Bornsestraat 271-275
Bestemmingsplan - Gemeente Almelo
Vastgesteld op 27-01-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Bornsestraat 271-275 met identificatienummer NL.IMRO.0141.00017-BP31 van de gemeente Almelo;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.7 aaneengebouwde woning:
een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee of meer aaneengebouwde hoofdgebouwen;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwvlak aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden;
1.10 bed & breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.11 beperkt kwetsbaar object:
een object ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen van 27 mei 2004, staatsblad 2004, nr 250;
1.12 berging:
een aan de woonfunctie gerelateerde ruimte, bedoeld voor het stallen van bijvoorbeeld fietsen, caravans, vouwwagens en boten en het opbergen van bijvoorbeeld (tuin- en vis)gereedschap en tuinmeubelen;
1.13 besluit externe veiligheid inrichtingen:
Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen zoals deze luidde op 27 mei 2004, staatsblad 2004, nr. 250;
1.14 bestaand(e) (bebouwing en gebruik):
- legale bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 bruto-vloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zowel op de begane grond als op de verdieping;
1.26 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.28 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, onder te verdelen in maatschappelijke, openbare, persoonlijke en zakelijke dienstverlening, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf, detailhandel, een seksinrichting en (kinder)opvang;
1.29 erf:
de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende woonbestemming;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 geluidsgevoelige functies:
bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.32 gestapelde woning:
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;
1.33 (groot)handel:
de handel tussen de producent en de detailhandel. Bij groothandel gaat het om de verkoop van goederen in grote aantallen en hoeveelheden;
1.34 hoekperceel:
een perceel, gelegen aan een hoek van twee wegen c.q. het openbaar gebied;
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;
1.36 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken in de volgende te onderscheiden categorieën:
- Horecacategorie 1: fastfoodzaken (afhaalrestaurants, cafetaria snackbars, e.d.);
- Horecacategorie 2: sociëteiten, zaalverhuurbedrijven, partycentra;
- Horecacategorie 3: cafés;
- Horecacategorie 4: restaurants, koffiehuizen, ijssalons, tearooms;
- Horecacategorie 5: discotheken;
- Horecacategorie 6: alle horeca als ondergeschikte functie binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte of ruimtes specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn gelijkgesteld aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
- Horecacategorie 7: Niet-zelfstandige horeca als ondergeschikte functie die wordt uitgeoefend binnen een andere hoofdfunctie, daar in ruimtelijke en/of functionele zin ondergeschikt aan is en voortvloeit uit en ten dienste staat aan de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn gelijkgesteld aan de openingstijden van de hoofdfunctie. Het betreft de horeca bij hoofdfuncties van onder andere recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard.
1.37 kantoor:
een ruimte of complex van ruimten, welke dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.38 kap:
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.39 kinderopvang:
het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;
1.40 kwetsbaar object:
een object ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen van 27 mei 2004, staatsblad 2004, nr. 250;
1.41 maatschappelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten in de medische, sociale en culturele sfeer, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting, (kinder)opvang en detailhandel;
1.42 maatvoeringsvlak:
een op de verbeelding aangegeven vlak dat binnen een bestemmingsvlak de grens aangeeft tussen bijvoorbeeld gebruik, maximum bouwhoogte, maximum bebouwingspercentage, maximum aantal wooneenheden, etc.;
1.43 nok:
het snijpunt van twee hellende vlakken, of, indien voorgaande niet van toepassing is, het hoogste punt van het dak;
1.44 onderdoorgang:
een op de verbeelding aangegeven gebied waar binnen het aanduidingsvlak een doorgang mogelijk moet zijn, waarboven bebouwing mag worden opgericht;
1.45 ondergeschikte functie:
een functie waarvoor maximaal 25% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;
1.46 openbare dienstverlening:
de dienstverlening door een (semi-)overheidsinstelling in het kader van de uitoefening van de aan die instelling toegekende publieke taak;
1.47 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.48 persoonlijke dienstverlening:
het verlenen van lichaamsverzorgende diensten, zoals een kapper, manicure, pedicure en schoonheidsspecialist met uitzondering van prostitutie;
1.49 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.50 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.51 standplaats:
een kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van de gemeente kunnen worden aangesloten;
1.52 veiligheidszone:
de zone welke niet mag worden overschreden door de grenswaarde of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico c.q. door een plaatsgebonden risico-afstand welke geldt voor aanwezige of te vestigen risicobedrijven;
1.53 verbeelding:
de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan (onder tek.nr. NL.IMRO.0141.00017-BP31) conform het gestelde in de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2012. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan;
1.54 vloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken op de begane grond;
1.55 voorerf:
gedeelte van het erf dat voor de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen;
1.56 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;
1.57 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.58 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;
1.59 wooneenheid:
woning;
1.60 woonwagen:
voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;
1.61 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten en/of het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciële handelingen, uitgezonderd detailhandel, (kinder)opvang en een seksinrichting;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage:
het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden, indien een bouwvlak bestaat uit meerdere bouwpercelen, geldt het bebouwingspercentage per bouwperceel;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de nokhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 peil:
- voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- voor andere gebouwen en overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen en erven;
- b. bijbehorende bouwwerken ten behoeve van wonen;
- c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
met de daarbij behorendebijbehorende bouwwerken, overige bouwwerken, verhardingen, tuinafscheidingen en overige bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de milieusituatie;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van zelfstandige bewoning.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 4 Wonen - Garageboxen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Garageboxen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het stallen van voertuigen;
- b. bergingen;
- c. tuinen en erven;
- d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
met de daarbij gebouwen, overige bouwwerken, verhardingen en groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van ruimten ten behoeve van bewoning en beroeps- of bedrijfsactiviteiten.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.3 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 5 Wonen - Gestapeld Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Gestapeld wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:;
- b. tuinen en erven;
- c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
met de daarbij gebouwen, bijbehorende bouwwerken, overige bouwwerken, groenvoorzieningen, verhardingen, tuinafscheidingen en overige bijbehorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
- a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:
- 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de milieusituatie;
- 4. de sociale veiligheid;
- 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
- 1. ter voorkoming van een onevenredige verkeers- en parkeeroverlast;
- 2. ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;
- 3. ter voorkoming van het plaatsen van een reclamebord/naambord groter dan 0,5 m².
5.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van zelfstandige bewoning.
- b. Het gebruik van ruimten van de woning en/of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- 1. de woonfunctie blijft behouden;
- 2. het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken dient beperkt te blijven tot een ruimte (of ruimten) met een maximum totale bruto-vloeroppervlakte van 25% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning en de vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;
- 3. het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken mag niet bestaan uit detailhandel (met uitzondering van kapsalons) en/of horeca en/of kinderopvang en/of prostitutie;
- 4. er dient een directe relatie te bestaan tussen het aan huis verbonden (en uit te oefenen) beroep of bedrijf en de (hoofd)bewoner(s) van de woning;
- 5. de uitoefening van het aan huis verbonden beroep of bedrijf mag (naar verwachting) geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren of afbreuk doen aan de beleving van de woonomgeving;
- 6. de uitoefening van het aan huis verbonden beroep of bedrijf mag er niet toe leiden dat er (naar verwachting) een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
- 7. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
- 8. er wordt geen blijvende onevenredige afbreuk gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied;
- 9. er mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden:
- a. opstallen – of delen ervan – en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming;
- b. voor zover dit niet door de bestemming expliciet is toegestaan, gronden en opstallen te gebruiken ten behoeve van horeca, prostitutie en/of als seksinrichting.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemene ondergeschikte afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen voor het bestemmingsplan:
- a. voor afwijkingen ten aanzien van de in het bestemmingsplan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere hoogte dan 3,5 meter hebben en geen grotere inhoud hebben dan 60 m³;
- c. het plaatsen van mobiele verkooppunten;
- d. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein en aan het beloop van bepaalde gegevenheden, met dien verstande dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast, dat belangen van derden niet in redelijkheid worden geschaad en de vergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het bestemmingsplan;
- e. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd)gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bebouwingsvlak en/of bestemmingsvlak worden overschreden door erkers over maximaal tweederde gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bebouwingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden en er vóór de uitbreiding tenminste 3,5 meter resteert van het voorerf;
- f. voor het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van telecommunicatiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 meter voor antennes voor privégebruik en maximaal 40 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik.
8.2 Kinderopvang
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen voor het bestemmingsplan voor de vestiging van kinderopvang, met dien verstande dat:
- a. Indien de kinderopvang de primaire activiteit betreft:
- 1. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
- 2. de verkeersveiligheid (naar redelijke verwachting) niet onevenredig wordt aangetast, met in het bijzonder mogelijke verkeersblokkades door het haal- en brengverkeer en/of onveilige (verkeers)situaties voor omwonenden/doorgaand verkeer;
- 3. de uitoefening van een kinderopvang er niet toe leidt dat er (naar verwachting) een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat of gaat ontstaan;
- 4. de kinderopvang niet in een doodlopende straat of in een woonstraat/woonerf met een doodlopend karakter is gelegen;
- 5. de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur/samenhang van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast, waarbij onder andere nadrukkelijk rekening wordt gehouden met beschermde stadsgezichten en/of (nabijgelegen) mogelijk anderszins waardevolle panden;
- 6. de kinderopvang op een industrieterrein of een kantoorterrein mag worden gevestigd, mits de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan of beperkingen opleggen voor omliggende bedrijven en andersom;
- 7. de kinderopvang voldoet aan het meest recente gemeentelijke beleid voor de externe veiligheid;
- 8. aannemelijk is dat de Gemeentelijke Gezondheids Dienst (GGD) of een daaraan gelijk te stellen instelling geen ruimtelijke bezwaren heeft tegen de huisvesting.
- b. Indien kinderopvang ondergeschikt is aan het primaire gebruik:
- 1. voor zover sprake is van een woonfunctie van het pand, deze behouden blijft;
- 2. het ondergeschikte medegebruik van het pand en/of de vrijstaande bijbehorende beperkt blijft tot een ruimte (of ruimten) met een maximum totale bruto-vloeroppervlakte van 25% van de bruto-vloeroppervlakte van het pand en de vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;
- 3. er een directe relatie bestaat tussen de exploitant van de primaire activiteiten of bewoner en de ondergeschikte kinderopvang binnen hetzeldfe pand en/of bijgebouwen;
- 4. de kinderopvang voldoet aan het meest recente gemeentelijke beleid voor de externe veiligheid;
- 5. de uitoefening van kinderopvang (naar verwachting) geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert of afbreuk doet aan de beleving van de woonomgeving;
- 6. de uitoefening van kinderopvang er niet toe leidt dat er (naar verwachting) een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat.
8.3 Bed & Breakfast
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen voor het bestemmingsplan voor het gebruik van ruimten van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een bed & breakfast accommodatie, met dien verstande dat:
- a. de activiteit een ondergeschikt medegebruik van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken betreft en beperkt blijft tot een ruimte (of ruimten) met een maximum totale bruto-vloeroppervlakte van 25% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning en alle bijbehorende bouwwerken;
- b. de activiteit uit maximaal vier slaapkamers met een maximale oppervlakte van 30 m² per kamer bestaat, exclusief de sanitaire voorzieningen;
- c. er maximaal één gemeenschappelijke huiskamer is van maximaal 30m²;
- d. de activiteit in de bestaande woning of in de (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend;
- e. de activiteit niet plaatsvindt in een vrijstaand bedrijfsgebouw;
- f. bed & breakfast-kamers niet als zelfstandige wooneenheid functioneert. Een keuken/kookvoorziening is niet toegestaan;
- g. er een directe relatie bestaat tussen de activiteit en de (hoofd)bewoner(s) van de woning;
- h. de uitoefening van de activiteit (naar verwachting) geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert of afbreuk doet aan de beleving van de (woon)omgeving;
- i. er sprake is van een verkeersveilige ontsluiting en bereikbaarheid;
- j. bij het parkeren in het centrum en de schil eromheen (blauwe zone) wordt voldaan aan de beleidsregels, zoals opgenomen in het Parkeerbeleidsplan gemeente Almelo 2012. Bij het parkeren in de schil (blauwe zone) en rest bebouwde kom geldt het maximale parkeerkencijfer voor een woning én een hotel met een vergelijkbaar aantal sterren (ASVV, CROW 2012). Het parkeren dient in principe op eigen terrein plaats te vinden en mag in de rest bebouwde kom en de schil (blauwe zone) leiden tot een maximale toename van 1 auto in de openbare ruimte.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
Bij het stellen van nadere eisen die onderdeel uitmaken van de regels van dit bestemmingsplan worden de navolgende procedureregels in acht genomen:
- a. het ontwerpbesluit ligt gedurende twee weken ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders geven tevoren kennis van de terinzagelegging in een of meer dag- of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het schriftelijk kenbaar maken van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit, gedurende de hiervoor onder a. genoemde termijn;
- d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen kenbaar zijn gemaakt, wordt het besluit met redenen omkleed;
- e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 10.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.
10.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Bornsestraat 271-275.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling betreft de herontwikkeling van de locatie Bornsestraat 271-275 in Almelo. In 2012 is het bedrijfspand op het perceel Bornsestraat 275 door brand verwoest. Het terrein is opgeruimd en ligt gereed voor een nieuwe ontwikkeling.
Door Simcon Exploitatie BV is een plan ontwikkeld dat voorziet in de bouw van 11 appartementen met aan de achterzijde garages/opslagruimtes en 22 eigen parkeerplaatsen. Bij deze ontwikkeling is ook het naastgelegen perceel betrokken.
Dit initiatief is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Nieuwland'. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf', op grond waarvan de realisatie van 11 appartementen op de bewuste locatie niet mogelijk is. Het perceel Bornsestraat 271 is betrokken bij deze ontwikkeling. Dit perceel heeft de bestemming 'Wonen'.
Derhalve is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de herziening van het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Bornsestraat 271-275' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr.NL.IMRO.0141.00017-BP31) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen).
- bijlagen bij de toelichting:
- 1. Akoestisch onderzoek woningen bestemmingsplan Bornsestraat 271-275 te Almelo
- 2. Verkennend en aanvullend bodemonderzoek
- 3. Aanvullend bodemonderzoek
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.3 Ligging Plangebied
Het plangebied betreft de gronden Bornsestraat 271-275 in de wijk 'Nieuwland' van de gemeente Almelo. De wijk 'Nieuwland' is gelegen in het zuidoosten van de bebouwde kom van Almelo. De ligging van het plangebied op een luchtfoto is hieronder te zien (figuur 1.1). Het plangebied maakt onderdeel uit van de driehoek die wordt begrensd door de Weggelerstraat, Christoffelstraat en Bornsestraat (figuur 1.2).
Figuur 1.1: Ligging van het plangebied in Almelo (bron: Bing maps)
Figuur 1.2: Ligging van het plangebied in de driehoek Weggelerstraat/Christoffelstraat/ Bornsestraat (Bron: Bing maps)
1.4 Huidig Planologisch Regime
De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Nieuwland'. Dit bestemmingsplan is op 20 september 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo en op 30 november 2011 onherroepelijk geworden. Op basis van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf'. Op grond van deze bestemming is het realiseren van woningen in de vorm van appartementen niet mogelijk. Een bestemmingsplanherziening is daarom nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Een uitsnede van de vigerende verbeelding uit bestemmingsplan 'Nieuwland' is hieronder te zien (figuur 1.2). De ontwikkelingslocatie is door middel van een pijl aangeduid.
Het perceel Bornsestraat 271 heeft ingevolge het genoemde bestemmingsplan de bestemming 'Wonen'.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan “Nieuwland” (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
1.5 Opzet Van De Toelichting
De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten
Hoofdstuk 7 Toelichting op de regels
Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze
In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.
In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven (functionele, stedenbouwkundige en verkeersstructuur). Dit wordt aangevuld met het overheidsbeleid dat, voor zover van toepassing, is opgesteld (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf.
In hoofdstuk 6 worden algemene uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 7 staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.
In hoofdstuk 8 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 9 geeft de wijze van en resultaten over de inspraak weer.
Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie
In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat zowel in op de ontstaansgeschiedenis van Almelo, de omgeving waarin het plangebied zich bevindt als op het plangebied zelf.
2.1 Functionele Structuur
2.1.1 Cultuurhistorische ontwikkeling Almelo
Almelo ontstond in de 11e eeuw als nederzetting op een kruispunt van land- en waterwegen. Het werd omsloten door moerassen, een landschap dat is te vergelijken met het huidige natuurmonument Engbertsdijksvenen bij Vriezenveen. Almelo was een levendig handelscentrum met kooplui, schippers, vissers, boeren en ambachtslieden. Huize Almelo wordt voor het eerst genoemd in 1236, maar bestond waarschijnlijk al langer. Het is nog steeds in handen van de familie Van Rechteren Limpurg.
Omdat Almelo op een kruispunt ligt van land- en water wegen ontwikkelde het zich tot een bloeiende textielstad met ondernemers van internationale allure. Landhuizen en villa's zoals de Bellinckhof herinneren nog aan de zeer welgestelde families die in Almelo woonden. In de 17e en 18e eeuw kwamen er steeds meer huisweverijen, maar met de komst van de stoommachine (1830) werd de productie volledig fabrieksmatig. Er werden kanalen gegraven en er kwam een spoorlijn om alle goederen te vervoeren. Van heinde en verre kwamen arbeiders naar Almelo en het bevolkingsaantal nam zeer snel toe. Ook uit landen als Turkije, Spanje en Italië kwamen veel immigranten om in Almelo een nieuwe toekomst te vinden.
Vanaf 1970 nam de concurrentie van lagelonenlanden sterk toe. Dat leidde tot massale bedrijfssluitingen. Omdat er nauwelijks werk was in andere sectoren, schoot het werkloosheidspercentage omhoog. Almelo werd gedwongen dat probleem op een eigen wijze manier het hoofd te bieden. Een uitgebreide stadsvernieuwing zette de toon voor herstel. Hierbij werden de meeste textielfabrieken gesloten maar sommige markante gebouwen zijn behouden als eerbetoon aan de rijke textielhistorie van Almelo.
Figuur 2.1: Almelo anno 1908, 1935, 1976 en 2011 (Bron: watwaswaar.nl en Google Maps)
2.1.2 Wijk Nieuwland
In het zuidoosten van de stad Almelo ligt de wijk 'Nieuwland'. Nieuwland is een karakteristieke wijk met een veelzijdig woningbestand. Er zijn veel vooroorlogse huurwoningen te vinden, maar ook is er een grote verscheidenheid in naoorlogse eengezinswoningen en rij, herenhuizen, bungalows, nieuwbouwwoningen en moderne appartementen. Een tijd terug heeft herstructurering plaatsgevonden, waarbij in een gedeelte van de wijk nieuwbouw is gerealiseerd met zowel huur- als koopwoningen. Deze zijn toen zo ingepast dat het karakter van de wijk is blijven bestaan.
De woonwijk omvat een aantal voorzieningen zoals Sportpark De Riet en detailhandelsvestigingen die zich verspreid over de wijk bevinden. Daarnaast is het wijkcentrum De Schöppe in Nieuwland gelegen, met daarbij basisschool De Reigershöfte, een sporthal en een dagactiviteitencentrum. Ook is het hoofdkantoor van AWS Beter Wonen in de wijk gevestigd. Ten zuiden van de wijk ligt fraai natuurschoon, zoals de Weezebeek en het Nijreesbos. Ten oosten van de wijk bevindt zich het ontwikkelingsgebied Het Weggeler. Het dichtbij gelegen NS-station De Riet zorgt voor een goede bereikbaarheid van de wijk.
2.1.3 Huidige situatie plangebied
Het bewuste plangebied is gelegen aan de Bornsestraat in het zuidoosten van Almelo. Binnen de wijk Nieuwland zijn veel naoorlogse woningen. De wijk is opgezet volgens de wijkgedachte. Het idee achter de wijkgedachte is dat een wijk als sociale en ruimtelijke eenheid zou moeten functioneren. Iedere woonwijk vormt een eenheid met eigen voorzieningen. De naoorlogse woonwijken werden volgens een hiërarchische opzet onderverdeeld in weer kleinere eenheden met elk hun eigen sociale samenhang; de buurten of stempels, de ensembles (meerdere blokken van dezelfde typologie op één veld), het woonblok en uiteindelijk de woning met daarin het gezin als hoeksteen van de samenleving. Doorgaans zijn naoorlogse woningen op enige afstand van de weg in een strakke rooilijn geplaatst en vormen dankzij het veelvuldig voorkomen van rijenwoningen een vrij gesloten gevelwand. De nokrichting is veelal evenwijdig aan weg. De woningen hebben een eenvoudige detaillering.
In juni 2012 is het bedrijfspand met bovenwoning aan de Bornsestraat 275 afgebrand. Het terrein is opgeruimd en ligt braak in afwachting van een herontwikkeling. Herbouw van een bedrijfspand lijkt initiatiefnemer niet langer op de onderhavige locatie gepast. Aan de overzijde is de Lidl gevestigd, waardoor de situatie ter plaatse is gewijzigd. Deze supermarkt trekt veel bezoekers aan, waardoor sprake is van veel autobewegingen. Initiatiefnemer is van mening dat wanneer het bedrijf wordt herbouwd, zich mogelijk problemen zullen gaan voordoen op het gebied van vrachtverkeer, parkeerplaatsen voor personeel en eventuele uitbreidingsmogelijkheden.
Het is hierom dat gekozen is voor een invulling met appartementen, welke zonder problemen opgenomen kunnen worden in de bestaande woonomgeving.
2.2 Stedenbouwkundige Opzet
Van belang bij de stedenbouwkundige opzet, is dat het ontwerp passend is in de omgeving en aansluit bij omliggende bebouwingsstructuren, alsmede de eventuele toekomstige bebouwingsstructuren. Het bouwplan is drie lagen hoog en is kleinschalig met een vierdeling in de gevelwand. Het is laag aangekapt en door een poort kan het achterterrein bereikt worden, waar de parkeerplaatsen en garageboxen liggen. De gekozen opzet past goed bij de massa en schaal van de stedenbouwkundige structuur van de omgeving.
De bouwhoogte bedraagt maximaal 9 m, welke overeenkomt met de bouwhoogte van de naastgelegen woningen. De gekozen opzet brengt een goothoogte met zich mee van circa 3 m welke eveneens past binnen de maximaal toegestane goothoogte van 6 m in het woongebied. De bouwmassa van zowel de hoofdgebouwen als bijgebouwen kent een zorgvuldige massageleding en zijn hierna (figuur 2.2) weergegeven.
Figuur 2.2: Plattegrond en vooraanzicht appartementen (bron: Archivolt)
Achter de appartementen worden 8 garageboxen gerealiseerd. Bij de inrichting van de garageboxen zijn tevens 2 parkeerplaatsen meegenomen.
2.3 Verkeer En Parkeren
2.3.1 Verkeer
De appartementen worden ontsloten door middel van een poort in de bebouwing op de Bornsestraat ontsloten. Met het inrichten van het plangebied is rekening gehouden met een overzichtelijke ontsluiting op deze weg, zodat geen verkeersgevaarlijke situaties ontstaan. De te realiseren aansluiting van de appartementen levert vanuit verkeerskundig oogpunt geen overwegende bezwaren op. Bovendien levert de nieuwe situatie ten opzichte van de voorgaande planologische mogelijkheden geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen op.
2.3.2 Parkeren
Wat betreft het aspect parkeren dient voldaan te worden aan de vigerende CROW parkeerkencijfers. In het plan wordt uitgegaan van 22 parkeerplaatsen en 8 grageboxen. Bij de garageboxen is rekening gehouden met twee parkeerplaatsen. De garageboxen zijn niet direct bedoeld voor de appartementen, maar mee voor de buurt in het algemeen.
Het parkeerkencijfer voor (huur)appartementen in het midden of lage segment bedraagt 1,8 parkeerplaats per appartement (ASVV, CROW 2012). Hierbij wordt uitgegaan van het omgevingstype 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Voor de appartementen zijn dus minimaal 20 parkeerplaatsen nodig. Met de aanleg van 22 parkeerplaatsen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Mede gelet op de hoge parkeerdruk in de Bornsestraat als gevolg van de Lidl (tegenover de bouwlocatie) is dit ook noodzakelijk.
Gezien vorenstaande wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de CROW parkeerkencijfers. Het plan is met betrekking tot het aspect 'parkeren' aanvaardbaar.
2.4 Conclusie
Resumerend kan gesteld worden dat de realisatie van de hiervoor beschreven appartementen op de bewuste locatie ruimtelijk aanvaardbaar worden geacht. De nieuwe appartementen worden op een stedenbouwkundig verantwoorde manier ingepast in de bestaande, omliggende bebouwingsstructuur. De maat, schaal en situering van de nieuwe woningen past goed in de omgeving. De ontsluiting op de Bornsestraat brengt geen nadelige effecten met betrekking tot de verkeersveiligheid met zich mee. Het parkeren vindt volledig plaats op eigen terrein, waardoor de openbare ruimte niet belast wordt. Bovendien wordt voldaan aan de geldende parkeernormen.
In de volgende hoofdstukken zal aangetoond worden dat het plan in overeenstemming met het relevante beleidskaders op diverse niveaus, en in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet in strijd is met diverse omgevingsaspecten.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- 2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- 4. Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- 5. Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- 6. Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- 7. Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.2 Conclusie
Geconstateerd wordt dat de herontwikkeling van het bewuste plangebied voldoet aan het rijksbeleid. De ruimtelijke ontwikkeling raakt geen nationale belangen. De in het voorliggende bestemmingsplan beschreven ontwikkeling omvat een binnenstedelijke ontwikkeling, waarbij het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geldt.
3.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.
In 2013 is de Omgevingsvisie op een aantal onderwerpen aangepast. Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld. Reden voor deze actualisatie is de evaluatie van de Omgevingsvisie en het Hoofdlijnenakkoord uit 2011. De actualisatie richt zich alleen op de volgende onderwerpen: de ecologische hoofdstructuur (EHS), het streefbeeld Wegencategorisering, windenergie (rol provincie), nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's), kantorenbeleid, definitie van lokaal gewortelde bedrijvigheid, ruimtelijke reservering gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. en tot slot de aanpassing van de verordening op basis van eerder uitgevoerde evaluatie. Wanneer hieronder wordt gesproken over de Omgevingsvisie, dan is dat de geactualiseerde versie.
3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel..
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
- Duurzaamheid;
- Ruimtelijke kwaliteit.
De definitie van duurzaamheid luidt: 'duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien'. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: 'het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is'. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
- door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
- ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
3.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. generieke beleidskeuzes;
- 2. ontwikkelperspectieven;
- 3. gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. In figuur 3.1 is het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)
3.2.3 Toetsing van het project aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief, de realisatie van 11 (huur)appartementen op het perceel Bornsestraat 271-275 te Almelo, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
3.2.4 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Regionaal Beleid
3.3.1 De Twentse woningmark in verandering (2010)
3.3.2 Conclusie
De woningbouwontwikkeling zoals in dit bestemmingsplan vastgelegd voorziet in een suburbaan woonmilieu op een inbreidingslocatie. Het plan voorziet in de bouw van appartementen waarvan de vraag volgens de prognose in de komende jaren zal toenemen. Geconcludeerd wordt dan ook dat de in dit bestemmingsplan besloten woningbouwontwikkeling in overeenstemming is met het regionaal beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Het beleid van de gemeente Almelo is vastgelegd in diverse beleidsstukken. Het Structuurplan 'Symbiose tussen stad en land', het Masterplan Almelo en de Nota Wonen met het woningbouwprogramma zijn in dit kader de belangrijkste.
3.4.1 Structuurplan Symbiose tussen stad en land
3.4.2 Masterplan Almelo
3.4.3 Woonvisie Almelo 2020
3.5 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten realisatie van de 11 (huur)appartementen op de locatie Bornsestraat 271-275 te Almelo in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid zoals verwoord in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten.
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijvigheid, vormvrije m.e.r-beoordeling, fysieke veiligheid, duurzaamheid, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie.
4.1 Geluid
4.1.1 Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie 'wonen' is aan te merken als een geluidsgevoelige functie.
Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een zone, uitgezonderd een aantal situaties waaronder wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur. De zone is een gebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijde van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (binnenstedelijk of buitenstedelijk). Voor binnenstedelijke wegen geldt een zone 400 m bij 3 of meer rijstroken. Het plangebied aan de Bornsestraat ligt binnen de geluidzones van de Rechteren Limpurgsingel en de Bornsestraat. Bij minder dan 3 rijstroken geldt een zone van 250 m.
4.1.2 Onderzoek
Het bewuste plangebied is gelegen aan de Bornsestraat. Zoals hiervoor aangegeven ligt de woningbouwlocatie ook binnen de wettelijke geluidszone van de Van Rechteren Limpurgsingel. Gezien de afstand tot de as van de Van Rechteren Limpurgsingel (meer dan 100 m) en de afschermende werking van veel tussengelegen bebouwing, zal de geluidsbelasting naar verwachting onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB liggen. De planlocatie is op korte afstand van de Bornsestraat gelegen.
Door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering is een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelasting op de gevel. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in de rapportage van 7 mei 2014 (werknummer 14.074). Deze rapportage is als Bijlage 1 aan de toelichting van dit plan gekoppeld. Hier wordt volstaan met de beschrijving van de conclusie.
Uit de rapportage volgt dat de Van Rechteren Limpurgsingel en Bornsestraat als afzonderlijke wegen getoetst zijn. Voor de rekeninvoergegevens wordt verwezen naar de gegevens die van de gemeente Almelo zijn ontvangen.
De geluidbelasting LDEN incl. de tijdelijke aftrek t.g.v. Bornsestraat is op alle voorgevels van appartementen 49 dB en hoger, waardoor de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden.
De geluidbelasting LDEN incl. de tijdelijke aftrek t.g.v. Van Rechteren Limpurgsingel is lager dan de voorkeursgrenswaarde.
In het gemeentelijk geluidbeleid is het woongebied Nieuwland, waarin het plangebied is gelegen, aangemerkt als een gebiedstype 'wonen'. Dit gebiedstype kent vooral de functie 'wonen', waarbij het in veel gevallen gaat om woningen met tuinen. De kwalificatie voor de geluidsambities in dit deel van Almelo is 'redelijk rustig' voor verkeerslawaai en 'rustig' voor geluid van bedrijven (zie figuur 4.1).
Figuur 4.1: Tabel kwalificatie geluidsambities (bron: gemeente Almelo)
Hoewel de voorkeursgrenswaarde overschreden wordt, wordt de maximale ontheffingswaarde van 58 dB niet overschreden. Onderzocht is of aan de hand van maatregelen een betere akoestische situatie zou kunnen worden verkregen.
Vergroten afstand
Door een grotere afstand tussen de gevels en de weg ontstaat een lagere geluidbelasting. Voor een significante afname van 2 dB moet de afstand met ± 50% worden vergroot. Hiervoor is echter geen ruimte.
Bronmaatregelen
Motorvoertuigen worden als stiller. Initiatiefnemer heeft geen invloed op het reduceren van het motor- en bandengeluid aan het voertuig evenals op het verminderen van de verkeersintensiteit.
Wel is het mogelijk een reductie te krijgen op het bandengeluid door aanpassing van het wegdektype. Het aanbrengen van stiller asfalt SMA NL5 op de Bornsestraat, over een totale afstand van ca 65 m geeft een reductie van ca 1 dB waar mee geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde plaats vindt.
De kosten daarvan staan echter niet in verhouding met de kosten van gevelisolatie.
Overdrachtsmaatregelen
Overdrachtsmaatregelen (geluidschermen, wallen) langs de weg(en) zijn niet reëel. Voor voldoende effect moet een scherm over voldoende lengte en hoogte zo dicht mogelijk op de weg zijn geprojecteerd. Een geluidscherm is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst en realistisch.
Maatregelen aan de gevels
Een voorwaarde voor een hogere grenswaarde is dat het binnenniveau is gewaarborgd tot een niveau LDEN = 33 dB. De vereiste geluidwering GA;k bedraagt maximaal (55 – 33 =) 22 dB voor de voorgevels langs de Bornsestraat. Tot een geluidwering van 27-28 dB kan met normale dubbele HR++ beglazing in de belaste gevels worden volstaan. De kosten van de maatregelen zijn afhankelijk van de keuze voor het ventilatiesysteem.
Uit het vorenstaande volgt maatregelen aan de gevels het meest reëel zijn. De beoogde ontwikkeling past binnen het gemeentelijk geluidbeleid. De hogere grenswaarde die nodig is voor het plan zal gelijktijdig met het bestemmingsplan gevolgd worden.
De procedure hogere grenswaarde is doorlopen. Er zijn geen reacties ingekomen die de vaststelling van een hogere grenswaarde in de weg staan. Voor het plan is daarom een hogere grenswaarde vastgesteld van 49 dB.
4.1.3 Conclusie
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt net overschreden. Voor de 11 appartementen is een hogere grenswaarde nodig van van 49 dB. Diverse maatregelen zijn overwogen, waarbij naar voren is gekomen dat geluidwerende voorzieningen aan de woning mogelijk en realiseerbaar zijn. De beoogde ontwikkeling past binnen het gemeentelijk beleid, waardoor een hogere voorkeursgrenswaarde gelijktijdig met het bestemmingsplan kan worden vastgesteld.
4.2 Bodem
4.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.
Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek en zijn nadere deelonderzoeken uitgevoerd. De bevindingen van die onderzoeken zijn beschreven in de bijgevoegde rapportage van 16 juli 2014 (projectcode: 14018016). Hier wordt volstaan met een korte samenvatting en de beschrijving van de conclusies. Het volledige rapport is als Bijlage 2 aan de toelichting van dit bestemmingsplan gekoppeld.
4.2.2 Onderzoek
Zoals hiervoor is beschreven heeft het verkennend bodemonderzoek aanleiding gegeven tot nadere deelonderzoeken. De resultaten kunnen onderscheiden worden in veldwerk en chemische analyses.
Uit de resultaten van het veldwerk is het volgende naar voren gekomen. In totaal zijn er ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek 11 inspectiegaten gegraven en is er 1 boring verricht, die is afgewerkt tot peilbuis. Ten behoeve van het nader onderzoek ter plekke van boring 15, boring 25 en boring 43 zijn in totaal 28 boringen verricht. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit zeer fijn tot matig grof zand. Zintuiglijk zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. De bodemvreemde materialen ter plekke van boringen 15, 25 en 43 en daarmee gepaarde kwaliteit gaven aanleiding voor het uitvoeren van een nader onderzoek. Het freatische grondwater is in peilbuis 21 aangetroffen op 1.05 meter min maaiveld.
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Verkennend bodemonderzoek:
- in de mengmonsters van de bovengrond (BG I en BG II), de ondergrond en in het grondwater zijn enkele licht verhoogde gehalten gemeten met zware metalen en PAK;
- de separaat geanalyseerde monsters uit de boringen 25 en 43 zijn licht tot sterk verontreinigd met zware metalen. De matig tot sterk verhoogde gehalten gaven aanleiding voor nader onderzoek;
- het materiaalmonster uit inspectiegat 24 is asbesthoudend.
Nader onderzoek boring 15 (zware metalen):
- het monster uit boring 31, welke is geanalyseerd ten behoeve van de verticale afperking, is niet verontreinigd;
- het monster uit boring 33 (0.5-1.0 m-mv), welke is geanalyseerd ten behoeve van de horizontale afperking, is licht verontreinigd met zware metalen en PAK;
- het monster uit boring 34 (0.9-1.3 m-mv), welke is geanalyseerd ten behoeve van de horizontale afperking, is zeer licht verontreinigd met PAK.
Nader onderzoek boring 25 (zink):
- het monster uit boring 25, welke is geanalyseerd ten behoeve van de verticale afperking, is niet verontreinigd met zink;
- het monster uit boring 52 (0.4-0.9 m-mv), welke is geanalyseerd ten behoeve van de horizontale afperking, is zeer licht verontreinigd met zink;
- het monster uit boring 53 (0.5-1.0 m-mv), welke is geanalyseerd ten behoeve van de horizontale afperking, is licht verontreinigd met zink.
Nader onderzoek boring 43 (zware metalen):
- het monster uit boring 43, welke is geanalyseerd ten behoeve van de verticale afperking, is niet verontreinigd met zware metalen;
- het monster uit boring 75 (1.4-1.8 m-mv), welke is geanalyseerd ten behoeve van de horizontale afperking, is zeer licht verontreinigd met kobalt;
- het monster uit boring 77 (0.7-1.2 m-mv), welke is geanalyseerd ten behoeve van de horizontale afperking, is zeer licht verontreinigd met kwik en lood.
Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond-, tussen-, interventie en streefwaarden zijn aangetoond.
Conclusies en aanbevelingen
Verkennend bodemonderzoek
In de boven- en ondergrond en in het grondwater zijn enkele lichte tot sterke verontreinigingen aangetoond. De matige tot sterke verhoogde gehalten ter plekke van boring 25 en 43 gaven aanleiding voor het uitvoeren van een nader onderzoek.
Het asbesthoudende fragment in inspectiegat 24 is de aanleiding om de onderliggende puinfundatie als asbestverdacht te beschouwen. Een nader asbestonderzoek is op verzoek van de initiatiefnemer niet verricht. Indien de huidige klinkerverharde oprit in stand wordt gehouden is nader asbestonderzoek niet noodzakelijk (er zijn geen blootstellingsrisicofs). Wanneer de klinkerverharding wordt verwijderd en/of in de onderliggende lagen wordt gegraven, is nader asbestonderzoek wel noodzakelijk. Een nader asbestonderzoek geeft inzicht in de omvang, de concentratie asbest en of de asbestconcentratie al dan niet voldoet aan de wettelijke norm.
Nader bodemonderzoek boringen 15 en 25
- In beide gevallen zijn geen sterk verhoogde gehalten gemeten met zware metalen en/of PAK. Er is dus geen saneringsnoodzaak. De volledig sintel- en slakhoudende laag ter plekke van boring 25, die niet aan de definitie bodem voldoet, is niet geanalyseerd. Deze laag wordt beschouwd als sterk verontreinigd (zware metalen) en dient bij eventuele verwijdering te worden afgevoerd naar een erkende verwerker. Geadviseerd wordt deze laag onder saneringscondities af te graven. Van beide verontreinigingen is aangetoond dat er geen uitspoeling plaatsvindt. De omvang van beide verontreinigingen in gehalten hoger dan de tussenwaarden wordt geschat op:
- 1. Boring 15: 10m2 x 0.5 meter dikte = 5 m³;
- 2. Boring 25: 20 m2 x 0.6 meter dikte = 12 m³.
- De omvang van de uiterst sintel- en slakhoudende laag ter plekke van boring 25 wordt geschat op 20 m2 x 0.3 meter dikte = 6 m³.
Nader bodemonderzoek boring 43
- De omvang van de verontreiniging ter plekke van boring 43 is in voldoende mate vastgelegd. De omvang van de sterke grondverontreiniging ter plekke van wordt geschat op circa 22 m2 x 1.2 meter dikte = 26 m³.
Er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging, omdat het omvangcriterium van 25 m³ sterk verontreinigde grond wordt overschreden. Er zijn op basis van de beschikbare gegevens geen humane risico's (door blootstelling, de sterke grondverontreiniging is afgedekt met licht verontreinigde bovengrond), ecologische of verspreidingsrisico's. Het saneren van de sterke grondverontreiniging is derhalve niet spoedeisendheid.
Wanneer de verontreiniging dient te worden gesaneerd, zal voorafgaande aan de sanering een saneringsplan of BUS-melding moeten worden opgemaakt en worden ingediend bij het bevoegd gezag.
De sterk verontreinigde grond mag niet zonder toestemming van het bevoegd gezag worden verminderd of te worden verplaatst. Het saneren van sterk verontreinigde grond mag alleen door erkende bedrijven te worden verricht.
Diverse boringen ter plekke van de voormalige bebouwing zijn gestaakt op puin. Gezien de ouderdom van de voormalige bebouwing (1967-1980) kan het puin asbesthoudend zijn. Indien ter plekke in de puinlagen wordt gegraven, wordt aanvullend asbestonderzoek door middel van het graven van sleuven geadviseerd.
De gemeente Almelo heeft naar aanleiding van deze rapportage te kennen gegeven dat nader onderzoek noodzakelijk is. Het gaat hierbij om:
- een verkennend bodemonderzoek op kadastraal perceel 1853. Dit deel van het terrein is niet eerder onderzocht, maar vormt wel een onderdeel van het plan. Het terreindeel wordt beschouwd als onverdacht;
- aanvullend grondwateronderzoek ter plekke van peilbuis 21 in verband met de voormalige (chemische) wasserij op dit deel van het terrein;
- inzicht krijgen of de sterke grondverontreiniging ter plekke van boring 43 (kadastraal perceel 1661) ook aanwezig is op kadastraal perceel 1662;
- nader asbestonderzoek in de puinlaag onder de klinkerverharde oprit.
De bevindingen van deze onderzoeken zijn beschreven in de rapportage van 21 september 2014 (projectcode: 14030530). Hierna wordt volstaan met de conclusie van het onderzoek. Het volledige rapport is als Bijlage 3 aan de toelichting van dit plan gekoppeld. Ook hier kan een onderscheid gemaakt worden tussen het veldwerk en de chemische analyses.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn 5 inspectiegaten en 8 inspectiesleuven gegraven en zijn er 6 boringen verricht, waarvan een tot 3.0 meter diepte. Er is een boring afgewerkt tot peilbuis. Er is een bestaande peilbuis herbemonsterd. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig tot zeer fijn zand. Zintuiglijk zijn plaatselijk bodemvreemde materialen waargenomen. Alleen in inspectiesleuf S4 is visueel asbesthoudend materiaal waargenomen. Het freatische grondwater is aangetroffen op gemiddeld 1.27 meter min maaiveld.
Resultaten analyses
Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Verkennend bodemonderzoek, perceel 1853
- de bovengrond is licht verontreinigd met zware metalen, PCB en PAK;
- de ondergrond is licht tot matig verontreinigd met zware metalen en licht verontreinigd met PAK;
- het grondwater in peilbuis 91 is licht verontreinigd met barium.
Aanvullend grondwateronderzoek ter plekke van peilbuis 21
- het grondwater in peilbuis 21 is niet verontreinigd met vluchtige olien.
Aanvullend bodemonderzoek grondverontreiniging ter plekke van boring 43
- Boring 79 (1.2-1.5) is licht verontreinigd met enkele zware metalen;
- Boring 81 (1.35-1.7) is licht tot matig verontreinigd met zware metalen.
Nader asbestonderzoek puinverharding onder klinkerverharding
- het gewogen asbestgehalte in inspectiesleuf S4 is lager dan de interventiewaarde;
- in de fijne fractie (puin) van inspectiesleuven S1, S2 en S3 is geen asbest aangetoond;
- in de fijne fractie (grond) van inspectiesleuf S8 is geen asbest aangetoond.
Naast de hiervoor beschreven aanvullende onderzoeken is ook het kadastraal perceel 1853 onderzocht. De hypothese 'onverdachte locatie', waarvan uitgegaan werd, dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond-, tussen- en streefwaarden zijn aangetoond.
Uit dit verkennende bodemonderzoek is de volgende conclusie getrokken:
- In de boven- en ondergrond en in het grondwater zijn enkele lichte tot matige verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarde van koper, lood en zink in de ondergrond worden overschreden, is er reden om een nader onderzoek uit te voeren.
In overleg tussen de opdrachtgever en de gemeente wordt nu geen nader onderzoek verricht, omdat er reeds voldoende gegevens bekend zijn voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Indien voor kadastraal perceel 1853 een omgevingsvergunning wordt aangevraagd is nader onderzoek alsnog nodig.
Aanvullend grondwateronderzoek ter plekke van peilbuis 21
- Het grondwater in peilbuis is niet verontreinigd met vluchtige minerale olie. De voormalige chemische wasserij heeft geen aantoonbare negatieve invloed gehad op de bodemkwaliteit.
Aanvullend bodemonderzoek grondverontreiniging ter plekke van boring 43
- De sterke grondverontreiniging zoals deze aanwezig is ter plek van boring 43 en 72 (perceel 1661) is niet aangetoond in de bodem onder de oprit (perceel 1662). Formeel is nader onderzoek noodzakelijk, aangezien in boring 81 een matig verhoogde loodgehalte is aangetoond. Geadviseerd wordt hierover in overleg te treden met de gemeente, over de noodzaak van verder nader onderzoek op dit deel van het terrein. De sterke grondverontreiniging ter plekke van boring 43 is voldoende afgeperkt.
Nader asbestonderzoek puinverharding onder klinkerverharding
- De puinfundatie ter plekke van inspectiesleuf S4 is asbesthoudend, maar het gewogen asbestgehalte is lager dan de interventiewaarde. Sanering van de puinlaag is derhalve niet noodzakelijk. Geadviseerd wordt om eventuele asbestverdachte fragmenten middels handpicking te verwijderen (en op een milieuverantwoorde wijze af te voeren), wanneer de puinlaag wordt verwijderd of herschikt. In de fijne fractie van inspectiesleuf S4 (en de overige geanalyseerde asbestmonsters) is analytisch geen asbest aangetoond. De asbesthoudende fragmenten (grove fractie) in inspectiesleuf S4 zijn hechtgebonden. Er zijn geen blootstellingsrisico's in de huidige situatie.
Uit het aanvullende onderzoek naar kadastraal perceel 1853 volgt dat de tussenwaarde overschrijding van de metalen in de ondergrond van het kadastraal perceel 1853 zeer waarschijnlijk geen (direct) verband houdt met de sterke verontreiniging ter plekke van boring 43. De oorzaak voor de matig verhoogde gehalten houdt waarschijnlijk verband met de waargenomen (sporen) bodemvreemde materialen in de ondergrond. De ondergrond bevat op meerdere plekken (sporten) bodemvreemd materiaal (waarvan de analyseresultaten geen aanleiding gaven voor aanvullend onderzoek).
4.2.3 Conclusie
Uit milieukundig oogpunt bestaan er geen bezwaren tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Wanneer in de grond van het kadastraal perceel 1853 moet worden gegraven (voor bijvoorbeeld bouwwerkzaamheden, aanleg parkeerplaats, graven ten behoeve van kabels en leidingen) dient in het kader van de omgevingsvergunning nader onderzoek te worden verricht aangezien de vastgestelde verontreinigingen in de ondergrond mogelijk risico's voor de volksgezondheid op kunnen leveren.
4.3 Flora En Fauna
4.3.1 Wettelijk kader
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Gebiedsbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EL&I.
Natura 2000
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.
Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Ligging plangebied in relatie tot beschermde gebieden
Er is geen sprake van beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet ter plaatse of in de nabijheid van het plangebied. Binnen een straal van 3 kilometer is geen Natura 2000-gebied gelegen.
Het plangebied maakt evenmin onderdeel uit van de EHS. Binnen een straal van 3 kilometer is geen gebied gelegen dat is aangewezen als EHS. Door de grote afstand, de ligging van de locatie in het binnenstedelijk gebied van Almelo en de invulling van het tussenliggende gebied, wordt toetsing niet noodzakelijk geacht.
4.3.2 Flora & fauna
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Quickscan
Hoewel het een braakliggend terrein betreft en in het recente verleden brand ter plaatse heeft gewoed, is de bouwlocatie door middel van een quickscan flora en fauna onderzocht op de aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten. Deze quickscan is uitgevoerd door Natuurbank Overijssel. De bevindingen van de quickscan zijn beschreven in de rapportage van 27 mei 2014 (projectnummer 438 en versienummer 1.3). De rapportage is als Bijlage 4 aan de toelichting van dit plan gekoppeld. Hier wordt volstaan met de beschrijving van de conclusie.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied tot een nagenoeg ongeschikte habitat voor beschermde flora- en faunasoorten. Deels bestaat het gebied uit braakland, ontstaan na de sloop van een gebouw en deels bestaat het uit een bebouwing/achtertuin met een gemetselde muur er omheen.
Er zijn in het onderzoeksgebied geen beschermde soorten vastgesteld en de woning wordt niet als nestplaats door vogels benut. Ook ontbreken potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen in de aanwezige bebouwing. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op beschermde soorten en –leefgebied buiten het onderzoeksgebied. Er is geen nader onderzoek nodig en er hoeft geen ontheffing ex. art. 75C van de Ffwet aangevraagd te worden. De Ff-wet vormt geen belemmering voor het uitvoeren van de voorgenomen activiteit.
Het onderzoeksgebied ligt niet in- of direct naast een beschermd natuurgebied of de EHS. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van beschermd natuurgebied of de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden, er hoeft geen ontheffing of natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.
Zorgplichtbepaling
Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.
Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.
4.3.3 Conclusie
Uit de conclusies van het rapport kan afgeleid worden dat op de locatie Bornsestraat 271- 275 te Almelo geen beschermde plant- en/of diersoorten aangetroffen zijn. Een nader onderzoek is niet nodig.
4.4 Fysieke Veiligheid
4.4.1 Algemeen
Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke (Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, NVBR, september 2003), regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:
- bereikbaarheid;
- opkomsttijd;
- bluswatervoorziening;
- zelfredzaamheid;
- sirenedekking;
- samenhang veiligheidsketen.
De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:
- Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.
- Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.
- Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.
- Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.
- Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.
Het uitgangspunt is dat ontwikkelingen/bouwplannen dienen te voldoen aan de gemeentelijke bouwverordening en de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van het NVBR van september 2003. Op verzoek van de gemeente Almelo heeft Brandweer Twente bij brief van 12 juni 2014 over het plan geadviseerd. Het advies ten aanzien van de verschillende onderdeel is hierna integraal overgenomen.
4.4.2 Bereikbaarheid
Bij het bepalen of er in het plangebied sprake is van een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:
- de weg voldoet aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen;
- een willekeurig adres binnen een verblijfsgebied in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar is;
- of de verkeersaders aan de brandweervoertuigen een onbelemmerde doorgang bieden.
Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Bornsestraat in Almelo. Het plangebied is via twee onafhankelijke routes over de Bornsestraat bereikbaar die voldoen aan de specifieke afmetingen van de voertuigen.
Aangezien het plangebied bereikbaar is, worden vooralsnog geen aanvullende maatregelen geadviseerd. Bij het toetsen van de omgevingsvergunning bouwen zal op basis van de (brandweer)toegangen bekeken worden of er specifieke opstelplekken op eigen terrein voor de brandweervoertuigen moeten komen.
4.4.3 Opkomsttijd
De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd. In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan tevens in tabel 1 beschreven.
Normtijd | Gebruiksfunctie |
5 minuten | Winkel met gesloten constructie, wonen boven winkel, cel |
6 minuten | Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen |
8 minuten | Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies |
10 minuten | Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties |
Tabel 1: Tabel normtijden volgens Besluit Veiligheidsregio's (bron: gemeente Almelo)
Daarnaast is het 'Dekkingsplan Brandweer Twente', dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld. Hierin staat dat voor woningbouw van na 2003 een opkomsttijd geldt van 12 minuten.
Plangebied
Voor het plangebied geldt op basis van het 'Dekkingsplan Brandweer Twente' een opkomsttijd van 12 minuten, mits het geen portiekwoningen betreft. Op basis van berekeningen blijkt dat de eerste tankautospuit in theorie binnen deze tijd ter plaatse kan zijn.
Er worden geen aanvullende maatregelen geadviseerd, mits de appartementen niet als portiekwoningen worden gerealiseerd.
4.4.4 Bluswatervoorziening
Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:
- De primaire bluswatervoorziening
Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.
- De secundaire bluswatervoorziening
De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.
- De tertiaire bluswatervoorziening
Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.
Plangebied
Voor het plangebied geldt een capaciteitsvraag van 30 m3 per uur. In de Bornsestraat ligt een drinkwaterleidingnet waarop brandkranen zijn geplaatst. Het betreft een 100GIJ leiding. Een kenmerk van gietijzeren leidingen is dat ze na verloop van tijd dicht kunnen slibben. In theorie levert de leiding 30 m3 per uur, echter is niet bekend of dit in praktijk ook gehaald wordt.
Het dichtstbijzijnde open water is de Weezebeek die als tertiaire bluswatervoorziening kan dienen. Een secundaire bluswatervoorziening is niet binnen 320 meter voorhanden. Het opbouwen vanaf open water vraag extra tijd.
Afhankelijk waar de (brandweer)toegangen van het appartementencomplex komen, kan bepaald worden of er binnen voldoende afstand een primaire bluswatervoorziening aanwezig is of dat er brandkranen bijgeplaatst moeten worden. Hierover zal tijdens de omgevingsvergunning bouwen worden geadviseerd.
4.4.5 Waarschuwings- en alarmeringssysteem
De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld. Voldoet het dekkingsgebied van de sirene niet, dan zal rondom de diverse risico-objecten middels alternatieven moeten worden gealarmeerd. Hierbij valt onder andere te denken aan:
- sms berichten;
- sirenewagens.
Plangebied
Het plan valt binnen het theoretische dekkingsgebied van een of meerdere sirenes.
4.4.6 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plangebied voor brandweervoertuigen bereikbaar is en Brandweer Twente binnen de geldende norm ter plaatse kan zijn. Nabij het plangebied ligt een primaire drinkwatervoorziening. Of de afstand van de brandkranen tot de (brandweer)toegangen voldoet zal bij het toetsen van de omgevingsvergunning bouwen worden bepaald.
Aanvullende maatregelen worden niet geadviseerd. De definitieve toets vindt plaats bij de omgevingsvergunning bouwen, waarbij onder andere concreter wordt ingegaan op de bereikbaarheid op eigen terrein en de primaire bluswatervoorziening.
4.5 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
4.5.1 Wettelijk kader
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
4.5.2 Onderzoek
In het plangebied is weliswaar sprake van de bouw van 11 appartementen, maar gelet op de kleinschaligheid daarvan kan niet gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling. Er is geen sprake van een activiteit zoals genoemd in bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarin wordt namelijk gesproken van 2000 woningen of meer.
4.5.3 Conclusie
Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de ontwikkeling van woningbouw in het betreffende gebied niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
4.6 Bedrijvigheid
4.6.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype.
Met betrekking tot de in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling geldt het omgevingstype 'gemengd gebied'.
Figuur 4.5: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven- en milieuzonering
4.6.2 Onderzoeksresultaten milieuzonering
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De feitelijke situatie betreft de bouw van 11 (huur)appartementen op het perceel Bornsestraat 271-275 te Almelo. Woningen zijn milieugevoelige objecten.
Zoals reeds hiervoor genoemd dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Dit wordt ook wel de omgekeerde werking genoemd.
Ad1
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. De woningen zelf hebben, vanuit het oogpunt van milieuzonering, geen negatieve invloed op de omgeving.
Ad2
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woningen hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
Het plangebied wordt voornamelijk omringd door woningen. Aan de overzijde bevindt zich een supermarkt en zijn tevens op grond van het daarvoor geldende bestemmingsplan 'Kollenveld-Bornsestraat' dienstverlening en woningen toegestaan.
Een supermarkt valt op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering onder milieucategorie 1, met bijbehorend richtafstand van 10 meter. De gevels van de appartementen liggen op circa 30 m van de voorste gevel van de supermarkt. Vanwege de ligging in een woongebied wordt de bedrijfsvoering van de supermarkt niet door de nieuwe appartementen belemmerd.
4.6.3 Conclusie
Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
4.7 Externe Veiligheid
4.7.1 Wettelijk kader
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- de Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden, hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren en bedrijfsgebouwen en vergelijkbare objecten.
Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van de beperkt kwetsbare objecten) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of een deel van de dag kwetsbare groepen mensen bevinden.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk getroffen wordt door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting. De grenswaarde voor het PR is voor nieuwe kwetsbare objecten (op enkele uitzonderingssituaties na) gesteld op een niveau van 10-6 per jaar op het object. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze waarde een richtwaarde, wat wil zeggen dat hiervan alleen om gewichtige redenen van afgeweken kan worden. De norm 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) drukt de cumulatieve kans per jaar uit dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Dit wordt vertaald in een dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde.
4.7.2 Situatie in en bij het plangebied
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.6 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven (de locatie is blauw omcirkeld).
Figuur 4.6: Fragment risicokaart Overijssel (bron: nederland.risicokaart.nl)
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.7.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
4.8 Luchtkwaliteit
4.8.1 Wettelijk kader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
4.8.2 Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders voor in totaal 11 appartementen. Een project met een dergelijke omvang is aan te merken als een project welke 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan luchtverontreiniging.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten.
Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.9.1 Archeologie
4.9.2 Cultuurhistorie
4.9.3 Conclusie
Op grond van gemeentelijk beleid bij de Archeologische waarden- en verwachtingskaart geldt geen onderzoeksplicht in gebieden met een lage archeologische verwachting. Gezien de afwezigheid van cultuurhistorische elementen en objecten in het plangebied hoeft daar verder ook geen rekening gehouden mee te worden.
4.10 Duurzaamheid
4.10.1 Inleiding
De gemeenteraad van Almelo heeft haar beleid ten aanzien van duurzaam ontwikkelen en duurzaam bouwen vastgelegd in het Milieubeleidsplan van Almelo, het beleidsplan Wonen in Almelo, het Klimaatuitvoeringsprogramma Almelo 2004-2007 en diverse convenanten.
4.10.2 Uitgangspunten
Duurzaam bouwen is bouwen en verbouwen met het oog op energiebesparing, gezond binnenmilieu, aanpasbaarheid aan wensen, veiligheid en vermindering van de milieubelasting. De hoofdpunten van het Almelose beleid, voor wat betreft de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling, op het gebied van duurzaamheid zijn:
- energiebesparing;
- streven naar een energiezuinigheid van woningen die minimaal 10 % beter is dan de wettelijke norm van het bouwbesluit;
- vasthouden van regenwater in het gebied; voorkomen dat schoon regenwater afgevoerd wordt naar de riolering.
4.10.3 Conclusie
De appartementen worden conform de meest recente eisen uit het Bouwbesluit gebouwd. Hiermee voldoet het plan aan de basis van duurzaam bouwen. Voor wat betreft het duurzaam omgaan met water wordt verwezen naar de volgende paragraaf.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Algemeen
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Via de digitale watertoets is op 23 april 2014 het Waterschap Vechtstromen geïnformeerd. Uit deze digitale toets volgde de uitgangspunten van het waterschap waar rekening mee gehouden dient te worden.
Uitgangspunten Waterschap Vechtstromen
Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.
Algemeen
- Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem.
- Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan.
- Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.
Afvalwater
- Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.
Hemelwater
- De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
- De maximale hoeveelheid te lozen water wordt genormeerd in l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid in mm per tijdseenheid. Binnen het beheergebied van waterschap Vechtstromen is de geldende normering per regio verschillend vastgesteld.
- Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
- Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
- Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
- Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
- Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi.
- Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
- Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
- In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.
- Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de rwzi wordt geminimaliseerd.
Grondwater
- Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
- Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.
- De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
- Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.
Oppervlaktewater
- Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteistdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen leidend.
- Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geintegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.
In paragraaf 5.3 is ingegaan op het plangebied en op welke wijze het water afgevoerd wordt.
5.2 Vigerend Beleid
5.2.1 Europees beleid
Kaderrichtlijn Water
Vanuit Europa is de Kaderrichtlijn Water van kracht geworden. De Kaderrichtlijn Water richt zich op de bescherming van water in alle wateren en stelt zich ten doel dat alle Europese wateren in het jaar 2015 een 'goede toestand' hebben bereikt en dat er binnen heel Europa duurzaam met water wordt omgegaan. De uitgangspunten en principes van de Kaderrichtlijn Water zijn:
- de vervuiler betaalt;
- de gebruiker betaalt;
- vanaf 2000 geen achteruitgang van chemische en ecologische toestand;
- resultaatsverplichting in 2015;
- stroomgebiedbenadering met indeling in waterlichamen.
De Kaderrichtlijn Water zet in op het verbeteren van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015. Dit heeft tot gevolg dat oppervlaktewater en grondwater aan normen voor chemische stoffen moeten voldoen. Oppervlaktewater moet bovendien een goede ecologische kwaliteit hebben. Deze doelstelling is verplicht, maar de weg ernaar toe wordt niet centraal gestuurd. Die mogen de lidstaten zelf invullen, mits zij er alles aan doen om de doelen te bereiken.
5.2.2 Rijksbeleid
Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21, 2003)
De kern van het waterbeleid 21e eeuw is dat water ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het landschap en in de stad moet ruimte gemaakt worden om water op te slaan, bijvoorbeeld door het aanleggen van vijvers in woonwijken. Ons klimaat veranderd en dit heeft gevolgen voor de waterhuishouding. Het weer wordt extremer met korte maar hevige regenbuien, meer smeltwater dat via de rivieren ons land binnenkomt en stijging van de zeespiegel. Om te voorkomen dat dit ook tot meer wateroverlast leidt hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het waterbeleid 21e eeuw ontwikkelt.
Dit beleid wordt op de volgende manieren uitgevoerd:
- Anticiperen in plaats van reageren.
- Door nu al maatregelen te nemen wordt overlast in de toekomst voorkomen.
- Techniek en ruimte worden slim gecombineerd.
- Het is én zoeken naar ruimte voor water én zorgen dat onze dijken en gemalen technisch gezien voldoen.
- Vasthouden, bergen, afvoeren.
Een overvloed aan water wordt nu opgevangen op de plaats waar deze ontstaat. Het bergen vindt plaats in speciaal daarvoor bestemde gebieden. Daardoor kan het uiteindelijk ook op een meer gecontroleerde wijze worden afgevoerd. Bij stedelijke uitbreiding, bij de herstructurering van naoorlogse woonwijken en bij het ontwikkelen en herinrichten van bedrijventerreinen zijn er mogelijkheden om water en stedelijke functies te combineren. Dit is allereerst van belang voor een goed kwantitatief en kwalitatief waterbeheer. Het biedt echter ook de kans om kwaliteit toe te voegen aan stadsuitbreiding en de stedelijke herstructurering, bijvoorbeeld voor het wonen aan het water en daarmee de directe beleving van water.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan, vervangt daarmee op onderdelen het beleid uit de Nota Ruimte. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Hiervoor geldt de AMvB Ruimte. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor wordt een afzonderlijke AMvB opgesteld.
5.2.3 Provinciaal beleid
De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet. In de Ontwikkelingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening. Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van de ontwikkelingsperspectieven uit de Omgevingsvisie.
Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewateren en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.
5.2.4 Regionaal beleid
Waterschap Vechtstromen verzorgt sinds 1 januari 2014 het waterbeheer in Twente, Noordoost Overijssel en Zuidoost Drenthe. De opdracht is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid.
Voor het watersysteembeheer zijn twee hoofdopgaven geformuleerd.
- Namelijk in de eerste plaats het zo goed mogelijk ontwikkelen van de waterfunctie: een ecologisch en chemisch goed functionerend watersysteem.
- En in de tweede plaats het zo goed mogelijk bedienen van de functies in het betreffende gebied.
Om aan deze doelen structureel te kunnen voldoen, moet het watersysteem robuust en veerkrachtig worden gemaakt. Dit betekent vooral dat er voldoende ruimte beschikbaar moet zijn voor het oppervlaktewater en dat de natuurlijke veerkracht van het grond- en oppervlaktewatersysteem zoveel mogelijk moet worden hersteld. Daarnaast is er vanuit de ecologie van het oppervlaktewater verbetering nodig op de aspecten watervoering, morfologie, fysisch-chemische toestand, bereikbaarheid en passeerbaarheid voor waterorganismen en beheer en onderhoud.
Voor het onderhoud en beheer van wateren beschikt het waterschap over de keur. In de keur zijn onder andere regels opgenomen voor wateren en oevers van wateren om te zorgen dat onderhoud kan worden uitgevoerd en ter bescherming van het profiel van wateren. Het in het beheerplan van het waterschap verwoorde beleid is richtinggevend bij de uitvoering van de keur.
5.2.5 Gemeentelijk beleid
Waterplan Almelo (2002)
Het Waterplan Almelo is in 2002 vastgesteld. Het Waterplan Almelo beschrijft de gezamenlijke, samenhangende visie op het integrale watersysteem en de waterketen in de omgeving. Het waterplan is een soort 'parapluplan' voor andere plannen voor water in het stedelijk gebied, zoals het vGRP, het baggerplan en het grondwaterplan. In het waterplan is voor de korte termijn (doorkijk tot 2008) een groot aantal projecten opgenomen waarbij een driedeling is gemaakt naar uitvoeringsprojecten, beheerprojecten en onderzoeksprojecten.
Het waterplan zet via uitvoering van deze projecten in eerste instantie in op het verbeteren van de milieukwaliteit. Voor de langere termijn (doorkijk tot 2050) zijn maatregelen benoemd die naast een verdere verbetering van de milieukwaliteit ook in belangrijke mate inzetten op het vergroten van de belevingswaarde en het scheiden van waterstromen zowel in de waterketen als in het watersysteem.
Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2011 t/m 2015
De gemeentelijke doelstellingen op gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater staan in het verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP) 2011-2015. Met dit vGRP geeft de gemeente Almelo invulling aan een duurzame inzameling en verwerking van afvalwater, hemelwater en overtollig grondwater en een duurzaam beheer van het gemeentelijk rioolstelsel. Riolering draagt namelijk bij aan de volksgezondheid, de kwaliteit van de leefomgeving en beschermt de bodem, het grond- en oppervlaktewater. De aanleg en het beheer van riolering zorgt dat verontreinigd afvalwater uit de directe leefomgeving wordt verwijderd en voorkomt de directe ongezuiverde lozing van afvalwater op bodem- of oppervlaktewater. Daarnaast zorgt riolering voor de ontwatering van de bebouwde omgeving door naast het afvalwater van huishoudens en bedrijven ook het overtollige regenwater van daken, pleinen, wegen e.d. en het overtollige grondwater apart in te zamelen en af te voeren.
Afvalwaterzorgplicht:
De afvalwaterzorgplicht is grotendeels een voortzetting van het beleid zoals dat vroeger gold. Voor de afvalwaterzorgplicht streeft de gemeente Almelo in haar gebied een duurzame en doelmatige inzameling en transport van afvalwater na tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Nieuwe aspecten die in dit vGRP aan de orde komen zijn:
- Onderzoek en stimuleringsbijdragen in verband met alternatieve sanitatieconcepten, waarbij wordt bekeken of afvalwater op een andere duurzamere wijze kan worden ingezameld en getransporteerd dan in het verledengebruikelijk, bijvoorbeeld via een lokale zuivering of het scheiden van verschillende afvalwaterstromen.
- Inhalen van de achterstand die is opgelopen bij het onderhouden van kolken via een kolkenproject.
- Het beheer en onderhoud van de riolering wordt verder versterkt. De afgelopen jaren is daar al een goede aanzet voor gemaakt.
Hemelwaterzorgplicht:
De taakopvatting voor de hemelwaterzorgplicht komt overeen met de taakopvatting voor de afvalwaterzorgplicht, echter de gemeentelijke beleidsvrijheid is bij de hemelwaterzorgplicht beduidend groter dan bij de afvalwaterzorgplicht. Voor de hemelwaterzorgplicht streeft de gemeente Almelo in haar gebied een duurzame en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater na voor zover burgers en bedrijven zich daar redelijkerwijs niet van kunnen ontdoen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De belangrijkste aandachtspunten in het gemeentelijk hemelwaterbeleid zijn:
- Actief benutten van kansen om hemelwater van afvalwater te ontvlechten bij onder andere uitbreidingen, inbreidingen, wijkrenovatieprojecten, vervangingsprojecten en wegenprojecten mede in relatie tot lange termijn doelstellingen in het waterplan.
- Onderzoeksinspanning om de hemelwaterzorgplicht verder te onderbouwen.
- Stimulering van het toepassen van zogenaamde vegetatiedaken. Vegetatiedaken worden onder meer ingezet om de toenemende piekafvoeren van hemelwater vanuit stedelijk gebied tegen te gaan (circa 60% van de neerslag wordt op vegetatiedaken vastgehouden). Vegetatiedaken kunnen verder een rol spelen in het behalen van duurzaamheidsdoelstellingen (energiebesparing en leefbaarheid).
Grondwaterzorgplicht:
Voor de grondwaterzorgplicht sluit dit vGRP aan bij het beleid dat is geformuleerd in het kader van deel B van het Grondwaterplan 2010 t/m 2015.
Overkoepelend beleid:
Voor een aantal activiteiten zoals gegevensbeheer, baggerproblematiek en vergunningen en verordeningen is overkoepelend beleid geformuleerd. De baggerproblematiek in Almelo heeft een duidelijke samenhang met alle drie de zorgplichten. Het goed op diepte houden van vijvers en watergangen is van belang voor beheersing van grondwaterstanden (grondwaterzorgplicht) en het bergen van hemelwater (hemelwaterzorgplicht). Voor de afvalwaterzorgplicht bestaat de samenhang uit verontreinigd rioolslib dat via overstorten in het oppervlaktewater terecht komt wat niet gewenst is. Toerekening van 50% van de baggerkosten aan de verschillende zorgplichten wordt vanwege de aangegeven samenhang redelijk geacht (30% in het kader van de grondwaterzorgplicht, 10% in het kader van de afvalwaterzorgplicht en 10% in het kader van de hemelwaterzorgplicht).
Grondwaterplan 2010 t/m 2015
De gemeentelijke doelstellingen op gebied van grondwater staan in deel B van het Grondwaterplan 2010-2015.
Relevante doelstellingen zijn:
- De gemeente Almelo streeft een grondwaterstand na, welke geen structurele overlast veroorzaakt bij bewoners en bedrijven.
- Bij oplossingen/maatregelen voor bestaand en nieuw stedelijk gebied geld de volgende voorkeursvolgorde:
- Ophogen van maaiveld.
- Het aanleggen van oppervlaktewater.
- Het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen.
- Bij nieuwbouw is in het beginsel het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen niet toegestaan.
- Voor de ontwatering gelden de volgende criteria:
- Wegen minimaal 0,70 m boven de GHG.
- Openbaar groen minimaal 0,50 m boven de GHG.
- 1. Vloerpeilen minimaal 0,90 m boven de GHG.
Actieplan Milieubeleid 2007-2010
Het actieplan Milieubeleid overbrugt de periode tussen het gemeentelijk milieubeleidsplan welke eindigde in 2007 en het nog op te stellen duurzaamheidsplan. Voor het beleidsveld 'Water' zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:
- het creëren van een duurzame waterketen en een gezond watersysteem;
- het stimuleren van een optimaal watergebruik;
- het tegengaan van verdroging;
- het voorkomen van een oppervlaktewaterverontreiniging en verontreiniging van het grondwater;
- een duurzaam beheer van het gemeentelijke rioolstelsel;
- het benutten van de mogelijkheden voor water- en oeverrecreatie.
Daarnaast zijn duurzaamheidstrategieën geformuleerd:
- bij de (her)inrichting van gebieden is duurzaamheid vanaf het begin van de planvorming een even belangrijk uitgangspunt als andere uitgangspunten;
- bij bouwen en verbouwen concrete duurzaamheidmaatregelen toepassen, zoals in 2006 vastgelegd in het convenant Duurzaam Bouwen 'Comfortabel, gezond en energiezuinig bouwen, nu en in de toekomst';
- het behouden van de huidige natuurkwaliteiten en een duurzaam watersysteem.
5.3 Watertoets
5.3.1 Wateraspecten plangebied
Oppervlaktewater
Op enige afstand van het plangebied ligt de watergang Weezebeek welke in beheer is bij het waterschap Vechtstromen. Door het waterschap Vechtstromen is aangegeven dat de watergangen naar verwachting in goed hydraulisch contact staan met het grondwatersysteem en deze dus beïnvloeden.
Grondwater
In deel A van het Grondwaterplan 2010 t/m 2015 is een onderzoek uitgevoerd naar de huidige grondwaterstanden in Almelo. Tijdens dit onderzoek zijn grondwateraandachtsgebieden vastgesteld waar mogelijk (te) hoge grondwaterstanden optreden. Voor onderhavige locatie is geen sprake van een te hoge grondwaterstand.
De gemeente Almelo beschikt over een grondwatermeetnet welke bestaat uit peilbuizen verspreid over Almelo, Aadorp en Bornerbroek. Het doel van het meetnet is om informatie over de stijghoogten en de stromingsrichting van het grondwater te verkrijgen. Daarnaast worden de gegevens gebruikt voor onderzoeken naar de oorzaken van wateroverlast. De peilbuizen worden sinds 1996 circa tweemaal per maand handmatig bemeten. Eind 2010 is het meetnet geoptimaliseerd. Er zijn peilbuizen toegevoegd en alle peilbuizen zijn voorzien van een datalogger welke eenmaal per uur automatisch de grondwaterstand meet. In de omgeving van het plangebied ligt een aantal peilbuizen.
Riolering (afval- en hemelwater)
De riolering in het stedelijk gebied van de gemeente Almelo bestaat globaal uit drie types rioolstelsels, te weten een gemengd stelsel, een gescheiden stelsel en een verbeterd gescheiden stelsel. Bij een gescheiden stelsel ligt er een ondergronds of bovengronds hemelwatersysteem. Om de berging in het gemengde stelsel optimaal te benutten en zodoende overstorten te beperken wordt het afvalwater in het gemengde stelsel real time gestuurd (RTC) door middel van sturingslocaties zoals gemalen, stuwputten (met schuiven) en interne overstorten.
In de Bornsestraat ligt een gemengd stelsel wat in het verleden is aangelegd en onder vrijverval afvoert. Ter plaatse van het plangebied ligt de bestaande riolering waarschijnlijk te ondiep om onder vrijverval op te kunnen aansluiten. Mogelijk moet er op openbaar terrein riolering worden aangepast. Voor het RTC liggen in het plangebied geen directe sturingslocaties.
Het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel is getoetst met bui 8 uit de Leidraad Riolering. Bui 8 is een theoretische regenbui die gemiddeld eenmaal per 2 jaar voorkomt en een intensiteit heeft van circa 20 mm in een uur tijd. Uitgangspunt is dat bui 8 geen problemen mag opleveren voor het rioolstelsel. In 2008 is het rioolstelsel hydraulisch doorgerekend. Voor het plangebied zijn geen problemen geconstateerd.
5.3.2 Toekomstige watersituatie
Algemeen
De toekomstige waterhuishouding moet een duurzaam karakter krijgen door schone en vuile waterstromen gescheiden te houden. Voor de afhandeling van hemelwater moet worden aangesloten bij de voorkeursvolgorde hergebruik, infiltreren, retenderen/afvoer naar oppervlaktewater of retenderen/afvoeren naar riolering.
Hergebruik in de woningen is meestal door kleine schaalgrootte en gezondheidsrisico's lastig te realiseren. Wel goed mogelijk is het hergebruik van water in tuinen.
Het hemelwater dat valt op het verhard oppervlak (daken en (terrein)verharding) van nieuwe bebouwing en nieuwe openbare ruimte mag in ieder geval niet rechtstreeks worden aangesloten op de riolering. Hemelwater dat valt op (terrein)verhardingen wordt bij voorkeur via een zuiverende bovengrondse bodempassage (wadi of bermen) toegevoegd aan grondwater met een overloop naar oppervlaktewater.
Verder wordt om de waterkwaliteit te waarborgen, conform het beleid van de gemeente Almelo, nagenoeg geen chemische onkruidbestrijding toegepast.
Het is belangrijk dat bij toekomstige ontwikkelingen wateroverlast wordt voorkomen. Bij het ontwerp en de inrichting van nieuwe ontwikkelingen moet daarom rekening worden gehouden met de mogelijkheid om in noodgevallen (bij extreme buien) de straat en de overige openbare ruimte te benutten als tijdelijke berging. Hiervoor moet de infrastructuur waterbewust en klimaatbestendig worden ingericht. Hierbij kan worden gedacht aan niet te lage vloerpeilen, het toepassen van trottoirbanden langs de wegen en het afvoeren van alle dakoppervlak naar de voorzijde van de woning.
Verder zijn er nog de volgende algemene aandachtspunten:
- Oppervlaktewater
Bij de toe te passen bouwmaterialen uitgaan van afwatering op oppervlaktewater. Dit ivm uitloogbaarheid en daardoor waterverontreiniging.
- Grondwater
In de omgeving van het plangebied liggen een aantal peilbuizen van het gemeentelijke grondwatermonitoringsnetwerk.
De ontwateringsdiepte van het terrein is waarschijnlijk onvoldoende en het terrein zal opgehoogd moeten worden. Aandachtspunt daarbij is de aansluiting/afwatering met de bestaande omliggende bebouwing. Hier zullen waarschijnlijk voorzieningen getroffen moeten worden.
- Riolering
In de Bornsestraat ligt een gemengd rioolstelsel wat onder vrijverval afvoert. Volgens de hydraulische berekeningen uit het BRP van 2008 zijn er in dit gebied geen water-op-straat-situaties (WOS) bekend.
De riolering in de Bornsestraat ligt waarschijnlijk te ondiep om onder vrijverval op aan te sluiten. Waarschijnlijk moet de riolering op openbaar terrein worden verdiept. Deze kosten zijn dan voor rekening van het plangebied.
Het afvoerprincipe van bestaande en nieuwe hoofdriolen is vrijverval. Zinkers en of rioolgemalen zijn niet acceptabel.
Bij de afvoer van schoon hemelwater moet qua hoogteligging rekening worden gehouden met de door de gemeente aan te leggen blauwe aders in de wijk De Riet zodat daar in de toekomst op afgevoerd kan worden.
Ter plaatse van riolering mogen geen bomen worden gepland. Door wortelgroei kan het functioneren van de riolering nadelig worden beïnvloed.
Gemeentelijke riolering (inclusief voorzieningen voor hemelwater) mag ten gevolge van ontwikkelingen niet onder particulier terrein komen te liggen en of overbouwd worden.
- Grondwater
Nieuwe ontwikkelingen, zowel openbaar als particulier, moeten zodanig worden ontworpen en ingericht dat de toekomstige bewoners/gebruikers geen hinder ondervinden van (te) hoge grondwaterstanden. Het oplossen van grondwaterproblemen achteraf kost een veelvoud van maatregelen tijdens de bouwfase. De grondwateroverlast wordt bestreden (en bij nieuwbouw voorkomen) volgens de voorkeursstrategie:
- Ophogen,
- Aanleggen extra oppervlaktewater,
- Aanleggen grondwatertechnische maatregelen.
Pas als ophogen of extra oppervlaktewater in een deelgebied niet realistisch is, komen grondwatertechnische maatregelen zoals drainages, in beeld. Bij nieuwbouw worden in principe geen grondwatertechnische maatregelen aangelegd.
Grondwateroverlast kan worden gekwantificeerd door de werkelijk optredende grondwaterstanden te vergelijken met de vereiste ontwateringsdiepte voor verschillende bestemmingen in het bebouwde gebied. In het grondwaterplan Almelo 2010 t/m 2015 (deel B; Beleid en maatregelen) wordt als ontwateringnorm voor wegen een ontwateringdiepte van 0,70 m beneden de as van het wegdek aangehouden. Voor kruipruimten wordt uitgegaan van 0,20 m beneden de bodem van de kruipruimte. Uitgaande van een bovenkant vloer op minimaal 0,20 m boven wegpeil, een vloerdikte van 0,20 m en een kruipruimte van 0,50 m, bedraagt de ontwateringsdiepte ter plaatse van de woningen 0,90 m.
- Afvalwater
De gemeente Almelo streeft in haar gebied een duurzame en doelmatige inzameling en afvoer van afvalwater na tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten waarbij afvalwater vanuit hygiënisch oogpunt (volksgezondheid) adequaat wordt ingezameld en getransporteerd, waarbij emissies naar bodem, lucht en oppervlaktewater zoveel mogelijk worden voorkomen en waarbij wateroverlast voor burgers zoveel mogelijk wordt beperkt.
De kwaliteit van de riolering in de Bornsestraat is goed en in de komende periode zullen er geen vervangingsinvesteringen zijn. De mogelijkheden om anders om te gaan met het afvalwatersysteem en over te gaan tot ontvlechting van afvalwater en hemelwater worden daarmee de komende periode ingeperkt. Bij herontwikkelingsprojecten en vervangingsprojecten in de stad wil de gemeente nadrukkelijk meedenken en de mogelijkheden tot ontvlechting van hemelwater en afvalwater actief onderzoeken. Daarnaast wil de gemeente via onderzoek alternatieve sanitatieconcepten bij herinrichtingsprojecten en nieuwbouwwijken in overweging nemen.
- Hemelwater
De gemeente Almelo streeft naar een volledige scheiding tussen schoon hemelwater aan de ene kant en (mogelijk) vervuild regenwater en afvalwater aan de andere kant. Een verdere scheiding tussen (mogelijk) vervuild regenwater en afvalwater op langere termijn verdient de voorkeur. De gemeente zoekt voor de hemelwaterzorgplicht aansluiting bij het vigerende landelijke beleid, de zogenaamde voorkeursvolgorde en het regionale beleid zoals door waterschap Vechtstromen is verwoord in de nota afkoppelen. In de landelijke voorkeursvolgorde is afvalwater gedefinieerd als: al het water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, dus afvalwater en hemelwater. Voor het hemelwaterbeleid is de eerste stap uit de voorkeursvolgorde namelijk het voorkomen van het ontstaan van afvalwater de belangrijkste.
Bij woninguitbreidingen wordt er in principe gekozen voor het afvoeren van het huishoudelijk afvalwater in een DWA-stelsel (Droog Weer Afvoerstelsel = rioolstelsel waarmee geen regenwater wordt afgevoerd, alleen huishoudelijk en/of bedrijfsafvalwater) en het afvoeren van hemelwater middels bovengrondse goten richting een wadi of een infiltratieveld. De berging in de afkoppelvoorziening dient minimaal 40 mm te bedragen. Voor de Gemeente Almelo is vooral van belang dat het hemelwater bovengronds op de perceelsgrens wordt aangeboden. Indien een inwoner ervoor kiest om het deel van de afvoer op zijn terrein ondergronds te laten plaatsvinden is dit voor de gemeente onder voorwaarden acceptabel.
In principe worden inbreidingsprojecten behandeld zoals een woninguitbreiding. Het type werkmethode voor het verwerken van het hemelwater hangt echter wel af van vele factoren zoals: beschikbaarheid van oppervlaktewater, grondwaterstand, sociale aspecten. De principiële voorkeur van de gemeente Almelo gaat, analoog aan uitbreidingen, uit naar een DWA-stelsel en bovengrondse afvoer van het hemelwater naar bovengrondse infiltratie, per situatie dient hier echter opnieuw een beslissing te worden genomen. Uitgangspunt is 40 mm berging op eigen terrein. Bij een wijkrenovatie kan er synergiewinst worden gehaald door hemelwater meteen ook af te koppelen. De methode van waterafvoer volgt vaak uit het type project waar wordt meegelift. Bij het renoveren van woningen kan huishoudelijk afvalwater en water van het dak worden gescheiden.
Bij uitvoering van wegrenovatieprojecten of rioolvervangingsprojecten zoekt de gemeente actief naar mogelijkheden om hemelwater bovengronds volgens de voorkeursvolgorde te behandelen. Bij het vervangen van de riolering kan ervoor worden gekozen de straatkolken op een IT-riool aan te sluiten.
De gemeente zorgt voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater voor zover dit duurzaam en doelmatig is en redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht. Dit is afhankelijk van:
- het soort gebied (stedelijk versus landelijk);
- de bestaande situatie (bestaande wijken versus in-/uitbreidingen en herinrichtingen);
- de grootte van de percelen;
- de mogelijkheden voor infiltratie (bodemgesteldheid en grondwaterstand);
- de mogelijkheden voor afvoer naar oppervlaktewater;
- het stelseltype van de bestaande riolering (vuilwater-, gemengde of gescheiden riolering);
- de bestaande situatie en de termijn waarbinnen de afvoersituatie kan worden aangepast.
5.3.3 Conclusie
In de nieuwe situatie neemt het verhard oppervlak iets af, waardoor er een gunstiger watersituatie ontstaat. Omdat sprake is van een nieuw plan, zal het hemelwater niet afgevoerd worden via het DWA-stelsel. Het vuile water wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel.
Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten
In dit hoofdstuk komen de uitgangspunten die ten grondslag aan het bestemmingsplan liggen, aan de orde.
Met het nieuwe bestemmingsplan wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt waarbij bij recht 11 appartementen mogelijk worden gemaakt. Ten behoeve van deze ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de standaardregels, voor zover van toepassing in de onderhavige situatie, van de gemeente Almelo.
Gebruik van afwijkingsmogelijkheden
Bij het maken van dit bestemmingsplan is onderzocht in hoeverre het nog wenselijk is de veelheid van afwijkingsbepalingen, zoals deze in de oude bestemmingsplannen waren opgenomen, opnieuw in dit bestemmingsplan op te nemen. Naar aanleiding hiervan is besloten om indien mogelijk, zoveel mogelijk de afwijkingsmogelijkheden bij recht toe te staan. Dit heeft geleid tot de volgende belangrijke wijzigingen:
Aan huis verbonden beroepen en bedrijfsactiviteiten
Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of een vrijstaand bijbehorend bouwwerk worden uitgeoefend. De woning moet hierbij in overwegende mate haar woonfunctie behouden en de desbetreffende activiteit moet een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten. Deze regels zijn gelijk aan de voorheen geldende toetsingscriteria die golden bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor dergelijke activiteiten.
Hoofdstuk 7 Toelichting Op De Regels
In dit hoofdstuk wordt de juridische systematiek van het bestemmingsplan toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.
7.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen. Het bestemmingsplan 'Bornsestraat 271-275' bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid.
Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
7.2 Juridische Systematiek
In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.
Planregels
De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:
- Inleidende regels:
bevat een aantal bepalingen die van belang zijn voor een juiste interpretatie en toepassing van de planregels in de overige hoofdstukken;
- Bestemmingsregels:
bevat de regels omtrent de diverse bestemmingen waarin bouw- en gebruiks(on)mogelijkheden zijn opgenomen;
- Algemene regels:
bevat algemeen geldende regels met betrekking tot gebruik en afwijkingen;
- Overgangs- en slotregels:
bevat overgangsregels en de titel van het plan.
De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:
Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels', bevat de volgende artikelen:
- Begrippen;
- Wijze van meten.
Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels', bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
- Wijzigingsbevoegdheid.
Hoofdstuk 3: 'Algemene regels' bevat de volgende artikelen:
- Anti-dubbeltelregel;
- Algemene gebruiksregels;
- Algemene aanduidingsregels;
- Algemene afwijkingsregels;
- Algemene procedureregels.
Hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels', bevat de volgende artikelen:
- Overgangsrecht;
- Slotregel.
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en de bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.
Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.
Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan
Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:
- een omgevingsvergunning om af te wijken van specifieke regels. Het gaat hier om geringe afwijkingen van het bestemmingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheid biedt voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid een afweging te maken van de noodzaak ten opzichte van het stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch belang;
- nadere eisen: ten aanzien van enkele in de regels genoemde bouwmogelijkheden zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen inzake de situering van gebouwen, de profilering van wegen, het aantal parkeerplaatsen en afstanden van gebouwen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte.
Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.
7.3 Nadere Toelichting Op De Regels
7.3.1 Bestemmingsregels
Het bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten Tuin en Wonen.
Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.
- Tuin (artikel 3)
Deze bestemming is voor een belangrijk deel geprojecteerd vóór woningen en vormt veelal de voortuin. Binnen deze bestemming zijn geen bouwmogelijkheden anders dan de realisatie van bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. Het betreft hier voornamelijk erfafscheidingen.
- Wonen (artikel 4)
Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor de handhaving en eventuele herontwikkeling van appartementen en/of grondgebonden woningen. Het bouwvlak is afgestemd op de ontwikkeling en de omgeving. De hoofdbebouwing mag enkel opgericht worden binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. In de regels en op verbeelding zijn vervolgens bepalingen opgenomen omtrent de maximale bouwhoogten, het maximale aantal appartementen en de afstand tot de perceelsgrenzen voor zowel de hoofdbebouwing als bijbehorende bouwwerken. Ook zijn bepalingen opgenomen voor het maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.
De grootte van het perceel bepaald het toegestane aantal m² aan bijbehorende bouwwerken. De volgende regel is van toepassing:
De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal:
- 75 m²;
- 100 m² voor percelen groter dan 500m²;
- 125 m² voor percelen groter dan 1000 m².
Vereiste hierbij is dat tenminste 50% van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel onbebouwd en onoverdekt blijft. Dit maximumpercentage is van toepassing omdat anders de kleinere percelen (nagenoeg) volgebouwd worden. Dit is ruimtelijk echter onaanvaardbaar.
Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden. Deze regels zijn gericht op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten. Daar waar specifieke functies binnen de woonbestemming voorkomen is er een aanduiding op de verbeelding opgenomen.
7.3.2 Overige regels
- Inleidende regels / begrippen (artikel 1)
Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.
- Inleidende regels / wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.
- Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.
- Algemene gebruiksregel (Artikel 6)
Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
- Algemene afwijkingsregel (artikel 7)
In dit artikel is een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.
- Algemene procedureregels (Artikel 8)
Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.
- Overgangsrecht (artikel 9)
In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.
- Slotregel (artikel 10)
Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Dit bestemmingsplan voorziet een ontwikkeling op basis van een particulier initiatief. Het plan wordt dan ook voor rekening van de initiatiefnemer opgesteld. Voor dit project is een anterieure overeenkomst gesloten waarin de financiële haalbaarheid is aangetoond en planschade is afgewenteld. De gemeente Almelo loopt geen financieel risico.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijze
9.1 Vooroverleg
9.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
9.1.2 Provincie Overijssel
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde Vooroverleglijst Ruimtelijke Plannen opgesteld. In deze vooroverleglijst wordt aangegeven dat vooroverleg met betrekking tot plannen voor woningbouw in het stedelijk gebied niet noodzakelijk is voor:
Plannen en projectbesluiten voor woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen mits in lijn met de tussen gemeenten en provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken Wonen.
De woningbouwontwikkeling is, zoals in paragraaf 3.2 is verwoord, in overeenstemming met de tussen de gemeente en de provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken. Derhalve kan worden afgezien van het voeren van vooroverleg met de provincie Overijssel.
9.1.3 Waterschap Vechtstromen
De watertoets heeft plaats gevonden. Daarmee zijn de waterhuishoudkundige aspecten voldoende belicht. Nader overleg met het waterschap hoeft niet te worden gevoerd.
9.2 Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Bij dit plan is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.
9.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 oktober 2014 tot en met 2 december 2014 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn is één zienswijze in gekomen. Gevreesd wordt voor verlies van licht en zon uit de woning vanwege de diepte van het bouwblok.
Deze zienswijze heeft geleid tot aanpassing van de verbeelding in die zin dat de diepte van het bouwblok is verkleind.