Gorsselseweg 38, Bathmen
Bestemmingsplan - gemeente Deventer
Vastgesteld op 26-05-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Gorsselseweg 38, Bathmen van de gemeente Deventer.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0150.P383-VG01 met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie, bestaande uit de kaart NL.IMRO.0150.P383-VG01.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan- en uitbouw en aangebouwd bijgebouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.7 afhankelijke woonruimte
een voor de huisvesting van een (zelfstandig) huishouden geschikt gebouw, dat ruimtelijk ondergeschikt is en/of een geheel vormt met het hoofdgebouw en blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.
1.8 agrarisch aanverwante nevenfunctie
een nevenfunctie die betrekking heeft op activiteiten, naast een volwaardig agrarisch bedrijf, die nauw verwant zijn met of direct voortkomen uit de agrarische bedrijfsvoering, zoals verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten, zorgboerderij, ambachtelijke verwerking van agrarische producten, inpandige opslag en stalling van agrarische producten.
1.9 agrarisch bedrijf
een ter plaatse functionerend deeltijd, reëel of volwaardig agrarisch bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in de volgende productietakken:
- a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en boomkwekerij;
- b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder tevens een paardenfokkerij wordt verstaan;
- c. intensieve veehouderij: een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m² bedrijfsoppervlakte dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden, of dieren 'biologisch' en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;
- d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- e. sierteelt en boomkwekerij: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen in open grond, in potten of in containers, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
- f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- g. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht.
1.10 ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten
het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn van het eigen bedrijf of het be- of verwerken van agrarische producten die afkomstig zijn uit de eigen regio.
1.11 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.12 archeologische verwachtingswaarde
de kans op het aantreffen van archeologische resten in een bepaald gebied.
1.13 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.14 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.15 bed & breakfast
een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt binnen de woning. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.16 bedrijf
een onderneming, niet zijnde een agrarisch bedrijf, gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.17 bedrijfsplan
een weergave van de huidige en toekomstige situatie van een bedrijf en haar omgeving waarin de doelstellingen op korte en lange termijn zijn weergegeven en waarin tevens richtlijnen zijn opgenomen om de doelstellingen te realiseren.
1.18 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.19 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo.
1.20 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.21 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.22 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.23 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.24 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.25 bouwvlak
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (bedrijfs)woning.
1.28 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.29 deel
een bedrijfsgedeelte in de stal of schuur dat aangebouwd is aan de bedrijfswoning.
1.30 deeltijd agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang van 10 tot 40 Nge.
1.31 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen, verhuren en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.32 evenementen
gebeurtenissen die ten hoogste 5 dagen duren, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.33 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.34 extensiveringsgebied
een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk is gemaakt.
1.35 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.36 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.37 gevoelige functies
woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen.
1.38 grote risicovolle functies
grote en grootschalige vormen van (dag- en verblijfs)recreatie, woningbouw (meer dan 10 respectievelijk 100 woningen); winkelcentra, bedrijven voor horeca, handel en dienstverlening), autowegen (inclusief parkeerterreinen, transferia), spoorwegen (inclusief emplacementen) en waterwegen (inclusief havens), bedrijventerreinen, buisleidingen voor gas, olie(producten) of chemicaliën; nieuwe rioolwaterzuiveringsinstallaties en diepteontgrondingen.
1.39 hobbykas
een gebouw, dat geheel of vrijwel geheel bestaat uit glas of ander doorzichtig materiaal en dat dient voor het hobbymatig telen van planten.
1.40 hobbymatige activiteiten
het uitoefenen van agrarische of natuurgerichte activiteiten die bijdragen aan het beheer van het landschap maar niet als volwaardig, reëel of deeltijd agrarisch bedrijf kunnen worden aangemerkt .
1.41 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.42 horecabedrijf
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.
1.43 inrichtingsplan
een inrichtingsplan is de grafische beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling waarin de situering van bouwwerken ten opzichte van elkaar en van de omgeving en het al dan niet aanbrengen van beplanting op een goede manier is weergegeven.
1.44 kampeermiddelen
een onderkomen of enig ander voertuig, waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, niet zijnde een stacaravan.
1.45 kampeerseizoen
de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.
1.46 kampeerterrein
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en volgens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen en andere recreatieve onderkomens, ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.47 kassen
bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.
1.48 karakteristiek
panden die op basis van de volgende criteria gewaardeerd zijn als karakteristiek:
- relatie met het landschap;
- erfstructuur en erfinrichting;
- streekeigen verschijningsvorm;
- herkenbaarheid en mate van gaafheid;
- architectuur en cultuurhistorische waarde;
1.49 kelder
een ruimte gesitueerd onder een gebouw die geen ruimtelijke uitstraling heeft en/of niet van buitenaf toegankelijk is.
1.50 kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning of bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend alsmede het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen meldingsplicht op grond van het Activiteitenbesluit of vergunningplicht op grond van het Besluit omgevingsrecht geldt, op een oppervlak van niet meer dan 35% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 100 m² en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.51 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.52 kleinschalig kampeerterrein
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en volgens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van niet-permanente kampeermiddelen (inclusief eventuele tenthuisjes) op maximaal 25 standplaatsen, gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.53 landschappelijke inpassing
de situering van de ontwikkeling waarbij rekening gehouden wordt met de landschappelijke kenmerken van de nabije omgeving en waarbij de ontwikkeling wordt ingepast door middel van bijvoorbeeld erfbeplanting.
1.54 landschapsontwikkelingsplan
het landschapsontwikkelingsplan zoals vastgesteld op 19 november 2008.
1.55 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid van gebiedskenmerken en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
1.56 landbouwontwikkelingsgebied
een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie is voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij.
1.57 langdurig
ten minste 14 tot 18 uur per dag gedurende minimaal 1 jaar.
1.58 mantelzorg
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.59 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.60 Nge (Nederlandse grootte-eenheden)
een economische maatstaf voor het bepalen van de bedrijfsomvang en het bedrijfstype van agrarische bedrijven.
1.61 nevenfunctie
een of meer bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met en ondergeschikt aan de uitoefening van het ter plaatse en bij wijze van hoofdfunctie uitgeoefende (agrarische) bedrijf of wonen.
1.62 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming.
1.63 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.64 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.65 paardenbak
een rijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining.
1.66 paardenfokkerij
een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.
1.67 paardenhouderij
een gebruiksgericht bedrijf dat is gericht op het houden, stallen en/of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden met daaraan ondergeschikte functies behorende bij een paardenhouderij.
1.68 peil
- a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: 10 cm boven de hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.69 plattelandskamer
een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebouw of een pand, welke is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in kamers en waar keuken en/of sanitair in een gemeenschappelijke ruimte is ondergebracht. Voor zover sprake is van 1 plattelandskamer dient gebruik te worden gemaakt van keuken en/of sanitair in het hoofdgebouw.
1.70 reconstructiegebied
een gebied waarvoor een reconstructieplan, als bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden, is opgesteld.
1.71 recreatiewoning/chalet
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw inclusief kelder, dat niet op wielen verplaatsbaar is en dat uitsluitend bedoeld is om door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft.
1.72 reëel agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang van 40 tot 70 Nge.
1.73 ruimtelijke kwaliteit
het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.
1.74 seizoensgebonden standplaats kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende het zomerseizoen.
1.75 seksinrichting
het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen.
1.76 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.77 stacaravan
een stacaravan is een recreatief onderkomen, met kenmerken van een caravan, waarin voorzieningen zijn getroffen voor dag- en/of nachtverblijf, dat, in één geheel en op een eigen as-/wielstelsel kan worden aangevoerd.
1.78 standplaats voor kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.
1.79 teeltondersteunende voorzieningen
- a. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
- 1. teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m (niet zijnde teeltondersteunende kassen of boomteelthekken) die maximaal 6 maanden op dezelfde locatie gebruikt mogen worden, waaronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, vraatnetten, boogkassen tot 0,5 m, hagelnetten, wandelkappen en schaduwhallen;
- b. permanente teeltondersteunende voorzieningen:
- 1. laag: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m die langer dan 6 maanden worden gebruikt, zoals bakken op stellingen, regenkappen en containervelden; hieronder worden niet verstaan teeltondersteunende kassen en boomteelthekken;
- 2. hoog: teeltondersteunende kassen met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m die langer dan 6 maanden worden gebruikt.
1.80 verkoop agrarische producten
het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, voor zover deze producten op het eigen bedrijf zijn geteeld of het resultaat zijn van ambachtelijke be- of verwerking van agrarische producten.
1.81 vervolgfunctie
een of meer functies of een of meer activiteiten als alternatief voor de agrarische bedrijfsvoering die ter plaatse is beëindigd.
1.82 verwevingsgebied
een gedeelte van een reconstructiegebied ingericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is, mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten, zoals dat gedeelte dat is aangeduid als verwevingsgebied.
1.83 volwaardig agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang van meer dan 70 Nge.
1.84 voorgevel
de naar de openbare zijde gekeerde gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.85 voormalig bedrijfsbebouwing
bebouwing dat niet meer in gebruik is voor de uitoefening van een (agrarisch) bedrijf.
1.86 waterbergingsgebied
een gebied waar, in tijden van overvloedige neerslag, water tijdelijk vastgehouden kan worden.
1.87 windturbine
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
1.88 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.89 wooneenheid
een woning.
1.90 zorgboerderij als nevenfunctie
een (voormalig) agrarisch bedrijf waar ouderen en/of mensen met een lichamelijke beperking of een verstandelijke handicap begeleid werkzaamheden kunnen verrichten en waar geen sprake is van nachtverblijf.
1.91 zorgboerderij als vervolgfunctie
een maatschappelijke functie waar ouderen en/of mensen met een lichamelijke beperking of een verstandelijke handicap begeleid werkzaamheden kunnen verrichten en waar tevens sprake kan zijn van nachtverblijf.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de tiphoogte van de windturbine.
2.6 inhoud van een bouwwerk, niet zijnde een recreatiewoning
tussen de bovenkant van de begane grondvloer, de binnenzijde van de buitenmuren en/of scheidingsmuren en de binnenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in artikel 1 lid 1.9 onder a, b, e, f en g;
alsmede voor:
- b. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': een intensieve veehouderij zoals bedoeld in artikel 1 lid 1.9 onder c, met dien verstande dat uitsluitend en maximaal de volgende soorten en aantallen dieren, in combinatie met de uit de genoemde Rav-codes voortvloeiende stalsystemen toegestaan zijn:
- 1. 21.000 kippen, Rav-code E 2.11.2.1 en mestopslag, Rav-code E 6.8;
- 2. 15.000 kippen, Rav-code E 2.11.3 in combinatie met E 7.10, en mestopslag, Rav-code E 6.8;
- c. behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid en de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen);
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals kuilvoerplaten, sleufsilo's, voedersilo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, paardenbakken, groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, (erf)ontsluitingen en voet- en fietspaden, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding waaronder ook voorzieningen ten behoeve van het tijdelijk bergen van water;
met daaraan ondergeschikt:
- e. bed & breakfast;
- f. evenementen;
- g. extensieve dagrecreatie;
- h. kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis;
- i. de in tabel 3.1 vermelde toegestane nevenfuncties;
Tabel 3.1 Niet-agrarische nevenfuncties die bij recht zijn toegestaan
nevenfunctie | maximaal aantal m² | |
gronden in gebruik voor nevenfunctie | bestaande bebouwing in gebruik voor nevenfunctie | |
verkoop-aan-huis van streekeigen agrarische producten | - | 100 |
inpandige opslag en stalling | - | 500 |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) | - | 200 |
kano-, boot- of fietsenverhuur | - | 100 |
rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte) | gehele bedrijf | 100 |
zorgboerderij (exclusief overnachten) | gehele bedrijf | 200 |
- = niet van toepassing.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd;
- b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat erf- of terreinafscheidingen en veekeringen ook buiten het bouwvlak gerealiseerd mogen worden;
- c. verder geldt het volgende:
max.aantal per bouwvlak | max. oppervlak | max. inhoud | max. goothoogte | max. bouwhoogte | dakhelling (min./ max.) | |
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) | één, tenzij middels een maatvoering- aanduiding anders is aangegeven | - | 750 m³ | 4,5 m | 10 m | 20°/55°** |
bijgebouwen en overkappingen per woning | - | 100 m² | - | 3 m | 6 m | 12°/55°** |
overige hoge permanente teeltondersteunende kassen | - | 500 m2 | - | - | 6 m | - |
rijhal ten behoeve van een paardenfokkerij > 70 Nge | - | 1.000 m² | - | 5,5 m | 12 m | 12°/55°** |
overige bedrijfsgebouwen | - | volledig bouwvlak | - | 5,5 m | 12 m | 12°/55°** |
sleufsilo's voedersilo' mestsilo's | - | - | - | - | 2 m 15 m 6 m | - |
mestopslagplaten | - | - | - | - | 3 m | - |
luchtwassers | - | - | - | - | 12 m | - |
lichtmasten ten behoeve van paardenbakken | - | - | - | - | 6 m | - |
erf- of terreinafscheidingen: - voor de voorgevel - buiten bouwvlakken - overige plaatsen | - | - | - | - | 1 m 1 m 2 m | - |
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | - | - | - | - | 3 m | - |
- = Niet van toepassing.
* = Zoals legaal aanwezig op het moment van tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
** = Niet van toepassing voor platte, ondergeschikte bouwdelen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen:
- a. indien en voor zover meer dan 1.000 m² aan bebouwing wordt opgericht, kunnen nadere eisen worden gesteld aan de situering en de afmeting van de bebouwing alsmede aan de terreininrichting teneinde een verantwoorde landschappelijke inpassing van het agrarisch bedrijf te verzekeren;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering en/of de lengte-breedteverhouding van nieuw te bouwen bebouwing en de nokrichting van de kappen van gebouwen, teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige en/of landschappelijke situatie van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het karakteristieke pand te verzekeren.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.8 Wijzigingsbevoegdheden
Artikel 4 Waarde - Archeologie - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 5
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
7.2 Bouwregels
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Landschap - 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Landschap - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende bestemming(en), bestemd voor behoud, versterking en ontwikkeling van waarden die samenhangen met de essen, te weten:
- a. openheid;
- b. reliëf;
met dien verstande dat:
- c. omschakeling naar fruit- en sierteelt en boomkwekerij zoals opgenomen in lid 3.1 onder a op de gronden met deze dubbelbestemming niet is toegestaan.
8.2 Bouwregels
Met betrekking tot het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt in afwijking van artikel 3 de volgende regel:
- a. permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak zoals opgenomen in de bevoegdheid tot afwijken in lid 3.4.4 en lid 3.4.5 op gronden met deze dubbelbestemming zijn niet toegestaan;
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
- a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
10.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
10.3 Herbouw (bedrijfs)woningen
- 1. In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2 geldt dat algehele herbouw van (bedrijfs)woningen uitsluitend mag plaatsvinden op of binnen de bestaande funderingen.
- 2. In afwijking van bovenstaande lid, is bouwen met een geringe afwijking van de bestaande fundering ten behoeve van aan- en uitbouwen toegestaan, mits de afstand tot de weg niet minder dan 15 meter bedraagt.
10.4 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. het bouwen van ondergrondse ruimten is uitsluitend toelaatbaar binnen bouwvlakken;
- b. de ondergrondse ruimte mag uitsluitend vanuit de binnenzijde van een gebouw waaronder het wordt gerealiseerd, toegankelijk zijn;
- c. ondergrondse bouwwerken met een ruimtelijke uitstraling zijn uitsluitend toegestaan onder woningen;
- d. indien er sprake is van een ruimtelijke uitstraling van het ondergrondse bouwwerk dan bedraagt de inhoud van het ondergrondse bouwwerk en de inhoud van de woning gezamenlijk ten hoogste 750 m³;
- e. indien er geen sprake is van een ruimtelijke uitstraling van het ondergrondse bouwwerk, geldt geen maximale inhoudsmaat voor het ondergrondse bouwwerk.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Algemeen
- a. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
- b. Het gebruik van plattelandskamers voor permanente bewoning is niet toegestaan.
- c. Het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning is niet toegestaan.
- d. Prostitutiebedrijven zijn niet toegestaan.
11.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen , overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
- b. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
- c. Als de onder a bedoelde beleidsregels en de 'Nota parkeernormen' worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
11.3 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota Parkeernormen 2013' van de gemeente Deventer.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
De gronden met de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' zijn bedoeld voor het weergeven van de extensiveringsgebieden zoals bedoeld in de Reconstructiewet.
12.2 Reconstructiewetzone - verwevingsgebied
De gronden met de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn bedoeld voor het weergeven van de verwevingsgebieden zoals bedoeld in de Reconstructiewet.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.1 onder a ten behoeve van het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw/bedrijfsgebouw als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van het volgende:
- a. een afhankelijke woonruimte noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
- b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- c. de afhankelijke woonruimte is gesitueerd binnen het bouwvlak en voldoet aan de regels inzake bijgebouwen, met dien verstande dat de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer dan 75 m² bedraagt;
- d. een afhankelijke woonruimte heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen;
- e. de bevoegdheid tot afwijken wordt voorgelegd aan een deskundige met de vraag of aan het bepaalde onder a wordt voldaan.
13.2 Afwijkingsregels voor de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande funderingen
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.3 ten behoeve van de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande funderingen met inachtneming van het volgende:
- a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
- b. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
- c. de nieuwe (bedrijfs)woning mag niet worden gerealiseerd op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding;
- d. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
- e. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
- f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
- g. de nieuwe woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
13.3 Kleinschalige windturbines
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in hoofdstuk 2 ten einde de realisatie van windturbines mogelijk te maken, met inachtneming van het volgende:
- a. windturbines zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
- b. per bouwvlak is ten hoogste 1 windturbine toegestaan;
- c. de tiphoogte van een windturbine bedraagt ten hoogste 25 m;
- d. er dient te worden voorzien in een adequate landschappelijke inpassing.
13.4 Afwijken parkeren
- a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de Beleidsregels parkeren bestemmingsplannen Deventer (2015) afwijken van het bepaalde in artikel 11.2 onder a en b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, mits in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte.
- b. Als de onder a bedoelde beleidsregels of nota wordt gewijzigd, dan wordt met die wijziging rekening gehouden.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Waarde - Archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde -Archeologie - 2, Waarde - Archeologie - 3, Waarde - Archeologie - 4 en Waarde - Archeologie - 5 geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
14.2 Herbouw van (bedrijfs)woningen buiten bestaande funderingen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de herbouw van (bedrijfs)woningen buiten de bestaande funderingen mogelijk te maken met inachtneming van het volgende:
- a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
- b. de nieuwe situering van de (bedrijfs)woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieuwetgeving;
- c. de nieuwe (bedrijfs)woning mag niet worden gerealiseerd op gronden gelegen binnen 50 m ten opzichte van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding;
- d. het bepaalde onder c is niet van toepassing indien uit berekeningen blijkt dat het jaargemiddelde magneetveld voldoet aan de normen;
- e. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
- f. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
- g. de ontwikkeling dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
15.2 Toegelaten gebruik in afwijking van de bestemming
De in hoofdstuk 2 opgenomen afwijkingen voor nevenfuncties worden geacht te zijn verleend voor zover het activiteiten betreft die voldoen aan de regels voor nevenfuncties en voor zover de activiteiten legaal aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan dan wel kunnen worden ontplooit door middel van een verleende omgevingsvergunning, afwijking, ontheffing of vrijstelling.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsregels
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het wijzigingsplan Gorsselseweg 38, Bathmen'.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Landschappelijk Inpassingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Op de locatie aan de Gorsselseweg 38 te Bathmen is een pluimveebedrijf gevestigd. De initiatiefnemer heeft enkele jaren terug een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een nieuwe stal aan de Gorsselseweg 38. Deze vergunning was verleend. Hiertegen hebben omwonenden bezwaar en beroep ingesteld, waarbij uiteindelijk een mediationtraject is opgestart. Het mediationtraject heeft geresulteerd in een nieuwe locatie voor de te bouwen stal en zijn er afspraken vastgelegd omtrent de landschappelijke inpassing van het bedrijf, aanrijdroutes van het vrachtverkeer en de afstand tot de burgerwoningen.
Om de afspraken uit mediationtraject na te komen zijn nieuwe besluiten nodig. Ten eerste is een herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' benodigd, omdat de nieuwe locatie van de stal zich gedeeltelijk buiten het bouwvlak bevindt. Voorliggend bestemmingsplan "Gorsselseweg 38, Bathmen" voorziet hierin.
Ten tweede is een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en milieu (Omgevingsvergunning beperkte milieutoets) nodig.
Op 24 april 2019 heeft de raad besloten om het voorliggende bestemmingsplan en de benodigde omgevingsvergunning te coördineren op grond van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de besluiten (inclusief de ontwerpen ervan) gelijktijdig ter inzage worden gelegd, en dat tegen de besluiten beroep in eerste en enige aanleg mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Gorsselseweg te Bathmen (Dortherhoek), ten zuiden van de Molenweg. In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied aangegeven.
Globale ligging plangebied "Gorsselseweg 38, Bathmen" (bron: Google Maps)
De begrenzing van het plangebied "Gorsselseweg 38, Bathmen" is in de volgende figuur weergegeven.
Begrenzing plangebied "Gorsselseweg 38, Bathmen"
1.3 Geldend Bestemmingsplan
De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening", vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 1 maart 2017.
Binnen de grenzen van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden'. Volgens de planregels is het realiseren van een gebouw buiten het bouwvlak niet niet mogelijk in het plangebied.
Op de navolgende afbeelding is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen.
Fragment verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening"
1.4 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
Aan de hand van een beschrijving van de historie en de ruimtelijke en functionele structuur, wordt in dit hoofdstuk de huidige situatie in het plangebied beschreven.
2.2 Beschrijving Huidige Situatie
In de huidige situatie is sprake van een intensieve veehouderij met pluimvee. De bedrijfsbebouwing is grotendeels aan de zuidkant van het bouwvlak gesitueerd. Eventuele uitbreidingsruimte voor het bedrijf bevindt zich aan de noordkant van het bouwvlak. Ten noorden van het bedrijf bevinden zich de burgerwoningen aan de Molenweg.
2.3 Beschrijving Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie is het bouwvlak van de pluimveehouderij aan de noordkant ingeperkt en naar het westen toe uitgebreid. De exploitant wil deze ruimte gebruiken voor het oprichten van een nieuwe kippenstal.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het kabinet beschrijft in de Structuurvisie onder andere in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.
De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Voor Deventer kan het om de volgende belangen gaan:
- a. Rijksvaarwegen;
- b. Grote rivieren,
- c. Defensie,
- d. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
- e. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen,
- f. Natuurnetwerk Nederland;
- g. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Bij het voorliggende bestemmingsplan zijn echter geen nationale belangen betrokken.
3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro is een stedelijke ontwikkeling omschreven als "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
Het bestemmingsplan voorziet in het aanpassen van een agrarisch bouwvlak, concreet ten behoeve van het oprichten van een nieuwe pluimveestal. De ontwikkeling is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.
De ladder duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.
3.2.4 Conclusie rijksbeleid
Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan "Gorsselseweg 38, Bathmen" voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op rijksniveau.
3.3 Provinciaal En (Boven)regionaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in de volgende paragraaf (Omgevingsverordening Overijssel).
3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)
De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.
Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit zijn rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Het betreft de volgende artikelen uit de verordening:
- Artikel 2.1.2: Principe van concentratie. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;
- Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;
- Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid. Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn;
- Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.
- Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Dit artikel bepaalt dat uitbreiding of nieuwvestiging van functies mogelijk is, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
- Artikel 2.1.7: Kwaliteitsimpuls Agro & Food. Dit is een variant op de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, specifiek voor de agrarische sector. Bij grootschalige uitbreidingen van agrarische bedrijven is mogelijk als verlies van waarden wordt gecompenseerd en kwaliteitswinst wordt geboekt op het gebied van duurzaamheid en sociale kwaliteit.
Bovenstaande aspecten worden hieronder verder besproken.
Principe van concentratie
Het plan staat ten dienste van een reeds aanwezig, lokaal bedrijf. Aan het principe van concentratie wordt voldaan.
Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Er is geen sprake van een nieuwe ontwikkeling met extra ruimtebeslag. Hoewel de pluimveehouderij voornemens is nieuwe bebouwing op te richten, is hier nog voldoende ruimte voor binnen het niet bebouwde deel van het bouwvlak. Deze ruimte wordt door dit plan slechts anders ingedeeld. Er is daarmee sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Toekomstbestendigheid
Er is sprake van een gevestigd bedrijf van flinke omvang. De exploitant beoogt met zijn concrete bouwpan te investeren in de toekomst. Het plan is daarmee toekomstbestendig.
Ruimtelijke kwaliteit: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar de ontwikkeling past en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde: 1. Generieke beleidskeuzes (of); 2. Ontwikkelingsperspectieven (waar); 3. Gebiedskenmerken (hoe). Deze aspecten worden
Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en Kwaliteitsimpuls Agro & Food
Het plan betreft een relatief kleine aanpassing van een bouwvlak. Bouwmogelijkheden worden van één kant van het bouwvlak verplaatst naar een andere kant, maar nemen niet toe. De uitbreiding vindt plaats aan de kant van het bedrijf waar nu sprake is van een weiland. Er is geen sprake van het verlies van landschapswaarden. De KGO en de KAF zijn daarmee niet van toepassing. Overigens wordt het aangepaste erf wel landschappelijk ingepast.
1. Of - Generieke beleidskeuzes
Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:
- integraliteit
- toekomstbestendigheid
- concentratiebeleid
- (boven)regionale afstemming
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Het initiatief is integraal beoordeeld, zie hierover de bespreking van de randvoorwaarden in deze paragraaf en in hoofdstuk 4.
Gebiedsspecifieke beleidskeuzes
Vanwege zwaarwegende publieke belangen zijn in de omgevingsvisie ook een aantal specifieke gebieden aangewezen waar gebiedsspecifieke beleidskeuzes gelden.
Het plangebied Gorsselseweg 38, Bathmen maakt in dat kader geen deel uit het Natuurnetwerk Nederland (NNN), een Nationaal Landschap of een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, een intrekgebied, en ligt niet binnen de 'boringsvrijezone Salland diep'.
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de generieke beleidskeuzes van de provincie. In de navolgende stappen wordt nader ingegaan op de wenselijkheid van de ontwikkeing op deze locatie en de landschappelijk inpasbaarheid.
2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven
De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het volgende ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.
In dit perspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant land- en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Hier staat de kwaliteitsambitie voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop.
Daarmee wil de provincie de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorie, natuur en landschap.
Door de landschappelijke inpassing van het erf van een voort te zetten agrarisch bedrijf past deze ontwikkeling uitstekend binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.
3. Hoe - Gebiedskenmerken
Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken de provincie van belang vindt en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
Bij elk gebiedskenmerk worden normerende of richtinggevende uitspraken gedaan. Deze uitspraken moeten, voor zover zij zich daarvoor lenen, worden vertaald in de bestemmingsplanregeling.
De gebiedskenmerken zijn als volgt ingedeeld:
- de natuurlijke laag;
- de laag van het cultuurhistorisch landschap;
- de stedelijke laag;
- de laag van de beleving.
1. Natuurlijke laag
In de natuurlijke laag heeft het plangebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen'.
De planlocatie ligt in het dekzandvlakte en ruggen-gebied. De dekzandvlaktes beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap.
Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.
Normerend:
- Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf. Met het voorliggende plan wordt het huidige reliëf niet. Door het toepassen van passende beplanting in dit gebied wordt het gebied weer opgewaardeerd. Dit zorgt voor behoud van de leesbaarheid van het landschap en het verschil in hoog en laag.
Richtinggevend:
- Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
- Bij ontwikkelingen is de (strekkings)-richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Bij dit plan is een erfinrichtingsplan met landschappelijk inpassing opgesteld. Dit zorgt voor behoud van het landschap en behoud van de karakteristieken van dit landschap.
2. Laag van het cultuurhistorisch landschap
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. De planlocatie ligt in het oude hoevenlandschap. Kenmerkend voor het oude hoevenlandschap is dat het landschappen zijn met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.
De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen.
De essen en esjes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de bodemkwaliteit en het reliëf.
Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen:
- de erven met erfbeplanting;
- open es(je); beekdal; voormalige heidevelden;
- de mate van openheid en kleinschaligheid.
De laag van de agrarische cultuurlandschappen verzet zich niet tegen voorgenomen ontwikkeling. Hoewel het bouwvlak naar het westen toe uitbreidt, is deze uitbreiding zo gering dat daardoor de openheid van het gebied niet wordt aangetast. Daarbij wordt het erf landschappelijk ingepast.
De laag van het agrarisch cultuurlandschap verzet zich niet tegen voorgenomen ontwikkeling.
3. Stedelijke laag
Het plangebied heeft in de stedelijke laag de kenmerken 'informele trage netwerk' en 'verspreide bebouwing'.
Het informele trage netwerk is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.
Uitgangspunten vanuit verspreide bebouwing met betrekking tot het plangebied:
- Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
- Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
- Behouden onderscheid voor- en achterkant;
- Behouden robuuste ensemble;
- Koppelen erf aan landschap;
- Toegankelijkheid landschap verbeteren.
Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het plan. Zo wordt de door de landschappelijke inpassing de ruimtelijke kwaliteit verbeterd.
4. Laag van de beleving
In de ‘Laag van de beleving’ ligt de locatie in een zone die is aangeduid als ‘IJssellinie inundatieveld’ en als ‘donkerte’.
De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een landinvasie. In de gebiedskenmerken is dit gebied een van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves.
Op de plaats van de gewenste nieuwbouw zijn geen cultuurhistorische waarden, waardoor de aanduiding geen invloed heeft op het plan.
De planlocatie ligt tevens in de zone die is aangeduid als “donkerte”. De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en ‘richten’ van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.
In voorliggend geval is en blijft sprake van een agrarisch bedrijf. Het bouwvlak wordt aangepast ten behoeve van een nieuwe kippenstal. Met de toevoeging van deze kippenstal zal hooguit sprake zijn van een geringe toename van verlichting. Van een onevenredige achteruitgang op het gebied van donkerte zal geen sprake zijn.
Het plan past binnen de laag van de beleving.
Conclusie provinciaal beleid
Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciaal beleid.
3.3.3 Waterbeheerplan Waterschap Rijn en IJssel 2016-2021
In de watertoets wordt ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerplan, zoals welk overstromingsrisico in het plangebied geldt, en welk (oppervlakte)water in het plangebied aanwezig is. De watertoets is in het uitwerkingsplan verwerkt in de waterparagraaf, zie paragraaf 4.6. Deze watertoets wordt uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.
3.3.4 Conclusie provinciaal en (boven)regionaal beleid
Het plan is niet in strijd met provinciaal en (boven)regionaal beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Deventer (2019)
In december 2019 heeft de gemeenteraad van Deventer de Omgevingsvisie Deventer vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt het Structuurplan Deventer 2025 en loopt vooruit op de invoering van de Omgevingswet. Onder de Omgevingswet is het verplicht een omgevingsvisie te hebben.
De Omgevingsvisie is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen opgesteld. De visie gaat niet alleen over traditionele ruimtelijke onderwerpen zoals bouwen, verkeer en water, maar ook over ecologie, gezondheid en duurzaamheid. De omgevingsvisie bekijkt die onderwerpen niet apart, maar in onderlinge samenhang.
In de Omgevingsvisie wordt geconstateerd dat circa twee derde van het grondgebied va de gemeente in agrarisch gebruik is. Daarmee is de agrarische sector de grootste ‘beheerder’ van het buitengebied. Agrarische ondernemers moeten zich kunnen blijven ontwikkelen om levensvatbaar te blijven passend binnen het karakter en de schaal van het Sallandse landschap. Waardevast ondernemen is hiermee meer dan het bedrijfseconomisch belang.
Ten aanzien van sociaal-economisch beleid is een vitaal landelijk gebied een nieuw speerpunt. Een groot deel van het Deventer grondoppervlak heeft namelijk een agrarische bestemming en wordt ingezet voor de voedselproductie. Agrarische gezinsbedrijven moeten zich kunnen blijven ontwikkelen om levensvatbaar te blijven, passend binnen het karakter en de schaal van het Sallandse landschap.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het agrarische bedrijf aan de Gorsselseweg 38 te Bathmen de kans geboden om met draagvlak in zijn omgeving door te groeien. Hiermee wordt bijgedragen aan de ambities en doelen van de Omgevingsvisie.
3.4.2 Milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer
Duurzaamheid
In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.
De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.
De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.
Bouwrijpmaken
Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.
Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen
Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van mogelijke woonprogramma's bezitten. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. De criteria van levensloopbestendigheid worden in gezet bij de uitwerking van de woningen in het plan.
Energie
Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is vanuit de beleidsprioriteit energieneutrale nieuwbouw/gebiedsontwikkeling noodzakelijk inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met b.v. een BREAAM quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn. Om energieneutraliteit te bewerkstelligen kunnen o.a. de volgende maatregelen overwogen worden:
- zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
- overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
- overweeg het gebruik van collectieve warmtelevering;
- compacte (woning-)ontwerpen;
- materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).
Na ontwikkeling kan met dit systeem de nieuwbouw ook gecertificeerd worden met een Europese erkenning. De gemeente wil de ontwikkelende partij graag helpen meedenken in dit proces.
Meer informatie over het gemeentelijke duurzaamheidbeleid is te vinden op de gemeentelijke website via: http://www.deventer.nl/duurzaamheid.
3.4.3 Werkwijze ecologie (2013)
In december 2013 heeft de gemeenteraad de "Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer" vastgesteld. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura 2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen.
De gemeente neemt zelf initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie (via milieueducatiecentrum De Ulebelt).
Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. De strategie gaat uit van het stellen van prioriteiten voor enkele soorten als "ambassadeur". Zo zijn de Das, de Gierzwaluw, Huismus en Muurplant als soortenambassadeur benoemd, net als de Gevlekte Rietorchis. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.
Voor de aanpassing van het bouwvlak van het bedrjf aan de Gorsselseweg 38 is een erfinrichtingsplan gemaakt. Hierin is tevens rekening gehouden met ecologische waarden.
3.4.4 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)
De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.
Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:
- het ondergeschikt is aan de woonfunctie: max. 35 % van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
- er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
- de persoon die de activiteit uitoefent moet tevens bewoner van het huis zijn;
- er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
- uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure "bedrijf en milieuzonering") zijn toegestaan;
- er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.
In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid, waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd en het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is 4.
Het bovenstaande geldt niet alleen voor reguliere woningen, maar ook voor agrarische bedrijfswoningen. De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn mede opgesteld aan de hand van de Beleidsnota Beroep en Bedrijf aan huis.
3.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid
Het plan is niet in strijd met gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Landschap
Voor de aanpassing van het bouwvlak is een landschappelijke inpassingsplan opgesteld. Dit plan wordt als volgt beoordeeld.
Toelichting algemeen
De keuze voor streekeigen beplanting is positief voor de biodiversiteit en van meerwaarde voor flora en fauna. Er worden streekeigen landschapselementen toegepast, zoals de houtsingel. Het (gedeeltelijk) uit laten groeien van de meidoornhaag (aangeduid met een 7 op de kaart) geeft het gewenste lossere en landschappelijker beeld. De toevoeging van een bomengroep in de voortuin wordt gewaardeerd.
Houtwal en houtsingel
Met de toevoeging van het langgerekte groenelement dicht bij het erf wordt het contrast met de open enk versterkt. De inpassing van de houtwal komt voort uit omgevingswensen ten behoeve van geluiddemping. Het wordt gewaardeerd dat de houtwal opgenomen wordt als één robuust geheel met de bestaande houtsingel. De doorgangen voor de kippen zijn ondergeschikt aan het lijnvormige landschapselement. De streekeigen gemengde beplanting, inclusief boomvormers, helpt de flinke maat en schaal van de nieuwe bebouwing op te vangen in haar omgeving.
Openheid enk
Uit landschappelijk oogpunt dient de openheid van de enk en de molenbiotoop gerespecteerd te worden. De voorgestelde aanplant van eiken in het uitloopgebied van de kippen (zoals aangeduid op de inrichtingstekening met nr. 6) én de drie bomen het dichts bij de molen in de bestaande meidoornhaag (aangeduid met nr. 2) tasten de gewenste openheid van de enk en molenbiotoop aan. Echter uit de onderbouwing blijkt dat inrichtingseisen die gesteld worden aan het uitloopgebied van biologische leghennen, vraagt om voldoende schuil- en schaduwgelegenheid in de vorm van beplanting. Gezien de gewenste bedrijfsvoering prevaleren deze functionele eisen boven onze landschappelijke wens tot openhouden van de enk. Daarnaast houdt het programma van eisen naar aanleiding van een traject met de omgeving in dat er afspraken zijn gemaakt over de aanplant van een vijftal eikenbomen in de meidoornhaag (nr. 2 op kaart), wat bij de beoordeling van dit inpassingsplan als gegeven wordt beschouwd. Wel wordt nog in overweging mee gegeven of het noodzakelijk is een boomsoort van 1e grootte te kiezen op deze twee locaties wat verder van het erf af, of dat volstaan kan worden met het inpassen van een in potentie kleinere inheemse boomsoort.
Conclusie
Het aangepaste bouwvlak met de nieuwe kippenstal is voldoende landschappelijk ingepast. Uit oogpunt van landschap bestaan dan ook geen bezwaren tegen het plan.
4.2 Cultuurhistorie
In het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig. Een van de bedrijfswoningen dateert uit 1977, de overige (bedrijfs)bebouwing is van recenter datum (vanaf de jaren '90 van de vorige eeuw). De cultuurhistorische waarde van het erf is daarmee beperkt. Het erf is ook niet opgenomen in de lijst van Karakteristieke panden bij het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening".
De aanpassing van het bouwvlak (ten behoeve de nieuwbouw van een pluimveestal) heeft geen nadelige gevolgen voor cultuurhistorische waarden.
4.3 Archeologie
1. Inleiding
De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige context van bekende archeologische vindplaatsen. Een uitgebreide onderbouwing van de fysisch geografische bouwstenen van de archeologische verwachtingswaarden is te vinden in het RAAP- rapport 2571: “…Die plaatsen, welke in de Douwelerkolk verdronken zijn… Fysisch- en historische bouwstenen voor een archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer”.
Vanaf de late middeleeuwen is het verband tussen landschappelijke mogelijkheden en locatiekeuze minder goed in een model te vatten, omdat de mens er steeds meer in slaagt de natuur naar zijn hand te zetten. Juist voor deze periode zijn historische bronnen, zoals kaarten, beschikbaar, waardoor veel elementen goed kunnen worden gelokaliseerd. Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart.
2. Het archeologiebeleid en de regels in dit bestemmingsplan
De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing (zie hiervoor: Vermeulen, B., 2015). Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen.
De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', ‘Waarde – Archeologie 3’, ‘Waarde – Archeologie 4’ en 'Waarde - Archeologie 5', zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In het bestemmingsplangebied “Gorsselseweg 38’ gelden de beleidswaarden 0, 1, 2, 3, 4 en 5.
De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen. Er is voor gekozen om aan gronden met beleidswaarde 'Waarde - Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen.
Waarde - Archeologie 0
Deze gebieden kennen in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming omdat de bodem hier naar verwachting diep verstoord is. Daarom mag worden aangenomen dat er geen belangrijke archeologische sporen meer aanwezig zijn.
Waarde - Archeologie 1
Voor de gebieden met een lage verwachtingswaarde (beleidswaarde '1') is de kans dat een bodemingreep het bodemarchief verstoort door de lage dichtheid aan vindplaatsen en de veelal relatief kleine oppervlakte van die vindplaatsen, zeer klein. Eigenlijk komt dit type resten vooral aan het licht bij archeologische begeleiding van grootschalige werkzaamheden. Daarom is voor deze beleidswaarde een vrijstellingsoppervlakte van 10.000 m² gehanteerd. Boven de 10.000 m2 geldt een meldingsplicht.
Dit type omvangrijke werkzaamheden is over het algemeen op ruim op tijd bekend bij de gemeente. Een dubbelbestemming is daarmee een relatief zwaar middel dat voor deze groep leidt tot onnodige administratieve last. Er wordt daarom voor deze ingrepen actief contact gezocht met de initiatiefnemer met het verzoek om medewerking te verlenen aan een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Op deze manier kan de archeologische verwachting steekproefsgewijs gecontroleerd worden.
Waarde - Archeologie 2
Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 1.000 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 1000 m² en 2.500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overgelegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Waarde - Archeologie 3
Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overgrlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Waarde - Archeologie 4
Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 100 m² en 200 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overgelegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
Waarde - Archeologie 5
Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 5' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 10 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,3 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 10 m² en 40 m² dieper dan 0,3 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 40 m² en dieper dan 0,3 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overgelegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.
3. Uitsnede beleidskaart
Afbeelding: De ligging van het bestemmingsplangebied op de archeologische beleidskaart 2015 van de gemeente Deventer.
Voor meer informatie wordt verwezen naar het uitgebreide advies archeologie in Bijlage 1 bij deze toelichting.
4.4 Milieu-aspecten
Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:
- 1. bedrijven en milieuzonering;
- 2. geluid;
- 3. bodemkwaliteit;
- 4. luchtkwaliteit;
- 5. risico/veiligheid;
- 6. ecologie;
- 7. stikstofdepositie;
- 8. m.e.r.-beoordeling.
Voor de eerste vijf aspecten is advies gevraagd aan de Omgevingsdienst IJsselland. Dit advies is integraal bijgevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting. De belangrijkste conclusies uit het advies, en de overige milieuaspecten, worden hieronder besproken.
4.4.1 Bedrijven en milieuzonering
Voor de toets milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de brochure Bedrijven en milieuzonering van de VNG, uitgave 2009. In bijlage 1 van de VNG brochure wordt een richtafstandenlijst gegeven voor milieubelastende activiteiten met verschillende bedrijfsactiviteiten, installaties en opslag van stoffen ingedeeld in een milieucategorie. Daarbij worden voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar richtafstanden gegeven tot woningen of andere gevoelige bestemmingen.
Tevens wordt in deze lijst een index gegeven voor aspecten verkeer, visueel, bodem en lucht. Wanneer woningen zijn gelegen in een gemengd gebied met bedrijvigheid of in de nabijheid van hoofdinfrastructuur, kan de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd naar de richtafstand behorend bij de eerst onderliggende categorie (VNG § 2.3). Wanneer er wettelijke grenswaarden en afstanden gelden zijn die leidend boven de richtafstanden.
Volledigheidshalve is hier wel al te vermelden dat door de VNG in mei 2019 de handreiking milieuzonering Nieuwe stijl is gepubliceerd, waarmee wordt voorgesorteerd op de verbrede reikwijdte en beoordelingssystematiek bij ruimtelijke plannen onder de Omgevingswet. Deze handreiking vervangt de VNG handreiking 2009. In paragraaf 1.4 van de handreiking milieuzonering nieuwe stijl is aangegeven dat, voor zover de huidige bestemmingsplannen nog van kracht zijn, bij inpassing van een (bedrijf-) activiteit de huidige systematiek (VNG 2009) nog kan worden gebruikt.
Interne werking op het plan
In het plan zijn geen objecten opgenomen die geluidgevoelig zijn in de zin van de Wet geluidhinder, geen objecten die geurgevoelig zijn in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij of het Activiteitenbesluit of objecten die (beperkt) kwetsbaar zijn voor externe veiligheid.
Er hoeft daarom in het kader van ruimtelijke onderbouwing niet te worden beoordeeld of er sprake is van een geschikt leefklimaat ter hoogte van het plan.
Externe werking van het plan
De activiteiten van de pluimveehouderij zijn conform de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering te scharen onder de activiteit ‘Fokken en houden van legkippen’ (SBI-2008-code 0147-1) en ‘Fokken en houden van rundvee’ (SBI-2008-code 0141 en 0142).
De eerste activiteit valt onder milieucategorie 4.1 met bijbehorende richtafstanden tot een rustige woonwijk van 200 meter voor geur, 30 meter voor stof, 50 meter voor geluid en 0 meter voor gevaar. En de tweede activiteit valt onder milieucategorie 3.2 met richtafstanden van 100 meter voor geur, 30 meter voor stof, 30 meter voor geluid, en 0 meter voor gevaar. Gevaar vormt derhalve geen belemmering.
Het perceel van Gorsselseweg 38 ligt op circa 4,5 meter ten zuiden van het dichtstbijzijnde object met een woonbestemming aan de Molenweg 8 en 13 meter ten westen van Gorsselseweg 40, dat ook een woonbestemming heeft. Aan de VNG richtafstanden vanwege geur, stof en geluid wordt niet voldaan.
Uit de vigerende milieuvergunning van 2013 blijkt echter dat voor de aspecten geur, stof en geluid kan worden voldaan aan de vigerende milieunormen. Uit de toelichting blijkt dat de totale emissie van geur in de gewenste situatie afneemt met ruim 60%, de stofemissie afneemt met bijna 66% en de ammoniakemissie afneemt met ruim 25%. De afnames zijn berekend ten opzichte van de vergunde situatie 2013, die echter nooit volledig is gerealiseerd. Het betreffen dus geen afnames ten opzichte van de huidige, werkelijk bestaande situatie.
Omdat de kortste afstand tussen emissiepunten en objecten met een woonbestemming in de aangevraagde situatie niet afneemt ten opzichte van de vergunde situatie, de emissies van geur en stof afnemen en er in de vergunde situatie wordt voldaan aan de geurnormen, mag worden geconcludeerd dat in de beoogde situatie eveneens wordt voldaan aan de milieunormen voor geur en stof. Dit wordt voor het aspect geur ook bevestigd met geurverspreidingsberekeningen die bij de aanvraag zijn gevoegd en waaruit blijkt dat aan de geurnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij zal worden voldaan. Zie ook de paragrafen luchtkwaliteit (4.4.4) en geur (4.4.5).
Bij de aanvraag is een akoestisch onderzoek gevoegd, dat is beoordeeld door een geluidsspecialist. Uit deze beoordeling is geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling van de inrichting aan de Gorsselseweg 38 is voor wat betreft het aspect geluid inpasbaar in haar omgeving. Vanwege het aspect geluid zijn geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie bedrijven en milieuzonering
Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het aangevraagde plan.
4.4.2 Geluid
Het akoestisch onderzoek dat bij de aanvraag is gevoegd is beoordeeld door een geluidsspecialist. Dit onderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. De beoordeling is als bijlage 1 bij het advies van de Omgevingsdienst (Bijlage 2) gevoegd.
Geconcludeerd is dat aan de maximaal toelaatbare grenswaarden voor het, voor de concrete hinderbeleving bepalende, maximale geluidsniveau (LA,max) bij bestaande inrichtingen wordt voldaan.
Er is voor wat betreft geluid sprake van een vergunbare situatie, waarbij het belang van de inrichting is afgewogen tegen het belang van de omwonenden, binnen de bestuurlijke afwegingsruimte. De inrichting en de realisatie van de nieuwe pluimveestal zijn daarmee inpasbaar in de omgeving.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan.
4.4.3 Bodem
Het verkennend bodemonderzoek dat bij de aanvraag is gevoegd is beoordeeld door een bodemspecialist. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. De beoordeling is als bijlage 2 bij het advies van de Omgevingsdienst (Bijlage 2) gevoegd.
Aanleiding voor de beoordeling is de aanvraag van een omgevingsvergunning, activiteit bouw. De aanvraag betreft de nieuwbouw van een biologische pluimveestal. Op basis van de aanvraag gaat het om agrarisch/industrieel gebruik waar twee personen verblijven.
De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van circa 6.300 m2. Binnen de onderzoekslocatie staat een aantal schuren. Het merendeel is in gebruik als weiland.
Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform NEN 5740 en NEN 5707. Het rapport is volledig inclusief bijlagen (is ontvankelijk). Het onderzoek is inhoudelijk akkoord.
Conclusie bodem: Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is er geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling/nieuwbouw op de locatie.
4.4.4 Luchtkwaliteit
Bij een pluimveehouderij zijn emissies van (fijn) stof te verwachten die de luchtkwaliteit in de omgeving beïnvloeden. De grootste bronnen van stofemissies zijn de ventilatie van de stallen en het afvullen van voedersilo’s. Emissies vanwege verbrandingsmotoren van werktuigen op het terrein van de inrichting en emissies van wegverkeer dat bij de inrichting hoort zijn gering. In de toelichting bij de aanvraag blijkt dat er in de aangevraagde situatie een fijn stof emissie wordt verwacht van 2.036 kg per jaar, wat een afname is van bijna 3.907 kg per jaar ten opzichte van de vergunde situatie. Omdat er sprake is van een afname, voldoet de aangevraagde situatie aan de definitie van een ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) verslechtering van de luchtkwaliteit, conform titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteit vormt daardoor geen belemmering voor de realisatie van de aangevraagde situatie. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van titel 5.2 van de Wet milieubeheer.
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN) van het RIVM blijkt dat de achtergrondconcentraties ter hoogte van het plan zowel in het jaar 2020 als in 2030 ruim voldoen aan de grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer van 40 Lg/m3 als jaargemiddelde voor NO2 en PM10 en 25 Lg/m3 als jaargemiddelde voor PM2,5. Verwacht wordt dat ook met de bijdrage van de pluimveehouderij nog ruim wordt voldaan aan deze grenswaarden.
De concentraties voldoen tevens aan de advieswaarden van de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) van 40 Lg/m3 als jaargemiddelde voor NO2, 20 Lg/m3 als jaargemiddelde voor PM10 en 10 Lg/m3 als jaargemiddelde voor PM2,5.
Conclusie(s) luchtkwaliteit
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor realisatie van het plan. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
4.4.5 Geur
Bij het houden van pluimvee is geuremissie te verwachten, wat tot geurhinder kan leiden bij geurgevoelige objecten in de omgeving. Voor de legkippen die binnen de inrichting worden gehouden zijn conform de Regeling veehouderij en geurhinder geuremissiefactoren en geurnomen van toepassing en voor het (melk)rundvee gelden vaste afstanden. De gemeente Deventer ligt in een concentratiegebied, waardoor voor geurgevoelige objecten in het buitengebied een geurnorm van 14 ouE/m3 als 98-percentiel van toepassing is (art. 3.115 Activiteitenbesluit).
In de toelichting bij de aanvraag is een berekening van de geurbelasting van omliggende geurgevoelige objecten toegevoegd (paragraaf 5.6). De resultaten van deze berekening staan in tabel 2 in het advies van de Omgevingsdienst (Bijlage 2).
Uit de berekening blijkt dat bij alle geurgevoelige objecten ruim wordt voldaan aan de norm van 14 ouE/m3 als 98-percentiel. Daarnaast zijn de minimaal aan te houden afstanden getoetst tussen het emissiepunt van stal D waarin 17 stuks vrouwelijk jongvee worden gehouden en het dichtstbij gelegen geurgevoelig object buiten de bebouwde kom (Molenweg 8). De minimaal aan te houden afstand is 50 meter en de werkelijke afstand is 68 meter. Er liggen ook geen geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom binnen de invloedsfeer van de inrichting. Er wordt dus voldaan aan de afstandseisen conform art. 3.117 lid 1 Activiteitenbesluit.
Er wordt bovendien voldaan aan de minimale afstanden tussen gevel van stallen waarin dieren worden gehouden en de gevel van het dichtstbij gelegen geurgevoelige object. De aan te houden afstand buiten de bebouwde kom is tenminste 25 meter, terwijl Molenweg 8 op 37 meter afstand ligt. Er liggen geen geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom binnen de invloedsfeer van de inrichting. Er wordt dus eveneens voldaan aan de afstandseisen tussen gevels conform art. 3.119 Activiteitenbesluit.
Conclusie
De geursituatie rond de inrichting voldoet aan een aanvaardbaar geurhinderniveau en vormt geen belemmering voor het plan.
4.4.6 Externe veiligheid
In het plan zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten opgenomen. Bovendien is een pluimveehouderij geen risicobron voor haar omgeving in de zin van externe veiligheid.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
4.4.7 Ecologie
Voor de beoordeling van het aspect ecologie (met uitzondering van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden) heeft Ecotierra een natuurtoets uitgevoerd. Deze is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Uit de natuurtoets blijkt dat er vanuit natuurwetgeving geen belemmeringen zijn voor het plan.
Zo liggen Natura 2000-gebieden op voldoende afstand (Rijntakken op ca. 5,6 km afstand). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt op aanzienlijk kortere afstand (ca. 500 m), maar omdat het NNN geen externe werking heeft vormt dit geen belemmering voor het plan. In het plangebied zijn verder geen (vaste rust- of verblijfsplaatsen van) beschermde soorten aangetroffen.
De natuurtoets is goed opgezet en uitgevoerd. In aanvulling daarop kan nog vermeld worden dat op het erf (bij het woonhuis, dat intact blijft) een Steenuil is waargenomen (15 februari 2018). Ondanks dat er geen aanwijzing voor de aanwezigheid van deze zwaar beschermde soort in de natuurtoets is vastgesteld, is het aannemelijk dat de Steenuil van het terrein gebruik maakt. Potentiële nestplaatsen worden met de voorgenomen herinrichting niet veranderd. Aangezien de functionaliteit van de leefomgeving van de Steenuil ook beschermd is zal daar met de herinrichting van het terrein rekening mee gehouden moeten worden. Voorwaarde voor de herinrichting van het terrein is een goedgekeurd erfbeplantingsplan. Dit plan is er (zie paragraaf 4.1 en Bijlage 1 bij de regels) en draagt bij aan de goede functionaliteit van de leefomgeving van de Steenuil. Het biotoop van de Steenuil blijft daardoor intact waardoor er geen ecologische belemmeringen zijn voor de plannen.
4.4.8 Stikstofdepositie
Op grond van de Wet natuurbescherming moet getoetst worden of een plan significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Voor wat betreft stikstofdepositie gebeurt deze toetsing door met de AERIUS-calculator te berekenen of de stikstofdepositie van het voorgenomen plan toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie.
De referentiesituatie voor een bestemmingsplan is de “feitelijk, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan” (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 januari 2020, zaaknummer 201706777/3/R2, overweging 6.1).
In verband met een aanvraag om een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming heeft de exploitant van de pluimveehouderij gegevens overgelegd aan de provincie.
Uit deze gegevens blijkt het volgende.
In de beoogde situatie worden in totaal 36.000 kippen gehouden, verdeeld over twee stallen met elk een eigen stalsysteem en mestopslag. Dit resulteert in een depositie van ammoniak (een verbinding van stikstof en waterstof) van 3.255,0 kg per jaar. Zie tabel 1.
In de bestaande situatie is in het plangebied een intensieve veehouderij toegestaan zonder beperking van het aantal dieren en benut de pluimveehouderij een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 van 6 juni 2012. De situatie die in deze vergunning is toegestaan, is weergegeven in tabel 2.
Van deze vergunde situatie zijn alle stallen en dieren gerealiseerd, met uitzonder van stal C. De feitelijk, planologisch legale situatie bestaat daarmee uit stallen A, B en D uit tabel 2. De depositie van ammoniak van deze drie stallen samen bedraagt 3.281,0 kg per jaar.
In de beoogde situatie ligt de depositie van ammoniak met 3.255,0 kg per jaar lager dan de depositie van 3.281,0 kg per jaar in de referentiesituatie. Geconcludeerd wordt dan ook dat met het beoogde aantal dieren en de beoogde stalsystemen het plan geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft. Voorwaarde is dan wel dat het beoogde aantal dieren en de beoogde stalsystemen in de regels van het bestemmingsplan worden vastgelegd. Daartoe is in artikel 3.1 van de planregels een onderdeel opgenomen. In artikel 3.6.1 is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om andere (met uitzondering van geiten) of meer dieren te houden, of andere stalsystemen toe te passen, mits de stikstofdepositie niet toeneemt.
Vanuit de Wet natuurbescherming staan daarmee geen bezwaren tegen het plan.
4.4.9 M.e.r.-beoordeling
Met de beoogde aanpassing van het bouwvlak is de exploitant van het agrarisch bedrijf voornemens een nieuwe kippenstal te bouwen. De totale aantallen aan pluimvee binnen het bedrijf komen daarmee op 36.000 legkippen. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is een m.e.r.-beoordeling verplicht in gevallen waarin een activiteit betrekking heeft op meer dan 40.000 stuks pluimvee. Uit jurisprudentie blijkt echter dat dit aantal geen harde ondergrens is; ook bij kleinere aantallen pluimvee is een m.e.r.-beoordeling verplicht (vormvrije m.e.r.-beoordeling).
Op advies van Omgevingsdienst IJsselland hebben burgemeester en wethouders van Deventer bij besluit van 27 augustus 2019 geoordeeld dat voor de voorliggende ontwikkeling een milieueffectrapportage niet nodig is.
Het besluit en de daaraan ten grondslag liggende motivering zijn als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.
4.5 Leidingen En Kabels
Er bevinden zich in het plangebied geen ondergrondse en bovengrondse leidingen. Op ca. 1,9 km ten oosten van het plangebied is een ondergrondse hogedrukgasleiding gelegen. Deze leiding is niet van invloed op de aanpassing van het bouwvlak. De aanpassing vindt aan de westkant plaats, zodat het bouwvlak zich van de gasleiding af ontwikkelt. Met de aanpassing van het bouwvlak neemt het aantal personen in het plangebied niet toe.
4.6 Waterhuishouding
Waterkwaliteit
Het pluimveebedrijf beschikte in het verleden over een vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor het lozen van het afvalwater van het bedrijf. Inmiddels valt het bedrijf voor wat betreft dit onderwerp onder de algemene regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Wanneer het bedrijf aan deze regels voldoet, kan ervan uitgegaan worden dat er uit oogpunt van waterkwaliteit geen bezwaar bestaat tegen de ontwikkeling.
Waterkwantiteit
Het plan voorziet in het afvoeren van water door middel van een uitstroomvoorziening, die uitkomt op de watergang ten zuiden van het plangebied. Voor zowel de uitstroomvoorziening als zodanig als voor het feitelijk afvoeren van het water (wat betreft kwantiteit) is een watervergunning op grond van de keur van Waterschap Rijn en IJssel vereist.
Schoon hemelwater, afkomstig van bijvoorbeeld daken, wordt zo veel mgelijk geborgen en geïnfiltreerd op eigen terrein. Hiervoor wordt een wadi op het terrein gerealiseerd, deze staat ook aangeduid op het landschappelijk inpassingsplan (Bijlage 1 bij de regels). De wadi heeft een inhoud van 160 m3 en is ingericht op het bergen van 40 mm regenwater per m2 extra bebouwing en verharding.
Waterstaatswerken
In het plangebied zijn geen waterstaatswerken gelegen. Ten zuiden van het plangebied is een watergang van Waterschap Rijn en IJssel gelegen. De uitstroomvoorziening van de pluimveehouderij komt uit op deze watergang. Voor het realiseren van deze uitstroomvoorziening is een watervergunning vereist op grond van de keur van Waterschap Rijn en IJssel.
Afstemming met het waterschap
Deze waterparagraaf is afgestemd met de beheerder, Waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap heeft met bovenstaande weergave ingestemd.
4.7 Verkeer En Parkeren
Door het voorliggende bestemmingsplan wijzigt het bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan de Gorsselseweg 38 te Bathmen, maar neemt het niet in omvang toe. Er is geen sprake van een vergroting van bouwmogelijkheden of een toename van het aantal bedrijven ten opzichte van het huidige bestemmingsplan. De hoeveelheid verkeersbewegingen op, en van en naar het bedrijf, zullen niet toenemen ten opzichte van de mogelijkheden in het huidige bestemmingsplan.
Het bouwvlak biedt, ook na het realiseren van de beoogde nieuwe pluimveestal, voldoende ruimte om aan de parkeerbehoefte van het bedrijf te voldoen.
Uit oogpunt van verkeer en parkeren is er geen bezwaar tegen het plan.
Hoofdstuk 5 Planopzet En Juridische Aspecten
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is aangesloten bij de systematiek en regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Deventer, 1e herziening".
5.2 Planopzet
5.2.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bestemmingsbepalingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die bestemming gelden.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg alle bestemmingen betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels, waaronder een anti-dubbeltelbepaling.
Tenslotte bevat hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.
5.2.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels
De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk regels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Tevens wordt ingegaan op de definitie van woning.
Bestemmingsvlak
Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.
Bouwvlak
In een aantal bestemmingsvlakken is op de analoge en digitale verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de analoge en digitale verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bouwperceel
Het bouwperceel is niet op de analoge en digitale verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.
Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.
Woning
Een woning is gedefinieerd als 'een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen'. Deze definitie wordt gehanteerd omdat steeds meer verschillende vormen van samenleven in een woning plaatsvinden die niet behoren tot het traditionele (al dan niet één persoons-) huishouden. Hierbij kan gedacht worden aan woongroepen, begeleid zelfstandig wonen etc.
5.2.3 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Algemeen
De planregels bij de bestemmingen hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover van toepassing, de volgende leden:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Nadere eisen;
- Afwijken van de bouwregels;
- Specifieke gebruiksregels;
- Afwijken van de gebruiksregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- Wijzigingsbevoegdheid.
Enkelbestemmingen
Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de verschillende bestemmingen in dit bestemmingsplan per hoofdgroep.
Bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden: Artikel 3
Binnen deze bestemming zijn verschillende soorten agrarische bedrijven toegestaan. Intensieve veehouderijen zijn alleen toegestaan op plaatsen waar een functieaanduiding 'intensieve veehouderij' van toepassing is.
In paragraaf 4.4.8 is onderbouwd dat de concrete plannen van de exploitant niet ten koste gaan van natuurwaarden. Hierbij is uitgegaan van een bepaald aantal dieren. Om te borgen dat dit aantal dieren niet overschreden wordt, en de situatie dus blijft voldoen aan natuurwetgeving, is in de regels voor de agrarische bestemming het aantal dieren vastgelegd. Hierbij is een zekere mate van flexibiliteit naar de toekomst ingebouwd, door verandering van het aantal of de soorten dieren toe te staan, als de stikstofdepositie daardoor niet toeneemt. Om van deze mogelijkheid gebruikt te maken, kan van het bestemmingsplan afgeweken worden.
Dubbelbestemmingen
Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek (ruimtelijk) belang beogen te regelen. De regels van een dubbelbestemming gaan vóór die van de onderliggende bestemming(en). Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken.
Waarde - Archeologie 2, 3, 4 en 5
Met deze dubbelbestemmingen worden (in toenemende mate) archeologische en verwachte archeologische waarden in de grond beschermd. Zie ook de bespreking van het aspect archeologie in paragraaf 4.3.
Waarde - Landschap 1
Deze dubbelbestemming is opgenomen om waarden te beschermen die samenhangen met de essen. Het gaat daarbij om openheid en reliëf. Dit brengt onder meer met zich mee dat fruit- en sierteelt en boomkwekerijen niet zijn toegestaan, dar teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan en dat er geen nieuwe agrarische bouwvlakken zijn toegestaan.
5.2.4 Hoofdstuk 3: Algemene regels
De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.
Artikel 9: Anti-dubbeltelregel
Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.
Artikel 10: Algemene bouwregels
De algemene bouwregels gelden in aanvulling op de bouwregels bij afzonderlijke bestemmingen.
Artikel 11: Algemene gebruiksregels
Deze bepaling beschrijft enkele specifieke vormen van gebruik, die in strijd zijn met de in dit bestemmingsplan gegeven bestemmingen.
Artikel 12: Algemene aanduidingsregels
Deze regels verklaren de (gebieds)aanduidingen die in het plan zijn opgenomen. Dit betreft enkel de aanduidingen van de (voormalige) reconstructiewetzones. Aan deze aanduidingen zijn in het plan geen regels verbonden; de aanduidingen zijn uitsluitend opgenomen om het bestaan van deze gebieden aan te duiden.
Artikel 13: Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels bevatten afwijkingsbevoegdheden in aanvulling op die bij afzonderlijke bestemmingen.
Artikel 14: Algemene wijzigingsregels
De algemene wijzigingsregels bevatten wijzigingsbevoegdheden in aanvulling op die bij afzonderlijke bestemmingen.
Artikel 15: Overige regels
In dit artikel zijn enkele regels opgenomen die niet onder de andere soorten regels vallen. Het betreft de werking van wettelijke regelingen en toegelaten gebruik in afwijking van de bestemming.
5.2.5 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Ten slotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.
Artikel 16: Overgangsregels
Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.
Artikel 17: Slotregel
Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.
5.3 Handhaving
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.
- 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
- 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan
De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
- 3. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.
- 4. Actief handhavingsbeleid
Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.
Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in paragraaf 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in paragraaf 6.3 ingegaan op de resultaten van het vooroverleg met andere overheden. Ten slotte wordt in paragraaf 6.4 ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:
- de bouw van een of meer woningen;
- de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
- de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
- de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².
Weliswaar strekt het bestemmingsplan er uiteindelijk toe om een nieuw agrarisch bedrijfsgebouw op te richten, maar hiermee is niet direct sprake van een nieuw hoofdgebouw. In het voorliggende geval is ht nieuwe gebouw niet noodzakelijk om de bestemming te verwezenlijken, aangezien er al een forse kippenschuur aanwezig is en de bestemming dus al verwezenlijkt is.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet derhalve niet in een van de hiervoor beschreven bouwplannen. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet verplicht.
6.3 Resultaten Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Naast het wettelijk verplichte vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan ook naar overige instanties gestuurd die een belang kunnen hebben in of bij het nieuwe bestemmingsplan.
Provincie
De provincie heeft laten weten dat het plan voldoet aan provinciaal ruimtelijk beleid.
Waterschap
Waterschap Rijn en IJssel heeft met de ontwikkeling ingestemd. Zie ook paragraaf 4.6.
6.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De situering van de nieuwe kippenstal, waarop de aanpassing van het bouwvlak in het voorliggende bestemmingsplan gericht is, is het resultaat van overleg tussen gemeente, exploitant en omwonenden. Er kan daarom van uitgegaan worden dat het plan op draagvlak in de omgeving kan rekenen. Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.
Bijlage 1 Advies Archeologie
Bijlage 2 Integraal Milieuadvies
Bijlage 2 Integraal milieuadvies
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quickscan flora en fauna
Bijlage 6 Besluit M.e.r.-beoordeling Gorsselseweg 38 Bathmen
Bijlage 6 Besluit m.e.r.-beoordeling Gorsselseweg 38 Bathmen