per definitie kwetsbaar voor ruimtelijke ontwikkelingen die met bodemingrepen gepaard gaan. Maar wat zijn precies aardkundige waarden? De provincie omschrijft aardkundige waarden als volgt:

“Drenthe staat bekend om zijn rijke bodemarchief, om zijn aardkundige waarden (AW). De aardkorst geeft belangrijke informatie over de ontstaansgeschiedenis van de wereld, die u kunt aflezen aan hoogveengebieden, stuwwallen en stuifzandgebieden. Niet alleen de natuur, maar ook de mens heeft zijn sporen achtergelaten op en in de Drentse bodem. Dan kunt u denken aan essen, veenterpen en grafheuvels. De zichtbare en onzichtbare rijkdom van onze aardkorst zijn onvervangbare bronnen van kennis van een ver verleden. Dit wordt daarom ook wel aardkundig erfgoed of aardkundige waarden genoemd.”

De provincie wil aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren.

Voor aardkundige waarden onderscheidt de provincie drie beschermingsniveaus die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De twee hoogste beschermingsniveaus (voorwaarden stellen en eisen stellen) zijn van provinciaal belang en aangegeven op kaart 2.D van de Omgevingsvisie. Het gebied ligt in een gebied 'respecteren'. Er is geen sprake van een directe doorwerking van deze provinciale kernkwaliteit op het plan.

Kernkwaliteit Landschap

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014BP8027004-VG01_0002.png"

Er is sprake van een kernkwaliteit Landschap, te weten 'Veenkoloniën”. Wat betekent de aanwezigheid van deze kernkwaliteit.

Kenmerken van het landschap

Het meest voorkomende landschapstype is het hoogveenontginningslandschap. Dit landschapstype beslaat in totaal ongeveer een kwart van het gehele grondgebied van de provincie. Behalve de Drents-Groningse Veenkoloniën behoren ook het Odoornerveen, Hoogeveen-Hollandsche veld, Smilde en enkele kleinere gebieden bij Dalen en Roden tot dit landschapstype. De meeste veenontginningen in Drenthe zijn door kanalenstelsels onderling verbonden. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden, de grote weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen. Zo heeft het gebied rond Hollandsche veld een kleinschalig besloten karakter met veel verspreid voorkomende bebouwing en bosstroken, vormt in Smilde de Drentse Hoofdvaart de ruggengraat van de ontginning, en zijn de Oude Veenkoloniën kleinschaliger dan de Veenkoloniën in de omgeving van Emmen.

Kenmerken van de nederzetting

Afhankelijk van het type, enkel- of dubbellint, en de dichtheid van de bebouwing dringt het landelijk gebied diep of minder diep door in het dorp. Vanaf de hoofdontsluiting is het landelijk gebied in veel gevallen waarneembaar. Regelmaat is kenmerkend. Het dorpssilhouet is een langgerekte strook waar de massa wordt gevormd door een aaneenschakeling van grote boerderijen en woningen met erfbeplantingen. Dominerend is de langgerekte wegbegeleidende beplanting van opgaande bomen in een open vlak landschap.

Provinciaal belang

Van provinciaal is de samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Beleid

Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken.

In het verlengde en pal ten noorden van het plangebied is bestaande bebouwing aanwezig. De nieuw te bouwen woning wordt hier ten zuiden van geprojecteerd en sluit aan bij bestaande bebouwing. Waardoor de huidige openheid en samenhang van het huidige wijkenpatroon niet wordt aangetast. Er is daarom geen sprake van strijdigheid met beleidsuitgangspunt dat gericht is op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken.

Naast de kernkwaliteiten kent het provinciale beleid de kernwaarde bedrijvigheid. Dit bestemmingsplan draagt bij aan de kernwaarde bedrijvighied, omdat door verplaatsing van de woning aanleg van het zuidelijk deel van bedrijventerrein Buitenvaart II mogelijk wordt gemaakt.

3.3.3 Provinciale omgevinsgverordening

In de provinciale omgevingsverordening staat het volgende genoemd over woningbouw.

Artikel 3.25, Woningbouw

  1. a. Een ruimtelijk plan laat geen nieuwe woningbouw toe die buiten de afspraken vallen die de woonregio en de provincie hebben gemaakt over de woningbouwprogrammering en het gestelde in de woonvisie;
  2. b. Het eerste lid is niet van toepassing op bedrijfswoningen, een tweede woning bij een agrarisch bedrijf, recreatiewoningen, het splitsten van boerderijen in twee of meer woningen en nieuwbouw die past binnen de kaders van de provinciale Rood-voor-groen dan wel de Ruimte-voor-ruimte regeling.

Het gaat hier om de verplaatsing van een bestaande woning. Dit betekent dat plan niet strijdig is met de afspraken vallen die de woonregio en de provincie hebben gemaakt over de woningbouwprogrammering en het gestelde in de woonvisie. Het project is in overeenstemming met de omgevingsverordening.

3.4 Regionaal Beleid

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie.

Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drente, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. Voor deze woonvisie is de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe, maart 2012, een belangrijke onderlegger. De Regionale Woonvisie scherpt de indicatieve aantallen uit de Woonvisie 2011-2020 aan.

Het gaat hier om de verplaatsing van een bestaande woning. Er wordt geen woning toegevoegd aan de woningvoorraad. Dit betekent dat plan niet strijdig is met de Regionale Woonvisie.

3.5 Gemeentelijk Beleid

3.5.1 Toekomstvisie 2030

In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

3.5.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015 - 2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

In de Structuurvisie wordt de volgende visie op bedrijvigheid gegeven: De grote kracht van Hoogeveen is het midden- en kleinbedrijf. De initiatieven en de betrokkenheid van lokale ondernemers is zeer belangrijk voor de ontwikkeling en leefbaarheid van het buitengebied, de dorpen en de stad. Dit betekent dat er samen met het midden- en kleinbedrijf gezocht moet worden naar ruimtelijke kansen en mogelijkheden om de bedrijvigheid in Hoogeveen te stimuleren. Deze kansen liggen er niet alleen op de bestaande bedrijventerreinen en in de stadsranden maar ook in de dorpen en in het buitengebied. Herstructurering van bestaande bedrijventerreinen is een hoofdkeuze. Bij nieuwe bedrijventerreinen is de inzet op meervoudig ruimtegebruik. Doel is niet vierkante meters realiseren maar bedrijvigheid en arbeidsplaatsen.

3.5.3 Structuurvisie 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

In de geactualiseerde structuurvisie is de visie op de bedijvigheid op de volgende punten aangevuld en bijgesteld: Hoogeveen beschikt over voldoende bedrijven- en kantorenterreinen. In de stadsrandzone is geen behoefte meer aan een extra bedrijventerrein middels de Hellende Velden. Dit komt te vervallen. Ruimte om te ondernemen wordt ook geboden door verruiming van functies in vrijkomende agrarische bebouwing en via werken aan huis. Bij bedrijvigheid wordt rekening gehouden met landelijke normen wat betreft regionale afstemming en hergebruik van bestaande bebouwing. Of er behoefte zal zijn aan woon-werklocaties in de Groene Ketting van de
stadsrandzone is nog niet te voorzien. Afhankelijk van de behoefte wordt dit in een gebiedsontwikkeling opgepakt.

Het intiatief voldoet aan het gestelde in de Structuurvisie 2.0. Door verplaatsing van de woning wordt het mogelijk om plandeel Riegmeer van bedrijventerrein Buitenvaart II te ontwikkelen.

3.5.4 Woonvisie 2011-2020 - Focus op een aantrekkelijke stad

Ook in de Woonvisie 2011-2020 (vastgesteld op 1 december 2011) wordt een groeiambitie van de beheerste groei geformuleerd. In de Structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030, neergelegd ten aanzien van veel beleidsterreinen, waaronder het wonen.

De Woonvisie blikt vooruit tot en met het jaar 2020. Daarvan zijn de eerste vijf jaren concreet en de laatste vijf jaren gelden als een doorkijk.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast kiezen we voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag. Uitgangspunt is dat tot en met 2020 netto 1.650 nieuwbouw woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De regionale woonvisie heeft de indicatieve aantallen uit de Woonvisie aangescherpt. Op basis van de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe van maart 2012 wordt een woningbouwruimte van ongeveer 1.400 woningen aangegeven voor de gemeente Hoogeveen tot 2020. Inmiddels zijn tot 1 januari 2014 385 reguliere woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. Daarnaast is binnen de gemeente Hoogeveen nog ruimte voor ongeveer 500 woningen aan plancapaciteit waarvoor nog bouw-/bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. Het deelplan Wethouder Robaardstraat 2014 kan binnen deze nog beschikbare capaciteit ontwikkeld worden. Voor ongeveer nog eens 500 woningen is al harde plancapaciteit aanwezig in zowel de kern Hoogeveen als in de dorpen binnen de gemeente Hoogeveen.

Het gaat hier om de verplaatsing van een bestaande woning. Er wordt geen woning toegevoegd aan de woningvoorraad. Dit betekent dat plan niet strijdig is met de Woonvisie.

Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling En Uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke Structuur

Het plangebied is gelegen in het gebied dat bekend staat als 'De Hollandsche Wijken'. In het bestemmingsplan bedrijventerrein Buitenvaart II is hierover onder meer het volgende opgenomen:

bestaand karakter:

Het karakter van het deelgebied wordt gevormd door de openheid binnen de herkenbare begrenzingen van bomenrijen op het Opgaande en de Langedijk. Daarnaast speelt het ritme van de slagen een belangrijke rol. Vierentwintig watergangen op dezelfde afstand verdelen de percelen binnen deze landschappelijke 'kamer'. Een enkele boomgroep van elzen maakt de afstanden van slagen en de maat van de openheid beter zichtbaar.

Het bestaande waardevolle open karakter blijft, evenals de waardevolle landschappelijke doorzichten, met de toevoeging van 1 woning op deze specifieke plek, gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014BP8027004-VG01_0003.png"

4.2 Landschappelijke Inpassing

In de bestemming Wonen is opgenomen dat het perceel past gebruikt mag worden voor de functie wonen als op het perceel beplanting wordt aangebracht conform een door de gemeente goed te keuren inpassingsplan. Hiermee is de landschappelijke inpassing van het verzekerd en afdwingbaar als dit noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

De Wet bodembescherming waarborgt bij nieuwbouw dat er geen risico's voor de volksgezondheid zijn. Bij een nieuwe ontwikkeling dienen mogelijk verontreinigde plekken in het plangebied te worden gesignaleerd.

Het plangebied (perceel D 3465) is onbebouwd en in gebruik voor agrarische doeleinden. Er zijn voor dit perceel geen bodemonderzoeksgegevens bekend. Op delen van de locatie zijn (mogelijk) dempingen aanwezig. Het is onduidelijk met welk materiaal de voormalige watergangen gedempt zijn. Binnen de kom van Hoogeveen gebeurde dit veelal met gebiedseigen grond. Demping met ander (verontreinigd) materiaal is echter niet uit te sluiten.

Grondverzet
Bij grondverzet dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem chemisch analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij.
Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kan worden verkregen bij afdeling Advies van de gemeente Hoogeveen, RUD Drenthe en Rijkswaterstaat Leefomgeving.

5.2 Archeologie En Cultuurhistorie

In het verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Hierop zijn monumenten en bekende archeologische vindplaatsen weergegeven. Ten tweede is in de Omgevingsvisie Drenthe de Indicatieve Kaart Archeologische verwachtingswaarden (IKAW) opgenomen. Op de kaart staat voor de gehele provincie de verwachtingswaarde voor archeologische vindplaatsen. Hier dient in het planvormingsproces rekening mee gehouden te worden.

Archeologische verwachting
Het plangebied heeft een omvang van ca. 2 ha. In de planregels is opgenomen dat er maximaal
400 m2 aan bebouwing mag worden opgericht. Het plangebied ligt voor de helft in een gebied met een middelhoge verwachtingswaarde en de andere helft heeft een lage verwachtingswaarde op grond van de IKAW. Het grootste deel van het gebied met een middelhoge verwachtingswaarde zal niet worden bebouwd, aangezien daar een belemmering op ligt voor wat betreft het aspect geluid. Het bouwblok ligt voor een deel in een gebied met een lage verwachtingswaarde en een deel met een middelhoge verwachtingswaarde.

Wij hebben aansluiting gezocht bij het provinciaal vrijstellingsbeleid. Hierin is een vrijstellingsoppervlak van 500 m2 opgenomen. Aangezien het totaal te verstoren bodemoppervlak maximaal 400 m2 bedraagt, is het niet noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te voeren. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet blijft wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

5.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Beleidskader
In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema's:
Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld.
Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert.
Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000- gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW.

Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. Deze Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheerplannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Planbeschrijving
Het plangebied 'Langedijk ong.' ligt in het stroomgebied van het Meppelerdiep, in het beheersgebied van Waterschap Reest en Wieden. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ca. 2 ha. De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op ongeveer NAP 11,90 m. Het peilgebied heeft een maximum van 10,90m. De maximale grondwaterstand ligt tussen 40 en 80 cm. onder het maaiveld (Gt VI). Er kunnen door slecht doorlatende lagen, schijngrondwaterstanden tot dicht onder het maaiveld voorkomen. Binnen het gebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast bekend.


afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014BP8027004-VG01_0004.png"

Waterhuishouding rond plangebied


Riolering
In en nabij het plangebied is geen riolering aanwezig. Het hemelwater zal in de nieuwe situatie vertraagd worden afgevoerd naar het oppervlaktewater en niet naar de rioolwaterzuivering. Het huishoudelijk afvalwater wordt op het riool geloosd of in een afzonderlijke voorziening zoals bijvoorbeeld een IBA.
Om de kwaliteit van het grond- en oppervlakte water te waarborgen, dient bij nieuwbouwprojecten geen gebruik gemaakt te worden van milieubezwaarlijke bouwmaterialen, die de kwaliteit van het water en de waterbodem negatief kunnen beïnvloeden. Uitlogende materialen zoals zink, lood en dakmastiek behoren tot deze categorie.

Waterkwantiteit
Problemen met water moeten niet worden afgewenteld. De bedoeling is om bij uitbreiding de veerkracht van het watersysteem in Hoogeveen en omgeving te vergroten. Bij een toename van verhard oppervlak, zoals daken en verharding, zal meer regenwater worden afgevoerd in plaats van te infiltreren. Waterschap Reest en Wieden hanteert daarom een compensatieregel. Deze compensatie geschiedt, door een nieuw waterbergend oppervlak aan te leggen in het plangebied. Binnen dit oppervlak moet ten minste 25 mm water x het nieuw te realiseren verhard oppervlak (m2) geborgen worden.


Als voorbeeld voor de compensatieregel is de onderstaande rekensom opgenomen:
Het totaal verhard oppervlak in het plangebied bedraagt ca. 400 m2. Dit betekent dat 0,025 m x 1700 m2 = 10 m3 water geborgen moet kunnen worden in het plangebied.
Om dit te realiseren in het plangebied kan gedacht worden aan de aanleg van waterbergende verharding met een berging die voldoet aan de hierboven genoemde 10 m3. Hierdoor zal regenwater vertraagd worden afgevoerd naar nabijgelegen waterpartijen of watergangen.
Tevens zijn wadi-constructies te realiseren die ook zorgen voor vertraagde afvoer van hemelwater. Bij de aanleg van een sedumdak met een degelijke dikte (vanaf minimaal 7 à 10 cm) rekent het waterschap het dakoppervlak niet mee als verhard oppervlak. Hiervoor hoeft dan ook niet gecompenseerd te worden. Een combinatie van oplossingen is natuurlijk ook mogelijk.
Bij nieuwbouw, die past binnen de kaders van dit bestemmingsplan, zal rekening gehouden worden met deze compensatieregeling.

Invloed op de waterhuishouding
Het plan ligt niet in een beekdal. Om wateroverlast en grondwateroverlast rond bebouwing te voorkomen dient de nieuwe bebouwing aangelegd te worden op ten minste 30 cm boven het straatpeil. In het gebied zijn bij bestaande bouw geen gevallen van grondwateroverlast bekend.
Het plan ligt niet in een zone van hydrologische beïnvloeding. Kleine wijzigingen in de grondwaterstand binnen het peilbeheer van het waterschap hebben geen directe invloed op de omliggende functies van het plan. Grotere verschillen in de grondwaterstand kunnen eventueel wel invloed op de omliggende functies hebben.

Proces
De gemeente heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Indien tijdens de uitvoering waterhuishoudkundige aspecten aan bod komen, wordt het waterschap daarover ingelicht.

Wateradvies Waterschap Reest en Wieden
De bestemming en grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De normale procedure voor de watertoets is gevolgd. Afwijkingen met betrekking tot het beleid zijn door de initiatiefnemer voldoende onderbouwd. Waterschap Reest en Wieden komt tot het volgende advies: het proces van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. De wateraspecten van waterschap Reest en Wieden zijn voldoende belicht. Het waterschap geeft voor dit plan dan ook een positief wateradvies.

5.4 Natuur En Ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming dient rekening gehouden te worden met de effecten van het plan op Natura 2000 gebieden, EHS etc. Bij soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid.

Gebiedsbescherming
Voor wat betreft de gebiedsbescherming geldt dat in en in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van gebieden die zijn aangewezen als Speciale Beschermingszone (SBZ) in de zin van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als EHS ligt op een afstand van meer dan 1 km ten oosten plangebied. Natura 2000 gebieden, zoals het Dwingelderveld en Mantingerzand liggen op meer dan 3 km van het plangebied. Als gevolg van de voorgenomen activiteit in het plangebied is aantasting van de beschermde waarden van een SBZ of aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS dan ook niet te verwachten.

Soortenbescherming
Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Flora- en faunawet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden, dat planten niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Het plangebied is geheel onbebouwd en bestaat uit een agrarisch bouwland. De ecologische waarden in het plangebied voor beschermde soorten is dan ook zeer gering.


afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2014BP8027004-VG01_0005.jpg"

Plangebied

In de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) zijn geen waarnemingen bekend van beschermde soorten uit de Flora- en faunawet in het plangebied. Op het punt van vigerende natuurwet- en regelgeving wordt het plan uitvoerbaar geacht.

5.5 Geluid

Voor deze ontwikkeling is een inventarisatie gemaakt van de geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder (Wgh).

Industrielawaai
Op grond van de Wet geluidhinder dient de geluidbelasting als gevolg van het industrielawaai te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten zoals een woning. De Wgh geeft de mogelijkheid tot het vaststellen van een hogere waarde, waarbij een goed woon- en leefklimaat moet worden geborgd. De gemeente heeft beleid opgesteld in welke gevallen zij medewerking wil verlenen aan de vaststelling van een hogere waarde. Het plangebied voldoet niet aan de gestelde criteria die zijn opgenomen in de beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder van de gemeente Hoogeveen. Als gevolg daarvan is in dit plan geborgd dat de geluidgevoelige objecten buiten de geluidcontour van
50 dB(A) voor industrielawaai gesitueerd worden.

Wegverkeerslawaai
Aangezien de geluidcontour van 50 dB(A) voor industrielawaai grotendeels over het zuidelijk deel van het plangebied ligt, komen de geluidgevoelige objecten op een grote afstand van de weg Langedijk te liggen. De afstand van de weg tot geluidgevoelige objecten bedraagt minimaal 50 meter. Het aantal verkeersbewegingen is dermate laag en de afstand tot de weg is zodanig groot dat de geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de Langedijk niet leidt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geluidgevoelige objecten in het plangebied.

Overige geluidbronnen
Railverkeer en geluidbelasting veroorzaakt door het vliegverkeer op het vliegveld Hoogeveen spelen geen rol in het plangebied.

5.6 Milieuzonering Bedrijven

Bij nieuwbouw van woningen of bedrijven dienen de richtafstanden van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' gemotiveerd te worden toegepast. Het plangebied ligt in een agrarisch gebied. Het bedrijventerrein ten zuiden van het agrarisch gebied staat bedrijvigheid toe tot maximaal milieucategorie IV waarbij een richtafstand van 200 meter geldt. De woning komt op ten minste 200 meter van het bedrijventerrein te liggen.

5.7 Milieueffectrapportage (Mer)

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag nog moet beoordelen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
- de kenmerken van het project;
- de plaats van het project;
- de kenmerken van de potentiële effecten.

In het plangebied wordt maximaal 1 woning gerealiseerd. In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de ontwikkeling opgenomen onder categorie D 11.2, onder 2º: een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen.

Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het planvoornemen met 1 woning ligt ver onder de drempelwaarde, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt.

De onderzoekslocatie ligt op meer dan 3 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en op meer dan 1 km tot het dichtstbijzijnde natuur dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Gezien de afstand en de aard van de beoogde ingreep zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de natuurwaarden of de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en de EHS. Er is in voldoende mate rekening gehouden met milieu- en overige omgevingsaspecten.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

5.8 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang om te beoordelen hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van het Besluit en de Regeling dragen projecten met woningbouw niet in betekenende mate bij, indien er minder dan 1500 woningen gerealiseerd worden met 1 ontsluitingsweg. Aan deze voorwaarde wordt ruimschoots voldaan want het gaat om de realisatie van 1 woning in het plangebied. Dit betekent dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit en verder onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling.

5.9 Externe Veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

Stationaire bronnen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Er hoeft geen rekening te worden gehouden met het gestelde in de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen. Verder hoeft bij dit plan ook geen rekening gehouden te worden met de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NVGS).

Buisleidingen
Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van hoge druk aardgasleidingen of andere buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen. Een toetsing aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen is dan ook niet aan de orde.

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

5.10 Duurzaamheid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Nieuwbouw leent zich bij uitstek om de aspecten van duurzaamheid te integreren bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden en de landschappelijke inpassing. Er zijn in de praktijk verschillende mogelijkheden om energieneutraal te bouwen en rekening te houden met het gebruik van duurzame materialen.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch Systeem

De partiële herziening is van toepassing op een analoog bestemmingsplan. Dit heeft een aantal consequenties.

De digitaliseringplicht is niet van toepassing op de partiële herziening van papieren (analoge) bestemmingsplannen. Dit plan is een partiële herziening van een wat ouder, papieren (analoog) bestemmingsplan. Sinds 1 januari 2010 bestaat er een digitaliseringverplichting voor ruimtelijke (bestemmings)plannen. Een digitaal plan is een ruimtelijk plan dat elektronisch is vastgelegd. De wet stelt technische eisen om digitale plannen te kunnen gebruiken en uit te wisselen. Deze regels staan in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

Als gevolg van deze digitaliseringverplichting zou het niet meer mogelijk zijn om papieren (analoge) bestemmingsplannen gedeeltelijk te herzien. Daarom is in september 2010 artikel 8.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Deze wijziging maakt het mogelijk om ook na 1 januari 2010 geldende papieren bestemmingsplannen partieel te herzien zonder dat de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 (nu: 2012) daarop van toepassing is. Voor een dergelijke herziening op papier gelden wel twee belangrijke randvoorwaarden.

In de eerste plaats is het gedeeltelijk herzien van papieren bestemmingsplannen alleen mogelijk tot de datum waarop het onderliggende geldende bestemmingsplan moet worden herzien. Deze actualiseringverplichting is geregeld in artikel 3.1, tweede lid van de Wet ruimtelijke ordening. Dit betekent dat een gedeeltelijke herziening van een papieren bestemmingsplan moet plaatsvinden binnen tien jaar na de vaststelling van het onderliggende geldende bestemmingsplan.

In de tweede plaats kunnen er bij het gedeeltelijk herzien van papieren bestemmingsplannen geen nieuwe bestemmingen worden vastgesteld en kunnen bestemmingen niet worden gewijzigd.

Het betreft echter geen verplichting om een partiële herziening van een analoog bestemmingsplan in analoge vorm te maken. In onderliggend plan hebben we er voor gekozen om alsnog een digitaal (en daarnaast een analoge versie van het) plan voor te bereiden.

Het bestemmingsplan zal zowel op elektronisch als analoge wijze in procedure worden gebracht.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduidingsregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

De algemene aanduidingsregels geven de mogelijkheid voor algemene aanduidingen, die als een extra laag over meerdere bestemmingen kan liggen. In dit bestemmingsplan is 1 van deze algemene aanduidingen aanwezig, te weten:

Geluidzone - Industrie 50 dB(A): het betreft een zone die behoort bij zuidelijk deel van bedrijventerrein Buitenvaart II.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring Van De Bestemmingen

Tuin

De bestemming Tuin betreft de tuinen bij de (burger)woningen. Hierin mogen geen (bij)gebouwen worden gebouwd. Meestal liggen deze gronden tussen de voorgevel van de gebouwen en de openbare weg.

Wonen

De bestemming Wonen heeft betrekking op de te realiseren woning.

Aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf In het algemeen mogen woningen en de eventueel daarbij behorende bijgebouwen gedeeltelijk worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie. Dit betekent dat maximaal slechts 35% van het vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen tot niet meer dan 75 m² gebruikt mag worden voor het aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het voorliggend bestemmingsplan is het sturend instrument voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied aan de Langedijk. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst. Middels het stelsel van vergunningverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt, tot haar recht te laten komen. Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

7.2 Inventarisatie

Er heeft een grondige inventarisatie van het plangebied plaatsgevonden. Hierbij is gekeken naar het grondgebruik, de verschillende functies en de bebouwing. Daarnaast wordt door middel van de inspraakmogelijkheden eenieder in de gelegenheid gesteld de verbeelding te controleren op onjuistheden. Hiermee is een zo correct mogelijke verbeelding de procedure ingegaan.

7.3 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het Handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de Kadernota Integrale Handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.4 Inzet Gemeentelijk Apparaat

Op basis van de Kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die op de afdeling spelen inzichtelijk gemaakt.

De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluatie zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's ( 1 x 4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks). Er wordt een analyse gemaakt van de ontwikkeling van het naleefgedrag en in hoeverre de doelen zijn behaald.

Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhavingsstrategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan wordt voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd, en worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze tegen het bestemmingsplan in te dienen.

8.2 Overleg Ex Artikel 3..1.1. Bro

Het plan is voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De resultaten van het vooroverleg zijn ook neergelegd in de nota inzake inspraak en vooroverleg voorontwerpbestemmingsplan Bedrijventerrein Buitenvaart II, deelplan Langedijk 2014. Deze nota is in paragraaf 8.3 van deze plantoelichting opgenomen. Mede op basis van de resultaten van het vooroverleg wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid verondersteld.

8.3 Nota Vooroverleg

Vooroverleg

Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de betrokken partijen als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit heeft één reactie opgeleverd:

Provincie Drenthe

In verband met de ontwikkeling van het bedrijventerrein Buitenvaart II is sloop van een woning aan de Langedijk noodzakelijk. In het landelijk open gebied tussen Hollandscheveldse Opgaande en genoemde Langedijk is een vervangende woonlocatie gevonden. In deze specifieke situatie vinden wij het realiseren van een woning in dit gebied gerechtvaardigd. Temeer de locatie zodanig is gesitueerd dat het bestaande open karakter en de aanwezige doorzichten niet onaanvaardbaar worden aangetast.

Reactie gemeente

De vooroverlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.

Conclusie

Het vooroverleg geeft aanleiding tot aanpassing van het plan.

8.4 Inspraak

Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan Bedrijventerrein Buitenvaart II, deelplan Langedijk ongenummerd, 2014 heeft van 17 maart 2016 tot en met 27 april 2016 voor een ieder ter inzage gelegen. Daarnaast kon het plan worden ingezien via de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Een ieder is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Hiermee is de maatschappelijke uitvoerbaarheid getoetst.

8.5 Economische Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. De gemeente Hoogeveen heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, zodat de economische uitvoerbaarheid 'anderszinds verzekerd' is.

De kosten voor de uitvoering van dit bestemmingsplan komen deels voor rekening van de gemeente Hoogeveen en deels voor rekening van de initiatiefnemer.

Gelet op bovenstaande wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.