KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - 2
Artikel 4 Bedrijventerrein
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Procedureregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Aanleiding
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Opbouw Toelichting
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
2.2 Water
2.3 Natuur
2.4 Provinciaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Beschrijving Van De Huidige Situatie
3.2 Onderzoeken
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Algemeen
4.2 Beschrijving Gewenste Situatie
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels
5.1 Algemeen
5.2 Nadere Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg
Hoofdstuk 8 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen
Bijlage 1 Behoefteonderzoek Bedrijven
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Booronderzoek
Bijlage 4 Groenplan En Biodiversiteit
Bijlage 5 Bodemonderzoek
Bijlage 6 Natuurtoets
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 8 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 9 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 10 Watertoets
Bijlage 11 Vormvrije M.e.r. Beoordeling
Bijlage 12 Nota Van Zienswijze En Kennisgeving

Bestemmingsplan ’t Febriek Zuid - Lemelerveld

Bestemmingsplan - gemeente Dalfsen

Vastgesteld op 17-06-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

Het Bestemmingsplan ’t Febriek Zuid - Lemelerveld met identificatienummer NL.IMRO.0148.LFebriekZuid- van de gemeente Dalfsen.

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding als het een vlak betreft.

1.5 aanhuisverbonden beroep:

  1. a. een beroep, dat in of bij een woning en/of daarbij behorende gebouwen uitsluitend door de bewoner wordt uitgeoefend zonder personeel of,
  2. b. het uitsluitend door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten zonder personeel, niet zijnde detailhandel, in de woning en/of daarbij behorende gebouwen,

waarbij:

  • voor het bedrijf of beroep geen vergunning nodig mag zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (onderdeel milieu) of een melding op grond van het Activiteitenbesluit;
  • de woning (en bijbehorende gebouwen) in overwegende mate de woonfunctie moet(en) behouden met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past;
  • parkeren ten dienste van het aanhuisverbonden bedrijf of beroep uitsluitend mag op eigen terrein;
  • het gebruik moet worden beperkt tot maximaal 30% van het vloeroppervlak van de bebouwing, maar nooit meer dan 50 m2 van de bebouwing;
  • onder het aanhuisverbonden beroep ook wordt gerekend een internetwinkel/webshop.

1.6 afwijken

bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan aangegeven regels zoals bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening.

1.7 ander-werk:

Een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.8 bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage:

De bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden.

1.10 bed & breakfast:

Het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.11 bedrijf:

Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel alleen plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.12 bedrijfsgebouw:

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.13 bedrijfswoning/dienstwoning:

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk alleen bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.14 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:

De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aanhuisverbonden beroep, dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.15 bestaand:

  • Met betrekking tot bebouwing:legale bebouwing die op tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning.
  • Met betrekking tot gebruik:het legale gebruik van grond en bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel toegestaan krachtens een omgevingsvergunning.

1.16 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 Bevi-inrichting:

Inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.1

  1. 1. Bij bedrijven die mogelijk onder de werking van het Bevi vallen, is in de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijventerrein de letter R vermeld. Deze aanduiding is indicatief. Van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld of het betreffende bedrijf onder de werking van het Bevi valt (zie ook bijlage 1). Het is niet uitgesloten dat, bijvoorbeeld door nieuwe ontwikkelingen, ook andere bedrijven dan opgenomen in de lijsten 1 en 2 (met index R)\ onder het Bevi vallen of gaan vallen.

1.19 bijbehorend bouwwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.20 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

1.22 bouwlaag:

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect en duurzaam met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de aarde.

1.27 carport:

Een bijbehorend bouwwerk, dat plat is afgedekt en voorzien van maximaal 2 wanden.

1.28 consumentenvuurwerk:

Vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.29 dak:

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.30 detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, in hoofdzaak aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel in omvangrijke producten en materialen, als keukens, badkamers, sanitair, woninginrichting waaronder meubelen, auto's, boten, caravans en tenten, grove bouwmaterialen, brand- en explosiegevaarlijke stoffen, bouwmarkten en tuincentra.

1.32 dienstverlening:

Het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

1.33 erker:

Een plat afgedekte uitbouw aan de gevel van een woning.

1.34 evenement:

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak.

1.35 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 hoofdgebouw:

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezelijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.37 internetwinkel/webshop:

Een met een aanhuisverbonden beroep te vergelijken activiteit waarbij sprake is van een online etalage waarbij diensten en producten kunnen worden aangeschaft via het internet. Er is daarbij geen sprake van de opslag van goederen, het afhalen van goederen, verkoop aan huis, een showroom aan huis of reclameuitingen.

1.38 kantoor:

Een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige, dan wel financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie.

1.39 kunstwerk:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.40 kwetsbaar object:

Een object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.41 landschappelijke waarde:

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

1.42 maaiveld:

de gemiddelde hoogte van het bestaande terrein grenzende aan de gevels.

1.43 nadere eis:

Een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening.

1.44 natuur(wetenschappelijke) waarde:

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied.

1.45 nutsvoorziening:

Een voorziening voor de telecommunicatie en de gas-, water-, en elektriciteitsdistributie en voor soortgelijke voorzieningen van opnbaar nut, waaronder in ieder geval transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten worden begrepen. Onder nutsvoorzieningen worden ook begrepen bouwwerken voor koude- en warmteopslag, het opladen van accu's van voertuigen met een elektromotor en containers voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen.

1.46 omgevingsvergunning

Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.47 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.48 pand:

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.49 peil:

  1. 1. De kruin van de dichtstbij gelegen weg, als de (voor)gevel van het gebouw of het bouwwerk, geen gebouw zijnde, geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 10 m of minder van die weg.
  2. 2. De gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende maaiveld vóór het bouwrijp maken, als de (voor)gevel van het gebouw of het bouwwerk, geen gebouw zijnde, is gelegen op een afstand van meer dan 10 m van de dichtstbij gelegen weg.
  3. 3. Indien het bepaalde onder 1 of 2 niet voldoende concreet is te bepalen, het door of namens burgemeester en wethouders aan te geven peil.

1.50 productiegebonden detailhandel:

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.51 professioneel vuurwerk:

Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.

1.52 prostitutie:

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding.

1.53 seksinrichting:

De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.54 Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein:

De Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen die van deze regels deel uitmaakt.

1.55 standplaats:

Het te koop aanbieden van goederen, danwel het aanbieden van diensten, vanaf een zelfde plaats, al dan niet gebruikmakend van fysieke hulpmiddelen als een kraam of een aanhangwagen, in de openbare ruimte.

1.56 straatmeubilair:

De op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakingen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, abri's en dergelijke.

1.57 uitbouw:

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist.

1.58 verkoopvloeroppervlakte:

De voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte voor de detailhandel.

(Let op!. Dit is dus de netto-vloeroppervlakte).

1.59 voorgevel:

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, als een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.

1.60 voorgevelrooilijn

De voorgevelrooilijn als in de Bouwverordening, tenzij dit anders is aangegeven in het bestemmingsplan.

1.61 vuurwerkbedrijf:

Inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 Kg consumentenvuurwerk aanwezig is.

1.62 wadi:

Een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren.

1.63 Wgh-inrichting:

Een inrichting als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

1.64 winkel:

Een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.65 woning:

Een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschaften, airco kasten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van buitenwerkse maten, bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. a. voor lengten in meters (m);
  2. b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. d. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

2.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de aangegeven lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aanhuisverbonden beroep en/of bed & breakfast;
  2. b. waterhuishoudkundige voorzieningen.

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven, met dien verstande dat:

  • per bestemmingsvlak uitsluitend en maximaal 1 vrijstaand woonhuis is toegestaan, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven;
  • bestaande aaneengebouwde woningen niet mogen worden gesplitst in vrijstaande woningen.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. e. de brandveiligheid;
  6. f. de sociale veiligheid.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2.2 ten behoeve van de vervanging van meerdere bijbehorende bouwwerken, waarvan de bestaande gezamenlijke oppervlakte groter is dan 50 m2 , door één bijbehorend bouwwerk met een overeenkomstige oppervlakte, waarbij geldt dat indien de oppervlakte groter is dan 100 m2 , de oppervlakte van het vervangende bouwwerken ten hoogste 100 m2 bedraagt, met dien verstande dat de vervanging bijdraagt aan een verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
  2. b. lid3.2.2 ten behoeve van één bijbehorend bouwwerk voor het kweken en/of houden van planten of het houden van huisdieren, mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 2,5 m en de oppervlakte maximaal 10 m2 ;
  3. c. lid3.2.2 ten behoeve van een carport met een oppervlakte van maximaal 30 m2;
  4. d. lid3.2.2en - ten behoeve van de vervanging van alle bijbehorende bouwwerken, met een gezamenlijke oppervlakte van 100 m2 en meer - één bijbehorend bouwwerk van maximaal 100 m2 toestaan;
  5. e. lid3.2.2 ten behoeve van het bouwen achter de naar de weg gekeerde gevel.

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid3.1:

  1. a. ten behoeve van de huisvesting van twee of meer huishoudens;
  2. b. en toestaan dat het totale pand, waarvan de oorspronkelijke woning reeds deel uitmaakte, volledig wordt benut voor de huisvesting van twee of meer huishoudens;
  3. c. ten behoeve van recreatief nachtverblijf in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen ("boerderijkamers") met dien verstande dat:
    1. 1. de hiertoe aan te wenden oppervlakte van de bij de woning horende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen ten hoogste 200 m2 bedraagt;
    2. 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    3. 3. ten hoogste ruimte wordt geboden voor 15 slaapplaatsen;
    4. 4. de afstand van de gebouwen waarin de boerderijkamers worden gerealiseerd tot de woning ten hoogste 25 m bedraagt;
    5. 5. inzichtelijk wordt gemaakt hoe permanente bewoning wordt tegengegaan.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen:

  1. a. indien en voor zover het betreft voormalige boerderijen en de daarbij behorende gebouwen, ten behoeve van het verkrijgen van twee woningen door het verbouwen van de woning, met dien verstande dat de inhoud van de bestaande woning voor de splitsing groter is dan 1.000 m3 en de uiterlijke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
  2. b. ten behoeve van educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimte, al dan niet in samenhang met een gebruik als kamphuis,
  3. c. ten behoeve van milieuvriendelijke ambachtelijke en kunstnijverheidsbedrijven;

met dien verstande dat voor het bepaalde onder b en c geldt dat:

  • de infrastructuur tengevolge van de gewijzigde functie niet mag worden verzwaard;
  • een (bedrijfs)woning gehandhaafd dient te blijven;
  • de activiteiten uitsluitend dan wel overwegend dienen te worden uitgeoefend binnen de bestaande gebouwen;
  • het aantal woningen niet toeneemt.

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor :

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' voor bedrijven tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein, die als Bijlage 1 bij deze regels is gevoegd;
  2. b. nutsvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van openbare wegen;
  3. c. waarbij per bedrijf of vestiging op eigen terrein 1 parkeerplaats per 2 arbeidsplaatsen , alsmede voldoende parkeerplaatsen voor bedrijfswagens en bezoekers moet worden aangelegd;

Met dien verstande dat:

  1. d. detailhandel niet is toegestaan;
  2. e. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  3. f. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
  4. g. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  5. h. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het besluit M.E.R. 1994 niet zijn toegestaan.

met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, andere-werken, tuinen, erven, terreinen, wegen, ontsluitingspaden, parkeervoorzieningen, water, wadi's en groenvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de voor Bedrijventerreinaangewezen gronden mogen alleen bouwwerken voor de bestemming worden gebouwd.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing voor:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede milieusituatie;
  3. c. de externe veiligheid;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  6. f. de sociale veiligheid.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 4.2.1 onder c en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot tot maximaal 14 m;
  2. b. lid 4.2.1 onder d en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens wordt verminderd tot 0 m;
  3. c. lid 4.2.2 onder c en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot tot maximaal 20 m.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid4.1:

  1. a. en toestaan dat tevens bedrijven worden toegelaten die niet zijn genoemd in deStaat vanBedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinenvoor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de volgens lid4.1 toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen, waarbij:
    1. 1. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
    2. 2. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
    3. 3. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  2. b. en toestaan dat de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de uitoefening van;
    1. 1. productiegebonden detailhandel;
    2. 2. detailhandel in volumineuze goederen;
    3. 3. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
    4. 4. bouwmarkten;
    5. 5. detailhandel in meubelen en woninginrichting, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het kernwinkelapparaat en wijkwinkelvoorzieningen.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden, speelvoorzieningen, parkeerstroken, inritten, water, vijvers, steigers en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals wadi's;
  2. b. openbare nutsvoorzieningen en kunstobjecten;
  3. c. zonnepanelen, uitsluitend voor de eigen energievoorziening van bedrijven die gevestigd zijn op het naastgelegen bedrijventerrein;

met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, en verhardingen.

5.2 Bouwregels

Op de voor Groen aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde voor de bestemming worden gebouwd.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing voor:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. straatmeubilair;
  5. e. geluidwerende voorzieningen;
  6. f. openbare nutsvoorzieningen;
  7. g. zonnepanelen;

waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, water en groenvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de voor Verkeer bestemde gronden mogen alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor de bestemming worden gebouwd.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. een goede milieusituatie;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. d. de verkeersveiligheid;
  5. e. de groenstructuur;
  6. f. de sociale veiligheid.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishoudkunidge voorzieningen;
  3. c. waterlopen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. oeververbindingen;
  2. e. groenvoorzieningen;
  3. f. openbare nutsvoorzieningen;
  4. g. straatmeubilair;
  5. h. infrastructurele voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, voor:

  1. a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. een goede milieusituatie;
  5. e. de bescherming van de groenstructuur;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Toegestaan gebruik binnen bestemmingen

  1. a. In de bestemmingen zijn de bouw en gebruik van installaties voor de opwekking en levering van duurzame energie zoals zonnepanelen, windturbines en Warmte-Koude opslag (WKO) voor eigen gebruik of ten behoeve van de omliggende functies begrepen onder de volgende voorwaarden:
  • de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 1,5 m boven het het dak van een gebouw;
  • de kleurstelling van zonnepanelen op een hellend dakvlak dient zwart, donkergrijs of antraciet te worden te worden uitgevoerd waar ook de randen van de voorziening donker uitgevoerd moeten worden;
  • de plaatsing van zonnepanelen en WKO-installaties mogen ook op de grond geplaatst te worden met dien verstande dat deze op het achtererf worden geplaatst of zo geplaatst worden dat ze niet of beperkt zichtbaar zijn vanaf de openbare weg;
  • de plaatsing van windturbines dient uitsluitend op gebouwen plaats te vinden;
  • een windturbine dient dezelfde kleurstelling te hebben als het gebouw/dak waarop het geplaatst is. De kleur wit en andere felle of reflecterende kleuren zijn uitgesloten. Uitgangspunt is dat windturbines zo onopvallend mogelijk dient te worden geplaatst. Het individuele dak en andere architectonische elementen op het dak blijven herkenbaar;
  • een windturbine en de bijbehorende drager, techniek en bekabeling zijn zo veel mogelijk geïntegreerd;
  • windturbines zijn, anders dan op grond van het gestelde in Artikel 10, niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - windturbine uitgesloten';

b. burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van plaatsing kleurstelling en vomgeving van deze voorzieningen en voor windturbines maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van milieueisen zoals de maximale geluidnorm of lichthinder;
c. In afwijking van artikel 12 lid 1 onderdeel b Woningwet en artikel 2.10 eerste lid onderdeel d Wabo gelden voor de bouwwerken genoemd in sub a geen andere welstandseisen dan opgenomen in deze bepaling.

9.2 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een manier of tot een doel, in strijd met de bestemming(en).

Gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval:

  1. a. het aankoppelen van hemelwaterafvoerleidingen op het openbaar vuilwaterriool;
  2. b. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen voor een seksinrichting.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages; waarbij dat deze niet geldt voor het bepaalde in lid 4.4en voor de afmetingen van het bouwvlak;
  2. b. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 15% van die maten, afmetingen en percentages en maximaal 15% vergroten van een bouwvlak voor het bouwen met EPC=0 dan wel 10% bij lager dan EPC=0,2 waarbij ook andere verduurzamingsmaatregelen die niet bij wet worden voorgeschreven, waarbij de mate van verduurzaming bepalend is voor het toe te kennen afwijkingspercentage. Deze regels gelden uitsluitend zo lang de wettelijke normering nog niet zijn aangepast aan bovengenoemde EPC-waarden. Deze regels zijn niet van toepassing als de wettelijke normering een lagere EPC-waarde vereist dan in dit artikel is genoemd.
  3. c. de regels ten behoeve van het bouwen van duurzame voorzieningen voor eigen gebruik of ten behoeve van de omliggende functies onder de volgende voorwaarden en afwegingscriteria:
  1. 1. de bouwhoogte van een windturbine bedraagt dan 1,8 meter boven de bestaande bouwhoogte van die bouwwerken. Op bedrijfsterreinen kan een hogere bouwhoogte ten behoeve van grotere windturbines worden opgenomen tot maximaal 5 m;
  2. 2. de voorzieningen mogen binnen de aanduiding 'overige zone - windturbine uitgesloten' uitsluitend worden gebouwd indien deze niet of slechts in zeer beperkte mate zichtbaar zijn vanaf de openbare weg of openbaar groen;
    1. a. voorzieningen op een terrein dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing en landschappelijk te worden ingepast;
  1. d. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in beperkte mate wordt aangepast, als de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. e. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, als de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk is voor de juiste realisering van het plan;
  3. f. de bestemmingsregels en toestaan dat een carport wordt gebouwd;
  4. g. de bestemmingsregels voor de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m;
  5. h. de bestemmingsregels voor de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  6. i. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
    3. 3. (hoek)erkers over maximaal 2/3 van de gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
      waarbij de bouwvlakgrens met maximaal 1,50 m wordt overschreden;
  7. j. de bestemmingsregels over de afstand van bijbehorende bouwwerken tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, waarbij de diepte van de (hoek-)erker, gemeten uit de zijgevel,maximaal 1,50 m is;
  8. k. de bestemmingsregels over de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.

Artikel 11 Algemene Procedureregels

11.1 nadere eis

Voor het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. de onder a genoemde termijn wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte manier;
  3. c. de bekendmaking vermeld de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen binnen de onder a genoemde termijn;
  4. d. burgemeester en wethouders brengen de indieners van een zienswijze op de hoogte van de beslissing over de zienswijze.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Vellen van houtopstanden

12.2 Parkeer, laad- en losruimte

12.3 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

13.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

"Regels van het bestemmingsplan Bestemmingsplan ’t Febriek Zuid - Lemelerveld".

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor dit nieuwe bestemmingsplan en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Verder wordt een opsomming van de voorgaande bestemmingsplannen gegeven die met het nieuwe bestemmingsplan binnen het plangebied komen te vervallen.

1.1 Algemeen

De gemeente wil het bedrijventerrein 't Febriek in Lemelerveld uitbreiden. Door verkoop van kavels in het huidige bedrijventerrein is er weer behoefte aan nieuw uit te geven kavels.
De uitbreiding sluit aan op de recent aangelegde Transportweg in het oosten en wordt begrensd door de Constructieweg in het noorden en de Handelsweg en de Posthoornweg in het westen. De zuidgrens wordt gevormd door bestaand weiland. Zie hiervoor Afbeelding 1.1.

Omdat de uitbreiding van het bedrijventerrein niet in het huidige bestemmingsplan past, is een nieuw bestemmingsplan nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Voor de concrete regels voor bouwen en gebruik is aansluiting gezocht met de planregels voor het bestaande bedrijventerrein. In het bestemmingsplan is onderbouwd dat de geplande ontwikkeling uitvoerbaar is en er sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuid-vs01_0001.png"

Afbeelding 1.1. Overzicht van het plangebied (bron: Viewer 2017,gemeente Dalfsen)

1.2 Aanleiding

1.2.1 Geldende bestemmingsplannen

Op dit moment gelden voor het plangebied de volgende bestemmingsplannen:

  • het bestemmingsplan Buitengebied Dalfsen (vastgesteld 24 juni 2013);
  • het bestemmingsplan Chw bestemmingsplan 1e Verzamelplan Kernen gemeente Dalfsen 2016 (vastgesteld 17 december 2018).

1.2.2 Uitbreiding bedrijventerrein 't Febriek

De uitbreiding van bedrijventerrein 't Febriek vindt plaats op agrarische grond, met op een klein deel nog een agrarisch bouwperceel voor een agrarisch bedrijf b; zie Afbeelding 1.2. Op deze gronden zullen twee kavels worden uitgegeven aan twee bestaande, lokaal gewortelde bedrijven uit Lemelerveld. Om die reden zullen hier bedrijfskavels zonder bedrijfswoning mogelijk worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuid-vs01_0002.png"

Afbeelding 1.2. Een zijaanzicht van de inrichting van het plangebied (bron: gemeente Dalfsen)

Verder wordt de bestaand Handelsweg vanaf de aansluiting mey de provinciale weg N348 naar het westen doorgetrokken en sluit daarna richting het noorden weer aan op de al aanwezige Handelsweg. Ten westen van de Transportweg zal een brede watergang worden aangelegd, die dienst doet als waterberging voor het plangebied.

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 't Febriek, deelgebied Stappenbelt bestaat uit de volgende stukken:

  1. a. toelichting;
  2. b. verbeelding met identificatienummer NL.IMRO.0148.NL.IMRO.0148.LFebriekZuid-vs01;
  3. c. regels.

1.4 Opbouw Toelichting

Het beleidskader is opgenomen in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens een beschrijving gegeven van het verrichte onderzoek. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op de regels gegeven. Een beschouwing over de economische uitvoerbaarheid is beschreven in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 worden de inspraakreacties, het gevoerde overleg en eventuele zienswijzen behandeld.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met vorengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

De MIRT-regio Oost-Nederland bestaat uit de provincies Overijssel en Gelderland. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere voor de Mainports Rotterdam en Schiphol. Hiervoor wordt onder meer een MIRT-onderzoek naar het goederenvervoer over spoor op de lange termijn uitgevoerd, evenals het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer;
  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van het gebiedsgerichte deelprogramma Rivieren van het Deltaprogramma voor het formuleren van een integrale strategie voor het rivierengebied. In Oost-Nederland gaat het deelprogramma Rivieren over de Waal, Neder-Rijn, Lek, IJssel en IJssel-Vechtdelta;
  • Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet en het buisleidingennetwerk.

Oost-Nederland omvat veel natuurgebieden en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan het (inter)nationale natuurnetwerk voor biodiversiteit. Daarnaast kent de regio belangrijke cultuurhistorische waarden. Tegelijkertijd zijn er in Oost-Nederland een aantal gebieden waar de effecten van bevolkingsdaling nu al voelbaar zijn en gebieden waar deze effecten nu nog niet voelbaar zijn, maar naar verwachting op termijn wel (zogenaamde anticipeergebieden).

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waardoor een nieuwe Laddersystematiek geldt. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en efficiënt ruimtegebruik. Hierbij moet de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling worden aangetoond.

In de praktijk worden de onderdelen van deze afweging vertaald in de drie treden van de ladder:

  • trede 1: behoefte: is er een regionale behoefte? Is het antwoord ja, ga dan naar de volgende trede;
  • trede 2: is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen in bestaand stedelijk gebied? Indien het antwoord nee is of gedeeltelijk nee, ga dan naar de volgende trede;
  • trede 3: zoek een locatie die (multimodaal) op meerdere manieren is ontsloten of kan worden ontsloten voor de resterende regionale behoefte.


Stedelijke ontwikkeling

Voordat de Ladder van de duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein 't Febriek mogelijk gemaakt op een nog steeds geldend agrarisch bouwblok waarop voorheen een varkenshouderij was gevestigd en de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg op agrarische cultuurgronden. De gronden maken nu deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied gemeente Dalfsen en het bestemmingsplan Chw bestemmingsplan 1e Verzamelplan Kernen gemeente Dalfsen 2016. Omdat er sprake is van een functiewijziging met nieuw ruimtebeslag moet de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevestigend worden beantwoord.

Regio

Bij de toepassing van de ladder is de afbakening van de regio van belang. De omvang van de regio is afhankelijk van de stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt en moet van geval tot geval worden vastgesteld. Het regionale behoefte-onderzoek moet hierop worden afgestemd. BMC heeft in 2018 in opdracht van de gemeente Dalfsen een marktonderzoek uitgevoerd. Het 'Behoefteonderzoek bedrijven op bedrijventerreinnen gemeente Dalfsen 2018' (BMC, december 2018) (hierna te noemen: behoefteonderzoek) is als bijlage 1 opgenomen.

Uit dit marktonderzoek blijkt dat 69 van de 177 ondernemers hebben plannen om de bedrijfshuisvesting uit te breiden of te verplaatsen, bij voorkeur binnen de eigen gemeente. Hieruit kan worden geconcludeerd dat bedrijven die op zoek zijn naar een bedrijfslocatie in grote meerderheid de voorkeur geven aan een locatie binnen de gemeente Dalfsen.

Uit het marktonderzoek blijkt een grote lokale binding van bedrijven aan de gemeente Dalfsen. Hieruit zou de voorzichtige conclusie getrokken kunnen worden dat dit ook geldt voor de naburige gemeenten. Een concrete onderbouwing hiervoor is er echter nog niet.
Wel is aan de omliggende gemeenten Zwolle, Ommen, Raalte en Staphorst de vraag gesteld of er vanuit die gemeente een behoefte bekend is van bedrijven die richting Dalfsen willen. Dit was niet het geval. Ook zijn er bij deze gemeenten geen bedrijven bekend uit de gemeente Dalfsen die interesse hebben getoond voor een locatie in de gemeente Zwolle, Ommen, Raalte of Staphorst.

Vooralsnog is de regio daarom afgebakend tot de gemeentegrenzen.

Trede 1: is er een regionale behoefte?

Uit het bovengenoemde marktonderzoek blijkt dat in januari 2018 nog een beschikbare netto voorraad bedrijventerrein van 14,29 hectare was in de gemeente Dalfsen. Ook kwam een behoefte van ondernemers naar bedrijventerrein naar voren van circa 17,5 hectare tot 2023.
De gemeente Dalfsen kan op basis van de regionale ruimtebehoefteraming van Pantea (2015) een vraag naar additioneel 25 hectare netto bedrijventerrein verwachten van 2016 tot 2026. Na aftrek van de uitgifte in 2016 en 2017 resteert tot 2026 afgerond 22 hectare netto.
Dit betekent dat het beschikbare aanbod aan bedrijventerrein binnen de regio als geheel in kwantiteit voldoende is om aan de actuele vraag te voldoen. In de conclusie van het marktonderzoek blijft echter wel een nuancering wat betreft de kwantitatieve vraag. De bedrijven in de gemeente Dalfsen hebben een sterke binding aan de eigen kern binnen de gemeente. Dit geldt ook voor de kern Lemelerveld. Na afronding van een eerder marktonderzoek uit 2015 heeft de gemeente relatief veel bedrijfsgronden verkocht, waardoor feitelijk een gebrek is ontstaan aan beschikbare voorraad bedrijventerrein in Lemelerveld. De gemeente kan middels intentieovereenkomsten voor verkoop van gronden ook aantonen dat de gehele in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen uitbreidingscapaciteit aan bedrijfsgrond kan worden uitgegeven.

Naast de kwantitatieve behoefte kan ook de kwalitatieve behoefte een rol spelen. Voor deze ontwikkeling is dat aan de orde. Voor bedrijventerrein 't Febriek is ingezet op kwaliteitsbehoud door een extra ontsluiting met VRI op de regionale autoweg N348 te realiseren. Daarnaast wordt de uitstraling en landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein verbeterd door de aanplant van extra groenvoorzieningen. Met een goede wegenstructuur blijft 't Febriek voldoen aan de eisen die worden gesteld aan een modern bedrijventerrein, zoals een goede externe bereikbaarheid. Op dit vitale bedrijventerrein is overigens sprake van zeer weinig leegstand, waardoor revitalisering op dit moment niet aan de orde is. Voor het behoud van de kwaliteit is het nodig om, in samenhang met het verbeteren van de ontsluiting en een goede landschappelijke inpassing, het bedrijventerrein uit te breiden. De uitbreiding voorziet in de lokale behoefte aan twee grotere bedrijfskavels (waaronder een uitbreiding van een bestaand bedrijfsperceel), die niet op het bestaande bedrijventerrein kunnen worden gefaciliteerd.

Conclusie

Uit het marktonderzoek blijkt dat tot 2026 in de kwantitatieve regionale behoefte aan nieuw bedrijventerrein kan worden voorzien. Na afronding van het marktonderzoek uit 2015 is de kern Lemelerveld echter, door de verkoop van relatief veel bedrijfsgrond, door de voorraad bedrijventerrein heen. De nieuwe ontwikkeling voorziet in een geringe kwantitatieve uitbreiding (circa 1,7 hectare netto) en een kwalitatieve (regionale) behoefte. De vraag of er sprake is van een regionale behoefte kan daarmee positief worden beantwoord.

Trede 2: is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen in bestaand stedelijk gebied?

De uitbreiding vindt deels plaats op gronden die al bestemd waren als (agrarisch) bedrijf. Voor het ruimtebeslag voor de uitbreiding wordt dus grotendeels gebruikgemaakt van gronden die al werden gebruikt en waren bestemd voor bedrijvigheid.

Op het uit te breiden bedrijventerrein 't Febriek Zuid zal plaats zijn voor bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 3.2.

In totaal gaat het in het voorliggende bestemmingsplan om een nieuw ruimtebeslag van circa 1,7 hectare netto. Er zijn ook alternatieve locaties overwogen:
Zo staat op het bedrijventerrein 't Febriek nog een bedrijfswoning met ruimte voor een bedrijfsruimte (woon-werkkavel) maar deze valt af omdat de oppervlakte niet voldoet aan de schaalgrootte van > 5.000 m2 waaraan behoefte is (maatwerk).

Uit het marktonderzoek blijkt dat er in Lemelerveld nog beperkt bedrijventerrein beschikbaar is. Het betreft het nieuwe gedeelte van 't Febriek en Parallelweg. Beide terreinen zijn gepositioneerd als een gemengd terrein. Er zijn onder meer een constructiebedrijf, autobedrijf en een transportbedrijf gevestigd. De laatste 0,11 hectare van 't Febriek is evenwel in de eerste helft van 2018 verkocht. De gronden aan de Parallelweg zijn in particulier bezit en het betreft hier kleinere woon-werkkavels. Deze gronden zijn daarmee niet terstond uitgeefbaar voor de bedrijven die op zoek zijn naar grotere kavels zonder bedrijfswoningen.

Conclusie

De behoefte is niet op te vangen in bestaand stedelijk gebied. Deels omdat het bestaande aanbod niet voldoet aan de behoefte aan grote kavels van > 5.000 m2 en deels omdat van de bestaande voorraad bedrijventerrein in Lemelerveld het grootste deel inmiddels is verkocht of niet geschikt is voor bedrijven met een milieucategorie 3.1 of 3.2.

Trede 3: zoek een locatie die ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte

De gemeente zet in op de verbetering van de wegenstructuur met een rechtstreekse veilige aansluiting op de N348 (ter vervanging van de bestaande centrumaansluiting) en een extra ontsluitingsweg van het bestaande bedrijventerrein (voor calamiteiten). Hiermee verdwijnen de doodlopende wegen in de huidige structuur. Het ligt voor de hand om deze aansluiting aan de zuidkant van 't Febriek te realiseren, dit geeft de minste kans op hinder.
De fiets- en voetgangersroute gaat via de Posthoornweg. In het nieuwe bestemmingsplan wordt een voet-fietspad aangelegd door de bestaande groenstrook vanaf de Posthoornweg naar de Handelsweg. Via de nieuwe ontsluitingsweg kunnen fietsers (over de weg) en voetgangers (door de brede berm) bovendien het bedrijventerrein straks via een extra ontsluiting bereiken vanaf de Parallelweg en de Achterkampweg. De huidige toegang vanaf de Ambachtsweg en de Handelsweg blijft ongewijzigd.
De dichtstbijzijnde aansluiting met het busvervoer bevindt zich op de Ambachtsweg (circa 500 meter) en bij wegrestaurant De Lantaren (circa 1.000 meter).

Conclusie

Het bedrijventerrein wordt goed ontsloten voor personenauto's en vrachtverkeer. Ook voor fietsers en voetgangers is het bedrijventerrein goed bereikbaar. Als gevolg van de infrastructurele herontwikkeling wordt het bedrijventerrein goed ontsloten voor personenauto's en vrachtverkeer. Het plangebied is voor fietsers en voetgangers vanuit meerdere richtingen goed ontsloten. De dichtstbijzijnde haltes van het openbaar vervoer zijn op loopafstand. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het plangebied goed en passend is ontsloten.

Eindconclusie

Uit het voorgaande blijkt dat:

  1. 1. de nieuwe ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte;
  2. 2. de behoefte niet is op te vangen in bestaand stedelijk gebied;
  3. 3. de locatie goed en passend is ontsloten.

Hiermee voldoet de uitbreiding van bedrijventerrein 't Febriek Zuid aan de uitgangspunten voor zorgvuldig ruimtegebruik.

Er zijn geen nadelige gevolgen voor de omgeving, economie en de samenleving. Het bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

2.2 Water

2.2.1 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn. Deze richtlijn is bedoeld om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in Europa op goed niveau te houden en te krijgen. Het doel is om in 2015 een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewateren te hebben en een goede chemische en kwantitatieve toestand voor alle grondwateren. Voor grondwater betekent dit onder meer dat er geen directe lozingen mogen plaatsvinden en de toename van chemische verontreiniging moet worden voorkomen.

Het grondgebied van de gemeente Dalfsen behoort tot het stroomgebied van de Rijn, deelgebied Rijn-Oost. Voor dit deelgebied is in 2009 het stroomgebiedsbeheerplan vastgesteld.

2.2.2 Nationaal Waterplan 2

Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het plan is een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Uitgangspunt is het streven naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

2.2.3 Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij onder andere om de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd, te weten de tritsen:

  • vasthouden, bergen en afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits vasthouden, bergen en afvoeren houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aanbod.

In paragraaf 3.2.10 wordt nader ingegaan op de invloed van het project op de waterhuishouding.

2.3 Natuur

Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) inwerking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Via een natuurtoets worden de relevante aspecten voor wat betreft gebieds- en soortenbescherming ondezocht. Deze natuurtoets is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd. In paragraaf 3.2.5 wordt nader ingegaan op de resultaten van deze natuurtoets.

2.4 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van nota's en rapporten. Voor dit bestemmingsplan zijn vooral de de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel belangrijk.

2.4.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie- en de daarbij behorende verordening Overijssel. Op 12 april 2017 zijn de nieuwe omgevingsvisie- en verordening door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

De Omgevingsvisie is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De hoofdambitie van de Omgevingsvidie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuze waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit.
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur door multifunctioneel en complementair ruimtegebruik (zowel boven- als ondergronds), hergebruik en herbestemming van vrijkomend vastgoed (in stedelijk en landelijk gebied) en het concentreren van ontwikkelingen rond bestaande infrastructuurknooppunten;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

2.4.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes;
  2. 2. ontwikkelingsperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bekeken of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het kan worden uitgevoerd.

De volgende afbeelding geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuid-vs01_0003.png"

Afbeelding 2.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel)

Hierna worden de lagen nader toegelicht.

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in ons handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen.

In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voordat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

Hoe - gebiedskenmerken

Tenslotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken, mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

2.4.3 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Als het concrete initiatief wordt getoetst aan de Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het navolgende beeld.

2.4.4 Plangebied 't Febriek Zuid

2.4.5 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Een van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken, is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor de onderwerpen waarvoor de provincie hecht aan de juridische borging van de doorwerking van het Omgevingsvisiebeleid.

Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein 't Febriek Zuid zijn de volgende regels in de verordening van belang:

  • SER-ladder, bovenlokale afstemming en onderbouwing behoefte, gebiedskenmerken;
  • ruimte voor groei lokaal gewortelde bedrijven;
  • ontwikkeling met mobiliteit nabij hoofdinfrastructuur.

In paragraaf 2.4.3.1 is bij de toetsing aan de SER-ladder uitvoerig aandacht besteed aan vorengenoemde regels.

In de Omgevingsverordening wordt in afdeling 2.3 aandacht besteed aan werklocaties. In dit verband is met name artikel 2.3.2. van belang.

2.3.2. Realisatie nieuw bedrijventerrein

Lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuw bedrijventerrein als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek bedrijventerreinen.

Lid 2
In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen, zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek bedrijventerreinen, voorzien.

Lid 3
In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor afspraken bedrijventerreinen van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de afspraken bedrijventerreinen.

Lid 4
De behoefte aan nieuw bedrijventerrein zoals bedoeld in lid 1 wordt geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende afspraken bedrijventerrein zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Lid 5
Wanneer de realisatie van nieuw bedrijventerrein niet past binnen geldende afspraken bedrijventerreinen of wanneer er voor de gemeente geen afspraken bedrijventerreinen gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek bedrijventerreinen waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.

Lid 6
In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

De gemeente Dalfsen heeft een Bedrijventerreinenvisie Dalfsen opgesteld (oktober 2010). Volgens provinciaal beleid heeft de gemeente deze Bedrijventerreinenvisie afgestemd met de omliggende gemeenten, waarmee de gemeente een relatie heeft. Ook heeft de provincie ingestemd met deze visie. In deze visie is de huidig voorgestelde uitbreiding van het bedrijventerrein naar het zuiden toe opgenomen.

Daarnaast heeft de gemeente Dalfsen in 2017 met de omligggende gemeenten afspraken gemaakt over de uitgifte van bedrijfskavels (Afspraken Regionale Bedrijventerreinen Programmering West Overijssel 2017-2020). Hierbij is de uitbreiding van 't Febriek Zuid als zachte plancapaciteit opgenomen.

In 2018 is een behoefteonderzoek onder ondernemens gedaan (zie bijlage 1) waaruit blijkt uit paragraaf 4.7 dat 6% van de ondervraagde ondernemers een ruimtewens heeft voor vestiging op het bedrijventerrein 't Febriek in Lemelerveld. In paragraaf 5.4 is aangegeven dat er voor de uitbreiding van bedrijventerrein 't Febriek een zacht planaanbod van ca. 1,7 ha netto uitgeefbaar is. Onderhavig bestemmingsplan betreft de omzetting van dit zachte planaanbod in harde plancapaciteit.

De ontwikkeling van het bedrijventerrein 't Febriek Zuid is in overeenstemming met de Bedrijventerreinenvisie Dalfsen, de regionale afspraken uit 2017 en gaat in op de lokale behoefte aan bedrijfsvestiging. Daarom is dit bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.3.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

2.4.6 Omgevingsvisie - Regionaal Waterplan

In de Omgevingsvisie Overijssel zijn twee kaarten opgenomen: Ontwikkelingsperspectieven Omgevingsvisie Overijssel en de functiekaart Water. Op de kaart van de Ontwikkelingsperspectieven zijn zoveel mogelijk de functies weergegeven die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedsontwikkelingen (de oppervlaktewateren, drinkwaterwinlocaties). Op de functiekaart Water zijn vooral de gebruiksfuncties opgenomen. In de waterparagraaf wordt het beleid voor het aspect water nader uitgewerkt.

2.5 Gemeentelijk Beleid

2.5.1 Structuurvisie Kernen

2.5.2 Nota economisch beleid 2013-2020

Door de gemeente is enkele jaren geleden de Nota Economisch Beleid opgesteld. In de nota wordt een kenschets gegeven van huidige situatie van de bedrijvigheid en er worden ambities en actiepunten geformuleerd.

In de drie hoofdkernen van de gemeente zijn vooral bedrijven gevestigd die een sterke verbondenheid hebben met deze kernen. De economie van Dalfsen is daarnaast sterk verbonden met Zwolle en is ook complementair hieraan: waar Zwolle veel werkgelegenheid in onder andere de zakelijke dienstverlening en overheidsdiensten kent, vult Dalfsen dit aan met een sterke vertegenwoordiging van bouw, logistiek, landbouw en kleinschalige dienstverlening gerelateerd aan wonen. De gemeente is van mening dat de sterke uitgangspositie in stand moet blijven en waar mogelijk moet worden uitgebouwd. De ambitie is daarom het behouden van een vitale economie die de inwoners van de gemeente voldoende werkgelegenheid biedt, in aansluiting op wat de regio doet en biedt. Deze ambitie is uiteengezet in acht subdoelen die elk zijn doorvertaald naar acties.

Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn in dit kader de volgende acties belangrijk:

  • bereikbaarheid op peil, onder andere door realisatie van de huidige plannen voor de provinciale wegen;
  • goede vestigingslocaties, onder andere voldoende en courante vestigingslocaties in de kernen.

2.5.3 Gemeentelijk archeologiebeleid

Op 21 april 2008 heeft de gemeenteraad het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). In deze wet wordt de gemeente zelf verantwoordelijk voor het archeologisch erfgoed waarbij het bestemmingsplan als instrument kan worden ingezet. In paragraaf 3.2.1 is aangegeven hoe rekening is gehouden met archeologie in het kader van dit bestemmingsplan.

2.5.4 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan

In 2015 is een nieuw 'Gemeentelijk Verkeers- en VervoersPlan Dalfsen' opgesteld voor de periode 2015-2025 (hierna GVVP). De hoofddoelstelling van het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Dalfsen is: "het bevorderen van een vlotte en veilige afwikkeling van het verkeer dat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van welvaart en welzijn in de gemeente Dalfsen, waarbij de hinder zoveel mogelijk wordt beperkt, duurzame verplaatsingen worden gestimuleerd en de ruimtelijke kwaliteit wordt gerespecteerd".

In het GVVP wordt voor het hoofdwegennet vermeld dat het plan voor de N348 is vastgesteld en dat voor de gemeente Dalfsen in dit kader met name de ontsluiting van Lemelerveld van belang is, waaronder de aanleg van de zuidelijke ontsluitingsweg.

Met dit bestemmingsplan worden een vlotte afwikkeling van het bestemmingsverkeer van en naar het nieuw aan te leggen bedrijventerrein planologisch geregeld.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Beschrijving Van De Huidige Situatie

3.1.1 Huidige situatie

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied Dalfsen (vastgesteld 24 juni 2013) en het bestemmingsplan Chw bestemmingsplan 1e Verzamelplan Kernen gemeente Dalfsen 2016 (vastgesteld 17 december 2018). De gronden hebben hier de bestemmingen Wonen, Groen, Water, Agrarisch met waarden(met deel van een agrarisch bouwblok), de dubbelbestemming Waarde Archologie 6 en de gebiedsaanduiding Bomenteelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0148.LFebriekZuid-vs01_0010.png"

Afbeelding 3.1. Geldende bestemmingsplannen plangebied (bron: Viewer gemeente Dalfsen)

De ontwikkelingen passen niet binnen de geldende bestemmingsplannen en daarom is dit bestemmingsplan opgesteld.

3.2 Onderzoeken

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 3.2 van de Awb moet een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Verder moet in de toelichting worden beschreven op welke manier rekening is gehouden met:

  • de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten;
  • de overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied.

Bij de opstelling van het plan is uitgegaan van de huidige situatie. Hierna wordt per onderzoeksaspect een beschrijving gegeven van de situatie ter plekke.

3.2.1 Archeologie

3.2.2 Cultuurhistorie

3.2.3 Duurzaamheid en groenplan

3.2.4 Bodemkwaliteit

3.2.5 Natuurtoets

3.2.6 Externe veiligheid

3.2.7 Geluid

3.2.8 Luchtkwaliteit

3.2.9 Bedrijven en milieuzonering

Op een bedrijventerrein is het van belang dat geen conflicten ontstaan tussen de bedrijfsbestemming en de milieugevoelige objecten in de omgeving. Door een differentiatie aan te brengen in de toe te laten bedrijven en deze onder te brengen in zones, kan een zodanige afstand tot gevoelige objecten worden gewaarborgd dat dergelijke conflicten uitblijven. Een handreiking voor de wijze waarop zonering kan plaatsvinden, is opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Samengevat wordt voor categorieën van bedrijven aangegeven wat op grond van de mogelijke milieuaspecten de afstand tot gevoelige objecten, zoals woonbebouwing, zou moeten zijn.

In onderstaande tabel staan de categorieën en de daarbij behorende globale afstanden tot milieugevoelige objecten.

Milieucategorie Grootst genoemde aan te houden afstand
Categorie 1 10 m
Categorie 2 30 m
Categorie 3.1 50 m
Categorie 3.2 100 m
Categorie 4.1 200 m
Categorie 4.2 300 m
Categorie 5.1 500 m
Categorie 5.2 700 m
Categorie 5.3 1.000 m

De genoemde afstanden in de tabel zijn slechts richtlijnen. Per situatie moet worden beoordeeld wat de werkelijk toe te passen minimale afstand is van een bedrijf ten opzichte van een milieugevoelig object. De richtafstand geldt vanaf de grens van het perceel waarop de bestemming 'Bedrijventerrein' rust tot de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.

In plangebied staan twee woningen (Posthoornweg 12 en 13). De afstand van de dichtstbijzijnde gevel van deze woningen tot het bestemmingsvlak 'Bedrijventerrein' met de milieucategorie 3.2 (de nieuw aan te leggen bedrijfskavel ten oosten van deze woningen) is circa 55 m.

Bovengenoemde richtafstanden gelden voor een rustige woonwijk. Gelet op de andere functies in het gebied (bedrijvigheid en infastructuur) is sprake van een gemengd gebied en kunnen de richtafstanden in dit geval met één afstandsstap worden verlaagd.

In dit plan kan vanwege de aanwezigheid van woonbebouwing in de nabijheid (Posthoornweg 12 en 13) de volgende afstand worden aangehouden:

  • het bedrijventerrein: milieucategorie 3.2 (was 100 m - > wordt 50 m).

Conclusie:

Het bestemmingsplan is wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar.

3.2.10 Water

3.2.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd warvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein (activteit D 11.3). Er staat dat een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden in geval het gaat om een oppervlakte van 75 ha of meer. Het plan 't Febriek Zuid ligt ruim onder de plandrempels omdat de oppervlakte van het plangebied met een bestemming bedrijventerrein ongeveer 1,5 ha bedraagt. De (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. woden niet overschreden, zodat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' is uitgevoerd.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaat uit een toets aan Bijlage III EU richtlijn milieubeoordelingprojecten. In hoofdlijnen moet het project worden getoetst aan:

  1. 1. Kenmerken van het project.
  2. 2. Plaats van het project.
  3. 3. Kenmerken van het potentiële effect.

De onderzoeksresultaten van de in het kader van het bestemmingsplan deelonderzoeken zijn gebruikt bij het opstellen van de vormvrije m.e.r.-beoordeling, die in bijlage 11is opgenomen.

Conclusie

Uit de m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd dat, gezien de omvang van het project in relatie tot de relevante drempelwaarde in het Besluit milieueffectrapportage, er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor het milieu. Een nadere analyse in de vorm van een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk zal worden aangegeven op welke wijze de binnen het plangebied voorkomende functies, zoals die in het voorgaande aan de orde zijn geweest, in het bestemmingsplan worden geregeld. Het betreft de uitgangspunten met betrekking tot de gewenste ruimtelijke structuur, de functionele structuur en de milieu-uitgangspunten. Ook wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de bestemming.

4.2 Beschrijving Gewenste Situatie

4.2.1 Bedrijventerrein

De uitbreiding van het bedrijventerrein vindt voornamelijk plaats op voormalige agrarische gronden ten oosten van percelen Posthoornweg 12 en 13. Op het nieuwe deel van het bedrijventerrein zijn bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan (richtafstand tot woonfuncties in een gemengd gebied 50 meter).

Het bedrijventerrein 't Febriek wordt ontsloten door een ontsluitingsweg vanaf de recent aangelegde nieuwe zuidelijke aansluiting op de N348 (Handelsweg). De Handelsweg wordt doorgetrokken naar het westen en buigt dan af naar het noorden om aan te sluiten bij het nu doolopende deel van de Handelsweg. De bestaande en nieuwe bedrijven zijn met deze aanpassing goed bereikbaar via de Handelsweg en de Constructieweg.

Parallel aan de dorgetrokken Handelsweg wordt een brede watergang aangelegd. De watergang doet dienst als waterberging voor het plangebied en zal met een doorlaat in verbinding staan met het Overijssels Kanaal.

4.2.2 Woningen Posthoornweg

De bestaande woningen aan de Posthoornweg 12 en 13 zullen bestemd blijven als burgerwoningen. Aan de oost- en zuidzijde van deze woonpercelen zal een groenstrook worden gerealiseerd. In de zuidelijke groenstrook zal vanaf de bocht in de Handelsweg een fietspad worden aangelegd die uitkomt op de Posthoornweg.

Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de, van het bestemmingsplan deel uitmakende, regels voor zover nodig van een nadere toelichting voorzien.

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is geprobeerd het aantal zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

5.1.1 Hoofdstuk 1. Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden de in regels gehanteerde begrippen uitgelegd, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

5.1.2 Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels. De meeste bestemmingen bestaan uit:

  1. a. een bestemmingsomschrijving en
  2. b. bouwregels

daarnaast is bij verscheidene bestemmingen opgenomen:

  1. c. een afwijkingsmogelijkheid en/of
  2. d. gebruikregels.
  • Ad a. Bestemmingsomschrijving
    De bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waarvoor de gronden mogen worden gebruikt. In het kader van de handhaving is de bestemmingsomschrijving dan ook van groot belang.
  • Ad b. Bouwregels
    De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat steeds is opgenomen dat alleen mag worden gebouwd voor de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.
    Ondergronds bouwen is toegestaan zolang maar wordt gebouwd voor de bestemming en met inachtneming van de bouwregels. Doorgaans betekent dit dat ondergrondse gebouwen, bijvoorbeeld (parkeer)kelders, uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden opgericht.
  • Ad c. Afwijkingsmogelijkheid
    De bevoegdheid om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde normen is gebaseerd op de mogelijkheden in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De uitvoering ervan ligt bij burgemeester en wethouders. Deze regels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.
  • Ad d. Gebruiksregel
    In sommige bestemmingen wordt uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Desgewenst kunnen specifieke vormen van gebruik worden uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan. De hier opgenomen gebruiksregel is aanvullend op de algemene gebruiksregels van het bestemmingsplan.

5.1.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat regels die in hun algemeenheid voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen zijn ze in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht.

5.1.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 geeft regels over hoe om te gaan met bouwwerken en het gebruik vallend onder het overgangsrecht en de benaming van het plan.

5.2 Nadere Toelichting Op De Regels

5.2.1 Algemeen

Wat betreft de systematiek en de inhoud van de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij recente plannen van de gemeente Dalfsen en bij de bestemmingsplannen die aansluiten op het plangebied.

5.2.2 Bestemmingsregels

Wonen - 2

Het plan kent één woonbestemming voor de twee aanwezige (aaneengebouwde) burgerwoningen in het plangebied. De bestemming Wonen -2 is gebaseerd op de planregels die gelden voor burgerwoningen in het Buitengebied. Deze bestemming kent bijvoorbeeld geen bouwvlak, maar een verplichte afstand tot de as van de weg. Bovendien is het bouwvolume, anders dan bij de andere bestemmingen, geregeld met een inhoudsmaat.
De woningen mogen worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bed &breakfast. Voor beide begrippen is een definitie gegeven.

Bedrijventerrein

In het plangebied dat als 'Bedrijventerrein' is bestemd, zijn geen bedrijfswoningen toegestaan. Hier zijn alleen bedrijven toegestaan voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen, die is bijgevoegd als bijlage bij de regels. Daarnaast is het mogelijk bedrijven toe te staan die niet genoemd zijn in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, mits deze qua aard en hinder gelijk zijn te stellen aan een bedrijf uit de bij recht toegestane categorieën.

Groen

De groenstroken langs het bedrijventerreinterrein zijn bedoeld om het bedrijventerrein landschappelijk in te passen. In deze bestemming zijn naast beplanting ook o.a. waterpartijen en inritten mogelijk.

Verkeer

Het 'doorgetrokken' Handelsweg is bestemd als 'Verkeer'.

Water

De watergangen zijn bestemd als 'Water'.

5.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken opnieuw bij een dergelijke berekening, maar nu voor een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is onder meer geborgd dat de bestaande opritten en de westelijke aansluiting van de huidige centrumaansluiting niet eerder buiten gebruik gesteld mogen worden dan nadat de nieuwe zuidelijke aansluiting is aangelegd en in gebruik is genomen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Algemene procedureregels

In dit artikel is de te volgen procedure voor het stellen van een nadere eis opgenomen.

Overige regels

Hierin wordt bepaald dat - indien in de regels wordt verwezen naar een wettelijke regeling - de wettelijke regeling geldt zoals die is op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening.

Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.

Als het strijdig gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een onderzoek te worden ingesteld naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

De ontwikkeling van de nieuwe bedrijfsgronden aan de Handelsweg worden gedekt vanuit de gemeentelijke grondexploitatie 't Febriek Zuid.

Nu het verhaal van de kosten anderszins verzekerd is behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg

Deze zogenaamde maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.

Er is voor gekozen om het bestemmingsplan niet eerst ter inzage te leggen voor inspraak, maar om het plan direct in procedure te brengen als ontwerpbestemmingsplan. Voorafgaand aan de terinzagelegging als ontwerp heeft wel overleg plaatsgevonden met de ketenpartners (via de omgevingstafel Dalfsen) en het Waterschap.
Daarnaast zijn in 2017 met omligggende gemeenten afspraken gemaakt over de uitgifte van bedrijfskavels (Afspraken Regionale Bedrijventerreinen Programmering West Overijssel 2017-2020). Hierbij is onderhavige uitbreiding van 't Febriek Zuid als zachte plancapaciteit opgenomen.

Hoofdstuk 8 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen van 10 april 2019 tot en met 21 mei 2019. Er zijn zienswijzen binnengekomen. In bijlage 12 is de Nota van Zienswijze en kennisgeving te vinden.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen

Bijlage 1 Behoefteonderzoek Bedrijven

Bijlage 1 Behoefteonderzoek bedrijven

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch Booronderzoek

Bijlage 3 Archeologisch booronderzoek

Bijlage 4 Groenplan En Biodiversiteit

Bijlage 4 Groenplan en biodiversiteit

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Natuurtoets

Bijlage 6 Natuurtoets

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 7 Akoestisch onderzoek

Bijlage 8 Onderzoek Luchtkwaliteit

Bijlage 8 Onderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 9 Onderzoek Stikstofdepositie

Bijlage 9 Onderzoek stikstofdepositie

Bijlage 10 Watertoets

Bijlage 10 Watertoets

Bijlage 11 Vormvrije M.e.r. Beoordeling

Bijlage 11 Vormvrije m.e.r. beoordeling

Bijlage 12 Nota Van Zienswijze En Kennisgeving

Bijlage 12 Nota van Zienswijze en Kennisgeving