Bestemmingsplan Eschmarke Zuidoost 2010
Bestemmingsplan - Gemeente Enschede
Onherroepelijk op 08-08-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010" van de gemeente Enschede.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0153.20101372- met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 afhaalzaak:
een bedrijf waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije dranken en consumptie-ijs, worden verkocht voor consumptie anders dan ter plaatse.
1.6 andere geluidsgevoelige gebouwen:
onderwijsgebouwen - met uitzondering van delen van het gebouw die niet zijn bestemd voor geluidsgevoelige onderwijsactiviteiten -, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven.
1.7 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.8 antenne-installatie:
installatie bestaande uit één antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie en hekwerk.
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.
1.11 beroep of bedrijf aan huis:
een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.
1.12 bestaande bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen die vóór dat tijdstip is aangevraagd.
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijbehorend bouwwerk:
een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouwen of ander bouwwerk met een dak.
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwlaag:
het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw of kelder en zolder.
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.
1.25 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen en prostitutie.
1.26 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, die hoger is dan de voorkeurgrenswaardeen die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.29 hoofdgebouw:
het gebouw op een perceel dat gelet op de bestemming als meest belangrijk is aan te merken.
1.30 horecabedrijf:
een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder bed & breakfast, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, discotheek, feestzaal en partyboerderij; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.
1.31 huishouden
een persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderllinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling daarvan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.32 kantoor:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden, die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening.
1.33 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Maatschappelijk' genoemde voorzieningen.
1.34 nutsvoorzieningen:
gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Bedrijven' genoemde voorzieningen.
1.35 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.
1.36 perceelsgrens:
de grens van een (bouw)perceel.
1.37 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.38 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.39 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.40 sportvoorzieningen:
gebouwde en/of ongebouwde voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Sport' genoemde voorzieningen.
1.41 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.42 voorgevelrooilijn:
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande bebouwing.
1.43 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.44 winkel:
een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel , eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.
1.45 woning:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.46 woongebouw:
een gebouw , dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.47 zelfstandig kantoor:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie, en de werkzaamheden niet ten dienste staan van en verbonden zijn aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormen.
1.48 zendmast:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de afstand tot de perceelsgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.
2.7 de afstand tussen gebouwen
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .
2.8 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.9 minimaal/maximaal bebouwingspercentage
het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden. Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peilbuiten beschouwing.
2.10 ondergeschikte bouwonderdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
- b. in- en uitritten;
- c. voet- en fietspaden;
- d. speelvoorzieningen
- e. nutsvoorzieningen;
- f. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
3.2 Bouwregels
- 1. Op de voor “Groen” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen;
- 2. Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
- a. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 4 meter bedragen;
- b. de oppervlakte van speelvoorzieningen mag per bouwwerk maximaal 20 m² bedragen;
- c. de goothoogte van nutsvoorzieningen mag maximaal 3 meter bedragen;
- d. de oppervlakte van nutsvoorzieningen mag per bouwwerk maximaal 25 m² bedragen;
- e. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggenmasten en lichtmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
- f. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 5 meter bedragen.
Artikel 4 Natuur
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2.3. onder a. voor een hoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- b. lid 4.2.3. onder b, voor een hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 5 meter;
De in dit lid genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van de natuurwetenschappelijke, cultuur- historische en landschappelijke waarden van het gebied waarop de bestemming "Natuur" van toepassing is.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om op de voor "Natuur" bestemde gronden zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden
- 2. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 3. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 50 m2;
- 4. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, water en andere bodemschatten;
- 5. het graven en/of dempen van sloten en het door afwateren, ontwateren of afdammen wijzigen van de grondwaterstand;
- 6. het aanbrengen van drainage;
- 7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik.
- b. De onder a bedoelde verboden zijn niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering waren op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. De onder a. bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien door de uitvoering van de aldaar genoemde werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en natuurlijke waarden in onevenredige mate worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 5 Sport
5.1 Bestemmingsomschrijving
- 1. De voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportvoorzieningen, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Sport van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- b. niet-zelfstandige horeca in de vorm van een kantine;
- c. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, terreinen en voorzieningen, zoals kleedruimtes, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 5.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een sportvoorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande sportvoorziening in een sportvoorziening, die niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels dan wel is genoemd in één categorie hoger, mits die sportvoorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 5.1, onder a, op die locatie toegestane sportvoorzieningen;
- b. lid 5.2.2. onder a voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m²;
- c. lid 5.2.3, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- d. lid 5.2.5, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwenonder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De afwijkingen zoals genoemd in artikel 5.3. worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. wegen;
- 2. voet- en fietspaden;
- 3. parkeervoorzieningen;
- 4. groenvoorzieningen;
- 5. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- 6. geluidwerende voorzieningen;
- 7. nutsvoorzieningen;
- 8. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
6.2 Bouwregels
Artikel 7 Verkeer - Openbaar Vervoer
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Verkeer - Openbaar Vervoer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (de aanleg en instandhouding van) een weg ten behoeve van het openbaar vervoer;
- b. voet- en fietspaden;
- c. groenstroken;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. bij deze bestemming behorende bouwwerken en andere werken.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Verkeer-Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. erftoegangswegen;
- b. woonerven;
- c. pleinen;
- d. voet- en fietspaden;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- h. speelvoorzieningen;
- i. straatmeubilair;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. verkeersvoorzieningen;
- l. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en andere werken.
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Wonen
9.1 Bestemmingsomschrijving
- 1. De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in de vorm van woningen, al dan niet in combinatie met een beroep of;
- b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, trappenhuizen, in- en uitritten, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
- c. geluidwerende voorzieningen.
- 2. Ter plaatse van de aanduiding "gemengd" zijn op de begane grondlaag toegestaan:
- a. kantoren;
- b. maatschappelijke voorzieningen;
- c. dienstverlening;
- d. praktijkruimten.
- 3. Ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting" is toegestaan het realiseren van ontsluitingswegen ten behoeve van de aangrenzende gronden. Het bepaalde in artikel 8 "Verkeer-verblijfsgebied" dient hierbij in acht te worden genomen.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 9.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 50 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
- b. lid 9.2.4, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- c. lid 9.2.4, onder f, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken tot maximaal 5 meter;
- d. lid 9.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwenonder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
- 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
- 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie;
- 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken of complexen garageboxen voor bewoning.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 9.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
- b. lid 9.4, onder a, ten ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) danwel is genoemd in categorie 2 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
- 2. De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
9.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plante wijzigen door:
- a. het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
- 1. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
- 2. de bouwhoogte van de woningen maximaal 10 meter mag bedragen;
- 3. de diepte van de woningen maximaal 13 meter mag bedragen;
- 4. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- 5. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
- 6. voor het overige het bepaalde in artikel 9 ten aanzien van de bestemming “Wonen” van overeenkomstige toepassing is.
- b. Een wijzigingsplan, als bedoeld onder 9.6.onder a, kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
- 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
- 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
- 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
- 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- 5. is onderzocht of realisatie van het plan leidt tot verstoring en/of vernietiging/ doding van door de Flora- en faunawet beschermde planten- en diersoorten en, indien het laatste het geval is, of er ten behoeve van dit plan voor deze handeling een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend;
- 6. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Leiding - Hoogspanningsverbinding
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding-Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoogspanningsverbindingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming "Leiding - Hoogspaningsleiding";
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening geldt een bouwhoogte van maximaal 50 meter;
- c. Voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van 25 m² geldt;
10.3 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2, onder 1 en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de bovengrondse hoogspanningsverbinding en vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- 1. Het is verboden op de voor “Leiding – Hoogspanningsverbinding” bestemde gronden, zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, :
- a. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting en/of bomen;
- b. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
- c. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
- d. het ophogen en egaliseren, bodemverlagen of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- en weghoogte.
- 2. Het onder 10.4.1. bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de hoogspanningsverbinding betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
- 3. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder 10.4.1. zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoogspanningsverbinding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
- 4. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder 10.4.1. wordt het advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan – is het tevens mogelijk deze gebouwen te onderkelderen, met dien verstande dat:
- de bovenkant van de vloer van de kelder maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
- onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:
- a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
- b. voor de bouw van gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het wegverkeer, zoals wachthuisjes, alsmede telefooncellen en toiletgebouwtjes met dien verstande dat de inhoud per bouwwerk maximaal 50 m³ bedraagt en de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
- c. voor wat betreft geringe afwijkingen ten opzichte van bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat in verband met ingekomen bouwplannen het wenselijk of noodzakelijk is de bouwgrenzen te overschrijden, mits die afwijking niet meer bedraagt dan 3 meter;
- d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, mits de bouwhoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, niet meer bedraagt dan 5 meter;
- e. voor het bouwen van overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
- f. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.
De in dit lid genoemde afwijkingen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plante wijzigen:
- a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
- b. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
- c. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
- d. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
- e. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximale bouwhoogte van 50 meter;
- f. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximale bouwhoogte van 50 meter.
De in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 15 Algemene Procedureregels
15.1 Procedureregels Wijziging
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:
- a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
- b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging met redenen wordt omkleed;
- c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.
Artikel 16 Overige Regels
16.1 Parkeren en laden en lossen
- a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- b. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
- 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten tenminste 1,8 meter bij 5 meter en ten hoogste 3,25 meter bij 6 meter bedragen;
- 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst – tenminste 3,50 meter bij 5 meter bedragen;
- 3. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij langsparkeren een breedte hebben van minimaal 1,95 meter en maximaal 2,20 meter en een lengte hebben van minimaal 5,50 meter, met dien verstande dat op de koppen een afwijkende lengtemaat geldt van minimaal 7 meter;
- 4. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij haaksparkeren tenminste 2,30 meter bij 5 meter bedragen;
- c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- d. Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, b en c:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
17.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010".
Hoofdstuk 1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden in het kort de functie en status van een bestemmingsplan beschreven, wordt toegelicht wat de aanleiding is geweest om het bestemmingsplan “Eschmarke Zuid Oost 2010” te maken en wat het doel van het bestemmingsplan is, wordt de situering en de begrenzing van het plangebied beschreven, wordt een overzicht gegeven van de geldende juridische regelingen en wordt een vooruitblik gegeven op de rest van deze plantoelichting.
1.1 Functie En Status Bestemmingsplan
De ruimtelijke ordening heeft als doel zo gunstig mogelijke voorwaarden te creëren voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Dit gebeurt door het toekennen van een bestemming aan de gronden in het bestemmingsplan en het geven van regels voor het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken. Het bestemmingsplan is het juridisch toetsingskader, dat voor overheid en burgers rechtstreeks bindende regels geeft.
Met het bestemmingsplan kan de gemeenteraad bepalen welke inrichting en bebouwing en welk gebruik in het plangebied is toegestaan. Het bestemmingsplan is daarmee een instrument om de bestemming, de inrichting en het beheer van gronden te regelen.
Een bestemmingsplan geeft dus antwoord op de vraag waar bijvoorbeeld winkels, horeca of bedrijven mogen komen, welke gronden zijn bestemd voor openbaar groen of verkeersdoeleinden, maar bevat ook onder meer regels voor de maximaal toegestane hoogte en oppervlakte van bouwwerken. In die zin vervult het bestemmingsplan een centrale rol in het concretiseren van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan bevat een verbeelding of een daarmee vergelijkbare informatiedrager waarop de verschillende bestemmingen zijn aangegeven en regels ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van de grond en de bouwwerken in verband met de bestemming. Het plan gaat vergezeld van een toelichting met een uiteenzetting over de uitvoering van het plan en de ruimtelijk relevante kwaliteitseisen.
1.2 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan beoogt voor het plangebied "Eschmarke Zuid Oost 2010" een actuele juridische regeling te geven. Het plan beschermt bestaande -waardevolle- ruimtelijke structuren en maakt waar dat nog mogelijk is in het plangebied nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk. Uitgangspunt daarbij is het conserveren van de bestaande inrichting van het gebied ten behoeve van een goed ruimtelijk beheer.
1.3 Ligging En Begrenzing Plangebied
De gemeente Enschede is ingedeeld in stadsdelen, wijken en buurten. Het gebied waarop het bestemmingsplan “Eschmarke Zuid Oost 2010” betrekking heeft, is gelegen in het stadsdeel Oost. Het is gelegen ten zuiden en ten westen van de bebouwde kom van Glanerbrug. Het is gelegen in de uiterste zuid-oosthoek van de wijk De Eschmarke en omvat de delen Oikos, Beekveld, Broekheense en de Eilermarke.
Het gebied van onderhavig bestemmingsplan wordt aan de noordzijde begrensd door de Gronausestraat, gedeelte gelegen tussen de Livingstonestraat en de Zwarteweg.
Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Barendsz.straat, de begrenzing van achterperceelsgrenzen van bestaande woningen aan de Ekersdijk, James Rossstraat, Shackletonstraat, Schipholtstraat en de Rondostraat. Verder wordt het plangebied aan de oostzijde begrensd door de loop van de Glanerbeek tot even voorbij de Melodiestraat en de rijksgrens met de Bondsrepubliek Duitsland.
De zuidzijde van het plangebied wordt gevormd door de begrenzing van percelen ten zuiden van de Arcadialaan, de Broekheenseweg, perceelsgrenzen ten zuiden van de Broekheenseweg en grenzen van percelen langs de Keppelerdijk.
Tenslotte wordt de westzijde van het plangebied begrensd door een nagenoeg rechte lijn tussen de Keppelerdijk en de Gronausestraat, parallel lopend langs de westzijde van de Citroenvlinder.
Gebiedsaanduiding bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010"
1.4 Geldende Juridische Regelingen
1.4.1 Bestemmingsplannen
Voor het gebied van onderhavig bestemmingsplan “Eschmarke Zuid Oost 2010” geldt momenteel grotendeels het bestemmingsplan De Eschmarke.
Fragment onherroepelijk bestemmingsplan De Eschmarke; plangebied bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010"
Het bestemmingsplan “De Eschmarke” is op 18 maart 1996 door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld en op 5 november 1996 door Gedeputeerde Staten (gedeeltelijk) goedgekeurd. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juni 1998 is dit bestemmingsplan plan onherroepelijk van kracht geworden.
Het bestemmingsplan "De Eschmarke" is een globaal bestemmingsplan waarbij de invulling van het gebied grotendeels plaatsvindt via uitwerkingsplannen zoals bepaald in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In het bestemmingsplan zijn de hoofdlijnen vastgelegd die de randvoorwaarden vormen waarbinnen de invulling van de uitwerkingsplannen dient te geschieden.
In het bestemmingsplan “De Eschmarke” hebben de gronden waarvoor het onderhavige nieuwe bestemmingsplan “Eschmarke Zuid Oost 2010” is gemaakt de bestemmingen "Ecologische verbindingszone", "Groengebied", "Hoofdwegen, nader uit te werken door Burgemeester en wethouders , "Sport", "Wonen, nader uit te werken door Burgemeester en wethouders" en "Wonen-C".
Om de ontwikkeling in de diverse gebieden mogelijk te maken zijn nadere uitwerkingen van het bestemmingsplan "De Eschmarke" in procedure gebracht. Het betreft hier de nadere uitwerkingen "Oikos fase 1", "Oikos fase 2", "Oikos fase 3", "Beekveld" en "Eilermarke-West". De gronden in deze nadere uitwerkingen zijn grotendeels bestemd voor "Wonen, "Groenvoorzieningen "en "Verblijfsdoeleinden".
De woningen met bijbehorende voorzieningen als groen en wegen in het gebied Eilermarke -op gronden gelegen tussen de buurtontsluitingsweg De Heidevlinder / HOV-lijn Eilermarke en de bestaande woningen in Glanerbrug - zijn gerealiseerd middels het toepassen van de zogenaamde "artikel 19 procedure". Bouwvergunning is verleend op basis van door de provincie Overijssel afgegeven zogenaamde verklaringen van geen bezwaar.
Voor het realiseren van de zogenaamde Hoogwaardig Openbaar Vervoerslijn door het gebied Eilermarke is het bestemmingsplan "HOV-lijn Eilermarke" in procedure gebracht. Aangezien de realisering van deze HOV-lijn niet voldeed aan de randvoorwaarden zoals die zijn gesteld in het bestemmingsplan De Eschmarke was het noodzakelijk hiervoor een afzonderlijk bestemmingsplan in procedure te brengen.
Ook de realisering van woningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen in de gebieden aan weerszijden van De Heidevlinder passen niet binnen de randvoorwaarden zoals die zijn gesteld in het bestemmingsplan "De Eschmarke". Als gevolg daarvan zijn in procedure gebracht het bestemmingsplan "Heidevlinder Oost" -voor het realiseren van 24 woningen op gronden gelegen ten oosten van De Heidevlinder- en het bestemmingsplan "Heidevlinder West" voor het realiseren van 101 woningen met bijbehorende voorzieningen als groen en wegen op gronden gelegen ten westen van De Heidevlinder.
![]() | ![]() |
![]() | ![]() |
Fragment BP heidevlinder West Fragment BP Heidevlinder Oost
De in het bestemmingsplan "De Eschmarke" opgenomen bestemmingen "Ecologische verbindingzone","Groengebied", "Sport" en "Wonen-C" zijn zogenaamde eindbestemmingen. De ontwikkeling van gronden met deze bestemmingen kan zonder meer plaatsvinden.
Gronden bestemd voor “Ecologische verbindingszone” zijn bestemd voor de bescherming, instandhouding, ontwikkeling en verbetering van natuur- en landschapswaarden, alsmede - daar waar dit middels een aanduiding op de plankaart is aangegeven - voor het realiseren van banen ten behoeve van een zogenaamde Hoogwaardig Openbaar Vervoerlijn, alsmede voor woning(en), daar waar dit middels een aanduiding "w" op de plankaart is aangegeven.
In onderhavig bestemmingsplan betreft het de gebiedsstrook gelegen tussen het wijkdeel Oikos enerzijds en het wijkdeel Beekveld en de bebouwde kom van Glanerbrug anderszijds. Het betreft hier gronden die de loop van de Glanerbeek volgen.
Verspreid over het plangebied komen gronden voor die in dit plan bestemd zijn voor “Groengebied”. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de handhaving (en/of de aanleg) van onder meer parken, plantsoenen, bospercelen, waterpartijen, bermstroken, toegangspaden, fietspaden, voetpaden.
Het gebied tussen de Gronausestraat en het gebied Eilermarke heeft in het bestemmingsplan “De Eschmarke” de bestemming “Sport”. Voor deze gronden geldt een bebouwingspercentage van 5% en de restrictie dat hier niet hoger mag worden gebouwd dan in één bouwlaag.
Tenslotte zijn de gronden in het gebied ten zuiden van de Keppelerdijk en de Broekheenseweg in het bestemmingsplan “De Eschmarke” bestemd voor “Wonen-C”. Voor deze gronden geldt dat hier maximaal 5 woningen per hectare mogen worden gerealiseerd en niet hoger mag worden gebouwd dan in 2 bouwlagen. Deze gronden vormen de overgang tussen de dichte bebouwing in de Eschmarke en Glanerbrug en het open buitengebied.
1.5 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit een analoge en digitale verbeelding, regels en deze toelichting. De verbeelding en de regels vormen gezamenlijk het juridische deel van het bestemmingsplan; in samenhang met elkaar gelezen, wordt duidelijk voor welke doeleinden gronden mogen worden gebruikt en of, en zo ja, onder welke voorwaarden mag worden gebouwd.
Na een inleidend hoofdstuk, waarin ondermeer wordt ingegaan op de aanleiding en het doel van het nieuwe bestemmingsplan, volgt het inhoudelijke deel van deze toelichting met een beschrijving van de bestaande situatie (hoofdstuk 2). Zaken die daarbij aan de orde komen betreffen een ruimtelijke analyse, een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur met de buurtkarakteristieken en de ruimtelijke kwaliteit. In het daarop volgende hoofdstuk 3 worden de beleidskaders beschreven die bij het opstellen van dit bestemmingsplan een rol hebben gespeeld. Het gaat daarbij om beleid van zowel het Rijk, de provincie, regio Twente als de gemeente zelf. Hoofdstuk 4 geeft aan op welke wijze met de diverse omgevingsaspecten, waaronder de milieu-aspecten rekening is gehouden.
Aansluitend volgt een hoofdstuk waarin het plan inhoudelijk wordt beschreven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ruimtelijke en functionele hoofdstructuur en projecten die binnen de planperiode ten uitvoer zullen worden gebracht. Hoofdstuk 6 bevat een verantwoording van de juridische opzet. Hierbij wordt onder andere aandacht besteed aan de planmethodiek en worden de in het plan voorkomende bestemmingen kort beschreven. In de laatste twee hoofdstukken wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 7), en wordt de wijze beschreven waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken met de resultaten van het vooroverleg en de zienswijzenprocedure (hoofdstuk 8).
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van het plangebied gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en de cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
2.1 Algemene Beschrijving Van Het Plangebied
Het gebied van onderhavig bestemmingsplan Eschmarke Zuid Oost 2010 heeft betrekking op gronden gelegen in een drietal woonwijken, die deel uitmaken van een groot uitleggebied tussen Enschede en Glanerbrug, genaamd "De Eschmarke". Het gebied "De Eschmarke" is in het kader van de VINEX aangewezen als grotere woningbouwlocatie in Enschede.
De oorspronkelijke structuur in de Eschmarke heeft een sterke orthogonale opzet. Deze kent zijn oorsprong in de lange lijnen tussen Enschede en Glanerbrug, zijnde de Gronausestraat en de spoorlijn van Enschede naar Gronau en de haaks daarop toegepaste ontginningsrichting. De bestaande oost-west en noord-zuidlijnen (infrastructurele en groene lijnen) vormen de dragers van een raster, welke de basis vormt voor het stedenbouwkundig concept voor het gebied tussen Enschede en Glanerbrug. Aan het raster is een aantal nieuwe lijnen toegevoegd, zodat een ruimtelijk raamwerk is ontstaan voor de verdere ontwikkeling van De Eschmarke. De Eschmarke wordt in noord-zuidrichting doorsneden door drie ecologische verbindingszones: een boszone, een heidezone en een beekzone.
Het gebied van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010" ligt in de zuidoosthoek van De Eschmarke en wordt ten noordoosten grofweg begrensd door de bestaande bebouwing in Glanerbrug, ten zuiden door het buitengebied en door de ecologische heidezone aan de westzijde.
Voor heel Eschmarke geldt in algemene zin een suburbaan en tuinstedelijk woonmilieu. Zodoende bestaat het woningaanbod in alle deelgebieden voornamelijk uit rijtjeswoningen, twee-onder-een-kapwoningen, geschakelde woningen en vrijstaande woningen.
Zowel Oikos, Beekveld als Eilermarke kunnen worden beschouwd als beheersgebied. De overheersende functie is wonen, waarbij in de toekomst geen veranderingen van ingrijpende aard worden voorzien. Toekomstige ontwikkelingen binnen de drie woonwijken zullen zich richten op meer groene woonmilieus met lagere bebouwingsdichtheden .
Naast de gronden gelegen in de gebieden Oikos, Beekveld en Eilermarke maken onderstaande gronden deel uit van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010":
a. het Sportpark Ekersdijk
Sportpark Ekersdijk is gelegen ten zuiden van de Gronausestraat en ten westen van De Heidevlinder. Uitgangspunt is hier dat de bestemming "Sport" gehandhaafd blijft. Op deze gronden zijn gehuisvest voetbalvereniging "VV Eilermark", korfbalvereniging "G.K.V. Ons Clubje" en "Tennisvereniging Glanerbrug".
b. de Zuidrand
Ten zuiden van de Keppelerdijk, tussen Eilermarke en Beekveld bevindt zich een gebied met bestaande bebouwing. Het beeld is hier in de loop der tijd nauweljks gewijzigd en bestaat voornamelijk uit lintbebouwing langs de Keppelerdijk, de Broekheenseweg en de Schipholtstraat met daarachter het buitengebied van Enschede. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt het huidige beeld van verspreide bebouwing met ruime onderlinge afstand aan een lint als richtinggevend.
2.1.1 Ruimtelijke structuur
Ruimtelijke hoofdstructuur per deelgebied
Oikos
Oikos is gelegen in het meest zuidoostelijke deel van Eschmarke en wordt ten oosten begrensd door de Glanerbeek en grenst aan de noordzijde aan de bestaande bebouwing van Glanerbrug.
Oikos is een woonwijk gerealiseerd op basis van vergaande doelstellingen op het gebied van ecologie, duurzaamheid en milieu.
Centraal in het gebied bevindt zich een eenmanses, die de richting bepaalt van een centrale zone die door Oikos loopt. Deze zone bestaat uit twee grote openbare ruimtes, de Brink en het Veld en deelt Oikos in twee woongebieden, Oikos Buiten en Oikos Binnen.
Beekveld
Beekveld ligt precies tussen Eilermarke en Oikos in en is gerealiseerd als een duurzame wijk waarbij is voortgebouwd op de ervaringen die bij Oikos zijn opgedaan. De mens staat hier centraal, verbondenheid met de plek, aandacht voor de eigen woonomgeving en het bevredigen van de eigen woonbehoeftes zijn hier belangrijke thema's.
De vroeger in het plangebied aanwezige Heutinkbeek is in zijn oorspronkelijke verschijningsvorm teruggebracht en heeft de basis gevormd voor een centrale groen- en waterzone die door het gebied loopt. De richting van deze zone is verder bepalend geweest voor de hoofdstructuur van Beekveld.
Eilermarke
De Eilermarke grenst aan de noordzijde aan de Ekersdijk, aan de oostzijde bevindt zich Glanerbrug, ten westen loopt de ecologische heidezone en ten zuiden de Keppelerdijk.
Als uitgangspunt voor de hoofdstructuur is gekozen voor de versterking en uitbreiding van de bestaande noord–zuid gerichte houtwallen. In de ontstane zones tussen de houtwallen en groenstroken is de woningbouw gerealiseerd in de vorm van orthogonale verkavelingsstroken.
Stedenbouw
Oikos
Oikos bestaat grofweg uit twee woongebieden, Oikos Buiten en Oikos Binnen. Deze twee gebieden zijn van elkaar gescheiden door een langgerekte openbare ruimte, de centrale zone.
In Oikos Buiten is geen sprake van privétuinen, maar van een collectieve ecologische tuin waarin woningen in clusterverband rond erven gegroepeerd staan. Het beeld dat hier is nagestreefd is dat van een natuurlijk landschap waarin de mens een plaats heeft en waarbij hij tracht zo min mogelijk te verstoren.
Oikos Binnen is daarentegen gebaseerd op het traditionele basisprincipe van een structuur met een straat aan de voorzijde en privétuinen aan de achtertuinen van de woningen.
Voor beide gebieden geldt dat de toegepaste architectuur is gebaseerd op ecologische en duurzaamheidsprincipes.
Daar waar de centrale zone en de Hoogwaardig Openbaar Vervoer-lijn elkaar kruisen bevindt zich een plein met bushalte en enkele voorzieningen, het hart van Oikos.
Beekveld
Vanuit de centrale beekzone die door Beekveld loopt waaieren woonstraten in verschillende richtingen uit. De richting van de woonstraten is bepaald door de bezonningsrichting van de bebouwing en de bovengrondse waterafvoer in het plan.
De bebouwing aan de woonstraten is gesitueerd rondom gemeenschappelijke plekken. Deze plekken maken deel uit van de woonstraten, waardoor de woonstraten het karakter van verblijfsgebied krijgen.
Eilermarke
In de Eilermarke zijn twee structuurdragers herkenbaar. De eerste is een brede oostwest gerichte groenstrook waarin een langzaamverkeersroute tussen Glanerbrug en Eekmaat-west is opgenomen. De andere drager is een noordzuid gerichte verkeerszone met daarin opgenomen de Hoogwaardig Openbaar Vervoer-lijn en de hoofdontsluiting van de wijk.
Over de dragers heen ligt een stramien van lijnen in noordzuid en oostwest richting, bestaande uit houtwallen, groenstroken en wegen. Tussen deze lijnen bevinden zich acht woonvelden, welke tesamen een tuinstedelijk milieu vormen. Elk woonveld wordt gekarakteriseerd door zijn specifieke verschijningsvormbepaald door woningtype, architectuur, materiaal- en kleurgebruik. In de woonvelden spreken de daken; er is gezocht naar kapvormen met een relatief lage dakgoot die vanuit de omgeving gezien geen massaal en gesloten beeld opleveren.
De “Kernen” gelden in het plan als bijzondere bouwvormen, veelal toegevoegd als bebouwingsaccenten aan de randen van de woonvelden. Deze accenten bestaan uit ruimtevormende elementen of solitair in de ruimte staande elementen. Voor de "Kernen" is een meer stevige verschijningsvorm toegepast, hier spreken de gevels.
Groen
Oikos
Binnen Oikos is sprake van een aantal bijzondere groenelementen die de groenstructuur bepalen: de Glanerbeek als houtwalbeek, de Centrale Zone, de collectieve ecologische tuinen en de waterbergingsvoorzieningen. Dit alles geeft Oikos haar bijzondere karakter van wonen in en met de natuur.
Beekveld
Het belangrijkste landschappelijke element in Beekveld is de nieuwe Heutinkbeek. Deze beek was verduikerd maar is getransformeerd in een relatief smalle houtwalbeek gelegen in een groene zone met waterbergingsvoorzieningen en verblijfsplekken. De groenzone met de beek loopt centraal door de woonwijk. Vanuit de woonstraten is de beek met beplanting overal zichtbaar, door de aanwezigheid van wadi's in de woonstraten dringt het groene karakter vanuit de beekzone de woongebieden binnen.
Eilermarke
In het gebied bevindt zich een aantal zeer waardevolle houtwallen en losse boomgroepen, welke zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan. De Keppelerdijk en Ekersdijk zijn gehandhaafd en versterkt als groene lijnvormige elementen.
In een brede oostwest gerichte groenstrook is een langzaamverkeersroute tussen Glanerbrug en Eekmaat West opgenomen. Deze strook is voorzien van groene plekken, waterpartijen en speelplekken en is aan de westzijde gekoppeld aan de ecologische zone die een verbinding tot stand brengt tussen de heidegebieden ten noorden en ten zuiden van de Eschmarke.
Verkeer
Oikos
De hoofdontsluiting voor autoverkeer van en naar Oikos loopt via de Bultsveldmaatweg welke aan de zuidkant van de wijk is gelegen. Ook Oikos is in haar geheel ingericht als verblijfsgebied middels vormgeving als 30 km-zone. Dit met uitzondering van het tracé van de HOV busbaan dat het noordelijk deel van Oikos doorsnijdt.
Voor het langzaam verkeer bestaat naast de ontsluiting via de Bultsveldmaatweg ook de mogelijkheid van een route langs het HOV-tracé met een brug over de Glanerbeek. Hierdoor is een rechtstreekse ontsluiting via Beekveld mogelijk. Ook aan de noordzijde is een brug voor het langzaam verkeer naar de Melodiestraat gerealiseerd waardoor een rechtstreekse aansluiting mogelijk is op het wegennet van Glanerbrug.
Bij de realisatie van Oikos is, overeenkomstig de destijds geldende parkeernormen, een parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning gehanteerd, waarvan minimaal 0,3 parkeerplaats per woning op openbaar terrein is gerealiseerd. Gezien het specifieke karakter van Oikos op het gebied van ecologie, duurzaamheid en milieu is de weging van de particuliere parkeerplaatsen zwaarder dan bijvoorbeeld in Eilermarke en Beekveld.
Beekveld
De ontsluiting voor autoverkeer van en naar Beekveld is vergeleken met Eilermarke en Oikos meer difuus: in hoofdzaak ontsluit Beekveld via diverse wegen naar de Broekheenseweg maar er is ook ontsluiting naar de Schipholtstraat. Ook voor heel Beekveld geldt een inrichting als verblijfsgebied door een vormgeving als 30 km-zone met uitzondering van het tracé voor de HOV busbaan in en aan de noordzijde van Beekveld.
De langzaam verkeersroute langs de HOV busbaan verbindt Beekveld zowel met Oikos als met Glanerbrug en de Eilermarke. Tevens is aan de noordzijde van Beekveld een aansluiting gerealiseerd waardoor langzaam verkeer via de Fugastraat een directe aansluiting kan vinden op het wegennet van Glanerbrug.
Net als in Oikos is Beekveld ontworpen met ede destijds geldende parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning, waarvan minimaal 0,3 parkeerplaats per woning op openbaar terrein dient te worden gerealiseerd.
Eilermarke
De hoofdontsluiting voor autoverkeer van en naar Eilermarke loopt via een centrale verkeerszone naar de Gronausestraat / Schipholtstraat. Geheel Eilermarke is ingericht als verblijfsgebied welke is vormgegeven door instelling van een 30 km-zone, uitgezonderd de centrale verkeerszone met HOV-lijn.
Ter hoogte van de ecozone vervullen de Ekersdijk en Keppelerdijk een belangrijke rol als langzaam verkeersroute. De Keppelerdijk is een zeer autoluwe route die een belangrijke fietsverbinding vervult tussen Glanerbrug en de Eschmarke enerzijds en het centrum van Enschede en de scholen voor voortgezet onderwijs anderzijds. Doordat de Ekersdijk en de Keppelerdijk langzaam verkeersroutes zijn en ter hoogte van de ecozone afgesloten zijn voor gemotoriseerd verkeer is er geen autoverbinding tussen Eekmaat West en Glanerbrug mogelijk anders dan via de Gronausestraat.
Om sluipverkeer richting Glanerbrug tegen te gaan zijn er binnen Eilermarke geen verbindingen aanwezig tussen Eilermarke en Glanerbrug voor het gemotoriseerd verkeer. Voor het langzaam verkeer bestaat de mogelijkheid gebruik te maken van een tweetal routes: via de Ekersdijk en via de Shackletonstraat
Ook bij de realisatie van Eilermarke is de destijds geldende parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per woning gehanteerd, waarvan minimaal 0,3 parkeerplaats per woning op openbaar terrein dient te worden gerealiseerd.
Nieuwe ontwikkelingen
Ontwikkelingen in het plangebied zullen hun ontsluiting moeten vinden in de reeds aanwezige infrastructuur. De toe te passen parkeernormen zullen gebaseerd worden op de parkeerkentallen zoals die op het moment van het realiseren van de nieuwe ontwikkelingen worden gehanteerd.
2.2 Cultuurhistorie
2.2.1 Monumenten
In het plangebied komen geen markante en bijzondere panden voor die op de lijst van gemeentelijke monumenten zijn geplaatst.
2.2.2 Overige cultuurhistorische waarden
De Cultuurhistorische Atlas van Overijssel biedt informatie over historische landschapsstructuren, bouwkundige monumenten en archeologische vindplaatsen - in kaart, foto en toelichting. De gegevens op de kaart zijn afkomstig van de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed, het Oversticht en de provincie Overijssel. Volgens deze kaart zijn er in het plangebied geen overige cultuurhistorische waarden.
Hoofdstuk 3 Planologisch Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.1 Rijksbeleid
In zijn ruimtelijke visie en doelstellingen gaat het kabinet uit van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en decentrale overheden. In het verleden werd het rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in afzonderlijke nota's verwoord. Dit kabinet kiest ervoor het rijksbeleid zoveel mogelijk in één nota onder te brengen. Eén Nota Ruimte helpt de overlap tussen de verschillende beleidsterreinen en het aantal aparte nota's terug te dringen, biedt meer helderheid en zorgt voor meer samenhang in het beleid en de uitvoering daarvan.
3.1.1 Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. In deze nota is het ruimtelijk beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk naar 2030. De nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van het beleid. Hoofddoelen van het nationaal ruimtelijk beleid zijn:
- op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
- de leefbaarheid van Nederland waarborgen en vergroten;
- de ruimtelijke kwaliteit van stad en platteland verbeteren, met speciale aandacht voor het scheppen van de juiste condities voor het toepassen van ontwikkelingsplanologie.
Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden, en borging van de veiligheid. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt 'decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet'. Het accent ligt daarbij op 'ontwikkeling' in plaats van op 'ordening'. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Daarbij hoort een aangepaste verdeling van verantwoordelijkheden tussen Rijk en decentrale overheden. Samenspel tussen overheden, maatschappelijke organisaties en burgers wordt nodig geacht om problemen effectief aan te pakken en kansen beter te benutten. Aan decentrale overheden en andere betrokkenen wordt - anders dan tot nu toe het geval was – meer ruimte gelaten om tot maatwerkoplossingen te komen. Verantwoordelijkheden worden daarbij zo dicht mogelijk bij betrokken partijen gelegd.
In de Nota Ruimte wordt duidelijk welke waarden overal tenminste gegarandeerd worden - de 'basiskwaliteit' - en voor welke ruimtelijke structuren het rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft: de nationale 'Ruimtelijke Hoofdstructuur'. Alle beleidsuitspraken van het rijk in de Nota Ruimte zijn met één van die twee begrippen te verbinden. De Nota Ruimte bevat generieke regels ter waarborging van de algemene basiskwaliteit, de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode en groen/blauwe functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets, functiecombinaties met water, en het groen in en om de stad.
Ruimtelijke kwaliteit kan worden uitgedrukt in de begrippen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Gebruikswaarde heeft betrekking op de mate waarin ruimte op een zodanige wijze voor verschillende functies kan worden benut dat zij elkaar versterken. Belevingswaarde betreft vooral de leefomgeving en heeft betrekking op cultureel besef en diversiteit, de menselijke maat, de aanwezigheid van karakteristieke kenmerken en schoonheid. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd. In de Nota Ruimte geeft het rijk voor de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en de basiskwaliteit aan welke de daarbij te betrekken kwaliteiten zijn. Op nationaal niveau zorgt het kabinet hiermee voor een goede ruimtelijke kwaliteit. Decentrale overheden zorgen daarvoor op hun schaalniveau. Daarnaast stellen Nederlandse en internationale verdragen en regels soms eisen die ruimtelijk van belang zijn.
Dit is de 'wettelijke' basiskwaliteit. Het kabinet wil overigens andere overheden stimuleren om zo mogelijk op gebieden als milieu en veiligheid, maar ook landschappelijke kwaliteit en ruimtelijk ontwerp, méér dan alleen basiskwaliteit te realiseren. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht, vormen samen de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Daar streeft het rijk in het algemeen naar méér dan basiskwaliteit. De nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur is in de Nota Ruimte selectiever dan in het eerdere beleidsvoornemen van de Vijfde Nota. Het rijksbeleid en de uitvoering daarvan worden daarmee toegespitst. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het met name om de economische kerngebieden, mainports, brainports en greenports, nieuwe sleutelprojecten, hoofdverbindingsassen en de nationale stedelijke netwerken. Met betrekking tot water, natuur en landschap bestaat de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur uit de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Kust, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden en natuurbeschermingsgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur en robuuste ecologische verbindingen, werelderfgoedgebieden en nationale landschappen.
3.1.2 Nota "Mensen, Wensen, Wonen"
In de Nota 'Mensen, Wensen, Wonen' heeft het kabinet zijn visie op het wonen in de 21e eeuw neergelegd. Onder het motto 'Mensen, Wensen, Wonen' stelt de nota de burger centraal in het woonbeleid. Dat is nodig, want uit onderzoek is gebleken dat de woonwensen van de burger nog onvoldoende wordworden bediend.
In de nota 'Mensen, Wensen, Wonen' is verwoord dat het woonbeleid voor de komende 10 jaar zich richt op vijf kernopgaven, namelijk:
- Vergroten van de zeggenschap over de woning en de woonomgeving. Op dit moment werkt de woningmarkt zodanig dat veel mensen hun woonwensen onvoldoende kunnen honoreren. Om dit te verbeteren, moet de zeggenschap van zowel kopers als huurders worden vergroot.
- Kansen scheppen voor mensen in kwetsbare posities. Bepaalde groepen in de samenleving dreigen de aansluiting te verliezen met de grote groepen die het momenteel voor de wind gaat. Het kabinet wil ook via het woonbeleid deze aansluiting behouden en verbeteren.
- Bevorderen van wonen en zorg op maat.Het aantal mensen dat zorg nodig heeft, neemt in de toekomst fors toe. Het woonbeleid wil de ontwikkelingen bevorderen van op maat gesneden woon- en zorgarrangementen, die nauw aansluiten bij de individuele behoeftes en wensen van de zorgbehoevenden.
- Verbeteren van de stedelijke woonkwaliteiten. De kwaliteit van het wonen in de steden blijft achter bij die elders in het land. Met het grotestedenbeleid en het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) wordt de stedelijke woonkwaliteit verbeterd. De ambities op dit gebied worden aanzienlijk verhoogd.
- Tegemoet komen aan de groene woonwensen. Er is bij de burgers een grote belangstelling om ruim en groen te wonen. Het woonbeleid richt zich op het faciliteren van deze woonwensen zonder dat daarbij natuurwaarden en ruimtelijke kwaliteiten worden geschaad.
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel komt vooral tot uitdrukking in de door Provinciale Staten vastgestelde Omgevingsvisie Overijssel. Voorzover dit relevant wordt geacht, wordt in deze paragraaf ingegaan op specifieke aspecten van het provinciale ruimtelijk beleid.
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
Provinciale Staten van Overijssel hebben op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. Deze integrale visie verwoordt de beleidsambities en doelstellingen die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel.
De Omgevingsvisie heeft de status van:
- Structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening
- Regionaal Waterplan onder de Waterwet
- Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer
- Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer
- Bodemvisie in kader van ILG-afspraak met het Rijk
Het vizier is daarbij gericht op 2030. De Omgevingsvisie biedt kaders en geeft daarbinnen ruimte voor gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De hoofdlijnen van dit beleid zijn normstellend vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. In het beleid van de provincie staan de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, met het oog op een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.
De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
- door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werken mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
- zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
- ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. generieke beleidskeuzes;
- 2. ontwikkelperspectieven;
- 3. gebiedskenmerken.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Conclusie van de toetsing aan provinciaal beleid.
Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan heeft de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geen directe doorwerking op de beheerregeling van het plangebied.
3.2.2 Agenda van Twente
De Agenda van Twente is een door de Regio Twente vastgesteld ontwikkelingsprogramma met een looptijd van circa tien jaar dat door de regio in samenwerking met de provincie Overijssel en de Twentse gemeenten wordt uitgevoerd. De Agenda van Twente bundelt regionale beleidsvisies, zoals het Regionaal Economisch Ontwikkelingsplan, het Regionaal Mobiliteitsplan en het Bestuurlijk Manifest "Wij zijn Twente", en projecten. Met de Agenda van Twente wordt beoogd de Twentse ambities op sociaaleconomisch en ruimtelijk terrein gezamenlijk te realiseren met als uiteindelijk doel een productief en welvarend Twente tot stand te brengen, waar het prettig wonen, werken en recreëren is. De ambities zijn vertaald in concrete doelstellingen, die moeten worden gerealiseerd op basis van een viertal programma's, zijnde:
- Mensen in Twente, gericht op het welbevinden van mensen;
- Werken in Twente, gericht op het versterken van duurzame werkgelegenheid;
- Twente langs alle wegen, gericht op betere bereikbaarheid en mobiliteit;
- Landgoed Twente, gericht op een betere benutting van landschappelijke kwaliteit, een goede ruimtelijke ordening, een aantrekkelijk woonklimaat en investeren in recreatie en toerisme.
De programma's bestaan uit projecten en een financieringsstrategie.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020
De Toekomstvisie Enschede 2020, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 17 december 2007, beoogt op een inspirerende wijze richting te geven aan het gemeentelijk beleid tot 2020. Volgens de Toekomstvisie dient er voor worden gezorgd, dat Enschede in 2020:
- een zeer sterke centrumpositie in de Euregio heeft met grootstedelijke allure en top culturele uitstraling;
- een belangrijke werkgelegenheidsfunctie in de Euregio heeft en een goed opgeleide beroepsbevolking;
- wijken heeft die de sociale stijging en binding van bewoners versterken;
- groen en duurzaam onlosmakelijk verbonden heeft met het leven in Enschede.
- het imago heeft van Europese kennisstad.
De drie strategische opgaven die in de Kadernota en in de programmabegroting zijn uitgewerkt: "Enschede werkt", "Stad Enschede" en "Ons Enschede" zijn een eerste belangrijke stap in de realisatie van de ambities uit de Toekomstvisie.
3.3.2 Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Enschede 2015
De nota "Enschede biedt ruimte voor de toekomst" is een ruimtelijke ontwikkelingsvisie tot 2015, met een doorkijk tot 2030. De visie biedt een kader voor duurzame ontwikkelingen op de lange termijn. Deze ruimtelijke ontwikkelingsvisie is tot stand gekomen in nauwe wisselwerking met de Toekomstvisie Enschede 2010, die het integrale programma voor de economische, fysieke en sociale structuurversterking van de stad voor de komende jaren omvat. De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015 is door de gemeenteraad van Enschede vastgesteld op 3 juli 2001. Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie (Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015-2030), die zal worden vastgesteld als structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening.
De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie Enschede 2015 heeft de volgende hoofddoelstellingen:
1. het ombuigen van de scheefheid in de bevolkingssamenstelling: de ondervertegenwoordiging van hoge inkomensgroepen;
2. het versterken van de kernkwaliteiten van de stad: Enschede groene woonstad, moderne werkstad en Euregionale voorzieningenstad;
3. het waarborgen van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling.
Nieuwe woon- en werklocaties zijn in samenhang met te ontwikkelen infrastructuur benoemd. De belangrijkste opgave is om in het bestaand stedelijk gebied effectiever met de beschikbare ruimte om te gaan en tot kwaliteitsverbetering te komen, zodat het omliggende waardevolle landschap gespaard kan blijven. Een belangrijk accent ligt op inbreiding en herstructurering en het bevorderen van het gebruik van de fiets en openbaar vervoer.
Centraal doel daarbij is het verbeteren van de ruimtelijke samenhang en de ruimtelijke kwaliteit van stad en landschap. Samenhang in de ruimtelijke ontwikkeling, zodat het geheel meer kwaliteit biedt dan de som der delen en Enschede zich als onderdeel van de Netwerkstad Twente ontwikkelt tot een stad met een duidelijk eigen imago en een daarbijbehorend samenhangend en herkenbaar stadsbeeld in een rijke landschappelijke omgeving. Een leefbare, gedifferentieerde stad met:
- een modern stadscentrum met goede en bereikbare voorzieningen voor Enschedeërs en voor mensen vanuit de gehele (Eu)regio;
- levendige en veilige woonwijken met voldoende aanbod van uiteenlopende woonmilieus;
- een (inter)nationaal kennispark dat zich ontwikkelt tot een van de belangrijkste economische motoren van de Netwerkstad Enschede;
- efficiënt en intensief ingerichte werkgebieden voor bedrijf, handel en industrie;
- een zorgvuldige inbedding in het omliggende fraaie Twentse landschap.
Kaart Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2015-2030
3.3.3 Woonvisie Enschede 2005 - 2015
Het stedelijk kader voor wonen is vastgelegd in het strategisch programma wonen en is nader uitgewerkt in de Woonvisie.
Op het gebied van wonen spelen verschillende ontwikkelingen:
- de gemeente Enschede wil de structuur van de stad versterken door meer hogere inkomensgroepen vast te houden en aan te trekken;
- tegelijkertijd zorgen ontwikkelingen in de markt voor een druk op het realiseren van vooral goedkope woningen.
In de Woonvisie wordt een tweetal hoofddoelstellingen onderscheiden:
- het leveren van een bijdrage aan het versterken van de sociaal-economische positie van Enschede;
- het vergroten van de woonkwaliteit voor alle inwoners, waarbij de wensen van de consument centraal staan.
Deze doelstellingen zullen gerealiseerd worden via vijf beleidslijnen:
- sturen op strategische aanpassing van de voorraad;
- aandacht voor kwetsbare groepen;
- werken aan woonkwaliteit voor nu en straks;
- vergroten van de invloed van woonconsumenten;
- samenwerken aan wonen
De Woonvisie Enschede 2005-2015 “Werken aan Wonen” is door de gemeenteraad van Enschede op 27 juni 2005 vastgesteld.
Belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijk woonvisiebeleid is de stedelijke doelstelling structuurversterking. Daarom zijn percentages gesteld aan de te realiseren segmenten in de nieuwbouw. Gemiddeld over de stad mag per jaar maximaal 20% van de nieuwbouwproductie goedkoop zijn (huur < € 525,- per maand, koop < € 160.000,-), 30% middelduur (huur > € 525,- , koop € 160.000,- – € 210.000,-) en minimaal 50% duur (huur > € 525,-, koop > € 210.000,-). Daarnaast moeten jaarlijks 150 kavels worden aangeboden. Binnen dit programma moet wel voldoende ruimte zijn voor de mensen met een kleinere beurs, die nu al in de gemeente wonen. Alle nieuwbouwwoningen en de woonomgeving moeten voldoen aan het basispakket van Woonkeur en het pluspakket veiligheid.
Uit onderzoek blijkt, dat in Enschede nog veel behoefte is aan suburbane en andere groene woonmilieus. Deze vraag ligt vooral bij gezinnen met een (middel-)hoog inkomen. Het is daarom van belang dat in de nog te ontwikkelen gebieden tegemoet wordt gekomen aan de kwalitatieve eisen die deze consumenten stellen aan kwaliteit van de woning en het groen daar omheen. Het gaat bij de woning dan vooral om grootte. Dit is zeker bij een nieuwe woonwijk van belang, zodat de wijk toekomstbestendiger is bij veranderende vraag in de toekomst. Voor de Eschmarke houdt dit daarom minder reguliere rijwoningen in. Deze zijn ten opzichte van de oorspronkelijke plannen al oververtegenwoordigd.
In het plangebied ligt ook een deel met bebouwing dat al voor de Vinex ontwikkelingen aanwezig was. Dit is een kwetsbaar deel van de wijk, omdat de kwaliteit van de woningen niet hoog is. Bij nieuwe ontwikkelingen in deze omgeving zal daarom gekozen moeten worden voor een invulling die de positie van de bestaande woningen versterkt.
Wonen en zorg
Op 26 januari 2004 hebben gemeenten, corporaties, zorg- en welzijnaanbieders en zorgkantoor het convenant wonen, welzijn en zorg ondertekend. Hierin is als missie neergelegd dat alle burgers, in het bijzonder kwetsbare burgers, kunnen beschikken over adequate huisvesting, welzijn en zorg, in een omgeving die leefbaar en veilig is. De aandacht gaat in het kader van wonen, welzijn en zorg derhalve uit naar ouderen, lichamelijk en verstandelijk gehandicapten, mensen met psychische beperkingen, allochtonen, dak- en thuislozen, verslaafden en ex-gedetineerden. Het aandeel ouderen op de woningmarkt zal, als gevolg van de vergrijzing, de komende jaren sterk toenemen. Ook de door velen geuite wens om langer zelfstandig te wonen leidt hiertoe. Deze wens bestaat niet alleen bij ouderen maar ook bij jongere mensen met lichte of zwaardere lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen, die voorheen al dan niet in instellingen verbleven. De samenleving zal, meer dan nu, mensen kennen die met lichte of zwaardere beperkingen, zoveel mogelijk zelfstandig willen wonen en maatschappelijk actief zijn. Dit stelt eisen aan het aanbod van woningen, aan de woonomgeving en aan voorzieningen in de directe omgeving. De vraag en het aanbod naar nultrede en levensloopbestendige woningen is geïnventariseerd. De vraag is veel groter dan het aanbod. Bij (ver)nieuwbouwplannen moet invulling worden gegeven aan deze vraag. Omdat in de Eschmarke nog weinig aanbod is voor doelgroepen is het belangrijk bij ontwikkelingen hier aandacht voor te hebben.
3.3.4 Mobiliteitsplan 2004 - 2015
Het Mobiliteitsplan 2004-2015, vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede op 4 oktober 2004, geeft op hoofdlijnen aan wat de gemeente nastreeft met haar mobiliteitsbeleid. In dit beleidsplan staat weergegeven welke maatregelen nodig zijn om Enschede nu en in de toekomst bereikbaar te houden. Het Mobiliteitsplan 2004-2015 is een actualisatie van het Mobiliteitsplan 1996-2005. Op basis van het vorige Mobiliteitsplan zijn vele maatregelen getroffen. Onder invloed van veranderde maatschappelijke inzichten ten aanzien van mobiliteit is er sprake van enkele gewijzigde accenten in het geactualiseerde Mobiliteitsplan. Het hoofddoel van het Mobiliteitsplan 2004-2015 is het op peil houden van de bereikbaarheid van Enschede-West en Enschede-Centrum, beide als economische kerngebieden van Enschede, alsmede het op peil houden van de leefbaarheid in de verblijfsgebieden, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Centraal staat dat Enschede is gelegen aan de A35. Een goede doorstroming tussen deze stroomweg enerzijds en het westelijk stadsdeel en het centrum anderzijds is van groot belang. Ook de doorstroming op de singelring moet worden geoptimaliseerd. Naast investeringen in aanpassing van de auto-infrastructuur, maatregelen voor een betere benutting van bestaande infrastructuur en parkeermaatregelen, is ook het aanbieden van vervoersalternatieven voor de auto een belangrijk punt. Dit zou gerealiseerd moeten worden door het fietsroutenetwerk te vervolmaken en uit te breiden. Ook in de kwaliteit van het openbaar vervoer moet verder worden geïnvesteerd door de doorstroomassen voor "Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV)" uit te breiden en o.a. in te zetten op betrouwbare actuele reizigersinformatie en tariefexperimenten. Bij al deze maatregelen moet het begrip “Ketenbenadering” in gedachten worden gehouden, waarmee wordt bedoeld dat de diverse vervoersmodaliteiten elkaar in een verplaatsingsketen waar mogelijk moeten kunnen aanvullen (bijvoorbeeld P&R voorzieningen). Een ander belangrijk item is de verbetering van de leefbaarheid in woonbuurten door het verlagen van de snelheid van het autoverkeer en het ontmoedigen van sluipverkeer. Hierbij mag de bereikbaarheid van bedrijven en voorzieningen in de wijken en de doorstroming op de hoofdwegenstructuur niet uit het oog worden verloren. In het mobiliteitsbeleid speelt "Duurzaam Veilig" een belangrijke rol. Volgens dit principe moet rekening worden gehouden met de feilbare weggebruiker: door een goede ruimtelijke inrichting moet verkeersveilig gedrag automatisch worden opgeroepen.
3.3.5 Groenstructuur Actieplan 2010-2013
Het Groenstructuur-actieplan (verder: GRAP) is een door de gemeenteraad van Enschede in 2010 vastgestelde beleidsvisie en uitvoeringskader voor de stedelijke hoofdgroenstructuur, waaraan een jaarlijks uitvoeringsbudget is verbonden. Het GRAP initieert en stimuleert de uitvoering van groenprojecten in de stad Enschede. De ambitie om het groene karakter van Enschede verder te versterken blijft uitgangspunt.
Het GRAP is gericht op aanvulling, reconstructie en vervanging van de groene hoofdstructuur van de stad, inclusief de verbinding daarvan met het buitengebied. Die hoofdstructuur bestaat uit de in het GRAP benoemde lijnvormige elementen (o.a. de radialen en de ringen), de bijzondere groengebieden (o.a. de parken), hoofdonderdelen van het wijkgroen, de stadsranden en de wiggen. De kernwaarden daarbij zijn: de gebruiksmogelijkheden voor bewoners en bezoekers, de ecologische (verbindings)waarde en de bijdrage aan de ruimtelijke identiteit en structurerende betekenis.
De visie op de groene hoofdstructuur in de stad, zoals beschreven in het GRAP 2006-2009, is op hoofdlijnen dezelfde gebleven. Ook de strategie om bij elke opgave actief te zoeken naar partners om groenprojecten te realiseren, wordt gecontinueerd. Ten opzichte van de vorige periode is er wel sprake van een verschuiving; voorheen werd met name geïnvesteerd in de singels, radialen en de stadsparken, in de komende periode wordt het accent gelegd op projecten in de wiggen, stadsranden en het groen in de wijken. De nieuwe beleidsdoelen hebben betrekking op de stadsranden en de wiggen, de Lokale Ecologische Hoofdstructuur en de realisatie van de Zonstructuur, dat wil zeggen het ontwikkelen van een groen radiaal netwerk in de stad met langzaam verkeersroutes over bestaande wegen, dat aantakt op het Rondje Enschede en eindigt in groene attractiepunten in het buitengebied. Deze nieuwe beleidsdoelen vloeien direct voort uit de Gids Buitenkans en de Herijking RO-visie.
Het GRAP geeft niet alleen een samenhangend toekomstbeeld van het openbaar groen in hoofdlijnen, maar reikt tegelijk de instrumenten aan waarmee dit kan worden bereikt. In die zin is het plan richtinggevend en kaderscheppend en is tevens een toetsingskader voor plannen op het gebied van de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling in Enschede.
3.3.6 Sportnota "Enschede beweegt"
Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota “Enschede beweegt” vastgesteld als kadernota voor het sportbeleid voor de periode 2008-2015. Driekwart van de Enschedese bevolking doet aan sport en tweederde beweegt voldoende! Hoewel dit vergeleken met het landelijke gemiddelde een mooie score is, is het toch noodzakelijk om enige accentverschuivingen aan te brengen in het sportbeleid. Oorzaak hiervoor ligt bij de veranderende houding van de (potentiële) sporter en de daarmee samenhangende afname van het aandeel op de sportmarkt van de sportverenigingen, de behoefte aan andersoortige sportaccommodaties en de noodzaak tot meer maatwerk bij de stimulering tot sportief bewegen. Vanuit de thema's gezondheid, sociale binding en vorming vormen de invalshoeken vraaggestuurd verleiden, grensverleggend ondernemen en krachten bundelen de basis van het sportbeleid 2008-2015. Belangrijke punten hierbij zijn:
- De vitalisering van de sportverenigingen, zodat zij in staat blijven hun meerwaarde van ontmoeting, vorming en vrijwilligerswerk als interessante partner in de stad waar te maken. De trends in de samenleving vereisen dat een vitale sportvereniging meer op de toekomst en de omgeving is gericht en qua aanbod en organisatie zich daarop aanpast.
- De modernisering van het gemeentelijk sportaccommodatiebestand, zodat dit multifunctioneel en levensbestendig wordt. Daarbij zal de nadruk liggen bij het toepassen van nieuwe technieken bij buitensport (op dit moment met name kunstgras) en het anders bouwen van binnensportaccommodaties (met name gymnastieklokalen). De uitgangspunten van de nota “Ruim baan voor bewegen” blijven van toepassing.
- De verleiding tot levenslang sportief bewegen, dus van jonge kinderen tot zeer hoog bejaarden, moet niet alleen leiden tot een sluitende keten voor de jeugd van 0 tot 24 jaar, maar ook tot aandacht voor de volwassenen (in het kader van vergrijzing, zelfredzaamheid en tegengaan vereenzaming).
- De wisselwerking tussen sport en organisaties op andere beleidsterreinen, zodat kennis en kunde wederzijds beter kunnen worden benut, met een positieve uitwerking voor alle betrokkenen.
Bovenstaande heeft geleid tot een actieplan “Sportief bewegen 2008-2015”, waarin vijftien actiepunten zijn opgenomen. De meest in het oog springend zijn de vitale sportvereniging (criteria, voorwaarden en wijze van ondersteuning), vraaggestuurd aanbod (vernieuwende arrangementen), het SportServiceTeam (een vernieuwd, uitgebreid en proactief werkend “sportloket”), het innovatieplan gemeentelijke sportaccommodaties, beweegmanagement (afstemming om te komen tot een continu aanbod van sportstimuleringsactiviteiten aan de jeugd), netwerk “sportief bewegen” (structurele basis voor samenwerking tussen partijen binnen en buiten de sport). In de gemeentelijke Sportnota wordt sport, in de brede zin van het woord, neergezet als verbindend element tussen diverse beleidsterreinen. Door deze ontwikkeling verandert ook de rol van sportaccommodaties. Multifunctionaliteit en 24-uurs gebruik komen daarbij steeds meer centraal te staan. Immers, de druk op de schaarse ruimte en middelen vereist een efficiënt en optimaal gebruik, onder andere via medegebruik en combinaties van voorzieningen. Sportaccommodaties moeten daarom niet langer alleen voldoen aan sportspecifieke eisen maar ook aan eisen voor (mede)gebruik ten behoeve van andere functies. Sport heeft zich de laatste decennia ontwikkeld tot een bloeiende bedrijfstak.
Verleiden tot sportief bewegen lukt alleen door samenwerking tussen sportverenigingen en sportorganisaties met onderwijsinstellingen, kinderopvang- en welzijnsorganisaties, zorgverleners, bedrijfsleven, wijk- en buurtcomités en dergelijke enerzijds en de beoogde deelnemers anderzijds.
3.3.7 Detailhandelsbeleid
In juni 2004 is de "Detailhandelsstructuurvisie Enschede" door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin wordt voor de toekomstige ruimtelijk-economische structuur uitgegaan van de volgende algemene uitgangspunten:
- 4. Binnenstad behouden en versterken als (Eu)regionaal recreatief winkelcentrum;
- 5. Eigentijdse voorzieningen voor de dagelijkse boodschappen evenwichtig verdelen op wijkniveau;
- 6. Gericht bezochte (volumineuze) detailhandel met een bovenlokaal verzorgende functie zoveel mogelijk concentreren, met waar nodig afstemming op regionaal niveau.
In het gebied van onderhavig bestemmingsplan Eschmarke Zuid Oost bevinden zich geen winkels. Verspreide bewinkeling wordt op basis van het detailhandelsbeleid niet gestimuleerd of uitgebreid. Dit betekent dat ook in de toekomst geen winkels zullen worden gefaciliteerd in dit deelplan.
3.3.8 Binnenstedelijke bedrijvigheid
Enschede kent door haar (industriële) geschiedenis veel binnenstedelijke bedrijfslocaties. Er is echter sprake van een uitschuifproces van bedrijven van de bestaande stad naar de rand van de stad. Dit suburbanisatiegedrag van het bedrijfsleven doet zich in iedere stad voor, maar vanwege de vele bedrijvigheid in de bestaande stad in hoge mate in Enschede. Ondanks de vele verhuisbewegingen naar buiten herbergt Enschede nog steeds veel binnenstedelijke bedrijvigheid.
Daar waar de bedrijven uit de stad zijn vertrokken is de achtergebleven locatie vaak getransformeerd tot woonlocatie. Nu de gemeente in de "Toekomstvisie" heeft aangegeven dat de druk op het buitengebied zo beperkt mogelijk moet zijn, neemt de druk op de ruimte in de stad toe: daar waar mogelijk moet de bedrijvigheid in de bestaande stad worden opgevangen. Dit eens te meer daar de vrijgekomen bedrijfsruimte (locatie, gebouwen) in het bestaand stedelijk gebied veelal dient als 'broedplaats' voor nieuwe startende bedrijvigheid en de structuur van de lokale economie en de vitaliteit van de wijk en de bestaande stad versterkt.
Binnenstedelijke bedrijvigheid valt uiteen in twee beleidsvelden te weten functiemenging (verspreide/informele locaties) en binnenstedelijke bedrijventerreinen (formele locaties). Een duidelijke kwantitatieve afbakening valt hier niet echt aan te geven, maar ligt grofweg bij 1,5 ha. De in de verschillende wijken verspreide werkgelegenheid (informele locaties/functiemening) bedraagt circa 30% van de totale Enschedese werkgelegenheid, op de formele locaties gaat het om circa 11% van de totale werkgelegenheid.
De gemeente wil actief inzetten op het tegengaan van een verdere afname van de bestaande voorraad binnenstedelijk bedrijventerrein door:
- 7. in elke ruimtelijke afweging van functionele (her)ontwikkeling van een locatie de functie werken nadrukkelijk als optie mee te nemen;
- 8. bij de afweging van de (her)ontwikkeling van een werklocatie het behoud van de werkfunctie als uitgangspunt te nemen;
- 9. de bestaande locatiescans (BRO, I&O, 2001) in te zetten als afwegingskader. Iindien er van betreffende locatie geen scan voorhanden is wordt deze alsnog opgesteld;
- 10. de verankering van de werklocaties plaats te laten vinden in de bestemmingsplannen.
In 2007 is het beleid binnenstedelijke bedrijventerreinen door de geeenteraad vastgesteld.
Het beleid t.a.v. functiemenging is een overkoepelend beleid (zie ook detailhandel- en kantorenbeleid) ter stimulering van de werkgelegenheid en leefbaarheid in (woon)wijken. Uitgangspunt is om – naast de reeds bestaande wettelijke mogelijkheid tot bedrijfshuisvesting in een deel van de woning – kleine bedrijven te laten vestigen in daarvoor geschikte panden of een verruiming van de regels op bepaalde gebieden toe te staan. Te denken valt aan voormalige solitaire winkelpanden, grote woningen (o.a. langs de singels, invalswegen), hobbykamerwoningen etc. Hierdoor wordt het vestigingsmilieu in de stad gevarieerder en geven we de broedplaatsfunctie fysiek een kans. Het beleid sluit hiermee tevens aan bij het gemeentelijk startersbeleid.
In het kader van de functiemenging in woonwijken geldt voor de uitoefening van aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in het algemeen een vrij ruim toelatingsbeleid, waarbij niet alleen de uitoefening van vrije beroepen aan huis (tandartsen, huisartsen, fysiotherapeuten e.d.), maar ook bedrijfsmatige (dienstverlenende) activiteiten bij de woonfunctie passend worden geacht, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Voor het plangebied betekent dit dat als uitgangspunt wordt gehanteerd, dat een woning en/of het daarbij behorende bijgebouw mede mag worden gebruikt ten behoeve van een aan huis gebonden beroep of de uitoefening van een (dienstverlenend) bedrijf.
Onder beroepsmatige activiteiten wordt verstaan: een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en/of daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
Voor de vestiging en het verrichten van deze activiteiten aan huis dienen echter regels te worden opgesteld, waaraan een bepaald voornemen kan worden getoetst. Hierbij kan worden gedacht aan de aard van het bedrijf. Er mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu ontstaan en evenmin mag de leefbaarheid en het karakter van de buurt worden aangetast. Uitgangspunt is dat het gebruik naar aard en omvang ondergeschikt is aan de woonfunctie.
Bij het beoordelen van de planologische effecten en ruimtelijke uitstraling van aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten wordt tevens gelet op de aantallen te verwachten bezoekers, openingstijden, verkeersaantrekkende werking, parkeerdruk en de mate van concentratie van bedrijvigheid in een buurt.
Het beleid ten aanzien van functiemenging in de woonwijk wordt in het kader van Stimuleren wijkeconomie nader uitgewerkt.
3.3.9 Beleid voor kantoren
Het huidige beleid voor kantoren (Kantorennota, 2002) zet in op grootschalige kantoorontwikkeling op drie locaties, te weten
- 11. De Stationsomgeving
- 12. De Zuiderval
- 13. Business & Science Park (met de nadruk op science ontwikkeling)
Geen van de deze locaties valt in het plangebied. Kantoren in de wijk worden in beperkte mate toegestaan om de ontwikkelingen niet concurrerend te laten zijn met de formele, hierboven genoemde kantorenlocaties.
Voor kantoren aan de Singels en de uitvalswegen geldt een maximum van 350 m² bvo per gebouw (of 15-20 werkzame personen) en voor kantoren in de wijk zonder geconcentreerde ontwikkeling geldt de norm van 150 tot 200 m² bvo per gebouw (of 5-10 werkzame personen).
3.3.10 Horecabeleid
Horecabeleid
In 2005 heeft de gemeenteraad van Enschede het Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015 vastgesteld. Het ontwikkelingskader vormt beleid voor een goede ruimtelijke en economische ontwikkeling van de Enschedese horeca.
De horecanota:
- beschrijft op hoofdlijnen het toekomstige horecabeleid in de Gemeente Enschede;
- zorgt voor inbedding van de bestaande horeca en biedt gemeente èn ondernemers een toetsingskader voor nieuwe horecaontwikkelingen en -initiatieven;
- dient als basis voor de uitwerking van bestemmingsplannen.
In de nota zijn de volgende inhoudelijke keuzes gemaakt:
- de versterking van de binnenstad als euregionaal uitgaanscentrum door aanwijzing van gebieden waar bestaande en nieuwe marktpartijen voldoende ruimte krijgen om een (ver)nieuw(end) horeca-aanbod te introduceren. Insteek hierbij is het relatief wat eenzijdige profiel van het bestaande aanbod - beperkte variëteit, relatief weinig horeca voor 30+ en cultuurbezoekers en naar verhouding weinig moderne/eigentijdse concepten - te doorbreken.
- de bundeling van horecabedrijvigheid in een aantal krachtige clusters, waarbij planologisch onderscheid wordt gemaakt in:
- 1. Horecaconcentratiegebied. Hier krijgt met name de horeca in de milieucategorieën 2 en 3.1 (kroegen, discotheken, danssalons, eetcafé's e.d.) kansen zich verder te ontwikkelen. Ook geldt in deze gebieden een ruimer openingstijdenregime. Vooralsnog hebben alleen de Oude Markt en directe omgeving en het Muziekkwartier, beide gelegen in de binnenstad van Enschede, in het beleid de status als horecaconcentratiegebied.
- 2. Horecaontwikkelingsgebied. In deze gebieden wordft een menging van horeca (tot en met categorie 2) met winkel-, toerisme en cultuurfuncties voorgestaan. Dit is onder meer het geval in het gebied Walstraat/Zuiderhagen/Pijpenstraat, Roombeek, het Van Heekplein en Boekelo/Rutbeek e.o.
- 3. Horecaconsolidatiegebied. In deze gebieden, waartoe behalve de woonwijken en -buurten ook bijvoorbeeld de radialen naar de binnenstad en de bedrijventerreinen worden gerekend, wordt het huidige horecabestand gehandhaafd, maar wordt in zijn algemeenheid geen medewerking verleend aan nieuwvestiging. Verplaatsing van solitaire horecavestigingen naar formele winkelcentra in de omgeving blijft in principe mogelijk en wenselijk.
- 4. Sterlocaties. Dit zijn bijzondere plekken of panden, verspreid over de stand, waar de vestiging van bijzondere, (ver)nieuw(ende) horeca onder nadere voorwaarden een optie is. Voorbeelden: Villa van Heek, Schouwburgpand, delen van het buitengebied.
- beperking van mogelijke overlast voor aanpalende overige functies door met name horecaontwikkelingen in woongebieden en op bedrijventerreinen aan banden te leggen.
- de aanpassing van het beleid sluitingstijden horecabedrijven door, op basis van ontheffing, de openingstijden in horecaconcentratiegebied te verruimen naar 04.30 uur (zondag 05.30 uur), in de overige binnenstad naar 02.00 uur en op recreatieboulevard Go Planet naar 04.30 uur (weekenden).
- naast het creëren van ruimte voor (ver)nieuw(end) aanbod, wordt de dienstverlening richting de horecaondernemer verder verbeterd met onder meer de instelling van een digitaal horecaloket voor de ondernemer.
Horeca Stadsdeel Oost
Bij de totstandkoming van het horecabeleid waren in Stadsdeel Oost 58 horecabedrijven gevestigd verdeeld over de vier deelsectoren maar met een opvallend groot aanbod drankenverstrekkers.
Deze bedrijven beschikten samen over 11.385 m2 verkoopoppervlak
Horeca Oost | Aantal bedrijven | Verkoopoppervlak |
Drankensector | 34 | 9.225 m2 |
Fastfoodsector | 15 | 781 m2 |
Restaurantsector | 8 | 1.379 m2 |
Hotelsector | 1 | - |
Totaal horeca | 58 | 11.385 m2 |
Bron: Bedrijfschap Horeca en Catering, juni 2004
Een recente inventarisatie van het aanbod laat weinig verschuivingen zien in de omvang en samenstelling van de sector in Oost. Het grootste deel van het aanbod concentreert zich nog altijd in Glanerbrug. Hier is ruim een kwart van het horecavloeroppervlak terug te vinden.
Eind 2007 opent in de wijk Eschmarke het wijkwinkelcentrum met horeca in de fastfoodsector. Elders in Oost is nog altijd sprake van een bij de wijken passend aanbod van met name doelgericht bezochte horeca met een lokaal verzorgende structuur.
Beleid Eschmarke buurten Beekveld, Eilermarke, Oikos
Horeca kan een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en levendigheid van de dagelijkse leefomgeving. In het gemeentelijk horecabeleid wordt dan ook ingezet op behoud van het bestaande aanbod horecavoorzieningen in buurten en wijken.
Uit oogpunt van beheersbaarheid (beperking overlast) en de keuze voor een beperkt aantal krachtige, herkenbare horecaontwikkellocaties in de binnenstad, Roombeek en Boekelo/Rutbeek wordt een verdere uitbreiding van het aanbod in woonbuurten en wijken in zijn algemeenheid niet voorgestaan. Net als voor de detailhandel geldt dat de kansen op behoud en versterking van het horeca aanbod het grootst zijn bij concentratie in formele buurt- en wijkwinkelcentra.
De situatie in de zuidoostelijke woonbuurten van de Eschmarke geven geen aanleiding van deze algemene beleidslijn af te wijken. Hoewel in het plangebied zelf geen horeca staat geregistreerd is in de omgeving een passend aanbod horeca gevestigd. Zo bevindt zich in het even verderop gelegen dorp Glanerbrug een divers aanbod dranken- en maaltijdverstrekkers en is in het wijkwinkelcentrum Eschmarke eind 2007 een cafetaria annex lunchroom geopend.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Het vaststellen of wijzigen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. Een goede ruimtelijke ordening vereist dat aandacht wordt besteed aan de diverse relevante milieuaspecten die bij ruimtelijke afwegingen een belangrijke rol spelen. Het bestuursorgaan dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan daarom te onderzoeken welke waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. In dit hoofdstuk wordt aan deze omgevingsaspecten nader aandacht besteed en worden de resultaten van het onderzoek beschreven.
4.1 Milieu
De ruimtelijke ordening moet nadrukkelijk rekening houden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. De afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu is voor een deel verankerd in beleid, wet- en regelgeving. In de praktijk is het bestemmingsplan een belangrijk instrument voor een integrale afstemming tussen milieuaspecten en de ruimtelijke ordening en het doorvertalen van ruimtelijk relevante onderdelen van het milieubeleid.
Binnen het plangebied spelen diverse milieuaspecten een rol, onder andere vanwege de ligging aan belangrijke verkeerswegen van het plangebied en de bedrijvigheid in en rondom het plangebied.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om de resultaten van het onderzoek naar de milieuaspecten te beschrijven in de plantoelichting. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven of en zo ja, op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de verschillende milieu-aspecten. Aan de orde komen bodemkwaliteit, geluidhinder, milieuhinder van bedrijvigheid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, duurzaamheid en eventuele beperkingen als gevolg van kabels, leidingen en straalpaden.
4.1.1 Bodemkwaliteit
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzoek worden verricht naar de bodemkwaliteit binnen het plangebied. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Bodemonderzoeken kunnen echter in verschillende gradaties plaatsvinden. Naast de uitvoering van een historisch onderzoek, kan het noodzakelijk zijn een verkennend, of –indien de onderzoeksresultaten daar aanleiding toe geven- zelfs aanvullend bodemonderzoek te laten plaatsvinden in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010" is hoofdzakelijk conserverend van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Vaak betekent dit ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het geldende bestemmingsplan. Voor gebieden die in dit bestemmingsplan conserverend zijn bestemd, is een onderzoek naar de bodemgesteldheid achterwege gebleven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden.
Ten behoeve van de ontwikkeling van de plandelen Oikos, Beekveld en Eilermarke zijn bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken waren noodzakelijk om de geplande ontwikkelingen ter plaatse mogelijk te maken. Onderstaand wordt kort op de onderzoeken ingegaan.
Deelgebied Oikos
In 1992 en 1995 is door Tebodin het gehele gebied verkennend onderzocht (destijds conform NVN5740), de onderzoeksresultaten van de boven- en ondergrond vormden geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied Oikos. In het grondwater werden licht tot sterk verhoogde nikkelgehalten aangetroffen, deze hebben tevens geen belemmering gevormd voor de ontwikkeling.
Ter plaatse van de toenmalige bebouwing aan de Bultsveldmaatweg is in 1992 een matige verontreiniging met minerale olie aangetroffen. Het betreft een niet ernstig geval van bodemverontreiniging.
Ten behoeve van de nieuwbouwwerkzaamheden zijn verdeeld over het hele gebied rond 2001-2002 diverse verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Bij enkele onderzoeken is op asbest onderzocht. Plaatselijk werden in het grondwater sterk verhoogde arseengehalten en matig verhoogde nikkelgehalten aangetroffen. Deze zijn als van natuurlijke oorsprong beschouwd.
Deelgebied Beekveld
Deelgebied Beekveld is in 1992 gelijktijdig met deelgebied Oikos onderzocht, waarna het in 2003 door Geofox opnieuw verkennend onderzocht is conform NEN 5740. In zowel de boven- als de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond, in het grondwater zijn licht zware metalen en plaatselijk xyleen licht verhoogd aangetroffen. De resultaten van het onderzoek hebben geen belemmering gevormd voor de ontwikkeling van het plangebied Beekveld.
Binnen het gebied zijn verschillende bodem- en asbestonderzoeken en –saneringen uitgevoerd. Het gebied is geschikt bevonden voor woningbouw.
Deelgebied Eilermarke
Binnen het gebied zijn verschillende bodem- en asbestonderzoeken en –saneringen uitgevoerd. Het gebied is geschikt bevonden voor woningbouw.
Ter plaatse van Plan Apollo en de Parelmoervlinder wordt momenteel een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Heidevlinder West (Uitkijk)
Voor het plangebied is onderzoek naar de gesteldheid van de bodem uitgevoerd. Het gaat hierbij om "Actualisatie bodemonderzoek Heidevlinder Enschede" d.d. 16 juli 2009. Naar aanleiding van de conclusies uit het rapport is nader onderzoek noodzakelijk gebleken. Dit heeft geleid tot het rapport "Nader bodemonderzoek Heidevlinder Enschede" d.d. 29 september 2009.
"Actualisatie bodemonderzoek Heidevlinder Enschede"
De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie bestaat uit zandlagen. Het zand is matig fijn tot matig grof en zwak tot licht siltig. De bovengrond is veelal zwak humeus. Zintuiglijk is ter plaatse van één boring een zwakke bijmenging aan puin aangetroffen. Verder zijn in de overige uitgevoerde 29 boringen geen aanwijzingen die duiden op het voorkomen van een bodemverontreiniging.
Met betrekking tot het verkennend asbest onderzoek zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op het voorkomen van asbest in de bodem.
Uit de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat:
- in het bovengrondmonster BG1 en BG2 geen van de onderzochte stoffen is aangetroffen in een concentratie boven de achtergrondwaarde of de detectiegrens van de desbetreffende stof;
- het bovengrondmonster BG3 licht verontreinigd is met cadmium en koper en sterk verontreinigd is met zink;
- het bovengrondmonster 24-1 (uitsplitsing van BG3) sterk verontreinigd is met zink. In geen van de andere monsters van de uitsplitsing wordt de achtergrondwaarde voor zink overschreden.
Door het aantreffen van lichte tot sterke verontreinigingen in de grond dient de hypothese de gehele locatie is "onverdacht" te worden verworpen. De kwaliteit van de grond overschrijdt de klasse industrie en is formeel niet toepasbaar.
Op basis van de onderzoeksresultaten is formeel conform de Wbb een nader onderzoek naar het sterk verhoogde gehalte zink in de grond noodzakelijk.
"Nader bodemonderzoek Heidevlinder Enschede"
Aanleiding tot nader onderzoek is de aangetroffen zink verontreiniging op de bouwlocatie. Het doel van het nader onderzoek is het vaststellen van de (mogelijke) ernst van de verontreiniging. Tevens is vastgesteld of er sprake is van onaanvaardbare risico's.
Uit de analyseresultaten van het nader bodemonderzoek kan geconcludeerd worden dat de sterke verontreiniging met zink bij boring 24 in de afperkende boringen niet meer is aangetoond. Waarschijnlijk betreft het een zeer lokale verontreiniging waarvoor saneringsmaatregelen niet zinvol worden geacht.
Conclusie
Op de locatie is de zink verontreiniging in het grondwater niet meer aangetoond. Ook is in de afperkende peilbuizen geen overschrijding van de streefwaarde voor de component zink aangetroffen.
Gesteld kan worden dat de locatie geschikt is voor het realiseren van bouwplannen.
Heidevlinder Oost (Vlindertuin)
Het gaat hierbij om een "Verkennend en nader onderzoek plan Apollo" en het "Saneringsplan plan Apollo".
Verkennend en nader bodemonderzoek plan Apollo (Verhoeve Milieu, 457073; d.d. 19 december 2007):
In een van de mengmonsters van de bovengrond is een lichte verontreiniging met PAK aangetroffen. In de overige boven- en ondergrondmengmonsters zijn geen lichte verontreinigingen aangetroffen. In het grondwater is een sterk verhoogd arseengehalte aangetroffen. In de aanvullende en nadere onderzoeken is deze verontreiniging afgeperkt. De omvang van deze verontreiniging is circa 450 m2 en bevindt zich in de het grondwatertraject van 1,5 m-mv tot 3,5 m-mv. De totale hoeveelheid wordt geschat op 900 m3. Aan de hand van deze gegevens is het opstellen van een saneringsplan noodzakelijk.
Saneringsplan plan Apollo (Verhoeve milieu, 458008; d.d. 3 januari 2008):
Het saneringsplan beschrijft een beheersvariant, wat inhoudt dat de grondwaterverontreiniging gemonitoord zal worden voor een periode van 5 jaar, waarna een uitspraak wordt gedaan over de stabiele eindsituatie.
Beschikking Wet bodembescherming (gemeente Enschede, 0800014100 BM/kr, d.d. 17 maart 2008)
Er is door de gemeente Enschede op 21 februari 2008 een beschikking aangevraagd in het kader van de Wet bodembescherming. Op 17 maart 2008 is de beschikking "Ernst en geen Spoed" afgegeven. Ook is in de beschikking ingestemd met het saneringsplan. In deze beschikking zijn gebruiksbeperkingen opgenomen zoals registratie van de verontreiniging in het kader van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen.
Conclusie
In de grond is plaatselijk een overschrijding van de streefwaarde aangetroffen. In het grondwater wordt voor arseen plaatselijk interventie- danwel tussenwaarde overschreden, er blijkt sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging, zonder spoed. Wel dient de grondwaterverontreiniging 5 jaar gemonitoord te worden.
Advies
Er zijn geen belemmeringen voor de ontwikkeling en/of bouwplannen op het perceel. Wel dient er rekening gehouden te worden met het aantrekken of verplaatsen van de verontreiniging bij het onttrekken van grondwater ten behoeve van de ontwikkelingen.
4.1.2 Geluid
Wettelijk kader
Op grond van de Wet geluidhinder zijn burgemeester en wethouders verplicht om voor nieuwe situaties, bij de voorbereiding van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen zones van (spoor-)wegen en industrieterreinen, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen die binnen die zones zijn gelegen, ondervinden. Daarnaast wordt een onderzoek ingesteld naar de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige objecten de ten hoogste toelaatbare waarden overschrijden.
Wegverkeerslawaai
Voor het gebied van onderhavig bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010" in Enschede is voor een vijftal wegvakken een berekening uitgevoerd met als doel de geluidsbelastingen vanwege deze wegvakken, in de vorm van geluidscontouren, te bepalen. Deze geluidscontouren zijn bepaald in verband met de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Hiermee kan een indicatie worden gegeven van de geluidsbelastingen met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai die vanwege de Wet geluidhinder (Wgh) en het Bouwbesluit van belang zijn.
Het betreft de volgende wegvakken:
1. Heidevlinder, gedeelte Ekersdijk - Keppelerdijk;
2. Busbaan Eschmarke, gedeelte Gronausestraat - Ouverturestraat;
3. Broekheenseweg, gedeelte Schipholtstraat - Bultsveldmaatweg;
4. Bultsveldmaatweg, gedeelte Broekheenseweg - Apollolaan;
5. Schipholtstraat, gedeelte Keppelerdijk - Broekheenseweg.
Zonering op grond van de Wgh
In de Wgh is bepaald dat elke weg een zone heeft (art.74 Wgh), met uitzondering van de wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Binnen deze zone, die op te vatten is als de mogelijke invloedssfeer van de weg, mag de geluidbelasting aan woningen en andere geluidsgevoelige objecten, die door die weg veroorzaakt wordt, de in de Wgh vastgelegde waarden niet te boven gaan.
De Heidevlinder en de busbaan zijn wegen met een maximumsnelheid van 50 km/u. Deze wegen zijn gezoneerd op grond van de Wgh en alleen het geluid, afkomstig van het verkeer op deze wegen hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden vanwege de Wgh.
De overige wegen binnen het plangebied van bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010" hebben een maximumsnelheid van 30 km/u en zijn niet gezoneerd. De geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op deze wegen hoeft formeel niet getoetst te worden in het kader van het vaststellen van een bestemmingsplan. Voor een drietal van deze wegen, waar door de functie van de wegen de verkeersintensiteit hoger is dan van de overige wegen, is de geluidsbelasting toch berekend. Dit is gedaan om te kunnen beoordelen of voor te bouwen woningen een onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk is.
Verkeersgegevens
De verkeersgegevens voor het prognosejaar 2020 die als basis dienen voor het uitvoeren van de geluidsberekeningen zijn afkomstig van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer, afdeling Ontwerp, van de gemeente Enschede.
De uitgangspunten voor de prognose van de verkeersgegevens zijn onder meer:
- 1. Rijksweg 35 doorgetrokken naar snelwegennet in Duitsland
- 2. Aanleg van Verlengde Euregioweg gerealiseerd
- 3. Aanleg van Rondweg Usselo gerealiseerd
- 4. Knippen van wegen in Twekkelo
- 5. Uitvoering van Startprogramma Duurzaam Veilig Verkeer middels aanleg van 30 km/uur-zones
- 6. Verbinding Zuid Esmarkerrondweg, Oostweg met Rijksweg 35 gerealiseerd.
De aan te houden verkeersgegevens zijn in de navolgende tabel opgenomen:
Tabel 1 – Verkeersgegevens | ||||||||||
Wegvak | Intensiteit(mvt/etm) | Gemiddeld daguur | Gemiddeld avonduur | Gemiddeld nachtuur | Snelheid [km/u] | |||||
1 – Heidevlinder | 5000 | 6,70 % | 3,70 % | 0,60 % | 50 | |||||
2 – Busbaan Eschmarke | 76 | 6,54 % | 3,48 % | 0,95 % | 50 | |||||
3 – Broekheenseweg | 3900 | 6,80 % | 3,60 % | 0,50 % | 30 | |||||
4 – Bultsveldmaatweg | 2500 | 6,80 % | 3,60 % | 0,50 % | 30 | |||||
5 – Schipholtstraat | 3500 | 6,80 % | 3,60 % | 0,50 % | 30 |
In de onderstaande tabel is per wegvak de verdeling van de motorvoertuigen voor de dag-, avond- en nachtperiode weergegeven.
Tabel 2 – Verdeling motorvoertuigen per uur | ||||||||||||||||||
Wegvak | Dag | Avond | Nacht | |||||||||||||||
% LV1 | % MV1 | % ZV1 | % LV1 | % MV1 | % ZV1 | % LV1 | % MV1 | % ZV1 | ||||||||||
1 – Heidevlinder | 96,60 | 2,20 | 1,20 | 97,20 | 1,80 | 1,00 | 96,00 | 2,50 | 1,50 | |||||||||
2 – Busbaan Eschmarke | 0 | 100 | 0 | 0 | 100 | 0 | 0 | 100 | 0 | |||||||||
3 – Broekheenseweg | 97,60 | 1,20 | 1,20 | 97,80 | 1,10 | 1,10 | 97,00 | 2,00 | 1,00 | |||||||||
4 – Bultsveldmaatweg | 97,60 | 1,20 | 1,20 | 97,80 | 1,10 | 1,10 | 97,00 | 2,00 | 1,00 | |||||||||
5 – Schipholtstraat | 97,60 | 1,20 | 1,20 | 97,80 | 1,10 | 1,10 | 97,00 | 2,00 | 1,00 |
1) LV = lichte motorvoertuigen, MV = middelzware motorvoertuigen, ZV = Zware motorvoertuigen
Rekenmethode
Voor de bepaling van de geluidsbelastingen ten gevolge van de bovengenoemde wegen is gebruik gemaakt van Standaardrekenmethode I uit het “Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai, versie 2002”.
De volgende uitgangspunten zijn hierbij gehanteerd:
- de verkeersgegevens zoals deze hiervoor zijn aangegeven;
- een wegdektype van dicht asfaltbeton;
- waarneemhoogten afhankelijk van de bebouwingshoogte langs een wegvak. Het aantal bouwlagen bedraagt maximaal drie, hetgeen resulteert in waarneemhoogten van 2 m, 5 m en 8 m;
- de reflectie van de bebouwing gelegen aan de overzijde van de wegen. Daarbij is uitgegaan van 80% reflecterend oppervlak;
- het maaiveld ter plaatse van de waarneempunten dat ten opzichte van het maaiveld van de omgeving op gelijke hoogte ligt;
- een bodemfactor, gebaseerd op de breedte van het wegvak.
Aftrek artikel 110g Wgh
Op grond van de verwachting dat de geluidsproductie van motorvoertuigen in de toekomst zal afnemen biedt artikel 110g Wgh de bevoegde autoriteit de mogelijkheid tot het toepassen van een aftrek op de berekende geluidsbelastingen. Deze reductie bedraagt maximaal 2 dB bij wegen met een snelheid van 70 km/u en hoger en bedraagt maximaal 5 dB bij wegen met een rijsnelheid van minder dan 70 km/u. Voor de bepaling van de geluidwering van de gevels van de woningen mogen de voornoemde reducties niet worden toegepast. De maximaal toe te passen reductie in deze situatie bedraagt 5 dB (snelheid <70 km/u).
De aftrek volgens artikel 110g Wgh geldt alleen voor zoneringsplichtige wegen (Heidevlinder en busbaan). De geluidsbelastingen vanwege de overige wegvakken zijn bepaald ten behoeve van toetsing aan de normen van het Bouwbesluit en zijn derhalve niet gereduceerd.
Rekenresultaten
De resultaten van de berekeningen zijn opgenomen in de navolgende tabel, waarbij de geluidscontouren per waarneemhoogte zijn gegeven.
Tabel 3 – Geluidscontouren in meters ten opzichte van de wegas | ||||||||||||||||||
Wegvak | Waarneemhoote [m] | 48 dB | 51 dB | 53 dB | 58 dB | 63 dB | ||||||||||||
1 – Heidevlinder 1 | 2 | 39 | 27 | 20 | 10 | < 5 | ||||||||||||
5 | 47 | 30 | 22 | 10 | < 5 | |||||||||||||
8 | 49 | 31 | 23 | 9 | < 5 | |||||||||||||
2 –Busbaan Eschmarke1 | 2 | 7 | < 5 | < 5 | < 5 | < 5 | ||||||||||||
5 | 6 | < 5 | < 5 | < 5 | < 5 | |||||||||||||
8 | < 5 | < 5 | < 5 | < 5 | < 5 | |||||||||||||
3 – Broekheenseweg | 2 | 37 | 25 | 19 | 9 | < 5 | ||||||||||||
5 | 45 | 28 | 21 | 9 | < 5 | |||||||||||||
8 | 47 | 29 | 21 | 8 | < 5 | |||||||||||||
4 – Bultsveldmaatweg | 2 | 30 | 20 | 15 | 7 | < 5 | ||||||||||||
5 | 34 | 22 | 16 | 7 | < 5 | |||||||||||||
8 | 36 | 22 | 16 | 5 | < 5 | |||||||||||||
5 – Schipholtstraat | 2 | 35 | 23 | 18 | 9 | < 5 | ||||||||||||
5 | 42 | 26 | 19 | 8 | < 5 | |||||||||||||
8 | 44 | 27 | 19 | 7 | < 5 |
1) Bij de berekening van de geluidscontourenvoor wegvak 1 en 2 is rekening gehouden met de reductie ex art 110g Wgh
< 5 : de afstand bedraagt minder dan 5 meter
De voorkeursgrenswaarde voor nieuw te bouwen woningen bedraagt 48 dB. Nieuwbouw van woningen buiten deze 48 dB-contour is zonder nadere eisen vanwege de Wgh mogelijk.
Indien het noodzakelijk is om binnen de 48 dB-contour woningen te projecteren is het onder voorwaarden mogelijk een hogere waarde vast te stellen. Het beleid voor het vast stellen van een hogere waarde is opgenomen in de Geluidnota Enschede 2009 - 2012. Deze nota is vastgesteld in de vergadering van Burgemeester en wethouders van 7 april 2009 vastgesteld.
Deze Geluidnota is in 2010 geëvalueerd. De gewijzigde nota heeft in concept voor een ieder ter visie gelegen van 4 december 2010 tot en met 13 januari 2011. De raad van de gemeente Enschede zal de gewijzigde Geluidsnota op korte termijn vaststellen.
Voor alle te projecteren woningen geldt dat de geluidwering van de gevels van woningen zodanig dient te zijn dat de geluidsbelasting, vanwege wegverkeerslawaai, binnen de woning de waarde van 33 dB niet te boven mag gaan. Volgens het Bouwbesluit dient de geluidwering van de gevel minimaal 20 dB te bedragen. Indien de geluidbelasting meer dan 53 dB bedraagt dienen aanvullende gevelmaatregelen getroffen te worden.
4.1.3 Bedrijven en milieuzonering
Veel potentiële conflictsituaties waarbij milieuaspecten in het geding zijn, kunnen worden voorkomen door toepassing van zonering. Zonering is in zijn algemeenheid een ruimtelijk middel voor het invullen en beheren van de ruimte. Hierbij wordt een scheiding tussen verschillende, vaak conflicterende, functies aangehouden. Vanwege dit ruimtelijk structurerend karakter kan een zonering in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd.
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter vergroting van de leefkwaliteit. Bij integrale milieuzonering wordt bovendien rekening gehouden met cumulatieve effecten. Voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming is de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (2009) in de praktijk een belangrijk hulpmiddel. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfstypen, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn. De genoemde richtafstanden zijn slechts indicatief, waardoor maatwerk op lokaal niveau noodzakelijk is.
In verband met de voorbereiding van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010" heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en geprojecteerde bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in en rondom het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Aan de hand van dossieronderzoek is, met behulp van de gemeentelijke bedrijvenlijst, en de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", van de aanwezige en toekomstige bedrijven en voorzieningen binnen en rondom het plangebied de milieucategorie bepaald. Tevens is een beknopte beschrijving gemaakt van de (bedrijfs)activiteiten en worden voor elk bedrijf of voorziening per milieuaspect de wenselijke afstanden tot woningen aangegeven.
Indien dit noodzakelijk is gebleken is aan de hand van nader onderzoek bezien in hoeverre de indicatieve hindercontouren, die gebaseerd zijn op de potentiële milieubelasting van de bedrijven en voorzieningen, in werkelijkheid een knelpunt opleveren in relatie tot de bestemmingen.
In verband met het opstellen van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010" is onderzoek verricht naar de potentiële milieubelasting van de bedrijven binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan. Hierbij is gebruik gemaakt van het bedrijvenbestand van de afdeling Vergunningen van de gemeente Enschede en de resultaten van het uitgevoerde veldonderzoek van de afdeling Vergunningen. Met behulp van de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", een VNG uitgave van 2009, zijn van de aanwezige bedrijven de indicatieve hindercontouren en de categorie bepaald.
De algehele conclusie luidt dat kan worden geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan.
Hieronder wordt afzonderlijk ingegaan op de binnen en buiten het plangebied aanwezige bedrijven en voorzieningen.
1. Bedrijven en voorzieningen binnen het plangebied
Adres | Naam | Omschrijving activiteit | Cat. vlgs bijl.A | Milieu-aspect | Indica-tieve afstand (in m1) | ||||
Atalantalaan tegenover nr. 35 | Essent | Gasdrukregel- en meetstation | 2 | Geluid | 30 | ||||
Citroenvlinder 31 | Essent | Gasdrukregel- en meetstation | 2 | Geluid | 30 | ||||
Citroenvlinder 31 | Essent | Trafo | 1 | Gevaar | 10 | ||||
Ekersdijk 158 | De Grensbode | Verenigingsgebouw postduivenver- eniging | 2 | Geluid | 30 | ||||
Ekersdijk 160 | TV Glanerbrug | Tennisvereniging | 3.1 | Geluid | 50 | ||||
Ekersdijk 164 | Schuttersver- eniging Glanerbrug | Schietvereniging Binnenbaan geweer en pistool | 4.1 | Geluid 200 m | 200 | ||||
Ekersdijk 210 | Ons Clubje | Korfbalvereniging | 3.1 | Geluid | 50 | ||||
Ekersdijk 220 | Eilermark | Voetbalvereniging | 3.1 | Geluid | 50 | ||||
Keppelerdijk 368 | Jongedijk | Machinale houtbewerking | 2 | Geluid | 30 | ||||
Parelmoervlinder 70 | Essent | Trafo | 1 | Gevaar | 10 | ||||
Schipholtstraat 224 | De Bijerij | Kweken van bijen, wormen en insecten | 2 | Geluid | 30 |
1.2. Beoordeling van bedrijven binnen het plangebied met een hogere categorie dan 2
Als uitgangspunt bij deze beoordeling is gehanteerd dat alleen de milieuaspecten waarvan de toelaatbare normafstand wordt overschreden, nader onderzocht dienen te worden. Onder de toelaatbare afstandsnorm wordt verstaan de maximale indicatieve afstand van bedrijven en voorzieningen (op basis van de VNG Publicatie Bedrijven en milieuzonering) die als aanvaardbaar wordt beschouwd. Voor woonwijken zijn dat inrichtingen tot en met categorie 2 waarvan de maximaal toelaatbare afstand 30 m bedraagt. Dit betekent dat alleen die milieuaspecten zijn onderzocht waarvan de normafstand groter is dan 30 m.
a. Tennisvereniging Glanerbrug, Ekersdijk 160, 7534 BD Enschede
Tennisbanen met verlichting en kantine
Normafstanden | ||
geluid | 50 meter | |
geur en gevaar (kantine) | 10 meter |
Op de inrichting is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van toepassing. Er gelden standaardgeluideisen op de dichtstbijzijnde woning 50 dB(A) etmaalwaarde en 70 dB(A) voor piekgeluid.
Het aspect geluid wordt bepaald door de activiteiten op het complex. De dichtstbijgelegen woningen zijn gelegen op ca. 35 m van de inrichting. Akoestische gegevens zijn niet bekend. Er zijn eveneens geen klachten bekend.
Op de gevel van de nabijgelegen woningen dient te worden voldaan aan de geluidnormen van het Besluit. Aangezien in de praktijk niet is gebleken dat niet aan de gestelde normen wordt voldaan, wordt ervan uitgegaan dat sprake is van een aanvaardbare situatie. Wanneer (bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten) blijkt dat niet wordt voldaan, zullen akoestische voorzieningen moeten worden getroffen.
Er kan dus geconcludeerd worden dat de situatie qua geluid acceptabel is
In de omgeving van de inrichting zijn diverse andere (sport)voorzieningen gelegen. Er is dus geen sprake van een rustige woonwijk. Conform de systematiek van de VNG brochure kan de normafstand voor geluid met één stap worden teruggebracht tot een afstand van 30 m.
Op grond van het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het tenniscomplex aanvaardbaar is in zijn omgeving.
b. Schuttersvereniging Glanerbrug, Ekersdijk 164, 7534 BD Enschede
Schietvereniging met binnenbaan voor geweer en pistool.
Normafstanden | ||
geluid | 200 meter | |
gevaar | 10 meter |
Voor de schietvereniging is een milieuvergunning verleend. Uit de vigerende geluidvoorschriften van de verleende milieuvergunning blijkt dat ter plaatse van woningen van derden en - voor zover binnen een afstand van 50 m van de inrichting- geen woningen van derden aanwezig zijn - op enig punt 50 m van de inrichting het equivalente geluidniveau niet meer mag bedragen dan 45 dB(A).
Het aspect geluid wordt bepaald door de activiteiten in het verenigingsgebouw. De dichtstbijgelegen woning is gelegen op 50 m van het verenigingsgebouw. Akoestische gegevens zijn niet bekend. Klachten omtrent geluidsoverlast zijn evenmin bekend.
Op de gevel van de nabijgelegen woningen dient te worden voldaan aan de voorschriften van de milieuvergunning. Aangezien in de praktijk niet is gebleken dat niet aan de gestelde normen wordt voldaan, wordt ervan uitgegaan dat sprake is van een aanvaardbare situatie. Wanneer (bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten) blijkt dat niet wordt voldaan, zullen akoestische voorzieningen moeten worden getroffen.
Er kan dus geconcludeerd worden dat de situatie qua geluid acceptabel is
Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de schietvereniging aanvaardbaar is in zijn omgeving.
c. Korfbalvereniging "Ons Clubje", Ekersdijk 210, 7534 BD Enschede
Korfbalvereniging met speelvelden, kantine en kleedgebouwen.
Normafstanden | ||
geluid | 50 meter | |
geur en gevaar (kantine) | 10 meter |
Op de inrichting is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van toepassing. Er gelden standaardgeluideisen op de dichtstbijzijnde woning 50 dB(A) etmaalwaarde en 70 dB(A) voor piekgeluid.
Het aspect geluid wordt bepaald door de activiteiten op het complex en het eventueel gebruik maken van een geluidinstallatie. De dichtstbijgelegen woningen zijn op meer dan 50 m van het complex gelegen.
Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de korfbalvereniging aanvaardbaar is in zijn omgeving.
d. Voetbalverenging "G.V.V. Eilermark", Ekersdijk 220, 7534 BD Enschede
Voetbalvereniging met speelvelden, kantine en kleedgebouwen.
Normafstanden | ||
geluid | 50 meter | |
geur en gevaar (kantine) | 10 meter |
Op de inrichting is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van toepassing. Er gelden standaardgeluideisen op de dichtstbijzijnde woning 50 dB(A) etmaalwaarde en 70 dB(A) voor piekgeluid.
Het aspect geluid wordt bepaald door de activiteiten op het complex en het eventueel gebruik maken van een geluidinstallatie. De dichtstbijgelegen woningen zijn gelegen op ca. 60 m van het dichtstbijzijnde speelveld. Akoestische gegevens zijn niet bekend. Evenmin zijn er klachten omtrent geluidsoverlast bekend.
Aangezien in de praktijk niet is gebleken dat niet aan de gestelde normen op grond van het Besluit wordt voldaan, wordt ervan uitgegaan dat sprake is van een aanvaardbare situatie. Wanneer (bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten) blijkt dat niet wordt voldaan, zullen akoestische voorzieningen moeten worden getroffen.
In de omgeving van de inrichting zijn woningen en andere sportcomplexen gelegen. Er is dus geen sprake van een rustige woonwijk. Conform de systematiek van de VNG brochure kan de normafstand voor geluid met één stap worden teruggebracht tot een afstand van 30 m.
Geconcludeerd kan worden dat de voetbalvereniging aanvaardbaar is in zijn omgeving.
Conclusie met betrekking tot bedrijven binnen het plangebied:
De algemene conclusie luidt dat de bedrijven en voorzieningen in het plangebied geen milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied.
2. Bedrijven en voorzieningen buiten het plangebied
a. Omnisportvereniging Avanti Wilskracht, Gronausestraat 846, 7534 AM Enschede
Sportvereniging met o.a. voetbal en handbal met speelvelden, kantine en kleedgebouwen
Normafstanden | ||
geluid | 50 meter | |
geur en gevaar (kantine) | 10 meter |
De dichtstbijgelegen woningen in het plangebied zijn op meer dan 100 m van het sportcomplex gelegen.
Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat deze omnisportvereniging geen invloed heeft op het plangebied.
b. Auto Kaba Enschede, Gronausestraat 957, 7534 AC Enschede
Autohandel met werkplaats
Normafstanden | ||
geluid | 30 meter | |
geur en gevaar | 10 meter |
Het bedrijf wordt ingedeeld in categorie 2 en heeft derhalve geen invloed op het plangebied.
c. Auto Spenkelink, Gronausestraat 963, 7534 AD Enschede
In- en verkoop auto's (geen werkplaats)
Normafstanden | ||
geluid | 30 meter | |
geur en gevaar | 10 meter |
Het bedrijf wordt ingedeeld in categorie 2 en heeft derhalve geen invloed op het plangebied.
d. Kapsalon Grady, Gronausestraat 991, 7534 AD Enschede
Kapsalon
Normafstanden | ||
geur en gevaar | 10 meter |
Een kapsalon wordt ingedeeld in categorie 1 en heeft derhalve geen invloed op het plangebied.
e. Pompstation Shell, Gronausestraat 1000, 7534 AN Enschede
Tankstation (zonder LPG)
Normafstanden | ||
geur en geluid | 30 meter | |
gevaar | 10 meter |
Het bedrijf wordt ingedeeld in categorie 2 en heeft derhalve geen invloed op het plangebied.
f. Camping de Twentse Es, Keppelerdijk 200, 7534 PA Enschede
Kampeerterrein met restaurant
Normafstanden | ||
geluid | 50 meter | |
geur en gevaar | 30 meter |
De dichtstbijgelegen woningen in het plangebied zijn op meer dan 150 m van de camping gelegen.
Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het bedrijf geen invloed heeft op het plangebied
g. Rundveehouderij Boers, Keppelerdijk 270, 7534 PA Enschede
Agrarisch bedrijf (rundveehouderij)
Normafstanden | ||
stof en geluid | 30 meter | |
geur | 100 meter |
De dichtstbijgelegen woningen in het plangebied zijn op meer dan 180 m van het bedrijf gelegen.
Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het bedrijf geen invloed heeft op het plangebied.
h. Fitcenter Topshape, Schipholtstraat 165, 7534 CV Enschede
Sportschool en tafeltennisvereniging
Normafstanden | ||
geluid | 30 meter |
Het bedrijf wordt ingedeeld in categorie 2 en heeft derhalve geen invloed op het plangebied.
i. Agrarisch bedrijf Saris, Schipholtstraat 385, 7534 CW Enschede
Agrarisch bedrijf (houden van rundvee, paarden en schapen)
Normafstanden | ||
stof en geluid | 30 meter | |
geur | 100 meter |
De dichtstbijgelegen woningen in het plangebied zijn op ca. 200 m van het bedrijf gelegen.
Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het bedrijf geen invloed heeft op het plangebied.
Conclusie met betrekking tot bedrijven buiten het plangebied:
Uit het onderzoek is gebleken dat de geïnventariseerde inrichtingen (bedrijven en voorzieningen) buiten het plangebied vanuit oogpunt van milieuhinder geen belemmeringen opleveren in relatie tot de bestemmingen binnen het plangebied.
4.1.4 Externe veiligheid
Het plan is getoetst aan de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid en de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Bij de toetsing zijn ondermeer de volgende documenten betrokken:
- a. Het 'Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999' (BRZO);
- b. Het 'Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen' (BEVI) en de 'Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen' (REVI) voor bedrijven die gevaarlijke stoffen op-overslaan en/of be-/verwerken, gewijzigd in 2009;
- c. De 'circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (cRNVGS) voor transportroutes van gevaarlijke stoffen over de weg, water en het spoor, gewijzigd en verlengd in 2008;
- d. De 'circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen' uit 1984. Vanwege de veroudering van dit document is voorts het voorstel 'Bestuurlijke afspraken risicoafstanden aardgastransportleidingen' van 1 juli 2005 en het Programmaplan Buisleidingen van 10 januari 2006.
Algemeen
Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent en zonder bescherming op de betreffende plek bevindt, dodelijk verongelukt door een calamiteit. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Risicokaarten gemeente Enschede en provincie Overijssel
De risicokaart is een plattegrond met informatie over risicolocaties. Bij het raadplegen van de risicokaarten van de gemeente Enschede en provincie Overijssel, is gebleken dat er zich in de omgeving van de projectlocatie geen bedrijven of functies bevinden die een risico vormen in het kader van externe veiligheid.
Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de gewijzigde en verlengde circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Ministeries van V&W, VROM en BZK, 2008). In de circulaire wordt uitgegaan van een risicobenadering. De risicobenadering bestaat uit een drietal stappen:
- identificatie van risico's;
- normstelling en toetsing aan normen;
- indien noodzakelijk risicoreductie bij overschrijding van normen.
De identificatie van de risico's vormt de eerste stap. Als er geen (verhoogd) risico blijkt, kunnen de volgende stappen worden overgeslagen.
Voor het inventariseren van de risico's is gebruik gemaakt van de resultaten uit de inventarisatie inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water van het project 'Anker', (november 2005).
Omdat er thans wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving is tevens de Nota Vervoer Gevaarlijke Stoffen bij de beoordeling betrokken. In de nota zijn de kaders van het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen beschreven en wordt de ontwikkeling van een basisnet aangekondigd.
Wegverkeer
Rondom het plangebied zijn geen wegen gelegen die zijn aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg levert thans geen veiligheidsknelpunten op.
Anticiperen op het basisnet
In dit kader is het goed om het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen te noemen. In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2006) die is toegezonden aan de Tweede Kamer, wordt het basisnet aangekondigd, waarin voor alle hoofdverbindingen over de weg, het water en het spoor wordt bepaald welk vervoer mag plaatsvinden en hoe de ruimte erom heen kan worden gebruikt. Het basisnet maakt duidelijk over welke verbindingsassen het vervoer van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden en welke gevolgen dit heeft voor andere ruimtelijke functies (zoals wonen, werken en natuur) van een gebied. Bestuurders, bedrijfsleven, omwonenden, en hulpverleners en rampenbestrijding weten zo waar ze aan toe zijn.
Het in ontwikkeling zijnde basisnet bestaat uit drie typen verbindingen:
- a. verbindingen waar ruimtelijke beperkingen gelden (categorie 1);
- b. verbindingen waar ruimtelijke beperkingen en beperkingen voor het vervoer gelden (categorie 2);
- c. verbindingen met beperkingen voor het vervoer waar geen ruimtelijke beperkingen gelden (categorie 3).
Beperking van de ruimtelijke ontwikkeling komt tot uitdrukking in een vaste veiligheidszone rond de verbinding (categorie 1). Beperkingen voor het vervoer worden uitgedrukt in gebruiksruimte, die aangeeft hoeveel en welke gevaarlijke stoffen over de verbinding mogen worden vervoerd (categorie 3). Het basisnet is nog niet ingevuld, maar zal in ieder geval de belangrijkste haven- en (petrochemische) industrielocaties uit de Nota Ruimte met elkaar verbinden door spoor-, water- en autowegen uit de categorieën 1 en 2. Bij de inventarisaties van Verkeer en Waterstaat ten behoeve van het op te stellen nieuwe 'basisnet vervoer van gevaarlijke stoffen', is rondom het plangebied vooralsnog geen knelpunt geïnventariseerd. Bij categorie 3 gelden waarschijnlijk geen afstandseisen. Echter is het nog geen vastgesteld beleid, dus harde uitspraken hierover kunnen dan ook nog niet worden gedaan. De verwachting is dat in 2010 het basisnet wordt vastgesteld.
De normen voor het plaatsgebonden risico en/of groepsrisico worden, door vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, ter plaatse van de projectlocatie dan ook niet overschreden. Er zijn verder geen aanwijzingen dat het weggebruik van de wegen in de omgeving van het plangebied invloed heeft op het groepsrisico en de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid van risico's en de zelfredzaamheid van individuen in de omgeving bij uitvoering van het plan.
Railverkeer
Het plangebied ligt op geruime afstand van de spoorweg Hengelo - Enschede – Gronau. Over dit spoortraject worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd. De normen voor het plaatsgebonden risico en groepsrisico worden voor het baanvak Hengelo - Enschede – Gronau dan ook niet overschreden.
Indien kwetsbare bestemmingen mogelijk worden gemaakt nabij het spoor dient dit voorts te geschieden met inachtneming van de gewijzigde en verlengde circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Ministeries van V&W, VROM en BZK, 2008). Naar verwachting wordt deze binnen afzienbare tijd vervangen door regelgeving/normering welke is gebaseerd op het “Basisnet vervoer van gevaarlijke stoffen”.
Scheepvaart
Bevaarbaar water, bevindt zich niet in de nabijheid van het plangebied. Dit aspect behoeft dan ook niet verder te worden beoordeeld.
Bedrijvigheid
Binnen het plangebied of in de directe omgeving van de planlocatie zijn ook geen risicovolle inrichtingen en andere bedrijven gelegen welke in het kader van de externe veiligheidsbeoordeling aandacht behoeven.
Externe Veiligheidsbeleid gemeente Enschede
Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Enschede is vastgelegd in de Externe Veiligheidsvisie (EV-visie), die op 18 juni 2007 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld. In de EV-visie wordt onderscheid gemaakt in het naleven van wettelijk vastgelegde grenswaarden (naleven van landelijk beleid en regelgeving) en de vermindering van risico dat verder gaat dan het landelijk beleid (ambitie). Eén van de uitgangspunten van de EV-visie is: 'een benadering op maat gericht op naleving van vigerend landelijk risicobeleid (wegnemen knelpunten). Daar waar al aan landelijke eisen voldaan wordt, streven naar risicoreductie en actieve verantwoording over omgaan met restrisico's (preparatie van brandweer, strikte handhaving op veiligheidsaspecten) naar bevolking en betrokken bedrijven'. De ambitie binnen het gemeentelijk beleidskader heeft, met inzet van eigen middelen, geleid tot een start van deze uitvoering. Het gemeentelijk en het landelijk beleidskader eisen hetzelfde resultaat met het verschil dat het gemeentelijk beleidskader de maatregelen sneller wil doorvoeren dan landelijk vereist is. Naast de Bevi inrichtingen (die als prioritaire bedrijven worden aangewezen binnen de gemeente) kunnen middels een checklist, opgesteld door de gemeente Enschede, ook andere inrichtingen als “prioritair” worden aangewezen. Bij deze inrichtingen zou een plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 buiten de terreingrens mogelijk kunnen zijn. Deze bedrijven vallen niet onder het Bevi maar in het kader van de externe veiligheid dient daarmee wel rekening te worden gehouden.
Externe veiligheid betreffende het plangebied
In deze paragraaf wordt uiteengezet hoe dit bestemmingsplan zich verhoudt tot het in paragraaf 4.1.4. genoemde beleid op het terrein van de externe veiligheid.
Bevi
In het plangebied komen geen bedrijven voor waarop dit besluit betrekking heeft. Het plangebied grenst niet aan een bedrijf waar het besluit betrekking op heeft.
Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
Op basis van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het transportrisico van alle modaliteiten met betrekking tot het onderhavig bestemmingsplan beoordeeld. Tevens is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen in acht genomen.
Modaliteit Weg
Het plangebied is niet gesitueerd nabij een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Voor transport van gevaarlijke stoffen over de overige transporttrajecten langs het plangebied zal, overeenkomstig het Raadsbesluit "Routering gevaarlijke stoffen" dd. 3 juli 2006, bij het bevoegd gezag ontheffing moeten worden aangevraagd.
Modaliteit Spoor
Op de hieronder afgebeelde kaart ‘vervoer gevaarlijke stoffen via het spoor’ (bron: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Spooratlas 1998) wordt een indicatie gegeven van de vervoerintensiteiten van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Uit de tekening kan worden opgemaakt dat de spoorverbinding Hengelo – Gronau niet wordt gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan behoeft hier derhalve geen rekening mee te worden gehouden.
Figuur 1: Vervoer gevaarlijke stoffen via het spoor
Modaliteit Water
In de Risicoatlas Hoofdvaarwegen Nederland (bron: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2003) wordt een indicatie gegeven van de vervoerintensiteiten van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren. Uit de atlas kan worden opgemaakt dat het Twentekanaal tussen Hengelo en Enschede enkel wordt gebruikt voor het vervoer van brandbare vloeistoffen. Uit de atlas blijkt dat er geen plaatsgebonden risico is berekend en dat er ook geen sprake is van een groepsrisico. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan behoeft hier geen rekening mee te worden gehouden, aangezien het plangebied niet nabij het Twentekanaal is gelegen.
Modaliteit Buisleidingen
In het plangebied komen geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen voor.
Gebruik van luchthavens
Het plangebied is hemelsbreed op circa 8 kilometer van het vliegveld Twente gelegen. Op het kaartje ‘Risico’s luchtvaartongevallen’ zijn de start- en landingsbanen op het vliegveld aangeduid met rode lijnen als gebieden waar 75 procent van de ongevallen plaatsvindt. Daarnaast is het met donkergeel aangegeven gebied, het gebied waar 10 procent van de ongevallen plaatsvindt. (bron: www.prv-overijssel.nl). Het plangebied ligt binnen het op de kaart in donkergeel aangegeven gebied.
Figuur 2: Risico’s luchtvaartongevallen
Conclusie
Ter plekke van het plangebied wordt voldaan aan de eisen van de externe veiligheid en is het plan wat betreft externe veiligheid niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
4.1.5 Luchtkwaliteit
In het kader van de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan is onderzocht of de realisatie van het ruimtelijk plan, gelet op de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging, aanvaardbaar is. In deze paragraaf wordt eerst het wettelijk kader beschreven, waarna de onderzoeksresultaten en de conclusies van het onderzoek beknopt worden weergegeven.
Wettelijk kader
De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Deze normen zijn minimumvoorschriften: lidstaten kunnen strengere normen hanteren, bijvoorbeeld ter bescherming van de gezondheid van bijzonder kwetsbare bevolkingscategorieën, zoals kinderen en ouderen. Ook Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Aangezien titel 5.2 betrekking heeft op luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in AmvB's en ministeriële regelingen.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
- geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
- een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
De regelgeving behorend bij de Wet Luchtkwaliteit is uitgewerkt in onderliggende Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB's) en Ministeriële Regelingen. Zo zijn inmiddels de volgende besluiten en regelingen in werking getreden:
- het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
- de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
- de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.
- de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
- het Besluit gevoelige bestemmingen.
Verder is in de nieuwe wetgeving het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geïntroduceerd. Het NSL bevat afspraken om op nationaal, provinciaal en plaatselijk niveau de gestelde luchtkwaliteitseisen te halen. De maatregelen hierbij zijn gericht op het halen van de grenswaarden voor PM10 uiterlijk medio 2011 en voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Kenmerk van de maatregelen, die het NSL bevat, is het ervoor zorgen dat de huidige overschrijdingen worden opgelost en de negatieve effecten van geplande ruimtelijke ontwikkelingen worden gecompenseerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 definitief vastgesteld.
Beoordeling onderzoeksresultaten gemeente Enschede
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet Luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
- geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde.
- een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
In de onderhavige situatie gaat het om een conserverend bestemmingsplan (vaststelling van de bestaande situatie). Met het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waardoor derhalve ook geen sprake is van een negatieve invloed op de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
Conclusies onderzoek
Uit het oogpunt van luchtkwaliteit (art. 5.16 WM, lid 1 onder b) ligt er geen belemmering voor de realisatie van het plan.
4.1.6 Duurzaamheid
Duurzaamheid, klimaatverandering, energiebesparing zijn begrippen die volop op lokale, nationale en internationale agenda's staan. Het Kyotoprotocol uit 1997 is een belangrijke stap geweest in de mondiale bewustwording rond klimaatverandering.
Duurzaamheid heeft alles te maken met de schaarste van de hulpbronnen waarmee welvaart wordt voortgebracht. De oppervlakte van de aarde is eindig, de voorraden grondstoffen zijn eindig en de opnamecapaciteit van de atmosfeer en de omgeving zijn eindig. Maar ook een hoogopgeleide en gezonde bevolking, goed functionerende sociale netwerken, maatschappelijk vertrouwen, machines en infrastructuur, kennis, en andere voor een duurzame welvaart noodzakelijke hulpbronnen, zijn niet in onbeperkte mate aanwezig. Vanwege de schaarste van al deze hulpbronnen is het niet vanzelfsprekend dat de huidige welvaart duurzaam is, dat wil zeggen, tot in lengte van dagen gecontinueerd kan worden. Dit maakt duurzaamheidsbeleid tot een maatschappelijke noodzaak. Een duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder dat daarmee de behoeften van toekomstige generaties, zowel hier als in andere delen van de wereld, in gevaar worden gebracht.
Concreet betekent dit dat het handelen meer gericht moet zijn op een efficiënt gebruik van grondstoffen, dat zuiniger moet worden omgegaan met energie en biodiversiteit en dat geïnvesteerd moet worden in kennis en onderwijs, zodat technologieën kunnen worden ontwikkeld die latere generaties in staat stellen om met minimale inzet van schaarse grondstoffen en fossiele energie een aanvaardbaar welvaartsniveau te creëren. Het betekent ook dat voortdurend zorg moet worden besteed aan een verbetering van de sociale kwaliteit van de samenleving en dat geïnvesteerd moet worden in onderling vertrouwen en sociale participatie.
Duurzaamheidsbeleid
In 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede zich uitgesproken om in drie stappen naar klimaatneutraliteit in 2020 te groeien. Het jaar 2020 is hierbij als stip op de horizon van de gemeentelijke inspanningen gezet. Ook de gemeenteraad van Enschede heeft zich herhaaldelijk krachtig uitgesproken over duurzaamheid van woningen, duurzaamheid binnen projecten, energiebesparing en duurzame inkoop in de gemeentelijke organisatie, bewustwordingscampagnes.
Enschede werkt momenteel al aan een breed scala aan activiteiten op gebied van klimaatbescherming. De “strategische opgaven” fungeren hierbij als leidraad: Aspecten als werkgelegenheid, partnerships, groen imago en het welzijn van de Enschedese burger worden meegewogen in de keuzes waarop we de komende jaren vooral op inzetten. Daarmee grijpt de gemeente, tijdens huidige economische recessie, de kansen op het gebied van werkgelegenheid en duurzame (economische) ontwikkeling aan, samen met de partners.
Op 15 september 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota “Nieuwe Energie voor Enschede” vastgesteld. Dit beleidsdocument bevat een lange termijnvisie op duurzaamheid. Een belangrijke focus ligt op energieaanpak en op de mogelijkheden om de klimaatverandering te beperken. Deze twee aspecten vormen dan ook het speerpunt van het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid. De visie richt zich qua doelstellingen op het nationale Klimaatakkoord. Dit betekent dat in 2020 een CO2-reductie van 30% ten opzichte van 1990 is bereikt en dat 20% van het energiegebruik in 2020 duurzaam wordt opgewekt. In de visie is een uitvoeringsprogramma beschreven om de energietransitie daadwerkelijk te realiseren met een indeling van opgaven naar thema. Het intensiveren van de energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, zowel particulier eigendom als huurwoningen, heeft hoge prioriteit.
4.1.7 Kabels, leidingen en straalpaden
Teneinde een goede belangenafweging mogelijk te maken voor de diverse functies binnen het plangebied is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de ligging en eigenschappen van binnen het plangebied voorkomende kabels, leidingen en straalpaden voor telecommunicatie. Dit houdt verband met de mogelijke beperkingen aan het gebruik en/of bebouwing als gevolg van aan te houden afstanden tot gevoelige functies en maximale hoogten. Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de verbeelding vastgelegd en in de planregels nader geregeld. Dit betreft de hoofdtransportleidingen voor gas en brandstof, leidingen voor het vervoer van risicovolle stoffen, bovengrondse en ondergrondse hoogspanningsleidingen en straalpaden.
Langs de westzijde van het plangebied loopt het tracé van een hoospanningsverbinding. Deze verbinding is als zogenaamde dubbelbestemming "Leiding - hoogspanningsverbinding" in het plan opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de dubbelbestemming.
4.2 Water
Deze waterparagraaf geeft het vigerende beleid weer en beschrijft de waterhuishoudkundige situatie binnen het bestemmingsplangebied en de verwachtte wijzigingen daarin in de periode 2010-2020.
Beleid
In paragraaf 4.2.1. wordt het vigerend beleid van de gemeente Enschede, gericht op watersysteem en waterketen, beschreven. Dit beleid is opgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP 2009-2013). Elke vier jaar schrijft de gemeente Enschede een nieuw GRP. De belangrijkste onderdelen van het vastgestelde beleid die voor watersysteem en waterketen van belang zijn voor de ontwikkeling van de stad staan in deze waterparagraaf.
Beschrijving huidige situatie
De beschrijving van de huidige situatie geeft informatie over watersysteem, waterketen en eventuele aandachtspunten en knelpunten die binnen het plangebied actueel zijn.
Geprojecteerde ontwikkelingen 2010-2020
Dit onderdeel gaat in op geprojecteerde ontwikkelingen die op het moment van actualisatie bekend zijn.
Implementatie beleid
Dit onderdeel beschrijft op welke wijze het waterbeleid vorm krijgt binnen de geprojecteerde ontwikkelingen.
Naast de toelichting, die informatie verschaft, zal een aantal onderdelen die van belang zijn voor een vitale waterhuishouding worden opgenomen op de verbeelding en/of in de regels behorend bij dit bestemmingsplan. De belangrijkste waterhuishoudkundige voorzieningen zijn op de waterkaart weergegeven.
Bestemmingsplankaart en regels
Waterhuishoudkundige voorzieningen die van essentieel belang zijn voor een vitale waterhuishouding worden op de verbeelding en in de regels vastgelegd.
4.2.1 Beleid
4.2.2 Huidige waterhuishoudkundige situatie
Het gebied van het bestemmingsplan Eschmarke Zuid Oost is circa 90 hectare groot en bestaat uit de deelgebieden Oikos, Beekveld, de Driehoek en Eilermarke en het gebied ten noorden van Eilermarke tussen de Ekersdijk en de Gronausestraat. De zuidelijke grens loopt door het buitengebied.
Figuur 1: bestemmingsplangebied
Maaiveld
In onderstaande figuur is het maaiveldverloop weergegeven. Het maaiveld loopt van circa 42 meter NAP in het westen tot circa 38 meter in het oosten.
Fig.2 Maaiveldverloop [bron: VI, rioolputhoogte gemeente Enschede]
Bodem en geohydrologie
Bodemopbouw voor ontwikkeling
Oikos
[bron: Onderzoek bodemopbouw Woonwijk “De Eschmarke”, Enschede, september 1994, Tauw]
De diepte van de keileemlaag ligt overwegend meer dan 1,5 m onder het maaiveld en de doorlatendheid varieert tussen 2-4 m per dag.
Beekveld
[bron: Onderzoek bodemopbouw Woonwijk “De Eschmarke”, Enschede, september 1994, Tauw]
De diepte van de keileemlaag ligt overwegend meer dan 1,5 m onder het maaiveld. Tussen de Berkenven, de Broekheenseweg, de Heutinkbeek en de Glanerbeek komt het keileem tot ca. 0,5 m onder het maaiveld (voor aanleg van de wijk) en de doorlatendheid varieert tussen 0-6 m/dag.
Eilermarke
[bron: Detailontwerp watersysteem Deelgebied 3, Eilermarke Grontmij februari 2001]
De bodem bestaat uit een zandige toplaag met daaronder op verschillende dieptes overgaat in een keileemlaag. Hoe hoger het maaiveld hoe ondieper de keileemlaag.
De zandige bovenlaag is in het westelijke deel ca. 0,25 m dik en neemt in oostelijke richting toe tot meer dan 1,5 m.
Bodemopbouw na ontwikkeling
Oikos [bron IBE]
Er is alleen zand voor cunetten aangevoerd.
Eilermarke en Beekveld [bron IBE]
In het algemeen zijn de oppervlakkige slechtdoorlatende laagjes afgegraven en aangevuld met grondverbetering en is hier en daar minimaal opgehoogd.
Grondwaterstanden
In het plangebied staan vier peilbuizen van de gemeente.
Het verloop van de gemiddeld hoge (GHG) en gemiddeld lage (GLG) grondwaterstaden tot 2010 zijn in tabel 1 weergegeven.
Tabel 1: indicatie GHG en GLG [bron: meetnet gemeente Enschede]
Peilbuis | m.v. | GHG mNAP [m –mv] | GLG mNAP [m –mv] | jaren | |||
289A | 42,24 | 41,40 [0,84] | 40,56 [1,58] | 5 | |||
308A | 41,49 | 41,33 [0,16] | 40,71 [0,75] | 4 | |||
309A | 40,38 | 39,56 [0,72] | 39,18 [1,20] | 4 | |||
310A | 40,78 | 40,00 [0,78] | 39,20 [1,58] | 6 |
De grondwaterstanden variëren in het algemeen tussen 0,7 en ruim 1 meter onder het maaiveld. De grondwaterstroming is van west naar oost en volgt grofweg het maaiveld.
Grondwateronttrekkingen
In het plangebied zijn geen grondwateronttrekkingen.
Riolering en afwatering
Algemeen
De algemene kenmerken voor riolering en afwatering staan in onderstaande tabel 2
Tabel 2 [bron: Controleberekening Oikos, gemeente Enschede defintief, september 2002; berekening Beekveld maart 2010; toets waterhuishouding en riolering Eilermarke, gemeente Enschede, februari 2005]
Oikos | Beekveld | Eilermarke | |||||
Hemelwater | |||||||
Verhard oppervlak | ha | 8 | 3,9/0,32 | 6,3 | |||
Berging wadi/IT-riool | m3 [mm] | 2300 [29] | 1565[40] | 3,41 | |||
Berging in oppervlaktewater | m3 [mm] | 600 [8] | 1,91 | ||||
Berging in rioolstelsel (vgs) | m3 [mm] | nvt | 30 [10] | 11 | |||
Afvalwater | |||||||
Woningen | - | 930 | 248 | 654 | |||
Inwoners | - | 2790 | 670 | 1766 | |||
Norm | l/inw/u | 135 | 135 | 135 | |||
afvalwaterstromen | m3/u | 38 | 9 | 24 |
1. verhard oppervlak
2. verhard oppervlak aangesloten op vgs. Totaal verhard oppervlak niet bekend.
De structuur van de riolering en afwatering is weergegeven in figuur 5.
Oikos
Afvalwater
Het huishoudelijk afvalwater van Oikos voert onder vrij verval af naar het rioolgemaal, in het midden van het plangebied, nabij de kruising van de Apollolaan met de Priamoslaan. Het rioolgemaal pompt het afvalwater naar het DWA-riool van de gescheiden gerioleerde wijk Schipholt. Van daaruit wordt het afvalwater gepompt in het gemengd riool van Glanerbrug en vindt afvoer onder vrij verval plaats naar de zuivering van Glanerbrug.
Regenwater
Circa 1 ha verharding loost rechtstreeks op het stelsel van sloten en vijvers. Circa 7 ha voert regenwater af via wadi's naar sloten en uiteindelijk de Glanerbeek. De Drainage onder de wadi's wordt bemalen. Het drainagegemaal achter de huizen Priamoslaan 29/31 voert het water af naar de Glanerbeek.
Waterberging [bron:Oikos, verstoring werking wadisysteem, gemeente Enschede, juni 2005
In Oikos zijn wadi's aangelegd op particulier terrein. Het is gebleken dat de bergende functie van de wadi's niet meer (volledig) benut kan worden.
De waterberging in Oikos neemt af door:
- het aanbrengen van meer verharding;
- dempen van wadi's;
- overkluizen van wadi's;
- niet goed onderhouden van particuliere wadi's.
Het rapport eindigt met het advies om de nadruk te leggen op herstel- en handhaving en niet op extra waterhuishoudkundige voorzieningen.
Anno 2010 is de gemeente in samenwerking met het Waterschap Regge en Dinkel bezig alternatieve berging te realiseren voor het niet functioneren van de wadi's op particulier terrein. Het gaat hierbij om een berging van circa 500 m3.
Beekveld
Afvalwater
Voor het afvalwater is een vuilwaterriool aangelegd in Beekveld. Op dit rioolstelsel wordt geen ander vuilwater afgevoerd. Het rioolstelsel van Beekveld sluit aan onder vrijverval op de vuilwaterriolering van Oikos in het noordoosten van Beekveld bij het Atalantapad.
Regenwater
Hemelwater dat op verhardingen valt wordt bovengronds en zichtbaar afgevoerd naar wadi's (infiltratie) via straatgoten. Ook liggen sommige wegen op een oor en wateren rechtstreeks af naar de wadi langs de weg. Afwatering van de busbaan (in het oosten van het plangebied) vindt plaats via het cunet onder de busbaan.
De wadi's lozen overtollig water op de Heutinkbeek die midden door het plangebied stroomt. In totaal voert circa 0,3 ha verhard oppervlak afkomstig van de Schipholtstraat en de Broekheenseweg af op een Verbeterd Gescheiden rioolStelsel (VGS). Het overstortende water voert af naar de Glanerbeek. Het vervuilde regenwater (first flush) wordt met een pomp in het afvalwaterstelsel gepompt op de hoek van de Broekheenseweg en de Bosven in het zuidoosten van Beekveld.
Waterberging
Het infiltratie- en oppervlaktewatersysteem voldoet aan de eis dat een bui van 40 mm in 75 minuten (T=50) geborgen kan worden, bij een afvoer van maximaal 2,4 l/s/ha. Het watersysteem bestaat uit een stelsel van wadi's, waar het water via een bovenlaag infiltreert. Deze (onderling gekoppelde) wadi's hebben een berging van 37 mm. Bij de berekening van de berging van het hemelwater is ervan uitgegaan dat op het afvoerend verhard oppervlak circa 3 mm water niet rechtstreeks naar de wadi afvoert. Het waterpeil in de Heutinkbeek mag maximaal 0,4 m stijgen bij de maatgevende neerslaggebeurtenis T=50. De berging in het plangebied is voldoende. Echter, om wateroverlast te voorkomen is ervoor gezorgd dat overloopmogelijkheden bestaan tussen de verschillende wadi's.
Eilermarke
Afvalwater
Afvalwater wordt gescheiden van hemelwater ingezameld. Het ontwerpdebiet bedraagt 24 m3/uur. Het afvalwater voert af naar het rioolgemaal dat het afvalwater verpompt naar het westelijk gelegen deelgebied Eekmaat West.
Hemelwater
Het hemelwater voert overwegend bovengronds af naar de wadi's in de wijk, die overlopen op het oppervlaktewatersysteem. Delen van het verhard oppervlak wateren rechtstreeks af op het oppervlaktewater. Het verhard oppervlak van de busbaan, de Heidevlinder (en de daaraan gelegen woningen) voert af naar een verbeterd gescheiden stelsel.
Waterberging
De maximale stijging van het oppervlaktewater bedraagt 0,4 m bij een bui met een intensiteit van 40 mm in 75 minuten (T=50), waarbij een minimale waakhoogte van 0,05 m gehandhaafd blijft. De aanvoer en doorvoer vanuit de Ecozone op het oppervlaktewater in Eilermarke bedraagt maximaal 200 m3/uur. Het waterpeil van het oppervlaktewater in de Ecozone bedraagt 39,80 m +NAP.
Figuur 5: Rioleringskaart
Oppervlaktewater
(zie ook de waterkaart figuur 8)
De globale afwatering is weergegeven in onderstaande figuur.
Figuur 6 [Bron: afwateringskaart waterschap Regge en Dinkel]
Het plangebied van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost" ligt in het zuidoostelijk, laagst gelegen deel van Eschmarke. De sloten, beken en vijvers maken deel uit van het watersysteem van Eschmarke, sommige met afvoerfunctie, andere met circulatiefunctie en een aantal met beide (zie ook figuur 8).
Glanerbeek [40-3] en [40-3BYA]
De Glanerbeek loopt in noordelijke richting door het plangebied en gaat net ten noorden van het spoor de grens over naar Duitsland. De beek voert het water uit het landelijke gebied ten zuidoosten van Enschede af (het Aamsveen en het landelijke Eschmarke de Knalhutterweg)
Heutinkbeek [40-3-2-3]
De Heutinkbeek verzorgt de basisafvoer van regenwater van Eschmarke. De beek loopt dwars door Beekveld en sluit bij de overgang van Beekveld naar Oikos aan op de Glanerbeek. Bij extreme neerslag treedt de noodoverlaat in werking en wordt overtollig water via een duiker onder de Broekheenseweg rechtstreeks afgevoerd naar de Glanerbeek. De Heutinkbeek heeft tevens een cirulatiefunctie bovenstrooms van de Ecozone ter hoogte van de Keppelerdijk.
[40-3-2-16]
Dit is een 'short cut' in de vorm van een duiker (onder de Broekheenseweg tussen de Heutinkbeek en de Glanerbeek) die overtollig water afvoert naar de Glanerbeek.
[40-3-2-13]
Deze sloot voert overtollig water af uit het oostelijke deel van Eilermarke en takt aan op de Heutinkbeek.
[40-3-1-1]
Deze sloot voert overtollig water af uit het westelijke deel van Eilermarke, ligt net benedenstrooms van de Eilermarkervijver[8] en loopt tot aan de spoorsloot ter hoogte van het circulatiegemaal.
[84] en [85]
Deze sloten voeren hemelwater af naar de Glanerbeek. De overlopen vanuit meerdere wadi's voeren ook af naar de sloten.
[86]
Dit is een wadi.
Vijver Eilermarke[8]
Deze vijver wordt gevoed met water uit de Ecozone en sluit aan op [40-3-1-1] De vijver heeft zowel een waterafvoer als een ciculatiefunctie.
Blauwe ader
Er loopt geen blauwe ader door het plangebied.
Waterkaart
In onderstaande figuur 8 is de waterkaart weergegeven. Hierop staan belangrijke watergangen en de manier hoe het hemelwater tot afstroming komt binnen het bestemmingsplangebied.
Ontwikkelingen 2010-2020
Geprojecteerde ontwikkelingen zijn:
Oikos
Waterberging
De gemeente is in samenwerking met het Waterschap Regge en Dinkel bezig alternatieve berging te realiseren voor het niet functioneren van de wadi's op particulier terrein. Het gaat hierbij om een berging van circa 500 m3.
Beekveld
- Zeggeven - circa 20 woningen in ontwikkeling. Maatregelen en voorzieningen voor de waterhuishouding zijn aangelegd. Er is een bergingstekort van circa 10 m3. Compenserende berging wordt meegenomen in de realisatie van extra berging van 500 m3 voor de wadi's in Oikos.
- Erve Harberink - drie woningen. De eigenaren verwerken het hemelwater op eigen terrein.
Driehoek
19 woningen. Er is een stedenbouwkundig plan. De waterhuishouding zal in het inrichtingsplan uitgewerkt worden
Eilermarke
- Parelmoervlinder - negen woningen.
- Uitkijk en Vlindertuin - in de Uitkijk worden 101 woningen gebouwd, in de Vlindertuin 24. De planvorming is afgerond. Hemelwater wordt bovengronds aangeboden op de perceelgrens. Hemelwater wordt deels zichtbaar en deels via IT-rioleren afgegevoerd naar sloten en wadi's. Voor het realiseren van een goede ontwateringsbasis voor de woningen worden zandbanen onder de percelen gelegd die aansluiten op het IT-riool in het zandcunet van de wegen.
Glanerbeek
Kader Richtlijn Water m.b.t. ecologische zone's
De Glanerbeek is een waterlichaam zoals gedefinieerd in de KRW (zie hiervoor onder "Waterbeleid"). Het ambitieniveau voor de Glanerbeek is hoog. Dit betekent dat er stroken van 2x 15 meter breed moeten worden gerealiseerd waarbinnen de Glanerbeek kan meanderen en dat de stuwen passeerbaar moeten zijn voor vissen.
Randvoorwaarden bij nieuwe ontwikkelingen
- Geen toepassing van uitlogende bouwmaterialen, wanneer deze in contact (kunnen) komen met hemelwater (bijvoorbeeld zink, koper en bitumen voor goten en dakbedekking);
- Grondwaterneutraal bouwen: dit betekent dat het grondwater in de nieuwe situatie niet permanent verlaagd of verhoogd mag worden. Tijdens de ontwikkeling van het gebied (aanleg wegen, gebouwen), mag het grondwater tijdelijk verlaagd worden (melding of vergunningaanvraag bij het waterschap);
- (Parkeer)kelders waterdicht maken;
- Waterberging aanleggen op het laagste punt binnen het plangebied;
- Aansluiten op het watersysteem van Eschmarke;
- Verdiepen van waterlichamen zoals waterlopen en vijvers mag de grondwaterstanden, aantoonbaar niet negatief beïnvloeden en uitsluitend in overleg met de gemeente en met goedkeuring van het waterschap;
- Met bouwen beginnen als de wateropgave geregeld is;
- Systeemkeuze afwatering en benodigde bergings- en infiltratievoorzieningen conform vigerend GRP;
- Hemelwaterafvoer vanaf percelen bovengronds en zichtbaar;
- Bergingsopgave bedraagt 40 mm, indien nog niet voorzien in het systeem van wadi's, greppels, sloten en vijvers in Eschmarke.
Plankaart/Regels
De voor de waterhuishouding van belang zijnde watergangen en wadi's zijn in het bestemmingplan Eschmarke Zuid Oost opgenomen op de verbeelding en in de regels onder de bestemming "Groen".
4.3 Archeologie
Inleiding
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.
Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.
De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:
- het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
- de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
- het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
- het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
- verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring;
- de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.
De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede
Archeologiebeleid gemeente Enschede
Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor omgevingsvergunningen voor het bouwen of slopen of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.
In de beleidsnota is een handleiding voor het archeologisch werkproces opgenomen, met daarin te onderscheiden processtappen van inventarisatie, waardering, selectie en specifieke beheersmaatregelen.
fragment Archeologische Verwachtingskaart
Archeologie en het plangebied "Eschmarke Zuid Oost 2010"
Archeologische resten onder de grond vormen een belangrijk deel van de geschiedenis van Nederland. Doordat Nederland klein is en er veel economische activiteiten plaatsvinden, dreigen veel van die resten verloren te gaan. Bij het aanleggen van spoorwegen, dijken, nieuwe wijken of bedrijventerreinen wordt om die reden stil gestaan bij de archeologische waarde van de bodem.
Het Europese Verdrag van Valletta uit 1992, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: de veroorzaker-betaalt. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering van het verdrag in Nederland gebeurt door middel van aanpassing van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten. Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Met deze wet is door de rijksoverheid uitvoering gegeven aan de implementatie van het verdrag van Malta. De gemeente regelt de archeologie in bestemmingsplannen en bij vergunningverlening. Archeologisch onderzoek gaat vooraf aan het in procedure nemen van een bestemmingsplanwijziging en vergunningaanvraag. Het archeologiebeleid van de gemeente Enschede is op 3 december 2007 door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeente Enschede is met het vaststellen van het beleid bevoegd gezag voor het nemen van selectiebesluiten. De provincie toetst de gemeente op haar beleid.
Het gebied in het bestemmingsplan Eschmarke Zuid Oost 2010 hebben de plangebieden Oikos en Beekveld op de Archeologische Verwachtingskaart van Enschede een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde. Plangebied Eilermarke heeft een lage en middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek is verplicht in gebieden met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde bij activiteiten met een bodemverstoring > 500m2 en een diepte >50cm. Gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde zijn vrijgesteld van verplicht archeologisch onderzoek. Dit geldt ook voor gebieden waar archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en die vervolgens zijn vrijgesteld van verplicht archeologisch onderzoek. In Eilermarke heeft in het gebied tussen de Citroenvlinder en Heidevlinder (rapport Raap 2088) archeologisch onderzoek plaats gevonden. Dit gebied is vrijgesteld van verplicht archeologisch onderzoek.
In het gebied zijn geen terreinen van archeologisch waarde aanwezig.
Toevalsvondsten moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag, de gemeente Enschede.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
4.4 Natuurwetgeving En Ecologie
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwet- en regelgeving. Momenteel genieten zowel een groot deel van de flora en fauna zelf als de leefgebieden van diverse soorten wettelijke bescherming. Die bescherming vloeit voort uit zowel Europese en nationale regelgeving als uit internationale verdragen en afspraken als het VN-Biodiversiteitsverdrag. In dat verdrag hebben 193 landen, waaronder Nederland, zich verplicht om biologische diversiteit te behouden en een duurzaam gebruik te maken van biodiversiteiti. Biodiversiteit is niet alleen belangrijk vanwege de intrinsieke waarde van de natuur maar draagt ook bij aan onze voedselvoorziening, economie en gezondheid. Deze internationale biodiversiteitsdoelstellingen zijn op Europees niveau verankerd in de EU-Vogel- en Habitatrichtlijnen. De Habitatrichtlijn richt zich expliciet op de biologische diversiteit, door middel van het instandhouden en beschermen van nationale habitats (leefgebieden) en in het wild voorkomende flora en fauna. De te beschermen nationale habitats worden 'Natura 2000' gebieden genoemd en vormen gezamenlijk een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn beschermt op soortgelijke wijze broed- en trekvogels en hun specifieke leefgebieden. Deze internationale afspraken en Europese richtlijnen zijn in Nederland doorvertaald in de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). Aanvullend aan deze wettelijke bescherming is in de Nota Ruimte door het kabinet het beleid uitgewerkt voor de bescherming van de ecologische hoofdstructuur (EHS), ganzenfoerageergebieden en weidevogelgebieden. De verschillende beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden te worden getoetst op mogelijke schadelijke uitstralende effecten, dit wordt ook wel “externe werking” genoemd.
Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 worden twee typen beschermde gebieden onderscheiden, de 'Natura 2000' gebieden (artikel 10a) en de beschermde natuurmonumenten (artikel 10). Onder 'Natura 2000' gebieden worden verstaan de Vogelrichtlijngebieden en de Habitatrichtlijngebieden. Voor veel Habitatrichtlijngebieden geldt overigens dat deze nog wel formeel als zodanig moeten worden aangewezen door de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie, omdat daarvoor nog instandhoudingsdoelstellingen moeten worden vastgesteld. Zo lang de Habitatrichtlijngebieden nog niet definitief zijn aangewezen dient nog te worden getoetst aan de communautaire lijst, zijnde de lijst van gebieden zoals die indertijd zijn aangemeld bij de Europese Commissie. Onder beschermde natuurmonumenten worden die natuurgebieden verstaan die op grond van de “oude” Natuurbeschermingswet reeds als zodanig waren vastgesteld. Voor zover de beschermde natuurmonumenten overlappen met Natura 2000 gebieden geldt dat de status “beschermd natuurmonument” voor die betreffende gebieden is komen te vervallen, de beschermde waarden voor het betreffende gebied – voor zover die niet ook onder de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 gebied vallen – blijven echter voor die gebieden onverminderd van kracht. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een vergunning van Gedeputeerde Staten (met uitzondering van die gebieden waar op grond van het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie bevoegd gezag is) vereist.
Nota Ruimte
In de Nota Ruimte is de visie van het Rijk op de natuur en het landelijk gebied vastgelegd. De nota richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het leven geroepen en worden ganzenfoerageergebied en weidevogelgebied aangewezen. Het rijksbeleid uit de Nota Ruimte dient door provincies en gemeenten te worden doorvertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen. De EHS, het ganzenfoerageergebied en het weidevogelgebied vallen niet onder de werking van de gebiedsbescherming zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998.
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving. Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.
De Flora- en faunawet hanteert een driedeling in beschermingscategorieën:
tabel 1 soorten, dit zijn de meest algemeen voorkomende soorten waarvoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstellingsregeling geldt. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden gevraagd;
tabel 3 soorten, dit zijn de strikt beschermde soorten. Het gaat hierbij om de Habitatrichtlijnsoorten en een (nationale) selectie van de zwaardere categorieën van de Rode Lijst. Voor deze soorten dient altijd ontheffing te worden gevraagd;
tabel 2 soorten, een tussencategorie bestaande uit de resterende beschermde soorten. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling wanneer wordt gehandeld volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. In andere gevallen dient voor deze soorten doorgaans ontheffing te worden gevraagd.
Vogels nemen in de Flora- en faunawet een bijzondere positie in. Vogels worden door de wet alleen beschermd tijdens het broedseizoen. Voor een aantal vogelsoorten (met name spechten, uilen en boombewonende roofvogels) zijn de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen jaarrond beschermd.
Natuurwetgeving en het plangebied “Eschmarke-Zuidoost”
Het plangebied “Eschmarke-Zuidoost” is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de nabijheid daarvan. Het bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk een consoliderend karakter. In verband hiermee behoeft er in het kader van dit ruimtelijk plan geen nader onderzoek plaats te vinden. In het bestemmingsplan zijn nog wel enkele ontwikkellocaties voor woningbouw gelegen, waarvan een deel al bouw- en woonrijp is gemaakt. Onderstaand wordt per ontwikkellocatie kort aangegeven of Flora- en faunawet onderzoek noodzakelijk is alvorens hiervoor een rechtstreekse bouwtitel kan worden opgenomen. Indien voor één of meerdere locaties nog Flora- en fauna onderzoek noodzakelijk is dient dit onderzoek bij de vaststelling van het bestemmingsplan te zijn uitgevoerd en moet daaruit met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid kunnen worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat. Indien uit een eventueel uit te voeren Flora- en faunawet onderzoek blijkt dat mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn dient de tijdige uitvoering daarvan als voorwaarde in de planregels van het bestemmingsplan te worden geborgd.
De ontwikkellocaties zijn:
- hoek Atalantalaan/Apollolaan;
- Schipholtstraat 201 tm 207;
- Broekheenseweg 70-72;
- Driehoek Schipholtstraat /Kepperlerdijk/Broekheenseweg
Alle 4 de locaties waar nog ontwikkelingen zullen plaatsvinden lijken een geringe ecologische waarde te hebben. Ze zijn alle in stedelijk gebied gelegen en op de locaties worden geen bomen, waterelementen of bestaande bouwwerken verwijderd. De op grond van de Flora- en faunawet strikt(er) beschermde soorten komen nagenoeg alleen voor in een specifiek milieu of een combinatie van specifieke milieus. Voor vleermuizen zijn dit bijvoorbeeld oude bomen en/of gebouwen en voor amfibieën zijn dit bijvoorbeeld ruigtes/bos in combinatie met waterpartijen. Bij de geplande ruimtelijke ingrepen op deze vier locaties in de Eschmarke wordt vrijwel zeker geen biotoop aangetast dat dient als vaste rust- of verblijfplaats dan wel functionele leefomgeving van strikt(er) beschermde planten en dieren. De kans op overtreding van de Flora- en faunawet wordt dan ook zeer klein geacht.
Ecologie en het plangebied “Eschmarke Zuid Oost”
Het plangebied is gelegen in het sterk verstedelijkte gebied van Enschede, er is over het algemeen geen sprake van specifieke soortenrijkdom. In het zuidoostelijke deel van het plangebied ligt een ecozone. Het is één van de drie ecozones door de Eschmarke (en Glanerbrug). Deze zorgen voor een ecologische verbinding tussen de natuurgebieden ten noorden (Hoge Boekel en Dinkelgebied) en ten zuiden (Aamsveen) van De Eschmarke. Onderdeel van de ecozone is de Glanerbeek. Deze zone bestaat uit flauwe en steile oevers, beplanting, poelen en een vistrap. Ten westen net buiten het plangebied ligt een andere ecozone. Het plangebied bestaat voornamelijk uit recent aangelegde woonwijken. Hierbij is ook ruimte geschapen voor groene aders en enkele waterpartijen. Voor strikter beschermde soorten als kamsalamander of poelkikker zijn deze waterpartijen niet geschikt. Soorten als de gewone pad en middelste groene kikker komen hier waarschijnlijk wel voor. De groene structuren hebben een functie als broed-, schuil- en voedsellocatie voor met name zangvogels en kleine zoogdieren. Voor deze soorten alsmede voor vleermuizen zijn deze groene aders geschikt als oriëntatie. Door hier gebruik van te maken verplaatsen de dieren zich door de wijk.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van ecologie en natuurwetgeving zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Gewenste Ontwikkeling Plangebied
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden volgens “Sprekend Enschede”, Gids voor ruimtelijke kwaliteit.
De Gids geeft de ontwikkelmogelijkheden weer die de gemeente wenselijk vindt en wil stimuleren in de stad Enschede en in de wijken en buurten. In de Gids legt de gemeente per gebied vast hoe belangrijk de bestaande ruimtelijke kwaliteit van een wijk of een buurt wordt gevonden, hoe de ruimtelijke hoofdopzet er uitziet, hoe de wijk is ingericht en functioneert en of dat een uitgangspunt is voor toekomstige ontwikkelingen. Dit wordt de grondhouding genoemd. Op basis van de grondhouding worden randvoorwaarden opgenomen voor wat in een bepaald gebied gewenst is. In dat opzicht fungeert de Gids als toetsings-, en ontwikkelingskader voor nieuwe initiatieven.
Algemene kaart grondhoudingen Gids ruimtelijke kwaliteit
In de Gids is per plandeel een grondhouding opgenomen. Onderstaand een overzicht voor de delen Eilermarke, Broekheenseweg, Beekveld en Oikos.
![]() | ![]() |
![]() | ![]() |
![]() | ![]() |
![]() | ![]() |
5.1 Projecten En Nieuwe Ontwikkelingen
Het bestemmingsplan “Eschmarke Zuid Oost 2010” is overwegend conserverend van aard. Dat betekent dat voor het overgrote deel van het plangebied de bestaande situatie wordt vastgelegd. Eventuele nieuwe ontwikkelingen worden echter in het nieuwe bestemmingsplan rechtstreeks meegenomen, indien de uitwerking van die plannen zodanig concreet en stedenbouwkundig verantwoord is, dat met een redelijke mate van zekerheid kan worden gesteld dat de ruimtelijke invulling binnen de geldigheidsduur van dit bestemmingsplan (10 jaren) plaats vindt.
Voor onderhavig plangebied betekent dit dat ontwikkelingen op gronden gelegen in de zogenaamde “Driehoek” en gronden aan de Zeggeven mogelijk zullen worden gemaakt.
De Driehoek
Dit gebied heeft betrekking op gronden gelegen tussen de Schipholtstraat, Keppelerdijk en Broekheenseweg. In het bestemmingsplan “De Eschmarke” zijn deze gronden reeds bestemd voor “Wonen” maar concrete plannen voor de invulling daarvan waren er tot voor kort niet. In het kader van de waterhuishouding in het gebied De Driehoek en naaste omgeving heeft er een herinrichting van deze gronden plaatsgevonden. Na het verleggen van de Heutinkbeek werd duidelijk welke ruimte er beschikbaar was voor het realiseren van nieuwe woningen. Hierbij dient de landelijke uitstraling van het gebied met bebouwing langs de randen en een open binnenterrein te worden gerespecteerd.
In totaal kunnen op onderhavige gronden maximaal 19 woningen worden gebouwd, bestaande uit vrijstaande woningen en zogenaamde tweekappers. De bestaande verkaveling – relatief smalle en diepe kavels – en bebouwingsvormen in De Driehoek zijn uitgangspunt.
Het binnengebied wordt vrijgehouden van bebouwing zodat het open karakter en de landelijke sfeer gehandhaafd blijven.
Zeggeven
De straat Zeggeven is gelegen in de wijk Beekveld ten noorden van de Spalterven / busbaan. Voor de Zeggeven is oorspronkelijk gekozen voor een erfachtige verkaveling met in totaal 16 woningen. Inmiddels zijn 10 woningen gebouwd: twee vrijstaande woningen en 8 tweekappers.
In verband met de slechte verkoopbaarheid van de overige geplande vrijstaande woningen heeft er een herontwikkeling van de plannen plaatsgevonden. De nog niet uitgegeven kavels zijn verkleind om de verkoopbaarheid te vergroten. Daardoor is er ruimte ontstaan voor een dwarsstraat met daaraan extra kavels. Op vier van de uit te geven kavels dienen vrijstaande woningen te worden gebouwd. Op de overige zes kavels is realisatie van zowel een vrijstaande woning als een tweekapper mogelijk. Door deze flexibiliteit kunnen maximaal 10 nieuwe woningen worden gebouwd.
Erve Harberink
Op de locatie Erve Harberink is de bouw van in totaal drie woningen mogelijk. Twee daarvan zijn gerealiseerd; één kavel is nog niet bebouwd. Het betreft hier een particulier initiatief.
Parelmoervlinder
Aan de Parelmoervlinder bevinden zich nog negen door de gemeente uit te geven kavels. Op de kavels mogen vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Uitgifte is gepland in de loop van 2012.
Bouwplan "Vlindertuin"
Het bouwplan "Vlindertuin" betreft het realiseren van in totaal 24 woningen op gronden gelegen ten oosten van De Heidevlinder / HOV-lijn Eschmarke en ten westen van de Parelmoervlinder/Monarchvlinder. Om het realiseren van deze woningen mogelijk te maken is het bestemmingsplan "Heidevlinder Oost" in procedure gebracht. Dit bestemmingsplan is door de raad van de gemeente Enschede vastgesteld op 1 maart 2010.
Bouwplan "De Uitkijk"
Het bouwplan "De Uitkijk" betreft het realiseren van in totaal 101 woningen in het gebied globaal gelegen tussen De Heidevlinder, de Keppelerdijk, de Citroenvlinder/Atlasvlinder en de Avondroodvlinder. Voor dit gebied is het bestemmingsplan "Heidevlinder West" gemaakt. Middels dit bestemmingsplan wordt de bouw van deze woningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is door de Raad van de gemeente Enschede vastgesteld op 26 april 2010.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verplichtingen op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de plansystematiek en de bestemmingsmethodiek, de indeling van de planregels met een korte beschrijving van de bestemmingen en tenslotte de handhaafbaarheid van het plan.
6.1 Plansystematiek En Bestemmingsmethodiek
6.1.1 Algemeen
Bestemmingsplannen behoren op grond van artikel 3.1, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening eens in de 10 jaar te worden geactualiseerd.
Nieuwe bestemmingsplannen dienen met toepassing van de wettelijk verplichte SVBP 2008 te worden vervaardigd. Toepassing van de SVBP 2008 zorgt er voor dat nieuwe bestemmingsplannen alle dezelfde structuur en opbouw kennen. Hierdoor ontstaat een uniform geheel, wat de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede komt en de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning alsmede de handhaving van bestemmingsplannen vergemakkelijkt.
In Enschede is er voor gekozen om ontwikkelingsgericht te gaan bestemmen. Kern van deze aanpak bestaat uit de volgende elementen:
- Bestemmingsplannen kunnen sneller en met minder menskracht gemaakt worden als de bestemmingsregeling is toegespitst op het huidige gebruik en plannen die zich (met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid) binnen de planperiode gaan voordoen. Voor al datgene wat zich waarschijnlijk of mogelijk gaat voordoen worden, buiten een aantal generieke wijzigingsbevoegdheden om, in het bestemmingsplan geen speciale voorzieningen getroffen.
- Voor het gehele stedelijk gebied is een ruimtelijk toetsingskader opgesteld ('Sprekend Enschede, gids voor ruimtelijke kwaliteit'). Voor elke wijk zijn de randvoorwaarden en uitgangspunten opgenomen voor nieuwe initiatieven en ruimtelijke ontwikkelingen. De gids is vastgesteld als beleidsregel en wordt gebruikt als toetsings- en beoordelingskader van voor nieuwe initiatieven. Plannen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan kunnen worden gefaciliteerd door een partiële herziening van het bestemmingsplan. De gids vormt het ontwikkelingsgerichte deel in het ruimtelijk beleid van Enschede: kader en uitgangspunt voor de ruimtelijke onderbouwing van partiële herzieningen.
In schema 1 is de relatie tussen de bestemmingsplannen die in het kader van de hernieuwde actualisatie worden gemaakt, de nota 'Sprekend Enschede' en partiële herzieningen in verband met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in een plangebied, weergegeven.
Schema 1: Relatie Sprekend Enschede, bestemmingsplan en partiële herzieningen
Nieuwe bestemmingsplannen zullen, zoals gezegd, allen dezelfde opbouw hebben. Er is gekozen voor de vorm van een meer traditioneel bestemmingsplan, waarin voornamelijk de huidige situatie (functies en bebouwing) wordt vastgelegd, waarbij binnen de verschillende bestemmingen vaak wel een passend meervoudig gebruik mogelijk is.
In de gehanteerde bestemmingsmethodiek is vertrekpunt dat de bestaande situatie in juridisch-planologische zin hoofdzakelijk wordt vastgelegd en de gewenste, concrete ruimtelijke ontwikkelingen een rechtstreekse bouwtitel krijgen. Daarbij geldt dat de rechtszekerheid voor de bestaande functies in het plangebied verzekerd moet zijn.
6.1.2 Wijze van bestemmen
Uitgangspunt is om aan gronden in het plangebied een passende bestemming toe te kennen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming conform de hoofdgroepen van bestemmingen uit de SVBP 2008. Of dit zo is hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten.
Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie bepalend. Afhankelijk van de ruimtelijke relevantie en/of de mate waarin de betreffende functie invloed heeft op de omgeving of daaraan eisen stelt, bijvoorbeeld ruimtelijke uitstralingseffecten in de zin van verkeersaantrekkende werking, benodigde parkeervoorzieningen, ruimtebeslag, situeringskenmerken en milieuhinder, wordt gekozen voor een (gespecificeerde) bestemming met eigen planregels (bouw- en gebruiksregels). Binnen de hoofdgroepen van bestemmingen kan worden gekozen voor een verbijzondering van de bestemming met een zelfstandig pakket van planregels, waarin tevens ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving kunnen worden opgenomen.
Binnen veel hoofdgroepen van bestemmingen komen ondergeschikte functies voor, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Deze functies kunnen worden opgenomen binnen de bestemmingsomschrijving. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.
6.1.3 Flexibiliteit in bestemmingsplannen
Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan “Eschmarke Zuid Oost 2010” heeft de gemeente zich ten doel gesteld een instrument te ontwikkelen dat:
- zodanig flexibel is dat soepel ingespeeld kan worden op gewijzigde omstandigheden;
- tegelijkertijd voldoende mogelijkheden biedt voor sturing van ontwikkelingen;
- tevens in een voldoende mate de rechten en belangen waarborgt van eigenaren en/of gebruikers van gronden in of rondom het plangebied en/of andere belanghebbenden.
In de planregels zijn daartoe basiseisen opgenomen, waaraan in beginsel elke bouwaanvraag moet voldoen. Het betreft voornamelijk de op de verbeelding gegeven aanwijzingen die voor gebouwen gelden, zoals de situering binnen het bouwvlak (al dan niet verplichte bouwgrens) en de maximale bouwhoogte.
Tegelijkertijd is in de planregels aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid toegekend om onderdelen van het plan te wijzigen en in concrete situaties van bepaalde regels af te wijken.
Daarnaast wordt door de keuze van bepaalde hoofdgroepen van bestemmingen mogelijk gemaakt dat meerdere hoofdfuncties binnen die bestemming uitwisselbaar zijn, hetgeen de flexibiliteit ten goede komt.
Aangezien belanghebbenden terug kunnen vallen op de in het plan opgenomen basiseisen, ofwel de gelegenheid hebben om zienswijzen in te brengen tegen een kenbaar gemaakt voornemen om veranderingen (wijzigingen en afwijkingen) toe te staan van het bestemmingsplan, bevat het plan voor hen voldoende rechtswaarborgen.
6.1.4 Verbeelding
Een bestemmingsplan bestaat uit digitale ruimtelijke informatie. Die informatie kan digitaal en analoog worden verbeeld. In de SVBP 2008 is per wijze van verbeelding aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan moet worden weergegeven. De analoge verbeelding van een bestemmingsplan leidt altijd tot een concreet en afgerond product, te weten: een analoge (papieren) plankaart. Bij de eisen die worden gesteld aan de digitale verbeelding is dit niet het geval. Dit komt omdat er bij de digitale verbeelding niet alleen sprake is van een standaard cartografische weergave door middel van kleuren en symbolen, maar ook van dynamiek en interactie met de digitale informatie. De uiteindelijke digitale verbeelding wordt mede bepaald door de functionaliteit van de interface of viewer die wordt gebruikt. De SVBP2008 bevat de basis voor de standaardisatie van het cartografisch ontwerp, in die zin dat de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen in alle viewers op dezelfde wijze moeten worden verbeeld door middel van kleuren. Essentieel is dat de digitale verbeelding alle relevante bestemmingsplaninformatie moet kunnen tonen. De analoge verbeelding moet alle te verbeelden informatie bevatten. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen. Bestemmingen moeten voorts worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.
6.2 Indeling Planregels
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende digitale verbeelding en de analoge verbeelding (papieren plankaart) waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Eschmarke Zuid Oost 2010”.
In Artikel 1 - Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
In Artikel 2 - Wijze van meten zijn opgenomen bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen weer. Het geeft regels omtrent de bebouwing die is toegestaan en waar die is toegestaan. Bij de bestemmingen is een doeleindenomschrijving gegeven met daarbij, voorzover van toepassing, nadere bebouwingsregels en gebruiksregels. Verder zijn opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden teneinde enige flexibiliteit in dit plan te kunnen waarborgen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit algemene afwijkingsregels, wijzigingsregels, procedureregels, bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, overige regels en anti-dubbeltelregel.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In Hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen.
De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan waarmee de regels kunnen worden aangehaald.
6.2.1 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die in het plangebied voorkomen. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming weergegeven. Als op de plankaart een bouwvlak is opgenomen, is de hoofdregel dat de hoofdgebouwen binnen de bouwgrenzen dienen te worden opgericht. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de SVBP 2008 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
- bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
- nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
- afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
- specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
- afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
- omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
- wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).
Hieronder worden de diverse in het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010" voorkomende bestemmingen in het kort toegelicht.
Artikel 3 Groen
De groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het toegestaan om groenstroken en plantsoenen aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn waterpartijen, waterlopen, wadi's en overige voorzieningen in het kader van de waterbeheersing toegestaan. Het aanleggen van wandel- en fietspaden, speelvoorzieningen en het inrichten als bijvoorbeeld hondenrenveld zijn eveneens toegestaan. De bestemming “Groen” is in principe toegekend aan al het structurele groen in het plangebied. De reststrookjes groen in het plangebied hebben veelal een andere bestemming, bijvoorbeeld “Verkeer-Verblijfsgebied” als het onderdeel uitmaakt van de infrastructuur, of “Wonen” als het direct grenst aan tuinen van woningen. Bebouwing van de voor “Groen” aangewezen gronden is slechts toegestaan in het kader van de bestemming. Hierbij kan worden gedacht aan de plaatsing van straatmeubilair, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
Artikel 4 Natuur
De gronden die de loop van de Glanerbeek volgen, hebben in onderhavig plan de bestemming "Natuur" gekregen. Deze gronden zijn bestemd voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische, geomorfomlogische en natuurlijke waarden, alsmede voor ecologische verbindingszone, diverse soorten waterlopen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Bebouwing op deze gronden is uitsluitend toegestaan in overeenstemming met deze bestemming.
Artikel 5 Sport
De gronden waarop de diverse in het plangebied voorkomende sportverenigingen zijn gevestigd zijn bestemd voor "Sport". Deze gronden zijn bestemd voor sportvoorzieningen genoemd in de hoofdgroep Sport van de Lijst van Bedrijfstypen (Bijlage 1 van de regels), voor niet zelfstandige horeace en niet zelfstandige detailhandel, alsmede voor bij de bestemming behorende bouwwerken, terreinen en voorzieningen, zoals kantines, kleedruimtes en parkeervoorzieningen.
Hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken en de aangegeven bouwhoogten.
Artikel 6 Verkeer
De bestemming "Verkeer” is bedoeld voor verkeerszones die een doorgaand karakter hebben (verkeersaders). Tot de in het plangebied voorkomende verkeersaders worden gerekend de Gronausestraat en de Heidevlinder.
Dit zijn wegen waar maximaal 50 km/uur gereden mag worden, of wegen die onderdeel uitmaken van een busroute. Binnen deze bestemming zijn onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg mogelijk. Op de voor “Verkeer” aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.
Artikel 7 Verkeer, openbaar vervoer
De voor "Verkeer, openbaar vervoer" aangewezen gronden zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van een weg ten behoeve van het openbaar vervoer, alsmede voor voet- en fietspaden, groenstroken en nutsvoorzieningen. Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met deze bestemming.
Artikel 8 Verkeer, verblijfsgebied
De bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” is opgenomen voor gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen en woonerven. Deze bestemming richt zich dan met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Dit zijn voornamelijk de 30 km/uur zones waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. Op de voor “Verkeer-Verblijfsgebied“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.
Artikel 9 Wonen
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Voor deze bestemming wordt een ruime bestemmingsomschrijving gehanteerd, waarbinnen allerlei soorten woonvormen zijn toegestaan. Hierbij kan worden gedacht aan eengezinswoningen, appartementen, woonzorgwoningen, serviceflats en kamerbewoning. Over het algemeen is er geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Waar dit wel het geval is (bijvoorbeeld twee aaneen, maximaal aantal woningen op een perceel of maximaal twee aaneen) is dit op de verbeelding aangegeven.
Tevens wordt onder wonen verstaan kleinschalige woonvormen, waarin ondersteuning voor de dagelijkse levensbehoeften en/of zorg op maat wordt verleend aan de bewoners.
In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Voor nutsvoorzieningen gelden daarvan afwijkende bepalingen.
De beleidsuitgangspunten voor aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is toegestaan onder de volgende ruimtelijke en functionele randvoorwaarden:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is niet groter dan 30 m² ;
- 2. bedrijfsmatige activiteiten zijn beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage A1);
- 3. er is geen sprake van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 4. er is geen sprake van detailhandel en/of horeca;
- 5. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
De bestemmingsregels bevatten enkele flexibiliteitsbepalingen, waardoor het mogelijk is om in de concrete situatie van de regels af te wijken voor een groter vloeroppervlak en voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in een hogere milieucategorie.
Dubbelbestemmingen
Artikel 10 Leiding, hoogspanningsverbinding
De voor “Leiding, hoogspaningsverbinding” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoogspanningsverbindingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag op de gronden met de bestemming “Leiding, hoogspaningsverbinding” niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning en toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.
Daarnaast is het mogelijk een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, mits deze niet de veiligheid van de hoogspanningsverbinding kan schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kan brengen.
6.2.2 Toelichting op de bedrijvenlijst(en)
Lijst van bedrijfstypen
Als bijlage bij de planregels behoort een Lijst van bedrijfstypen gebaseerd op de gehanteerde indeling uit de herziene publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Bij de indeling van de activiteiten is de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gevolgd. De SBI-codes komen vrijwel overeen met de BIK-codes, de bedrijfsindeling van de Kamers van Koophandel. De publicatie heeft een indicatief en globaal karakter en dient als hulpmiddel bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. Een afwijking van de daarin vermelde afstanden dient te worden gemotiveerd. De handreiking geeft op een systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten (geur, stof, geluid en gevaar) van een scala aan typen bedrijvigheid. Daarnaast zijn indices voor verkeersaantrekkende werking, bodem, lucht en visuele hinder opgenomen in de lijst. In de handreiking wordt specifiek ingegaan op het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving en van gevoelige functies, zoals wonen, nabij bedrijven. Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is in de publicatie aangegeven tot welke milieucategorie het desbetreffende bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke minimale richtafstand tot gevoelige functies geldt. De daarin genoemde richtafstanden zijn indicatief en gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning met een verblijfsfunctie die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De VNG-publicatie is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen of om woningbouw af te stemmen op bestaande bedrijventerreinen. Deze publicatie is nadrukkelijk niet bedoeld voor de beoordeling van bestaande situaties. Voor bestaande bedrijven, waarvan de bedrijfsvoering niet wordt beëindigd binnen de planperiode, dient een bestemmingsregeling te worden getroffen die aansluit bij het huidige gebruik.
De Lijst van bedrijfstypen vormt het middel voor het uitvoeren van een eerste toets of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van de planregels toelaatbaar is. De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of milieuvergunning(en) bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en daarom al dan niet toelaatbaar is. Het ruimtelijk beleid van het Rijk en de provincie biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De handreiking is in de praktijk een belangrijk hulpmiddel bij het toepassen van milieuzonering, dat wil zeggen het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, in de ruimtelijke planvorming ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Gebruikelijk is om bij milieuzonering uit te gaan van alle belastende milieuaspecten, waarbij het milieuaspect met het grootste effect of de grootste afstand uiteindelijk maatgevend is. Gemotiveerd toepassen – in plaats van gemotiveerd afwijken- is het uitgangspunt. In de herziene publicatie zijn de richtafstanden geactualiseerd, zijn richtafstanden opgenomen ten opzichte van 'gemengd' gebied en is een categorie-indeling voor gebieden met functiemenging geïntroduceerd.
In de bedrijvenlijst zijn veel activiteiten gedifferentieerd naar bedrijfsgrootte, waardoor kleinschalige activiteiten in een lagere milieucategorie vallen en daardoor beter inpasbaar zijn. Vooral bij productiebedrijven zijn richtafstanden toegevoegd voor kleinschalige activiteiten. In de nieuwste versie van de handreiking is bovendien de differentiatie binnen de milieucategorieën geformaliseerd door de opname van subcategorieën, zoals die in Enschede in het kader van het project 'inhaalslag' reeds werden toegepast. Milieucategorie 3 is onderverdeeld in subcategorieën 3.1 en 3.2, milieucategorie 4 in subcategorieën 4.1 en 4.2 en milieucategorie 5 in de subcategorieën 5.1, 5.2. en 5.3. Hierdoor hebben alle richtafstanden nu een eigen milieucategorie.
In de VNG-publicatie zijn de bedrijfstypen ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met de indicatief aan te houden afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming vanwege de mogelijke hinder van de milieufactoren geur, stof, gevaar en geluid. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. In de lijst worden zes verschillende hoofdcategorieën onderscheiden.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk |
1 | 10 meter |
2 | 30 meter |
3.1 | 50 meter |
3.2 | 100 meter |
4.1 | 200 meter |
4.2 | 300 meter |
5.1 | 500 meter |
5.2 | 700 meter |
5.3 | 1.000 meter |
6 | 1.500 meter |
De Lijst van bedrijfstypen vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Dit is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven, kantoren) voor. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De gevoeligheid van een gebied kan daarom aanleiding zijn om gemotiveerd af te wijken van de richtafstanden in de Lijst van Bedrijfstypen.
Om de bruikbaarheid van de Lijst van bedrijfstypen te vergroten, zijn de in de VNG-uitgave genoemde bedrijfstypen van bedrijven en voorzieningen in de lijst gegroepeerd per hoofdgroep, terwijl binnen elke afzonderlijke hoofdgroep tevens een onderverdeling is gemaakt in subgroepen, waarbinnen bedrijfstypen zijn geclusterd. De hoofdgroepen binnen de lijst zijn: agrarische bedrijven, bedrijven, cultuur en ontspanning, detailhandel, dienstverlening, horeca, kantoren, maatschappelijk, recreatie, sport en verkeer.
6.3 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk.
2. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. De voorschriften dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de leesbaarheid, hanteerbaarheid, gebruiksvriendelijkheid en handhaafbaarheid.
3. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden, moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Een handhaafbaar bestemmingsplan is een bestemmingsplan dat zich goed leent voor het bereiken of het beschermen van gewenste beleidsdoelstellingen en is een goede basis voor eventuele sanctionerende maatregelen. Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010” hebben, vanuit het oogpunt van effectieve handhaving bezien, de volgende vragen centraal gestaan:
- Is in de planregels en de toelichting helder verwoord wat de gemeente wil ?
- Zijn de normen duidelijk ?
- Wat is de reden voor opgelegde beperkingen ?
- Is hiervoor voldoende maatschappelijk draagvlak ?
- Biedt het plan voldoende flexibiliteit om onnodige beperkingen te voorkomen ?
Met het oog op de toets- en handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan is in de planregels ondermeer aangegeven wat in ieder geval tot een gebruik in strijd met de bestemming moet worden verstaan, een algemeen verbod op gebruik in strijd met de bestemming is opgenomen in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening. Tevens is een eenduidige regeling opgenomen voor het medegebruik van woningen voor de uitoefening van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten en is bij afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zoveel mogelijk het afwegingskader aangegeven.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Onderhavig bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010" heeft betrekking op een woongebied waarin per 1 januari 2009 reeds voor ruim 90 procent woningbouw is gerealiseerd. De woningbouw is gerealiseerd in de periode 1996 tot en met 2008. Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is dan ook de bestaande situatie juridisch vast te leggen. Het plan heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het accent ligt dan ook voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie.
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010" zullen op een aantal locaties nog nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd. Het betreft de woningbouwplannen "De Uitkijk" en "De Vlindertuin". De kosten die de gemeente heeft gemaakt en met betrekking tot deze twee locatie nog gaat maken, worden grotendeels goedgemaakt door de opbrengst van de verkoop van bouwrijpe gronden. Hiertoe zijn voor de plannen "De Uitkijk" en "De Vlindertuin" uitgifte-realisatieovereenkomsten met de ontwikkelaars gesloten.
Naast deze projectmatige bouw zullen negen bouwkavels gelegen aan de Parelmoervlinder op korte termijn rechtstreeks aan particulieren worden uitgegeven.
Tevens is een bijdrage in het tekort ontvangen op grond van het BLS, het Besluit Locatiegebonden Subsidie. Het resterende nadelige saldo zal gedekt worden door het MPG, het Meerjaren Perspectief Grondbedrijf.
Gelet op het vorenstaande kan worden gesteld dat de financiële haalbaarheid van het nu voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.
Hoofdstuk 8 Participatie
8.1 Adviezen
Op grond van de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken worden beleidsvoorstellen, die van invloed zijn op een wijk, voorafgaand aan de besluitvorming ter advisering voorgelegd aan het erkende wijkorgaan. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010" is de Stichting Dorpsraad Glanerbrug actief. Deze dorpsraad heeft het adviesrecht over beleidsvoorstellen die ondermeer betrekking hebben op het plangebied van dit bestemmingsplan.
Voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure is de Stichting Dorpsraad Glanerbrug bij brief van 9 februari 2011 gevraagd schriftelijk advies uit te brengen. Bij mail d.d. 4 maart 2011 heeft de Dorpsraad gereageerd op het ontwerp-bestemmingsplan. Naar aanleiding van het advies van de Dorpsraad zijn enkele tekstuele wijzigingen in de toelichting van het ontwerpplan aangebracht. Kortheidshalve wordt verwezen naar Bijlage 1 waarin het advies van de Dorpsraad en de gemeentelijke reactie daarop zijn opgenomen.
8.2 Vooroverleg
Krachtens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt het college van Burgemeester en Wethouders overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Op 7 oktober 2010 heeft informeel overleg plaatsgevonden met de provincie Overijssel. Tijdens dit gesprek is aangegeven dat onderhavig bestemmingsplan niet strijdig is met provinciale belangen en dat het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost" in het kader van overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening niet formeel voor het vooroverleg behoeft te worden aangeboden.
8.3 Procedure
Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft het college van burgemeester en wethouders dat voornemens is op verzoek of uit eigen beweging een bestemmingsplan voor te bereiden, waarbij sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen, kennis van dat voornemen in het gemeentelijk blad “Huis-aan-Huis”. Bovendien wordt de openbare kennisgeving ook langs elektronische weg gedaan. Er wordt hierbij geen gelegenheid geboden om zienswijzen omtrent het voornemen naar voren te brengen. Publicatie van het voornemen heeft als doel om de burgers tijdig te informeren over het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden. Dit voornemen is op 15 december 2010 gepubliceerd in het Huis-aan-huisblad.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp van het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010" gedurende een periode van zes weken van 30 juni 2011 tot en met 10 augustus 2011 voor een ieder ter inzage gelegen. Deze terinzagelegging en de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad is bekendgemaakt in de Nederlandsche Staatscourant en in de "Huis aan Huis". De kennisgeving van de terinzagelegging in de Huis aan Huis was tevens te raadplegen via de gemeentelijke website www.enschede.nl, de kennisgeving van de terinzagelegging in de Staatscourant via de website www.officielebekendmakingen.nl.
Met betrekking tot het bestemmingsplan "Eschmarke Zuid Oost 2010" zijn in totaal vier zienswijzen ontvangen. Twee zienswijzen zijn kenbaar gemaakt gedurende de termijn van terinzagelegging en zijn derhalve ontvankelijk. Twee zienswijzen zijn kenbaar gemaakt buiten de termijn van terinzagelegging en zijn derhalve niet-ontvankelijk. Van de ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan is een verslag gemaakt dat als bijlage bij deze toelichting is opgenomen.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen
Bijlage 1 Advies Dorpsraad Glanerbrug En Gemeentelijke Reactie
Bijlage 1 Advies Dorpsraad Glanerbrug en gemeentelijke reactie