Laares 2014
Bestemmingsplan - Gemeente Enschede
Vastgesteld op 15-12-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Laares 2014 met identificatienummer NL.IMRO.0153.BP00073-0003 van de gemeente Enschede.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.6 afhaalzaak:
een bedrijf waar in hoofdzaak kant en klare maaltijden en kleine etenswaren, alsmede alcoholvrije dranken en consumptie-ijs, worden verkocht voor consumptie anders dan ter plaatse.
1.7 ander geluidsgevoelig gebouw:
een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw, niet zjnde een woning, dat vanwege de bestemming daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft:
- e. een onderwijsgebouw;
- f. een ziekenhuis;
- g. een verpleeghuis;
- h. een verzorgingstehuis;
- i. een psychiatrische inrichting;
- j. een kinderdagverblijf
met uitzondering van de delen van het gebouw die een andere bestemming hebben dan verblijfsruimten.
1.8 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.9 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.10 autoherstelbedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen en waar geen verkoop van motorvoertuigen plaatsvindt.
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingspercentage:
een op de verbeelding van het plan of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten minste moet of ten hoogste mag worden bebouwd.
1.13 bed and breakfast:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woning of een daarbij behorend gebouw en wordt geleid door de bewoners van de betreffende woning. In planologische zin valt een bed & breakfast onder beroep of bedrijf aan huis.
1.14 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.15 bedrijfsonderdeel met veiligheidszone Bevi:
een (deel van een) risicovolle inrichting met bedrijfsactiviteiten, waaraan op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een aan te houden veiligheidszone is verbonden, waarbinnen geen beperkt en/of kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn.
1.16 bedrijfswoning:
een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een (bedrijven)terrein kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouwen of het terrein, noodzakelijk is.
1.17 beperkt kwetsbare objecten:
de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- c. hotels en restaurants, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- d. winkels , voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet als kwetsbaar object kunnen worden aangemerkt;
- h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare zijn, en
- i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of electriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.18 beroep of bedrijf aan huis:
een beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning is.
1.19 bestaande bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.
1.20 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.21 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.22 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.23 bijzondere woonvorm:
een complex van ruimten waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding), maar niet therapeutisch behandeld worden.
1.24 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.25 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.26 bouwlaag:
het doorlopende gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw of kelder en zolder.
1.27 bouwmarkt:
een al dan niet geheel overdekt detailhandelsbedrijf van minimaal 1.000 m² verkoopvloeroppervlak, waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelfproducten aan zowel vakman als particulier wordt aangeboden op basis van zelfbediening.
1.28 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.29 bouwperceelgrens:
De grens van een bouwperceel.
1.30 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.31 bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.32 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.33 dakopbouw:
een constructie, niet zijnde een dakkapel, op een hellend dak waarin een of meerdere ramen zijn opgenomen en die voorzien is van zijwanden en een hellend dak, waarbij de nok van deze constructie hoger ligt dan de nok van het oorsponkelijke dak.
1.34 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.
1.35 detailhandel volumineus:
detailhandel in volumineuze goederen die wegens aard en omvang en de specifieke vestigingseisen, met name op het gebied van bereikbaarheid en parkeren, niet thuishoort in het kernwinkelgebied of bestaande winkelcentra, zoals detailhandel in motorvoertuigen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair, tuincentra, bouwmarkten, woninginrichting en meubelen.
1.36 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een uitzendbureau, reisbureau, kapsalon, wasserette, schoonheidsinstituut, pedicure, belwinkel en internetcafé, met uitzondering van seksinrichtingen.
1.37 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.
1.38 fast food restaurant:
Een horecabedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het snel verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse of voor gebruik elders, en gericht is op het in korte tijd bedienen van grote aantallen mensen, waarbij tevens de mogelijkheid aanwezig is om vanuit de auto gebruik te maken van de geboden service.
1.39 garagebedrijf:
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bedoeld voor de verkoop van motorvoertuigen en het onderhoud en/of de reparatie van motorvoertuigen.
1.40 garageboxen:
een zelfstandig, van bijbehorende bouwwerken te onderscheiden, complex van minimaal twee aaneengesloten gebouwen, kennelijk bestemd voor de stalling van (motor)voertuigen.
1.41 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.42 geluidgevoelig terrein:
een standplaats voor een woonwagen of een ligplaats in het water voor een woonschip.
1.43 geluidluwe gevel
een gevel waarvan de geluidsbelasting ten gevolge van elk van de afzonderlijk te onderscheiden bronnen op grond van de Wet geluidhinder niet hoger is dan de voorkeurgrenswaarde die voor elk van de te onderscheiden geluidsbronnen geldt.
1.44 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.
1.45 grenswaarde:
grenswaarde, als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).
1.46 groepsrisico:
cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.
1.47 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere en geluidsgevoelige terreinen, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.48 hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.49 horecabedrijf:
een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, met uitzondering van bed and breakfast, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie; met een horecabedrijf wordt een afhaalzaak gelijkgesteld.
1.50 hotel:
een bedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
1.51 invloedsgebied:
gebied waarin, volgens bij ministeriële regeling gestelde regels, personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.
1.52 kantoor:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is om uitsluitend of in hoofdzaak te worden gebruikt voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden, die verband houden met het doen functioneren van (semi-) overheidsinstellingen, het bank- en verzekeringswezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen overige zakelijke dienstverlening.
1.53 kantooreenheid:
een zelfstandige ruimte voor kantoren, inclusief eigen toegang (eventueel in een gezamenlijke hal), eigen sanitaire voorzieningen, meters voor gas, elektra en water.
1.54 kelder:
het beneden peil gelegen gedeelte van een gebouw.
1.55 kwetsbare objecten:
de objecten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zijnde:
- a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde beperkt kwetsbare objecten;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen, of
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak (b.v.o.) van meer dan 1500 m² per object, of
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.56 ligplaats:
een plaats in het water, bestemd of aangewezen om door een woonschip bij verblijf te worden ingenomen.
1.57 luifel:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.
1.58 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Maatschappelijk' genoemde voorzieningen.
1.59 motorvoertuig:
alle motorrijtuigen als bedoeld in de Wegenverkeerswet met uitzondering van bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen. Onder motorvoertuigen worden boten, caravans en aanhangwagens mede begrepen.
1.60 niet zelfstandige horeca:
horeca die een functionele relatie heeft met de in de bestemmingsomschrijving genoemde hoofdfunctie en uitsluitend ondergeschikt en ondersteunend is aan die hoofdfunctie.
1.61 nutsvoorzieningen:
gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Bedrijven' genoemde voorzieningen.
1.62 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.63 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.
1.64 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen die uitsluitend zijn bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.65 overig bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.66 pand:
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.67 perceelsgrens:
de grens van een (bouw)perceel.
1.68 perifere detailhandel:
detailhandel in volumineuze goederen die wegens aard en omvang en de specifieke vestigingseisen, met name op het gebied van bereikbaarheid en parkeren, niet thuishoort in het kernwinkelgebied of bestaande winkelcentra, zoals detailhandel in auto's, boten, caravans, motoren, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair, tuincentra, bouwmarkten, woninginrichting en meubelen.
1.69 plaatsgebonden risico:
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.
1.70 plaatsgebonden risicocontour PR 10-5:
de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op honderdduizend is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers.
1.71 plaatsgebonden risicocontour PR 10-6:
de risicocontour zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen die aangeeft waar er een bepaalde effectkans van één op een miljoen is op een incident met één of meer dodelijke slachtoffers; deze contour geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt als richtwaarde.
1.72 praktijkruimte:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.73 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.74 richtwaarde:
richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico (PR).
1.75 risicovol bedrijf:
een bedrijf, niet tevens een risicovolle inrichting zijnde, waarbij het milieu-aspect gevaar bepalend is voor de categorie-indeling als bedoeld in de bij deze regels behorende Lijst van bedrijfstypen.
1.76 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
1.77 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.78 slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken.
1.79 sportvoorzieningen:
gebouwde en/of ongebouwde voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, zoals de in bijlage 1 van deze regels onder de hoofdgroep 'Sport' genoemde voorzieningen.
1.80 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, toiletgebouwtjes, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.81 verblijfsruimten:
de ruimten als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit geluidhinder, zijnde:
- a. leslokalen en theorielokalen van onderwijsgebouwen;
- b. onderzoeks- en behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen;
- c. onderrzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;
- d. theorievaklokalen van onderwijsgebouwen;
- e. ruimten voor patiëntenhuisvesting, alsmede recreatie- en conversatieruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen.
1.82 voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.83 voorgevelrooilijn:
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van - een deel van de - voorgevels van de bestaande.
1.84 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van woningen, andere en geluidsgevoelige terreinen, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.85 vuurwerkbedrijf:
inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is.
1.86 warmte-koude opslag:
energievoorziening in de vorm van het opslaan van warmte en/of koude in de bodem waarbij gebruik wordt gemaakt van de temperatuur van het grondwater om gebouwen te verwarmen in de winter en/of af te koelen in de zomer.
1.87 winkel:
een gebouw of een gedeelte daarvan dat door zijn indeling en inrichting bedoeld is als ruimte voor detailhandel , eventueel met bijbehorende kantoorruimte, en/of ambacht en/of magazijn.
1.88 woning:
een gebouw of een deel van een woongebouw, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.89 woongebouw:
een gebouw , dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.90 woonkeet:
een loods, keet of ander soortgelijk bouwwerk, bestemd om te voorzien in een tijdelijke behoefte aan woongelegenheid.
1.91 woonschip:
een schip dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt of tot woning is bestemd.
1.92 woonwagen:
voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.
1.93 woonzorgcomplex:
een woongebouw, waarin de hoofdfunctie wonen wordt gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen en waarbij tevens ter ondersteuning van deze functies kleinschalige, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en/of horeca kan voorkomen.
1.94 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van administratieve diensten aan of ten behoeve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advocaten-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkt publieksgerichte functie.
1.95 zelfstandig kantoor:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie, en de werkzaamheden niet ten dienste staan van en verbonden zijn aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormen.
1.96 zendmast:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.
1.97 zorgwoning:
Een zelfstandige woning die geschikt is voor mensen met een zorgvraag.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 buitenwerks gevelvlak van een bouwwerk:
Het gedeelte van het bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.
2.7 buitenwerks gevelvlak van een gebouw of bijbehorend bouwwerk:
Het gedeelte van het gebouw of bijbehorend bouwwerk dat, voorzover van wanden voorzien, van buitenaf zichtbaar is. Voor gebouwen en bijbehorende bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerks gevelvlak aangemerkt.
2.8 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2.9 de afstand tot de perceelsgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de perceelsscheiding van het bouwperceel.
2.10 de afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen .
2.11 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.12 minimum/maximum bebouwingspercentage:
- a. uit te werken bestemmingen: het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bestemmingsvlak, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden;
- b. eindbestemmingen: het aangegeven bebouwingspercentage moet worden berekend over het gehele bouwperceel, met inbegrip van de buiten de bouwgrens gelegen gronden.
Voor de berekening blijven bouwwerken gelegen beneden peil buiten beschouwing.
2.13 bruto vloeroppervlak van een gebouw (b.v.o.):
de totale en buitenwerks gemeten vloeroppervlakte van de ruimten van een gebouw met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten.
2.14 verkoopvloeroppervlak van een gebouw (v.v.o.):
de totale overdekte vloeroppervlakte die voor het publiek geheel of grotendeels toegankelijk is, bestemd en feitelijk ingericht voor de verkoop en uitstalling van goederen.
2.15 ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Zonder Lpg
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg en daaraan ondergeschikte detailhandel in aanverwante goederen;
- b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - luifel" mag een luifel worden gebouwd.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels (optionele variabele)
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2.3 onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
- b. lid 3.2.7 voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De afwijkingen genoemd onder a. en b. worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Gemengd - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Gemengd-2” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. dienstverlening:, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond;
- 2. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot maatschappelijke voorzieningen die zijn genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
- 3. bedrijf:, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot bedrijven die zijn genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
- 4. het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis, met inachtneming van het bepaalde onder f;
- 5. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals bergingen, trappenhuizen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
- b. In afwijking van het bepaalde onder a is de vestiging van risicovolle inrichtingen uitgesloten;
- c. Ter plaatse van de aanduiding “horeca” is horeca toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond en beperkt is tot horecabedrijven die zijn genoemd in categorie A van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2);
- d. Ter plaatse van de aanduiding “detailhandel" is detailhandel: toegestaan met uitzondering van een supermarkt en met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond;
- e. Ter plaatse van de aanduiding "kantoor" is een kantoor: toegestaan, met dien verstande dat deze functie uitsluitend is toegestaan op de begane grond;
- f. Ter plaatse van de aanduiding "wonen uitgesloten" op gronden aan de Oosterstraat zijn de gronden niet bestemd voor het wonen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder a sub 4, op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 4.2.3, onder b, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
- c. lid 4.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- d. lid 4.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
- e. lid 4.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis is samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
- 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage );
- 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
- 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
- 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.1, onder a sub 3, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in bijlage van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 4.1, onder a sub 3, op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 4.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximaal vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bouwwerken;
- c. lid 4.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) danwel is genoemd in categorie 2 van de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het verwijderen van de aanduiding “detailhandel”, indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- b. het verwijderen van de aanduiding “horeca”, indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- c. het verwijderen van de aanduiding "kantoor" indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenstroken, plantsoenen, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
- b. in- en uitritten, wandel- en fietspaden;
- c. speelvoorzieningen
- d. nutsvoorzieningen;
- e. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Maatschappelijk
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen:, die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Maatschappelijk van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- b. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, terreinen en voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 6.2.1, voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 6.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen;
- b. lid 6.2.3, onder a, voor een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak tot maximaal 75 m², mits het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 50%;
- c. lid 6.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter;
- d. lid 6.2.4, onder c, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 7 meter;
- e. lid 6.2.6, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1, onder a, ten behoeve van de vestiging van een maatschappelijke voorziening dan wel wijziging of aanpassing van een bestaande maatschappelijke voorziening in een maatschappelijke voorziening, die niet is genoemd in de hoofdgroep Maatschappelijk van bijlage 1 van deze regels, mits die maatschappelijke voorziening, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 6.1, onder a, op die locatie toegestane maatschappelijke voorzieningen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 7 Verkeer
7.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. wegen;
- 2. voet- en fietspaden;
- 3. viaducten en bruggen;
- 4. parkeervoorzieningen;
- 5. groenvoorzieningen;
- 6. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- 7. geluidwerende voorzieningen;
- 8. nutsvoorzieningen;
- 9. bij deze doeleinden behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, straatmeubilair en andere werken.
7.2 Bouwregels
Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Verkeer - Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. erftoegangswegen;
- b. woonerven;
- c. pleinen;
- d. voet- en fietspaden;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- h. speelvoorzieningen;
- i. straatmeubilair;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. verkeersvoorzieningen;
- l. bij deze doeleinden behorende bouwwerken en andere werken.
8.2 Bouwregels
Artikel 9 Wonen
9.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. het wonen, (waarbij één woning per bouwperceel is toegestaan, tenzij er sprake is van een woonhuis of woongebouw) al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf
- 2. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven, tuinen en voorzieningen, zoals woningen, bergingen, trappenhuizen, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
- b. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijf " is een bedrijf toegestaan, dat is genoemd in de categorieën 1 en 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), met uitzondering van risicovolle en garagebedrijven;
- c. Ter plaatse van de aanduiding “detailhandel” is detailhandel toegestaan, met uitzondering van een supermarkt;
- d. Ter plaatse van de aanduiding "kantoor" is een kantoor: toegestaan;
- e. Ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - garageboxen” zijn garageboxen toegestaan;
- f. Ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang" zijn de gronden tevens bestemd voor een onderdoorgang.
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- d. lid 9.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het voorerfgebied tot maximaal 2 meter
- e. lid 9.2.4, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter;
- f. lid 9.2.4, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken in het achtererfgebied tot maximaal 7 meter;
- g. lid 9.2.7, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
- 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
- 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
- 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken of complexen garageboxen voor bewoning.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 9.1, onder b, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 9.1, onder d, op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 9.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximum vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende;
- c. lid 9.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) danwel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
- 2. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
9.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het verwijderen van de aanduiding “bedrijf ”:
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit .
- b. het verwijderen van de aanduiding “dienstverlening”
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit .
- c. het verwijderen van de aanduiding “detailhandel”:
- 1. indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende tenminste een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
- 2. indien met de eigenaar overeenstemming is bereikt over het op korte termijn beëindigen van de betreffende activiteit.
- d. het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
- 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 12 (algemene aanduidingsregels);
- 2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
- 3. de diepte van de woningen maximaal 13 meter mag bedragen;
- 4. de bouwhoogte van de woningen overenkomt met de aanduiding op de verbeelding;
- 5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter bedraagt;
- 6. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- 7. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
- 8. voor het overige het bepaalde in artikel 9 ten aanzien van de bestemming “Wonen” van overeenkomstige toepassing is.
- e. Een wijzigingsplan, als bedoeld onder f, kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
- 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
- 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
- 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
- 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- 5. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Woongebied
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen in de vorm van vrijstaande woningen en maximaal twee-aan-eengebouwde woningen, met bijbehorende, overige bouwwerken, tuinen, erven en in- en uitritten;
- b. groenvoorzieningen;
- c. speelvoorzieningen;
- d. (openbare) nutsvoorzieningen;
- e. verkeersdoeleinden in de vorm van lanen, woonstraten, ontsluitingswegen, voet- en fietspaden, één en ander met bijbehorend straatmeubilair;
- f. waterpartijen en watergangen;
- g. geluidwerende voorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- d. lid 10.2.4, onder a, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het voorerfgebied tot maximaal 2 meter
- e. lid 10.2.4, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter;
- f. lid 10.2.4, onder d, voor een bouwhoogte van andere overige bouwwerken in het achtererfgebied tot maximaal 7 meter;
- g. lid 10.2.7, voor het vervangen en/of uitbreiden van bestaande gebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak met een vergroting die niet meer bedraagt dan 15% van de oppervlakte van die gebouwen onder de voorwaarden dat:
- 1. de uitbreiding van het gebouw uitsluitend op de begane grond wordt gerealiseerd;
- 2. de goot- en bouwhoogte niet toenemen.
De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.4 Specifieke gebruiksregels
- a. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is uitsluitend toegestaan, indien:
- 1. het vloeroppervlak ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis niet groter is dan 30 m²;
- 2. bedrijfsmatige activiteiten beperkt zijn tot bedrijven die zijn genoemd in categorie 1 uit de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1);
- 3. geen sprake is van verkeersaantrekkende activiteiten, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 4. geen sprake is van detailhandel en/of horeca;
- 5. geen onevenredige aantasting plaats vindt van het woon- en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
- 2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken of complexen garageboxen voor bewoning.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
- 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 10.1, onder b, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dan wel wijziging of aanpassing van een bestaand bedrijf in een bedrijf dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven van bijlage 1 van deze regels, mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de volgens lid 9.1, onder d, op die locatie toegestane bedrijven;
- b. lid 10.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis tot een maximum vloeroppervlak van 49% van het totale vloeroppervlak van de woning met bijbehorende;
- c. lid 10.4, onder a, ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf aan huis, dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) danwel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1), mits dat bedrijf, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een bedrijf dat is genoemd in categorie 1.
- 2. De in dit lid genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
10.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen door:
- a. het toevoegen van een bouwvlak en/of het veranderen van de vorm van een bestaand bouwvlak, indien dit ruimtelijk aanvaardbaar is, met dien verstande dat:
- 1. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 12 (algemene aanduidingsregels);
- 2. de woningen gebouwd moeten worden in de voorgevelrooilijn;
- 3. de diepte van de woningen maximaal 13 meter mag bedragen;
- 4. de bouwhoogte van de woningen overenkomt met de aanduiding op de verbeelding;
- 5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter bedraagt;
- 6. in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- 7. omliggende bedrijven en voorzieningen niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad en ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd;
- 8. voor het overige het bepaalde in artikel 10 ten aanzien van de bestemming “Woongebied” van overeenkomstige toepassing is.
- b. het toevoegen van het realiseren van aaneengesloten grondgebonden woningen op gronden met de bestemming Woongebied voor maximaal 20 % van het aantal toegestane woningen met een maximum van 15 woningen;
- c. een wijzigingsplan, als bedoeld onder a, kan niet eerder worden vastgesteld dan nadat:
- 1. is aangetoond dat de kwaliteit van de bodem geschikt is voor de woonfunctie en dat noodzakelijke bodemsaneringen technisch en financieel kunnen worden uitgevoerd;
- 2. in overleg met het bevoegd gezag door middel van een archeologisch vooronderzoek inzicht wordt gegeven over de aanwezigheid van archeologische waarden;
- 3. is aangetoond dat een duurzame waterhuishouding gewaarborgd kan worden;
- 4. is aangetoond dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde voor de luchtkwaliteit, of per saldo niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of deze slechts in niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- 5. is aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.
Burgemeester en wethouders kunnen uitsluitend toepassing geven aan de in dit lid genoemde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 11 Leiding - Hoogspanning
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van ondergrondse hoogspanningsleidingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
- c. Voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van 25 m².
11.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2, onder a, en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de ondergrondse hoogspanningsleiding en vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
- 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
- 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- 3. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- 4. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
- 5. het indrijven van voorwerpen in de grond.
- b. Het onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gasleiding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
- c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de ondergrondse hoogspanningsleiding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
- d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt het advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 Overige zones
12.2 Wetgevingszones
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:
- a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen, percentages en aantallen met ten hoogste 10%;
- b. voor het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. voor het uitvoeren van een bouwplan, indien op grond van de definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zodanig ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
- d. voor de bouw van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie en overige antennes, zend- en sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter;
- e. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.
De in dit artikel genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leeklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:
- a. voor het aanpassen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit een oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
- b. voor het aanpassen van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging (bijlage 2) van deze regels ten behoeve van het verschuiven van soorten bedrijven en/of voorzieningen naar een lagere of hogere categorie, indien dit uit het oogpunt van milieuhygiëne dan wel als gevolg van technische ontwikkelingen wenselijk of noodzakelijk is;
- c. voor het wijzigen van de Lijst van bedrijfstypen (bijlage 1) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
- d. voor het wijzigen van de Staat van bedrijfsactiviteitenbij functiemenging (bijlage 2) van deze regels door het aanvullen met nieuwe bedrijven of voorzieningen en/of het verwijderen van bestaande bedrijven of voorzieningen. Indien bedrijven of voorzieningen in de lijst worden opgenomen, worden zij gerangschikt onder die categorie, waarmee zij, gelet op de milieubelasting, naar aard en invloed op de omgeving het meest vergelijkbaar zijn;
- e. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
- f. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen, percentages en aantallen met ten hoogste 20%;
- g. voor het bouwen van vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie met een maximum bouwhoogte van 50 meter;
- h. voor het bouwen van zend- en sirenemasten met een maximum bouwhoogte van 50 meter.
De in dit artikel genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 15 Algemene Procedureregels
15.1 Procedureregels wijziging en nadere uitwerking
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of verplichting tot uitwerking, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:
- a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
- b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking met redenen wordt omkleed;
- c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.
Artikel 16 Overige Regels
16.1 Parkeren en laden en lossen
- a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort;
- b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto"s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto"s. Aan deze eis worden geacht te zijn voldaan:
- 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten tenminste 1,8 meter bij 5 meter en ten hoogste 3,25 meter bij 6 meter bedragen;
- 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst – tenminste 3,50 meter bij 5 meter bedragen;
- 3. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij langsparkeren een breedte hebben van minimaal 1,95 meter en maximaal 2,20 meter en een lengte hebben van minimaal 5,50 meter, met dien verstande dat op de koppen een afwijkende lengtemaat geldt van minimaal 7 meter;
- 4. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten bij haaksparkeren tenminste 2,30 meter bij 5 meter bedragen;
- c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- d. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, b en c:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
16.2 Bergen, vasthouden en afvoeren van hemelwater
- a. Hemelwater afkomstig van bebouwing en overig verhard oppervlak op een bouwperceel dient op het bij die bebouwing en overig verhard oppervlak behorende onbebouwde en onverharde terrein te worden geborgen of geïnfiltreerd in de bodem.
- b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing voor bouwpercelen met bestaande bebouwing en terreinverharding, waar op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan reeds op een andere wijze uitvoering wordt gegeven aan het bergen of infiltreren van hemelwater dat van die bestaande bebouwing en terreinverharding afkomstig is.
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder b en alsnog het bepaalde onder a geheel of gedeeltelijk van toepassing verklaren indien door gebruikmaking van de daartoe in dit plan opgenomen mogelijkheden het bebouwde en verharde oppervlak wordt vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
17.2 Overgangsrecht gebruik
17.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan grond en bouwwerken gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan met het oog op beëindiging op termijn van die met het plan strijdige situatie, ten behoeve van die persoon of personen bij een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht worden afgeweken.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Laares 2014".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Bestemmingsplan
De Wet ruimtelijke ordening verplicht dat elke 10 jaar een bestemmingsplan opnieuw wordt vastgesteld. Een bestemmingsplan dat ouder is dan tien jaar wordt als niet meer actueel beschouwd. Binnenkort verloopt de termijn van 10 jaar voor het geldende bestemmingsplan “De Laares 2003”.
Het voorliggende bestemmingsplan "Laares 2014" heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan vast te leggen. Het bestemmingsplan betreft grotendeels het vastleggen van de bestaande gebruik van de gronden en de gebouwen in het plangebied.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Daar waar nieuwe bebouwing kan worden gerealiseerd is dat ook al mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan "De Laares 2003".
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het gebied waarop het bestemmingsplan “De Laares 2014” betrekking heeft, maakt deel uit van het 'binnensingelgebied' van Enschede en is gelegen ten noordoosten van het stadscentrum. Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door de Oldenzaalsestraat, aan de noordzijde en de noordoostzijde door de Laaressingel en aan de zuidzijde door de Oosterstraat/spoorlijn.
De Laares stond een tijd geleden bekend als vooroorlogse arbeiderswijk. De oorspronkelijke woningen zijn in de jaren 20 gebouwd.
De afgelopen tien jaar is er flink geïnvesteerd in de wijk door een grondige herstructurering. Belangrijke doelstelling van de herstructurering was dat de eenzijdige woningvoorraad in de wijk, bestaande uit goedkope huurwoningen in grote dichtheden voor een groot deel plaats maakt voor hoogwaardig centrumstedelijk wonen in lagere dichtheden. Bij aanvang van het project was de verhouding huur-koop ongeveer 65%-35%, na de voltooiing van de herstructurering is deze verhouding precies omgekeerd.
De ligging nabij het centrum en de nieuwe uitstraling na de herstructurering maakt de Laares tot een gewilde woonwijk.
Kaartje plangebied
1.3 Geldende Juridische Regelingen
Voor het gebied van het bestemmingsplan "Laares 2014" geldt het bestemmingsplan "De Laares 2003". Dit plan is op 20 december 2004 vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede en op 12 juli 2005 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel. Na uitspraak van de Raad van State op 24 januari 2007 is het bestemmingsplan onherroepelijk van kracht.
1.4 Wettelijk Kader
Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).
Wet ruimtelijke ordening
De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".
Besluit ruimtelijke ordening
In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden De toelichting moet daarom vermelden wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieu Effect Rapport, of sprake is van archeologie/cultuurhistorie, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.
Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.
Deze toelichting is daarom een verplicht document (artikel 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikel 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro).
Digitalisering
Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).
Kosten
In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).
1.5 Adviezen, Vooroverleg En Procedure
Adviezen
Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2003 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.
Het plangebied van het bestemmingsplan “Laares 2014" ligt binnen het werkgebied van het erkende wijkorgaan Stichting Wijkcommissie De Laares.
Bij brief van 26 juni 2014 is de Stichting Wijkcommissie De Laares gevraagd schriftelijk advies uit te brengen over het voorontwerp-bestemmingsplan "Laares 2014". Op 15 juli 2014 is het voorontwerp- bestemmingsplan in een gesprek met leden van de Wijkcommissie nader toegelicht. De Wijkcommissie heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het bestemmingsplan en heeft geen bezwaar tegen de tervisie legging daarvan.
Vooroverleg
In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.
Het bestemmingsplan "Laares 2014" maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Regge en Dinkel, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding zijn. Daarom is voor dit bestemmingsplan afgezien van het plegen van vooroverleg. Wel is het ontwerpbestemmingsplan ter kennisname toegezonden aan de provincie Overijssel en het waterschap Regge en Dinkel.
Procedure
Vooraankondiging
Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).
In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd "Laares 2014" in voorbereiding te nemen op 12 februari 2014 gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.
Terinzagelegging ontwerpplan
In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.
De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan "Laares 2014" en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 20 augustus 2014 gepubliceerd in de "Huis aan Huis", in de Staatscourant, op de website van de gemeente Enschede en op de website www.officielebekendmakingen.nl.
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft tervisie gelegen van 21 augustus 2014 tot en met 1 oktober 2014.
Op 3 september 2014 is er een informatiebijeenkomst over het ontwerp-bestemmingsplan gehouden in het Wijkcentrum LaRes aan de Tulpstraat in Enschede.
Zienswijzen
Tijdens de periode dat een bestemmingsplan ter inzage ligt, kan een ieder bij de gemeenteraad in een "zienswijze" een mening geven over het bestemmingsplan.
Met betrekking tot het ontwerp-bestemmingsplan "Laares 2014" zijn twee zienswijzen ontvangen. Daarnaast is er een reactie ontvangen die verwijst naar een ingediende zienswijze, maar niet is gebleken dat deze is ingediend.
Van de ingekomen zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan is een verslag gemaakt dat als bijlage bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan wordt gevoegd. Eén van de zienswijzen heeft aanleiding gegeven om wijzigingen aan te brengen in het ontwerp-bestemmingsplan.
Vaststelling
Artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening schrijft eveneens voor dat de gemeenterad binnen 12 weken na het einde van de periode van tervisielegging besluit tot het vaststellen van het bestemmingsplan. Bij de besluitvorming tot vaststelling van het bestemmingsplan betrekt de gemeenteraad de eventueel ingediende zienwijzen. De gemeenteraad kan naar aanleiding van ingediende zienswijzen of op eigen initiatief bij de vaststelling van het bestemmingsplan besluiten het ontwerpplan op onderdelen te wijzigen.
vaststelling bestemmingsplan "Laares 2014"
Eén van de zienswijzen heeft aanleiding gegeven om wijzigingen aan te brengen in het ontwerp-bestemmingsplan. Daarnaast zijn ambtshalve wijzigingen aangebracht. Een overzicht van alle wijzigingen die door de Raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Laares 2014" ten opzichte van het ontwerpplan zijn aangebracht staan vermeld in het "Overzicht aanpassingen bestemmingsplan "Laares 2014".
Rechtsbescherming
Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader
2.1 Ruimtelijk Beleid En Regels Van Het Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Bro.
Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.
2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk
Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan "Laares 2014" hebben het ruimtelijke beleid en de regels van het Rijk geen directe doorwerking op het plangebied.
2.2 Ruimtelijk Beleid En Regels Van De Provincie Overijssel
2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 hebben vastgesteld en geactualiseerd bij besluit van 3 juli 2013. De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De hoofdambitie van de visie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.
Om deze ambities waar te kunnen maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. De filosofie van dit model is dat de provincie samen met partners een gezamenlijke visie of doel deelt en dat vervolgens elke partij in de eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komt. Het uitvoeringsmodel heeft drie niveaus: generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze niveaus wordt duidelijk of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie
In onderstaande afbeelding staat de “vishaak” van het uitvoeringsmodel en de niveaus daarin toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Een voorbeeld van een generieke beleidskeuze is dat gemeenten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen moeten afstemmen met hun buurgemeenten, om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat. Een ander voorbeeld is de 'SER-ladder', die inhoudt dat eerst bestaande bebouwing en herstructureringsmogelijkheden worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Ontwikkelingsperspectieven
Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.
Gebiedskenmerken
Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
toetsing bestemmingsplan "Laares 2014" aan de Omgevingsvisie
Omdat het bestemmingsplan "Laares 2014" conserverend van aard is en er geen sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, is het niet nodig om nader in te gaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken die van toepassing zijn op het plangebied.
2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.
In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.
toetsing bestemmingsplan "Laares 2014" aan beleid en regels van de provincie Overijssel
Omdat het bestemmingsplan "Laares 2014" conserverend van aard is en er geen sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, is het niet nodig om nader in te gaan op eventuele onderwerpen die op grond van de Omgevingsverordening Overijssel in dit bestemmingsplan geregeld zouden moeten worden.
2.2.3 Conclusie
Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan "Laares 2014" hebben de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en de Omgevingsverordening Overijssel 2009 geen directe doorwerking op de beheerregeling van het plangebied.
2.3 Gemeentelijk Ruimtelijk Relevant Strategisch Beleid
2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies
De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.
De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.
2.3.2 Stedelijke Koers
Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.
In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.
2.3.3 Structuurvisies
De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.
In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.
Structuurvisie Enschede
De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.
- Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
- Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
- Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
- Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
- Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
- Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
- Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
- Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
- Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
- Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.
Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.
In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.
Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.
De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.
Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies
In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook drie sectorale structuurvisies vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.
Woonvisie
Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.
Detailhandelsstructuurvisie
Op 23 januari 2012 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. Na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 is dit formeel een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wro.
Watervisie
Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.
De op te lossen knelpunten zijn:
- Overbelasting van het rioolstelsel.
- Grondwateroverlast.
- Problemen met waterkwaliteit.
De Enschedese waterambities zijn:
- Daar waar het kan is het regenwaterwater afgekoppeld van het gemengde riool.
- De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
- Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
- De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
- Enschedeers gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
- De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.
Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o.
Specifiek voor de luchthaven heeft de raad op 14 december 2009 de Structuurvisie Gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente e.o. vastgesteld. De voormalige militaire vliegbasis transformeert tot een burgerluchthaven in een robuuste landschappelijke setting. In samenhang met de ontwikkeling van de luchthaven wordt bedrijvigheid ontwikkeld. Op termijn komt de zuidelijke zone van het huidige vliegveldgebied geheel vrij voor ontwikkeling van natuur. Beekherstel en het ontwikkelen van nieuwe natuur zorgen voor een nieuwe ecologische verbinding die de EHS versterkt.
2.3.4 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid
In de strategische beleidsdocumenten Toekomstvisie, Stedelijke Koers en de diverse structuurvisies zijn voor het plangebied van het bestemmingsplan "Laares 2014" geen specifieke beleidsdoelstellingen of ontwikkelingsrichtingen benoemd.
Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een algemene beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken. Doel is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen in de wijk of buurt (of, in geval van Boekelo, Lonneker, Usselo of Glanerbrug: het dorp) kunnen worden getoetst.
In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens aan de orde: de huidige planologische situatie in het plangebied, de positie van het plangebied binnen de gemeente Enschede (de stedelijke context), de ruimtelijke kwaliteit, de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken, welstand en beeldkwaliteit, cultuurhistorie, verkeer, groenstructuur, ecologie en landschapswaarden en water.
3.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
3.1.1 Stedenbouwkundige structuur
De Laares heeft een heldere structuur, gedragen door de licht krommende oost-west wegen lopend vanaf de Minkmaatstraat naar de Laaressingel. Dit zijn de Tulpstraat, de Leliestraat en de Begoniastraat. De Rozenstraat vormt de enige noord-zuid verbinding in de buurt tussen de singel en de Oosterstraat.
Er is een hoogteverschil waarneembaar in de wijk van west oplopend naar oost.
De Laares is voor het overgrote deel een woonbuurt. Aan de randen van de wijk, langs de Oosterstraat, Oldenzaalsestraat en Singel zitten een paar andere functies. In de wijk zelf is de Minkmaatstraat de enige straat met gemengde functies. In de wijk bevindt zich ook een school.
De Oldenzaalsestraat vormt de uitvalsweg van het centrum naar buiten. Langs deze weg staan oude villa's, in gebruik als kantoren, winkels en grotere particuliere woningen.
De singel heeft een kenmerkend profiel, twee rijstroken gescheiden door een middenberm met laanbeplanting. De woningen aan de singel bestaan uit particuliere woningen en huurwoningen van woningbouwcorporaties. De kwaliteit van de woningen geeft de rand van de buurt een aantrekkelijk aanzien. Het Florapark, gelegen aan de westzijde van de singel, draagt duidelijk bij tot het aantrekkelijke beeld van de singel.
Het plan voor de herstructurering is gebaseerd op twee typen woonmilieus. Het wonen aan straten en het wonen in tuinen. De oost-west straten verbinden en begrenzen steeds twee verschillende woonmilieus met elk een eigen bebouwingstypologie en verkaveling, geïnspireerd op de dichtbebouwde straten met diepe tuinen die de Laares eigen was: een straatmilieu en een tuinmilieu. De te handhaven bebouwing is opgenomen in de verschillende milieus. Aan de ene zijde van de oost-west straat komt een straatmilieu aan de andere zijde een tuinmilieu.
Beeldkwaliteit
De straten die dit bestemmingsplan begrenzen, behoren tot het raamwerk van Enschede. Dit betekent dat hier extra aandacht is voor de inrichting van open plekken aan de straat en de beeldkwaliteit van de gebouwen.
Verder geldt de welstandsnota en voor de onbebouwde gebieden is er een beeldkwaliteitplan.
Afbeelding raamwerk
Tuinmilieu
Het tuinmilieu wordt gekenmerkt door vrijstaande bebouwing met een tuin. De kavels hebben geen vaste rooilijn, parkeren gebeurt op eigen erf en slechts beperkt in de openbare ruimte ten behoeve van bezoekersparkeren. De kavels variëren in lengte en breedte. Elk huis is individueel herkenbaar, bouwhoogte is een of twee lagen met of zonder kap.
Straatmilieu
Het straatmilieu wordt gekenmerkt door een aaneengesloten bebouwing langs de straten in de rooilijn, waarbij kleine verspringingen mogelijk zijn. De bebouwing vormt een wand aan de straat, waarbij een kleine bandbreedte in de rooilijn mogelijk is. De woningen hebben een privé-achtertuin en parkeren gebeurt langs de brede straten of op binnenterreinen.
3.1.2 Water
Internationaal en nationaal beleid
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit van de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden haalbare doelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding, de Nota Ruimte en het Advies Waterbeheer 21e eeuw. In de provincie Overijssel is de in 2009 vastgestelde Omgevingsvisie richtinggevend voor waterschap en gemeenten.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In de Waterwet, die een achttal wetten vervangt en integreert, wordt de watersysteembenadering centraal geplaatst. Hoewel de Waterwet een vergunningstelsel kent met een zogenaamde watervergunning, is het de bedoeling dat de vergunningen, die in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) voor overstorten van gemeentelijke riolering zijn verleend, verdwijnen. Hiervoor in de plaats komen algemene regels, die voor overstorten worden vastgelegd in het Besluit lozen buiten inrichtingen. Indien Enschede lozingen wil laten plaatsvinden die niet in het GRP zijn opgenomen, dan is voor het lozen op oppervlaktewater een vergunning nodig bij het bevoegde gezag op basis van artikel 6.2 van de Waterwet. Voor de regionale wateren is dat het waterschap en Rijkswaterstaat.
Een belangrijk uitgangspunt van de Waterwet is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. Hierbij is het uitgangspunt dat er geen vergunning nodig is, tenzij daar goede redenen voor zijn. De algemene regels zijn opgenomen in een viertal besluiten, het al eerder genoemde Besluit lozen buiten inrichtingen, het besluit Landbouwactiviteiten (nog niet vastgesteld), het Activiteitenbesluit, en het Besluit lozing afvalwater huishoudens. Het Besluit lozen buiten inrichtingen is per 1 juli 2011 in werking getreden en de laatste 2 besluiten zijn per 1 januari 2008 in werking getreden.
Voor zeer specifieke gevallen kunnen watervergunningen nog maximaal 3 jaar in de vorm van een maatwerkbesluit blijven voortbestaan. Dit zijn lozingen waarvoor een vergunning of ontheffing was verleend voor de inwerkingtreding van artikel 2.1 maar door de inwerkingtreding van het Besluit lozen buiten inrichtingen niet meer vergunningsplichtig of ontheffingsplichtig zijn.
Indirecte lozingen zijn met de invoering van de Waterwet niet meer vergunningsplichtig bij de waterkwaliteitsbeheerder (zuiveringsbeheerder). De behandeling van deze lozingen valt daarmee onder het regime van de Wm. Bij de inwerkingtreding van de Wabo zijn de vergunningstrajecten aangepast. Dit betekent, dat in de meeste gevallen Enschede bevoegd gezag is, alleen voor complexe aanvragen is de provincie bevoegd gezag. Wel heeft de waterbeheerder, het waterschap, bindend adviesrecht en behoudt het waterschap toezichthoudende bevoegdheden.
Voor de activiteiten waarvoor een watervergunning nodig is, is de (grond)waterbeheerder, het waterschap, de provincie of Rijkswaterstaat bevoegd gezag, maar kan de vergunning worden aangevraagd bij Enschede. In dat geval heeft Enschede de coördinatieplicht. De aanvraag voor de vergunning kan ook rechtstreeks bij het bevoegde gezag worden ingediend.
In de Waterwet zijn gemeentelijke zorgplichten uit de Wet op de Waterhuishouding overgenomen.
Nationaal Bestuursakkoord Water (2003, geactualiseerd in 2007 en 2011)
Deze overeenkomst is gesloten in samenwerkingsverband tussen het Rijk en de koepelorganisaties van de provincies, gemeenten en de waterschappen, waarin op hoofdlijnen de wateropgaven zijn neergelegd die benodigd zijn om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en vervolgens op orde te houden richting 2050. Het Nationaal Bestuursakkoord Water is gericht op het verminderen van de kans op wateroverlast, zowel vanuit de riolering als het oppervlaktewater, op het op orde krijgen van de waterkwaliteit en op het niet ernstiger laten worden van watertekorten.
Nationaal Waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgelegd. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet en is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor ruimtelijke aspecten de status structuurvisie. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, op voldoende en schoon water en op diverse vormen van gebruik van water en het Waterplan geeft het beleid op hoofdlijnen weer dat het Rijk wil voeren om tot duurzaam waterbeheer te komen. Voor stedelijk water zijn de volgende punten opgenomen:
- bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt;
- bij de aanpak van de stedelijke wateropgave, wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering en zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad;
- de combinatie van water en groen biedt volop kansen om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken;
Regionaal en lokaal beleid
Watervisie
In mei 2013 heeft de gemeenteraad de nieuwe watervisie voor Enschede vastgesteld. De watervisie is in samenwerking met verschillende partners (o.a. waterbeheerders, woningbouwverenigingen, kennisinstellingen) tot stand gekomen. De watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities. Knelpunten zijn:
- Overbelasting van het rioolstelsel.
- Grondwateroverlast.
- Problemen met waterkwaliteit.
Enschede heeft de volgende waterambities:
- 1. Daar waar het kan is het regenwaterwater afgekoppeld van het gemengde riool, zie afbeelding 1.
- 2. De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
- 3. Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
- 4. De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
- 5. Enschedeers gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
- 6. De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.
Afbeelding 1. Waterkaart watervisie Enschede 2013
Waterbeheerplan Waterschap Regge en Dinkel 2010-2015
Het waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het vigerende waterbeheerplan. Diverse aspecten van het waterbeleid zijn verder uitgediept in afzonderlijke beleidsnota's. Voor het ruimtelijk relevante aandachtsgebied vasthouden en bergen van water is de "Beleidsnota Retentie" opgesteld. De uitgangspunten en wensen voor de inrichting en het beheer van beken en overige waterlopen zijn verwoord in de "Stroomgebied Actie Plannen (STAP)". Daarnaast is de Keur van het waterschap Regge en Dinkel een belangrijk kaderstellend instrument, waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Gemeentelijk Rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan zijn de watertaken van de gemeente vastgelegd voor de periode 2012 tot 2015. Het GRP is door de gemeenteraad vastgesteld in oktober 2011.
De gemeentelijke watertaken zijn:
- Inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater;
- Inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater, als dit redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht;
- Voorkomen van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand, voor zover dit niet tot de zorg van het waterschap, de provincie of particulieren behoort;
Met als randvoorwaarden:
- Doelmatigheid;
- Zo min mogelijk voor de omgeving;
- Zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu.
Afvalwater
We zorgen voor het inzamelen en transporteren van al het stedelijk afvalwater dat vrijkomt binnen het grondgebied van de gemeente Enschede. Dit omvat al het huishoudelijk afvalwater, of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater. Wel is onze eis daarbij dat men het afvalwater aanbiedt volgens de daaraan gestelde regels. Dit betekent dat je daar waar geen gemengde riolering aanwezig is het afvalwater gescheiden van het hemelwater aanlevert. Na renovaties en herinrichting moet afvalwater ook gescheiden van het hemelwater aangeboden worden. Wij zorgen voor (vuilwater)riolering vanaf de erfgrens van woning of bedrijf. Het afvalwater transporteren we naar de rioolwaterzuivering. Het zuiveren van dit water is een taak van het waterschap Regge en Dinkel.
Hemelwater
Hemelwater houden we uit het afvalwaterstelsel (gemengde riolering en afvalwaterriolering) Dit betekent dat bedrijven en particulieren het hemelwater dat op hun perceel valt, eerst zelf op eigen perceel moet proberen te verwerken en, indien dat niet redelijkerwijs kan, het gescheiden aan moeten leveren aan de riolering. Dit geldt voor alle nieuwbouw en bestaande bouw, tenzij het afvalwater en hemelwater oorspronkelijk werd afgevoerd naar het gemengd riool. Nieuwe bedrijventerreinen voorzien we van een verbeterd gescheiden stelsel. De gemengde rioolstelsels bij enkele bestaande bedrijventerreinen bouwen we bij reguliere vervanging om tot (verbeterd) gescheiden stelsels.
In de komende planperiode gaan we voortvarend door met het verder afkoppelen van verhard oppervlak. Tegelijkertijd worden beken hersteld om een afvoer voor schoon regenwater en grondwater mogelijk te maken. Het hemelwater van een groot aantal afgekoppelde oppervlakken wordt dan naar bestaande en nieuwe waterstructuren.
Grondwater
Perceeleigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het grondwater op eigen terrein. Dat betekent dat de afvoer van dat grondwater naar een, eventueel door de gemeente aangelegde, drainageleiding voor eigen rekening komt. Dit beleid werkte de afgelopen drie jaren goed en daarom zetten we dit ook door. Dit betekent dat we maatregelen in openbare gemeentelijke gebieden treffen als er sprake is van structurele nadelige gevolgen door de grondwaterstand. Voorwaarde is wel dat de te nemen maatregelen doelmatig zijn en deze niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoren.
Onder structureel nadelige gevolgen verstaan we gevolgen die:
- tenminste jaarlijks terugkeren;
- niet tijdelijk zijn (tenminste 5 jaar);
- tenminste één maand continu aanhouden;
- stabiel of toenemend zijn;
- van significante omvang zijn.
Maatregelen vinden we doelmatig als:
- ze effectief zijn en dus de problemen voorkomen of aanzienlijk beperken;
- ze efficiënt zijn en er geen alternatieven zijn die goedkoper of effectiever zijn;
- de kosten van de maatregelen in redelijke verhouding staan met de nadelige gevolgen.
3.1.3 Groenstructuur
Het groen van de Laares wordt gekenmerkt door een combinatie van oude en nieuwe structuren. Door de ingrijpende ontwikkeling van de wijk de laatste jaren zijn, meestal op basis van de oude lay-out van de wijk, compleet nieuwe straten met woningen ontstaan.
De wijk is nog niet af, ondanks plannen voor het geheel, zijn er grote, tijdelijk braakliggende terreinen die op een invulling wachten.
De Laaressingel is onderdeel van het bestemmingsplan van de Laares. De singel is een van de belangrijkste groenstructuren in Enschede en heeft met zijn brede middenberm met volwassen bomen een hoge structurele, visuele en recreatieve waarde.
De bestaande monumentale eikenlaan langs de Oosterstraat doet aan als smalle parkstrook. Het groene uiterlijk is zeer beeldbepalend.
Aan drie entrees naar de Laares zijn kleine groene pleintjes met bomen te vinden. Door het oude stratenpatroon hebben al deze groenvlakken, in de vorm van een driehoek, een eigen waarde en hebben al lang een groen uiterlijk.
Op de hoek van de Oldenzaalsestraat met de Minkmaatstraat staan drie linden, aan de overgang van de Begoniastraat naar de Ribbeltsweg is een grote plataan te vinden. Ook langs de Laaressingel is een aan de kruising met de Minkmaatstraat een grote boom te vinden. Alle bomen op de boven genoemde groenvlakken hebben een betekenis voor de wijk en worden dan ook als belangrijke bomen beschermd.
Langs de nieuwe Vrouwenmantelstraat (een zijstraat van de Leliestraat) staan drie monumentale moeraseiken. De bomen hebben in het bestemmingsplan een beschermde status.
Afbeelding groenstructuur
Door de nieuwe ontwikkelingen in de Laares hebben de Leliestraat en de Tulpstraat gedeeltelijk een nieuw straatprofiel en daarmee ook nieuwe bomen gekregen. Beide straten lopen in de richting west – oost en zijn echte structuurdragers van de wijk. In de toekomst zullen de straten met woonbebouwing langs de randen verder in oostelijke richting ontwikkeld worden. Daarmee zullen later ook de bomenrijen in beide straten op de singel aansluiten.
In noord – zuid richting is de Rozenstraat een belangrijke ader in de Laares. De huidige bomenrij in de straat heeft een betekenis voor de groenstructuur, het is belangrijk deze te bewaren.
Tussen Leliestraat en Papaverstraat is langs de Rozenstraat een grote groenvoorziening te vinden. Deze plek is recentelijk met participatie vanuit de wijk als speelterrein ingericht en heeft een grote betekenis voor kinderen en de jeugd in de Laares. Vanzelfsprekend heeft deze speelplek een groene bestemming.
3.1.4 Verkeer
De Laares wordt begrensd door de Laaressingel, Oldenzaalsestraat en Oosterstraat. De Laaressingel en de Oldenzaalsestraat zijn verkeersaders. De Oosterstraat had oorspronkelijk eveneens een verkeersfunctie, maar mede op verzoek van aanwonenden is het oostelijk deel van Oosterstraat ter plaatse van de woonbebouwing aangewezen als woonstraat.
In het kader van Duurzaam Veilig Verkeer is de Laares als 30 km gebied aangewezen. De achterliggende doestelling is hiermee, naast de verkeersveiligheid, het verblijfsklimaat in de wijk te verbeteren. Dit betekent tevens dat alles er op gericht is het doorgaande verkeer te weren, zodat het aantal motorvoertuigen in het gebied beperkt blijft. Anderzijds is een goede bereikbaarheid uiteraard een voorwaarde voor het optimaal functioneren van de wijk. In het nieuwe inrichtingsplan zal middels verkeersmaatregelen een en ander worden geëffectueerd. Sluipverkeer wordt geweerd door op strategische plekken eenrichtingsverkeer in te stellen. In 2011 en 2012 is met een participatietraject met bewoners en wijkraad het wijkverkeerscirculatieplan opgesteld. Na vaststelling zijn de verkeersborden in 2013 geplaatst.
De verkeerstructuur in de wijk bestaat uit een hoofdstructuur van oost-west lopende straten met een doorlopende verbindingsstraat, de Minkmaatstraat, enkele korte verbindingsstraten met aansluitingen op een luw netwerk van tuinwegen en uit een uitgebreid fijnmazig netwerk van paden voor fietsers en voetgangers. De pleinen zijn verblijfsplekken. Het bestaande bedrijvencomplex is via een uitrit aan de Oosterstraat rechtstreeks bereikbaar vanaf de Oldenzaalsestraat.
Afbeelding verkeersstructuur
De noodzakelijk parkeercapaciteit in het nieuwe plan zal binnen de wijk moeten worden ingepast. Het aantal parkeerplaatsen op openbaar terrein zal tezamen met de parkeerplaatsen op eigen terrein voldoende moeten zijn en overeenkomen met de normering welke is gehanteerd in de Laares. Parkeren wordt per woonmilieu opgelost: straatmilieu met parkeren op straat en in binnenhoven, tuinmilieu met parkeren op eigen terrein. Bezoekers parkeren in de straat. In de regels behorende bij het bestemmingsplan "Laares 2014" zijn voorwaarden opgenomen met betreking tot parkeren. Conform de nieuwe parkeervisie zal de gemeente zich actief inspannen om de wijk te laten vallen binnen de zone van betaald parkeren. Als eerste stap zal een enquête worden verspreid om het draagvlak op te vragen.
De huidige openbaar vervoerroute via de Oosterstraat zal gehandhaafd blijven in het nieuwe plan. Bij de herinrichting van de Oosterstraat zal met deze busroute rekening moeten worden gehouden.
3.1.5 Bedrijven
Binnenstedelijke bedrijvigheid valt uiteen in twee beleidsvelden te weten:
- 1. Bedrijventerreinen; formele locaties met een minimale grootte van 2 ha.;
- 2. Bedrijvigheid in woonwijken; enclaves (bedrijvenclusters kleiner dan 2 ha) en functiemenging (gecombineerde woon-werk locaties).
De gemeente wil actief inzetten op het tegengaan van een verdere afname van de bestaande voorraad binnenstedelijk bedrijfslocaties en heeft hiervoor beleid ontwikkeld.
Ad 1. Bedrijventerreinen
Het Ministerie ILM hanteert de zogenoemde SER-ladder (Ruimtelijk Economisch Beleid, 1999) voor een selectief en doelmatig ruimtegebruik van Nederland. Uitgangspunt is de behoefteraming voor de langetermijn gebaseerd op het Transatlantic Market scenario zoals beschreven in de studie Welvaart enLeefomgeving (WLO).De aanpak loopt via een betere regionale samenwerking en planning en het versnellen van de herstructureringsopgave. Via een convenant met provincie en de VNG ( 2009) zijn de taken voor alle partijen vastgesteld. De provincie Overijssel heeft één en ander vertaald in de Omgevingsvisie en het meerjarenprogramma Vitale bedrijvigheid (juni 2009). Met elke gemeente zijn meerjarenafspraken gemaakt over herstructurering en nieuwe uitleglocaties, ook weer vastgelegd in een convenant met prestatie-afspraken (november 2009). Deze afspraken zijn overgenomen in de herijking van de Omgevingsvisie (2012). In 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd en is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' toegevoegd. Deze ladder ondersteunt gemeenten bij het vraaggericht programmeren van hun grondgebied. |
Met het programma 'Economie en Werk' en de economische visie 'Enschede in sterk Twente' (2012) blijft het creëren van fysieke ruimte voor bedrijvigheid hoog op de agenda staan waarbij inbreiding voor uitbreiding gaat. Het gaat dan om herstructurering, binnenstedelijke terreinen, variatie in kavels/terreinen en om de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen. Hiermee volgen wij de SER-ladder en de ladder voor duurzame verstedelijking. Ruimte voor modern gemengde bedrijvigheid is nodig voor het uitvoeren van de Toekomstvisie: behoud van het bestaande en ruimte geven aan vernieuwing. Het uiteindelijke doel is dat er ruimte wordt geboden aan groei van bedrijven zodat er (nieuwe) arbeidsplaatsen ontstaan in de stad/regio en een stevige economische basis wordt gelegd.
De gemeenten van de Netwerkstad Twente hebben in 2010 gezamenlijk een bedrijventerreinenvisie opgesteld. Uitgangspunt is het gezamenlijk ruimte kunnen aanbieden aan bedrijven die nieuwe ruimte nodig hebben. Ook is gekozen voor het nauw op elkaar afstemmen van de ontwikkeling van bedrijventerreinen zodat overcapaciteit voorkomen wordt en een gezamenlijke acquisitie in Netwerkstadverband. Doel is om alle typen bedrijvigheid te accommoderen. In de visie is ook aangegeven hoe de gemeenten en bedrijven (willen) bijdragen aan duurzaam ruimtegebruik. Daartoe worden diverse initiatieven ontwikkeld en uitgevoerd op het terrein van energiegebruik, milieumanagement, ruimtekwaliteit en parkmanagement. De uitgifte van bedrijventerreinen en de werkelijke ruimtebehoefte zullen jaarlijks gemonitord worden. In 2013 heeft een herijking van de bedrijventerreinenvisie Netwerkstad plaatsgevonden waarin extra aandacht is besteed aan het belang van regionale afstemming en planning van bedrijventerreinen. Enschede heeft meerdere locaties om aan de vraag te kunnen voldoen: via herstructurering (o.a. Havengebied, Hardick & Seckel), zoeken naar nieuwe binnenstedelijke locaties en uitleg (Usseler Es).
In het plangebied van bestemmingsplan "Laares 2014" komen geen bedrijventerreinen voor.
Ad 2. Bedrijvigheid in woonwijken
Enclaves
Naast de grote bedrijventerreinen in en om de stad bestaan zgn. bedrijfsenclaves in de (woon)wijken. Om naar de toekomst toe duidelijkheid te geven aan gebruiker en omwonenden is per enclave gekeken naar de functionele toekomstwaarde. Deze zijn in kaart gebracht en door het College vastgesteld op 18 januari 2011
In het plangebied van bestemmingsplan "Laares 2014" komen geen enclaves voor.
Functiemenging
Het beleid ten aanzien van functiemenging is een overkoepelend beleid (zie ook detailhandel- en kantorenbeleid) ter stimulering van de werkgelegenheid en leefbaarheid in (woon)wijken. Het beleid sluit tevens aan bij het gemeentelijk startersbeleid. Het beleid ten aanzien van functiemenging in de woonwijken is in het kader van Stimuleren wijkeconomie nader uitgewerkt en is in de zomer 2009 vastgesteld.
Veel mensen starten een eigen bedrijf vanuit hun woning. De woning is zeker in de beginfase van het bedrijf een ideale vestigingslocatie. Het is goedkoop, flexibel en geschikt om werk te combineren met andere taken. Vanuit economisch opzicht leveren deze bedrijven aan huis een goede bijdrage aan de bedrijvigheid en dynamiek van de wijk. Bovendien wordt de werkgelegenheid hierdoor bevorderd. Ook al blijven deze bedrijven vaak klein en meestal beperkt tot een eenmans bedrijf, zoals bijvoorbeeld de zogenaamde ZZP-ers (zelfstandige zonder personeel).
Het bevorderen van het starten van een bedrijf vanuit de woning past ook bij de aandacht voor levendige wijken, het multifunctioneel bouwen en een meervoudig ruimtegebruik. In veel wijken zijn er grotere dan wel kleinere concentraties van ZZP-ers. Als voorbeeld kan worden genoemd Stroinkslanden-Zuid en Horstlanden Veldkamp. In totaal zijn alleen al ongeveer 4500 ZZP-ers in de stad gevestigd.
Voor de gemeente Enschede is het fenomeen “bedrijf aan huis”vanuit verschillende doelstellingen relevant:
- Het bevorderen van werkgelegenheid in de wijk;
- Het vergroten van de (sociaal-economische) dynamiek in de wijk door een vermindering van de nadruk op de woonfunctie (doorbreken van de monofunctie wonen);
- Het bevorderen van sociale stijging;
- Het terugdringen van mobiliteit.
Bij werken aan huis gaat het niet alleen over ZZP-ers, die bijvoorbeeld één kamer in de woning in gebruik hebben als kantoor/bedrijfsruimte. Vaak zijn er in doorgaande straten (stedelijke radialen of dorpse linten) meestal nog winkelplinten waar naast detailhandel en restaurants ook andere bedrijfjes gevestigd zijn. In het ruimtelijk beleid gelden voor detailhandel en horeca specifieke vereisten en daarom vallen deze bedrijven ook niet onder de definitie van functiemenging. De ruimten in plinten zijn echter vaak wel zeer interessant als vestigingsplaats voor bedrijfsruimtes waarbij de bedrijfsuitoefening niet thuis kan plaatsvinden omdat men bijvoorbeeld meer ruimte nodig heeft of het bedrijf in kwestie veel bezoekers trekt. Het bedrijf wordt meestal ook niet zo groot, dat verhuizing naar een (te bouwen) bedrijfspand op een bedrijventerrein een optie is. Bij plinten kan ook gedacht worden aan de begane grond van flats, waarbij bijvoorbeeld vanuit een garage een bedrijfje gevoerd kan worden.
Enschede is ingedeeld in landelijk gebruikte woonmilieus. Deze woonmilieus geven aan hoe een buurt is opgebouwd in de samenhang tussen stedenbouw, korrelgrootte en woningtype. Hieruit kan ook iets worden gezegd over parkeermogelijkheden en openbare ruimte. Vaak trekken bepaalde woonmilieus ook mensen aan met een bijbehorende leefstijl. Het ene woonmilieu leent zich daarom beter voor functiemenging dan het andere. In het schema is aangegeven in welk woonmilieu gekozen is voor welke mate van functiemenging.
Regeling functiemenging per woonmilieu:
A. De basisregeling functiemenging: max. 30 m2 bebouwde oppervlak, daarboven ontheffing aanvragen per geval;
B 30% van het bebouwde oppervlak standaard vrijgeven voor functiemenging, daarboven ontheffing aanvragen per geval;
C Binnen de kader van de 'Gids Buitenkans' geheel vrijlaten. Deze gids maakt veel ontwikkelingen mogelijk, mits ze versterkend zijn voor de kwaliteiten van het landschap;
D Een aantal “hotspots” in de stad aangeven waarbinnen een 49% vrijstelling toegestaan wordt (daarboven is er sprake van bestemmingswijzigingsprocedure per individueel geval).
Deze categorieën gekoppeld aan de woonmilieus geven de volgende indeling:
Woonmilieu | Regeling functiemenging |
Landelijk milieu | C. |
Dorps woonmilieu | B. |
Villa's in het groen | B. |
Suburbaan | A. |
Groene woonwijk | A. (met experimenten (B) in de plinten). |
Wijkcentrum wonen | A. |
Stedelijk compact | A. |
Centrum stedelijk | A. |
Stedelijke villa's | B. |
Stedelijke radialen, dorpse linten en singels | B. |
“Hot Spots” in de stad | D. |
De binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Laares 2014" liggende woonmilieus vallen op basis van de Regeling functiemenging onder A. 'Stedelijk compact'.
3.1.6 Detailhandel
Detailhandelsstructuurvisie 2012
In januari 2012 is de detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 vastgesteld. In deze visie wordt als beleidskader gehanteerd:
- Versterking van de binnenstad door bundeling van marktinitiatieven;
- Een fijnmazige, duurzame structuur van sterke boodschappencentra in elke wijk;
- Herpositionering en kwaliteitsverbetering van lokaal verzorgende woonboulevard;
- Versterking van een gevarieerd aanbod doe-het-zelfartikelen op aanvaardbare afstand van de consument;
- Behoud van gevarieerd tuincentrumaanbod op bestaande (winkel-)locaties;
- Zo mogelijk behoud voorzieningen in kleine kernen.
Detailhandelsbeleid voor het gebied Laares
In het gebied van het bestemmingsplan "Laares 2014" is geen wijkwinkelcentrum aanwezig noch gepland. Er is een beperkt aantal winkels aanwezig in het gebied. Deze vinden we met name aan de Oldenzaalsestraat, waar kledingwinkels, een winkel voor woningtextiel, een telecomwinkel en een muziekwinkel zijn gevestigd, en aan de Minkmaatstraat, waar winkel voor woningtextiel en een rijwielhandel te vinden zijn. Alle detailhandel in dit bestemmingsplangebied wordt aangemerkt als “verspreide bewinkeling”. Hiervoor geldt een consolidatiebeleid. Dit betekent dat de huidige winkels kunnen blijven zitten, maar niet meer mogen uitbreiden.
3.1.7 Horeca
Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015
Op 11 juli jl. heeft de gemeenteraad het Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015 vastgesteld. Het ontwikkelingskader vormt een beleidskader voor een goede ruimtelijke en economische ontwikkeling van de Enschedese horeca.
Het ontwikkelingskader:
- beschrijft op hoofdlijnen het toekomstige horecabeleid in de Gemeente Enschede en geeft aldus aan waar de gemeente zich de komende jaren op richt als het gaat om het realiseren van ambities in de horeca;
- zorgt voor inbedding van de bestaande horeca en biedt gemeente én ondernemers een toetsingskader voor nieuwe horecaontwikkelingen en –initiatieven;
- dient als basis voor de uitwerking van bestemmingsplannen (input voor gemeentelijke bestemmingsplannen en toetsingskader voor de provincie).
In de nota zijn de volgende nadere keuzes verwerkt:
- de versterking van de (binnen)stad als euregionaal uitgaanscentrum door aanwijzing van gebieden waar bestaande en nieuwe marktpartijen voldoende ruimte krijgen om een (ver)nieuw(end) horeca-aanbod te introduceren;
- de bundeling van horecabedrijvigheid in een aantal krachtige clusters, waarbij planologisch onderscheid is aangebracht tussen horecaconcentratiegebied, horecaontwikkelingsgebied, horecaconsolidatiegebied en sterlocaties. Concreet krijgt de horeca de komende jaren ruimte voor ontwikkeling op de volgende locaties: Oude Markt e.o., Muziekkwartier, Van Heekplein, Roombeek, Boekelo/Rutbeek e.o.;
- de beperking van mogelijke overlast voor aanpalende overige functies;
- de verruiming van de openingstijden in horecaconcentratiegebied en de overige binnenstad.
Horeca Stadsdeel Centrum
Het plangebied de Laares is gelegen in het Stadsdeel Centrum. In dit stadsdeel bevinden zich ongeveer 160 horecabedrijven, bijna de helft van het totale aantal horecabedrijven in de gemeente Enschede en een derde van het totale horeca verkoopoppervlak.
Het grootste deel van de horeca bevindt zich in de binnenstad en vormt samen met de retail het koop- en uitgaanscentrum van Enschede. De komende jaren zal het areaal horeca in de binnenstad nog aanzienlijk worden uitgebreid met onder meer de oplevering van het Willem Wilminkplein en de doorontwikkeling van het Walstraat-Pijpenstraat-Zuiderhagen gebied. Met de herinvulling van het oude Schouwburgpand is dit al gebeurd
Buiten het kernwinkelapparaat is langs de radialen Kuipersdijk, Deurningerstraat, Haaksbergerstraat en Lipperkerkstraat nog een aanbod publieksgerichte voorzieningen te vinden waaronder horeca. Elders bevinden zich verspreid over het Stadsdeel Centrum nog diverse drank-, maaltijd- en spijsverstrekkende horecabedrijven met een van oudsher buurt-/wijkverzorgende functie alsmede een aantal specifieke functies waaronder partycentra en hotels/pensions.
Horecabeleid in De Laares
Horeca kan een bijdrage leveren aan de leefbaarheid en levendigheid van de dagelijkse leefomgeving. In het horecabeleid wordt dan ook ingezet op behoud van het bestaande aanbod horecavoorzieningen in buurten en wijken. Uit oogpunt van beheersbaarheid (beperking overlast) en de keuze voor een beperkt aantal krachtige horeca(ontwikkel)locaties in de binnenstad, Roombeek en Boekelo/Rutbeek wordt een verdere uitbreiding van de horeca in woonbuurten en -wijken in zijn algemeenheid niet voorgestaan. Net als voor detailhandel geldt dat de kansen op behoud en kwaliteitsversterking van horecabedrijven het grootst zijn bij concentratie in perspectiefvolle buurt- en wijkcentra.
In het plangebied de Laares, waarin het accent op wonen zal liggen, haken we aan op deze algmene beleidslijn. Met oog op de aanzienlijke uitbreiding van het horeca areaal in het nabij gelegen kernwinkelapparaat wordt geen ruimte geboden voor nieuwe horeca.
3.1.8 Kantoren
Kantorenvisie Netwerkstad 2012
In mei 2012 is de Kantorenvisie Netwerkstad vastgesteld. In deze visie worden de volgende beleidskader gehanteerd:
Ten aanzien van plancapaciteit:
- Inzet op twee typen kantoorlocaties, namelijk centrum/stationlocaties en stadsrandlocaties (Zuiderval en Kennispark;
- Geen nieuwe kantoorlocaties (plancapaciteit) toevoegen;
- Fasering binnen bestaande kantoorgebieden;
- Accent op renovatie en vervangende nieuwbouw;
- Voorwaarden aan (ver)nieuwbouw;
Ten aanzien van leegstand:
- Proactieve houding bij leegstand
- Bestrijden structurele leegstand (niet courante panden)
- Flexibiliteit transformatie leegstaande kantoren op overige locaties
- Tijdelijke functies in leegstaande kantoren
Beleid met betrekking tot kantoren in De Laares
Binnen dit bestemmingsplangebied zijn Kantoorfuncties (deels) mogelijk aan de Oldenzaalsestraat, Oosterstraat (Oosterpoort) en de Minkmaatstraat.
De panden aan de Oldenzaalsestraat 110 t/m 132 vallen binnen het gebied centrum/stationslocaties en zijn gedefinieerd als kantoorlocatie. Dit geldt niet voor de overige gebieden in dit bestemmingsplan. Voor die overige gebieden geldt een consolidatiebeleid. Dit betekent dat de huidige kantoren kunnen blijven zitten, maar niet meer mogen uitbreiden. Voor uitbreiding van kantoren binnen de kantoorlocatie 'centrum/stationslocaties' gelden strikte voorwaarden.
3.2 Cultuurhistorie En Archeologie
Inleiding
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Het Verdrag van Valetta) is in 1992 ondertekend. Het verdrag is geïmplementeerd via een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg), die op 1 september 2007 in werking is getreden.
Doelstelling is om zo veel mogelijk bodemschatten in de bodem te behouden, om zo aantasting van het bodemarchief te voorkomen. Verder wordt bevorderd dat in een zo vroeg mogelijk stadium van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Uitgangspunt is tevens dat bodemverstoorders archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen betalen.
De Wet op de archeologische monumentenzorg legt de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed bij gemeenten en bepaalt dat archeologie voortaan binnen het instrumentarium van de ruimtelijke ordening dient te worden meegewogen. De kern van de nieuwe wetgeving is als volgt:
- het Rijk blijft verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen ingevolge de Monumentenwet 1988 en dus voor de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten;
- de provincie kan archeologische attentiegebieden aanwijzen die moeten worden opgenomen in een bestemmingsplan van een gemeente en kan verplichtingen opleggen bij ontgrondingen;
- het inbedden van archeologie in ruimtelijke plannen;
- het behouden en beschermen van waardevolle archeologie in de bodem;
- verplicht archeologisch onderzoek bij bodemverstoring;
- de bodemverstoorder betaalt de kosten van archeologisch onderzoek.
De gemeente heeft ten aanzien van het omgaan met archeologie een substantiële inhoudelijke beleidsruimte om belangenafwegingen te maken. De uitvoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg draagt bij aan de kennis van het ontstaan van de stad en samen met de monumenten, landschapshistorie en bouwhistorie, aan de kwaliteit van de ruimte en de identiteit en het imago van de gemeente Enschede
Archeologiebeleid gemeente Enschede
Op 28 januari 2008 heeft de gemeenteraad van Enschede het gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. Hierin is opgenomen op welke wijze binnen de gemeente Enschede invulling wordt gegeven aan de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Op basis van het beleid dient archeologie op een dusdanig vroeg tijdstip te worden betrokken bij planontwikkelingen en/of aanvragen voor bouw-, sloop- of aanlegvergunningen dat de risico's van bodemverstoringen voor de archeologie voorafgaand aan de werkzaamheden in kaart kunnen worden gebracht. Hierbij is het van belang dat inzicht bestaat in de archeologische verwachtingswaarde en de trefkans dat waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Daarbij geldt dat de geologie, de geomorfologie en de aard van de bodem zeer bepalend zijn voor de archeologische verwachtingswaarde. Gesteld kan worden dat tot de Middeleeuwen nederzettingen meestal gelegen waren op hooggelegen gronden (stroomruggen en oeverwallen). In de Middeleeuwen en daarna heeft zich op een deel van deze gronden een esdek gevormd. In deze hoger gelegen gebieden zijn resten van nederzettingen uit diverse periodes te verwachten. Op basis van kennis over het hiervoor genoemde kan een indicatie worden gegeven over hoe groot de kans is dat ergens waardevolle archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze indicaties ten aanzien van gebiedsspecifieke verwachtingen zijn op een archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Enschede aangegeven. Voor gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde en waardevolle terreinen geldt een archeologische onderzoeksplicht.
Die onderzoeksplicht strekt ertoe dat voor ingrepen in de bodem met een oppervlakte van tenminste 250 m2 (gebied A) dan wel tenminste 2500 m2 (gebied B) en een verstoringsdiepte van meer dan 50 cm eerst via archeologisch (voor)onderzoek dient te worden aangetoond of door die voorgenomen ingreep geen waardevolle archeologische resten zullen worden verstoord.
Archeologie en het plangebied "Laares 2014"
Het plangebied van het bestemmingsplan "Laares 2014" heeft op de gemeentelijke Archeologische Verwachtingenkaart deels een lage (in geel aangegeven) en deels een middelhoge (oranje) archeologische verwachting.
Gebieden met een lage verwachtingswaarde zijn vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht. Archeologisch onderzoek is verplicht in gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde bij activiteiten met een bodemverstoring van > 500 m2 en een diepte van > 50 cm.
Fragment archeologische verwachtingenkaart
Doordat het bestemmingsplan "Laares 2014" overwegend consoliderend van aard is, het gebied voor het merendeel is bebouwd en er op is gericht de bestaande situatie ter plaatse vast te leggen, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Mochten in het plangebied bij activiteiten met bodemverstoring toch archeologische resten worden aangetroffen dan geldt op grond van de Monumentenwet een meldingsplicht bij de gemeente Enschede.
In verband met de nieuwe ontwikkeling in het gebied omgeven door Laaressingel, .... heeft archeologisch onderzoek op deze gronden plaatsgevonden. In dit gebied zijn de aanwezige woningen gesloopt. Deze woningen hadden geen waarde in de zin van cultuurhistorie. Ze waren niet aangemerkt als monument.
Zowel uit het vooronderzoek als het vervolgonderzoek is naar voren gekomen dat er geen sprake is van waarden. De onderzoeksrapporten zijn als bijlagen bij deze toelichting gevoegd (Vooronderzoek en Vervolgonderzoek met proefsleuven; BAAC rapport V-07.0476 en BAAC rapport A.08.0163).
Monumenten in het plangebied
In het plangebied van het bestemmingsplan "Laares 2014" staan vijf gemeentelijke monumenten. Op bijgaande kaart is te zien waar de monumenten staan.
Rijksmonumenten zijn niet aanwezig binnen het plangebied.
1 Rozenstraat 98
De O.L.S. DE LAAREN SCHOOL, is gebouwd in 1930, in opdracht van de gemeente Enschede. De openbare lagere school is een onderdeel van het Laarescomplex, dat bestaat uit deze lagere school en een kleuterschool (Tulpstraat 67)en een badhuis (Tulpstraat 65). De lagere school vormt samen met de kleuterschool en het badhuis een ensemble.
De school is opgetrokken vanuit een rechthoekige plattegrond, in baksteen, onder een met Hollandse pannen gedekt zadeldak. De voorgevel bevindt zich aan de Rozenstraat. Opvallend is de hoektoren met grote, staande vensterpartijen en uurwerk in tegeltableaus onder een gebroken zadeldak. Op de begane grond de hoofdentree met een dubbele deur onder rondboog en bovenlicht met lantaarn. De lokalen hebben rechtgesloten vensterpartijen met penanten en hardstenen onderdorpels. In het dakvlak bevinden zich dakkapellen. Een dwars op het volume staand, verdiepingloos bouwdeel heeft vijf vensters met hardstenen onderdorpels. In het dakvlak bevindt zich een groter venster. Het interieur is gedeeltelijk nog in oorspronkelijke staat met betegelde wanden.
2 Tulpstraat 65
Het BADHUIS is in 1929 gebouwd, in opdracht van de gemeente, als onderdeel van het Laarescomplex dat bestond uit een lagere school en een kleuterschool (tulpstraat 67). Op dit moment wordt het badhuis gebruikt als buurthuis.
Het badhuis is opgetrokken vanuit een kruisvormige plattegrond, in baksteen, onder een met Hollandse pannen gedekt gebroken zadeldak. De voorgevel heeft een risalerend gedeelte dat de entreepartij bevat. De rechtgesloten dubbele deur heeft een bovenlicht en een stoep. Daarboven, in de nok, bevindt zich een tegeltableau met het wapen van Enschede. Het linkerbouwdeel heeft drie hoge vensters met matglas. In het achterste deel bevinden zich dakkapellen met ventilatiesleuven en een met zink bekleed ventilatiekanaal.
3 Tulpstraat 67
De KLEUTERSCHOOL is gebouwd in de jaren '30 van de 20ste eeuw. De kleuterschool is een onderdeel van het Laarescomplex. Een badhuis (Tulpstraat 65) en een lagere school grenzen aan de kleuterschool. De erfafscheiding, in de vorm van een ijzeren hek met gemetselde balusters, maakt onderdeel uit van de bescherming.
De school is opgetrokken vanuit een rechthoekige plattegrond, in baksteen, onder een met Hollandse pannen gedekt zadeldak. De voorgevel heeft aan de rechterzijde een licht risalerend deel onder een zadeldak. Hier bevindt zich een rondboogentree. Deze wordt aan de linkerzijde geflankeerd door een groot samengesteld venster met roedeverdeling. Aan de rechterzijde een lager en kleiner venster met roedeverdeling. In de geveltop bevinden zich drie vierruits-vensters. In de langsvleugel bevinden zich drie lokalen met erkers met stalen bovenlichten tussen penanten.
De school wordt omsloten door een ijzeren hek met gemetselde balusters, deze erfafscheiding loopt aan de linkerzijde door voor het badhuis.
4 Minkmaatstraat 15a
SCHOOL, gelegen in een arbeiderswijk aan de rand van de stad. De school is gebouwd in 1895 in opdracht van de gemeente. De school wordt nu gebruikt als atelier voor kunstenaars.
De school is gebouwd vanuit een rechthoekige plattegrond, in baksteen op een natuurstenen plint, onder een met gegolfde friese dakpannen gedekt afgeknot schilddak. De symmetrische voorgevel heeft een ingangsrisaliet onder een dwarskap met een entree onder een rondboog baksteenmozaïek en een drieruits rondboog bovenlicht. Daarboven in de nok een klein dubbel venster, eveneens onder een rondboog baksteenmozaïek. De entree wordt geflankeerd door vier vensters onder segmentbogen met aanzet-en sluitstenen. De dakrand wordt aangezet door een uitgemetseld boogfries. De hoeken worden geaccentueerd door lisenen. De rechterzijgevel heeft rondboogvensters. Aan de achterzijde bevindt zich nog een ingangsportaal onder een plat dak. De gevels zijn verfraaid door speklagen en aanzetstenen.
5 Oldenzaalsestraat 110-112
Het belang van dit woonhuis is gelegen in zijn ligging, zijn gaafheid, goede gedetailleerdheid en de sober uitgevoerde evenwichtige architectuur. Het is een niet op de rooilijn liggend hoekhuis met afgeplat zadeldak, trap met hardstenen bordes en siersmeedijzeren hek. De woning bestaat uit een souterrain met aan weerszijden van de ingangspartij twee vensters met strekken en sluitsteen. Boven de deur, die in het midden van de symmetrisch opgebouwde gevel zit, bevindt zich een balkon met siersmeedijzeren hek. Dit balkon bevindt zich ter hoogte van de bovendorpel van de vensters van de twee zijtraveeën en vormt onderdeel van een dakkapel met sierdaklijst en pilasters aan weerszijden. De rechter zijgevel heeft zowel in het souterrain als op de begane grond een venster zoals beschreven in de voorgevel. In het dak zijn drie dakvensters aangebracht. Aan de achtergevel zit een lagere aanbouw. De hoekafsluitingen worden gevormd door evenzovele kolossale orden.
Magazijn :
Het belang van dit pand is gelegen in zijn verbondenheid met het woonhuis ernaast. Het is een niet op de rooilijn liggend gebouw dat iets terugspringt t.o.v. het woonhuis en dat hiertegen is aangebouwd.
Het heeft een schilddak en een horizontale daklijst onderbroken door een driehoekige uitstulping waarin een hijsbalk is aangebracht. Het drie traveeën brede gebouw heeft naast de in het midden van de gevel zittende dubbele deur en op de hoeken kolossale orden. Tussen de begane grond en de verdieping loopt een sierlijst. De vensters op de verdieping zijn aangebracht aan weerszijden van een hijsluik. De voorgevel is wit gepleisterd.--
Overige cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren in het plangebied
Op onderstaand kaartje is te zien waar in het plangebied van het bestemmingsplan "Laares 2014" cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. De wijk Laares als geheel heeft een attentiewaarde.
Het valt op dat zowel de Laaressingel zelf -aangegeven als weg met hoge attentiewaarde - als het merendeel van de panden daaraan als waardevol worden beschouwd. Samen vormt dat een ensemble waar we zuinig op moeten zijn.
Conclusie
Vanuit een oogpunt van cultuurhistorie en archeologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Laares 2014".
Hoofdstuk 4 Ontwikkelingen In Het Plangebied
4.1 Ontwikkelingen
In 2002 heeft de raad van de gemeente Enschede ingestemd met het starten van de herstructurering van de wijk Laares. De belangrijke doelstelling van de herstructurering is dat de eenzijdige woningvoorraad in de wijk, bestaande uit goedkope huurwoningen in grote dichtheden, voor een groot deel plaats maken voor hoogwaardig centrumstedelijk wonen in lagere dichtheden. Hierdoor verbeteren ook de slechte sociale en economische omstandigheden in de wijk. Om dit mogeliljk te maken dienen circa 400 woningen te worden gesloopt om in een tijdsbestek van een aantal jaren plaats te maken voor nieuwe woningen, enkele wijkvoorzieningen en een nieuwe inrichting van de openbare ruimte.
Om deze herstructurering van de Laares mogelijk te maken is door de gemeente een Samenwerkingsovereenkomst (SOK) gesloten met de drie in het gebied actieve woningcorporaties en twee projectontwikkelaars. Hierbij is afgesproken dat de marktpartijen de herstructurering gaan uitvoeren (bouw woningen en inrichten openbare ruimte) en dat de gemeente zich beperkt tot het stellen van kaders, het begeleiden van de marktpartijen en het toetsen van de uitvoering aan de kaders. De marktpartijen zijn gaan samenwerken in de WijkOntwikkelingsMaatschappij De Laares (WOM).
Om ook de particuliere woningbezitter bij de herstructurering van de wijk de Laares te betrekken is in 2006 de "Subsidieverordening Particuliere Pandverbetering 2006" ingesteld. Voor deze gemeentelijke subsidieregeling is -in het kader van stadsvernieuwing- van het Ministerie VROM een IPSV-subsidie verkregen. Op grond hiervan konden particuliere eigenaren van bestaande woningen subsidie verkrijgen voor renovatie van hun woning. Per 1 januari 2009 is deze subsidiëring van particuliere woningverbetering in de wijk Laares beëindigd.
Op dit moment (juni 2014) is de herstructurering van de Laares voor een flink deel uitgevoerd, maar nog niet afgerond. Van de geplande circa 400 nieuw te bouwen woningen zijn er ongeveer 140 woningen nog niet gerealiseerd. De overige woningen zijn ofwel gebouwd of er is vergunning afgegeven voor het realiseren daarvan.
In het kader van Stedelijke Koers (Koersdocument ten behoeve van de herprioritering van projecten) is de afweging gemaakt of de bouw van deze woningen in de wijk De Laares kan doorgaan. Omdat het hier gaat om kwalitatief hoogwaardig wonen vlakbij de binnenstad en er geen appartementen in de plannen zijn opgenomen, is bij de vaststelling van de Stedelijke Koers besloten om de komende jaren door te gaan met deze geplande bouw van grondgebonden woningen.
Zoals aangegeven zullen binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Laares 2014” nog een aantal woningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen worden gebouwd.
Woningbouw zal plaatsvinden:
- a. in het gebied omgeven door de Laaressingel, Papaverstraat, Rozenstraat en Leliestraat;
- b. aan de Begoniastraat;
- c. aan de Oosterstraat.
Het bestemmingsplan biedt de voorwaarden waaronder deze nieuwbouw kan plaatsvinden.
De gronden in het gebied omgeven door de Laaressingel, Papaverstraat, Rozenstraat en Leliestraat zijn in het bestemmingsplan bestemd voor "Woongebied". Een concreet verkavelingsplan / inrichtingsplan is er op dit moment niet. Om de ontwikkeling niet te frustreren en ook vast te kunnen houden aan gemeentelijke voorwaarden wordt voor dit gebied het bestemmingsplan zoals dat in ontwerp ter visie heeft gelegen gewijzigd. De bestemming "Woongebied" blijft gehandhaafd maar er worden nieuwe functie-aanduidingen opgenomen. De verplichting om, zoals op de ontwerp-verbeelding was aangegeven, langs de Singel vrijstaande woningen te bouwen is vervallen. Het is wenselijk om ook daar het woningtype twee-aan-een te kunnen bouwen. Als nieuwe aanduidingen worden opgenomen een maximaal aantal te bouwen woningen van 65 en een type aanduiding van maximaal twee-aan-een. De bouw van vrijstaande woningen en blokken van twee wordt hiermee mogelijk gemaakt. Dit aantal en type aanduiding komt overeen met de uitgangspunten van o.a. de Stedelijke Koers. Middels een afwijkingsbevoegdheid in de regels is het mogelijk om met 10 % af te wijken van het maximum aantal woningen.
Om nog meer flexibiliteit in het bestemmingsplan op te nemen, wordt tevens een wijzigingsbevoegdheid in de regels opgenomen. Hierbij krijgen Burgemeester en wethouders de bevoegdheid het bestemmingsplan voorzover het betreft gronden met de bestemming "Woongebied" zodanig te wijzigen dat in het gebied omgeven door Laaressingel, Papaverstraat, Rozenstraat en Leliestraat maximaal 20 % van de woningen (afgerond een maximum aantal van 15 woningen) aaneengesloten mag worden gebouwd. Voor het in procedure brengen van een wijziging van het bestemmingsplan worden voorwaarden opgenomen. In overleg met de ontwikkelaar wordt gestreefd naar het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig woonmilieu met een diversiteit aan grondgebonden woningen.
Op gronden gelegen aan de zuidzijde van de Begoniastraat kunnen maximaal 18 woningen worden gebouwd. Het op de verbeelding aangegeven bouwvlak heeft een diepte gekregen van 15 meter in plaats van 13 meter om hier woningen met een slaapkamer op de begane grond te kunnen realiseren.
Voor de gronden aan de Oosterstraat - het zgn. Assinkterrein- is op dit moment nog geen concreet plan. Er vindt tussen ontwikkelaar en gemeente overleg plaats over het type te bouwen woningen. De bouw van grondgebonden woningen op dit Assinkterrein is opgenomen in de Stedelijke Koers. In het bestemmingsplan "Laares 2014" hebben de gronden de bestemming "Gemengde 2" omdat de ontwikkeling nog niet duidelijk is. Dit is een bestemming overeenkomstig de geldende bestemming in het plan "Laares 2003". Om bij een concreet plan op korte termijn medewerking te kunnen verlenen aan het realiseren van woningbouw met voorzieningen als wegen en groen is voor dit gebied een wijzigingsbevoegdheid in het plan opgenomen.
4.2 Welstand En Beeldkwaliteit
In de Welstandsnota "Bouwen aan identiteit" is aangegeven aan welke welstandseisen bouwplannen moeten worden getoetst. In de Welstandsnota gelden voor het plangebied van het bestemmingsplan "Laares 2014" diverse welstandsidentiteiten. Deze identiteiten hangen samen met de diverse bestemmingen en functies binnen het plangebied. Iedere identiteit kent eigen specifieke criteria waaraan aanvragen om afgifte omgevingsvergunningen worden getoetst. De diverse identiteiten zijn aangegeven op onderstaande tekening (Dorpse linten - paars, Modern Enschede -oranje en Regenboogwijken - rood).
Een deel van het plangebied van het bestemmingsplan "Laares 2014" is op onderstaande tekening in grijs aangegeven. Voor deze gebieden is het Beeldkwaliteitplan Laares van toepassing.
4.3 Duurzaamheid
De afgelopen jaren heeft de gemeenteraad van Enschede op verschillende momenten uitgesproken dat haar duurzaamheidsambities verder reiken, dan waartoe wettelijke voorschriften de gemeente verplichten. Nota's waarin die ambities tot uitdrukking komen betreffen de nota Nieuwe energie voor Enschede en de Woonvisie Enschede 2025. In deze paragraaf wordt eerst kort ingegaan op het wettelijk kader en wordt vervolgens ingegaan op de Enschedese energie- en klimaatambities, althans voorzover tot uitdrukking komend in genoemde nota's.
Wettelijk kader
De minimaal in acht te nemen energetische maatregelen bij nieuw- en verbouw zijn beschreven in het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit schrijft bij nieuwbouw een minimale isolatiewaarde voor de schil van een gebouw (buitenmuren, vloer en dak) en voor deuren, ramen en kozijnen voor. Bij verbouw gelden deze eisen uitsluitend voor dat deel dat wordt verbouwd. Daarnaast stelt het Bouwbesluit bij nieuwbouw eisen aan de energieprestatie van gebouwen met een bepaalde functie, die wordt uitgedrukt in de vorm van een zogenaamde energieprestatiecoëfficiënt. Op grond van artikel 122 Woningwet is het niet toegestaan om bij privaatrechtelijke overeenkomst bouwvoorschriften op te leggen die al publiekrechtelijk zijn geregeld. Om die reden is het niet mogelijk om bij de kaveluitgifte in de koopovereenkomst te bepalen dat bij de bebouwing van de bouwkavels, in afwijking van het Bouwbesluit, andere energieprestatienormen gelden.
Landelijke energieprestatieafspraken
Om energiezuinigheid bij nieuwbouwontwikkelingen de komende jaren een impuls te geven, is in het voorjaar van 2008 het zogenaamde Lente-akkoord gesloten tussen de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en bouwende en ontwikkelende partijen (Bouwend Nederland, NEPROM en NVB). Belangrijkste onderdeel van dit akkoord is de afspraak dat in de periode tot 2020 de energieprestatiecoëfficiënt als volgt zal worden aangescherpt:
- de energieprestatie-eis voor nieuwe woongebouwen wordt met ingang van 1 januari 2011 verlaagd met 25% (is gebeurd) en in 2015 met 50% .
- de energieprestatie-eis voor utiliteitsgebouwen wordt in 2017 met 50% verlaagd.
De bij dit akkoord betrokken partijen hebben bovendien het streven uitgesproken vanaf 2020 te bouwen met een energieprestatiecoëfficiënt van 0. Bij een energieprestatiecoëfficiënt van 0 wordt bij een langjarig gemiddelde geen energie verbruikt voor de elementaire energiebehoeften van een gebouw, zijnde verwarming, warm tapwater, ventilatie en verlichting.
Energie- en klimaatambities gemeente Enschede
Nieuwe energie voor Enschede
Op 16 november 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota Nieuwe energie voor Enschede vastgesteld. In de nota Nieuwe Energie voor Enschede heeft de gemeente Enschede zich het volgende ten doel gesteld op het gebied van energie en klimaat:
- in 2020 hebben we in Enschede 30 procent CO2 bespaard ten opzichte van 1990;
- in 2020 voorziet duurzame geproduceerde energie in minimaal 20 procent van de behoefte aan energie;
- in 2015 is de gemeentelijke organisatie klimaatneutraal;
- In 2020 zijn alle scholen in Enschede klimaatneutraal.
Woonvisie Enschede 2025
In de op 12 maart 2012 door de gemeenteraad vastgestelde Woonvisie Enschede 2025 is duurzaamheid een van de vier centrale thema's. Rondom dit thema zijn in deze visie de volgende uitgangspunten geformuleerd voor de op te stellen uitvoeringsagenda:
- Inwoners (huurders en eigenaren) krijgen de mogelijkheid om tegen betaling de energiecomponent van de woonlast beheersbaar te houden.
- Gemeente, marktpartijen en corporaties onderzoeken en stimuleren de mogelijkheden voor decentrale energieopwekking in Enschede.
- Vanaf 2015 streven we er naar dat in Enschede alleen nog energieneutrale nieuwbouw wordt gerealiseerd.
- Via de MIO (majeure inversteringsopgave) Duurzaam Wonen en Werkgelegenheid worden vragers en aanbieders op het gebied van duurzaamheid gekoppeld.
- Voor woningeigenaren met onvoldoende financiële draagkracht voor noodzakelijke ingrepen aan de woning, wordt door marktpartijen en financiers een financieel instrumentarium ontwikkeld.
- De gemeente geeft het goede voorbeeld met het verduurzamen van haar eigen gebouwen.
Duurzaamheid binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Laares 2014"
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet.
Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Laares 2014" getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.
5.1 Milieu
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.
5.1.1 Bodemkwaliteit
Bodemkwaliteit algemeen
Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk, mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoende.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. De milieuhygiënische bodemgesteldheid kan daarbij een rol spelen. De Wet bodembescherming kan hierop van toepassing zijn.
Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Laares 2014"
Het bestemmingsplan "Laares 2014" betreft een actualisatie. Dit houdt in dat in dit plan de bestaande situatie wordt vastgelegd. De in dit plan geprojecteerde bestemmingen wijken niet (wezenlijk) af van die in het vigerende bestemmingsplan. Omdat de huidige bodemgesteldheid de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloed, is het niet nodig om na te gaan of er bodemonderzoekgegevens bekend zijn. Opgemerkt wordt dat er binnen het bestemmingsplangebied wel enkele locaties bekend zijn waar sterk verhoogde gehalten voorkomen in grond of grondwater. Hiermee dient rekening gehouden te worden bij herontwikkelingen binnen het gebied.
Conclusie bodemkwaliteit
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Laares 2014".
5.1.2 Geluid
Inleiding
Door de gemeente Enschede wordt het bestemmingsplan voor de Laares geactualiseerd. De actualisatie betreft voornamelijk een conservering van de huidige situatie. Binnen de Laares vinden in vier gebieden nog ontwikkelingen plaats die relevant zijn voor het aspect geluid. Volgens het vigerende bestemmingsplan is in deze gebieden de bouw van geluidgevoelige bestemmingen (woningen) mogelijk. De geluidgevoelige bestemmingen zijn echter nog niet gerealiseerd. De realisatie van de geluidgevoelige bestemmingen blijft in het nieuwe plan mogelijk.
Ten behoeve van het bestemmingsplan dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin o.a. de milieugevolgen inzichtelijk moeten worden gemaakt. In dit advies is de tekst gegeven die als geluidsparagraaf in de toelichting bij het bestemmingsplan "Laares 2014" kan worden opgenomen. Tevens zijn aanbevelingen gedaan met betrekking tot de op te nemen planregels en/of te volgen procedures.
Wet geluidhinder
In artikel 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.
Het plangebied is gelegen binnen diverse op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde wegen (Oldenzaalsestraat, Laaressingel en Oosterstraat (gedeeltelijk)). De overige wegen zijn niet voorzien van een zone omdat hiervoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur. Het plangebied is tevens gelegen binnen de zone van de spoorlijn Enschede-Gronau. Industrielawaai en luchtvaartlawaai zijn voor het plangebied niet relevant. In het navolgende wordt verder uitsluitend ingegaan op weg- en railverkeerslawaai.
In het bestemmingsplan Laares 2014 wordt in vier gebieden de mogelijkheid geboden om nieuwe geluidgevoelige bestemmingen (woningen) te realiseren. De vier gebieden waar nog geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd zijn gelegen binnen de zone van de Laaressingel, Oosterstraat en/of spoorlijn Enschede-Gronau.
Wegverkeerslawaai
Wettelijk kader
In artikel 74 van de Wgh is bepaald dat zich aan weerszijden van een weg een zone bevindt. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De zonering geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en voor wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km per uur.
Volgens artikel 76a/77 van de Wgh moet bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan of een projectbesluit, waarin nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, binnen onderzoekszones van wegen, als bedoeld in artikel 74 van de Wgh, akoestisch onderzoek worden verricht.
De binnen het plangebied te realiseren woningen zijn gelegen in stedelijk gebied binnen de zone van bestaande wegen. Op woningen bedraagt de voorkeurswaarde 48 dB (artikel 82, eerste lid Wgh). Indien deze waarde wordt overschreden kan onder voorwaarden een hogere waarde worden verleend tot ten hoogste 63 dB (artikel 83, tweede lid Wgh). Voor vervangende woningen bedraagt de ten hoogste vast te stellen hogere waarde 68 dB (artikel 83, vijfde lid Wgh).
Het vaststellen van een hogere waarde is pas mogelijk indien aangetoond wordt dat maatregelen (bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en/of maatregelen bij de ontvanger) om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde niet doeltreffend zijn (bezwaren stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard), en voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Geluidnota Enschede 2009-2012 (verder Geluidnota). De Geluidnota is op 19 april 2011 door Burgemeester en Wethouders (gewijzigd) vastgesteld. Bij besluit van 15 januari 2013 is door Burgemeester en Wethouders de werkingsduur van de Geluidnota 2009-2012 verlengd totdat een nieuwe geluidnota is vastgesteld.
Akoestisch onderzoek
Om inzicht te krijgen in de geluidsbelasting die de nog te realiseren woningen zullen ondervinden vanwege het wegverkeer is door de gemeente Enschede een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport “Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Laares 2014, Enschede, Weg- en railverkeerslawaai” van 10 april 2014. Het rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Onderzoeksresultaten
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat in alle vier de gebieden op diverse woningen vanwege wegverkeer de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. In gebied 1 wordt dit veroorzaakt door het wegverkeer op de Oosterstraat. De geluidsbelasting in gebied 1 bedraagt vanwege het wegverkeer op de Oosterstraat ten hoogste 58 dB. De overschrijding van de voorkeursgrenswaarde in gebied 3 en 4 wordt veroorzaakt door het wegverkeer op de Laaressingel. Vanwege het wegverkeer op de Laaressingel bedraagt in gebied 3 en 4 de geluidsbelasting ten hoogste respectievelijk 64 en 53 dB.
In gebied 2 bedraagt eveneens als in gebied 1 de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de Oosterstraat ten hoogste 58 dB. Hier is echter formeel geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde omdat de Oosterstraat ter plaatse van gebied 2, vanwege de maximum snelheid van 30 km per uur, geen zone heeft volgens de Wet geluidhinder.
Onderzocht is of door middel van bron- en of overdrachtsmaatregelen de geluidsbelasting kan worden gereduceerd. Uit het rapport blijkt dat maatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen onvoldoende effect hebben of bezwaren ontmoeten van verkeerskundige, stedenbouwkundige of financiële aard.
Conclusie
Realisatie van een deel van de woningen in de vier gebieden is alleen mogelijk als vanwege het wegverkeer op de Oosterstraat of Laaressingel een hogere waarde wordt vastgesteld. Aan de voorwaarden, uit de Wet geluidhinder en de Geluidnota, voor het vaststellen van een hogere waarde wordt voldaan.
Gelijktijdig met de procedure voor dit bestemmingsplan wordt een procedure gestart voor het vaststellen van de hogere waarden.
Railverkeerslawaai
Wettelijk kader
In de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder zijn regels opgenomen voor wat betreft het aspect railverkeerslawaai. Langs een spoorweg bevindt zich een zone. In artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder is aangegeven dat de breedte van de zone afhankelijk is van de hoogte van het geluidproductieplafond.
Op grond van artikel 4.3 van het Besluit geluidhinder is het college van Burgemeester en Wethouders verplicht om voor nieuwe situaties bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan, of van een wijzigings- of uitwerkingsplan, dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen een zone als bedoeld in artikel 106c, een akoestisch onderzoek in te stellen naar de geluidsbelasting die woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen die binnen de zone zijn gelegen, ondervinden vanwege de spoorweg. Daarnaast wordt een onderzoek ingesteld naar de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen, om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege de weg optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige objecten, de ten hoogste toelaatbare waarden te boven zou gaan.
Op geluidgevoelige bestemmingen bedraagt vanwege railverkeerslawaai de voorkeurgrenswaarde 55 dB. Een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde is uitsluitend mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld. De maximaal vast te stellen hogere waarde bedraagt 68 dB.
Akoestisch onderzoek
Om inzicht te krijgen in de geluidsbelasting die de nog te realiseren woningen zullen ondervinden vanwege het railverkeer is door de gemeente Enschede een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport “Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Laares 2014, Enschede, Weg- en railverkeerslawaai” van 4 april 2014. Het rapport is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Onderzoeksresultaten
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat vanwege het railverkeer op de spoorlijn Enschede-Gronau in gebied 1 en 2 de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden. In gebied 1 en 2 bedraagt de geluidsbelasting vanwege het railverkeer ten hoogste respectievelijk 57 en 56 dB.
Onderzocht is of door middel van bron- en of overdrachtsmaatregelen de geluidsbelasting kan worden gereduceerd. Uit het rapport blijkt dat maatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeursgrenswaarde bezwaren ontmoeten van verkeerskundige, stedenbouwkundige of financiële aard.
Conclusie
Realisatie van een deel van de woningen in gebied 1 en 2 is alleen mogelijk als vanwege het railverkeer op de spoorlijn Enschede-Gronau een hogere waarde wordt vastgesteld. Aan de voorwaarden, uit de Wet geluidhinder en de Geluidnota, voor het vaststellen van een hogere waarde wordt voldaan.
Gelijktijdig met de procedure voor dit bestemmingsplan wordt een procedure gestart voor het vaststellen van de hogere waarden.
Cumulatie
De in gebied 1 en 2 te realiseren woningen zullen zowel vanwege het wegverkeer op de Oosterstraat als vanwege het railverkeer op de Spoorlijn Enschede-Gronau een geluidsbelasting ondervinden. Op de woningen in gebied 1 is dan volgens de Wet geluidhinder sprake van cumulatie van geluid. In gebied 2 is volgens de Wet geluidhinder geen sprake van cumulatie omdat ter plaatse van gebied 2 de Oosterstraat volgens de Wet geluidhinder geen zone heeft. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook voor gebied 2 naar cumulatie gekeken.
De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt 63 dB voor wegverkeerslawaai en 68 dB voor railverkeerslawaai. Daarmee wordt voldaan aan de volgens de Wet geluidhinder ten hoogste toegestane geluidsbelasting van 63 dB voor wegverkeer en 68 dB voor railverkeer. In dat geval is overeenkomstig de Geluidnota Enschede sprake van een aanvaardbare situatie.
Conclusie Geluid
Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de geluidwetgeving en het geluidbeleid geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.3 Luchtkwaliteit
Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wm en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
- a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Luchtkwaliteit en het plangebied Laares
In het onderhavige geval gaat het om de vaststelling van een conserverend bestemmingsplan, dat niet voorziet in ontwikkelingen die niet reeds in het vigerende plan waren opgenomen. Gelet hierop zal geen sprake zijn van een negatief effect op de luchtkwaliteit.
Conclusie
Uit het oogpunt van luchtkwaliteit (art 5.16 WM, lid 1 onder b) ligt er geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Laares 2014".
5.1.4 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).
Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.
De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.
Risicovolle activiteiten bij inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) zijn het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Laares 2014” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi en/of het BRZO van toepassing is.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Laares 2014” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water
Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.
Basisnet Weg
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Laares 2014” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg.
Basisnet Water
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Laares 2014” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water.
Basisnet Spoor
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Laares 2014” of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.
Gebruik van luchthavens
De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, met name bij het opstijgen en landen.
Het plangebied van het bestemmingsplan “Laares 2014” is hemelsbreed op ca. 5 kilometer van het (voormalige) vliegveld Twente gelegen. Dit betekent dat de kans op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) klein is.
Conclusie externe veiligheid
Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.5 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen
Bedrijven- en milieuinventarisatie en milieuzonering
In het kader van het bestemmingsplan “Laares 2014” heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande bedrijvigheid in en rondom (binnen ca. 100 m.) het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. Hierbij is gebruik gemaakt van het bedrijvenbestand van de afdeling Vergunningen. Met behulp van de publicatie "Bedrijven en milieuzonering", een VNG uitgave van 2009, zijn van de aanwezige bedrijven de indicatieve hindercontouren en de categorie bepaald.
Conclusie milieuhinder bedrijven en inrichtingen
Op basis van de inventarisatie kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.2 Water
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.
Het bestemmingsplan “Laares 2014” is hoofdzakelijk conserverend van aard. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie wordt vasgelegd. Dit betekent ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het geldende bestemmingsplan.
Huidige situatie
Het gebied van het bestemmingsplan “Laares 2014” heeft een oppervlak van ongeveer 30 hectare. In onderstaande tekening "Waterkaart de Laares" staan de grenzen van het plangebied weergegeven.
Maaiveld
De wijk Laares ligt binnen de singels van de gemeente Enschede en ten westen van de Enschedese stuwwal. Het plangebied loopt van ongeveer 50 m +NAP in het oosten af naar plusminus 43 m +NAP in het westen. Op bijlage I staat het maaiveldverloop met hoogtelijnen aangegeven.
Bodem en geohydrologie
Bodem
De bodemopbouw van de wijk wordt bepaald door de formatie van Drente. Kenmerkend voor deze formatie is de aanwezigheid van een laag bestaande uit slecht waterdoorlatend keileem en grindhoudend lemig zand en leem van minstens 30 cm dik. In het noorden van het gebied, komt deze laag aan het oppervlak. In de rest van het gebied wordt de keileem bedekt door een dekzandlaag dunner dan 2 meter. Op afbeelding 2 staat de bodemopbouw bij de Klaproosstraat waar een geologische grondboring is verricht.
Afbeelding 2. Geologisch booronderzoek B34F2664
Doorlatendheid
De zanderige deklaag is relatief goed doorlatend. Leemlagen in de bodem zijn slecht doorlatend. Door deze opbouw wordt grondwater voornamelijk afgevoerd door horizontale grondwaterstromen.
Grondwaterstanden
Aan de hand van gemeentelijke peilbuizen aan de rand van het plangebied kan een inschatting worden gemaakt van de grondwaterstanden binnen het plangebied. Ter plaatse van de peilbuizen zijn gedurende een langere periode de grondwaterstanden opgenomen. De meetlocaties staan weergegeven op de kaart van bijlage I. De hoogste grondwaterstanden liggen op ongeveer een meter beneden maaiveld. De laagste grondwaterstanden liggen op ongeveer twee meter beneden maaiveld.
Ondanks dat de maximale grondwaterstanden voldoen aan de ontwateringsnormen zijn bij de gemeente klachten binnen gekomen over grondwater. Mogelijke zorgen leemlagen in de bodem voor hoge (schijn)grondwaterstanden.
Grondwateronttrekkingen
Binnen het plangebied zijn voor zover bekend geen actieve grondwaterbemalingen.
Riolering en afwatering
Afvalwater
Binnen het plangebied bevinden zich woonwijken en bedrijventerreinen. Het huishoudelijk afvalwater en/of bedrijfsafvalwater van de panden loost op het gemengd rioolsysteem en wordt afgevoerd naar de zuivering Enschede West.
Regenwater
Het plangebied is voor een groot percentage verhard wat gebruikelijk is bij stedelijk gebied. Het plangebied heeft van oorsprong een gemengd rioolsysteem. In 2004 is een plan opgesteld om in De Laares een gescheiden rioolsysteem aan te brengen waarbij (voorkanten van) daken en wegen worden afgekoppeld van het gemengd rioolsysteem en worden aangesloten op een apart hemelwaterrioolsysteem. Delen van dit systeem zijn inmiddels aangelegd en tijdelijk aangesloten op de gemengde riolering, zie bijlage I.
Uit modelberekening komt naar voren dat bij hevige neerslag lokaal (veel) water op straat komt te staan doordat het gemengde riool overbelast raakt. Op de meeste plaatsen, met uitzondering van de Minkmaatstraat, leidt dit voor zover bekend niet tot waterschade.
Grondwater
Voor zover bekend is binnen het plangebied geen drainage aanwezig om wegen en woningen te ontwateren.
Oppervlaktewater
Ten zuiden van de wijk ligt de spoorsloot van de Nederlandse Spoorwegen. Ter hoogte van de Oldenzaalsestraat stroomt de spoorsloot in het gemengde rioleringsstelsel.
Geprojecteerde ontwikkelingen
Binnen het plangebied is men tien jaar geleden begonnen met grootschalige herontwikkelingen. De ontwikkelingen vinden gefaseerd plaats. Meerdere gebieden moeten de komende jaren nog ontwikkeld worden. Op onderstaande afbeelding 3 staat de stedenbouwkundige visie van De Laares.
Afbeelding 3. Stedenbouwkundige visie De Laares
Vanwege de grootschalige ontwikkelingen is in 2004 een rioleringsplan opgesteld. Dit plan gaat uit van een volledig gescheiden stelsel rioolstelsel. Het water wordt via hemelwaterriolen afgevoerd naar de Roombeek. Naast berging in het hemelwaterriool is geen aanvullende waterberging in het systeem aanwezig. Bij de inrichting van de Roombeek is rekening gehouden met de aanvoer van hemelwater afkomstig van de Laares.
Beleid ingeval van nieuwe ontwikkelingen
Om te komen tot een duurzame waterhuishouding worden voor toekomstige ontwikkelingen kaders gesteld door het noemen van uitgangspunten.
In dit hoofdstuk zijn uitgangspunten opgenomen voor regenwater, oppervlaktewater, afvalwater, grondwater en ontwatering. Het hoofdstuk beleid heeft als basis voor de uitgangspunten gediend.
Uitgangspunten hemelwater
Voor het omgaan met hemelwater gelden de volgende uitgangspunten:
- Hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het oppervlakte- en grondwatersysteem.
- Voor verharde oppervlakken, bijvoorbeeld daken en goten waarmee het hemelwater in aanraking komt, wordt de toepassing van uitloogbare bouwmaterialen voorkomen.
- Het opvangen en afvoeren van hemelwater zoveel mogelijk voorkomen. Dit kan door het toepassen van bijvoorbeeld halfverharding en/of grasdaken.
- Hemelwater gescheiden van afvalwater opvangen, bergen en afvoeren.
- Hemelwater op eigen terrein bergen en infiltreren, indien niet mogelijk hemelwater zichtbaar afvoeren naar de perceelsgrens.
- Hemelwater dat afgevoerd wordt vanaf percelen wordt ingezameld en afgevoerd via regenwaterriolering.
- Voor het toevoegen van verhard oppervlak geldt de eis dat de waterschapsbui T=50 (komt eens in de 50 jaar voor) van 40 mm in 75 minuten geheel binnen het gebied wordt geborgen. Voor herstructureringen geldt de eis dat 20 mm binnen het gebied wordt geborgen.
Uitgangspunten oppervlaktewater
Voor het omgaan met oppervlaktewater gelden de volgende uitgangspunten:
- De bestaande waterlopen (beken en greppels) handhaven of verplaatsen, zodat overtollig regen- en grondwater uit het plangebied en de aangrenzend gebieden afgevoerd kan worden op het natuurlijke watersysteem.
Afvalwater
Voor het omgaan met afvalwater gelden de volgende uitgangspunten:
- Het ontstaan van afvalwater minimaliseren.
- Afvalwater niet vermengen met relatief schoon hemelwater.
Grondwater en ontwatering
Voor het omgaan met grondwater gelden de volgende uitgangspunten:
- Uitgangspunt is geen toename van de afvoer van grondwater. Dit betekent dat de grondwaterstand niet negatief beïnvloedt mag worden. Gevolg hiervan is dat voor het voldoen aan de ontwateringsnormen beperkt drainage toegepast mag worden. Gezocht moet worden naar een goede afstemming tussen het ophogen van het maaiveld en het toepassen van drainerende voorzieningen. Waar mogelijk moet de drainage worden verwijderd.
- Om te voldoen aan de ontwateringsnormen, moet het maaiveld opgehoogd worden ter plaatse van wegen en bebouwing. Aandachtspunten hierbij zijn de gewenste afwatering en het gewenste toekomstige beeld. Reduceren van de benodigde ophoging kan gerealiseerd worden door kruipruimteloos te bouwen.
Om te voorkomen dat wegen en bebouwing problemen krijgen met grondwater worden de onderstaande ontwateringsnormen gehanteerd. Ontwatering is het verschil tussen het peil van de weg/ de bebouwing en de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG).
Wegen: ontwateringsdiepte van 0,70 meter, waarbij een zandbed met minimale dikte van 0,50 m aanwezig moet zijn. Een te hoge grondwaterstand kan opvriezen en opdooi van de fundering van de weg veroorzaken.
Bebouwing: de ontwateringsdiepte van bebouwing hangt af van het type gebouw. Voor woningen of gebouwen met een niet-waterdichte kruipruimte die goed toegankelijk moet zijn, dient de ontwatering zodanig te zijn dat zich geen grondwater in de kruipruimte bevindt. Als norm wordt vaak gehanteerd dat het grondwater tenminste 0,20 m beneden de vloer van de kruipruimte moet staan. Uitgaande van een 0,50 m hoge kruipruimte en een vloerdikte (woonvloer) van 0,20 m betekent dit een afstand van 0,90 m tussen de GHG en de bovenzijde van de vloer. Door kruipruimteloos te bouwen kan de ontwateringsnorm onder bepaalde voorwaarden met 0,30 m verminderd worden.
Groen: voor deze bestemming wordt meestal een ontwateringdiepte van 0,50 m –mv geadviseerd. Langdurige te hoge grondwaterstanden beïnvloeden de beworteling nadelig.
Om te voorkomen dat afstromend regenwater problemen veroorzaakt op de percelen gelden de volgende adviesnormen:
- Het vloerpeil van de bebouwing minimaal 0,20 m boven het dichtstbijzijnde wegpeil leggen.
- Perceel vlak of richting de weg af laten lopen.
- De maaiveldpeilen en vloerpeilen van de verschillende percelen op elkaar afstemmen.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3 Natuur
5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden geregeld. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan.
Voor alle andere activiteiten is een Natuurbeschermingswetvergunning van het bevoegd gezag noodzakelijk. Voor de meeste Natura 2000 gebieden is Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag. Alleen voor een aantal expliciet in het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998 genoemde gebieden is de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie het bevoegd gezag.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of die activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het plangebied “Laares 2014”
Het plangebied van het bestemmingsplan “De Laares 2014” is niet gelegen binnen een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de directe omgeving daarvan. De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden “Lonnekermeer” en “Aamsveen” zijn op respectievelijk ca. 5,5 kilometer ten noordwesten en 4,5 kilometer ten zuidoosten van het plangebied gelegen. Voor activiteiten die mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied dient een passende beoordeling en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden uitgevoerd om te bepalen of en zo ja er daadwerkelijk sprake is van significant negatieve effecten voor kwalificerende soorten. Indien significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, zijnde Gedeputeerde Staten van Overijssel. Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan en de grote afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden kunnen eventuele negatieve effecten worden uitgesloten. Een verdere toetsing aan de Natuurbeschermingswet kan dan ook achterwege blijven.
Conclusie
Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet 1998 op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3.2 Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.
Op grond van de Flora- en faunawet zijn alle dieren en planten van onvervangbare waarde en dus dienen mensen daarmee zorgvuldig om te gaan. Daarom is in de wet ook een algemene zorgplicht (artikel 2) opgenomen, die inhoudt dat een ieder 'voldoende zorg' in acht dient te nemen voor álle in het wild voorkomende dieren en planten (dus niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving.
Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dan dient in de regel ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.
De Flora- en faunawet en het plangebied “Laares 2014”
Het bestemmingsplan “De Laares 2014” heeft hoofdzakelijk een consoliderend en conserverend karakter. In verband hiermee behoeft er in het kader van dit ruimtelijk plan geen nader onderzoek plaats te vinden. In het bestemmingsplan zijn geen ontwikkellocaties gelegen. Wel liggen er in het gebied tussen Begoniastraat, Rozenstraat, Leliestraat en Laaressingel diverse braakliggende percelen waarop in de toekomst nog woningbouw is voorzien. Deze terreinen zijn al grotendeels bouw- en woonrijp gemaakt, waardoor ter plaatse geen vaste rust- of verblijfplaatsen en/of functionele leefomgeving van (strikt) beschermde planten- en/of diersoorten is te verwachten. Verder ligt er aan de Oosterstraat, direct naast het “De Oosterpoort” nog een braakliggend terrein waar in de toekomst nog bebouwing mogelijk is. Dit terrein bestaat uit grasland en is momenteel in gebruik als speelterrein. Met uitzondering van het oostelijke deel dat direct grenst aan het perceel van “De Oosterpoort” is op dit terrein geen opgaande beplanting aanwezig. Vaste rust- of verblijfplaatsen en/of functionele leefomgeving van (strikt) beschermde planten- en/of diersoorten zijn hier dan ook niet te verwachten.
Conclusie
Op grond van het voorgaande kan nog niet met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3.3 Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. De EHS heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). De EHS beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet. De EHS is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden door vertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.
De EHS en het plangebied “Laares 2014”
Het plangebied van het bestemmingsplan “De Laares 2014” is niet gelegen op of in de directe nabijheid van gronden die deel uitmaken van de EHS. Een verdere toetsing aan de EHS kan dan ook achterwege blijven.
Conclusie
Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de EHS geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
Type bestemmingsplan
De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:
- a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
- b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
- c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
- d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.
Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Voor het bestemmingsplan "Laares 2014" is gekozen voor het onder a. genoemde "traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan" dat grotendeels de bestaande situatie in het plangebied vastlegt.
Wijze van bestemmen
Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.
Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.
Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.
In paragraaf 7.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "Laares 2014" is gekozen.
6.2 Indeling En Beschrijving Van De Planregels En Bestemmingen
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels;
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
Hoofdstuk 3: Algemene regels;
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan "Laares 2014" .
In Artikel 1 - Begrippen zijn definities van de in de planregels gebruikte begrippen opgenomen, waarmee een eenduidige interpretatie van de begrippen is vastgelegd.
In Artikel 2 - Wijze van meten zijn opgenomen bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen weer. Het geeft regels omtrent de bebouwing die is toegestaan en waar die is toegestaan. Bij de bestemmingen is een doeleindenomschrijving gegeven met daarbij, voorzover van toepassing, nadere bebouwingsregels en gebruiksregels. Verder zijn opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden teneinde enige flexibiliteit in dit plan te kunnen waarborgen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit algemene afwijkingsregels, wijzigingsregels, procedureregels, bouwregels, gebruiksregels, aanduidingsregels, overige regels en anti-dubbeltelregel.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In Hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen.
De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan waarmee de regels kunnen worden aangehaald.
6.3 Beschrijving Van Het Plan
De gronden begrepen in het bestemmingsplan"Laares 2014" zijn bestemd voor de hierna genoemde bestemmingen.
Artikel 3 Bedrijf - verkooppunt motorbrandstoffen zonder l.p.g.
De bestemming "Bedrijf - verkooppunt motorbrandstoffen zonder l.p.g." is toegekend aan de gronden gelegen aan de Laaressingel, op de hoek met de Minkmaatstraat.
Binnen de bestemming "Bedrijf - verkooppunt motorbrandstoffen zonder l.p.g. " zijn bedrijven toegestaan ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen zonder l.p.g. en daaraan ondergeschikte detailhandel in aanverwante goederen. De verkoop van l.p.g. is om redenen van externe veilgheid niet toegestaan.
Artikel 4 Gemengd - 2
De bestemming "Gemengd - 2" is toegekend aan gronden gelegen langs de Oldenzaalsestraat, de Minkmaatstraat en op de hoek van de Oldenzaalsestraat en de Oosterstraat. Op gronden met de bestemming "Gemengd - 2" maakt de vestiging van diverse functie mogelijk: dienstverlening, maatschappelijk, bedrijf en wonen.
Daarnaast zijn de gronden bestemd voor het realiseren van bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
Daar waar dit op de verbeelding is aangegeven via functie-aanduiding is tevens toegestaan detailhandel, kantoor en horeca.
Voor gronden en gebouwen gelegen op de hoek van de Oldenzaalsestraat en de Oosterstraat waar een fitness centrum en een gezondheidscentrum zijn gevestigd is op de verbeelding de functie-aanduiding "wonen uitgesloten" aangegeven. Hier is het realiseren van woningen niet toegestaan.
Artikel 5 Groen
De groenvoorzieningen die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming is het toegestaan om groenstroken, plantsoenen, bospercelen, bermstroken aan te leggen en in stand te houden. Daarnaast zijn waterpartijen, waterlopen, wadi's en overige voorzieningen in het kader van de waterbeheersing toegestaan. Het aanleggen van wandel- en fietspaden en speelvoorzieningen is eveneens toegestaan.
Bebouwing van de voor “Groen” aangewezen gronden is slechts toegestaan in het kader van de bestemming. Hierbij kan worden gedacht aan de plaatsing van straatmeubilair, speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
Artikel 6 Maatschappelijk
De bestemming "Maatschappelijk" is gegeven aan de in het plangebied aanwezige school en kinderdagverblijf aan de Tulpstraat.
Bebouwing ten behoeve van deze bestemming is slechts toegestaan in de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken met een maximale bouwhoogte zoals die op de verbeelding is aangegeven .
Artikel 7 Verkeer
De bestemming "Verkeer” is bedoeld voor verkeerszones die een doorgaand karakter hebben (verkeersaders). Dit zijn wegen waar maximaal 50 km/uur mag worden gereden. Deze bestemming geldt binnen het plangebied voor de Oldenzaalsestraat, de Laaressingel en de Oosterstraat.
Op de voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn onder andere wegen, fietspaden, parkeerplaatsen, bushaltes met wachtruimten, trottoirs en groenaanleg mogelijk. Uitsluitend mogen worden gebouwd bouwwerken ten dienste van deze bestemming zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, nutsvoorzieningen, draagconstructies voor reclame en ander straatmeubilair.
Artikel 8 Verkeer-Verblijfsgebied
De gronden met de bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” zijn bestemd voor gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen en woonerven. Deze bestemming richt zich met name op langzaam verkeer en draagt het karakter van een verblijfsgebied. Dit zijn voornamelijk de 30 km/uur zones waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. Op de voor “Verkeer-Verblijfsgebied“ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, zoals straatmeubilair, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen.
Artikel 9 Wonen
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Voor deze bestemming wordt een ruime bestemmingsomschrijving gehanteerd, waarbinnen allerlei soorten woonvormen zijn toegestaan. Hierbij kan worden gedacht aan eengezinswoningen, appartementen, woonzorgwoningen, serviceflats en kamerbewoning. Er is geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande-, halfvrijstaande-, aaneengesloten- en gestapelde woningen. Waar dit wel het geval is (bijvoorbeeld maximaal aantal woningen op een perceel of maximaal twee-aaneen) is dit op de verbeelding aangegeven.
In de planregels zijn algemene bouwregels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, zoals erf- en perceelafscheidingen. Voor nutsvoorzieningen gelden daarvan afwijkende bepalingen.
De beleidsuitgangspunten voor aan huis gebonden beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten hebben een juridische vertaling gekregen in de specifieke gebruiksregels binnen de woonbestemming. De uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis in samenhang met wonen is onder voorwaarden toegestaan.
De bestemmingsregels bevatten enkele flexibiliteitsbepalingen, waardoor het mogelijk is om in de concrete situatie af te wijken van de bouwregels voor een groter vloeroppervlak en voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten in een hogere milieucategorie.
Artikel 10 Woongebied
De bestemming "Woongebied" is toegekend aan de gronden gelegen in het gebied omgeven door de Laaressingel, Papaverstraat, Rozenstraat en Leliestraat. Deze gronden zijn bestemd voor het realiseren van woningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen. Op de verbeelding is aangegeven het maximaal aantal te realiseren woningen in het gebied (65 woningen) en de woonvorm, maximaal twee-aan-een.
Dubbelbestemmingen
Met een dubbelbestemming kunnen ruimtelijke relevante belangen worden veiliggesteld die niet of onvoldoende met de "onderliggende" bestemmingen kunnen worden gewaarborgd. Met de dubbelbestemming samenhangende belangen hebben in beginsel voorrang op de belangen van de onderliggende bestemmingen.
Artikel 12 Leiding - Hoogspanning
De voor “Leiding - Hoogspanning” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van gasleidingen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag op de gronden met de bestemming “Leiding - Hoogspanning” niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de gasleiding.
Daarnaast is het mogelijk een omgevingsvergunning te verlenen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, mits deze niet de veiligheid van de gasleiding kan schaden of de continuïteit van de gasvoorziening in gevaar kan brengen.
6.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.
In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is de bestaande situatie juridisch vast te leggen. Het plan heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het accent ligt dan ook voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie. Voor het conserverende gedeelte van het bestemmingsplan is de financiële uitvoerbaarheid geen vraagstuk.
Naast het conserverende gedeelte van het bestemmingsplan, wordt in aansluiting op het geldende bestemmingsplan 'De Laares 2003' ruimte geboden aan de ontwikkeling van bepaalde deelgebieden. Voor deze gebieden legt het bestemmingsplan de gewenste toekomstige situatie planologisch-juridisch vast.
Voor de (her)ontwikkeling van de gronden in het gebied omgeven door de Laaressingel, Oosterstraat, Oldenzaalsestraat en Minkmaatstraat is in 2003 een exploitatieovereenkomst gesloten met de Wijkontwikkelingsmaatschappij Laares CV (WOM). De gronden in het plangebied zijn eigendom van de gemeente Enschede en de WOM. Het plangebied wordt grotendeels herontwikkeld door en voor rekening en risico van de WOM. Wel zijn in de exploitatieovereenkomst met de WOM diverse gemeentelijke financiële bijdrages opgenomen om de herontwikkeling van de Laares mogelijk te maken.
Tussen 2003 en heden heeft de WOM binnen de kaders van de gesloten overeenkomsten een aanzienlijk deel van de wijk Laares geherstructureerd. Deze delen maken inmiddels deel uit van het conserverende deel van het voorliggende bestemmingsplan.
De komende jaren worden de resterende deelgebieden door de WOM tot ontwikkeling gebracht. De ontwikkeling van deze resterende deelgebieden past binnen de gemeentebrede herprioritering van woningbouwprojecten op basis van de Stedelijke Koers, welke op 24 september 2012 is vastgesteld door de Enschedese gemeenteraad.
In 2013 zijn de afspraken uit de exploitatieovereenkomst 2003 geactualiseerd in een tussen de gemeente en de WOM gesloten addendum op de exploitatieovereenkomst. In oktober 2002 heeft de gemeenteraad van de gemeente Enschede ingestemd met het krediet en de gemeentelijke grondexploitatie behorende bij de herstructurering van de Laares. Op 25 maart 2013 is deze grondexploitatie geactualiseerd vastgesteld en is een additioneel krediet verleend door de gemeenteraad. Voor het tekort op de grondexploitatie ad € 4.904.881 per 1-1-2014 is een voorziening getroffen ten laste van de reserve Grondbedrijf. Het uiteindelijke grondexploitatieresultaat wordt conform de gemeentelijke financiële verordening verrekend met de reserve grondbedrijf.
Conclusie
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is voorgenomen een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins is verzekerd.
Gelet op de afgesloten exploitatieovereenkomst met de WOM en de sluitende gemeentelijke grondexploitatie kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd en is de economische uitvoerbaarheid van het nu voorliggende bestemmingsplan voldoende aangetoond.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfstypen (Stedelijk Gebied)
Bijlage 1 Lijst van bedrijfstypen (stedelijk gebied)