Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1
Bestemmingsplan - Gemeente Enschede
Vastgesteld op 16-02-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1 met identificatienummer NL.IMRO.0153.BP00082-0003 van de gemeente Enschede.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van het plan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bestaande bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die vóór dat tijdstip is aangevraagd.
1.8 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.9 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.11 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.12 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.13 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.14 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.15 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.16 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van afhaalzaken.
1.17 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover het plan die inrichting niet verbiedt.
1.18 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.19 hobbytuinbouw
het telen van gewassen voor eigen gebruik of genot.
1.20 hoofdgebouw:
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.21 kelder:
het beneden peil gelegen gedeelte van een gebouw.
1.22 nutsvoorzieningen:
gebouwde dan wel ongebouwde en/of ondergrondse infrastructurele voorzieningen, met uitzondering van hoogspanningsverbindingen en hoge druk aardgastransportleidingen, ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening, warmte-koude opslag of het (tele)communicatie-verkeer.
1.23 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.24 onderbouw:
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,5 meter boven peil is gelegen.
1.25 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.26 slopen:
geheel of gedeeltelijk afbreken.
1.27 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, toiletgebouwtjes, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.28 verblijfsrecreatie
Een vorm van recreatie waarbij de recreant voor een bepaalde tijd, maar tenminste een nacht in het recreatiegebied of de toeristische plaats verblijft. Het gebied is daartoe ingericht met faciliteiten, zoals bed and breakfast-gelegenheden en kampeerterreinen.
1.29 volkstuinencomplex
Terrein bestaande uit afzonderlijke volkstuinen voor particuliere sier- en groenteteelt die niet bij de eigen woning zijn gelegen.
1.30 woning:
een gebouw of een deel van een woongebouw, dat door zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.31 woongebouw:
een gebouw , dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
2.5 ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Volkstuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Recreatie-Volkstuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. een volkstuinencomplex met de daarbij behorende:
- a. bouwwerken;
- b. volkstuinen en hobbytuinbouw;
- c. in- en uitritten;
- d. terreinen;
- e. groenstroken, waterpartijen, -lopen, -bergingen, wadi's, infiltratiestroken en andere voorzieningen in het kader van de waterbeheersing;
- f. overige voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen en (openbare) nutsvoorzieningen
- g. bij deze doeleinden behorende bouwwerken, erven en andere werken.
- 2. de verkoop van op het volkstuinencomplex geteelde producten, met dien verstande dat verkoop van deze producten is toegestaan in of nabij de centrale voorziening.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. 3.2.3, onder b, voor een bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tot maximaal 3 meter.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie of bewoning;
- b. het gebruik van gronden ten behoeve van het opslaan en/of het stallen van auto's, motoren, boten en caravans.
Artikel 4 Leiding - Gas
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg, de instandhouding en bescherming van in totaal twee hogedruk aardgastransportleidingen, met daarbij behorende bouwwerken, waarbij ter plaatse van de figuur "hartlijn leiding - gas" de volgende leidingen zijn toegestaan:
- 1. twee aardgastransportleidingen met een maximale diameter van 24 inch.
- b. het doen gebruiken van de onder a. genoemde hogedruk gastransportleidingen voor het transporteren van (aard)gas onder:
- 1. 80 bar voor de leidingen van 24 inch.
- a. De exacte ligging van de gastransportleidingen is weergegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze regels.
4.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
- b. Voor het het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
- c. Voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van 25 m².
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits:
- a. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare object worden toegelaten;
- b. ter zake daarvan vooraf toegestaan schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats, voor zover dit tot gevolg heeft dat de betreffende leiding niet eenvoudig bereikbaar is voor de betreffende leidingbeheerder(s).
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
- 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
- 2. het rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;
- 3. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- 4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk en niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
- 5. het aanbrengen van verhardingen;
- 6. het aanleggen en verharden van wegen en paden, en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 7. het indrijven van voorwerpen in de grond;
- 8. diepploegen;
- 9. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- 10. het aanleggen van waterlopen of het verruimen, vergraven of dempen van bestaande waterlopen;
- 11. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
- b. Het in onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gasleiding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
- c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten .
- d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt schriftelijk advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 5 Leiding - Hoogspanningsverbinding
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg, de instandhouding en bescherming van een ter plaatse van de figuur 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' aanwezige bovengrondse hoogspanningsverbindinge tot maximaal 380 kV, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
- a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming;
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening geldt een bouwhoogte van maximaal 60 meter;
- c. Voor het bouwen van nutsvoorzieningen geldt per bouwwerk een goothoogte van maximaal 3 meter en een oppervlakte van 25 m².
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2, onder a en toestaan dat in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde bebouwing wordt gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de bovengrondse hoogspanningsverbinding, en: vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
- 1. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting en/of bomen;
- 2. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur;
- 3. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
- 4. het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- en weghoogte.
- b. Het onder a bedoelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer van de hoogspanningsverbinding betreffen, of die reeds is uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt.
- c. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoogspanningsverbinding en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
- d. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder a, wordt vooraf schriftelijk advies ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder(s).
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Onderkelderen van gebouwen
Daar waar ingevolge het bepaalde in deze planregels het bouwen of verbouwen van gebouwen is toegestaan, is het tevens mogelijk deze gebouwen en het daarbij behorende erf geheel of gedeeltelijk te onderkelderen of van een onderbouw te voorzien, met dien verstande dat:
- 1. de bovenkant van de vloer van de kelder of onderbouw maximaal 3 meter onder het peil mag zijn gelegen;
- 2. onderkelderen slechts is toegestaan tussen de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw.
7.2 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1:
- 1. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders of onderbouwen waarvan de bovenkant van de vloer tot maximaal 5 meter onder het peil is gelegen;
- 2. voor het onderkelderen van gebouwen met kelders of onderbouwen in het achtererfgebied tot maximaal 3 meter vanuit de boven het peil gelegen buitenwerkse gevelvlakken van het gebouw
- b. De onder a genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat:
- 1. geen sprake is van een permanente verlaging van de grondwaterstand;
- 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat, het straat- en bebouwingsbeeld, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Overige zones
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan:
- a. voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 10%;
- b. voor het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft;
- c. voor het uitvoeren van een bouwplan, indien op grond van de definitieve uitmeting of in verband met de verkaveling of situering blijkt dat aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn en de afwijking van zodanig ondergeschikte aard blijft, dat de structuur van het bestemmingsplan niet wordt aangetast;
- d. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met uitzondering van erf- en perceelsafscheidingen.
De in dit artikel genoemde omgevingsvergunningen worden uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leeklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:
- a. voor een wijziging in de situering van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwplannen wenselijk of noodzakelijk zijn, mits de bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen niet meer dan 5 meter worden verschoven;
- b. voor het wijzigen van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages met ten hoogste 20%;
De in dit artikel genoemde wijzigingsbevoegdheden worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Procedureregels wijziging en nadere uitwerking
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of verplichting tot uitwerking, zoals bedoeld in deze regels, gelden de procedureregels zoals voorgeschreven in artikel 3.9a, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, met dien verstande dat:
- a. indien het een besluit op aanvraag betreft, burgemeester en wethouders de aanvrager zo nodig in de gelegenheid stellen te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen;
- b. indien tegen het ontwerp-besluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking met redenen wordt omkleed;
- c. burgemeester en wethouders het besluit tot het al dan niet vaststellen van de wijziging of uitwerking bekend maken aan de aanvrager en eventuele indieners van zienswijzen.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Parkeren en laden en lossen
- a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- c. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
12.2 Geluidzoneringplichtige inrichtingen
In afwijking van het bepaalde elders in de regels van dit bestemmingsplan zijn op de in dit plan begrepen gronden geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht niet toegestaan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” heeft als doel de bestemming van de binnen het plan gelegen gronden en de bouw- en gebruiksmogelijkheden daarvan vast te leggen.
Het voorliggende bestemmingsplan beoogt voor het plangebied "Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1" een actuele planologisch-juridische regeling te geven. Het plan beschermt bestaande waardevolle ruimtelijke structuren en legt hoofdzakelijk het bestaande gebruik ter plaatse vast. Het bestemmingsplan maakt op beperkte schaal nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk.
In dit bestemmingsplan is het nieuwe beleid ten aanzien van volkstuinen vertaald. De gronden met de bestemming "Recreatie - Volkstuin" zijn bedoeld voor hobbytuinbouw. Dit bestemingsplan maakt het mogelijk om een centrale berging, en kleine bergingen en wat grotere planten- en boogkassen op de volkstuinen zelf te realiseren binnen deze bestemming.
In het thans geldende bestemmingsplan (Hogeland Zuid, Varvik en Diekman), zoals dat geldt voor dit gebied, is het nieuwe volkstuinenbeleid nog niet in zijn geheel opgenomen. Om het volkstuinencomplex ook de bouwmogelijkheden te bieden, zoals opgenomen in het volkstuinenbeleid, is deze herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het gebied waarop het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” betrekking heeft wordt globaal begrensd door het fietspad tussen de Kuipersdijk en de Walmink Es in het noorden, de Engerinksweg in het zuiden en de Engerinksweg/N35in het westen en ligt in het stadsdeel Oost.
Afbeelding 1.2.1. Kaart plangebied
1.3 Geldende Juridische Regelingen
Het gebied ''Hogeland Zuid, Varvik en Diekman, Herziening 1" valt onder het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman", dat op 24 juni 2013is vastgesteld door de gemeenteraad van Enschede.
1.4 Wettelijk Kader
Het wettelijk kader van een bestemmingsplan is de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro).
Wet ruimtelijke ordening
De Wro schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in dat plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven".
Besluit ruimtelijke ordening
In het Bro is geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen er uit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegewogen moet worden De toelichting moet daarom vermelden wat de uitkomsten zijn van onderzoeken over ecologie/flora/fauna, hoe het is gesteld met de waterhuishouding, of de Wet milieubeheer van toepassing is voor bijvoorbeeld een Milieueffectapport (MER), of sprake is van archeologie/cultuurhistorie, welke milieukwaliteitseisen wat betreft lucht, bodem, geluid bij het plan betrokken zijn en welk beleid van gemeente, provincie en Rijk een rol speelt.
Een bestemmingsplan is daarom een juridisch ruimtelijk beleidsdocument, waarin de bestemming van de gronden met inbegrip van de daarop van toepassing zijnde gebruiks- en bouwregels en de daarop aanwezige bebouwing worden vastgelegd, maar waarin ook ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.
Deze toelichting is daarom een verplicht document (artikel 3.1.2 t/m 3.1.7 en artikel 3.2.1 t/m 3.2.4 Bro).
Digitalisering
Alle ruimtelijke plannen moeten voor iedereen digitaal beschikbaar en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. Er moet gewerkt worden via landelijk vastgestelde regels (artikel 1.2.1 en 1.2.2 Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening).
Kosten
In de wet is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten worden vastgesteld in een exploitatieplan, maar ze kunnen ook op een andere wijze verhaald worden bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst (afdeling 6.4 Wro).
1.5 Adviezen, Vooroverleg En Procedure
Adviezen
Voorafgaand aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan vragen burgemeester en wethouders aan het binnen het plangebied werkzame erkende wijkorgaan advies uit te brengen over het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. Dit is geen wettelijke procedurestap maar een binnen de gemeente Enschede gehanteerde werkwijze die is vastgelegd in de Regeling Wijkorganen 2008 en nader uitgewerkt in de notitie Wijkorganen en Adviesafspraken.
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” is het erkende wijkorgaan WijkraadZuid-Oost Enschedeactief.
De WijkraadZuid-Oost Enschede is gevraagd advies uit te brengen. Per mail heeft de Wijkraad Zuid-Oost Enschede op 12 mei 2014 aangegeven dat er tegen dit bestemmingsplan geen bezwaren bestaan.
Vooroverleg
In het Bro is voorgeschreven (artikel 3.1.1) dat burgemeester en wethouders voorafgaand aan het in procedure brengen van een nieuw bestemmingsplan overleg moeten plegen met de besturen van eventueel betrokken andere gemeenten, het waterschap, de provincie en met die diensten van het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Van het wettelijke vooroverleg met Rijk en provincie kan in de praktijk in veel gevallen worden afgezien. De provincie Overijssel en het Rijk hebben beleid vastgesteld, waarin is bepaald dat zij een bestemmingsplan alleen nog voor vooroverleg willen ontvangen, indien dat bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die raken aan bepaalde ruimtelijke belangen van de provincie of het Rijk.
In het kader van het geen vooroverleg bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” heeft geen vooroverleg plaatsgevonden.
Het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarbij ruimtelijke belangen van andere gemeenten, het waterschap Vechtstromen, de provincie Overijssel of het Rijk in het geding zijn. Daarom is voor dit bestemmingsplan afgezien van het plegen van vooroverleg. Wel is het ontwerpbestemmingsplan ter kennisname toegezonden aan het waterschap Vechtstromen.
Procedure
Vooraankondiging
Burgemeester en wethouders moeten burgers en anderen informeren over het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden op verzoek van een derde of uit eigen beweging. Dat voornemen wordt gepubliceerd in het gemeentelijk huis-aan-huisblad en op internet. In Enschede wordt geen gelegenheid geboden om zienswijzen hieromtrent naar voren te brengen (artikel 1.3.1 Bro).
In dit geval is het voornemen om een nieuw bestemmingsplan genaamd: “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” in voorbereiding te nemen op 16 april 2014gepubliceerd in het gemeentelijk blad “Huis aan Huis" en op de website van de gemeente Enschede.
Terinzagelegging ontwerpplan
In de Wro staat dat op de procedure van een bestemmingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit betekent dat het ontwerp van een bestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage moet worden gelegd. Deze terinzagelegging biedt iedereen de mogelijkheid om gedurende die periode zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Die terinzagelegging wordt gepubliceerd in de Nederlandsche Staatscourant en in het gemeentelijk blad "Huis aan Huis" en langs “elektronische weg”, dus internet.
De aankondiging van de terinzagelegging van dit ontwerp-bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” en de mogelijkheid om tijdens die periode een zienswijze naar voren te brengen is op 19 november 2014 gepubliceerd in "Huis aan Huis", in de Staatscourant, op de website van de gemeente Enschede en op de website www.officielebekendmakingen.nl.
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft ter visie gelegen van 20 november 2014 tot en met 31 december 2014.
Zienswijzen
Tijdens de periode dat het bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, kon een ieder bij de gemeenteraad een zienswijze indienen over het bestemmingsplan. Met betrekking tot het ontwerp-bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” is één zienswijze ontvangen.
Van de ingekomen zienswijze, en de gemeentelijke beantwoording daarvan, is een verslag gemaakt dat als bijlage bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan is gevoegd.
Gewijzigde vaststelling
De ingediende zienswijze heeft aanleiding gegeven om wijzigingen aan te brengen in het bestemmingsplan. Daarnaast zijn ambtshalve wijzigingen aangebracht. Een overzicht van alle wijzigingen die door de Raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan zijn aangebracht staan vermeld in het "Overzicht aanpassingen bestemmingsplan "Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1".
De naar voren gebrachte zienswijzen heeft geleid tot een voorstel aan de gemeenteraad tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.
Rechtsbescherming
Na vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad staat voor belanghebbenden nog de mogelijkheid open om bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Planologisch Beleidskader
2.1 Ruimtelijk Beleid En Regels Van Het Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vormt de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR beschrijft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland in de richting van het jaar 2040. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het kabinet heeft dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening.
Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Binnen drie jaar moet het onderwerp zijn opgenomen in een bestemmingsplan.
2.1.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van het Rijk
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid en de regels, zoals deze zijn gesteld door het Rijk.
2.2 Ruimtelijk Beleid En Regels Van De Provincie Overijssel
2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
Het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel staat vooral in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die Provinciale Staten van Overijssel op 1 juli 2009 hebben vastgesteld en geactualiseerd bij besluit van 3 juli 2013. De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De hoofdambitie van de visie is een toekomst vaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op het beschermen van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop, in combinatie met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij het uitgangspunt.
Om deze ambities waar te kunnen maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. De filosofie van dit model is dat de provincie samen met partners een gezamenlijke visie of doel deelt en dat vervolgens elke partij in de eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komt. Het uitvoeringsmodel heeft drie niveaus: generieke beleidskeuzes, ontwikkelperspectieven en gebiedskenmerken. Aan de hand van deze niveaus wordt duidelijk of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie
In onderstaande afbeelding staat de “vishaak” van het uitvoeringsmodel en de niveaus daarin toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit beleid van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalen of een ontwikkeling nodig is of mogelijk. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Een voorbeeld van een generieke beleidskeuze is dat gemeenten hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen moeten afstemmen met hun buurgemeenten, om te voorkomen dat inefficiënte concurrentie tussen gemeenten ontstaat. Een ander voorbeeld is de 'SER-ladder', die inhoudt dat eerst bestaande bebouwing en herstructureringsmogelijkheden worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Ontwikkelingsperspectieven
Na de toetsing aan de generieke beleidskeuzes komen de ontwikkelingsperspectieven aan de orde. In de Omgevingsvisie staan zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelperspectieven zijn flexibel voor de toekomst en geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.
Gebiedskenmerken
Tot slot zijn de gebiedskenmerken van belang, die bestaan uit vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Omdat dit bestemmingsplan conserverend van aard is en er sprake is van enkele kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen, is het niet nodig om in het kader van dit bestemmingsplan nader in te gaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken die van toepassing zijn op het plangebied.
2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De hoofdlijnen van de Omgevingsvisie zijn juridisch geborgd in de Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de visie die de provincie zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd.
In de verordening staan algemene regels op het gebied van de ruimtelijke ordening, mobiliteit, milieu, water en bodem. De verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen, is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening geeft regels aan gemeenten die bij het maken van bestemmingsplannen in acht genomen moeten worden.
2.2.3 Toetsing bestemmingsplan aan beleid en regels van de provincie Overijssel
Gelet op het conserverende karakter en de kleinschalige ontwikkelingen van het bestemmingsplan heeft de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geen directe doorwerking op de beheerregeling van het plangebied
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
2.3 Gemeentelijk Ruimtelijk Relevant Strategisch Beleid
Deze paragraaf bevat een korte beschrijving van het algemene ruimtelijke relevante beleid van de gemeente Enschede. De inhoud van deze toelichting is zodanig opgebouwd dat eerst algemene informatie aan de orde komt en vervolgens onderwerpen die specifiek aan dit bestemmingsplan zijn toegeschreven. Het sectorale beleid wordt daarom verderop in deze toelichting behandeld.
2.3.1 Toekomstvisie Enschede 2020 en uitwerkingsvisies
De gemeenteraad heeft op 17 december 2007 de Toekomstvisie Enschede 2020 vastgesteld, waarin de hoofdlijnen en doelstellingen voor het gemeentelijke beleid tot 2020 staan. Het document geeft richting aan het beleid, dat nader uitgewerkt wordt in andere beleidsstukken.
De ruimtelijk relevante aspecten van de hoofdlijnen en beleidsdoelstellingen in de Toekomstvisie zijn uitgewerkt in de Herijking van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie, die op 22 juni 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld. Integraal onderdeel hiervan is een visie op de binnenstad (Binnenstadsvisie) en mobiliteit (Mobiliteitsvisie). Vervolgens is de inhoud van het document Herijking RO-Visie, binnenstadsvisie inclusief mobiliteitsvisie is ruimtelijk vertaald in de Structuurvisie Enschede, die in één van de volgende paragrafen aan de orde komt.
2.3.2 Stedelijke Koers
Onder de noemer "Stedelijke Koers" heeft de gemeenteraad op 24 september 2012 ingestemd met een andere koers voor Enschede. Dat was nodig omdat vraag en aanbod in de vastgoedmarkt op het gebied van wonen, bedrijventerreinen en kantoren flink uit balans zijn. De maatschappij is veranderd. Het aantal projecten, de ambities en de plannen in Enschede die werden voorbereid en uitgevoerd pasten niet meer bij de huidige en toekomstige vraag. Om dit terug te brengen naar een realistisch aanbod heeft de gemeenteraad gekozen voor de plannen en projecten die het meest waardevol zijn voor de toekomst van Enschede en die de economie van Enschede en de regio zoveel mogelijk stimuleren. De financiële uitwerking hiervan vond plaats tijdens de behandeling van de Programmabegroting op 12 november 2012.
In Enschede zullen niet alleen minder woningen worden gebouwd, maar ook andere soorten: minder appartementen en meer woningen met een tuin. De prognose voor de verkoop van grond voor bedrijventerreinen wordt naar beneden bijgesteld. Voor de kantorensector wordt naast verlagen van het aantal te bouwen kantoren ook gekeken naar hergebruik van bestaande kantoren, omdat er sprake is van leegstand.
2.3.3 Structuurvisies
De Wro verplicht iedere gemeente om voor het hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Een soortgelijke verplichting geldt ook voor de provincies en het Rijk.
In een gemeentelijke structuurvisie staan de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van dat gebied en de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie bevat ook een uitvoeringsparagraaf waarin de raad aangeeft via welke instrumenten en bevoegdheden de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd zal kunnen worden.
Structuurvisie Enschede
De gemeenteraad van Enschede heeft op 26 september 2011 de Structuurvisie vastgesteld. Hierin is het bestaande ruimtelijk beleid uit de hieronder genoemde gemeentelijke nota's opgenomen en met elkaar in relatie gebracht.
- Groenstructuur Actieplan, bevat de belangrijkste gemeentelijke ambities op het gebied van behouden en versterken van parken en groenstructuren;
- Beleidskader kleine windturbines, hierin zijn mogelijke locaties voor kleine windturbines aangewezen;
- Mobiliteitsplan 2004-2015, bevat de gemeentelijke ambities voor de verkeerscirculatie en bereikbaarheid van de stad. Hieruit zijn de belangrijkste verkeersprojecten voor auto, openbaar vervoer en fiets in de Structuurvisie opgenomen;
- Nieuwe Energie voor Enschede, bevat de gemeentelijke duurzaamheidsambities voor nieuwe ontwikkelingen, herstructurering en renovatie. Hierbij staat de reductie van CO2 centraal.
- Gids Buitenkans, bevat op basis van landschapstypologieën en -plekken het kwalitatieve kader voor ontwikkelingen in het buitengebied;
- Hotelnota, hierin zijn de ontwikkellocaties voor hotels aangewezen;
- Structuurvisie Luchthaven Twente en omgeving, bevat het ruimtelijke ontwikkelingskader voor de herontwikkeling van het terrein van de voormalige militaire vliegbasis Twente;
- Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001, bevat belangrijke gemeentelijke ontwikkellocaties en infrastructuurprojecten. Hieruit zijn de nog actuele projecten en locaties in de Structuurvisie opgenomen;
- Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie en Binnenstadsvisie 2009, bevat het actuele integrale kader voor ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, economie en de ontwikkeling van de binnenstad;
- Ontwikkelingskader Horeca 2005-2015, hierin zijn de horecaconcentratiegebieden en horeca-ontwikkellocaties aangewezen.
Met uitzondering van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2001 zijn de individuele beleidsnota's nog steeds van kracht omdat deze meer bevatten dan wat is opgenomen in de Structuurvisie.
In de Structuurvisie gaat het om de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de toekomst op het gebied van wonen, groen, economie, verkeer, milieu en gebiedsontwikkeling.
Het doel van de Structuurvisie is het in samenhang presenteren van de hoofdlijnen van sectoraal of gebiedsgericht beleid. Het gaat om de hoofdlijnen van ruimtelijk beleid op de lange termijn, zodat er op projectniveau voldoende flexibiliteit is om in te kunnen spelen op veranderingen.
De Structuurvisie is continu in ontwikkeling. Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en nieuw stedelijk beleid wordt de Structuurvisie aangevuld of nader uitgewerkt, zodat het een actueel strategisch en integraal kader vormt.
Sectorale en gebiedsgerichte structuurvisies
In aanvulling op de eerder genoemde integrale Structuurvisie, heeft de gemeenteraad van Enschede ook drie sectorale structuurvisies vastgesteld. Hierin worden specifieke onderwerpen geregeld.
Woonvisie
Op 12 maart 2012 is de Woonvisie Enschede 2025 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de Structuurvisie, specifiek toegespitst op de gemeentelijke beleidsdoelstellingen ten aanzien van het wonen.
Detailhandelsstructuurvisie
Op 23 januari 2012 is de Detailhandelsstructuurvisie Enschede 2012 vastgesteld. In deze sectorale structuurvisie staan de hoofdlijnen van het gemeentelijk detailhandelsbeleid voor de komende vier jaar. Na een technische aanpassing in de besluitvorming op 12 november 2012 is dit formeel een structuurvisie zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wro.
Watervisie
Op 27 mei 2013 is de Watervisie 2013-2025 vastgesteld. Deze sectorale structuurvisie richt zich op het samen met partners in de waterketen aanpakken van waterknelpunten in Enschede op het gebied van hemelwateroverlast, grondwateroverlast, grondwaterverontreiniging en waterkwaliteit. De watervisie heeft twee sporen, het oplossen van knelpunten en het realiseren van een zestal waterambities.
De op te lossen knelpunten zijn:
- Overbelasting van het rioolstelsel.
- Grondwateroverlast.
- Problemen met waterkwaliteit.
De Enschedese waterambities zijn:
- Daar waar het kan is het regenwaterwater afgekoppeld van het gemengde riool.
- De beleving van de groene en blauwe kwaliteit van Enschede versterken door water zichtbaar te maken.
- Water in de buitenruimte wordt zoveel mogelijk benut voor het opvangen van extreme regenbuien en om bij warme perioden de stad te verkoelen.
- De watergerelateerde component van de (woon)lasten blijft beheersbaar.
- Enschedeers gaan bewuster met water om en zijn meer betrokken bij de watervoorzieningen in de stad.
- De waterpartners zorgen samen voor een goede waterkwaliteit en – kwantiteit in Enschede.
2.3.4 Toetsing bestemmingsplan aan het gemeentelijk ruimtelijk relevant strategisch beleid
In de strategische beleidsdocumenten Toekomstvisie, Stedelijke Koers en de diverse structuurvisies zijn voor het plangebied van het bestemmingsplan "Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1" geen specifieke beleidsdoelstellingen of ontwikkelingsrichtingen benoemd.
Het bestemmingsplan past binnen de beleidskaders van de gemeente Enschede.
Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een beknopte algemene beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Daarbij zal voornamelijk worden ingegaan op de huidige ruimtelijke structuur met een beschrijving van de ruimtelijke kenmerken en buurtkarakteristieken. Doel is het aanreiken van een kader waaraan ontwikkelingen kunnen worden getoetst.
3.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het plangebied is gelegen tussen de sportparken en de N35. Het huidige terrein, ingeklemd door groen, kent is thans al als volkstuinencomplex in gebruik. Het karakter van dit gebied zal niet wijzigen met dit bestemmingsplan.
Buiten het plangebied kunnen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. Deze worden mogelijk gemaakt op basis van de hudige bestemmingsplannen of voor deze ontwikkelingen zal een aparte procedure worden doorlopen. Deze ontwikkelingen hebben geen invloed op het plangebied uit dit bestemmingsplan.
3.2 Cultuurhistorie
Deze paragraaf geeft een korte beschrijving van de archeologische verwachtingen binnen het plangebied op grond van de Archeologische Verwachtingenkaart en een beschrijving van eventueel in het plangebied aanwezige archeologische vindplaatsen en/of monumenten.
Archeologisch erfgoed in het plangebied
In het plangebied, en de directe omgeving van het plangebied, komen geen archeologische vindplaatsen en monumenten voor.
Uit de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Enschede blijkt dat het plangebied deels is gelegen in onderzoeksgebied B. Dit gebied kent een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde voor wat betreft archeologie. Voor elke verstoringslocatie met een oppervlak groter dan 2500 m2, waarbij dieper dan 50 cm wordt verstoord, geldt een onderzoeksplicht. Op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan is dit gebied met een gebiedsaanduiding aangegeven. Het oostelijk gedeelte van het plangebied word aangeduid als onderzoeksgebied A. In dit type archeologisch gebied worden bewoningsresten verwacht van de eerste erven van Enschede. Het betreft gebieden met oude erven of verdwenen oude erven. Op de verbeelding zijn deze gebieden eveneens aangegeven met een gebiedsaanduiding. Voor elke verstoringslocatie met een oppervlak groter dan 250 m2, waarbij dieper dan 50 cm wordt verstoord geldt een onderzoeksplicht.
De aanwezigheid van mogelijke archeologische waarden is daarmee voldoende geborgd. Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er dan ook geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De rerealiseren bebouwing is overigens niet van een omvang dat de criteria van de onderzoeksplicht, zoals hierboven genoemd, gehaald zal worden.
Monumenten in het plangebied
In het plangebied, en de directe omgeving van het plangebied, komen geen gebouwen voor die zijn aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument.
Beschermwaardige bomen in het plangebied
In het plangebied, en de directe omgeving van het plangebied, komen geen beschermenswaardige bomen voor.
Overige cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren in het plangebied
In het plangebied, en de directe omgeving van het plangebied, komen geen cultuurhistorische waardevolle gebouwen, objecten en structuren voor.
Hoofdstuk 4 Gewenste Ontwikkeling Plangebied
In dit hoofdstuk worden de ruimtelijke ontwikkelingen (projecten en nieuwe initiatieven) beschreven die in de komende tien jaar in het plangebied gerealiseerd zullen worden en waarvoor in dit bestemmingsplan een passende bestemmingsregeling is opgenomen. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk een samenvatting gegeven van het toekomstbeeld voor het plangebied, zoals dat is beschreven in de Structuurvisie en/of andere ruimtelijk relevante gemeentelijke beleidsnota's.
4.1 Planbeschrijving
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” zijn geen grote(re) (her)ontwikkelingslocaties gelegen.
In het bestemmingsplan een aantal kleinere ontwikkelingen mogelijk gemaakt, namelijk de bouw van onder andere kleine bergingen, kassen en boogkassen. De genoemde ruimtelijke ontwikkelingen worden in het resterende deel van deze paragraaf beschreven.
4.1.1 Ontwikkelingen binnen plangebied
De ontwikkelingen in het plangebied passen in het beleid voor volkstuinen, zoals dat door de gemeenteraad is vastgesteld. Tevens biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om maximaal één centrale voorziening voor het complex te realiseren. In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen aan welke maten deze centrale voorziening moet voldoen. Hieronder wordt specifiek op deze maten ingegaan.
Grootschalige ontwikkelingen zijn op deze locatie niet mogelijk.
Nota Volkstuinen
Ten aanzien van bebouwing op het complex is in de regels het volgende opgenomen:
- voor berging en plantenkassen: bij een volkstuin van minimaal 100 m2 is een berging en/of een plantenkas toegestaan, waarbij maximaal 5 m² aan deze vorm van bebouwing is toegestaan en met een hoogte van maximaal 1,80 is meter. Een berging en een plantenkas zijn dus toegestaan, mits de totale oppervlakte niet meer dan 5 m² bedraagt;
- voor niet-permanente boogkassen geldt een maximale bouwhoogte 1,80 meter;
- voor gezamenlijke berging/sanitaire voorziening: bij een complex groter dan 5000 m2 is een gebouw met een oppervlakte van maximaal 150 m2 toegestaan, met een goothoogte van 3 meter en een bouwhoogte 6 meter;
- er zijn geen individuele schuilmogelijkheid mogelijk.
- nutsvoorzieningen zijn toegestaan met een oppervlakte maximaal van 25 m2 een goothoogte van 3 meter en een bouwhoogte van 5 meter.
Aangezien op dit complex al een bestaande centrale voorziening aanwezig is, is ook in dit bestemmingsplan een mogelijkheid voor een centrale voorziening opgenomen.
Het complex is echter kleiner dan 5000 m2, vandaar dat er specifiek voor deze locatie is gekozen voor een voorziening met een maximale goothoogte van 3 meter en een oppervlakte van 60 m2. Dit om één goede centrale voorziening op het complex te behouden, te vernieuwen en/of te realiseren. Het voordeel is dat één geconcentreerde, gezamenlijke voorziening bijdraagt aan de ruimtelijke uitstraling van het gehele complex.
In of nabij de centrale voorziening is de verkoop van op het volkstuinencomplex geteelde producten toegestaan. Het toestaan is met name bedoeld om verenigingen de mogelijkheid te bieden om gezamenlijke activiteiten te ontplooien.
De welstandscategorie die voor het plangebied van toepassing is, is de welstandscategorie 'vrije landelijke bebouwing'. De welstandscategorie wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet gewijzigd.
4.2 Ontwikkelingsmogelijkheden Bestaande Bebouwing
De bestaande bebouwing, voor zover aanwezig binnen het plangebied, mag worden gehandhaafd of vernieuwd, mits deze voldoen aan de in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen eisen (hoogte, oppervlakte).
Het gaat in dit gebied specifiek om de reeds aanwezige centrale berging. Deze centrale berging mag worden gehandhaafd of vernieuwd.
4.3 Duurzaamheid
De afgelopen jaren heeft de gemeenteraad van Enschede op verschillende momenten uitgesproken dat haar duurzaamheidsambities verder reiken, dan waartoe wettelijke voorschriften de gemeente verplichten. Nota's waarin die ambities tot uitdrukking komen betreffen de nota Nieuwe energie voor Enschede en de Woonvisie Enschede 2025. In deze paragraaf wordt eerst kort ingegaan op het wettelijk kader en wordt vervolgens ingegaan op de Enschedese energie- en klimaatambities, althans voorzover tot uitdrukking komend in genoemde nota's.
Wettelijk kader
De minimaal in acht te nemen energetische maatregelen bij nieuw- en verbouw zijn beschreven in het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit schrijft bij nieuwbouw een minimale isolatiewaarde voor de schil van een gebouw (buitenmuren, vloer en dak) en voor deuren, ramen en kozijnen voor. Bij verbouw gelden deze eisen uitsluitend voor dat deel dat wordt verbouwd. Daarnaast stelt het Bouwbesluit bij nieuwbouw eisen aan de energieprestatie van gebouwen met een bepaalde functie, die wordt uitgedrukt in de vorm van een zogenaamde energieprestatiecoëfficiënt. Op grond van artikel 122 Woningwet is het niet toegestaan om bij privaatrechtelijke overeenkomst bouwvoorschriften op te leggen die al publiekrechtelijk zijn geregeld. Om die reden is het niet mogelijk om bij de kaveluitgifte in de koopovereenkomst te bepalen dat bij de bebouwing van de bouwkavels, in afwijking van het Bouwbesluit, andere energieprestatienormen gelden.
Landelijke energieprestatieafspraken
Om energiezuinigheid bij nieuwbouwontwikkelingen de komende jaren een impuls te geven, is in het voorjaar van 2008 het zogenaamde Lente-akkoord gesloten tussen de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en bouwende en ontwikkelende partijen (Bouwend Nederland, NEPROM en NVB). Belangrijkste onderdeel van dit akkoord is de afspraak dat in de periode tot 2020 de energieprestatiecoëfficiënt als volgt zal worden aangescherpt:
- I. de energieprestatie-eis voor nieuwe woongebouwen wordt met ingang van 1 januari 2011 verlaagd met 25% (is gebeurd) en in 2015 met 50% .
- II. de energieprestatie-eis voor utiliteitsgebouwen wordt in 2017 met 50% verlaagd.
De bij dit akkoord betrokken partijen hebben bovendien het streven uitgesproken vanaf 2020 te bouwen met een energieprestatiecoëfficiënt van 0. Bij een energieprestatiecoëfficiënt van 0 wordt bij een langjarig gemiddelde geen energie verbruikt voor de elementaire energiebehoeften van een gebouw, zijnde verwarming, warm tapwater, ventilatie en verlichting.
Energie- en klimaatambities gemeente Enschede
Nieuwe energie voor Enschede
Op 16 november 2009 heeft de gemeenteraad van Enschede de nota Nieuwe energie voor Enschede vastgesteld. In de nota Nieuwe Energie voor Enschede heeft de gemeente Enschede zich het volgende ten doel gesteld op het gebied van energie en klimaat:
- I. in 2020 hebben we in Enschede 30 procent CO2 bespaard ten opzichte van 1990;
- II. in 2020 voorziet duurzame geproduceerde energie in minimaal 20 procent van de behoefte aan energie;
- III. in 2015 is de gemeentelijke organisatie klimaatneutraal;
- IV. In 2020 zijn alle scholen in Enschede klimaatneutraal.
Woonvisie Enschede 2025
In de op 12 maart 2012 door de gemeenteraad vastgestelde Woonvisie Enschede 2025 is duurzaamheid een van de vier centrale thema's. Rondom dit thema zijn in deze visie de volgende uitgangspunten geformuleerd voor de op te stellen uitvoeringsagenda:
- I. Inwoners (huurders en eigenaren) krijgen de mogelijkheid om tegen betaling de energiecomponent van de woonlast beheersbaar te houden;
- II. Gemeente, marktpartijen en corporaties onderzoeken en stimuleren de mogelijkheden voor decentrale energieopwekking in Enschede;
- III. Vanaf 2015 streven we er naar dat in Enschede alleen nog energieneutrale nieuwbouw wordt gerealiseerd;
- IV. Via de MIO (majeure inversteringsopgave) Duurzaam Wonen en Werkgelegenheid worden vragers en aanbieders op het gebied van duurzaamheid gekoppeld.
- V. Voor woningeigenaren met onvoldoende financiële draagkracht voor noodzakelijke ingrepen aan de woning, wordt door marktpartijen en financiers een financieel instrumentarium ontwikkeld;
- VI. De gemeente geeft het goede voorbeeld met het verduurzamen van haar eigen gebouwen.
Duurzaamheid binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1"
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Dit kan er toe leiden dat in het ene geval ingezet wordt op een zongerichte verkaveling, terwijl in het andere geval gekoerst wordt op het gebruik van bodem- en/of windenergie, c.q. aansluiting op het warmtenet.
Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.
Voor dit bestemmingsplan zijn, gelet op de geringe omvang van de bouwwerken, geen specifieke bepalingen ten aanzien van duurzaamheid opgenomen.
Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in het kader van de voorbereiding van een bestemmingsplan nagegaan of dat plan uitvoerbaar is. In dat kader moet elk bestemmingsplan worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan namelijk gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu en voor de waterhuishouding. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1" getoetst aan de belangen van milieu, natuur en waterhuishouding.
5.1 Milieu
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de milieuaspecten bodemkwaliteit, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Daarnaast wordt in deze paragraaf verslag gedaan van de uitkomsten van de bedrijven- en milieu-inventarisatie en de toepassing van milieuzonering.
5.1.1 Milieueffectrapportage
Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.
Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er drie mogelijkheden:
- 1. m.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r.-verplicht;
- 2. m.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
- 3. vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden. Het bevoegd gezag moet dan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren om na te gaan of die activiteit mogelijk aanzienlijke milieugevolgen zou kunnen hebben. Als uit die vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.
Voor activiteiten die niet in het Besluit m.e.r. zijn genoemd, geldt geen m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht.
Het Besluit m.e.r. en het plangebied “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1”
- a. Het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1" maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk waarop het Besluit m.e.r. van toepassing is. Een nadere toetsing aan het Besluit m.e.r. kan dan ook achterwege blijven.
conclusie toetsing Besluit m.e.r.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het niet noodzakelijk is om een m.e.r.-beoordeling uit te voeren of een milieueffectrapportage op te stellen.
5.1.2 Bodemkwaliteit
Bodemkwaliteit algemeen
Bij de toetsing of een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet worden nagegaan of er mogelijk sprake is van bodemverontreiniging. Bij functiewijzigingen en nieuwe ontwikkelingen dient daarom te worden bekeken of de bodemkwaliteit past binnen het toekomstige gebruik van de bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het bodembeleid in Nederland zit in een hervormingsfase. Er is sprake van een overgang van het saneren van vervuilde bodems naar het duurzaam beheren en bewust gebruiken van de bodem en de ondergrond. Het beleid richt zich niet uitsluitend meer op het wegnemen van risico's, maar de nadruk is komen te liggen op creatief, innovatief en integraal beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Het oude beginsel van niet bouwen op een vervuilde bodem is hiermee verlaten. Bouwen op een ernstig verontreinigde bodem is onder voorwaarden mogelijk, mits er geen risico's zijn voor de gezondheid. Functiegericht saneren is dan voldoende.
Bodemkwaliteit en het bestemmingsplan "Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1"
Het bestemmingsplan "Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1" is deels conserverend van aard. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Er worden slechts kleinschalige ontwikkelingen toegestaan. Voor het plangebied, is een onderzoek naar de bodemgesteldheid achterwege gebleven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden.
Het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” beoogt het planologisch mogelijk te maken dat enkele kleinschalige bouwwerken op het volkstuinencomplex gerealiseerd kunnen worden.
Conclusie bodemkwaliteit
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteitgeenbelemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.3 Geluid
In artikel 3.3.1 van het Bro is bepaald dat in een bestemmingsplan moet worden aangegeven waar geluidgevoelige gebouwen en terreinen zijn gesitueerd ten opzichte van wegen, spoorwegen en industrieterreinen met een onderzoekszone als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Wanneer het bestemmingsplan binnen deze onderzoekszones de realisatie van nieuwe geluidgevoelige gebouwen of terreinen mogelijk maakt, moet door middel van een akoestisch onderzoek worden nagegaan of de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen blijft. De geluidsbelasting mag de in de Wgh genoemde grenswaarden niet overschrijden. Daarbij moet ook de doeltreffendheid worden onderzocht van de in aanmerking komende maatregelen ter voorkoming van in de toekomst optredende geluidsbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en terreinen.
Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” zijn geen op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde wegen aanwezig. Het plangebied is wel gelegen binnen de onderzoekszone van de volgende gezoneerde weg(en) A35/N35.
Binnen de onderzoekszone zijn geen geluidgevoelige gebouwen of terreinen aanwezig. En het bestemmingsplan maakt het ook niet mogelijk dat nieuwe geluidgevoelige bebouwing gerealiseerd kan worden.
Railverkeerslawaai
Het plangebied van het bestemmingsplan "Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1" is niet gelegen aan of in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde spoorlijn.
Industrielawaai
Het plangebied van het bestemmingsplan "Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1" is niet gelegen in de nabijheid van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Bovendien voorziet het bestemmingsplan "Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1" niet in bestemmingen waarop geluidzoneringsplichtige inrichtingen als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht ('grote lawaaimakers') gevestigd kunnen worden.
Luchtvaartlawaai
Het plangebied van het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” is niet gelegen in de nabijheid van het (voormalige) vliegveld Twente en ook niet binnen de geluidszone van het vliegveld.
Conclusie geluid
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.4 Luchtkwaliteit
Het wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen is geregeld in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wm en onderliggende algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
- a. er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
- b. een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- d. een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (Besluit NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het betreffende project niet in betekenende mate is. 'Niet in betekenende mate' is in het besluit gedefinieerd als 3% van de in de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden. Daarbij gaat het uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10, er vindt geen toetsing plaats aan andere in de wet genoemde luchtverontreinigde stoffen.
In de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (Regeling NIBM) is een lijst met categorieën en gevallen van ruimtelijke ontwikkelingen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen waaran de realisatie in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- de realisatie van 1.500 woningen met één enkele ontsluitingsweg;
- de realisatie van 3.000 woningen met twee ontsluitingswegen;
- de realisatie van 100.000 m2 bruto vloeroppervlak kantoorruimte met één enkele ontsluitingsweg.
Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet is genoemd in de categorieën van gevallen als bedoeld in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. Aangetoond moet dan worden dat de bijdrage aan NO2 en PM10 minder is dan de grenswaarde van 3%.
Besluit gevoelige bestemmingen
Het Besluit gevoelige bestemmingen beoogt mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. In het besluit zijn zones opgenomen die voor 'gevoelige bestemmingen' minimaal dienen te worden aangehouden ten opzichte van rijkswegen en provinciale wegen. Onder 'gevoelige bestemmingen' worden in het besluit begrepen: scholen, kinderdagverblijven, verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen of klinieken zijn nadrukkelijk geen gevoelige bestemmingen als bedoeld in dit besluit.
Bij rijkswegen geldt voor gevoelige bestemmingen een zone van 300 meter en bij provinciale wegen geldt een zone van 50 meter. Indien gevoelige bestemmingen als bedoeld in het besluit binnen deze zones moeten worden gerealiseerd is een toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen noodzakelijk.
Luchtkwaliteit en het plangebied “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1”
Het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” is deels conserverend van aard. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Vaak betekent dit ook dat de in dit plan geprojecteerde bestemmingen niet wezenlijk afwijken van die in het geldende bestemmingsplan. Er worden slechts enkele kleinschalige ontwikkelingen toegestaan. Voor het plangebied is een onderzoek naar de luchtkwaliteit achterwege gebleven, omdat de resultaten van een dergelijk onderzoek de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet beïnvloeden.
Ontwikkellocaties
Voor de in dit plan voorkomende ontwikkellocaties is beoordeeld of deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging en of er sprake is van de beoogde realisatie van gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen binnen onderzoekszones langs rijkswegen of provinciale wegen.
De kleinschalige ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op het volkstuinencomplex, dragen niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit in het gebied.
Conclusie luchtkwaliteit
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geenbelemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.1.5 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. De risico's waar burgers aan worden blootgesteld door de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen in hun leefomgeving dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daarom heeft de overheid regels opgesteld voor inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen die onaanvaardbaar grote risico's opleveren voor personen die zich bevinden in woningen, scholen en bejaardencentra die in de directe omgeving hiervan liggen. Kort samengevat heeft dit tot gevolg dat er veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden tussen risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten zoals woningen en dergelijke.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan een kans van 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6).
Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. De contour is daarom niet bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen een bepaalde afstand (effectafstand) van een risicovolle activiteit ophoudt. Voor het groepsrisico geldt dat de actuele hoogte van het groepsrisico en de bijdrage aan het groepsrisico van ruimtelijke ontwikkelingen verantwoord moeten worden.
De wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid kan grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: regelgeving met betrekking tot risicovolle activiteiten bij inrichtingen en regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen.
Risicovolle activiteiten bij inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is het wettelijk kader voor risicovolle activiteiten bij inrichtingen. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” of in de directe nabijheid daarvan, zijn geen bedrijven of inrichtingen aanwezig waarop het Bevi van toepassing is.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” of in de directe nabijheid daarvan zijn 4 buisleidingen aanwezig waarop het Bevb van toepassing is. Binnen het plangebied zijn dit twee 24” leidingen, te weten de leidingen K-583 en K-590 van Zebra Gasnetwerk B.V., M&R Enschede-Duitse grens van NUON. Direct ten noorden van het gebied zijn twee leidingen van de Gasunie gelegen, N528-57 van 9” en N528-50 van 14”. De leidingen kennen ter plaatse geen plaatsgebonden risicocontour. Gezien het huidige en toekomstige extensieve gebruik van het terrein mag verondersteld worden dat het gebruik geen significante effecten heeft op het groepsrisico. De leidingen vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water
Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, per spoor of over het water zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de Circulaire Vervoer Gevaarlijke Stoffen het wettelijk kader. Momenteel is nieuwe wet- en regelgeving in voorbereiding voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. De basis van die nieuwe regelgeving wordt gevormd door het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet kent 3 vervoersmodaliteiten: Basisnet Water, Basisnet Spoor en Basisnet Weg.
Basisnet Weg
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1 zijn geen wegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg. Ten zuiden van het gebied is de A35 gelegen, dit is een aangewezen transportroute voor gevaarlijke stoffen (door de gemeente in regionaal verband aangewezen). De weg kent geen plaatsgebonden risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied reikt niet over het plangebied. Gezien het huidige en toekomstige extensieve gebruik van het terrein mag verondersteld worden dat het gebruik geen significante effecten heeft op het groepsrisico. De A35 vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Basisnet Water
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” of in de directe nabijheid daarvan zijn geen waterwegen aanwezig die in het Basisnet zijn aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over water
Basisnet Spoor
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” of in de directe nabijheid daarvan is geen spoorweg aanwezig die in het Basisnet is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen over het spoor.
Gebruik van luchthavens
De aanwezigheid van vliegvelden en grote luchthavens in de omgeving is van belang in het kader van de externe veiligheid omdat de kans op het neerstorten van vliegtuigen in de buurt van een vliegveld of luchthaven groter is dan elders. Een luchtvaartongeval is daar dus te voorzien en het is denkbaar dat daarbij (woon)bebouwing wordt getroffen. Een vliegtuig of helikopter kan overal neerstorten, de gevolgen kunnen dus in beginsel op elke plek optreden. Het risico is echter het grootst nabij een vliegveld of luchthaven, met name bij het opstijgen en landen.
Het plangebied van het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” is hemelsbreed op ruim 7000 meter van het (voormalige) vliegveld Twente gelegen. Dit betekent dat de kans, vanwege de ligging ten opzichte van de baan, op een luchtvaartongeluk in het plangebied (zeer) klein is.
Conclusie externe veiligheid
Op basis van het bovenstaande en het gegeven dat het plan geen (nieuwe) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
5.1.6 Milieuhinder van bedrijven en inrichtingen
Bedrijven- en milieuinventarisatie en milieuzonering
In het kader van het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” heeft een inventarisatie plaatsgevonden van bestaande en toekomstige bedrijvigheid in en rondom het plangebied, die van invloed kan zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Er is onderzoek gedaan naar de potentiële milieubelasting van deze inrichtingen (bedrijven en voorzieningen). De milieubelasting en de bijbehorende hindercontouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar.
In en direct nabij het plangebied van “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1”bevinden zich geen bedrijven. Op ruime afstand is een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs gevestigd. De aanwezigheid van deze scholengemeenschap vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Onderzoeksresultaten
De algemene conclusie van de bedrijven- en milieu-inventarisatie is dat er geen bedrijven en voorzieningen in het plangebied van het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” aanwezig zijn, die milieuhinder veroorzaken die van invloed is op de wijze van bestemmen van functies op aangrenzende gronden binnen het plangebied of knelpunten opleveren voor de omgeving buiten het plangebied. Daarnaast is een volkstuinencomplex geen gevoelige functie.
Conclusie milieuhinder bedrijven en inrichtingen
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er uit oogpunt van milieuhinder van bedrijven en voorzieningen geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.2 Water
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding.
De gemeente Enschede zamelt al het stedelijk afvalwater in dat vrijkomt binnen het grondgebied van de gemeente en transporteert het naar de rioolwaterzuivering. Daar waar geen gescheidenriolering aanwezig is wordt het afvalwater samen met het hemelwater aangeleverd. De watervisie (2013) geeft aan waar voor een gescheiden en waar voor een gemengd systeem is gekozen. Op de locaties waar een nu een gemengd systeem is en straks een gescheiden systeem komt is voorzien in de aanleg van een (stads)beek. Op deze locaties dient na renovaties en herinrichting het afvalwater gescheiden van het hemelwater aangeboden worden aangeboden en het hemelwater geborgen worden om te snelle, en wateroverlast benedenstrooms, afvoer te voorkomen.
Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 millimeter.
Hemelwater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat in bestaand stedelijk gebied hemelwater zo min mogelijk wordt afgevoerd via de riolering en in het buitengebied hemelwater niet wordt afgevoerd via de riolering. Bij een toename van verhard oppervlak komt meer hemelwater versneld tot afvoer, hierop is het oppervlaktewatersysteem niet berekend. Het extra afstromend hemelwater moet op eigen terrein worden verwerkt. Indien dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag het hemelwater vertraagd worden afgevoerd naar een aanwezige greppel, oppervlaktewater of ander afwateringssysteem in de nabije omgeving. Hiervoor is het nodig het hemelwater tijdelijk op eigen terrein te bergen, zodat het vertraagd kan worden afgevoerd naar voorzieningen in de openbare ruimte. De tijdelijke bergingsopgave bedraagt in het bestaand stedelijk gebied 20 millimeter, oftewel 20 liter per vierkante meter verhard oppervlak. In het buitengebied bedraagt de tijdelijke bergingsopgave 40 millimeter.
Afvalwater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat het afvalwater gescheiden van het hemelwater wordt aangeboden en afgevoerd. De gemeente zorgt er voor dat het afvalwater vanaf de perceelsgrens en dit wordt getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap Vechtstromen.
Grondwater
Uitgangspunt in het gemeentelijk beleid voor de waterhuishouding is dat perceeleigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor het grondwater op hun perceel. De gemeente zorgt in voorkomende gevallen in de openbare ruimte voor passende maatregelen indien er in een gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen voor de grondwaterstand en de te treffen maatregelen niet tot de zorg van de provincie of het waterschap behoren.
De grondwaterstanden zijn in dit plangebied erg hoog en er is wateroverlast doordat het water niet weg kan via greppels. Doordat de gemeente de greppels beter schoonhoudt is dit euvel verbeterd. Op het complex is men ook voornemens maatregelen ter verbetering te treffen. Deze herziening geeft de mogelijkheid om gebouwen etc aan te brengen. Dit leidt tot extra verharding met een afwatering. De geplande verbeteringen in de waterhuishouding zijn dan des te belangrijker om uit te voeren.
Waterhuishouding en het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1”
Het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” is deels conserverend van aard. Hiermee wordt bedoeld dat ten aanzien van dit plan overwegend de bestaande situatie is vastgelegd. Slechts enkele kleinschalige ontwikkelingen worden toegestaan. De in dit plan geprojecteerde bestemmingen wijken niet wezenlijk af van die in het geldende bestemmingsplan.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3 Natuur
5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 wordt de aanwijzing en bescherming van de Europese 'Natura 2000' gebieden geregeld. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 dienen voor alle Natura 2000 gebieden instandhoudingsdoelstellingen en een beheerplan te worden vastgesteld. De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de kwaliteit van natuurlijke habitats en habitats van soorten in een Natura 2000 gebied en op activiteiten die significant verstorende effecten kunnen hebben op voor een Natura 2000 gebied aangewezen soorten. Bestaand gebruik mag worden voortgezet, mits niet conflicterend met de instandhoudingsdoelstellingen en als zodanig vastgelegd in het beheerplan. Voor alle andere activiteiten is een Natuurbeschermingswetvergunning van het bevoegd gezag noodzakelijk. Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden getoetst of die activiteiten mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied. Indien dat op voorhand niet kan worden uitgesloten dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden opgesteld. Wanneer significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het plangebied “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1”
Het plangebied van het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” is niet gelegen binnen of nabij een gebied dat is aangewezen als Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument of in de nabijheid daarvan. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is op ca. 3,5 km ten zuidoosten van het plangebied gelegen.
Voor activiteiten die mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied dient een passende beoordeling en een plan-milieu effect rapportage (plan-MER) te worden uitgevoerd om te bepalen of en zo ja er daadwerkelijk sprake is van significant negatieve effecten voor kwalificerende soorten. Indien significant negatieve effecten inderdaad niet uitgesloten kunnen worden dient voor de betreffende activiteiten een Natuurbeschermingswetvergunning te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, zijnde Gedeputeerde Staten van Overijssel.
Gelet op het feit dat het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” deels conserverend van aard is, en er slechts kleinschalige nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen (onder andere de mogelijkheid voor een centale berging en het plaatsen van (boog)kassen) mogelijk worden gemaakt, kan een verdere toetsing aan de Natuurbeschermingswet achterwege blijven.
Conclusie Natuurbeschermingswet 1998
Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet 1998 op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3.2 Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de meest kwetsbare planten- en diersoorten die in Nederland voorkomen. Het gaat daarbij niet om de bescherming van individuele planten of dieren maar om waarborgen om te voorkomen dat het voortbestaan van soorten planten of dieren niet in gevaar komt. Hiertoe zijn in deze wet een aantal verbodsbepalingen opgenomen, zoals het verbod op het doden of verontrusten van dieren of het verbod op het plukken van planten. Daarbij is het “nee, tenzij” principe het uitgangspunt, er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde dieren of planten tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan.
Indien een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve gevolgen heeft voor in dat gebied voorkomende beschermde soorten dienen passende preventieve of mitigerende maatregelen te worden getroffen en/of dient het plan te worden aangepast om eventuele negatieve gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen. Indien door maatregelen en eventueel planaanpassing negatieve gevolgen voor eventueel aanwezige beschermde soorten niet of niet volledig kan worden voorkomen dient ontheffing van de betreffende verbodsbepalingen te worden gevraagd bij de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. De ontheffingsregeling is geregeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet en nader uitgewerkt in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.
De Flora- en faunawet en het plangebied “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1”
Het plangebied van het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” bestaat in zijn geheel uit een volkstuinencomplex. En maakt het mogelijk dat het huidige beheergebouw, ten behoeve van het beheer van de volkstuinen, kan worden vernieuwd of vervangen. Gelet op de aard en het intensieve gebruik van het plangebied zijn ter plaatse geen vaste rust- of verblijfplaatsen van (strikt) beschermde soorten te verwachten. Mogelijk maakt het plangebied wel deel uit van de functionele leefomgeving van enkele beschermde soorten. Het gebruik en de functie van het plangebied blijven echter ongewijzigd, waardoor er geen sprake zal zijn van eventuele aantasting van de functionele leefomgeving van soorten. Een verdere toetsing aan de Flora- en faunawet kan achterwege blijven.
Conclusie Flora- en faunawet
Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet op voorhand geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
5.3.3 Ecologische Hoofdstructuur
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met veel natuurwaarden. De EHS heeft als doel het behouden, beschermen en versterken van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). De EHS beoogt een bijdrage te leveren aan het realiseren en in stand houden van een (inter-)nationaal vitaal stelsel van natuurgebieden. De EHS valt niet onder de werking van de gebiedsbescherming, zoals geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 of de soortenbescherming, zoals geregeld in de Flora- en faunawet. De EHS is een ruimtelijk rijksbelang dat door provincies en gemeenten dient te worden vertaald in ruimtelijke plannen, zoals structuurvisies en bestemmingsplannen.
De EHS en het plangebied “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1”
Het plangebied van het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” is niet gelegen binnen of nabij een gebied dat onderdeel uitmaakt van de EHS.
Conclusie EHS
Op grond van het voorgaande kan met aan voldoende zekerheid grenzende stelligheid worden geconcludeerd dat de EHS geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Algemeen
Type bestemmingsplan
De Wro en het Bro maken het mogelijk een bestemmingsplan op verschillende manieren vorm te geven. Grofweg kan gekozen worden uit de volgende planvormen:
- a. een traditioneel gedetailleerd bestemmingsplan. Een dergelijk plan legt het beoogde gebruik van gronden en opstallen en de bebouwingsmogelijkheden van de in het plan opgenomen gronden gedetailleerd vast. De methodiek wordt wel ingezet om bestaande situaties te conserveren, maar wordt ook gebruikt om beoogde nieuwe ontwikkelingen nauwgezet te sturen;
- b. een globaal bestemmingsplan dat nader moet worden uitgewerkt. In een dergelijk bestemmingsplan worden een of meerdere bestemmingen opgenomen, die later moeten worden uitgewerkt. Wordt veelal toegepast in gevallen waar de ontwikkeling van een gebied op hoofdlijnen bekend is, maar waar de concrete invulling nog moet volgen;
- c. Een globaal eindplan. In deze planvorm wordt het ruimtelijk en functioneel streefbeeld in globale zin vastgelegd;
- d. Een mix van bovenstaande planvormen afhankelijk van de specifieke problemen.
Naast dit onderscheid, dat is gebaseerd op de techniek van bestemmen, wordt verschil gemaakt tussen ontwikkelingsgerichte en beheergerichte bestemmingsplannen. Bij de keuze voor een bepaalde systematiek van bestemmingsregeling speelt een rol wat met het plan wordt beoogd: beheren of ontwikkelen. Daarnaast speelt een rol of er in een gebied sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
In het bestemmingsplan "Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1" is gekozen voor optie a. Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard, en de nieuw te realiseren ontwikkelingen zijn zo nauwkeurig mogelijk opgenomen in de regels van dit plan.
Wijze van bestemmen
Het uitgangspunt van een bestemmingsplan is om een passende bestemming toe te kennen aan de gronden in het plangebied. De bestemming bepaalt welke gebruiksdoelen of functies op grond van een goede ruimtelijke ordening zijn toegestaan.
Bij de keuze voor een bepaalde bestemming is de (gewenste) hoofdfunctie doorslaggevend. Als het ruimtelijk relevant is of als een bepaalde functie de omgeving beïnvloedt of daar eisen aan stelt, wordt gekozen voor een specifieke bestemming met eigen regels bouwen en gebruik.
Het is mogelijk om binnen de hoofdgroepen bestemmingen specifieker te maken door bijvoorbeeld ondergeschikte functies in de bestemmingsomschrijving op te nemen. Voor bijzondere ondergeschikte functies, die niet onder de algemene bestemmingsomschrijving vallen en niet conflicteren met de bestemming, wordt gekozen voor een afzonderlijke functieaanduiding.
In paragraaf 7.3 van deze plantoelichting wordt nader inhoudelijk ingegaan op de wijze van bestemmen waarvoor in het bestemmingsplan "Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1" is gekozen.
6.2 Indeling Planregels
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de bijbehorende verbeelding waarop de diverse bestemmingen zijn aangegeven. De regels en de verbeelding dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- a. Hoofdstuk 1 - Inleidende regels;
- b. Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels;
- c. Hoofdstuk 3 - Algemene regels;
- d. Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1”. In Artikel 1 Begrippen zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 Wijze van meten geeft bepalingen hoe onder meer de hoogtes van gebouwen en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de StandaardVergelijkeBestemmingsplannen 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
- a. bestemmingsomschrijving (omschrijving van de toegestane functies en gebruiksdoelen);
- b. bouwregels (regels waaraan de bebouwing dient te voldoen);
- c. nadere eisen (regels op grond waarvan nadere eisen aan bouwwerken en de situering daarvan kunnen worden gesteld);
- d. afwijken van de bouwregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de bouwregels);
- e. specifieke gebruiksregels (regels die aangeven welk specifiek gebruik verboden is);
- f. afwijken van de gebruiksregels (regels op grond waarvan in concrete situaties onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de gebruiksregels);
- g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk is);
- h. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (regels waarbij wordt geregeld wanneer en onder welke omstandigheden er een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk noodzakelijk is);
- i. wijzigingsbevoegdheid (regels die aangeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden onderdelen van het plan gewijzigd kunnen worden).
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, bestaande uit:
- I. de anti-dubbeltelregel;
- II. de algemene bouwregels;
- III. de algemene aanduidingsregels;
- IV. de algemene afwijkingsregels;
- V. de algemene wijzigingsregels;
- VI. de algemene procedureregels en;
- VII. de overige regels.
Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van archeologie. In deze regels is opgenomen welke voorwaarden er gelden voor het bouwen in een archeologisch onderzoeksgebied.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik van gronden. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.
6.3 Beschrijving Van Het Plan
De gronden begrepen in het bestemmingsplan “Hogeland Zuid, Varvik en Diekman - Herziening 1” zijn bestemd voor “Recreatie - Volkstuin”.
Bestemming: “Recreatie - Volkstuin”
Binnen het plangebied bevindt zich een volkstuincomplex. De voor Recreatie - Volkstuin aangewezen gronden zijn bestemd voor hobbytuinbouw.
Op het volkstuincomplex is één centrale voorziening toestaan ten behoeve van het volkstuinencomplex. De functie van het centrale gebouw is onder meer het tegengaan van verrommeling. Ook kunnen nieuwe functies in en nabij de centrale voorziening, zoals verkoop van eigen producten, worden toegestaan.
6.3.1 Dubbelbestemmingen
In het bestemmingsplan is een aantal dubbelbestemmingen opgenomen:
Bestemming: "Leiding - Gas"
De gronden die zijn aangewezen als "Leiding-Gas" zijn, behalve voor de ander daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gasleidingen.
Bestemming: "Leiding - Hoogspanningsverbinding"
De gronden die zijn aangewezen voor "Hoogspanningsverbinding" zijn, behalve voor de ander daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen.
6.4 Handhaving
Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen: burgers, ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader voor burgers en ondernemers waaruit kan worden afgeleid wat de eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn op percelen in de directe omgeving. Aan de andere kant kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen als er sprake is van gebruik en/of bebouwing die niet in het bestemmingsplan passen.
In het kader van de bedrijven- en milieuinventarisatie is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de functies die in het plangebied voorkomen in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan en bij geconstateerde afwijkingen eventueel gelegaliseerd kunnen worden. Afwijkingen zijn in het kader van dit plan niet geconstateerd.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Het hoofddoel van dit bestemmingsplan is enkele kleinschalige ontwikkelingen op het volkstuinencomplex mogelijk te maken, en daarnaast deel de bestaande situatie juridisch vast te leggen. Het plan heeft, op een aantal wijzigingen na, deels een conserverend karakter. Het accent ligt dan ook voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie.
In het voorliggende plan zijn een aantal kleine ontwikkelingen mogelijk. Het gaat daarbij om beperkte bouwmogelijkheden op het volkstuinencomplex.Dit vloeit voort uit het beleid voor volkstuinen. Het plangebied heeft met de implementatie van dit beleid weer een actueel juridisch-planologisch regime.
Het bouwen op het complex betreft hier verder een particulier initiatief, waarvan de uitvoering niet afhankelijk is van financiële bijdragen van de gemeente Enschede. Voor de gemeente zijn aan de plannen van de initiatiefnemer geen kosten verbonden. Voor eventuele planontwikkelingskosten en eventuele fysieke ingrepen in dit gebied zal zonodig een kostenverhaalovereenkomst met de initiatiefnemer worden gesloten.
In verband met het feit dat de gemeente binnen het plangebied geen ontwikkelingen met financiële consequenties initieert, is bij dit plan geen exploitatieopzet gevoegd. Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het kostenverhaal voldoende anderszins is verzekerd ende economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan voldoende is aangetoond.