KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Begrenzing Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Landschap En Cultuurhistorie
2.2 Landbouw
2.3 Natuur
2.4 Water
2.5 Recreatie
2.6 Wonen
2.7 Bedrijvigheid
2.8 Verkeer En Vervoer
2.9 Nutsvoorzieningen
Hoofdstuk 3 Beleidskader En Wet- En Regelgeving
3.1 Europees
3.2 Nationaal
3.3 Provinciaal
3.4 Regionaal
3.5 Gemeentelijk
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieu
4.2 Planmer
4.3 Water
4.4 Ecologie
4.5 Archeologie
4.6 Externe Veiligheid
Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten/beleidskeuzes
5.1 Inleiding
5.2 Algemene Uitgangspunten
5.3 Gebiedsindeling
5.4 Uitgangspunten Functies
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Toelichting Op Het Juridisch Systeem
6.2 Inleidende Regels
6.3 Bestemmingsregels
6.4 Algemene Regels
6.5 Overgangs- En Slotregel
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
7.3 Grondexploitatie
Bijlage 1 Percelen Intensieve Veehouderij
Bijlage 2 Horecalijst
Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4 Functies En Waterwinning
Bijlage 5 Recreatiewonigen Met Objectgebonden Gedoogbeschikking
Bijlage 1 Planmer
Bijlage 2 Nota Van Inspraak En Overleg
Bijlage 3 Lpg- Tankstations Groepsrisico Berekening
Bijlage 4 Nota Van Zienswijzen

Buitengebied Dalfsen

Bestemmingsplan - Dalfsen

Vastgesteld op 24-06-2013 - deels onherroepelijk in werking

Bestanden

Regels

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor de bestemmingsplanherziening en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Verder wordt een opsomming van de geldende bestemmingsplannen gegeven, die met het nieuwe bestemmingsplan worden herzien.

Het Bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Dalfsen is een integrale herziening van de bestemmingsplannen: Buitengebied Dalfsen, Buitengebied (voormalige gemeente) Nieuwleusen en het Buitengebied Lemelerveld.

De gemeente Dalfsen heeft om verschillende redenen gekozen voor een integrale herziening van deze bestemmingsplannen Buitengebied. In de eerste plaats is er de herzieningsplicht in verband met het overschrijden van de wettelijke looptijd. In de tweede plaats is er de noodzaak om te vernieuwen. De laatste jaren zijn een groot aantal beleidsdocumenten vastgesteld. Zowel het Rijk als de provincie is de afgelopen jaren met nieuw beleid gekomen, met in sommige gevallen verstrekkende gevolgen voor de ruimtelijke ordening. De geldende bestemmingsplannen zijn hierop nog niet aangepast. Verder hebben zich verschillende ontwikkelingen voorgedaan die vragen om een aanpassing van het ruimtelijke beleid.

1.1 Aanleiding

Op grond van artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente één of meer bestemmingsplannen vast. De bestemming van de gronden moet binnen een periode van tien jaar, telkens opnieuw worden vastgesteld. Op dit moment gelden er voor het gehele buitengebied van de gemeente Dalfsen drie bestemmingsplannen.

Bestemmingsplan Vastgesteld Actualiseren voor:
Buitengebied Dalfsen 28-09-1998 01-07-2013 1)
Buitengebied (voormalige gemeente) Nieuwleusen 20-12-2004 20-12-2014
Buitengebied Lemelerveld
(voormalig grondgebied gemeenten Heino, Ommen en Raalte)
21-04-2008 21-04-2018

1) actualiseringplicht op basis van het overgangsrecht Wet ruimtelijke ordening binnen 5 jaar na inwerkingtreding (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008.

Om één goed en eenduidig bestemmingsplan voor het buitengebied te krijgen is ervoor gekozen om één bestemmingsplan voor het gehele buitengebied van de gemeente op te stellen. Ook de delen van de voormalige gemeente Nieuwleusen en bij Lemelerveld zijn daarom in de actualisatie meegenomen.

1.1.1 Relatie met andere plannen

De gemeente dalfsen heeft een structuurvisie voor het buitengebied opgesteld. De structuurvisie is opgesteld omdat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de gemeenteraad verplcht een of meerdere structuurvisies op te stellen voor het grondgebied. In de structuurvisie Buitengebied zijn de belangrijkste keuzes op hoofdlijnen vastgelegd. De structuurvisie vormt dan ook het strategisch kader voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

Indien een bestemmingsplan kaders stelt voor m.e.r. plichtige of m.e.r. beoordelingsplichtige activiteiten moet volgens de Wet milieubeheer een milieueffectrapport (planMER) worden opgesteld. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden aan onder andere de intensieve veehouderij, zodat voor het bestemmingsplan een m.e.r. (beoordelings)plicht geldt. Voor het bestemmingsplan wordt een planMER opgesteld.

1.2 Begrenzing Plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het buitengebied van de gemeente Dalfsen. De 'buitengrens'van het plan wordt gevormd door de gemeentegrens van Dalfsen. De kernen van de gemeente vallen niet binnen het bestemmingsplan Buitengebied. De grenzen van de voor de kernen geldende bestemmingsplannen en in de structuurvise voor de kernen opgenomen ontwikkelingsgebieden vormen de 'binnengrenzen' van het bestemmingsplan. De recreatieterreinen en de N340 (Hessenweg) maakt eveneens geen onderdeel uit van het voorliggende bestemmingsplan.

Op dit moment is er voor het opwaarderen van de N340 (Hessenweg) een Provinciaal Inpassingsplan in procedure. Naar verwachting neemt Provinciale Staten in juli 2012 het besluit om het inpassingsplan vast te stellen. Daarbij wordt ook het besluit genomen dat de gemeenteraad voor maximaal 10 jaar geen bestemmingsplan vast mag stellen voor het gebied van dit Provinciaal inpassingsplan. Dit gebied blijft dus buiten de plangrenzen van dit bestemmingsplan.

Vanwege de specifieke problematiek van recreatiewoningen en recreatieterreinen is er voor gekozen om de bestemmingsplannen voor de recreatieterreinen in een ander bestemmingsplan te actualiseren. Ook dit plan zal binnenkort in voorontwerp beschikbaar zijn. Deze recreatieterreinen zijn daarom ook niet opgenomen in dit bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Dalfsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0001.jpg"

Overzichtskaart plangrens bestemmingsplan Buitengebied

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is beschreven hoe de huidige situatie in het plangebied is. Hoofdstuk 3 geeft aan welk ruimtelijk beleid op voor voorliggende bestemmingsplan betrekking heeft. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten (milieu, planMER, water, ecologie, archeologie en externe veiligheid) behandeld. In hoofdstuk 5 zijn de uitgangspunten en de beleidskeuzes van het bestemmingsplan omschreven. Hoofdstuk 6 geeft een beschrijving van de wijze waarop de gemeente Dalfsen het bestemmingsplanbeleid in de regels heeft vertaald. In hoofdstuk 7 is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moeten burgemeester en wethouders voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied van de gemeente onderzoek verrichten naar de bestaande situatie en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkelingen in de gemeente. In het buitengebied komen verscheidene functies en activiteiten voor. De verschillende ruimteclaims van de functie dienen in het bestemmingsplan zorgvuldig tegen elkaar te worden afgewogen. Hiervoor is het noodzakelijk onderzoek in te stellen naar het belang en de waarden van de functies die aanwezig zijn in het buitengebied. De resultaten van het onderzoek zijn meegenomen in de afweging van de verschillende belangen en het verwerken bij de regels. In het voorliggende hoofdstuk zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. De huidige situatie van het gebied en de factoren die hierop van invloed zijn geweest zijn beschreven. In paragraaf 3.2 wordt ingegaan op de abiotische kenmerken van het landelijke gebied. Daarbij is aandacht besteed aan geomorfologie, bodem en de waterhuishouding van het gebied. Vervolgens worden de voorkomende functies beschreven, hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdfuncties en overige functies. De beschrijving van de toekomstige ontwikkelingen van de verschillende functies zijn opgenomen in hoofdstuk 4.

2.1 Landschap En Cultuurhistorie

2.1.1 De abiotische kenmerken van het plangebied

De bodemkundige en waterhuishoudkundige situatie zijn in belangrijke mate bepalend voor het karakter van een gebied. De abiotische kenmerken hebben allereerst invloed op de natuurlijke vegetatie die ergens voorkomt. Verder heeft de mens als gevolg van de abiotische kenmerken een gebied op verschillende manieren in gebruik genomen. Hierdoor is een bepaald landschap ontstaan. De bodem en de waterhuishouding bepalen enerzijde de geschiktheid van een gebied voor verschillende vormen van landbouw en is anderzijds van belang voor behoud en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten van het landelijke gebied.

2.1.2 Geomorfologie

Ten zuiden van Dalfsen stroomt de Overijsselse Vecht met haar beekdal. Het Vechtdal ten oosten van Dalfsen wordt begrensd door lange dekzandruggen. Ten westen van Dalfsen ontbreken deze dekzandruggen en stroomt de rivier door het open grasland. Het Vechtdalgebied wordt gekenmerkt door rivierduinen en in de meanderbochten door stroomruggen. Hoewel De Vecht tegenwoordig bijna overal gekanaliseerd is, zijn de oude meanders nog in het landschap aanwezig. Aan de noordzijde wordt het Vechtdal begrensd door het veenontginningsgebied. De hoogveengebieden zijn ontwikkeld op dekzanden. Na de ontginning van het veen, liggen de dekzanden weer aan de oppervlakte. Ten zuiden van Dalfsen en de Vecht overheersen de dekzandruggen die overwegend west-oost georiënteerd zijn.

2.1.3 Landschappen

Het landschap van Dalfsen is heel gevarieerd. In het buitengebied van de gemeente Dalfsen zijn dan ook verschillende landschapstypen te onderscheiden. De rivier de Vecht heeft een belangrijke stempel gedrukt op de ontwikkeling van het landschap van Dalfsen. De Oer-Vecht ontstond bij het afsmelten van het landijs aan het einde van de voorlaatste ijstijd. Door opvulling met divers materiaal vanaf Drents keileempatroon splitste de Oer-Vecht zich in de De Reest en de Vecht. Het brede oerstroomdal is in de loop van de tijd gevuld met diverse zandafzettingen door rivier en wind. Door de invloed van de mens en natuur zijn hier veel verschillende landschappen ontstaan. Het landschap is in te delen in verschillende landschapstypen en deelgebieden. Deze landschapstypen onderscheiden zich door karakteristieke kenmerken. Het plangebied is onderverdeeld in acht deelgebieden:

  • Het veenontginningenlandschap
  • Het (jonge) heideontginingenlandschap (noord)
  • Het (jonge) heideontginningenlandschap (zuid)
  • Het essenlandschap
  • De Vecht en uiterwaarden
  • Het bos- en landgoederenlandschap
  • Het kampenlandschap
  • Het broekontginningenlandschap

De deelgebiedenkaart van de gemeente Dalfsen is opgenomen in paragraaf Omgevingsvisie

2.1.4 Cultuurhistorie

De oudste bewoningssporen in de gemeente Dalfsen dateren uit de periode voor 5300 voor Chr., het Mesolithicum. In die tijd leefde men als jager. In de periode tussen 5300 en 2100 voor Chr. werd de jacht als belangrijkste voedselbron geleidelijk verruild voor een bestaan als landbouwer. Daarbij woonde men gedurende een aantal jaren op dezelfde plaats. Kleine akkers werden ontgonnen. Als de akker in de omgeving van de boerderij uitgeput raakte, verhuisde men. In de loop van de eeuwen evolueerde het landbouwsysteem steeds verder en ontstond een steeds vaster bebouwingspatroon, vanouds geconcentreerd in een zone langs de Vecht. De oudste bewoningssporen zijn gevonden aan de randen van het Vechtdal, op de grens van hoog en droog enerzijds en laag en nat anderzijds. Hier was men enerzijds beschermd tegen overstromingen van de Vecht, terwijl men anderzijds altijd over voldoende (drink-)water kon beschikken. Na verloop van tijd werd de zwerflandbouw, waarbij akkertjes werden ontgonnen en na verloop van tijd weer verlaten, vervangen door een stabieler, meer plaatsgebonden landbouwsysteem.

Een probleem was echter dat de vruchtbaarheid van de akkers kunstmatig op peil moest worden gehouden. Daartoe is het zogenaamde potstalsysteem ontwikkeld. Daarbij waren de boerderijen in kleinschalige nederzettingen op de overgang van de hogere naar de lagere gronden ten noorden en ten zuiden van de Vecht gevestigd. Zo ontstonden de buurtschappen Ankum, Gerner, Welsum, Oudleusen, Ooster-Dalfsen, Emmen, Millingen, Hessum en Lenthe. In de omgeving van deze buurtschappen werden de hogere gronden als bouwland gebruikt. De lagere gronden werden als wei- en hooiland gebruikt voor het melkvee. Als bemesting van de bouwlanden werd een mengsel gebruikt van mest en strooisel. Oorspronkelijk werd hiervoor strooisel gewonnen in het bos. Dit strooisel werd in de stallen gebruikt als bodembedekking. In het voorjaar werd het strooisel vermengd met de mest over de bouwlanden verspreid. Door de eeuwenlange bemesting met strooisel en mest is op de bouwlanden een dik esdek ontstaan. Behalve voor de strooiselwinning werden de bossen ook gebruikt voor beweiding met varkens en schapen en voor houtwinning. Door de grote druk op de bossen ontstonden na verloop van tijd op grote schaal heidevelden. In de loop van de 19e eeuw bereikten de heidevelden hun grootste verbreiding. Globaal besloegen de heidevelden het gebied ten noorden van de Hessenweg en het gebied van het Rechterense en Hessumse Veld en de gronden ten zuiden daarvan.

De opgehoogde bouwlanden (essen of enken) zijn op de bodemkaart te herkennen als enkeerdgronden. De essen waren veelal omgeven door houtwallen, die dienden als veekering en van belang waren als bron van gebruikshout en brandhout. Ook in de omgeving van de nederzettingen kwamen diverse bosjes en houtwallen voor met hetzelfde doel. Er bestond dus een duidelijke samenhang tussen de door houtwallen omgeven essen, de heidevelden met schaapskudden, de bosjes en houtwallen en de lager gelegen gronden met hooi- en weilanden. Deze samenhang is nog goed te herkennen in de topografische namen in de omgeving van Hessum: het Hessumsche Veld (heide/woeste grond) de Hessumsche Es (bouwland) met verschillende bosjes en houtwallen eromheen en de vochtige, laag gelegen Hessumsche Hooimars en Hessumsche mars (wei- en hooilanden). Door overbevolking van de esdorpen werden op andere plaatsen individuele nieuwe boerderijen gebouwd. Hierdoor ontstond het hoeven landschap. Dit landschapstype is vergelijkbaar met het esdorpenlandschap, zij het dat de escomplexen kleiner zijn en de boerderijen meer verspreid liggen. Vaak was sprake van één- of tweemansessen. De oude ontginningen vertonen vaak een onregelmatig verkavelingspatroon. De toename van de agrarische bevolking had een intensiever gebruik van de heide tot gevolg. Plaatselijk leidde het ongecontroleerde gebruik, zoals begrazing en afplagging tot zandverstuivingen. Om de akkers tegen stuifzand te beschermen werden bomen en struiken aangeplant.

In de verschillende agrarische buurtschappen waren de bouw- en weilanden, alsmede de hooilanden gemeenschappelijk bezit. Ze werden "marken" genoemd, terwijl de boerenbedoeningen "waren" heetten. Het Overijsselse type marke-organisatie maakte de ontwikkeling van groot grondbezit mogelijk. Zo ontstonden in Dalfsen onder andere Kasteel Rechteren (12e eeuw), de burchten Gerner (13e eeuw), Rutenborgh (13e eeuw) en Leemcule (15e eeuw) en de havezathen Den Berg, Den Aalshorst en Hessum en de buitenplaatsen De Horte en Mataram. De Aalshorst en Hessum ontstonden uit zogenaamde spijkers, opslagplaatsen voor pacht in natura. Uit de grondbezittingen ontwikkelden zich havezathen (ridderhofsteden) met als centrum een versterkt huis (of kasteel), dat in de loop van de eeuwen is aangepast aan de eisen van de tijd. Daarbij zijn architectuur en tuinaanleg een steeds grotere rol gaan spelen. De land- en bosbouw bleven in de loop van de tijd de basis van het voortbestaan vormen. Wanneer de mogelijkheid daartoe zich voordeed breidde men het agrarisch areaal veelal uit. Vooral in de zeventiende en achttiende eeuw vonden uitbreidingen door ontginningen plaats. Daarbij werden in een aantal gevallen grote lanenstelsels aangelegd, waartussen bosbouw, akkerbouw- en weidebouw plaatsvond. Steeds meer was sprake van een architecturaal ontwerp, in nauwe samenhang met het huis. Sterrebossen, vijverpartijen en zichtlanen gaven de landgoederen een extra dimensie. Vanaf het eind van de achttiende eeuw worden de bossen in de nabijheid van het landhuis gedeeltelijk omgevormd tot parken in de landschapsstijl.

De genoemde landgoederen zijn nog steeds als zodanig in het landschap te herkennen. De burcht Gerner is echter verdwenen; de bijbehorende gronden zijn niet meer als samenhangend en herkenbaar landgoed in beheer. Het huis de Ruitenborgh is als agrarisch bedrijf in gebruik; er is geen sprake meer van een landgoed. Daarbij wordt onder landgoed verstaan een historisch landhuis (of kasteel) met bijgebouwen, waterpartijen, tuin en park. In een aantal gevallen is sprake van uitgestrekte grondbezittingen, met daarop verschillende (pacht-) boerderijen. De kastelen, burchten en havezathen zijn in het algemeen gelegen op de overgangen van de hoge naar de lage gronden, aan de rand van het Vechtdal. De ontwikkeling van de verschillende landgoederen is van groot belang voor het huidige landschap in het plangebied. Naast de al genoemde landgoederen moet hier het landgoed Vilsteren worden genoemd. De gronden van dit landgoed zijn in het plangebied gelegen. Hierna zal van elk landgoed een korte beschrijving worden gegeven.

Den Aalshorst
In 1644 is een ruime spijker gebouwd. In het begin van de achttiende eeuw werd de spijker afgebroken en werd op de "spijkerbelt" het huidige huis met bijgebouwen gebouwd. Zoals bij veel havezaten werd een gracht gegraven en werden het huis en de bouwhuizen om een voorplein gebouwd. Om het huis is een park aangelegd met waterpartijen. Daarbij zijn rechtlijnige assen te herkennen, die gedeeltelijk zijn aangepast in de landschapsstijl. Het landgoed bestaat naast het huis uit bossen en landbouwgronden die grotendeels zijn verpacht. Bij het huis Den Aalshorst is een handelskwekerij gevestigd. Bos, landbouwgronden en landschapselementen (laanbeplantingen, houtwallen, singels) vormen met de verschillende karakteristieke (voormalige) boerderijen een zeer afwisselend en fraai geheel.

Den Berg
AI in een akte uit 1483 wordt Den Berg genoemd. Het huidige landgoed is een mooi voorbeeld van een ontginningslandgoed uit de periode van rond 1700. Het landhuis is gebouwd op de plaats van een dertiende eeuwse havezate aan een voorplein met twee bouwhuizen, omsloten door een gracht. In de achttiende eeuw werd een uitgestrekt park met een rechtlijnig lanenstelsel met zichtlanen en een sterrebos aangelegd. De gracht bestaat voor een deel uit een verbreding van de Emmertochtsloot. In het begin van de negentiende eeuw zijn in het park en de waterpartijen wijzigingen in de landschapsstijl aangebracht. Den Berg geldt als een van de fraaiste voorbeelden van een 18e eeuws landgoed met een formele parkaanleg. Het landgoed bestaat behalve uit het huis Den Berg met het omliggende park uit verpachte cultuurgronden en bos. Door de lanen en de verschillende landschapselementen is sprake van een afwisselend, kleinschalig landschapstype.

Ruitenborgh
De Ruitenborgh ligt ten westen van Dalfsen. Het kasteel is in 1320 voor het eerst genoemd. De Ruitenborgh was tot 1545 de zetel van het adellijke geslacht Van Rutenberg. Bij de overdracht van het leenheerschap door de graaf van Bentheim aan de bisschop van Utrecht in 1328 wordt de Ruitenborgh een "castrum" genoemd. In 1828 is het bestaande huis Ruitenborgh gebouwd, nadat niet lang te voren het oude huis was gesloopt. In 1839 werden de toegangspoorten gesloopt en in 1915 werden de grachten gedempt.

De Horte
Het oorspronkelijke landhuis De Horte uit de zeventiende eeuw is aan het eind van de achttiende eeuw vervangen door het tegenwoordige huis. Bij het landhuis zijn een tuinmanswoning, koetshuis en boerderij en een aparte biljartkamer gebouwd. De rechte padenstructuur van het landgoed verraadt de barokke aanleg. De waterpartijen, aan de zuidkant van het landhuis, maakten in het verleden deel uit van de Emmertochtsloot. Het landgoed bestaat uit een bosgebied met daarbinnen een aantal weilanden. Daardoor heeft het landgoed een zeer compact, besloten karakter. De totale oppervlakte bedraagt ongeveer 70 hectare, waarvan ongeveer een derde deel bestaat uit landbouwgrond.

De Leemcule
De Leemcule wordt al in 1434 genoemd. In 1812 is het oorspronkelijke huis afgebroken; 10 jaar later werd een van de bouwhuizen verbouwd tot woonhuis.
Het huis wordt omsloten door een gracht met een bijzondere vorm; gedeeltelijk rechthoekig en gedeeltelijk cirkelvormig. Het geometrische lanen patroon uit de barok is in de negentiende eeuw gedeeltelijk doorbroken door wijzigingen in de landschapsstijl. Het huidige landgoed is relatief klein en omvat het huis en park en enkele weilanden.

Hessum
Het landgoed Hessum is ontwikkeld uit een spijker uit ongeveer 1765. Het huidige huis dateert uit 1830. Daarbij werden verschillende stallen en schuren gebouwd. De bijgebouwen zijn in tegenstelling tot wat gebruikelijk was niet voor, maar achter het hoofdgebouw gebouwd. Het terrein is gedeeltelijk omgracht. De rechthoekige aanleg van het terrein en de ervoor liggende weilanden dateren waarschijnlijk nog uit de tijd van de spijker. Het tegenwoordige landgoed omvat naast de gebouwen weilanden en bossen. Het landgoed is in gebruik als agrarisch bedrijf.

Mataram
In 1709 is het landgoed Mataram gesticht. Het oude landhuis, dat binnen de cirkelvormige gracht was gebouwd, is in het begin van de vorige eeuw gesloopt, waarna buiten de gracht een nieuwe villa is gebouwd. Het landgoed is grotendeels ingericht in de landschapsstijl. Het bestaat met name uit loofbossen met enkele landbouwpercelen en waterpartijen.

Rechteren
Het kasteel Rechteren is gebouwd aan de oever van een oude arm van de Vecht. In 1320 is het toenmalige huis verbouwd en versterkt voor de bisschop van Utrecht. Uit deze tijd dateert de grote ronde toren, of donjon. In 1591 is het kasteel ontmanteld door Prins Maurits en de Staten van Overijssel. Daarna is het in verschillende fasen uitgebouwd tot de huidige vorm. Kasteel Rechteren is het enige kasteel in Overijssel met een verdedigingsfunctie. Door de ligging in het Vechtdal is van een grootschalige park- of tuinaanleg nooit sprake geweest, met het oog op het gevaar van overstroming. De oude Vechtarm is uitgegraven tot slotgracht. De bij het kasteel Rechteren behorende eigendommen beslaan ongeveer 1200 hectare. Het is daarmee verreweg het grootste landgoed in het plangebied. De grondbezittingen bestaan uit cultuurgronden en bossen, met enkele restanten van heidevelden. Aan het eind van de vorige en het begin van de vorige eeuw zijn de bossen grotendeels aangeplant op de woeste gronden. De cultuurgronden en een deel van de bebouwing op het landgoed worden verpacht. Het beeld van het landgoed wordt bepaald door de grote oppervlakte bosgebied in het Rechterensche en Hessumsche Veld , met de daarbinnen gelegen landbouwenclaves, de laanbeplantingen langs enkele wegen en de overgang naar het Vechtdal, met een afwisseling tussen wat kleinere bossen, een voormalige eendenkooi en landbouwgronden.

Onder invloed van de landgoederen is de Vecht op verschillende plaatsen bedijkt en werden nieuwe ontginningen tot stand gebracht. In de Middeleeuwen is met de bedijking van de Vecht begonnen. Het bedijkingsproces vond in diverse fasen plaats. Daarbij was niet zozeer sprake van een planmatige bedijking van het gehele stroomgebied, maar veel meer van kleinschalige bedijkingen van bepaalde gebieden. Een aantal dijkjes hadden een overlaatfunctie: in de zomer werd het water gekeerd, zodat gehooid en geweid kon worden, in de winter stroomde het water over de dijk en verspreidde het zich over een groter gebied, zodat het gevaar voor dijkdoorbraken elders werd verkleind . De wal tussen het station en het landgoed Den Berg had een dergelijke functie. Pas in 1840 is het systeem van dijken langs de Vecht op de huidige plaats gesloten. In de loop van de vorige eeuw is een aantal ingrijpende werken uitgevoerd, die als doel hadden de waterafvoer van de rivier te verbeteren. Daarbij is een groot aantal meanders afgesneden, het zomerbed is verdiept en de oevers zijn vastgelegd en verstevigd. Bovendien is een aantal stuwen geplaatst. Als gevolg daarvan is het dwarsprofiel aanzienlijk verruimd en is de totale lengte van de rivier in belangrijke mate verkort. Tegelijkertijd is door de stuwen een betere peilbeheersing mogelijk. Daarnaast zijn plaatselijk egalisaties uitgevoerd. Met de komst van de kunstmest en de invoer van wol eind 19e eeuw veranderde het eeuwenoude landbouwsysteem ingrijpend. Voor de bemesting van de bouwlanden was men niet langer afhankelijk van het strooisel van de woeste gronden. Bovendien bood de kunstmest de mogelijkheid om de bodemvruchtbaarheid van de heidevelden te vergroten. Het gevolg daarvan was dat de woeste gronden op grote schaal werden ontgonnen. De allerarmste gronden werden in de regel bebost. Dit proces van ontginningen en bebossingen voltrok zich aan het eind van de vorige en het begin van de vorige eeuw. Slechts op enkele plaatsen zijn de oorspronkelijke heidevelden nog aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0002.jpg"

Kaart ligging landgoederen

Het veenlandschap nabij Nieuwleusen heeft ook haar eigen karakteristiek. het is een oud veenontginningslandschap. Ruitenveen is vanaf 1700 ontgonnen. De bebouwingslinten zijn visueel zeer aantrekkelijk, 'lommerrijk door de smalle kavels, aan de randen beplant met bomenrijen en singels. De Meele is jonger. Het dorp dat in de 19e eeuw is ontstaan en tot in 1930 in bezit was van Van Dedem. in het gebied staat de korenmolen Massier.

2.2 Landbouw

2.2.1 Algemeen

De grondgebonden landbouw neemt in Dalfsen een belangrijke positie in. De landbouw is een belangrijke economische drager in het buitengebied. Over de hele linie kan worden geconstateerd dat (afgemeten aan het aantal bedrijven) de meeste agrarische bedrijven graasdieren houden.

De bedrijfsvoering van de agrarische bedrijven die voor hun inkomen (vrijwel) volledig afhankelijk zijn van de landbouwontwikkelingen op Europese en mondiale schaal, staat mede door recente veeziekten en verdergaande milieuvoorschriften, onder toenemende druk. Dat is een punt van grote zorg. Los van de economische en sociale problematiek die dat met zich meebrengt, komt de landschapsinstandhouding voornamelijk op agrarische schouders terecht. De sector wordt ruimte gegeven voor alternatieve bedrijfsvoeringen en teelten die de economische dynamiek en veerkracht van de sector in stand zullen houden. De plattelandseconomie zal door deze ontwikkelingen veranderen. De afgelopen jaren is al een trend zichtbaar van enerzijds wonen, anderzijds het ontstaan van allerlei kleinschalige soms hoogwaardige economische bedrijvigheid op het gebied van de agrarische dienstverlening en toerisme die de bestaande werkgelegenheid op het platteland wel doet veranderen van samenstelling, maar ook in stand houdt. Deze geleidelijke verandering is van groot belang om de plattelandseconomie vitaal te houden.

2.2.2 Productie-omstandigheden

De meeste agrarische bedrijven in het landelijk gebied houden graasdieren (vlees- en weidevee en geiten, zie tabel 3.1.). De tabel maakt duidelijk dat over de hele linie sprake is van een afname van het aantal bedrijven. Redenen daarvoor kunnen worden gezocht in economische ontwikkelingen (de noodzaak om te blijven investeren), schaalvergroting, specialisatie en gebrek aan opvolging. Ook de beperkingen in groeimogelijkheden door milieuomstandigheden en strikte bescherming van natuurgebieden (bijvoorbeeld Natura 2000-gebieden) spelen agrariërs parten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0003.jpg"

Tabel 3.1 Ontwikkeling aantal agrarische bedrijven 2000-2010 (bron: CBS)

Op de meeste veebedrijven wordt rundvee gehouden (zie tabel 3.2). Het aantal bedrijven met varkens is de afgelopen jaren aanzienlijk afgenomen. Het aantal bedrijven met geiten is daarentegen iets toegenomen en het aantal bedrijven met kippen is ongeveer stabiel gebleven. In de tabel is geen onderscheid gemaakt tussen hoofd- en nevenactiviteiten. een bedrijf met zowel geiten als rundvee is tweemaal meegenomen in deze tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0004.jpg"

Tabel 3.2 Ontwikkeling aantal agrarische bedrijven met vee 2000-2010 (bron:CBS)

De gemiddelde bedrijfsomvang in oppervlakte cultuurgrond (tabel 3.3) geeft een beeld van de omvang van een agrarisch bedrijf. Uit de tabel komt een dalende trend naar voren in het aantal agrarische bedrijven en de cultuurgrond. De afname van het aantal bedrijven is echter groter dan de afname van de cultuurgrond, waaruit een voorzichtige trend van schaalvergroting blijkt. Gemiddeld gezien is de oppervlakte in cultuurgrond van een gemiddeld bedrijf in omvang van 2002 tot 2009 toegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0005.jpg"

Tabel 3.3 Ontwikkeling aantal agrarische bedrijven - oppervlakte in cultuurgrond 2000-2010 (bron:CBS)

In tabel 3.4 is de ontwikkeling van het gemiddelde aantal dieren per bedrijf opgenomen. Hieruit komt naar voren dat er bij alle vier de diersoorten sprake is van een toename van het gemiddelde aantal dieren per bedrijf. De conclusie is dat er bij de veebedrijven tussen 2000 en 2010 sprake is van schaalvergroting,

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0006.jpg"

Tabel 3.4 Ontwikkeling gemiddeld aantal dieren per bedrijf 2000-2010 (bron: CBS)

2.2.3 Reconstructieplan

De gemeente Dalfsen ligt voor een klein gedeelte in het Reconstructiegebied. Het gaat globaal gezien om het gebied ten oosten, zuiden en noorden van de kern Lemelerveld. Dit gebied is aangewezen als verwevingsgebied Voor dit gedeelte van het plangebied moet het bestemmingsplan worden afgestemd op het Reconstructieplan.

2.3 Natuur

2.3.1 Ecologische Hoofdstructuur

De EHS in de gemeente Dalfsen in geconcentreerd rond de Overijsselse Vecht en de bos- en heidegebieden. Rechterense Veld en Hessumse Veld. De EHS bestaat uit bestaande natuur en uit nieuwe natuur die nog gerealiseerd moet worden.

Op lage delen van de uiterwaarden en in geulen in het Vechtdal komen natte graslandtypen voor. Op gradiënten met invloeden van het grondwater zijn soortenrijke schraalland - en kleine zeggenvegetaties te vinden. Door grote variatie en de samenhang met grote natuurgebieden in de omgeving van het dal zijn de faunawaarden in het Vechtgebied hoog. Voor veel diersoorten is de combinatie van bosrijk gebied en gevarieerd dal belangrijk. Hervestiging van de otter in het gebied wordt kansrijk geacht.

Ten zuiden van Lemelerveld ligt het Luttenbergerven. Het Luttenbergerven is een klein moerasgebied met het laatste nog redelijk gave blauwgrasland in Salland. Ook nationaal gezien is het een bijzonder gebied. Naast vochtige schraalgraslanden komen in het gebied bloemrijke graslanden en zure broekbossen voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0007.jpg"

2.3.2 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 richt zich op het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden in Europa. De gebieden die onder Natura 2000 vallen, worden aangeduid in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Deze Europese richtlijnen bepalen dat lidstaten bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden.

In het plangebied zijn geen Natura 2000 gebieden aanwezig. Binnen 6 km van de rand van het plangebied liggen 4 Natura 2000 gebieden: Vecht en Beneden Reggegebied, Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht, Uiterwaarden IJssel en De Olde Maten en Veerslootlanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0008.jpg"

Overzichtskaart ligging Natura 2000 gebieden

2.4 Water

Grondwater

De waterhuishouding wordt voor een belangrijk deel bepaald door de grondwaterstanden. De grondwaterstanden en de fluctuaties daarin zijn van grote betekenis voor de water- en luchthuishouding van de grond. De grondwaterstanden kunnen worden ingedeeld in acht grondwatertrappen. Deze grondwatertrappen worden gedefinieerd door de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG).

De afwisseling in grondwaterstanden is in de gemeente Dalfsen vrij groot, samenhangend met de bodemsamenstelling en het microreliëf. Daarbij is sprake van vrij grote overgangen op korte afstanden. Aan weerszijden van de Vecht, op de oeverwallen en de stroomruggen, komen voornamelijk de grondwatertrappen zeven (GHG 80-140 cm-mv - GLG > 120cm -mv) en acht (GHG > 140 cm-mv) voor. Verder van de Vecht af, in het zuiden van de gemeente Dalfsen, zijn de grondwatertrappen zes, zeven en acht aanwezig. Nabij het Overijssels Kanaal is sprake van grondwatertrap vier. In het noorden van de gemeente is grondwatertrap vier overheersend.

Oppervlaktewater

De afwatering van het oppervlaktewater vindt plaats via verschillende watergangen. Binnen de gemeente Dalfsen is de afwatering westelijk georiënteerd. Het plangebied wordt doorsneden door de Vecht. Echter vindt er vrijwel geen afwatering plaats op de Vecht.. Door de hoge ligging van de gronden aan weerszijden van de Vecht vind de natuurlijke afwatering van de gronden ten noorden van de Vecht plaats in noordwestelijke richting en van de gronden ten zuiden van de Vecht in zuidwestelijke richting. Het waterbeheersingssysteem sluit hierop aan. Er zijn naast het Vechtsysteem drie oppervlaktewatersystemen te onderscheiden. Het gebied ten oosten van de Veldweg, ten noorden van de Vecht watert af op de Dedemsvaart
en uiteindelijk via het gemaal Streukel (bij hoog buitenwater via het gemaal Galgenrok en een deel via gemaal Streukelerzijl) op het Zwarte Water. Het gebied ten westen van de Veldweg, ten noorden van de Vecht watert via het gemaal Streukel bij Hasselt af op het Zwarte Water. Het gebied ten zuiden van de Vecht tenslotte watert af op het Overijssels kanaal en de Nieuwe Wetering.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen watergangen en hoofdwatergangen. De watergangen zorgen voor de ontwatering en afwatering op perceelsniveau (kleinste eenheid) en de hoofdwatergangen verzorgen de afwatering (en eventueel ook wateraanvoer) van grotere aaneengesloten eenheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0009.jpg"

Bron: Integraal waterplan Dalfsen

In het plangebied liggen een aantal waterlichamen, zoals gedefinieerd in de Kaderrichtlijn Water (KRW), het betreffen: Dedemsvaart, de Buldersleiding, Steenwetering, Groote Grift, Stouwe, De Vecht, Emmertochtsloot, Marswetering, Dalmsholterwaterleiding en het Overijssels Kanaal.

2.5 Recreatie

De gemeente Dalfsen heeft een centrale ligging ten opzichte van andere toeristische gebieden, zoals Zwolle en andere gemeente in het Vechtdal, Reestdal en Salland. De gemeente heeft een gevarieerd landschap met cultuurhistorische elementen, waaronder de aanwezige landgoederen. De gevarieerdheid van het landschap vormt een kwaliteit voor toeristen, recreanten en de inwoners van de gemeente. De gemeente Dalfsen heeft 75 horecabedrijven en verblijfsrecreatie locaties. Het aantal bedrijven is ten opzichte van 2006, 60 bedrijven, licht toegenomen.

Verblijfsrecreatie
Binnen de gemeente komt een tientallen verblijfsrecreatieve voorzieningen voor. Het gaat hierbij om: campings, minicampings, een natuurkampeerterrein, recreatiewoningen, Bed & Breakfast en een groepsaccomodatie. Tevens zijn er recreatieterreinen aanwezig in de gemeente Dalfsen. De recreatieterreinen maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Dagrecreatie
Voor wat betreft de dagrecreatie is sprake van recreatief medegebruik van het landelijk gebied. Het gaat om verschillende recreatieve routes (fietsen, wandelen, paardrijden en varen). Langs de Vecht loopt een landelijke fietsroute de Vechtdalroute. Ten zuiden van de Vecht liggen enkele lange afstandswandelingen, het Maarten van Rossumpad en het Overijsselse Havezatenpad. Verder komen er in het plangebied verscheidene fiets-, wandel-, en ruiterpaden voor. De Vecht heeft een internationale betekenis wat betreft viswater.

In het plangebied komen onder andere de volgende dagrecreatieve voorzieningen voor zoals een wandelnetwerk, visvijvers, volkstuinen, een minigolf, ijsbanen, enkele schaapskooien en de buitenplaatsen en landgoederen. Tevens zijn er enkele sportcomplexen aanwezig waaronder een schietvereniging, maneges, een motorcrossterrein bij Broekhuizen, een modelvliegsport terrein, terreinen voor hondendressuur en het zweefvliegveld. In het buitengebied komen ook enkele horecabedrijven voor.

2.6 Wonen

In het buitengebied komt verspreid bebouwing voor. Dit zijn voornamelijk agrarische bedrijven die zijn gesitueerd aan hoofdwegen. Waar de landbouw langzaam maar zeker aan betekenis inboet, steken nieuwe functies de kop op. Het aantal burgerwoningen in het buitengebied zal de komende jaren toenemen. Dit is niet het gevolg van nieuwbouw in het buitengebied, maar het gevolg van het feit dat (voornamelijk de kleinere) agrarische bedrijven hun bedrijfsvoering staken en de bedrijfswoningen vervolgens als burgerwoning in gebruik worden genomen.

Mede door de schaalvergroting in de landbouw wordt de groep mensen die door hun werk aan het buitengebied gebonden zijn (boeren en boerenarbeiders) steeds kleiner. Dit proces zet zich nog steeds voort. Werden aanvankelijk de arbeiderswoningen bewoond door mensen die niet-functioneel aan het buitengebied zijn gebonden, de afgelopen jaren doet zich dit ook in toenemende mate voor bij de boerderijen. De toename van de mobiliteit en de behoefte aan rust en ruimte maken deze vrijkomende woningen en boerderijen tot begeerde objecten. Ook de gunstige situering in de nabijheid van (hoofd)kernen speelde en speelt een rol. Opzich beperken niet-functioneel aan het buitengebied gebonden bewoners niet de hoofdfuncties van het buitengebied (landbouw, natuur en landschap). Toch kan het voorkomen dat er conflicten ontstaan bij de uitbreiding van agrarische bedrijven. De wet Geurhinder en Veehouderij maakt de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven bijvoorbeeld afhankelijk van naburige woonbebouwing.

In het plangebied zijn circa 1.500 woningen aanwezig. Nabij Nieuwleusen zijn de meeste huizen aanwezig. De bebouwing is geconcentreerd langs de lintbebouwing van De Meele, Den Hulst, Ruitenveen en Oosterveen. Het gebied Dalfserveld - Oudleusenerveld heeft een verspreid liggende bebouwing van woonhuizen. De gebieden Ankum-Welsum, Strenkhaar, rond Hoonhorst en Lemelerveld zijn relatief dichtbevolkt. De Marshoek en het uiterwaardenlandschap zijn dunbevolkt.

2.7 Bedrijvigheid

2.7.1 Bedrijven

In het plangebied zijn meerdere niet- agrarische bedrijven gevestigd. Enkele daarvan hebben een duidelijke binding met de agrarische sector. Het gaat daarbij om ambachtelijke en buitengebied gebonden bedrijven, zoals loonbedrijven, hoveniersbedrijven, een diervoerderbedrijf, etc.

Daarnaast zijn in het plangebied bedrijven aanwezig welke zeer uiteenlopend van aard zijn. het gaat daarbij om bouw verwante bedrijven. Tevens zijn er bedrijven aanwezig als transportbedrjijven, kantoren, autobedrijven, horecabedrijven, etc.

2.7.2 Bijzondere functies

Binnen het plangebied komen maatschappelijke voorzieningen voor. Dit zijn terreinen en gebouwen met een sociaal-, cultureel en educatieve functie. Zo bevinden zich in het plangebied drie scholen. er komen twee begraafplaatsen voor, een dierenbegraafplaats en een verenigingsgebouw van een kerk.

Aan de Veldweg bij Nieuwleusen is een korenmolen aanwezig. Aan de Westeinde is het kantoor aanwezig en aan de Brinkweg is een atelier annex expositieruimte gevestigd. Tevens is er een locatie van de brandweer aanwezig in het plangebied.

2.8 Verkeer En Vervoer

De gemeente Dalfsen wordt op het landelijke wegennet ontsloten door een aantal provinciale (regionale) wegen. Met name de N340 (Hessenweg) tussen Zwolle en Ommen is een belangrijke oost - west verbinding in de regio. Binnen de gemeente zelf vervult deze weg een ontsluitende functie. De ontsluiting van Nieuwleusen op het landelijke wegennet loopt via de N758 (Westeinde) en de N377 (Den Hulst).

De kern Dalfsen wordt in noordelijke richting ontsloten via de eerder genoemde N340 en in zuidelijke richting voornamelijk via de N757 (Poppenallee) en de N35. Lemelerveld wordt doorsneden en ontsloten door de N348, een belangrijke regionale noord - zuid verbinding in Salland en de regio IJsselvecht.

Buiten de bebouwde kom hebben de Dedemsweg tussen Dalfsen en Nieuwleusen, de Dommelerdijk tussen Oudleusen en Nieuwleusen en de Rechterensedijk, Dalmsholterweg en Weerdhuisweg tussen Dalfsen en Lemelerveld een belangrijke functie als ontsluitings- en verbindingsweg binnen de gemeente.

Het plangebied wordt doorkruist door de spoorlijnen Zwolle-Mariënberg en Zwolle-Meppel. Het gaat hier om dubbelspoorsverbindingen, met uitzondering van het traject Dalfsen-Mariënberg dat enkelsporig is.

2.9 Nutsvoorzieningen

2.9.1 Hoogspanningsleidingen

Het plangebied wordt doorkruist door 3 hoogspanningsleidingen, te weten de 220 kV-lijn Hessenweg-Hoogeveen, de combilijn 380 kV-lijn / 110 kV-lijn Hessenweg - Dante en de 380kV-lijn hessen_knp1-tusveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0010.jpg"

2.9.2 Windturbines

In het plangebied ligt het windpark ‘Westenwind’. In het windpark is een lijnopstelling van vier windturbines aanwezig. De windturbines staan langs (en parallel aan) de spoorlijn Zwolle-Meppel in het gebied Nieuwleusen-West, gemeente Dalfsen, ten noordwesten van Dalfsen.

2.9.3 Rioolwaterzuivering

Aan de Ruitenborghweg bij Dalfsen is een rioolwaterzuivering aanwezig.

2.9.4 Waterwinning

Ten westen van het plangebied ligt waterwingebied Vechterweerd. Dit is een waterwinlocatie die nog in ontwikkeling is.

Hoofdstuk 3 Beleidskader En Wet- En Regelgeving

3.1 Europees

3.1.1 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW), is een Europese richtlijn. Deze richtlijn is bedoeld om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Europa op goed niveau te houden en te krijgen. Het doel is om in 2015 een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewateren te hebben en een goede chemische en kwantitatieve toestand voor alle grondwateren. Voor grondwater betekent dit onder meer dat er geen directe lozingen mogen plaatsvinden en de toename van chemische verontreiniging moet worden voorkomen.

Het grondgebied van de gemeente Dalfsen behoort tot het stroomgebied van de Rijn, deelgebied Rijn-Oost. Voor dit deelgebied is in 2009 het stroomgebiedsbeheerplan vastgesteld.

3.1.2 Vogel- en Habitatrichtlijn

Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt opgezet. Het Natura 2000-netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitatten) als wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Natura 2000 wordt op zijn beurt weer gevormd door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen richten zich op de (directe) bescherming van soorten en op de instandhouding van hun leefgebieden en andere natuurlijke habitatten. Sinds 1 oktober 2005 vallen de Natura 2000-gebieden samen met de beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten) onder de Natuurbeschermingswet 1998. Daarnaast is het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn vertaald in de Flora- en faunawet.

3.2 Nationaal

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

De MIRT-regio Oost-Nederland bestaat uit de provincies Overijssel en Gelderland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de Mainports Rotterdam en Schiphol. Hiervoor wordt onder meer een MIRT-onderzoek naar het goederenvervoer over spoor op de lange termijn uitgevoerd, evenals het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer;
  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van het gebiedsgerichte deelprogramma Rivieren van het Deltaprogramma ten behoeve van het formuleren van een integrale strategie voor het rivierengebied. In Oost-Nederland gaat het deelprogramma Rivieren over de Waal, Neder-Rijn, Lek, IJssel en IJssel-Vechtdelta;
  • Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma’s Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet en het buisleidingennetwerk.

Oost-Nederland omvat veel natuurgebieden en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan het (inter)nationale natuurnetwerk voor biodiversiteit. Daarnaast kent de regio belangrijke cultuurhistorische waarden. Tegelijkertijd zijn er in Oost-Nederland een aantal gebieden waar de effecten van bevolkingsdaling nu al voelbaar zijn en gebieden waar deze effecten nu nog niet voelbaar zijn, maar naar verwachting op termijn wel (zogenaamde anticipeergebieden).

3.2.2 Nationaal Waterplan

De Vierde Nota Waterhuishouding is op 22 december 2009 vervangen door het Nationaal Waterplan. Dit is de nieuwe planvorm op Rijksniveau op basis van de nieuwe Waterwet. Het Nationaal Waterplan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding, waarbij veel van het ingezette beleid uit deze nota's wordt voortgezet. Het Nationaal Waterplan heeft de status van een structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Er komen nieuwe normen op basis van overstromingskansen die per dijkringgebied zullen worden vastgesteld.

3.2.3 Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aanbod.

3.2.4 Waterparagraaf

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen welke een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient te worden uiteengezet of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen'. Het kader voor de watertoets is het geldend beleid (onder andere het Nationale Waterplan en het Waterbeleid 21e eeuw).

3.2.5 Monumentewet 1988

De Monumentenwet is opgesteld door het Rijk en heeft als doel het bieden van bescherming aan karakteristieke monumenten (gebouwen zijnde), archeologische monumenten en stads- en dorpsgezichten. Door het verkrijgen van de beschermde status is het niet mogelijk zonder vergunning van Burgemeester en wethouders aanpassingen aan de betreffende gebouwen, terreinen c.q. stads- en dorpsgezichten te verrichten. Op deze manier wordt aantasting van de karakteristieke en historische waarden tegengegaan.

De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn opgenomen in de Monumentenwet. Een van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat er bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening dient te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische
waarden. Voor de bekende waarden kan de Archeologische Monumentenkaart
(AMK) worden geraadpleegd.

3.2.6 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

3.2.7 Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. Hierin zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder deze wet worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, staatsnatuurmonumenten en beschermde natuurmonumenten en wetlands.

3.2.8 Ecologische Hoofdstructuur

De Natuurbeschermingswet 1998 is de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld. Delen van het plangebied zijn aangewezen als behorende tot de Ecologische Hoofdstructuur. De Ecologische Hoofdstructuur een samenhangend netwerk gaan vormen van in (inter)nationaal opzicht belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemen. De Ecologische Hoofdstructuur is op provinciaal niveau nader uitgewerkt en begrensd.

3.2.9 Flora- en faunawet

Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd).

3.2.10 Wet geurhinder en veehouderij

In de Wet geurhinder en veehouderij zijn regels opgenomen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). In de bijbehorende regeling zijn geuremissiefactoren opgenomen voor een groot aantal diercategorieën.

3.3 Provinciaal

3.3.1 Omgevingsvisie

Algemeen

In de Omgevingsvisie Overijssel schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. De provincie geeft aan wat de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn. De Omgevingsvisie bestaat uit: de ontwikkelingsvisie op fysieke leefomgeving en uitvoeringsparagraaf bestaande uit beleidskeuzes, instrumentinzet en actie, algemene bijlagen, catalogus gebiedskenmerken, waterbijlage, plan milieu-effectrapportage / duurzaamheidsbeoordeling en de visie op de ondergrond.

De provincie Overijssel heeft een uitvoeringsmodel ontwikkeld. Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van generieke beleidskeuzes (vloeien voort uit keuzes EU, Rijk of provincie), ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken.

Ruimtelijke kwaliteit is een lastiger begrip, omdat het geen statisch gegeven is. De ruimte om ons heen is immers altijd dynamisch, altijd in beweging. Ruimtelijke kwaliteit is dan ook geen fysieke eigenschap van de omgeving, maar een resultaat van natuurlijke en menselijke processen, van stuwwal tot kerktoren. Ruimtelijke kwaliteit zit in de eigenschappen van de omgeving, die tot de verbeelding spreken, waar mensen zich mee identificeren en waar ze betekenis aan geven. De ruimtelijke kwaliteit omvat zo een heel spectrum van bestaande gebiedskenmerken. De provincie Overijssel heeft de bestaande gebiedskenmerken uiteengezet en verdeeld in vier lagen die elk hun eigen logica hebben: de natuurlijke ondergrond, het agrarische cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag.

3.3.2 Uitvoering en sturing ontwikkelingsperspectieven

Om de ambities en ontwikkelingsperspectieven daadwerkelijk te kunnen realiseren, is door de provincie een uitvoeringsmodel ontwikkeld. Dit uitvoeringsmodel is gebaseerd op drie stappen die gemakkelijk zijn te vertalen naar of, waar en hoe.

In de eerste stap worden de generieke beleidskeuzen afgewogen. Dit zijn keuzes die op een hoger bestuursniveau worden gemaakt, bijvoorbeeld door de EU, het rijk of de provincie. Deze keuzes doen uitspraken over bijvoorbeeld woningbouw en nieuwe bedrijventerreinen, reserveringen voor waterveiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden en de ontwikkeling van de EHS. Op dit niveau wordt beoordeeld of een bepaalde ontwikkeling mogelijk is of nodig is. In de tweede stap wordt getoetst aan de ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven geven richting aan de plek waar een initiatief het beste ontwikkeld kan worden. Tot slot stellen de gebiedskenmerken eisen en voorwaarden aan de wijze waarop een ontwikkeling vorm kan krijgen en kan worden ingepast in de omgeving.

Voor de provincie is een plan acceptabel als een bijdrage wordt geleverd op het vlak van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. De provincie doet geen harde uitspraken en strikte voorwaarden verbindt aan ontwikkelingen in de Groene omgeving. De inzet van de provincie is er op gericht om ruimte te bieden aan economische dynamiek en ruimtelijke kwaliteit te bevorderen. Daarvoor streeft de provincie naar en-en oplossingen en meervoudig ruimtegebruik. De gemeente Dalfsen heeft daarbinnen haar eigen handelingsvrijheid, mits ze de gekozen benadering van de provincie door vertaalt in haar eigen beleid. De provincie kiest ervoor om ontwikkelingen in de Groene omgeving gepaard te laten gaan met een impuls voor de ruimtelijke kwaliteit. Om daar meer concreet handen en voeten aan te geven, heeft de provincie Overijssel de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving opgesteld. In paragraaf 3.3.5. is het schema Kwaliteitsimpuls voor ontwikkelingen in het buitengebied opgenomen.

3.3.3 Ontwikkelingsperspectieven

Om de doelen daadwerkelijk te concretiseren, heeft de provincie voor haar grondgebied ontwikkelingsperspectieven geschetst . Vanwege de verschillen in dynamiek en in ruimtelijk opgaven maakt de provincie Overijssel onderscheid tussen ontwikkelingsperspectieven voor de Groene omgeving en ontwikkelingsperspectieven voor de Stedelijke omgeving. In het plangebied komen de volgende ontwikkelingsperspectieven voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0011.jpg"

Ontwikkelingspectieven, bron Omgevingsvisie

3.3.4 Gebiedskenmerken

De Omgevingsvisie Overijssel bijlage Catalogus Gebiedskenmerken geeft meer in detail inzicht in de kenmerken van verschillende gebieden en wat in die gebiedskenmerken van provinciaal belang is voor hoe een ontwikkeling invulling krijgt. Waar nodig zijn in dit bestemmingsplan regels opgenomen teneinde de karakteristieken te beschermen.

In de structuurvisie Buitengebied van de gemeente Dalfsen zijn in hoofdstuk 4 de verschillende landschappelijke deelgebieden opgenomen. Per deelgebied is de lagen benadering van de provincie uitgewerkt. De verschillende landschapstypen vormen zijn het vertrekpunt van de gemeentelijke ambities. De landschappelijke kwaliteit is hierbij in eerste instantie leidend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0012.jpg" Deelgebieden kaart Structuurvisie Buitengebied gemeente Dalfsen

In het navolgende worden de relevante lagen besproken met bijbehorende sturingselementen.

Natuurlijke laag

In het plangebied komen de volgende natuurlijke lagen voor: hoogveengebieden (in cultuur gebracht), beekdalen en natte laagtes en dekzandvlaktes en -ruggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0013.jpg"

Natuurlijke laag, bron: Catalogus Gebiedskenmerken

Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)

De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningengebieden de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijke veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

De norm is dat de hoogveengebieden een beschermende bestemmingsregeling, gericht op behoud van het nog resterende veenpakket krijgen. Het waterpeil is hierop afgestemd.

Als er ontwikkelingen plaats vinden in de nabijheid van hoogveenrestanten, dan dragen deze bij aan de verbetering van de hydrologie om verdroging van het veenpakket tegen te gaan en wwaar mogelijk aan toename van natuurkwaliteit en het areaal levend hoogveen. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Beekdalen en natte laagtes

De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijk dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water en continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wa-teroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

De norm is dat het waterpeil niet lager is dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.

Beekdalen en laagtes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en, indien het bestaande (agrarisch) gebruik dat toelaat, natuurlijke dynamiek.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Dekzandvlakte en -ruggen

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

De norm is dat dekzandvlakten en -ruggen een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van het huidige reliëf.

Als er ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beide zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Het uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap In het plangebied komen de volgende agrarische cultuurlandschappen voor: veenkoloniaal landschap, jonge heide- en broekonginningslandschap, oude hoevenlandschap, essenlandschap, maten en flierenlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0014.jpg"

Laag van het agrarische cultuurlandschap, bron: Catalogus Gebiedskenmerken

Veenkoloniaal landschap

De ambitie is de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en kwaliteit van de veenkoloniale landschappen te versterken. De opgave is aan de grote maat, de vergezichten en de schoonheid van de moderne landbouw, nieuwe, op leefbaarheid en economische veerkracht gerichte, ontwikkelingen te koppelen. Daarmee kan tevens het contraxt tussen de grote open ruimtes en verdichte zones (linten en kanaaldorpen) worden versterkt. ruimtelijke aanknoppingspunten hiervoor zijn ondermeer de relicten van het hoogveen, de formele kanalen en wijkenstructuur met mooie bruggen, royale laanbeplantingen en daaraan de soms landgoedachtige buitens, villa's en herenboerderijen.

Het veenkoloniaal landschap krijgt een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de grote ruimtes, de vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en bestaande verdichte zones (bebouwing en beplanting). Het bestaande stelsel van kanalen en waterlopen , wegen en bebouwingslinten blijft of wordt daarbij weer gezichtsbepalend en is de plaats waar eventuele ontwikkelingen plaats kunnen vinden.

Als er ontwikkelingen plaatsvinden in het veenkoloniaal landschap, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de bijzondere architectuur (watererfgoed, sluizen, bruggen, e.d), de bijzondere villa's buitens, herenboerderijen, de linten door het landschap en de open ruimtes.

Jonge heide- en broekontginningslandschap

De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls en soms een transformatie te geven wanneer daar aanleiding toe is. De dragende structuren worden gevormd door landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen die de rechtlijnige ont-ginningsstructuren versterken. Binnen deze raamwerken is ruimte voor verdere ontwikkeling van bestaande erven en soms de vestiging van nieuwe erven, mits deze een stevige landschappelijke jas krijgen.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Oude hoevenlandschap

De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken en recreatie, mits wordt voortgebouwd op kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn volop mogelijkheden om een functioneel groot-schalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen.

De essen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap, dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap en aan de samenhang van en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting, de open es(sen), het beekdal, de voormalige heidevelden en aan de mate van openheid en kleinschaligheid.Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

Essenlandschap

De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaiek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hier tussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschillende onderdelen en overgangen. De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt.

De essen krijgen een beschermende bestemmingsplanregeling, gericht op de instandhouding van de karakteristieke openheid, de huidige bodemkwaliteit en het huidige relief. Op de flanken krijgen de kleinschalige landchapselementen zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen, een beschermende bestemmingsregeling gericht op instandhouding van dit kleinschalige patroon.

Als er ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint en erf)en versterking van het landschappelijke raamwerk.

Maten- en Flierenlandschap

De ambitie is het maten- en flierenlandschap is om het landschap weer herkenbaar te maken en de samenhang met de esdorpen en erven weer betekenis te geven. De nog gave delen verdienen een intensief op cultuurhistorische waarden gericht inrichting en beheer. Voor de andere delen is het aanzetten van de randen, het beleefbaar maken van het waterrijke karakter, de continuiteit van het landschap het uitgangspunt. Nieuwe dragers als biomassateelt, (es)dorpsontwikkeling in de nabijheid, water(voorraad)berging, particulier natuurbeheer zijn voor dit landschap aan de orde.

De norm is dat het waterpeil niet lager is dan voor graslandgebruik noodzakelijk is. De Maten, Flieren en beken krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het onbebouwde karakter, de continuiteit van de beekloop, voldoende ruimte voor water en het lineaire landschap met open 'kamers' en coulissen.

Als er ontwikkelingen plaats vinden in of nabij het maten en flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open 'kamers' en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water. Inrichting van nog gave delenricht zich op het behouden van de cultuurhistorische waarden.

Stedelijke laag

In het plangebied komen de volgende aanduidingen voor: hoofdwegen, spoorweg, gebiedsontsluitingswegen en kanalen en vaarten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0015.jpg"

Stedelijke laag, bron: Catalogus Gebiedskenmerken

De A28 en de N(3)48 vormen de belangijkste verbindingen. De wegen noord -zuid georienteerd. De N377, de N340 en de N35 zijn regionale verbindingen. Binnen het plangebied ligt de spoorlijn Zwolle - Emmen en Zwolle - Meppel.

Het Overijsselsch kanaal en de Dedemsvaart liggen in het plangebied. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan verdere versterking van hun rustige en voorname karakter, behoud en versterking van het watererfgoed als identiteitsdragers en herstel van continuiteit - ook van de begeleidende landschappelijke structuren - waar nodig.

Lust- en leisurelaag

In het plangebied komen de volgende aanduidingen voor: donkerte, landgoederen en buitenplaatsen, wandelroutes, fietsroute, vaarweg Vecht en verblijfsrecreatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0016.jpg"

Lust- en leisurelaag, bron: Catalogus Gebiedskenmerken

Donkerte

Een groot gedeelte van het plangebied heeft de aanduiding donkerte. Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie van de provincie is de huidige 'donkere' gebieden, zo donker mogelijk te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken Dit betekend op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen en dergelijke en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief.

De provincie Overijssel stuurt om in donkere gebieden alleen minimaal noodzakelijk kunstlicht toe te passen. Dit vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht. De provincie Overijssel geeft aan dat er veel aandacht moet zijn voor het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.

Landgoederen en buitenplaatsen

In het buitengebied van Dalfsen zijn veel landgoederen aanwezig. Het kasteel Rechteren is de meest bijzondere. De ambitie van de provincie Overijssel is het in stand houden en herstelen van bestaande landgoederen. De groene raamwerken, de parkbossen, de tuinen, open ruimtes met solitaire bomen worden daarbij als deel van het culturele erfgoed beschouwd. Ze bieden ruimte voor nieuwe functionele toevoegingen, zoals recreatieve functies, publieke voorzieningen. eventueel woningen, als deze de kwaliteit versterken. Hierbij mag een natuurgericht beheer niet ten koste gaan van monumentalitiet en het behoud van het erfgoed. De ambitie is de kwaliteiten van gebieden waar veel landgoederen bij elkaar aanwezig zijn te versterken en verder uit te bouwen. Dit vooral door op eigentijdse wijze voortbouwen op de kwaliteiten en landgoederen tradities en landgoederen te verbinden door een samenhangende lanen-, wegen- en padenstructuur. Inventisering van bebouwing kan door middel van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

Recreatieve routes en vaarwegen

In het buitengebied zijn enkele wandel- en fietsroutes en een vaarweg (Vecht) aanwezig. De provincie Overijssel geeft aan dat de informele routes en route netwerken in beeld moeten worden gebracht en worden voorzien van een beschermende bestemmingsregeling, gericht op de continuïteit van routes (vaarwegen, kleine paadjes, zandpaden, kerkepaden, fiets en wandelpaden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij doorgaande zandwegen, wandel- en fietsroute worden discontinuïteiten in het netwerk van paden en vaarroutes voorkomen.

Verblijfsrecreatie

In het plangebied liggen meerdere gebieden voor verblijfsrecreatie. De provincie Overijssel heeft de ambitie om de verblijfsrecreatie sterker te verbinden met de kwaliteiten van de omgeving en onderdeel uit te laten maken van het hele recreatieve netwerk. Hergebruik van vrijkomende gebouwen en kwaliteitsverbetering van bestaande terreinen zijn belangrijke strategieën.

3.3.5 Omgevingsverordening Overijssel

De Omgevingsverordening is een instrument om het beleid uit de Omgevingsvisie door te laten werken. De verordening geeft aan dat er ruimte is voor sociaal-economische ontwikkelingen als er aangetoond is dat het verlies aan landschappelijke en/of ecologische waarden wordt gecompenseerd door versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

In hoofdstuk 2 en 4 wordt per thema aangegeven wat er is opgenomen in het Omgevingsverordening en op welke wijze dit verwerkt is in dit bestemmingsplan. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving komt voort uit de omgevingsverordening en wordt behandeld in paragraaf 3.3.6.

3.3.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Het basisprincipe voor de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is: 'bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving'. Vanuit deze grondgedachte kunnen de volgende uitgangspunten worden gedestilleerd:

  • Er is ruimte voor sociaaleconomische ontwikkeling als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief en wordt ingepast volgens de onderscheiden gebiedskenmerken.
  • Een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling is altijd een basisvoorwaarde of basisinspanning.
  • Bij nieuwvestiging en bij grootschalige uitbreiding van bestaande functies wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf tegelijkertijd geïnvesteerd in de kwaliteit van de omgeving/het omliggende gebied.
  • De ontwikkelingsruimte moet in balans zijn met de investering in ruimtelijke kwaliteit.

De Kwaliteitsimpuls is van toepassing op diverse categorieën van ontwikkelingen:

  • rood-voor-groen op bestaande landgoederen;
  • nieuwe landgoederen;
  • rood-voor-rood;
  • knoop erven;
  • nieuwvestiging van agrarisch bedrijf, woningen, niet-agrarische bedrijvigheid of verblijfsrecreatie;
  • grootschalige uitbreiding van agrarische bouwpercelen (>1,5ha), niet-agrarische bedrijven, bestaande verblijfsrecreatie of mestvergisting;
  • functiewijzigingen voor boomteelt, ondersteunend glas en vrijkomende agrarische bedrijven.

Het schema hierna verwoordt de te doorlopen stappen bij het al dan niet toepassen van de Kwaliteitsimpuls voor ontwikkelingen in het buitengebied van de provincie en de gemeente. Afhankelijk van het type functie (gebiedseigen/gebiedsvreemd) en het doel van de ontwikkeling wordt bepaald hoe groot de inspanning is die moet worden geleverd ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteitsprestaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0017.jpg"

3.3.7 Omgevingsvisie - Regionaal Waterplan

In de Omgevingsvisie Overijssel zijn twee kaarten opgenomen: Ontwikkelingsperspectieven Omgevingsvisie Overijssel en de functiekaart Water. Op de kaart van de ontwikkelingsperspectieven zijn zoveel mogelijk de functie weergegeven die een rol spelen bij ruimtelijke- en gebiedsontwikkelingen (de oppervlaktewateren, drinkwaterwinlocaties). Op de functiekaart water zijn vooral de gebruiksfuncties opgenomen. In de waterparagraaf wordt het provinciaal beleid voor het aspect water nader uitgewerkt.

3.3.8 Provinciaal reconstructieplan intensieve veehouderij

Als uitwerking van de Reconstructiewet Concentratiegebieden, is in september 2004 het Reconstructieplan Salland-Twente vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel. Als gevolg van de vaststelling van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel heeft hierop in 2009 een aanpassing plaatsgevonden. Het reconstructieplan is geldig tot 2013. Het reconstructieplan bevat een aantal beleidsdoelen die als uitgangspunt van de maatregelen dienen om de wettelijke doelstellingen te behalen. De beleidsdoelen zijn:

  • het versterken van de economische en sociale vitaliteit op het gebied van landbouw, recreatie en toerisme, economische structuur en sociale infrastructuur;
  • het verbeteren van de omgevingskwaliteit betreffende de thema's lucht, watersystemen, natuur en landschap, en;
  • het verbeteren van de veterinaire veiligheid.

Op grond van de reconstructiezonering in het Reconstructieplan Salland-Twente is het Reconstructiegebied ingedeeld in landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden. De intensieve veehouderij heeft vooral ontwikkelingsmogelijkheden in de landbouwontwikkelingsgebieden en op sterlocaties in de verwevingsgebieden. Voor deze gebieden geldt dat behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit in relatie tot de gebiedskenmerken onderdeel van de gebiedsontwikkeling is. De provincie zet het reconstructiebeleid voort in de extensiverings- en de verwevingsgebieden.

Verwevingsgebied

Het verwevingsgebied zijn volgens de Reconstructiewet concentratiegebieden het ruimtelijk begrensde gedeelte van een Reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten. Ook het verwevingsgebied is aangewezen vanuit de ontwikkelingsgedachte van de intensieve veehouderij. In dit gebied is de intensieve veehouderij één van de voorkomende functies.

Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is uitgesloten. In het verwevingsgebied liggen veel bestaande agrarische bedrijven die een intensieve veehouderijtak kunnen ontwikkelen. Om de concentratie gedachte gestalte te geven en vanwege de aanwezigheid van andere belangen, wordt terughoudend omgegaan met de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderijen in dit gebied. Bestaande bedrijven met intensieve veehouderij (uitgezonderd toekomstige sterlocaties) dienen echter wel hervestigings- en uitbreidingsmogelijkheden te houden.

De (her)vestiging van een intensief veehouderijbedrijf op een bestaand bouwblok waar op het tijdstip van terinzagelegging van het Reconstructieplan geen intensieve veehouderij aanwezig is, is niet mogelijk. Een uitzondering kan alleen worden gemaakt voor bijvoorbeeld een locatie te midden van een groep intensieve veehouderijen. Als daarmee de samenwerking tussen de bedrijven wordt bevorderd en geen redelijk belang zich er tegen verzet, kan bij uitzondering aan hervestiging op een locatie van een niet-intensief bedrijf worden meegewerkt. Hervestiging van intensieve veehouderij op een bouwblok waar al intensieve veehouderij aanwezig is, is in principe mogelijk. De gemeente beziet in overleg met de ondernemer of dit wel de meest geschikte locatie is of dat hervestiging binnen het landbouwontwikkelingsgebied meer voor de hand ligt.

Een aantal bedrijven met intensieve veehouderij in het verwevingsgebied kan aangewezen worden als sterlocatie. Op deze bedrijven is het beleid van toepassing zoals hierna is omschreven. Anders dan in het landbouwontwikkelingsgebied wordt binnen het verwevingsgebied geen clustering van bestaande bedrijven nagestreefd. Bij uitbreiding van intensieve veehouderijen en zeker bij vergroting van het bouwblok en bij sterlocaties worden hoge eisen gesteld aan vormgeving en landschappelijke inpassing. Het gaat daarbij om maatregelen op het bouwblok en, in bijzondere gevallen rondom het bouwblok, dit ter beoordeling aan de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0018.jpg"

Uitsnede reconstructiegebied, bron Omgevingsvisie

3.3.9 Beleidskader Natura 2000, stikstof en veehouderijen Overijssel

Dit beleidskader draagt bij aan de vermindering van stikstofdepositie op Natura2000 gebieden. De depositie van stikstof moet verminderen om de achteruitgang van de instandhoudingsdoelstellingen tegen te gaan. De provincie voorziet een zestal maatregelen, die geleidelijk de ammoniakdepositie terug moeten dringen:

  • toepassing emissie arme technieken;
  • saldering met een registratiesysteem;
  • sanering piekbelastingen;
  • monitoring en ‘hand aan de kraan’;
  • effectgerichte maatregelen;
  • stimuleringsbeleid veehouderijen.

3.3.10 Natuurbeheersplan

Het natuurbeheerplan geeft de begrenzing van de gebieden waar gesubsidieerd beheer van agrarische natuur en landschapselementen kan plaatsvinden. Het natuurbeheerplan beschrijft welke natuur- en landschapsdoelen van toepassing zijn. Het vormt een belangrijk instrument voor realisatie van de EHS.

3.3.11 Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische hoofdstructuur (EHS) is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten in het kader van de vaststelling van de Omgevingsvisie vastgesteld. Binnen de EHS wordt onderscheid gemaakt in bestaande natuur, water, nieuwe natuur gerealiseerd, nieuwe natuur nog te realiseren en beheersgebied.

De EHS ligt binnen de zogenaamde Groen Blauwe Hoofdstructuur, de natuurlijke ruggengraat van Overijssel. De EHS wordt naar aanleiding van het onderhandelingsakkoord Decentralisatie Natuur opnieuw begrensd. Het nationaal regeerakkoord heeft niet langer de ecologische verbindingszones opgenomen.

Herbegrenzing EHS
De provincie heeft in februari/maart 2012 een kaart gemaakt met de Groen Blauwe Hoofdstructuur en de Ecologische Hoofdstructuur. Deze kaart geeft de mogelijke nieuwe begrenzing aan van de Ecologische hoofd Structuur en de Groen Blauwe Hoofdstructuur. Deze kaart is nog niet vastgesteld. het is een zogenaamde "feitenkaart"; de startpositie waar vanuit wordt gegaan bij de discussie over de herbegrenzing.

De nieuwe begrenzing van de EHS en de GBHS werkt de provincie vóór de zomer 2012 in overleg met de partners in het landelijk gebied uit. Daarna gaat het voorstel naar Gedeputeerde Staten van Overijssel. Wanneer GS instemmen wordt de nieuwe begrenzing opgenomen in de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie wordt vervolgens ter inzage gelegd. Iedereen kan dan op de Omgevingsvisie en de nieuwe EHS reageren. Het definitieve besluit wordt genomen door Provinciale Staten.

Zeer kwetsbare voor verzuring gevoelige gebieden
Binnen de EHS liggen gebieden met 'zeer kwetsbare' natuur. Zeer kwetsbare natuur wordt beschermd tegen neerslag van ammoniak door de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Op grond van de Wav heeft de provincie gebieden aangewezen die als zeer kwetsbaar worden aangemerkt. Veehouderijen in een zone van 250 meter rondom de aangewezen gebieden hebben op grond van de Wav een emissieplafond voor wat betreft de ammoniakemissie.

In het plangebied liggen verschillende zeer kwetsbare gebieden. Het gaat hierbij met name de volgende beheertypen: droge heide, droog bos met productie, dennen-, eiken- en beukenbos. Onderstaande afbeelding geeft de Wav gebieden (donker groen) in het plangebied aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0019.png"

Natuurbeleidskaart, bron Omgevingsvisie Overijssel

3.3.12 Weidevogelbeheer- en ganzengebieden

Buiten de EHS zijn er in de provincie Overijssel in ruime mate bossen en natuurgebieden aanwezig. Deze gebieden dragen veelal bij aan de essentiele gebiedskenmerken en dienen daarom behouden te blijven. Gemeente nemen voor deze gebieden een specifieke bestemming op in hun bestemmingsplannen. Gezien de internationale rol van Nederland en gemaakte nationale afspraken is aandacht nodig voor de instandhouding en bescherming van weidevogel- en ganzengebieden. Deze graslanden zijn in gebruik van de landbouw, die daar ook het primaat houdt. Windenergie is in deze gebieden niet op voorhand uitgesloten, maar kan worden onderzocht per locatie. Onderstaande afbeelding geeft de weidevogel- (groene gebieden) en ganzengebieden (rode arcering) aan welke aanwezig zijn binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0020.png"

Weidevogelbeheer- en ganzengebieden, bron: Omgevingsvisie Overijssel

3.3.13 Windenergie

De provincie Overijssel heeft met het Rijk afgesproken in 2020 tenminste 80 MW voor de provincie Overijssel te realiseren. De provincie maakt onderscheid in 3 gebieden: windenergie kansrijke gebieden (geel), uitsluitingsgebied groenblauwe hoofstructuur (donkergroen) en overige gebieden (licht groen). Onderstaande afbeelding geeft het kansrijke zoekgebied, de uitsluitingsgebieden EHS en de overige gebieden in het plangebied aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0021.png"

  • In de kansrijke zoekgebieden, het gebied tussen Dedemsvaart en Dalfsen, maakt de provincie prestatieafspraken met gemeenten voor de (boven)lokale ontwikkeling van windenergie. Andere geschikte plekken kunnen zijn grotere bedrijventerreinen (40 hectare) en langs infrastructuur.
  • De uitsluitingsgebieden zijn de groen-blauwe hoofdstructuur waaronder de EHS, de Nationale Parken en de nationale landschappen.
  • In overige gebieden zijn initiatieven die qua ontwikkeling rekening houden met gebiedskenmerken ter plekke mogelijk.

De provincie geeft in haar omgevingsverordening aan dat plannen welke betrekking hebben op de Groene omgeving, uitsluitend voorzien in de mogelijkheid vanhet oprichten van nieuwe windturbines in de vorm van windparken. De provincie kan hiervan afwijken voor plannen voor de Groene omgeving om individuele windturbines toe te staan voor zover de tiphoogte daarvan niet meet bedraagt dan 25 meter.

3.4 Regionaal

3.4.1 Ruimte voor de Vecht - Masterplan Ruimte voor de Vecht

De doelstellingen van het programma Ruimte voor de Vecht hebben betrekking op de waterveiligheid in het Vechtdal, het creëren van een sociaal-economische impuls en het integraal realiseren van de natuur opgaven. Om deze doelstellingen te bereiken is het Masterplan Ruimte voor de Vecht opgesteld. De gemeente Dalfsen is één van de programmadragers en investeert de komende jaren samen met de waterschappen en de provincie in een groot aantal samenhangende impulsen rond de Vecht.

3.4.2 Regionaal Waterplan

De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de Waterwet. Waterbeheerplannen van waterschappen vormen met het Regionaal Waterplan van de provincie een tandem; aan de ene kant doelen, kaders en afstemming met onder andere de ruimtelijke ordening (provincie) en anderzijds (het waterschap) om concrete maatregelen om doelen te realiseren binnen de nagestreefde termijn.

In de Omgevingsverordening zijn onder andere normen voor wateroverlast en grondwaterbescherming opgenomen. Bij de Omgevingsverordening hoort de functiekaart Water. Voor het plangebied zijn de volgende onderwerpen van belang:

  • continu en herkenbaar watersysteem: in het plangebied liggen verschillende wateren waarvoor KRW-doelen zijn opgesteld;
  • waterveiligheid: het plangebied ligt in dijkringgebieden 9 (Vollenhove) en 53 (Salland), deze sluiten aan op de hoge gronden in het oosten van het plangebied;
  • waterveiligheid: de Vecht is gelegen tussen twee primaire waterkeringen;
  • grondwater: in Vechterweerd (ten westen van Dalfsen) is een gebied ingericht om grondwater te winnen. Hieromheen liggen een intrekgebied voor waterwinning en een grondwaterbeschermingsgebied. In de gemeente Dalfsen mogen ten zuiden van de Vecht geen boringen plaatsvinden in het diepe pakket van Salland;
  • waterberging: ten westen van de kern Dalfsen ligt een primair watergebied dat van nature, vanwege de lage ligging, optreedt als waterbergingsgebied onder extreem natte omstandigheden;
  • het Overijsselsch Kanaal heeft een wateraanvoerfunctie, de Vecht heeft een recreatievaartfunctie en bij Lemelerveld ligt de openbare zwemplas Heidepark. In de Omgevingsvisie zijn weidevogelbeheer- en ganzengebieden aangewezen, in deze gebieden mag geen waterpeilverlaging plaatsvinden.

3.4.3 Beleidslijn Ruimte voor de Rivier

Na overdracht van de Vecht van Rijkstwaterstaat naar Waterschap Groot Salland heeft het waterdschap de beleidslijn Ruimte voor de Rivier op alle nieuwe activiteiten (bouw- en andere werkzaamheden) in het winterbed van de Vecht van toepassing verklaard. De beleidslijn is opgesteld om ook in de toekomst hoge rivierafvoeren te kunnen opvangen en potentiële hoogwaterschade te beperken. De beleidslijn beoogt verder te voorkomen, dat in het winterbed van genoemde rivieren de nog aanwezige ruimte verder afneemt. Voor riviergebonden functies geldt de ‘Ja, mits-regeling’ en voor de overige functies de ‘Nee, tenzij-regeling’. De beleidslijn ruimte voor de Rivier wordt op dit moment aangepast naar de Beleidslijn Overijsselse Vecht. In deze nieuwe beleidslijn wordt onderscheid gemaakt tussen het stroomvoerende, bergende en hoogwatervrije deel van het winterbed van de Vecht. De mogelijkheden voor ontwikkeling worden vooral inde bergende en hoogwatervrije delen groter.

Voor het gebied Hessum geldt een bijzondere situatie. Dit gebied ligt binnen de regionale kering met een beschermingsniveau van 1:100 jaar, maar buiten de primaire waterkering met een beschermingsniveau van 1:1250 jaar. Het waterschap is van plan hier het beschermingsniveau feitelijk op 1:1250 jaar te brengen, maar formeel blijf Hessum wel buiten bescherming van de primaire kering.

3.4.4 Gebiedsuitwerking Dalmsholte

Het gebied Dalmsholte was in beeld als een gebied voor Ruilverkaveling met een Administratief Karakter. Met de inwerkingtreding van de Reconstructiewet is het plan stilgelegd. Het gebied kwam later in beeld als een gebiedsuitwerking in het Reconstructieplan Salland-Twente. Voor de landbouw zijn maatregelen gericht op het verbeteren van de structuur en het perspectief van de grondgebonden landbouw en de intensieve veehouderij. Dit wordt onder andere bereikt door een verbetering van de verkaveling, boerderij verplaatsing, verbreding van de bedrijfsvoering, vergroting en extensivering en vermindering van de ammoniakuitstoot. Ten aanzien van de recreatie wordt ingezet op kwaliteitsverbetering, het verbeteren van het routenetwerk. Er wordt ingezet op de ontwikkeling van een nieuw waterhuishoudingsplan. Natuur en landschap worden op de daartoe aangewezen plaatsen (zoals bijvoorbeeld in het Natuurgebiedsplan) versterkt, het gaat dan onder andere om het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur de Robuuste verbindingszones en het beschermen van weidevogels.

3.4.5 Beleidskader Gedragscode Flora- en Faunawet gemeente Dalfsen, Staphorst en Zwartewaterland

De gemeente Dalfsen, Staphorst en Zwartewaterland beschikken over een gezamenlijke gedragscode Flora- en Faunawet. Het betreft een gedragscode voor de beschermde soorten en activiteiten die binnen deze gemeenten van toepassing zijn. De gedragscode geeft aan hoe er bij ontwikkelingen binnen de gemeente moet worden gehandeld om schade aan beschermde soorten te vermijden of in elk geval zo klein mogelijk te houden.

3.5 Gemeentelijk

3.5.1 Toekomstvisie 'Bij uitstek Dalfsen' missie en visie 2020

De toekomstvisie 'Bij uitstek Dalfsen' missie en visie 2020 bevat de strategische koers van de gemeente Dalfsen tot aan 2020. Doel was een herkenbaar profiel te ontwikkelen dat richting geeft aan te nemen politiek-bestuurlijke besluiten en aan de inzet van middelen. De toekomstvisie is geconcretiseerd in 4 onderdelen: leven en welzijn, wonen, economie en omgeving. De ambities voor het onderdeel omgeving zijn: het behoud en de ontwikkeling van landschappelijke en cultuurhistorische waarden door kwaliteitsverhogende economische ontwikkelingen. Tevens wil de gemeente een betere benutting van de potenties van de Vecht. In de Missie en Visie 'Bij uitstek Dalfsen' zijn de gemeentelijke ambities voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid opgenomen.

3.5.2 Structuurvisie Buitengebied

De gemeente Dalfsen heeft een structuurvisie voor het Buitengebied opgesteld. Het doel van deze structuurvisie is om een integraal beleidskader te krijgen voor allerhande ontwikkelingen in het buitengebied. Voorzover ontwikkelingen voorspelbaar en te sturen zijn, dan worden deze opgenomen in dit bestemmingsplan. Er zijn echter ook ontwikkelingen die niet op voorhand kunnen worden bedacht. Om voor dergelijke initiatieven een gedegen afweging te kunnen maken is de structuurvisie Buitengebied opgesteld. De ontwikkelingsrichting, economische, sociale en ecologische duurzaamheid is onderverdeeld in de 8 landschapstypen welke in het plangebied aanwezig zijn.

In de structuurvisie wordt 20 jaar vooruitgekeken, de focus ligt op 2030. Wat betreft de verwezenlijking van het beleid kiest de gemeente voor de benadering kwaliteit door maatwerk. Als op voorhand vaststaat dat een bepaalde dat een bepaalde ontwikkeling zal leiden tot kwaliteitsverbetering, zal de gemeente deze ontwikkeling faciliteren. Het werken volgens de maatwerkmethode, biedt kansen om ontwikkelingen zodanig te sturen dat daarvan een kwaliteitsimpuls uitgaat. Bij aanvragen voor ontwikkelingen zal de gemeente actief meedenken en initiatiefnemers prikkelen om het gewenste kwaliteitsniveau te bereiken.

Dalfsen is een plattelandsgemeente bij uitstek. In de richting van 2030 spreekt de gemeente de ambitie uit, die eerder al eens verwoord is in de Plattelandsvisie: de gemeente streeft naar een landelijk gebied waar het goed werken en wonen is, waar de plattelandseconomie voldoende perspectief heeft op een duurzaam voortbestaan en waar de landschappelijke kwaliteitenzo hoog zijn dat het gebied ook voor de langere termijn een belangrijke recreatieve aantrekkingskracht heeft ontwikkeld.

3.5.3 Landschapsontwikkelingsplan

In het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is een visie op het landschap in het buitengebied van Dalfsen uitgewerkt in wensen en projecten. Het LOP is een gemeentedekkende visie op de landschappelijke ontwikkeling van zeven verschillende deelgebieden. In het LOP is per deelgebied een beschrijving
van het landschap gegeven. Ook is aangegeven wat de karakteristieken van landschap in het betreffende deelgebied zijn en welke ontwikkelingen en welke kansen en bedreigingen er zijn. De gemeente kiest in het LOP voor de strategie ‘Selectief ontwikkelen’. Dit betekent dat in principe wordt ingezet op en toename van kwaliteit en het herstel van verloren gegane kwaliteiten, maar dat met name de thema's ‘recreatie’ en ‘natuur’ gebiedsgewijs worden genuanceerd.

3.5.4 Beleidsregels Rood voor Rood met gesloten beurs gemeente Dalfsen

Het hoofddoel van de beleidsregels Rood voor rood met gesloten beurs in de gemeente Dalfsen is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Voormalige bedrijfsgebouwen die niet worden hergebruikt, dienen te worden gesloopt en ontwikkelingen zijn gekoppeld aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn het gemeentelijke Landschapsontwikkelingsplan, de gemeentelijke welstandsnota, maar ook de uitgangspunten in de plattelandsvisie.

3.5.5 Beleidskader Vrijkomende Agrarische Bebouwing

Het beleidskader Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) biedt kansen en mogelijkheden om vrijkomende agrarische bebouwing op een passende, andere manier te gaan gebruiken. Doelstelling is het leefbaar houden van het platteland. Daarin dient ook ruimte te zijn voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten,mits de ruimtelijke kwaliteit verbetert.

3.5.6 Geactualiseerd woonplan gemeente Dalfsen 2007-2011

De gemeente Dalfsen heeft in 2002 een woningmarktonderzoek uitgevoerd en op basis daarvan een beleidsnota wonen opgesteld. Deze nota is door de raad vastgesteld op 16 december 2002 en geldt voor de periode 2002-2006. Verschillende ontwikkelingen hebben de aanleiding gevormd om te kiezen voor een actualisatie van de beleidsnota tot een woonplan. de hoofddoelstellingen in het geactualiseerde woonplan zijn: voorzien in de lokale woningbehoefte en het bevorderen van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat.

3.5.7 Welstandsnota

In de Welstandsnota zijn criteria geformuleerd voor de welstandstoets. De toets gaat uit van handhaving van de aanwezige gebouwde en ongebouwde kwaliteit, waarbij op sommige plekken de kwaliteit kan worden aangescherpt. Deze hoofddoelstelling is per gebied verder uitgewerkt:

1. essen en kampenlandschap:

  • bij verbouwingen en uitbreidingen aan de oorspronkelijke boerderijen en bijzondere elementen dienen de bebouwingskarakteristieken te worden behouden en/of te versterkt;
  • bij nieuwbouw, vervanging en grote uitbreidingen aan de andere bestaande gebouwen is vernieuwing mogelijk, mist dit niet conflicteert met de aanwezige bebouwingskarakteristieken in de directe omgeving;

2. landgoederenzone:

  • het beleid is er op gericht de bebouwingskarakteristieken in het gebied te behouden en/of te versterken;
  • nieuwe en eigentijdse ontwikkelingen zijn mogelijk mits deze niet conflicteren met de bebouwingskenmerken van de landgoederen;

3- 4. heideontginningslandschap en slagenlandschap (veenontginningen):

  • het beleid is erop gericht de bebouwingskarakteristieken in het gebied te behouden en/of te versterken;
  • nieuwe en eigentijdse ontwikkelingen zijn mogelijk mits deze niet conflicteren met de aanwezige bebouwingskarakteristieken;
  • de impact van industriële complexen op de omgeving dient beperkt te blijven door zorgvuldige inpassing in het landschap;

Vrijwel alle vergunningplichtige bouwwerken worden getoetst aan de welstandseisen.

3.5.8 Beleidsplan recreatie en toerisme 2011-2020

Verblijfstoerisme is een kwaliteit van de plattelandsgemeente Dalfsen. Vanwege de huidige marktsituatie in de verblijfsrecreatie (dalend aantal overnachtingen) moet maatwerk geboden worden met betrekking tot de mogelijkheden tot het uitbreiden van bestaand aanbod en mogelijkheden voor ontwikkeling van nieuw aanbod. Uitbreiding en kwaliteitsverbetering van bestaand aanbod gaan voor nieuw. Zowel bij bestaand als voor nieuw aanbod wil de gemeente inspelen op mogelijkheden voor diversiteit.

3.5.9 Nota Kampeerbeleid 2011

Per 1 januari 2008 is de Wet op de Openluchtrecreatie komen te vervallen, en daarmee de basis voor vergunningen, ontheffingen en vrijstellingen op het gebied van kamperen. Met de Nota Kampeerbeleid 2008 heeft de gemeente haar regelgeving op het gebied van kamperen vastgelegd. Het bestemmingsplan en de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) zijn hierbij de meest geëigende instrumenten.

In 2011 is op verzoek van de raad het kampeerbeleid geëvalueerd binnen de context van het beleidsplan recreatie en toerisme 2011 – 2020. Op grond van de evaluatie nota kampeerbeleid 2008 wordt de hoofdlijn van beleidskeuzen voor de gemeente Dalfsen weergegeven. De gemeente onderscheidt de volgende categorieën: kampeerterreinen, kleinschalig kamperen, kamperen op verenigingskampeerterreinen, natuurkampeerterreinen, kamperen buiten kampeerterreinen en kamperen voor eigen gebruik. In de Nota Kampeerbeleid 2011 wordt het beleid aangegeven op welke wijze met bovenstaande categorieën wordt omgegaan.

3.5.10 Nota onverharde wegen 2009 - 2013

In de gemeente zijn 94 openbare onverharde wegen, met een totale lengte van 65.8 km. Uit een evaluatie (2004) is gebleken dat nagenoeg alle belangrijke actiepunten zijn gerealiseerd. Tevens is bij de analyse van de huidige situatie geconstateerd dat er weinig knelpunten zijn. In de nota wordt aangegeven wat de onderhoudsmethodiek en de verkeersmaatregelen voor de onverharde wegen zijn. Tevens worden er aandachtspunten gegeven voor enkele wegen.

3.5.11 Archeologisch beleidsplan gemeente Dalfsen

De gemeente Dalfsen beschikt over een archeologisch beleidsplan en beleidskaart. In het archeologisch beleidsplan zijn kwalitatieve normen opgenomen welke van toepassing zijn bij bodemverstoring. In dit bestemmingsplan is aangesloten bij het gemeentelijke archeologie beleid.

3.5.12 Integraal waterplan Dalfsen 2007-2016

In de visie van het waterplan hebben gemeente Dalfsen en waterschap Groot Salland de doelstellingen op het gebied van water aangegeven. Het streven is om een veilig, veerkrachtig, flexibel, ecologisch gezond watersysteem te hebben, dat minimaal voldoet aan de randvoorwaarden gesteld in het Europees, nationaal en regionaal waterbeleid.

3.5.13 Externe veiligheidsbeleid gemeente Dalfsen 2011-2014

De gemeente Dalfsen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Dalfsen extern veiligheidsbeleid geformuleerd.

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich voor rondom zowel risicovolle inrichtingen, transportassen zoals buisleidingen waarover /waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Dalfsen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Bij externe veiligheid spelen twee begrippen een grote rol: plaatsgebonden risico en groepsrisico. Plaatsgebonden risico is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. Er is een norm voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door het bevoegde gezag in acht worden genomen (mag niet van worden afgeweken). Bij groepsrisico gaat het om de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Met andere woorden het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit waarbij veel dodelijke slachtoffers tegelijk kunnen vallen.

Binnen een bepaalde afstand tot een risicobron, het invloedsgebied, moet bij ruimtelijke ontwikkelingen gekeken worden naar de gevolgen van de ontwikkeling op het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het gemeentebestuur moet daarnaast het groepsrisico verantwoorden. Hierbij wordt gekeken naar de bestrijdbaarheid, de zelfredzaamheid en het aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied.

In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op de externe veiligheid voor het plangebied.

3.5.14 Overige gemeentelijk beleid

Naast het beleid zoals voorgaand vermeld, zijn binnen de gemeente Dalfsen nog de volgende sectorale beleidsstukken van toepassing:

  • Gemeentelijk Verkeers- en vervoersplan;
  • Omgevingsprogramma 2010;
  • Nota Economisch beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Het gaat hier om de aspecten luchtkwaliteit, geluid, bodem, planMER, ecologie, archeologie en externe veiligheid. De vertaling van de omgevingsaspecten en de regels is opgenomen in hoofdstuk 6 juridische toelichting.

4.1.2 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplek. In de Wet luchtkwaliteit zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. In Nederland worden alleen overschrijdingen verwacht voor de stoffen NO2, PM10 en PM2,5.

Grootschalige concentratiekaarten
Het RIVM produceert jaarlijks de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland. Deze kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. Deze kaarten hebben een juridisch-formele status.

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat het plangebied in de volgende
achtergrondniveaus heeft gemeten en verwacht voor stikstof (NO2) en fijnstof (PM10).

Stikstof (NO2):

  • 15,4 en 20,1 ìg/m³ NO2 in 2010;
  • 9,6 en 11,9 ìg/m³ NO2 in 2020;
  • 8,3 en 10,7 ìg/m³ NO2 in 2030.

Fijnstof (PM10):

  • 22,6 en 24,2 ìg/m³ in 2010;
  • 18,8 en 20,6 ìg/m³ in 2020;
  • 17,8 en 19,4 ìg/m³ in 2030.

De hoogste achtergrondconcentraties voor zowel stikstof als fijnstof worden gemeten nabij de kern Dalfsen. Op de grootschalige concentratiekaart voor fijnstof is duidelijk de contour van Dalfsen te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0022.jpg"

Overzicht fijnstof, bron: Grootschalige cincentratiekaarten RIVM

Uit de gemeten en berekende achtergrondconcentraties blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen van 40 ìg/m3 (zullen) blijven. Op basis van de grootschalige concentratiekaart is te zien dat er in het plangebied sprake is van een afname van zowel stikstof en fijnstof. Het bestemmingsplan geeft ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Door deze ontwikkelingen wordt de grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m³ NO2 of PM10) niet overschreden. De ontwikkelingen kunnen als ‘niet in betekenende mate’ worden beschouwd. De Wet milieubeheer verzet zich wat betreft het onderdeel luchtkwaliteit niet tegen de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.1.3 Geluid

4.1.4 Bodem

De bodem is een onderscheidend kenmerk dat mogelijk een bepaalde bodemkwaliteit met zich meebrengt. Een overzicht van de bodemopbouw zoals deze aanwezig is in de gemeente Dalfsen is opgenomen op onderstaande afbeelding. Deze kaart is gebaseerd op de 21 Fysische eenhedenkaart van Nederland. Vooral rondom de Overijsselse Vecht komen enkeerdgronden (esgronden) voor. Deze enkeerdgronden zijn ontstaan door het eeuwenlang opbrengen van potstalmest op de bodem. Tussen de Overijsselse Vecht en de Marswetering komen stuifzand, grof zand en klei op zand voor. Verder overheersen in de gemeente de bodemtypen sterk lemig zand en zwak lemig fijn zand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0023.jpg"

Bron: Bodemkwaliteitskaart gemeente Dalfsen

4.2 Planmer

Tijdens de voorbereiding van dit bestemmingsplan is onderzocht in hoeverre bepaalde activiteiten die worden toegestaan in het bestemmingsplan Buitengebied, leiden tot overschrijding van drempels zoals genoemd in het Besluit m.e.r. Is dat het geval, dan is het bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig. Er bestaat tevens een plan-m.e.r.-plicht indien voor het bestemmingsplan Buitengebied een passende beoordeling nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet. Er dient dus naar twee zaken te worden gekeken: het Besluit m.e.r. en de Natuurbeschermingswet. Dit is hierna uitgewerkt.

Besluit m.e.r
In het bestemmingsplan Buitengebied Dalfsen zijn de volgende activiteiten opgenomen of aangewezen welke zijn genoemd in onderdeel C en onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r:

  • intensieve veehouderij (in een deel van het plangebied);
  • ontwikkeling van grondgebonden agrarische bedrijven;
  • realisering van nieuwe natuur/Ecologisch Hoofdstructuur.

Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan Buitengebied plan-m.e.r.-plichtig is.

Natuurbeschermingswet
Zoals gezegd, dient eveneens een planMER te worden opgesteld indien het bestemmingsplan significante gevolgen kan hebben voor een gebied dat is aangewezen in het kader van de Habitat- en de Vogelrichtlijn. In het buitengebied van de gemeente Dalfsen komen geen Natura 2000-gebieden voor. Wel bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied een aantal Natura 2000-gebiede. Gelet op de zogenaamde externe werking van deze gebieden, zijn ontwikkelingen in de gemeente Dalfsen van invloed op die natuurgebieden. Afgewogen dient te worden of in het bestemmingspan activiteiten mogelijk worden gemaakt die significante gevolgen kunnen hebben voor de betreffende Natura 2000-gebieden. In het kader van het planMER voor de Structuurvisie is reeds geconstateerd dat dit het geval is. Er dient dan ook een Passende Beoordeling te worden opgesteld (welke zal worden geïntegreerd in het planMER).

Voor dit bestemmingsplan is dan ook een MER opgesteld. Zie hiervoor het planMER bestemmingplan buitengebied (Witteveen en Bos, maart 2013).

Doel m.e.r.
De m.e.r. is bedoeld om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan de verwachte milieueffecten die van belang zijn voor de besluitvorming, in beeld te brengen.

Omdat een m.e.r. is bedoeld om mogelijke negatieve milieueffecten inzichtelijk te maken, richt het MER zich met name op de wijze waarop activiteiten met mogelijk negatieve milieueffecten worden vastgelegd in het bestemmingsplan (het voornemen). De Wet milieubeheer stelt dat in een MER redelijke alternatieven voor de voorgenomen activiteit moeten worden beschreven plus een motivering van de keuze voor deze alternatieven.

Voornemen en alternatieven

In het planMER zijn de volgende alternatieven onderscheiden:

  1. 1. Het voornemen

Concreet gaat het daarbij om de effecten op het milieu als de mogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan maximaal worden benut. Dit betekent dus ook de uitbreidingsmogelijkheden die gegeven worden middels afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden van het bestemmingsplan.

  1. 2. Beperkt groeiscenario

Om te kijken of een alternatief met minder mogelijkheden tot uitbreiding van de landbouw tot wezenlijke andere effecten op Natura 2000 gebieden leidt is een beperkt groeiscenario in beeld gebracht. In de omgeving van de Natura 2000 gebieden is hier uitgegaan van een standstillsituatie en in de overige gebieden is uitgegaan van de mogelijke uitbreiding die gegeven wordt bij recht en groei met de bestaande overwegende diersoort.

Het beschrijven van de huidige situatie en de autonome ontwikkeling is een vereiste voor plannen met mogelijke milieueffecten die voortkomt uit de Wet milieubeheer.

Beoordeling en conclusie

Het voornemen is beoordeeld op verschillende milieuthema's, zoals bodem, water, landschap en cultuurhistorie, natuur, geur, lucht, licht, geluid. Hiervoor wordt verwezen naar het planMER bestemmingplan buitengebied (Witteveen en Bos, maart 2013).

Uit de Passende Beoordeling is naar voren gekomen dat bij recht mogelijk negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen optreden. Het vastleggen van de huidige situatie in het bestemmingsplan, waarbij iedere uitbreidingsmogelijkheid van bebouwing of bouwvlak ten behoeve van vee wordt uitgesloten, wordt beschouwd als een uitvoerbaar alternatief waarbij geen significante effecten optreden op omliggende Natura 2000-gebieden. In deze situatie zou de huidige situatie (lees: de huidige stalvloeroppervlakte) worden vastgeld in het bestemmingsplan en zou uitbreidingsmogelijkheden van bebouwing en bouwpercelen ten behoeve van een toename van vee aan een afwijking te koppelen waarbij de randvoorwaarde geldt dat er geen sprake mag zijn van significant negatieve effecten als gevolg van ammoniakdepositie op omliggende Natura 2000 gebieden.

Geredeneerd vanuit de Natuurbeschermingswet en eerdere jurisprudentie bestaat het risico dat deze striktere bepaling geschorst kan worden. Of deze striktere regeling Raad-van-State-proof is, is eveneens nog niet bewezen. Ook is niet uitgesloten dat dit tot planschadeclaims zal leiden. Anders gezegd: de uitkomsten van berekeningen van een onrealistisch scenario (alle bedrijven breiden de komende 10 jaar hun veestapel maximaal uit binnen de kaders van het bestemmingsplan) zouden de individuele uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven voor de komende tien jaar onterecht kunnen blokkeren. In dat licht zijn ook de trends van belang. Het aantal bouwvlakken/bedrijven zal verder afnemen. Het vastleggen van de feitelijke situatie zou ook niet passen binnen het uitgangspunt dat de raad met de vaststelling van de Structuurvisie Buitengebied heeft bepaald dat er ontwikkelingsruimte voor de landbouw moet zijn. Op deze wijze zou dit uitgangspunt wezenlijk worden ingeperkt. gemeente Dalfsen wil de ontwikkelingsmogelijkheden behouden voor uitbreiding.

Vanwege de werking en het doel van het bestemmingsplan ligt het niet voor de hand om een alternatief, waarin geen negatieve effecten zijn te verwachten op Natura 2000-gebieden, (in dit geval de huidige feitelijke situatie) door te vertalen in het bestemmingsplan. In praktische zin zou dat betekenen dat vrijwel geen enkel bedrijf uit zou kunnen breiden, na de vaststelling van het plan en de tien jaar daarna. Derhalve is gekozen voor de regeling zoals opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

4.3 Water

In deze paragraaf wordt ingegaan op de binnen de Omgevingsvisie toegekende gebruiksfuncties aan het watersysteem.

Binnen de gemeente Dalfsen zijn het Overijssel Kanaal en Dedemsvaart aangewezen als essentiële waterloop. Essentiële waterlopen zijn watergangen die een afwateringsfunctie hebben voor gebieden groter dan circa 5.000 ha en hebben een vitale afvoerfunctie. In de omgevingsverordening wordt aangegeven dat binnen een zone van 100 m aan weerszijde van de waterloop bij nieuwbouw of uitbreiding van bestaande bebouwing rekening moet worden gehouden met de huidige en toekomstige functie van waterafvoer en waterberging.
Op de functiekaart water zijn 'dijkringgebieden' aangegeven: dijkring Vollenhove en dijkring Salland (gebieden met risico op overstroming 'minder snel en ondiep onderlopend gebied') liggen over het westelijke gedeeltelijke van het plangebied. Bij de verdere ontwikkeling en herinrichting van de lage delen moet aandacht worden gegeven aan voorzieningen die bij overstroming het aantal slachtoffers en de omvang van de schade kunnen beperken. Binnen het bestemmingsplan buitengebied wordt met name de bestaande situatie vastgelegd. Er is geen sprake van grootschalige nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Toename verhard oppervlakte

Bij een toename van het verharde oppervlakte met meer dan 1500 m2 is het nodig om compenserende waterberging in een plan op te nemen. Bij bij uitbreidingen van agrarische en niet-agrarische bedrijven worden in dit bestemmingsplan voorwaarden gesteld op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. De gemeente kiest er dan ook voor om bij nieuwe ontwikkelingen groter dan 500 m2 een inpassingsplan te vragen van de initiatiefnemer. Indien de beoogde ontwikkeling groter is dan 2.000 m2 dient een erf(inrichtings)plan voor het gehele perceel te worden opgesteld.

Bij een erfinrichtingsplan zijn de gebiedskenmerken van uit de structuurvisie en het Landschapsontwikkelingsplan leidend. Ook moet in dit plan duidelijk worden op welke wijze de compenserende waterberging als gevolg van de toename van verharding op het perceel op een passende manier gerealiseerd wordt.

Drinkwaterwinning
Ten westen van de Dalfsen ligt drinkwaterwingebied Vechterweerd. De Vechterweerd heeft op de functiekaart water de aanduidingen: intrekgebied, grondwaterbeschermingsgebied en innamezone waterwinning. De Omgevingsverordening geeft aan dat waterwingebieden alleen functies zijn toegestaan die ten dienste staan aan drinkwaterwinning. In het grondwaterbeschermingsgebied mogen alleen functies worden toegestaan die harmoniseren met de functie van de drinkwatervoorziening.

Boringsvrije zone

In de gemeente Dalfen mogen ten zuiden van de Vecht (zien onderstaande afbeelding) geen boringen plaatsvinden in het diepe pakket van Salland. Hier is volgens de Provinciale Verordening alleen grondwaterwinning voor openbare drinkwatervoorziening toegestaan. In deze zone heeft de provincie de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van de Verordening ten behoeve van het onttrekken van grondwater aan de bodem. Gelet op deze provinciale bevoegdheid is het opnemen van regels in het bestemmingsplan niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.BgemDalfsen-vs01_0024.jpg"

Overig

De functiekaart water geeft verder aan dat het Overijssels Kanaal een wateraanvoerfunctie heeft. De Vecht heeft een recreatievaartfunctie.

4.3.1 Waterafvoer en veiligheid

Bij waterveiligheid gaat het om voorkomen van dijkdoorbraken en overstromingen met mogelijk grote aantallen slachtoffers, omvangrijke economische schade en maatschappelijke ontwrichting als gevolg. Voor de Vecht en zijn buitendijkse gebieden/ uitwaarden en dijken zijn de aspecten waterafvoer en bescherming tegen overstromingen van het hoogste belang.

Primair watergebied
Ten westen van de kern Dalfsen ligt een primair watergebied. Het gebied treedt vanwege de natuurlijke lage ligging op als waterbergingsgebied, bij extreem natte omstandigheden. De Omgevingsverordening geeft aan dat bestemmingsplannen welke betrekking hebben op primaire watergebieden, niet voorzien in nieuwe ontwikkelingen die de rol van het gebied voor wateropvang belemmeren.

De Vecht

De Vecht maakt onderdeel uit van het hoofdsysteem met buitendijkse gebieden/ uiterwaarden. Het Rijk stelt de normen vast voor de Vecht. in 2007 is er een beschermingsniveau voor primaire waterkeringen langs de Vecht vastgesteld. De provincie geeft invulling aan het beschermingsniveau door middel van het programma Ruimte voor de Vecht en de daaruit volgende uitvoeringsmaatregelen.

Ruimte voor de Vecht - veiligheidsonderzoek

De Vecht bestaat voor wat betreft de dijken uit twee verschillende trajecten. Het traject tussen Ommen en het Zwarte Water is beveiligd door primaire waterkeringen. Deze keringen vallen onder de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid en worden beheerd door het waterschap Groot Salland. Deze dijken hebben een veiligheid van eens in de 1250 jaar. Het tweede traject (Grens - Ommen), maakt geen onderdeel uitvan het plangebied.

Er is onderzoek gedaan naar klimaatverandering en de effecten van een mogelijke peilverhoging op het IJsselmeer, conform de aanbevelingen van commissie Veerman. Onder invloed van klimaatverandering nemen de maatgevende waterstanden in de toekomst toe en neemt de omvang van het hoogwaterprobleem toe. Voor het ontwerp van maatregelen voor de halfnatuurlijke Vecht wordt de klimaatverandering mee genomen als uitgangspunt. Hoogwaterverlaging kan bereikt worden door maatregelen zoals verdere rivierverruiming of het afgraven van het winterbed om daarmee ook in de verticale zin de rivier meer ruimte te geven. De invloed van een eventuele peilstijging op het IJsselmeer conform Commissie Veerman loopt tot aan Ommen. In 2015 zal er meer duidelijkheid zijn over de omvang van peilverandering op het IJsselmeer.

De gronden gelegen rondom de Vecht zijn voorzien van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterstaatkundige functie. De gronden zijn bestemd voor: de hoogwaterbescherming, de waterhuishouding, het bergen en afvoeren van overtollig water ten behoeve van de verruiming van de bergings- en afvoercapaciteit van één of meer watersystemen, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen, uiterwaarden en verkeer te water. Op de voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden mag, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, niet anders worden gebouwd dant en behoeve van deze dubbelbestemming. Hiermee is het beschermingsniveau van en langs de Vecht vastgelegd.

4.4 Ecologie

Voor wat betreft de beschrijving van de voorkomende natuurwaarden in het plangebied zijn de deelgebieden van het landschap, zoals omschreven in paragraaf 3.3.2. aangehouden.

In het buitengebied komen verschillende planten- en diersoorten voor die bescherming genieten op basis van de Flora- en fauna en/of vermeld zijn op een Rode Lijst. Op basis van een bureau-inventarisatie is een globaal beeld van de aanwezigheid en verspreiding van deze soorten verkregen. Aan de hand van de landschapstypen zijn de voorkomende soorten beschreven. Bij beschermde tabel 2 en 3-soorten (Flora- en faunawet) is het beschermingsregime tussen haakjes erachter gezet. Alle inheemse vogelsoorten zijn streng beschermd.

4.4.1 Veenontginningenlandschap

Het gebied bestaat voornamelijk uit een open gebied met hoogproductieve cultuurgraslanden en een kleinschaliger gebied met veel houtsingels. In het open gebied aan de westzijde is een matige dichtheid van kievit, grutto, tureluur en wulp aanwezig. De veldleeuwerik wordt hier steeds schaarser. Het opengebied is van belang als foerageergebied voor overwinterende ganzen. In het kleinschalige gebied is veel els- en esbeplanting aanwezig. Deze beplanting is onder meer van belang voor vogelsoorten zoals boompieper, buizerd, gekraagde roodstaart, ransuil, steenuil en zanglijster. Ook vleermuissoorten (allen Flora- en faunawet tabel 3 soorten) zoals gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis komen hier voor. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn te vinden in gebouwen en bomen. Door de verspreide ligging van sloten en andere waterstructuren komen in het algemeen bruine kikker en kleine watersalamander voor in het gebied.

De agrarische percelen zijn voor wat betreft de vegetatie over het algemeen soortenarm. Een aantal percelen is kruidenrijker met hierin onder meer pinksterbloem, langs de randen is valeriaan aanwezig. De aanwezigheid van holpijp en waterviolier geven aan dat er sprake is van kwel. In en langs sloten groeien verspreid over het gebied dotterbloem en zwanenbloem.

Een bijzonder element in het gebied vormt de spoordijk Zwolle-Meppel. Deze heeft een vegetatie van droge, voedselarme omstandigheden met soorten als wilde reseda, aardakker en brem. Opvallend is verder het veelvuldige voorkomen van koningsvaren.

4.4.2 Heideontginningenlandschap

Het jonge veenontginningsgebied bestaat voor het grootste deel uit een vrij open agrarisch gebied waarbij de gronden veelal in gebruik zijn als gras- en maïsland. Het gebied wordt dooraderd door watergangen en houtsingels. Geelgors is hier een kenmerkend soort. De cultuurvogels zoals boerenzwaluw en torenvalk komen ook voor in het gebied. De opengebieden zijn van belang voor weidevogels en overwinterende ganzen. In schrale, zandige bermen staan soorten van voedselarm milieu zoals gewone veldbies, zandblauwtje, roodzwenkgras en reukgras. Langs veel wegen zijn eik en berk aangeplant. In en langs de sloten groeien verspreid dotterbloem en zwanenbloem. Ook vleermuissoorten (allen Flora- en faunawet tabel 3 soorten)zoals gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis komen voor. In de watergangen worden onder meer bermpje (Flora- en faunawet tabel 2), grote modderkruiper (Flora- en faunawet tabel 3) en kroeskarper aangetroffen. De wateren met hun oevers vormen het leefgebied voor libelsoorten zoals glassnijder, bandheidelibel en bruine korenbout.

4.4.3 Essenlandschap

Het Essenlandschap kent een vrij kleinschalige verkaveling. In het gebied zijn veel kleine bosjes en houtwallen gelegen. De bossen vormen het leefgebied van das (Flora- en faunawet tabel 3) en eekhoorn (Flora- en faunawet tabel 2). Das heeft zijn burchten in rustige delen van het bosgebied, hier liggen ook zijn voedselgebieden. De agrarische graslanden en houtsingels vormen samen met de (boeren)erven een goed leefgebied voor boerenzwaluw, huismus, kerk- en steenuil en vleermuizen (Flora- en faunawet tabel 3). Geelgors, kneu en groene specht komen ook voor in het essenlandschap. Plaatselijk groeit brede wespenorchis en grasklokje in wegbermen en groenvoorzieningen.

4.4.4 Vecht en uiterwaarden

De Vecht heeft in combinatie met de uiterwaarden een grote waarde voor vissen. In het gebied komen 38 vissoorten voor. Bijzondere soorten zijn onder meer de kleine en grote modderkruiper (Flora- en faunawet tabel 2 en 3), bermpje (Flora- en faunawet tabel 2), rivierdonderpad (Flora- en faunawet 2), rivierprik (Flora- en faunawet tabel 3) en winde.

In de uiterwaarden zijn fraaie (bloemrijke) graslanden en hooilanden aanwezig. De uiterwaarden vormen het broedgebied van weidevogels zoals grutto, tureluur en veldleeuwerik. De oude meanders en poelen zijn van belang voor amfibieën zoals de kamsalamander (Flora- en faunawet tabel 3) en knoflookpad (Flora- faunawet tabel 3)en libellen zoals beekrombout en vroege glazenmaker.

Langs de Vecht zijn waardevolle vegetaties aanwezig met bijzonder planten zoals Zwolse anjer, grasklokje en lange ereprijs (Flora- en faunawet tabel 2). Op en rond (boeren)erven leven vogelsoorten zoals boerenzwaluw, huismus, kerkuil en steenuil. De bossen vormen het leefgebied van onder meer das (Flora- en faunawet tabel 3) en eekhoorn (Flora- en faunawet tabel 2). Das heeft zijn burchten in rustige delen van het bosgebied. Ook vleermuissoorten zoals gewone dwergvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis ( allen Flora- en faunawet tabel 3) komen voor in dit landschap.

4.4.5 Bos- en landgoederenlandschap

Het Bos- en landgoederenlandschap omvat onder meer oude landgoedbossen met oude laanbomen. Hier zijn in de ondergroei typische soorten zoals salomonszegel, lelietje van dalen en brede stekelvaren te vinden. Plaatselijk is ook koningsvaren aanwezig. Karakteristieke voorkomende vogelsoorten zijn boomklever, bosuil en appelvink. Het landschap heeft een rijke vleermuisbevolking met typische soorten zoals baardvleermuis en franjestaart (beide Flora- en faunawet tabel 3).Andere zoogdieren die hier leven zijn boommarter, das (beide Flora- en faunawet tabel 3) en eekhoorn (Flora- en faunawet tabel 2).

In het natuurgebied Rechterense veld zijn hoge botanische waarden aanwezig. Hier zijn onder meer klokjesgentiaan en kleine en ronde zonnedauw aan te treffen. Ook vormt het gebied het leefgebied voor de levendbarende hagedis (allen Flora- en faunawet tabel 2) en zeldzame libellen en dagvlinders zoals beekrombout, venwitsnuit, eikenpage, groentje en heidevlinder.

In het kleinschalige gebied rond de aaneengesloten bossen zijn in wegbermen
en sloten gewone dotterbloem, grasklokje en waterdrieblad (Flora- en faunawet tabel 2) aan te treffen. Het kleinschalige gebied aan de westzijde vormt daarnaast het leefgebied van ringslang en kamsalamander (beide Flora- en faunawet tabel 3).

4.4.6 Kampenlandschap

Het Kampenlandschap bestaat voor het grootste deel uit een vrij open agrarisch gebied waarbij de gronden veelal in gebruik zijn als gras- en maïsland. Rond de (boeren)erven zijn onder meer boerenzwaluw, kerkuil, steenuil, kneu en torenvalk te vinden. Nabij Hoonhorst broed jaarlijks een ooievaar.

Langs onverharde wegen en wandelpaden zijn fraaie bermvegetaties aanwezig, waarin onder meer grasklokje voorkomt. In en langs sloten groeien verder verspreid over het gebied dotterbloem en zwanenbloem. In het gebied ligt het natuurgebied het Luttenbergerven. Dit betreft een klein maar bijzonder moerasgebied ten zuiden van Lemelerveld. Hier bevindt zich het grootste aaneengesloten stuk blauwgrasland van Nederland. Naast vochtige schraalgraslanden komen in het gebied zure broekbossen en bloemrijke graslanden voor. Hier groeien onder meer klokjesgentiaan, blauwe knoop, Spaanse ruiter en kleine zonnedauw (allen Flora- en faunawet tabel 2). Daarnaast komen in het gebied poelkikker, heikikker (beide Flora- en faunawet tabel 3) en levendbarende hagedis (Flora- en faunawet tabel 2).

4.4.7 Broekontginningslandschap

De natuurwaarden van het broekontginningslandschap heeft met name betrekking op de ligging van weilanden in een zeer open gebied. In het gebied komen weidevogels zoals grutto, kievit, wulp en kwartel tot broeden. Ook leeft hier ringslang (Flora- en faunawet tabel 3), kleine modderkruiper en rivierdonderpad (beide Flora- en faunawet tabel 2). Verspreid door het gebied is de gewone dotterbloem aan te treffen.

Eendenkooi

In dit gebied is ook nog een volgens de Flora en Faunawet geregistreerde eendenkooi aanwezig. Bij deze eendenkooi behoord een afpalingsrecht. Dit recht rust op alle gronden binnen een straal van 1130 m rondom de eendenkooi (de afpalingskring).

Op basis van artikel 59 lid 2 van de Flora en Faunawet mogen er binnen de afpalingskring geen handelingen worden verricht waardoor de eenden kunnen worden verontrust, anders dan door of met toestemming van de kooiker. In Artikel lid 3 is aangegeven dat dit niet van toepassing is op handelingen:

  • ter uitvoering van openbare werken, het gebruik en onderhoud daarvan
  • ter uitvoering van beroep of bedrijf, indien redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat de handeling niet of op andere wijze dan wel op een ander tijdstip kunnen worden verricht.

Nu dit bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen binnen deze kring is het in zoverre niet in strijd met de Flora en faunawet. Deze bepaling in de flora en fauna wet is overinges niet zozeer ecologisch maar meer economisch gericht.

4.5 Archeologie

De gemeente beschikt over het archeologisch beleidsplan gemeente Dalfsen. In het beleidsplan is een beleidskaart met ondergrenzen opgenomen. Er is een onderscheid gemaakt in de volgende typen archeologische gebieden:

  • wettelijk beschermd Rijksmonument
  • Archeologisch waardevol gebied A (AMK terreinen)
  • Archeologisch waardevol gebied B (historische kern Dalfsen en gebied nabij de Vecht)
  • Onderzoeksgebied A (hoge archeologische verwachting; dekzandruggen en zandduinen)
  • Onderzoeksgebied B ( middelhoge archeologische verwachting)
  • Gebied met lage verwachting (lage verwachting, verstoorde gebieden)

4.6 Externe Veiligheid

4.6.1 Inrichtingen

In het plangebied liggen 3 bedrijven aanwezig waar gevaarlijke stoffen zijn opgeslagen en die in meer of minder mate een belemmering opleveren voor hun omgeving. Het betreft inrichtingen die onder het Bevi vallen. Het onderstaande overzicht geeft de Bevi-inrichtingen weer.

  • Autobedrijf Lindeboom, Vossersteeg 99 in Dalfsen
  • Garage Ten Have, Weerdhuisweg 11 in Lemelerveld
  • Tankstation Westdal, Westeinde 92 in Nieuwleusen

Binnen de gemeente zijn geen niet-categoriale Bevi-inrichtingen aanwezig.

Plaatsgebonden risico LPG-tankstations

Voor de genoemde LPG-tankstations gelden voor het plaatsgebonden risico (10-6) de volgende contouren: LPG vulpunt 45 meter, LPG reservoir 25 meter, LPG afleverzuil 15 meter.

  1. 1. LPG tankstation Lindeboom, Vossersteeg 99 in Dalfsen

Bij Autobedrijf Lindeboom staan er geen woningen binnen de contour en zijn er geen PR knelpunten.

  1. 2. LPG tankstation Ten Have, Weerdhuisweg 11 Lemelerveld

Bij Garage Ten Have in Lemelerveld zijn is de woningen aan de Weerdhuisweg 13 en 13a binnen de 45 meter van het LPG vulpunt. Weerdhuisweg 13 en 13a zijn bedrijfswoningen die behoren bij de inrichting (de garage) waardoor dit geen knelpunt is.

  1. 3. LPG tanstation Westdal, Westeinde 92 Nieuwleusen

Bij Westdal in Nieuwleusen liggen binnen de 45 meter van het LPG-vulpunt de woningen Westeinde 39, 88 en 92a. Westeinde 88 is een agrarische bedrijfswoning en zijn daarmee beperkt kwetsbaar. De andere 2 woningen zijn burgerwoningen.

Op basis van artikel 2 vijfde lid van de Revi wordt de mogelijkheid geboden om bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan dat bestemmingsplan of in de milieuvergunning zodanige voorschriften zijn verbonden dat er wel binnen drie jaar aan de geldende afstanden kan worden voldaan, deze objecten toch positief te bestemmen.

De doorzet van LPG voor het tankstation Westdal is vanwege het moeten voldoen aan de PR 10-6 contour in de milieuvergunning begrenst tot 500 m3. Uitgangspunt hierbij was dat de woning Westeinde 92a op 34 meter van het vulpunt is gelegen. In tabel 2a bijlage 1 Revi is voor bestaande situaties met een doorzet tot 500 m3 de 10-6 contour gelegen op 25 meter voor een doorzet tot 1000 m3 is deze gesteld op 35 meter. Met de doorzet tot 500 m3 kan dus wel aan de afstanden van tabel 2a bijlage 1 Revi worden voldaan.

In de aanpassing van het besluit LPG tankstations milieubeheer in de Nederlandse wetgeving mogen geen voorschriften voor verplichting van hittewerende bekleding opgenomen worden. Er mag daardoor niet direct meer op vooruitgelopen op deze wijziging: De staatssecretaris van Infrastructuur en milieu, mevrouw W.J. Mansveld heeft in haar brief van 14 februari 2013 aan de Tweede kamer het volgende aangegeven:

“Voor het beperkt aantal bestaande LPG tankstations die nu niet aan de grotere afstanden kunnen voldoen wordt een oplossing voorbereid via bestaande milieuregelgeving of anderszins, rekening houdend met het feit dat in de praktijk de Nederlandse LPG tankwagens al zijn voorzien van hittewerende bekleding. Hiermee wordt een onnodige sanering voorkomen. In de praktijk voldoen dus nagenoeg alle LPG-tankstations aan de veiligheidsnormen.”

Nu de doorzet van het tankstation om te voldoen aan de PR 10-6 contour te voldoen al is beperkt tot 500 m3 in de milieuvergunning en de minister heeft aangekondigd een oplossing voor te bereiden is voldoende aannemelijk dat binnen drie jaar aan de geldende afstanden kan worden voldaan in deze situatie. Indien de wetgeving zich toch anders ontwikkeld worden er binnen de drie jaar termijn maatregelen genomen om toch aan de normen te gaan voldoen of de situatie te saneren.

Om te zorgen dat binnen de geldende 45 meter van het vulpunt, binnen de termijn, niet meer kwetsbare objecten komen, of dat bestaande kwetsbare objecten dichter bij het vulpunt komen handhaven wij de veiligheidszone-lpg in dit bestemmingsplan op deze locatie wel op 45 meter.

Verantwoording Groepsrisico LPG tankstations

De toelichting bij het bestemmingsplan geeft ruimte voor de verantwoording van het groepsrisico waarbij ook andere dan ruimtelijke aspecten aan orde mogen komen. Bij de verantwoording van het groepsrisico gaat het om het geheel van maatregelen, die niet los van elkaar kunnen worden gezien. Voor LPG-tankstations geldt een invloedsgebied van 150 meter. Omdat dit een bestemmingsplan betreft in het kader van actualisering worden er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Hierdoor wordt bij de verantwoording groepsrisico uitsluitend gekeken naar het invloedsgebied. Voor de bestrijdbaarheid speelt naast het invloedsgebied ook het effectgebied een grote rol. Dat maakt de zone voor de brandweer voor de effectieve inzet van middelen en materieel inzichtelijk, waarmee zoveel mogelijk slachtoffers geholpen kunnen worden.

Mogelijk scenario

Het worst case scenario is een incident met een 23 ton LPG-tankwagen waarbij brand de tankwagen aanstraalt. Vanwege oplopende temperaturen neemt de druk in de tank toe. Binnen circa 20 minuten bezwijkt de tank en leidt het vrijkomen en het ontsteken van de inhoud tot overdruk effecten en een grote vuurbal, een BLEVE. De kans op een BLEVE als gevolg van een incident met een LPG-tankwagen is klein.

Thema's

Voor de verantwoording van het (groeps)risico wordt gekeken naar de thema's personendichtheid, bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Met personendichtheid wordt in beeld gebracht het aantal personen dat woont en/of werkt binnen het wettelijke invloedsgebied van 150 meter. Daarnaast is er vanuit de hulpverlening (Veiligheidsregio) de wens om het gebied waar gewonden zullen vallen ook inzichtelijk te maken. Hiervoor wordt een zone van 400 meter rondom het vulpunt van de LPG-tank bekeken.

Voor de hulpdiensten is het belangrijk dat zij een incident goed kunnen bereiken met hun voertuigen.

Bestrijding van de direct optredende effecten is in het geval van een BLEVE niet realistisch, omdat een BLEVE zich te snel ontwikkelt. De inzet van de brandweer zal derhalve voornamelijk gericht zijn op het bestrijden van secundaire branden. Bronbestrijding ligt -indien mogelijk- in de regel in het blussen van het object dat de lpg-tankauto aanstraalt.

In geval van een dreigende BLEVE kan de brandweer bij tijdige aankomst trachten de lpg-tankwagen te koelen. Zijn ze niet tijdig aanwezig dan gaat de brandweer op afstand staan en wordt de inzet met name op de bescherming van de omgeving gericht. Om te koelen is bluswater nodig en de bluswatervoorziening in de directe omgeving zal daar op afgestemd moeten zijn. Tevens kan een sprinklerinstallatie voor koeling zorgen. Hierdoor wordt drukopbouw in de tank, die tot een BLEVE leidt voorkomen.

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten te krijgen. Binnen de risicozones wonen of werken geen minder zelfredzame personen.

Om de bewoners bewust te maken van de risico´s van het wonen nabij een LPG tankstation zal de gemeente Dalfsen de bewoners hierover informeren middels risicocommunicatie. Tevens wordt aangegeven hoe de bewoners moeten handelen in een geval van een calamiteit.

Hierna wordt per LPG tankstation op bovengenoemde thema's ingegaan.

1. LPG tankstation Lindeboom, Vossersteeg 99 in Dalfsen

Personendichtheid

Binnen het invloedsgebied van 150 meter wonen 13 personen. Hiervan zijn er 5 personen die wonen in de bedrijfswoning van het LPG tankstation. Dat betekent dat er nog 8 personen in de buurt wonen.

Binnen een zone van 400 meter wonen 82 personen in circa 33 woningen. Van deze 33 woningen zijn er 2 agrarische bedrijfswoningen en een bedrijfswoning van een tuincentrum. Dit tuincentrum heeft gedurende de dag gemiddeld enkele klanten tegelijk in het bedrijf aanwezig.

Bestrijdbaarheid

Een belangrijk aspect betreft bestrijdbaarheid. Op 100m afstand van de terrein inrit ligt een ondergrondse brandkraan die volgens het contract met Vitens gegarandeerd 30m³/h levert. Dat is onvoldoende om de door brand aangestraalde tank te koelen. Om een tank effectief te kunnen koelen is 2.000 liter water per minuut nodig. Dit komt neer op 120 m3/h. Daarnaast is er nog water nodig om de brand, die de tankwagen aanstraalt, te blussen. Hiervoor is een tweede bluswagen en de inzet van een tankwagen noodzakelijk, die komen uit Dalfsen (toekomst wellicht Nieuwleusen) en Ommen en dat vergt extra tijd. Het is daarom effectiever om een geboorde put aan te leggen. Maar zelfs met het aanleggen van een geboorde put blijft het niet realistisch een BLEVE te voorkomen. Dit komt door de opkomsttijd van de brandweer. De bestrijdbaarheid bij van een BLEVE tankstation Lindeboom kan omschreven worden als slecht.

Zelfredzaamheid

In invloedsgebied bevinden zich woningen. Deze worden doorgaans bewoond uit de ouders met kinderen. De kinderen zijn als minder zelfredzaam aan te merken. Doordat bij jongere kinderen er altijd een volwassene in de buurt is, is de zelfredzaamheid gemiddeld. Een ouder zal bij een ramp altijd zo veel mogelijk de kinderen ook in veiligheid willen brengen.

Bereikbaarheid

Voor de hulpdiensten is het belangrijk dat zij een incident goed kunnen bereiken met hun voertuigen. Het tankstation is gelegen aan een weg die parallel loopt aan de provinciale weg. Er zijn diverse wegen die vanuit de Hessenweg aansluiten op de Vossersteeg. De bereikbaarheid is daardoor goed. De bereikbaarheid van woningen in de omgeving is normaal toegankelijk over de wegen.

Verantwoording risico

Het college van burgemeester en wethouders is zich terdege bewust van de risico´s van het LPG tankstation en heeft in haar ogen voldoende mogelijkheden aangewend om het risico (kans en gevolg) zo klein mogelijk te houden.

Voor het invloedsgebied zijn bestemmingsplannen geldend, die bij recht nauwelijks tot geen ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen. De personendichtheden zijn daarmee indirect verankerd in het bestemmingsplan. Via de omgevingsvergunning activiteit milieu is de doorzet vastgelegd. Bij een wijziging van deze vergunning zal de dan geldende regelgeving in acht moeten worden genomen, waaronder een groepsrisicoberekening. Met dit bestemmingsplan wordt de huidige, feitelijke situatie vastgelegd..

Het geringe risico in combinatie met de feitelijke situatie waarin geen nieuwe (kwetsbare) objecten worden gerealiseerd, vindt het college van burgemeester en wethouders het risico en effect aanvaardbaar. De bewoners worden over het risico en de handelingen geïnformeerd.

2. LPG tankstation Ten Have, Weerdhuisweg 11 Lemelerveld

Personendichtheid

Binnen het invloedsgebied van 150 meter wonen 130 personen. Daarvan is een woning een agrarische bedrijfswoning. Binnen een zone van 400 meter wonen circa 680 personen.

Bestrijdbaarheid

Op 100m afstand van de terrein inrit is een ondergrondse brandkraan beschikbaar die volgens het contract met Vitens 30m³/h levert. Dit is onvoldoende om de tank te koelen. Om een tank effectief te kunnen koelen is 2.000 liter water per minuut nodig. Dit komt neer op 120 m3/h. Daarnaast is er nog water nodig om de brand, die de tankwagen aanstraalt, te blussen. Hiervoor is inzet van een tweede bluswagen nodig die uit Heino zal komen en water uit een 200m verder gelegen brandkraan afneemt. Dit vergt extra tijd. Het is daarom effectiever om een geboorde put aan te leggen. Maar zelfs met het aanleggen van een geboorde put blijft het niet realistisch een BLEVE te voorkomen. De bestrijdbaarheid bij van een BLEVE tankstation Ten Have kan omschreven worden als slecht.

Zelfredzaamheid

Binnen het invloedsgebied en de 400 meter zone, komen overwegend woningen voor. Er komen geen gebouwen met een bestemming overwegend voor niet of verminderde zelfredzame personen voor.
Bereikbaarheid

Het tankstation is gelegen aan een doorgaande weg. Hierdoor is de bereikbaarheid goed. De bereikbaarheid van woningen in de omgeving is normaal toegankelijk over de wegen.

Verantwoording risico

Het college van burgemeester en wethouders is zich terdege bewust van de risico´s van het LPG tankstation en heeft in haar ogen voldoende mogelijkheden aangewend om het risico (kans en gevolg) zo klein mogelijk te houden.

Voor het invloedsgebied zijn bestemmingsplannen geldend, die bij recht nauwelijks tot geen ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen. De personendichtheden zijn daarmee indirect verankerd in het bestemmingsplan. Via de omgevingsvergunning activiteit milieu is de doorzet vastgelegd. Bij een wijziging van deze vergunning zal de dan geldende regelgeving in acht moeten worden genomen, waaronder een groepsrisicoberekening. Met dit bestemmingsplan wordt de huidige, feitelijke situatie vastgelegd.

Het geringe risico in combinatie met de feitelijke situatie waarin geen nieuwe (kwetsbare) objecten worden gerealiseerd, vindt het college van burgemeester en wethouders het risico en effect aanvaardbaar. De bewoners worden over het risico en de handelingen geïnformeerd.

3. LPG Tankstation Westdal, Westeinde 92 in Nieuwleusen

Personendichtheid

Er wonen 34 personen binnen de 150 meter invloedsgebied. Binnen de 400 meter zone wonen circa 100 personen. Binnen deze zone zijn 3 agrarische bedrijfswoningen. Ook is firma Massier Diervoeders binnen 400 meter gevestigd. De restaureerde molen Massier staat binnen 15 meter van het tankstation.

Bestrijdbaarheid

Op 50m afstand van de terreininrit aan de overzijde van het Westeinde ligt een ondergrondse brandkraan die volgens het contract met Vitens 30m³/h levert. Dat is onvoldoende om de tank te koelen. Om een tank effectief te kunnen koelen is 2.000 liter water per minuut nodig. Dit komt neer op 120 m3/h. Daarnaast is er nog water nodig om de brand, die de tankwagen aanstraalt, te blussen. Op 200m is open water beschikbaar om de branduitbreiding te voorkomen en te blussen. Er zal een tweede bluswagen uit Dalfsen komen om die taak op zich te nemen. Dit vergt extra tijd. Het is daarom effectiever om een geboorde put aan te leggen. Maar zelfs met het aanleggen van een geboorde put blijft het niet realistisch een BLEVE te voorkomen. De bestrijdbaarheid bij van een BLEVE bij tankstation Westdal kan omschreven worden als slecht.
Zelfredzaamheid

Binnen het invloedsgebied en de 400 meter zone, komen overwegend woningen voor. Er zijn geen gebouwen met een bestemming waarbinnen overwegend niet of verminderde zelfredzame personen wonen of werken.
Bereikbaarheid

Het tankstation is gelegen aan een doorgaande weg. Hierdoor is de bereikbaarheid goed. De bereikbaarheid van woningen in de omgeving is normaal toegankelijk over de wegen.
Verantwoording risico

Het college van burgemeester en wethouders is zich terdege bewust van de risico´s van het LPG tankstation en heeft in haar ogen voldoende mogelijkheden aangewend om het risico (kans en gevolg) zo klein mogelijk te houden.

In het invloedsgebied zijn bestemmingsplannen geldend, die bij recht nauwelijks tot geen ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen. De personendichtheden zijn daarmee indirect verankerd in het bestemmingsplan. Via de omgevingsvergunning activiteit milieu is de doorzet vastgelegd. Bij een wijziging van deze vergunning zal de dan geldende regelgeving in acht moeten worden genomen, waaronder een groepsrisicoberekening. Met dit bestemmingsplan wordt de huidige, feitelijke situatie vastgelegd.

Het geringe risico in combinatie met de feitelijke situatie waarin geen nieuwe (kwetsbare) objecten worden gerealiseerd, vindt het college van burgemeester en wethouders het risico en effect aanvaardbaar. De bewoners worden over het risico en de handelingen geïnformeerd

4.6.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen

Weg
Het Rijk is op dit moment bezig met het opstellen van nieuwe wetgeving rond transportroutes; het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Deze wetgeving met het daarbij behorende Basisnetten wegen, spoor en water gaat de huidige Circulaire rnvgs vervangen en treedt naar verwachting in 2012 in werking. In het navolgende onderzoek zijn reeds de bepalingen uit de nieuwe documenten in acht gehouden.

Binnen de gemeente Dalfsen vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats voor de verlading van gevaarlijke stoffen binnen bedrijven, waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt. Binnen de gemeente zijn 3 doorgaande routes waarop gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Het betreffen:

  • N340 vanaf de gemeentegrens met Zwolle tot aan de gemeentegrens met Ommen;
  • N35 vanaf de gemeentegrens met Zwolle tot aan de gemeentegrens met Raalte;
  • N348 vanaf de gemeentegrens met Ommen tot aan de gemeentegrens met Raalte.

De routering is afgestemd op de gemeenten binnen de regio. Voornamelijk voor de bevoorrading van de LPG-tankstations zijn er ontheffingsroutes ingesteld. Gezien het gering aantal LPG wegtransporten dat plaatsvindt binnen de gemeente, wordt het plaatsgebonden risico PR 10-6 nergens overschreden.

Aan weerszijden van deze wegen ligt tevens een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter. Binnen deze zone, mogen in beginsel geen nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten komen. Als de gemeente toch mee wil werken aan ontwikkelingen in een PAG, dan moet er rekening worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Dit zal in de groepsrisico dan verantwoordt moeten worden. In het Btev is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen in een PAG moet voldoen.

Spoor
Volgens de “Marktverwachting vervoer gevaarlijks stoffen per spoor” (ProRail Spoorontwikkeling, 26 september 2007) vindt in de gemeente Dalfsen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor. Het betreft:

  • Baanvak Zwolle-Meppel (brandbare gassen en zeer brandbare vloeistoffen);
  • Baanvak Zwolle-Ommen (zeer brandbare vloeistoffen).

Met het inwerking treden van het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) zal voor beide baanvakken een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter gaan gelden.

Op zowel de spoorverbinding Zwolle – Ommen als op de spoorverbinding Zwolle-Meppel worden gevaarlijke stoffen vervoerd. In verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen via het spoor, moet rekening gehouden worden met een buffer van 200 m aan weerszijden van de tracés. Mocht de gemeente willen bouwen in deze bufferzone dan moet hiermee rekening worden gehouden. Rekening houden met de effecten, bestaat uit een verantwoording van de keuze om in dat gebied te gaan bouwen.

Aan weerszijden van het spoor ligt tevens een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 m. Binnen deze zone, mogen geen nieuwe objecten komen ten behoeve van minder zelfredzame personen. Als de gemeente mee wil werken aan ontwikkelingen in een PAG, dan moet er rekening worden gehouden met de effecten van een plasbrand. In het Btev is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen in een PAG moet voldoen.

Buisleidingen
Verder vindt in de gemeente vervoer van aardgas plaats door buisleidingen. Vanaf 2011 geldt het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb). Dalfsen ligt vlakbij het gasdistributieknooppunt in Vilsteren in de gemeente Ommen. Door de gemeente Dalfsen lopen daardoor meerdere grote ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen van de Gasunie. Vanuit Vilsteren liggen naar het zuiden van Nederland zes grote leidingen naast elkaar. Deze doorkruizen de gemeentegrens ten oosten van Lemelerveld ter hoogte van de Ommerweg. Daarnaast liggen nog twee leidingen dichter bij de kern Lemelerveld ten westen van de Ommerweg. Ook liggen er twee leidingen oost-west door de gemeente ten zuiden van Hoonhorst. Ten slotte liggen er twee leidingen langs het spoor vanuit het noorden om af te buigen naar Nieuwleusen. Verder ligt binnen de gemeentegrenzen een gasontvangststation. (G.O.S) Hier wordt de druk verlaagd en wordt het gas via lage druk leidingen naar de eindgebruikers gedistribueerd. Om dit G.O.S is een veiligheidszoneopgenomen op de verbeelding. Binnen deze 'veiligheidszone – bedrijven' zijn geen kwetsbare objecten toegestaan.

Plaatsgebonden risico (PR):

De PR 10-6 contour van deze Ieidingen Iiggen nagenoeg op de leidingen. Voor drie leidingen ligt deze zone buiten de leidingen. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd.

Tot van 4 of 5 meter afhankelijk van de grootte en druk van de leidingen mogen geen gebouwen worden opgericht. Dit wordt de belemmeringenzone genoemd. Hierdoor zullen ook geen nieuwe kwetsbare objecten worden toegelaten met onderhavig bestemmingsplan binnen deze contour.

Omdat dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en de belemmeringenzone op de verbeelding is opgenomen, vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Groepsrisico

  • De 1% Ietaliteitgrens (9,8 kW/M2 contour) van de Ieidingen in het plangebied ligt tussen de 45 en 580 meter, afhankelijk van de Ieiding. De planontwikkeling vindt derhalve plaats binnen de invloedssfeer van deze Ieidingen.
  • De 100% letaliteitgrens (35 kW/m2 contour) van de Ieidingen Iigt tussén de 30 en 220 meter, afhankelijk van de leiding. Binnen dit gebied is sprake van geen of een geringe toename van het groepsrisico.

Voor dit bestemmingsplan kan worden volstaan met een beperkte verantwoording. Uit berekening blijkt namelijk dat de waarde van het Groepsrisico (GR) niet hoger is dan in de Revi voor aardgastransportleidingen 0,1 maal (10% van) de oriënterende waarde aangegeven waarde.

Verantwoording Groepsrisico

Verantwoordingsplicht

De toelichting bij het bestemmingsplan geeft ruimte voor de verantwoording van het groepsrisico waarbij ook andere dan ruimtelijke aspecten aan orde mogen komen. Bij de verantwoording van het groepsrisico gaat het om het geheel van maatregelen, die niet los van elkaar kunnen worden gezien.

Mogelijk scenario

Incidenten met hogedruk aardgasbuisleidingen (48 inch) komen niet vaak voor. Maar als een incident gebeurt, zijn de gevolgen niet te overzien. Wanneer een leiding breekt, komt onder zeer hoge druk aardgas naar buiten. Door de wrijving van het gas dat ontsnapt, zal dit gas tot ontbranding komen. De leidingen zoals die in het buitengebied liggen, geven na 10 minuten een warmtestraling af die zelfs op 1300 meter van de leidingbreuk te voelen is. Binnen 800 meter zijn persoonlijke beschermingsmiddelen nodig om die zone veilig te kunnen betreden. Direct na de leidingbreuk is de afstand tot waar de hitte te voelen (letaliteit of ernstig gewonden als gevolg) zelfs nog groter. Dit komt doordat de uitstroom van het gas de eerste 10 minuten nog groter. Na 10 minuten stabiliseert de uitstroom van het gas.


Direct na het ontdekken van een leidingbreuk wordt de gastoevoer in die leiding door de Gasunie stopgezet. Afhankelijk van de grootte van de ingeblokte leiding kan het echter nog een uur duren voordat het overtollige gas uit de leiding is verbrand. Door de warmtestraling ontstaan tot op 400 meter van de breuk secundaire branden

Thema's

Voor de verantwoording van het (groeps)risico wordt gekeken naar de thema's bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bereikbaarheid

Voor de hulpdiensten is het belangrijk dat zij een incident (in dit geval een breuk van de hogedruk aardgasbuisleiding) goed kunnen bereiken met hun voertuigen. In het plangebied lopen diverse wegen. De bereikbaarheid van het plangebied zelf is dan ook geen probleem. Vanwege de grote hittestraling is het voor de brandweer niet nodig en mogelijk om bij de leidingbreuk te komen. Zoals hierboven aangegeven richt de inzet van de hulpdiensten op de omgeving van de leidingbreuk. Het is belangrijker om woningen te bereiken om hier hulp te verlenen en secundaire branden te blussen dan de leidingbreuk te bereiken. De bereikbaarheid van de woningen is normaal toegankelijk over de wegen.
Bestrijdbaarheid

Rondom de breuk is de hittestraling zo groot dat optreden voor de brandweer in de beginfase niet mogelijk is. De brandweer zal zich daarom beperken tot omliggend gebied. Het optreden van politie en ambulance is niet mogelijk binnen 800 meter van de leidingbreuk. Het afsluiten van de gastoevoer is de manier om het incident te stabiliseren. Het afsluiten van de toevoer duurt, afhankelijk van de plek, ongeveer een aantal minuten. Echter zoals hierboven aangegeven kan het vervolgens, afhankelijk van de leidingdiameter, nog een uur duren voordat het gas uit de leiding is verbrand. Ook het bestrijden van de bron is niet mogelijk . Burgers in het effectgebied zijn door de beperkte mogelijkheden van het optreden van de hulpdiensten op zichzelf aangewezen.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten te krijgen. Het aantal personen in het invloedsgebied van de hogedruk aardgasbuisleidingen in de gemeente Dalfsen is ongeveer 12 000. Dit is inclusief de kernen Hoonhorst en een deel van het dorp Lemelerveld. Beide dorpen liggen binnen het invloedsgebied van de grote leidingen, maar vallen buiten het bereik van het bestemmingsplan. Het is uiteraard afhankelijk van de plek van het leidingbreuk hoeveel personen zich daadwerkelijk in het effectgebied bevinden.

Om de bewoners bewust te maken van de risico´s van het wonen nabij een buisleiding zal de gemeente Dalfsen de bewoners hierover moeten informeren middels risicocommunicatie. Tevens wordt aangegeven hoe de bewoners moeten handelen in een geval van een calamiteit.
Verantwoording risico

Het college van burgemeester en wethouders is zich terdege bewust van de risico´s van de hogedruk aardgasbuisleiding en heeft in haar ogen alle mogelijkheden aangewend om het risico (kans en gevolg) zo klein mogelijk te houden. Het geringe risico in combinatie met de verspreidde ligging van de boerderijen (met uitzondering van de kernen), het feit dat er geen nieuwe (kwetsbare) objecten worden gerealiseerd, vindt het college van burgemeester en wethouders het risico en effect aanvaardbaar. De bewoners worden over het risico en de handelingen geïnformeerd.

4.6.3 Hoogspanningsleidingen

Het advies van het voormalige Ministerie van VROM is om in nieuwe bestemmingsplannen geen of zo weinig mogelijk gevoelige bestemmingen (waaronder woningen en objecten waar kinderen verblijven) in de indicatieve zone van hoogspanningslijnen te situeren. Het RIVM heeft de indicatieve zones voor de leidingen aangegeven. Dit geeft een indicatie van de breedte van het gebied nabij hoogspanningsleidingen waarop het advies van het voormalige Ministerie van VROM van toepassing is.

Het plangebied wordt doorkruist door 3 hoogspanningsleidingen, te weten de 220 kV-lijn Hessenweg - Hoogeveen (Zeyerveen), met een indicatieve zone aan te houden afstand van 60 meter aan weerszijden van de leiding. De 380 kV, 110 kV-lijn Hessenweg - Dante- Meeden met een zone aan te houden afstand van 165 meter aan weerszijden van de leiding. De 380kV-lijn Zwolle - Hengelo in combinatie met de 380kV-lijn Hessenweg- Harculo heeft een indicatieve zone van 135 meter aan weerszijden van de leiding.

In deze indicatieve zones vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Hierdoor treden er geen belemmeringen op.

Hoofdstuk 5 Planuitgangspunten/beleidskeuzes

5.1 Inleiding

Op basis van de voorgaande hoofdstukken, het geldende beleidskader en het in de Structuurvisie Buitengebied geformuleerde beleid, worden in dit hoofdstuk de uitgangspunten voor het bestemmingsplan nader beschreven. Met name de afstemming met de Structuurvisie Buitengebied vormt een belangrijk vertrekpunt; in de navolgende paragrafen wordt beschreven op welke wijze het beleid uit de Structuurvisie is vertaald in het bestemmingsplan. De hierna beschreven uitgangspunten vormen vervolgens de basis voor de bestemmingen zoals die in de regels zijn vastgelegd (en in hoofdstuk zes nader zijn toegelicht).

5.2 Algemene Uitgangspunten

In hoofdstuk twee van deze toelichting is de huidige situatie in het plangebied beschreven. Het hoofdstuk toonde aan dat het buitengebied van de gemeente Dalfsen ruimte biedt aan een keur aan functies waaronder landschap, landbouw, natuur, water, wonen, werken en recreatie. De waarden en de onderlinge relaties tussen de functies verschillen per gebied; met name de Structuurvisie maakt die verschillen inzichtelijk. Vanwege die verschillen is het noodzakelijk belangen af te wegen en keuzes te maken. Op een hoger abstractieniveau zijn die keuzes gemaakt in de Structuurvisie.


De basisfuncties in het buitengebied (te weten landschap, landbouw, natuur en water) vormen de grondslag voor de bestemmingen. De functie 'landschap' behoeft een nadere toelichting: waar landbouw, natuur en water kunnen worden aangemerkt als gebiedsdekkende functies (die fysiek op de kaart kunnen worden aangegeven), is landschap veeleer een 'verzameling waarden' die overal in het gebied in meer of mindere mate aanwezig is. Het landschap is het resultaat van eeuwenlang menselijk handelen en tot op de dag van vandaag 'in ontwikkeling'. Zo zijn bijvoorbeeld de ontginningsgeschiedenis en de aanwezigheid van de Vecht bepalend geweest voor het huidige landschap waarin landbouw en natuur hun eigen plaats hebben. Gezien het centrale uitgangspunt dat 'ontwikkelingen mogelijk moeten zijn binnen de kaders van landschap en natuur', komt de gemeente tot een aantal algemene beleidskeuzes:

1. Landschap centraal

In 2009 heeft de gemeenteraad de Missie en Visie 'Bij uitstek Dalfsen' vastgesteld. De kern van deze toekomstvisie van de gemeente is: 'het ontwikkelen van vitale gemeenschappen in een onderscheidende woonplaats van groene signatuur'. Het ontwikkelen van een onderscheidende woonplaats van groene signatuur betekent dat de landschappelijke diversiteit het vertrekpunt vormt voor toekomstige ontwikkelingen. Het behoeft dan ook geen nadere onderbouwing dat zowel het Landschapsontwikkelingsplan, de Structuurvisie Buitengebied en (daarmee) het bestemmingsplan buitengebied uitgaan van de landschappelijke diversiteit. Concreet betekent dit dat ontwikkelingen minimaal gepaard dienen te gaan met behoud en waar mogelijk herstel of ontwikkeling van landschappelijke waarden.

2. Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid

Om 'die onderscheidende woonplaats van groene signatuur' te bereiken kiest Dalfsen op het gebied van wonen, economie en omgeving duidelijk voor onderscheidende kwaliteit. Die groene signatuur staat zowel voor de fysieke omgeving van natuur en landschap als voor respect voor de omgeving en met respect voor toekomstige generaties. Duurzaamheid en kwaliteit (de beide pijlers van de Structuurvisie Buitengebied) zijn daarom de belangrijkste toetsingskaders voor ruimtelijke ontwikkeling. In de bestemmingsregeling komt dat nader tot uitdrukking.

3. Ja, mits…
De gemeente kiest voor 'kwaliteit door ontwikkeling'. Daarom wil de gemeente waar mogelijk ruimte bieden voor ontwikkeling, mits per saldo een kwaliteitsverbetering optreedt. In veel delen van het plangebied kiest de gemeente daarom voor een bepaalde mate van verweving van functies. Waar echter op voorhand vast staat dat doelstellingen onverenigbaar zijn, kiest de gemeente voor scheiding van functies. Die keuzes zijn in de Structuurvisie gemaakt en nader geconcretiseerd in dit bestemmingsplan.

Sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid

Naar aanleiding van deze algemene uitgangspunten, is het goed op deze plaats stil te staan bij de wijze waarop nieuwe ontwikkelingen zodanig worden begeleid en gestuurd, dat deze leiden tot een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Centraal staat daarbij de ambitie om 'gebiedsgericht te ontwikkelen' en daarmee de verscheidenheid aan landschappen te versterken. Deze ambitie sluit overigens goed aan bij de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Uitgangspunt van deze ambitie is dat nieuwe ontwikkelingen ruimtelijke kwaliteit toevoegen in en aan het buitengebied. Door zorgvuldig en zuinig om te gaan met het ruimtegebruik in het landelijk gebied dienen ontwikkelingen zich te beperken tot plaatsen waar deze een kwaliteitsimpuls kan leveren aan het landschap. Daartoe zal de gemeente gebruik maken van 3 instrumenten:

  1. 1. beleid
  2. 2. begeleiding
  3. 3. stimulering

De eerste twee instrumenten zijn concreet uitgewerkt in de Structuurvisie Buitengebied en het LOP (en het daaraan gekoppelde 'Streekeigen huis en erf'. Het derde instrument ligt meer 'buiten de ruimtelijke' ordening en spreekt over de manier waarop de gemeente haar kwaliteitsambities uitdraagt. Tezamen vormen deze drie instrumenten voldoende handvaten om initiatieven te begeleiden. Om de landschappelijke verscheidenheid te handhaven en te versterken worden nieuwe ontwikkelingen bijvoorbeeld getoetst aan de landschappelijke kwaliteiten zoals deze zijn beschreven en vastgelegd in deze beleidsdocumenten. Bij de totstandkoming van de Structuurvisie en het Bestemmingsplan Buitengebied heeft de gemeente er nadrukkelijk voor gekozen de landschappelijke inpassing als randvoorwaarde voor nieuwe ontwikkelingen mee te nemen. Ook bij ontwikkelingen die bij recht kunnen plaatsvinden worden echter voorwaarden gesteld op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. De gemeente kiest er dan ook voor om bij nieuwe ontwikkelingen groter dan 500 m2 een inpassingsplan te vragen van de initiatiefnemer. Indien de beoogde ontwikkeling groter is dan 2.000 m2 dient een erf(inrichtings)plan voor het gehele perceel te worden opgesteld.

Bij een erfinrichtingsplan zijn de gebiedskenmerken van uit de structuurvisie en het Landschapsontwikkelingsplan leidend. Ook moet in dit plan duidelijk worden op welke wijze de compenserende waterberging als gevolg van de toename van verharding op het perceel op een passende manier gerealiseerd wordt.

De gemeente heeft duurzaamheid hoog in het vaandel. Waar mogelijk wordt dan ook ruimte geboden voor bijvoorbeeld biomassatoepassingen (zie de toelichting op de functie 'agrarisch bedrijf') en zonne-energie (vaak al vergunnigvrij mogelijk).

5.3 Gebiedsindeling

Hierboven werd opgemerkt dat het landschap centraal staat in het ruimtelijke beleid. Op basis van de landschappelijke indeling is de gebiedsindeling bepaald. Bij het bepalen van de gebiedsindeling is eerst gekeken naar de meest aanwezige functie. In gebieden waar de landbouw aanwezig is, is vervolgens een nadere indeling gemaakt naar de mate van verwevenheid met andere waarden en andere functies. Dit heeft geleid tot een nader onderscheid tussen gebieden waar de landbouw het primaat heeft en gebieden waar gestreefd wordt naar verweving van functies. Daarnaast zijn er gebieden waar de natuur(ontwikkeling) voorop staat, al dan niet in combinatie met een landgoed of waterstaatkundige doeleinden. Hierna worden de verschillende gebiedsbestemmingen nader toegelicht.

Agrarische gebieden: algemeen
Voor de bestaande landbouwgebieden streeft de gemeente ernaar om - binnen de kaders van landschap, natuur en milieu - ontwikkelingsruimte te bieden aan de agrarische sector. Gelet op de aanwezigheid van waarden, kwaliteiten en bestaande functies, is onderscheid gemaakt in twee gebiedsbestemmingen. Dit onderscheid is gemaakt op basis van de aanwezigheid van actuele landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden. De waarden in het landschap zijn kwetsbaar voor veranderingen die onder andere als gevolg van de ontwikkelingen binnen de landbouw te verwachten zijn. Een onderverdeling in 8 deelgebieden (conform de 8 landschapstypen) wordt niet doelmatig geacht. In dat geval zouden namelijk 8 verschillende agrarische bestemmingen worden opgenomen, waarvan een aantal (nagenoeg) identiek zouden zijn wat betreft de regels. Los van het feit dat een dergelijk onderscheid juridisch niet nodig is om het gewenste doel (het in stand houden en versterken van de landschappelijke diversiteit) te bereiken, zou dit ook de leesbaarheid en gebruiksvriendelijkheid niet ten goede komen.

Agrarisch
Hierbij gaat het concreet om de gebieden 'Veenontginningen', 'Heideontginningen Noord', Heideontginningen Zuid en de Broekontginningen (Marshoek). In de Structuurvisie worden deze gebieden aangemerkt als gebieden waar de landschapsstructuur ontwikkelingen in de landbouw goed kan verdragen. In de bestemming 'Agrarisch' is de landbouw dan ook leidend in de algehele ontwikkelingsrichting, hetgeen tot uitdrukking komt in de bestemmingsomschrijving. Wel is op een aantal plaatsen gewerkt met een nadere aanduiding op de verbeelding ('landschapselement' en 'verkavelingsstructuur'). Daar waar sprake is van landschappelijke waarden (die niet overal in de bestemming 'Agrarisch' voorkomen) worden die middels de genoemde aanduidingen nader beschermd en betrokken bij ruimtelijke afwegingen.

Agrarisch met waarden
De gebieden 'Essenlandschap', 'Kampenlandschap', 'Vecht en Uiterwaarden' en het 'Bos- en landgoederenlandschap' kennen een meer kleinschalig karakter. Deze gebieden kennen reeds in de huidige situatie een bepaalde mate van verwevenheid. In gebieden waar de landbouw gebiedsdekkend aanwezig is, heeft de gemeente gekozen voor de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Waar mogelijk wil de gemeente in deze bestemming meewerken aan ontwikkeling van de agrarische sector in combinatie met de ontwikkeling van landschappelijke elementen en natuur. Uit de bestemmingsomschrijving blijkt de verweving van functies en waarden, zodat afgezien is van nader aanduidingen op de verbeelding.

Natuur en bos

Natuur

Uitgangspunt voor de natuurgebieden is het behouden en verder ontwikkelen van de natuur. Wat betreft de wijze van bestemmen is een duidelijke link aanwezig met de Ecologische Hoofdstructuur. De Ecologische Hoofdstructuur is onder te verdelen in vijf verschillende gebieden; te weten:

  1. 1. bestaande natuur;
  2. 2. beheersgebied;
  3. 3. nieuwe natuur gerealiseerd;
  4. 4. nieuwe natuur nog te realiseren;
  5. 5. water.

De bestaande natuurgebieden (genummerd 1 en 3 uit de opsomming hierboven) hebben in dit bestemmingsplan de bestemming Natuur. Voor de gebieden die hierboven zijn aangegeven als 'beheersgebied' en 'nieuwe natuur nog te realiseren' is door middel van een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid gecreëerd tot het realiseren van nieuwe natuur. De gemeente stelt zich wat dat betreft volgend op: pas wanneer de begrenzing definitief is en gebieden (op basis van vrijwilligheid) zijn verworven, zal de bestemming worden gewijzigd naar 'Natuur'.

Verspreid over het plangebied komt nog een aantal kleinere natuurgebiedjes voor. Deze gebieden met een natuurfunctie hebben eveneens de bestemming Natuur gekregen. Door middel van de regels worden de aanwezige waarden in het gebied gewaarborgd. Daarnaast biedt het bestemmingsplan ruimte voor een verdere ontwikkeling van natuurwaarden. Wat betreft verdere natuurontwikkeling zal de gemeente geen actief beleid voeren. De gemeente zal dan ook niet zelf nieuwe natuur ontwikkelen, maar zal initiatieven daartoe in principe positief ontvangen. Daarbij maakt de gemeente wel de opmerking dat natuurontwikkeling niet in alle gebiedsdelen even voor de hand ligt. Initiatieven voor natuurontwikkeling worden te allen tijde getoetst aan het beleid zoals verwoord in de Structuurvisie. Dit zal concreet betekenen dat natuurontwikkelingsaanvragen in de primaire agrarische gebieden anders worden ontvangen en beoordeeld dan in bijvoorbeeld het Vechtdal en het Landgoederenlandschap.

Bos
In het plangebied komt een aantal grotere bospercelen en -gebieden voor. Daar waar deze onderdeel uitmaken van de EHS, zijn deze bestemd als Natuur. Daar waar het gaat om agrarisch productiebos, zijn deze ondergebracht in de agrarische gebiedsbestemming. Overige bosgebieden zijn ondergebracht in een eigen bestemming 'Bos'. De gemeente streeft in deze gebieden naar behoud en ontwikkeling van de kwaliteit van het bestaande bos.

Water
Met betrekking tot de waterlopen is op gemeentelijk niveau geen specifiek beleid geformuleerd. In algemene zin kan worden opgemerkt dat de gemeente streeft naar behoud en verbetering van de waterstaatkundige functie. Dit geldt voor alle waterlopen, maar in het bijzonder voor de Vecht. De waterstaatkundige functie van de uiterwaarden en de dijk als waterkering is in het bestemmingsplan onderkend en vastgelegd.

5.4 Uitgangspunten Functies

Agrarische bedrijven

Algemeen

De in het bestemmingsplan aangegeven aanduiding 'Agrarisch bedrijf' is bedoeld voor alle bestaande functionerende agrarische bedrijven. Onder agrarische bedrijven worden zowel grondgebonden als niet-grondgebonden activiteiten begrepen. De intensieve veehouderijbedrijven hebben dan ook geen nadere aanduiding gekregen; in het gehele plangebied bestaan namelijk mogelijkheden voor een vrije omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden (intensieve) agrarische bedrijven. De gemeente kiest ervoor dit bestaande beleid (dat reeds was opgenomen in de geldende bestemmingsplannen) te continueren.

Een uitzondering op het bovenstaande geldt voor het deel van het plangebied dat onderdeel uitmaakt van het Reconstructieplan. In dit deel van het plangebied is het Reconstructieplan leidend wat betreft de planologische mogelijkheden voor agrarische ontwikkeling. De gemeente kan en wil zich niet aan dat beleid onttrekken. Concreet betekent dit voor het voorliggende bestemmingsplan het volgende beleid. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is uitgesloten. In het verwevingsgebied liggen veel bestaande agrarische bedrijven die een intensieve veehouderijtak kunnen ontwikkelen. Om de concentratiegedachte gestalte te geven en vanwege de aanwezigheid van andere belangen, wordt terughoudend omgegaan met de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderijen in dit gebied. Aan bestaande bedrijven met intensieve veehouderij (uitgezonderd toekomstige sterlocaties) worden hervestigings- en uitbreidingsmogelijkheden geboden. De gemeente speelt een belangrijke rol bij uitbreidings- of hervestigingsverzoeken. De gemeente zal in voorkomende gevallen met de betrokken ondernemers bezien of er alternatieven zijn voor een uitbreiding of hervestiging op een andere, meer geschikte, locatie. Het bouwblok zal maximaal 1,5 hectare groot mogen zijn.

Bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden

In dit bestemmingsplan hebben alle agrarische bedrijven een bouwperceel gekregen in de vorm van een zoekgebied van circa 3 ha. Binnen dit zoekgebied is (afhankelijk van het gebied) een bouwperceel van 1 tot 1,5 ha mogelijk. Met het oog op de ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldig ruimtegebruik streeft de gemeente daarbij wel naar een clustering van gebouwen binnen het bouwvlak. De gemeente heeft bewust gekozen voor een ruim bouwperceel. Ontwikkelingen in de landbouw vragen nadrukkelijk om een ruimer bouwperceel. Ook de landschappelijke inpassing van het erf en de gebouwen vraagt ruimte.

Bij het bepalen van de zoekgebieden is gewerkt volgens de maatwerkbenadering; gebruikmakend van de actuele luchtfoto's, eigendomsgrenzen en landschappelijke patronen en structuren zijn de zoekgebieden aangegeven.

Zoals gezegd, is (afhankelijk van de waarden en kwaliteiten ter plaatse) een bouwperceel van 1 of 1,5 ha mogelijk). Deze benadering sluit aan bij de beleidskeuzes die in het kader van de Structuurvisie zijn gemaakt. Bouwpercelen mogen in principe voor 100% worden benut. De gemeente wijst daarbij wel op hetgeen werd geschreven in hoofdstuk 5.2 onder het kopje 'sturen op ruimtelijke kwaliteit'.

Los van de oppervlakte bij recht zal een aantal agrariërs gedurende de looptijd van het bestemmingsplan behoefte hebben aan een groter bouwperceel. In het ruimtelijke beleid worden hiervoor onder voorwaarden mogelijkheden geboden (via een wijzigingsbevoegdheid). De uitbreiding is daarbij gelimiteerd op een toename van maximaal 0,5 ha. De uitbreidingen van de bouwvlakken blijft maatwerk. Indien gebruikt wordt gemaakt van deze mogelijkheid, dient vanzelfsprekend te worden voldaan aan de sectorale wet- en regelgeving, waaronder de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet, maar ook het provinciale beleid (onder meer de Kwaliteitsimpuls groene omgeving). Onder de maatwerkbenadering verstaat de gemeente in ieder geval:

  • het opstellen van een (door de gemeente te accepteren) landschappelijk Inpassingsplan;
  • de uitvoering van dat Inpassingsplan met als resultaat een goede landschappelijke inpassing van het bedrijf.

In een aantal gebiedsdelen zijn zodanig veel waarden aanwezig, dat de gemeente in het bestemmingsplan geen uitbreidingsmogelijkheid heeft opgenomen. Dit betekent dat in die gebieden volstaan wordt met het bij recht toegekende bouwperceel van 1 ha. Voor de meeste bedrijven in de betreffende gebieden zal deze oppervlakte geen beperkingen opleveren. Mocht gedurende de looptijd van het bestemmingsplan echter een knelpunt ontstaan, dan kan mogelijk middels een zelfstandig bestemmingsplan worden meegewerkt aan een uitbreiding van het bouwperceel.

Nieuwvestiging van agrarische bedrijven

Grote delen van het plangebied staan onder invloed van sectorale wet- en regelgeving (Natura 2000, EHS) dan wel herbergen hoge landschappelijke waarden. Zo bevinden zich in de omgeving van het plangebied een aantal Natura 2000-gebied en bevinden zich in het plangebied delen van de EHS. Daarnaast is sinds de eeuwwisseling de Flora- en faunawet van kracht. Deze wetten en regels hebben grote gevolgen (gehad) voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven.

Gelet op het bovenstaande komen in het plangebied weinig locaties in aanmerking komen voor nieuwe agrarische bedrijven. De gemeente wil uitsluitend in het gebied ten noorden van de N340 en ten zuiden van Nieuwleusen (het gebied 'Heideontginningen Noord') onder voorwaarden ruimte bieden voor de nieuwvestiging van agrarische bedrijven op nieuwe locaties. Gelet op het unieke karakter van nieuwvestiging op nieuwe locaties en de wens tot het leveren van maatwerk, zal nieuwvestiging te allen tijde moeten plaatsvinden via een zelfstandig bestemmingsplan. Wel kunnen zich uiteraard nieuwe agrarische bedrijven vestigen op vrijkomende agrarische bedrijfslocaties. In de gemeentelijke afweging bij aanvragen voor nieuwvestiging zal allereerst worden bezien in hoeverre bestaande locaties kunnen worden benut voor nieuwvestiging. Pas wanneer dat niet mogelijk blijkt, komen nieuwe (onbebouwde) locaties in aanmerking. De gemeente verwacht dat slechts in zeer incidentele gevallen nieuwvestiging op nieuwe locaties aan de orde zal kunnen zijn.

Bouwen buiten het bouwperceel

De gemeente wil onnodige verstening van het buitengebied voorkomen. Dit vertaalt zich in een terughoudend beleid als het gaat om bouwen buiten het bouwperceel (lees: het zoekgebied) en het realiseren van tweede bedrijfswoningen. De bestaande veldschuren worden gerespecteerd). Daarnaast is via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen om mestopslag buiten het bouwperceel te realiseren. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden op het gebied van milieu en inpassing.

Nevenactiviteiten

Verscheidene bedrijven in het plangebied hebben, naast de agrarische functie, nevenactiviteiten. De bestaande bedrijven met een nevenactiviteit hebben in gevallen waarin die activiteit een bepaalde ruimtelijke uitstraling of milieubelasting heeft een functieaanduiding gekregen. Het opstarten van nieuwe nevenactiviteiten wordt positief door de gemeente ontvangen, maar is uitsluitend na een nadere afweging mogelijk. Op deze wijze houdt de gemeente sturing ingeval van nieuwe aanvragen en kunnen tevens voorwaarden worden gesteld op het gebied van omvang en inpassing.

Biomassa-toepassingen

In dit bestemmingsplan is bij recht de mogelijkheid opgenomen tot het oprichten van een agrarische biomassa-vergistingsinstallatie. Het betreft installaties waarbij het bedrijf eigen geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt. Tevens is in het bestemmingsplan de mogelijkheid opgenomen voor de oprichting van grotere biomassa-vergistingsinstallaties waarbij eigen geproduceerde mest wordt verwerkt en/of toevoeging plaatsvindt van eigen en/of van derden afkomstige co-substraten. Hiermee geeft de gemeente concreet invulling aan het duurzaamheidsbeleid.

Paardenbakken

Bij een agrarisch bedrijf is het oprichten van paardenbakken bij recht toegestaan. Wel gelden daarbij voorwaarden (voorwaardelijke bepaling) op het gebied van situering en oppervlakte.

Kassen

Gelet op de landschappelijke uitstraling kiest de gemeente voor een terughoudend beleid op het gebied van het bouwen en gebruiken van kassen. De bestaande glastuinbouwbedrijven worden vanzelfsprekend gerespecteerd en zijn (middels de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' van een passende regeling voorzien.

Kassen in de vorm van teeltondersteunende voorzieningen bij agrarische bedrijven zijn echter uitgesloten. Via een aparte procedure kan medewerking worden verleend aan een beperkte oppervlakte kassen (als teeltondersteunende voorziening of als neventak glastuinbouw bij een agrarisch bedrijf).

Niet-agrarische bedrijven

Bestaande bedrijven

In het plangebied bevindt zich in de huidige situatie een relatief groot aantal niet-agrarische bedrijven. In principe zijn de bestaande niet-agrarische bedrijven bestemd als 'Bedrijf'. In de Structuurvisie Buitengebied heeft de gemeente uitgesproken dat de bestaande niet-agrarische bedrijven een belangrijke drager vormen voor de plattelandseconomie. Binnen deze bestemming kunnen zich dan ook diverse typen bedrijven vrij vestigen, mits van een lichte milieucategorie. Bedrijven van een zwaardere milieucategorie behoren in principe thuis op een bedrijventerrein. De bestaande bedrijven van een zwaardere milieucategorie hebben een specifieke aanduiding gekregen.

Wat betreft bedrijfswoningen kiest de gemeente voor het beleid dat in principe één bedrijfswoning per bedrijf is toegestaan. Bij een aantal bedrijven is het realiseren van een bedrijfswoning onnodig dan wel ongewenst. Op de verbeelding zijn die bedrijven dan ook nader aangeduid.

Ontwikkelingsmogelijkheden

De gemeente wil aan bestaande bedrijven acceptabele uitbreidingsmogelijkheden bieden. De gemeente kiest er daarbij voor om zowel bij recht als via een afwijkingsbevoegheid uitbreidingsmogelijkheden te bieden. Het bij recht bieden van ontwikkelingsruimte komt tegemoet aan de wens van ondernemers om snel een accuraat te kunnen inspelen op ontwikkelingen in de markt. De nadere afweging bij grotere uitbreidingen is bedoeld om te kunnen sturen op omvang en inpassing. Overigens geldt ook voor de niet-agrarische bedrijven de verplichting om een landschappelijk Inpassingsplan (bij ontwikkelingen groter dan 500 m2) dan wel een erfinrichtingsplan (bij ontwikkelingen groter dan 2.000 m2) op te laten stellen (zie hoofdstuk 5.2). Dit geldt zowel bij ontwikkelingen bij recht als via afwijking.

Nieuwe bedrijven

Nieuwvestiging van bedrijvigheid is slechts toegestaan in vrijkomende agrarische bebouwing. Gelet op het aantal vrijkomende agrarische bedrijfslocaties, wordt het onnodig en onwenselijk geacht nieuwvestiging op nieuwe (onbebouwde) locaties toe te staan. Bij vestiging op vrijgekomen agrarische erven wordt geen onderscheid gemaakt tussen 'aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid' en 'niet aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid'.

Recreatie

Recreatie en toerisme hebben een grote (economische) betekenis voor de gemeente Dalfsen. De gemeente zet dan ook nadrukkelijk in op een verdere groei van de toeristische sector. In de recent door de gemeenteraad vastgesteld 'Nota kampeerbeleid 2011' is het gemeentelijke beleid nader uitgewerkt.

Gelet op het nieuwe toeristische beleid en de wens om per terrein maatwerk te leveren, heeft de gemeente ervoor gekozen ten behoeve van de recreatieterreinen een afzondelijk bestemmingsplan op te stellen. Dit betekent dat in dit bestemmingsplan de grotere verblijfsrecreatieterreinen niet zijn meegenomen. De overige recreatieve voorzieningen maken wel onderdeel uit van dit bestemmingsplan. De gemeente kiest daarbij voor het volgende beleid:

Kleinschalig kamperen

In dit bestemmingsplan is het gemeentelijke sectorale beleid op het gebied van kleinschalig kamperen integraal opgenomen. Dit betekent het volgende:

  • de bestaande kleinschalige kampeerterreinen voorzien van een aanduiding.
  • via afwijking kan het aantal standplaatsen worden uitgebreid tot 25.
  • nieuwe kleinschalige kampeerterrein zijn slechts toegestaan bij een actief agrarisch bedrijf. Aan de economische omvang van het terrein worden voorwaarden verbonden.
  • trekkershutten en tenthuisjes en (een daaruit voortvloeiende) jaarrond bezetting behoren tot de mogelijkheden.
  • het terrein dient landschappelijk te worden ingepast.

Boerderijkamers en bed-and-breakfast

De gemeente wil kleinschalig recreatief medegebruik stimuleren. Daaronder valt ook het ruimte bieden voor boerderijkamers en bed-and-breakfast. De gemeente kiest ervoor bed-and-breakfast bij recht mogelijk te maken binnen de agrarische bedrijfswoning. De ruimtelijke uitstraling is zodanig gering dat het niet doelmatig wordt geacht hiervoor een afwijkingsregeling op te nemen.

Aan boerderijkamers kan met een afwijking van de gebruiksregels worden meegewerkt. De gemeente kiest hiervoor vanwege de locatie, de grotere oppervlakte (200m2) en het grotere aantal slaapplaatsen (maximaal 15) dat met boerderijkamers is gemoeid.

Dagrecreatie

Het plangebied bevat veel dagrecreatieve voorzieningen zoals wandel- en fietspaden. Deze voorzieningen zijn in verschillende bestemmingen opgenomen. Het gaat hier uitdrukkelijk om de extensieve vormen van dagrecreatie. De gemeente streeft naar een uitbreiding van het padennetwerk en heeft daarvoor in het bestemmingsplan (in de vorm van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) een algemene regeling opgenomen, waarmee slagvaardig en efficiënt kan worden overgegaan tot de aanleg van nieuwe paden.

Recreatiewoningen

De recreatiewoningen vormen een aparte groep binnen het onderwerp verblijfsrecreatie. Deze woningen liggen veelal solitair en verspreid in het landschap en zijn niet als zodanig te herkennen. Vanwege de recreatieve functie die deze woningen hebben en om permanente bewoning tegen te gaan, kiest de gemeente voor de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning'. Een woonbestemming behoort niet tot de mogelijkheden.

Infrastructuur

In principe zijn de alle wegen en fietspaden in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer'. Voor de N340 wordt een zelfstandig bestemmingsplan (in de vorm van een provinciaal inpassingsplan) opgesteld.

Ten behoeve van de verlegde N340 zal een aantal woningen worden gesloopt. Voor deze woningen worden de komende tijd alternatieve locaties gezocht. Vanwege de bijzondere situatie vormt dit zogenaamde 'wijkersbeleid' een uitzondering op alle verboden wat betreft nieuwbouw in het buitengebied. Hiervoor dient een afzonderlijk bestemmingsplan te worden opgesteld.

De karakteristieke onverharde wegen wil de gemeente behouden. Voor deze wegen en paden geldt dan ook dat het verharden niet is toegestaan.

Wonen

Hierbij gaat het om de veel in het buitengebied voorkomende burgerwoningen, niet zijnde (tweede) bedrijfswoningen

Bestaande woningen

De woonfunctie in het buitengebied levert een positieve bijdrage aan de leefbaarheid. De gemeente kiest er dan ook voor bestaande legale woningen te respecteren. Alle bestaande woningen (met uitzondering van de bedrijfswoningen) hebben een woonbestemming gekregen. Bij het begrenzen van de woonbestemmingen is (aan de hand van luchtfoto's) gekeken naar de huidige inrichting van het perceel; alle tot de woonfunctie behorende gronden (tuinen, erven en bebouwd gebied) zijn binnen de woonbestemming gebracht. Hiermee kiest de gemeente voor maatwerk per adres. De gemeente wil voorkomen dat bijgebouwen op grotere afstand van het hoofdgebouw worden gerealiseerd. Dit zou een inbreuk op het landschapsbeeld kunnen betekenen. In de regels is dit ondervangen.

Nieuwe burgerwoningen

Aan de oprichting van nieuwe burgerwoningen op nieuwe, onbebouwde locaties in het buitengebied werkt de gemeente niet mee. Enige uitzondering vormt het wijkersbeleid (beschreven onder 'Infrastructuur). In deze gevallen is maatwerk aan de orde. De gemeente kiest er dan ook voor dit beleid buiten het bestemmingsplan buitengebied te laten en in geval van concrete aanvragen middels een eventueel eigen bestemmingsplan mogelijk te maken.

Beroep en bedrijf aan huis

Het is bij recht mogelijk om hoofd- en bijgebouwen van een woning te benutten voor aan huis verbonden beroepen en bedrijven. Beroepen en bedrijven aan huis dragen in belangrijke mate bij aan de aantrekkelijkheid van het gebied. De uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf is uitsluitend toelaatbaar voorzover de woonfunctie (en de uitstraling als woning) in overwegende mate gehandhaafd blijft.

Inwoning

Inwoning, waarbij er binnen één woning met twee gezinnen wordt gewoond, wordt via een afwijking van de gebruiksregels mogelijk gemaakt. Deze regeling houdt het platteland levendig en geeft ruimte voor mantelzorg. Bewoning van bijgebouwen is niet mogelijk.

Landhuizen

Bestaande Landhuizen

Hierbij gaat het om de landhuizen die onderdeel uitmaken van de verschillende landgoederen. Vanwege de veelal grotere bouwmassa en soms specifiek gebruik is gekozen voor een afzonderlijke bestemming.

In het plangebied komt een aantal landgoederen voor. Deze landgoederen bestaan veelal uit een (in oorsprong) versterkt (land)huis, kasteel of buitenhuis gelegen temidden van bijbehorende agrarische gronden en natuurgebieden.

De betreffende agrarische gronden en natuurgebieden zijn in het bestemmingsplan bestemd conform het bestaande gebruik ('Agrarisch met waarden', 'Natuur' of 'Bos'). In verband met de ten opzichte van 'gewone' burgerwoningen vaak omvangrijkere bouwvolumes zijn de bestaande landhuizen opgenomen in een aparte bestemming 'Landhuis'. Hierbij is het hoofdgebuik nader aangeduid. Ook wordt er ruimte geboden om deze beeldbepalende panden meer flexibel te kunnen gebruiken. Dit om de instandhouding en hergebruik van deze bebouwing te bevorderen.

De gemeente kiest er daarbij voor de bestaande bebouwde oppervlakte vast te leggen maar met een afwijking wel enige ruimte mogelijk te maken

Nieuwe landhuizen/landgoederen

In de Structuurvisie is aangegeven dat in bepaalde delen van de gemeente mogelijk ruimte gezocht en gevonden kan worden voor nieuwe landgoederen. Het oprichten van nieuwe landgoederen vraagt echter per aanvraag om maatwerk. Dit maatwerk is niet op voorhand in de regels van een bestemmingsplan buitengebied te vangen, zodat de gemeente in voorkomende gevallen kiest voor een zelfstandig bestemmingsplan

Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting

6.1 Toelichting Op Het Juridisch Systeem

6.1.1 Inleiding

Voor doelmatig grondgebruik is er een afweging gemaakt tussen vormen van grondgebruik, tussen verschillende functies en waarden en belangen, die er in het buitengebied zijn.

Er moeten veel afwegingen gemaakt worden. Het plangebied is in de afgelopen jaren veranderd en zal blijven veranderen. Deze veranderingen komen vooral door economische en landschappelijke motieven.

Het resultaat van al deze afwegingen is in dit hoofdstuk per artikel toegelicht en opgenomen op de verbeelding en in regels van dit bestemmingsplan.

6.1.2 Planopzet

Uitgangspunten en overwegingen bij de plansystematiek

Bij het toekennen van bestemmingen aan functies in het plangebied is uitgegaan van de volgende uitgangspunten en overwegingen:

  • de regels zijn slechts voorgeschreven in verband met de bestemming en als dat uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig is;
  • de regels regelen niet meer dan in verband met de bestemming strikt noodzakelijk is;
  • gebodsregels zijn niet geoorloofd; dit heeft te maken met de toelatingsplanologie die het Nederlandse stelsel kenmerkt;
  • de bestemmingen zijn zodanig geprojecteerd, dat duidelijk is waar gebouwd kan worden en welk gebruik hierbij is toegestaan;
  • verbeelding, legenda en regels vormen in juridisch opzicht een eenheid en dienen als zodanig te worden gehanteerd;
  • het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting, welke een onderbouwing geeft aan het bestemmingsplan in zijn geheel; hierin zijn zowel de intenties van het plan als de uitleg van de regels opgenomen;
  • planschade is zoveel mogelijk beperkt;
  • de regels moeten handhaafbaar zijn;
  • er is voldoende draagvlak bij de partijen;
  • het bestemmingsplan is overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP2008) opgesteld. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de gemeentelijke standaard voor bestemmingsplannen;
  • de terminologie in de regels van het bestemmingsplan is overeenkomstig de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het plan bestaat uit:

  • een verbeelding, zowel analoog (bestaande uit 13 kaartbladen, schaal 1:5000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarop de bestemming van de in het plan begrepen gronden is aangewezen;
  • een omschrijving van de bestemming, waarbij het toe te kennen doel en/of de bestemmingsomschrijving zijn/is aangegeven;
  • regels over het gebruik van de grond en de opstallen.

De verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Deze bestemmingen betreffen in algemene termen vervatte aanduidingen van de omschrijvingen waarvoor de gronden mogen worden gebruikt. Op de verbeelding zijn ook aanduidingen opgenomen voor het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling in de regels van toepassing is. Deze aanduidingen hebben in de regels juridische betekenis.

Bestaande situatie en ontwikkelingsmogelijkheden

Het maken van onderscheid tussen de keuzes (1) voor het bestemmingsplan en de keuzes (2) voor de langere termijn is van wezenlijk belang.

  1. 1. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is als vertrekpunt gehanteerd dat het (legale) bestaande gebruik en de bestaande legale bebouwing (bestaande situatie) in beginsel worden gerespecteerd en een positieve bestemming krijgen. In gevallen waarbij op dit moment meerdere functies of belangen een rol spelen, is een nadere afweging gemaakt. Voor zover mogelijk en ruimtelijk aanvaardbaar, zijn tevens al voorziene ontwikkelingen meegenomen.
  2. 2. Naast het afwegen en vormgeven van beleidsruimte voor bestaande functies, is het wenselijk in het bestemmingsplan (beheerslaag) ook richting te geven aan nieuwe ontwikkelingen. Zo bevatten de regelingen voor de bestaande functies en de regeling voor nieuwe functies in de vorm van nevenactiviteiten en hergebruik via wijzigingsregels de nodige flexibiliteit .

6.2 Inleidende Regels

6.2.1 Begrippen

Het opnemen van begripsomschrijvingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert.

6.2.2 Wijze van meten

Om de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken te kunnen bepalen, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Ook is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreffen ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen en antennes.

6.3 Bestemmingsregels

6.3.1 Inleiding

De regels van een bestemming zijn als volgt opgebouwd en benoemd, waarbij een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden
  • wijzigingsbevoegdheid.

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/ gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien zij de basis vormt voor de overige op de bestemming betrekking hebbende regels.

Bouwregels

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en de afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Nadere eisen

Hierin zijn onderdelen opgenomen waarvoor het college van burgemeester en wethouders nadere eisen kan stellen.

Afwijken van de bouwregels

Hierin zijn mogelijkheden opgenomen om in beperkte mate af te wijken van de opgenomen bouwregels indien aan de opgenomen voorwaarden wordt voldaan.

Specifieke gebruiksregels

In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Ook kunnen specifieke vormen van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan. Specifieke gebruiksregels zijn aanvullend op de algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan.

Afwijken van de gebruiksregels

Hierin zijn mogelijkheden opgenomen om in beperkte mate af te wijken van de opgenomen gebruiksregels die te vinden zijn in de bestemmingsomschrijving en/of de specifieke gebruiksregels. Voor afwijken dient in voorkomend geval te worden voldaan aan het afwegingskader.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden

Om de kwaliteiten van een bestemming te beschermen, is een aantal werken en werkzaamheden niet zonder meer toegestaan, maar alleen nadat een omgevingsvergunning is verkregen. De desbetreffende werken en werkzaamheden en de toetsingscriteria voor de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning zijn hier opgenomen.

Wijzigingsbevoegdheid

Naast afwijkingen van de regels kan een bestemmingsplan wijzigingsbevoegdheden bevatten om flexibiliteit te bieden. Het wijzigen van een plan is een bevoegdheid die op grond van art. 3.6 Wet ruimtelijke ordening aan burgemeester en wethouders toekomt.

6.3.2 Agrarisch en Agrarisch met waarden

Zoals in hoofdstuk 5 aangegeven, is vanuit natuur- en landschappelijke overwegingen onderscheid gemaakt tussen het agrarisch gebied en het agrarisch gebied met natuur- en landschappelijke waarden. Waar geen of betrekkelijk geringe waarden voorkomen heeft het gebied de bestemming 'Agrarisch' gekregen. De uitoefening van het agrarisch bedrijf staat hier voorop. Het overige deel van het agrarisch gebied is bestemd als 'Agrarisch met waarden'. Naast de uitoefening van het agrarisch bedrijf speelt de bescherming van landschappelijke en natuurwaarden hier een rol. Het onderscheid komt tot uitdrukking in de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en/of van werkzaamheden (voorheen aanlegvergunningenstelsel) en ook in de bestemmingsomschrijving.

Bestemmingsomschrijving

Zoals gezegd, zijn de als 'Agrarisch' aangewezen gronden primair bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. In de bestemming 'Agrarisch met Waarden' is sprake een nevenschikking tussen agrarische bedrijvigheid en de bescherming en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden.

Onder het begrip "agrarisch bedrijf" worden in beginsel geen boomkwekerijen verstaan. In het plan is geen onderscheid gemaakt tussen grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische activiteiten. Hiermee wordt aangesloten bij de vigerende plannen. Uitzondering op dit beleid vormt het verwevingsgebied rond Lemelerveld, alwaar het regiem van het Reconstructieplan geldt.

De bestemmingen 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden' omvatten niet alleen de agrarisch in gebruik zijnde gronden, doch ook de binnen dat gebied voorkomende ontsluitingswegen en watergangen. De wegen en waterlopen van enig gewicht of waarde zijn zelfstandig bestemd.

In de gebieden met de aanduiding 'landschapselementen' worden houtwallen, houtsingels en bosjes, zowel afzonderlijk als onderdeel van de (oorspronkelijke) verkavelingsstructuur, beschermd.

De als "agrarisch bedrijf" aangewezen gronden zijn verder bestemd voor een aantal recreatieve doeleinden. Het gebruik van de woning voor bed and breakfast is middels de bestemmingsomschrijving bij recht toegestaan. Op dezelfde wijze is het gebruik van de grond ten behoeve van nevenactiviteiten geregeld.

Bouwregels en afwijkingen

Op de tot 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Ten aanzien van gebouwen is daarbij bepaald dat zij uitsluitend mogen worden opgericht ten dienste van het agrarische bedrijf. Op grond van deze bepaling is het dus niet toegestaan gebouwen uitsluitend ten behoeve van recreatieve doeleinden op te richten. Verbouw van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van recreatieve doeleinden is in samenhang met de bestemmingsomschrijving en de gebruiksbepalingen wel mogelijk. Verbouw ten behoeve van de inrichting van meer dan 50 m2 voor dagrecreatieve voorzieningen is bijvoorbeeld toegestaan via afwijking.

Lid 2 onder 1 introduceert het begrip bouwperceel. De aanduidingen 'agrarisch bedrijf a' en 'agrarisch bedrijf b' geven een indicatie waar een bouwperceel ligt; er zijn ruime bouwpercelen (in de vorm van zoekgebieden) aangegeven. Binnen dat zoekgebied mag vervolgens een bepaalde oppervlakte worden bebouwd (het eigenlijke bouwperceel) met gebouwen en bouwwerken ten behoeve van het agrarische bedrijf. Binnen het zoekgebied bevindt zich derhalve een bouwperceel, waarbinnen de oppervlakte van de gebouwen en bouwwerken in totaal niet meer mag bedragen dan respectievelijk 1,5 (a) of 1,0 (b) hectare. Binnen het bouwperceel streeft de gemeente naar een zekere mate van clustering van gebouwen en bouwwerken. Omdat over de wijze van clustering verschil van mening kan ontstaan, is aan burgemeester en wethouders de mogelijkheid gegeven om zich - op basis van landschappelijke en stedenbouwkundig-ruimtelijke motieven - over de situering van agrarische gebouwen uit te spreken. Zij dienen daarbij te bedenken dat door de nadere eisen een doelmatig gebruik, i.c. de bedrijfstechnische of bedrijfseconomische meest doelmatige situering van gebouwen en/of bouwwerken, niet onevenredig mag worden geschaad.

Per agrarisch bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning (dan wel het bestaande aantal) met een inhoud van maximaal 750 m3 toegestaan. Een in de regels opgenomen afwijkingsregel biedt de mogelijkheid deze woning te bewonen met twee huishoudens. Gesproken wordt over de huisvesting van twee huishoudens in één woning teneinde te voorkomen dat (op termijn) twee vrijstaande woningen kunnen worden gerealiseerd. Niettemin bestaat er bij de vestiging van twee huishoudens in één bouwmassa geen bezwaar tegen een zodanige inrichting dat in feite sprake is van twee woningen. Waar het om gaat is dat de bewoning plaatsvindt in één bouwmassa met een maximale inhoud van 750 m3. Indien de bestaande inhoud reeds meer dan 750 m3 bedraagt dan biedt deze regel alleen mogelijkheden voor een interne verbouwing.

Vanwege deze regeling is het niet nodig in het plan de mogelijkheid te bieden voor het oprichten van een tweede bedrijfswoning.

De hoogte van de bouwwerken, die niet als gebouw aangemerkt kunnen worden - waarbij gedacht moet worden aan erfscheidingen, silo's, hooibergen en dergelijke - mag in zijn algemeenheid 8 meter bedragen. Daarbij is enerzijds een verruiming mogelijk voor kunstmestsilo's (14 meter) en torensilo's (25 meter) en anderzijds een restrictie aangebracht ten aanzien van erf- en perceelscheidingen (2,50 meter) en mestsilo's (6 meter). De oppervlakte van bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van de opslag van kuilvoer (sleufsilo's en kuilvoerplaten) voor zover die niet hoger zijn dan 2,5 m, wordt niet meegeteld bij de bepaling van de grootte van het bouwperceel. Buiten het zoekgebied, in het feitelijke agrarische productiegebied, zijn uitsluitend andere-bouwwerken toegestaan met een hoogte tot niet meer dan 2,5 m, waarbij met name gedacht wordt aan afrasteringen en kuilsilo's.

Het is mogelijk - via een afwijking van de regels - om het zoekgebied te verschuiven.Hierbij worden wel eisen gesteld aan de landschappelijke inpassing.

Werken en werkzaamheden

Ter veiligstelling van de binnen het agrarisch cultuurgebied aanwezige landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden is het verrichten van bepaalde werken en/of werkzaamheden aan een omgevingsvergunning gebonden. Het vergunningvereiste binnen de bestemming 'Agrarisch' geldt voor het aanleggen en verharden van agrarische ontsluitingswegen, (fiets-)paden en parkeergelegenheden voor zover daarbij sprake is van een oppervlakte groter dan 100 m² en voor zover gelegen buiten de bouwpercelen. Het aanleggen en verharden van wegen ter ontsluiting van agrarische percelen (bedrijfsniveau) is niet vergunningplichtig. Voor de gronden gelegen in een gebied met de aanduiding "landschapselementen" geldt bovendien dat voor het verwijderen of beschadigen van bomen en andere houtopstanden een aanlegvergunning is vereist, voor zover dit niet reeds is geregeld in de Boswet. Voorzover de gronden zijn aangegeven met 'verkavelingsstructuur' geldt tevens een omgevingsvergunningplicht ten behoeve van het aanleggen van lijnvormige beplantingen.

Binnen de bestemming 'Agarisch met waarden' zijn in de regels (aanvullende) omgevingsvergunningen opgenomen voor:

  1. a. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
  2. b. het afgraven en ophogen van gronden;
  3. c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  4. d. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
  5. e. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
  6. f. het egaliseren, diepploegen en -woelen van gronden;
  7. g. het scheuren van grasland anders dan voor graslandverbetering;
  8. h. het graven dan wel dempen, verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand.

Op grond van jurisprudentie is bij de omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden opgenomen dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk levert het soms wel problemen op om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In de begripsbepalingen is getracht het begrip "normale onderhoudswerkzaamheden" enigszins te verduidelijken. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te geraken. Wisselteelt, voor zover uitgeoefend op het moment dat het plan onherroepelijk is geworden, wordt daarbij beschouwd als een normale exploitatie- en beheersactiviteit en kan derhalve als activiteit worden voortgezet. Incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen per definitie niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.

Gebruiksregels

De gebruiksregels geven aan wat in ieder geval onder "verboden gebruik" begrepen dient te worden. De gegeven opsomming is indicatief en derhalve niet uitputtend.

Onder met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen (niet zijnde de bedrijfswoning) en bijgebouwen als woning of recreatiewoning. Bed and breakfast (het verstrekken van logies en ontbijt binnen de woning met gebruik van keuken en sanitair van de woning) is middels de bestemmingsomschrijving en de begripsbepaling bij recht toegestaan in de woning.

Van de aanwezige bebouwing mag maximaal 50 m2 worden gebruikt ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen. De binding met het agrarische bedrijf staat voorop; het agrarisch bedrijf moet de hoofdfunctie blijven. Behalve aan ontvangstruimten ten behoeve van verkoop af boerderij (van op de boerderij vervaardigde producten), rondleidingen en zelfpluk kan gedacht worden aan activiteiten die vanuit de boerderij worden uitgeoefend, zoals huifkartochten, overlevings-/survivaltochten, natuurexcursies en routegebonden recreatie, waarbij boerderijen als begin/eindpunt of tussenstop fungeren. Binnen dit kader (en binnen de voorgeschreven maximale oppervlakte van 50 m2) is kleinschalige horeca, zoals een theeschenkerij, toelaatbaar. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de regels en behoeve van een gebruik van meer dan 50 m2 ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen, met een maximum van 1% van de oppervlakte van het totale agrarische bouwperceel. Ook deze grotere oppervlakte moet zich bevinden binnen de bestaande bebouwing. Bij de afweging dient te worden betrokken of middels de afwijking wordt bijgedragen aan een gevarieerd toeristisch product in de regio.

Burgemeester en wethouders zijn verder bevoegd af te wijken van de gebruiksregels ten behoeve van recreatief nachtverblijf in agrarische bedrijfsgebouwen (boerderijkamers). Een boerderijkamer mag zijn voorzien van een keukenblok en sanitaire voorzieningen. Afhankelijk van de doelgroep (senioren, gezinnen, groepen, gehandicapten) kan er ook voor gekozen worden de keuken en/of de sanitaire voorzieningen in gemeenschappelijke ruimtes onder te brengen. Nadrukkelijk zij vermeld dat boerderijkamers niet permanent bewoond mogen worden. De toeristische functie dient gehandhaafd te blijven. Om dit te bewerkstelligen zijn cumulatief de volgende voorwaarden opgenomen:

  • de boerderijkamers moeten inpandig in bestaande agrarische bedrijfsgebouwen worden gerealiseerd. Verbouw is dus toegestaan, nieuwbouw niet. Voor zover verbouw van bestaande gebouwen op bezwaren stuit zal met het gemeentebestuur besproken moeten worden of het inleveren van oppervlakte van bestaande bebouwing ten behoeve van (kleinere) nieuwbouw tot de mogelijkheden behoort. In dat geval is een nadere afweging vereist die plaats dient te vinden in een bestemmingsplanherziening;
  • de oppervlakte van een boerderijkamer bedraagt ten hoogste 50 m2;
  • de totale oppervlakte aan boerderijkamers per agrarisch bedrijf bedraagt 200 m2; indien de boerderijkamers een oppervlakte hebben van 50 m2 mogen per agrarisch bedrijf dus maximaal vier boerderijkamers aanwezig zijn; bij een kleinere oppervlakte per boerderijkamer mogen er meer aanwezig zijn, mits de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 200 m2. Indien ervoor is gekozen om de keuken en sanitaire voorzieningen in gemeenschappelijke ruimtes onder te brengen telt de oppervlakte van deze ruimtes mee voor het maximum van 200 m2;
  • in totaal (dus verdeeld over de aanwezige boerderijkamers) mag ten hoogste ruimte worden geboden voor 15 slaapplaatsen.

Tot slot kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen als kampeerboerderij. Middels de begripsbepaling is geregeld dat het moet gaan om korte verblijven van bepaalde groepen op een agrarisch bedrijf met een overwegend seizoensgebonden karakter. In aansluiting op de Richtlijn veehouderij en stankhinder moet gedacht worden aan maximaal 100 dagen per jaar. De agrarische bedrijfsvoering moet de hoofdactiviteit blijven vormen; een kampeerboerderij is alleen als nevenactiviteit toelaatbaar. Om dit te kunnen beoordelen zal de aanvrager de nodige informatie moeten verschaffen. Zo nodig zal het college zich hieromtrent moeten laten adviseren.

Naast de bovengenoemde verbreding van het agrarische bedrijf voor recreatief gebruik, wordt via een afwijkingsmogelijkheid ook de realisatie van een biomassavergistingsinstallatie mogelijk gemaakt. De verwerkingscapaciteit bedraagt maximaal 80 ton per dag.

Ontwikkelingsregeling

Binnen de ontwikkelingsregeling is een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze bevoegdheden maken het mogelijk via een korte - niettemin zorgvuldige - procedure medewerking te verlenen aan zich nader aandienende ontwikkelingen.

In de eerste plaats kan worden meegewerkt aan de vergroting van het bouwvlak. Deze mogelijkheid wordt (vanwege specifieke waarden en kwaliteiten) uitsluitend geboden aan bedrijven die zijn aangeduid met 'agrarisch bedrijf a' en 'Agrarisch bedrijf b'. De bij recht geboden oppervlakte kan middels de betreffende wijzigingsbevoegdheid worden vergroot tot respectievelijk 2,0 (a) en 1,5 (b) hectare.

Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen ten behoeve van sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, al dan niet in samenhang met overnachtingsmogelijkheden (kamphuizen). Nadrukkelijk zijn vermeld dat de kamphuisfunctie uitsluitend in samenhang met een of meer der opgesomde activiteiten kan plaatsvinden. Voor verblijfsrecreatie (kamphuis) als enige activiteit wordt een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk geacht. Ten aanzien van de educatieve functies kan worden opgemerkt dat hier vooral gedacht wordt aan activiteiten, die op enigerlei wijze in relatie staan tot het buitengebied zoals het bieden van inzicht over "het leven op een boerderij", hobbycursussen tuinbouw (biologisch/dynamisch tuinieren), landschapskunde of natuurstudie. Om te onderstrepen dat het hier niet gaat om dansscholen, therapeutisch centrum en dergelijke is achter educatieve, weliswaar tussen haakjes, het woord "buitengebied" opgenomen.

Voor het treffen van voorzieningen voor de mestopslag van al dan niet afzonderlijke bedrijven is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In bepaalde situaties kunnen zich problemen voordoen op milieuhygiënisch gebied. In die gevallen, waarin door het treffen van aanvullende voorzieningen geen bevredigende oplossing in directe relatie met de overige bedrijfsbebouwing is te verkrijgen, dient daarin op een andere wijze te worden voorzien. Duidelijk moet zijn dat de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de aangrenzende gronden en nabij gelegen andere agrarische bedrijven niet onevenredig worden geschaad. Onderscheid wordt gemaakt tussen opslag voor een enkel bedrijf (maximaal 2.000 m3) en opslag voor meerdere bedrijven (maximaal 5.000 m3)

Indien het agrarisch bedrijf is beëindigd kan medewerking worden verleend om de bestaande bebouwing te gebruiken voor woondoeleinden (waarna het artikel 'Wonen' van toepassig wordt), milieuvriendelijke ambachtelijke en/of kunstnijverheidsbedrijven, agrarisch verwante bedrijven en voor bijenhouderijen, dierenpensions en dergelijke. Voor wat betreft de milieuvriendelijke ambachtelijke en kunstnijverheidsbedrijven moet - in het verlengde van "beroep aan huis" - worden gedacht aan kleinschalige bedrijfjes, die in principe niet milieuvergunningplichtig zijn. Ondergeschikte detailhandel, zijnde de verkoop van ter plaatse geproduceerde/vervaardigde artikelen, moet daarbij aanvaardbaar worden geacht.

Behoudens voor het agrarisch hulpbedrijf geldt dat de omvang van de bestaande bebouwing ten behoeve van de vervangende functie niet mag worden vergroot. Artikel 3.8.2 en 5.8.2 geven het toetsingskader voor de afweging of het gewenst is medewerking te verlenen aan wijziging van het plan.

6.3.3 Agrarisch - Glastuinbouw

De bestaande glastuinbouwbedrijven hebben een eigen bestemming gekregen.

Naast kassen zijn bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen toegestaan tot 500 m². Met een afwijking kan deze oppervlakte vergroot worden naar 1.000 m². Voor de glastuinbouwbedrijven geldt daarbij de voorwaarde dat bij ontwikkelingen (zijnde kassen en/of andere bedrijfsgebouwen) groter dan 500 m2 een inpassingsplan te vragen van de initiatiefnemer. Indien het oppervlak aan gebouwen met meer dan 2.000 m2 gaat toenemen, dient een Inrichtingsplan voor het gehele erf te worden opgesteld.

6.3.4 Bedrijf

De bedrijvigheid binnen het plangebied valt onder deze bestemming. Bedrijven van de categorie 1 en 2 en aan het buitengebied verbonden bedrijven zijn hier toegestaan. Verder zijn bedrijven met een zwaardere milieucategorie toegestaan die met een aanduiding zijn opgenomen. Binnen het bestemmingsvlak mogen bedrijfsgebouwen worden gebouwd en per bestemmingsvlak is -tenzij anders aangegeven- één bedrijf en één bedrijfswoning toegestaan.

6.3.5 Bedrijf - Nutsbedrijf , Bedrijf- Waterwinning en Bedrijf - Windturbine

Conform de bestaande rechten en planologische regelingen zijn de nutsbedrijven en windturbines en waterwinning bestemd.

6.3.6 Bos

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor hoogopgaande (afschermende) beplanting. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot 2,5 m zijn toegestaan.

6.3.7 Cultuur en ontspanning, Detailhandel, Horeca, Kantoor, Maatschappelijk, Maatschappelijk - Begraafplaats

Voor bestaande functies is een op maat gesneden bestemming opgenomen. Voor de seksinrichting is de bestemming 'Cultuur en ontspanning' opgenomen. Verder is in het bestemmingsplan de regel opgenomen dat het gebruik van gronden en opstallen voor een seksinrichting, uitgezonderd voor de bestaande seksinrichting- niet is toegestaan.

Gebouwen zijn toegestaan tot de bestaande oppervlakte, waarbij een geringe uitbreidingsmogelijkheid is geboden tot 10% van die bestaande oppervlakte.

6.3.8 Natuur

Een deel van het plangebied heeft de bestemming 'Natuur'. Hierin vallen de bosgebieden in de EHS en de overige natuurgebieden. De combinatie van natuurlijke en landschappelijke waarde vormt het karakter van het landschap. De bestemming richt zich op het handhaven en versterken van de natuur- en landschapswaarden in het gebied, hieronder wordt verstaan:

  • vegetatie en de fauna;
  • openheid en het (micro)reliëf;
  • geo(morfo)logische en bodemkundige waarden.

Daarnaast zijn dagrecreatie, bestaande wegen en voet- en fietspaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Voor wat betreft het buitendijks gelegen gebied is de combinatie natuur, landschap en cultuurhistorie in het licht van water(berging) van belang.

6.3.9 Recreatie - Dagrecreatie en Recreatie - Volkstuinen

Ten behoeve van de dagrecreatieve voorzieningen en de volkstuinen zijn de bestemmingen 'Recreatie - Dagrecreatie' en 'Recreatie - Volkstuinen' opgenomen.

6.3.10 Recreatie - Recreatiewoning

De bestaande recreatiewoningen in het plangebied hebben de bestemming Recreatie -recreatiewoning gekregen. De maximale inhoudsmaat van een recreatiewoning is 300 m2 inclusief kelders. Permanente bewoning is niet toegestaan, behalve op een aantal aangegeven percelen die een objectgebonden gedoogbeschikking hebben. Dit zijn:

Markeweg 10

Sterrebosweg 3

Sterrebosweg 5

Sterrebosweg 7

Tolhuisweg 17

6.3.11 Recreatie - Verblijfsrecreatie

De verblijfsrecreatieve functies binnen het plangebied zijn voorzien van een maatbestemming. Ten behoeve van deze functies zijn specifieke bouwregels opgenomen welke zijn afgestemd op de bestaande en geldende situatie. Ten aanzien van de recreatiewoningen is een algemene regeling opgenomen wat betreft maatvoering.

6.3.12 Sport

In de sportbestemming zijn sportactiviteiten toegestaan. Verder zijn activiteiten met een grotere mate van hinder toegestaan uitsluitend daar waar aangeduid.

6.3.13 Verkeer en Verkeer - Railverkeer

In de bestemming 'Verkeer' zijn de wegen in het plangebied opgenomen. De bestemming 'Verkeer' is voorzien van een flexibele regeling. Concreet betekent het voorgaande dat ook fiets- en voetpaden, bermen en bermsloten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen onderdeel zijn van de bestemming.

In de bouwregels is de maatvoering van de bebouwing opgenomen. Uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan.

De spoorlijnen zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer - Railverkeer'. Ook de regeling voor de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' is voorzien van een flexibele regeling. Naast voorzieningen ten behoeve van de spoorlijn zijn ook erven en terreinen ten behoeve van de spoorlijn toegestaan binnen de bestemming.

6.3.14 Water

De A-watergangen zijn bestemd tot 'Water'. In deze bestemming is tevens een regeling opgenomen voor waterpartijen, oevers en taluds, inclusief onderhoudsstrook en de instandhouding en ontwikkeling van de voorkomende natuur- en landschapswaarden. Verder is extensief dagrecreatief gebruik in, op en aan het water toegestaan.

Sloten en dergelijke zijn geen A-watergangen en zijn om deze reden ook niet als water bestemd, maar ondergebracht in andere bestemmingen, om zo meer flexibiliteit in het bestemmingsplan aan te brengen met betrekking tot de herinrichting van de openbare gebied.

6.3.15 Wonen

Een woonhuis/woning is een gebouw (hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd) dat slechts één woning omvat. Een woning is een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat krachtens aard en indeling geschikt en bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

De bijbehorende bouwwerken mogen ook voor dat huishouden worden gebruikt. In een gebruiksbepaling wordt benadrukt dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet mogen worden gebruikt voor zelfstandige bewoning. In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde. Bij gebouwen wordt nader onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen (de woonhuizen) en de bijbehorende bouwwerken. Via een afwijking van de bouwregels wordt de huisvesting van twee huishoudens in één woning ten behoeve van inwoning, bijvoorbeeld ten behoeve van mantelzorg, mogelijk gemaakt.

De woning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m3 , tenzij de bestaande woning groter is. Dan mag de grotere inhoud gehandhaafd blijven. Met een afwijking van de bouwregels

Om het wonen in het buitengebied aantrekkelijk te houden is er voor gekozen om in het algemeen 100 m2 bijbehorende bouwwerken toe te staan. Als de bij de woning behorende gronden (al dan niet met een agrarische of woonbestemming) meer dan 1 hectarebedragen, mag dit 150 m2 zijn. Onder bij de woning behorende gronden wordt verstaan de gronden die onderdeel zijn van of direct grenzen aan de bestemming 'Wonen' en in het zelfde eigendom zijn of aantoonbaar langdurig gepacht worden

Ook zijn er nog vele voormalige agrarische percelen met een woonbestemming waar nog meer dan 100 of 150 m2 aan bebouwing aanwezig is. Hier mag de bestaande omvang van de afzonderlijke bijbehorende bouwwerken gehandhaafd blijven.

6.3.16 Landhuis

Voor de landhuizen/buitenverblijven is een op maat gesneden bestemming opgenomen met bepalingen voor de bescherming van de cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden.

6.3.17 Leidingen

Er zijn dubbelbestemmingen opgenomen voor de aardgasleiding en de hoofdwaterleiding, namelijk 'Leiding - Gas' en 'Leiding - Water'. Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen mag niet worden gebouwd. Daarnaast is er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden opgenomen om werkzaamheden tegen te gaan die de leidingen kunnen beschadigen.

Voor de bovengrondse hoogspanningsverbinding is eveneens een dubbelbestemming opgenomen. Ter weerszijden van de hoogspanningsleiding is een zone opgenomen. De magnetische velden in de buurt van hoogspanningslijnen kunnen namelijk invloed hebben op de gezondheid. Vanwege de (mogelijke) gezondheidseffecten heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu voorzorgsbeleid ontwikkeld. Binnen deze zone gelden bebouwingsbeperkingen.

De belemmeringenstrook van de hoogspanningsleiding Zwolle - Meeden is 34 meter. De belemmeringenstrook van de hoogspanningsleiding Zwolle - Hengelo, gecombineerd met Harculo - Zwolle Hessenweg is 35 meter. En de leiding Zeysterveen - Hessenweg is 25 meter. De belemmeringenstrook geldt aan beide zijden vanaf de hartlijn van de hoogspanningsverbinding.

6.3.18 Archeologie

Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart zijn vier dubbelbestemmingen voor archeologie onderscheiden. Kortweg komt de regeling er op neer dat deze tot het plan behorende gronden tevens bestemd zijn voor de bescherming van archeologische waarden. Voor elke bestemming geldt een specifiek beschermingsregiem. Het regiem voorziet in een stelsel waarbij voor het bouwen en uitvoeren van werken en/of van werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is.

6.3.19 Waterstaat - Waterkering, Waterstaat - Waterstaatkundige functie en Waterstaat - Waterberging

Voor de bescherming van de waterkering is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Op deze gronden is het bouwen van bebouwing, anders dan ten behoeve van de waterkering niet toegestaan. Middels afwijking is bebouwing toegestaan zoals opgenomen in de onderliggende (enkel)bestemmingen.

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' omvat het gehele rivierbed en zorgt voor een goede afstemming tussen de Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet. De gronden ter plaatse van deze bestemming zijn mede bestemd voor de afvoer van hoog oppervlaktewater, waterberging, de waterhuishouding, voor verkeer te water en voor aanleg, onderhoud en verbetering van de waterkering.

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterberging' omvat de waterbergingsgebieden.

6.4 Algemene Regels

6.4.1 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, maar nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken. De anti-dubbeltelregel is een vast onderdeel in een bestemmingsplan en vloeit voort uit art. 3.2.4 Besluit ruimtelijke ordening.

6.4.2 Algemene gebruiksregels

In beginsel hoeven algemene gebruiksregels niet langer in bestemmingsplannen te worden opgenomen, omdat dit in de Wabo (artikel 2.1) is geregeld. Niettemin is er voor gekozen in de afzonderlijke bestemmingen gebruiksregels op te nemen als een uitleg van het gebruiksverbod uit de wet.

In de regels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemming. Niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen zijn genoemd, maar met name die waarvan het niet meteen duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming.

6.4.3 Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels zijn de regels opgenomen met betrekking tot de gebiedsaanduidingen. De gebiedsaanduidingen worden in de algemene aanduidingsregels geregeld omdat ze betrekking hebben op meerdere bestemmingen.

Bomenteelt

Om de gronden aan te duiden waar opgaande vormen van hout-, boom- en fruitteelt toegestaan, is deze gebiedsaanduiding opgenomen.

Geluidszone - industrie

Ter voorkoming van geluidshinder als gevolg van industrielawaai van industrieterrein Hessenpoort, is de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' opgenomen. Binnen deze zone is het verboden om nieuwe geluidsgevoelige functies te realiseren.

Landschapselement

De gebiedsaanduiding 'landschapselement' is opgenomen om aan te geven waar karakteristieke en waardevolle bestanddelen van het landschap voorkomen, zoals houtwallen, houtsingels, bosjes en microreliëf.

Luchtverkeer

Deze aanduiding duidt het gebied aan waarvoor beperkingen gelden ten aanzien van het bouwen, in verband met de aanwezigheid van een zweefvliegveld.

Luchtvaartverkeerzone

De gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn mede aangewezen voor militaire zaken in de vorm van een militaire laagvliegroute. Er gelden beperkingen voor de bouwhoogte.

Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

In het gebied vindt drinkwaterwinning plaats. Ter bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater in en rondom het waterwingebied, is de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen. De gronden binnen de 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn mede bestemd voor een waterwingebied en de daarbij behorende voorzieningen. Binnen de aangeduide gronden mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de drinkwatervoorziening.

Milieuzone - intrekgebied

De gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn tevens bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de kwaliteit van het grondwater

Milieuzone - waterwingebied

De gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn mede bestemd voor het behoud en herstel van de drinkwatervoorziening waaronder begrepen de winning en de bewerking van drinkwater met daarbij behorende bebouwing en erven.

Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied geldt dat uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij niet mogelijk is.

Reconstructiewetzone - verwevingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied geldt dat verschuiving, dan wel uitbreiding van de intensieve veehouderij voor bestaande bedrijven mogelijk is, mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.

Veiligheidszone - bedrijven

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bedrijven geldt dat hier geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan en beperkt kwetsbare objecten alleen onder voorwaarden.

Veiligheidszone - lpg

In het plangebied is in het kader van externe veiligheid, door middel van een aanduiding, de veiligheidszone rond een lpg-station opgenomen. Binnen de zone is geen nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, toegestaan. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waardoor Burgemeester en wethouders bevoegd zijn om de veiligheidszone te verwijderen, indien het gebruik van de inrichtingen is beëindigd.

Verkavelingsstructuur

Deze gebiedsaanduiding is opgenomen om de karakteristieke visgraatpatroon in de verkaverling met de ondersteunende landschapselementen in het gebied Marshoek (Broekontginning) aan te geven.

rijwaringszone - molenbiotoop

Op enkele gronden in het plangebied ligt een aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Voor deze gronden gelden, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, nadere regels met betrekking tot bouwhoogtes ter bescherming van de windvang van de molen.

6.4.4 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.

6.4.5 Algemene procedureregels

In dit artikel is de procedure opgenomen voor stellen van nadere eisen.

6.4.6 Algemene wijzigingsregels

Indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of waardevolle archeologische vondsten worden gedaan, kan het plan gewijzigd worden. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor een meer passende archeologische dubbelbestemming.

6.4.7 Overige regels

Het artikel geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen.

6.5 Overgangs- En Slotregel

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdig gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1.1 Inspraak en overleg

De in de gemeente Dalfsen gebruikelijke procedure met betrekking tot de inspraak is gevolgd. Het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied Gemeente Dalfsen heeft van 13 juni 2012 tot en met 24 juli 2012 voor een ieder ter inzage gelegen in het gemeentehuis in Dalfsen en bij de servicepunten in Nieuwleusen en Lemelerveld. Er zijn drie inloopbijeenkomsten gehouden tijdens deze termijn. Ook was het voorontwerpbestemmingsplan via de website www.buitengebieddalfsen.nl te bekijken en via www.ruimtelijkeplannen.nl

Er zijn 132 inspraakreacties ingediend en 13 overlegreacties van instanties. Deze zijn beantwoord in bijgevoegde Nota van inspraak en overleg (Bijlage 2)

7.1.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied Gemeente Dalfsen heeft van 28 november 2012 tot en met 8 januari 2013 ter inzage gelegen. In deze periode konden zienswijzen worden ingediend. Er zijn in deze periode 132 zienswijzen ingediend. Ook is het plan ter kennisgeving toegezonden aan diverse instanties.

Een samenvatting van de zienswijzen en de reactie daarop is opgenomen in de Nota van zienswijzen (Bijlage 4 Nota van Zienswijzen)

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

Dit plan heeft in de eerste plaats met name tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.

Nieuwe ontwikkelingen

In het plan wordt een aantal kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden geboden. Deze ontwikkelingen kunnen hoofdzakelijk mogelijk worden gemaakt door middel van het toepassen van een afwijkingsmogelijkheid of wijzigingsbevoegdheid. De gemeente zet geen nieuwe ontwikkelingen in vanuit dit plan. Het betreft in alle gevallen particulier initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze laatste kosten worden door middel van leges gedekt. Als er andere kosten zijn die op grond van artikel 6.13 van de Wet ruimtelijke ordening dienen te worden verhaald, dan wordt uitsluitend meegewerkt aan de afwijking of wijziging nadat een exploitatieovereenkomst is gesloten.

7.3 Grondexploitatie

Tegemoetkoming in de schade

De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn kosten die een tegemoetkoming in de schade betreffen. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of er een tegemoetkoming in de schade kan ontstaan. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de tegemoetkoming in de schade moet betalen die worden veroorzaakt door de aanvrager.

Geen exploitatieplan

Gezien het vorenstaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig. Als zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken, dan zullen die uitsluitend onder de wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of een kostenverhaalovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.

Bijlage 1 Percelen Intensieve Veehouderij

Bijlage 1 Percelen intensieve veehouderij

Bijlage 2 Horecalijst

CATEGORIE 1:

zijn vormen van horeca:

  1. 1. die wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en daarmee qua openingstijden nagenoeg sporen en waar naast kleinere etenswaren alsmede alcoholvrije dranken wordt verstrekt, zoals een lunchroom, koffiehuis, ijssalon, broodjeszaak, croissanterie patisserie of een crêperie;
  2. 2. die wat betreft de exploitatievormen behoren bij en ondergeschikt zijn aan een maatschappelijke/sociaal/culturele hoofdfunctie, zoals kerkelijke centra.

Mogelijke effecten zijn: komen en gaan, parkeerdruk, afval op straat.

CATEGORIE 2:

zijn vormen van horeca:

  1. 1. die wat betreft exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, maar qua openingstijden daarvan afwijken in die zin, dat ze ook in (een deel) van de avonduren geopend zijn en waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt. Voorbeelden van dergelijke voorzieningen zijn een cafetaria, snackbar of een shoarmazaak;
  2. 2. waarin hoofdzaak al dan niet alcoholhoudende drank wordt verstrekt. Voorbeelden zijn een café, bar, eetcafé, pub of een café-restaurant;
  3. 3. waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt, die ter plaatse worden geconsumeerd, zoals een restaurant, bistro, poffertjeszaak, pannenkoekenhuis, hotel-restaurant of pension;
  4. 4. waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt, die deels ter plaatse worden geconsumeerd maar voor een belangrijk deel ook elders, zoals pizzeria's of (afhaal)restaurants.

Mogelijke effecten zijn: komen en gaan, parkeerdruk, stankoverlast, afval op straat, afvalopslag.

CATEGORIE 3:

zijn vormen van horeca:

waar zaalaccommodatie ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van het organiseren van bijeenkomsten, partijen en muziekavonden, en waar als nevenactiviteit wordt voorzien in het verstrekken van etenswaren en al dan niet alcoholhoudende dranken.

Mogelijke effecten zijn: komen en gaan, parkeerdruk, geluidsoverlast vertrekkende bezoekers.

CATEGORIE 4

zijn vormen van horeca;

zoals een discotheek en een dancing met een dansvloeroppervlak groter dan 10 m².

Mogelijke effecten zijn: komen en gaan, parkeerdruk, geluidsoverlast vanuit de inrichting, geluidsoverlast vertrekkende bezoekers, openbare orde problemen.

Bijlage 3 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 4 Functies En Waterwinning

Harmoniërende functies

Hieronder worden functies verstaan die goed samengaan met de drinkwaterwinning. Daarbij kan gedacht worden aan:

  • extensieve land- en tuinbouw, waaronder beheerslandbouw en biologische land- en tuinbouw;
  • extensieve recreatie;
  • landschaps-, natuur- en bosbouw;
  • landgoederen en buitenplaatsen.

Grote en grootschalige risicovolle functies

Hieronder wordt verstaan grote vormen van:

  • (dag- en verblijfs)recreatie;
  • woningbouw (minimaal 10 woningen);
  • stedenbouw (winkelcentra, bedrijven voor horeca, handel en dienstverlening);
  • autowegen (inclusief parkeerterreinen, transferia), spoorwegen (inclusief emplacementen) en waterwegen (inclusief havens);
  • bedrijventerreinen;
  • buisleidingen voor gas, olie(producten) of chemicaliën;
  • nieuwe rioolwaterzuiveringsinstallaties en diepteontgrondingen.

Bijlage 5 Recreatiewonigen Met Objectgebonden Gedoogbeschikking

Bestaande recreatiewoningen met objectgebonden gedoogbeschikking

Markeweg 10

Sterrebosweg 3

Sterrebosweg 5

Sterrebosweg 7

Tolhuisweg 17

Bijlage 1 Planmer

Bijlage 1 PlanMER

Bijlage 2 Nota Van Inspraak En Overleg

Bijlage 2 Nota van inspraak en overleg

Bijlage 3 Lpg- Tankstations Groepsrisico Berekening

Bijlage 3 LPG- tankstations groepsrisico berekening

Bijlage 4 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 4 Nota van Zienswijzen