Bestemmingsplan Dedemsvaart
Bestemmingsplan - gemeente Hardenberg
Vastgesteld op 18-02-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het Bestemmingsplan Dedemsvaart van de gemeente Hardenberg;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0160.0000BP00007-VG02 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;
1.3 aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis gebonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 agrarisch bedrijf:
een akkerbouw-, bloementeelt-, sierteelt-, fruitteelt- of ander tuinbouwbedrijf, alsmede een pluimvee-, varkens-, mestrund- en mestkalverenhouderij danwel een uit twee of meer van genoemde bedrijfstakken samengesteld bedrijf, al dan niet met vee, met uitzondering van een paardenfokkerij, paardenhouderij, een pelsdierhouderij, volkstuinen en een mammoetbedrijf voor intensieve veehouderij;
1.8 agrarische cultuurgrond:
grasland en akkerbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een volwaardige agrarische bedrijfsvoering;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bed and breakfastvoorziening:
het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf en ontbijt;
1.11 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, van wie de huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.12 bestaand:
- 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.16 bruto vloeroppervlak:
de oppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen;
1.17 bijgebouw:
een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.21 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.24 carport:
een geheel of gedeeltelijk overdekte opstelplaats voor een auto welke ten minste aan twee zijden open is;
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.26 detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;
1.27 dienstverlening:
het op het publiek gerichte aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, uitzendbureaus, bankfilialen en makelaarskantoren;
1.28 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.30 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.31 geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
1.32 hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.33 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.34 horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
1.35 internetwinkel:
specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet (of postorder) tot stand komt en waarbij afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;
1.36 kantoor:
een ruimte of bij elkaar behorende ruimten, welke bestemd is of zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen;
1.37 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.38 kwekerij:
bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen;
1.39 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen ter zake van religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg of zorg voor andere doelgroepen en andere openbare en bijzondere voorzieningen en dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
1.40 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven;
1.41 paardenhouderij:
het bedrijfsmatig, op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met als hoofdactiviteit of ondergeschikte nevenactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;
1.42 peil:
- 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.43 risicovolle inrichting:
een inrichting, waarvoor op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.44 rooilijn:
de als zodanig vanwege burgemeester en wethouders in het terrein langs de wegzijde of voetpad aan te geven lijn, welke:
- 1. bij het ontbreken van bestaande bebouwing zoveel mogelijk op een gelijkmatige afstand evenwijdig aan de as van de weg of het voetpad is gelegen; de daarbij aan te houden gelijkmatige afstand wordt gemeten uit de kant van de weg en bedraagt ten minste 3 m, tenzij in het plan anders is aangegeven;
- 2. bij bestaande bebouwing zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de weg gekeerde gevels van die bebouwing, tenzij in het plan anders is aangegeven;
1.45 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.46 voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.47 vloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;
1.48 vrijstaande woning:
een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;
1.49 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor;
- a. agrarische cultuurgrond;
- b. een grondgebonden agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf', uitgezonderd glastuinbouw;
- c. wonen in bestaande bedrijfswoningen;
met daaraan ondergeschikt:
- d. niet-agrarische nevenactiviteiten;
- e. kleinschalig kamperen tot een maximum van 15 kampeermiddelen, te plaatsen binnen het bouwvlak en/of binnen een afstand van 30 m van het bouwvlak;
- f. voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. watergangen en waterpartijen, en
- i. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
De oppervlakte van gebouwen ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee mag niet meer dan 250 m² bedragen.
In de bestemming is geen productiebos begrepen.
3.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
- 1. bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning worden uitsluitend gebouwd binnen een bouwvlak;
- 2. buiten het bouwvlak zijn schuilgelegenheden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegestaan;
- 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan respectievelijk 6 m en 12 m, dan wel niet meer dan de bestaande hoogten, indien deze meer bedragen;
- 4. het aantal dienstwoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
- 5. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande hoogten, indien deze meer bedragen;
- 6. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 750 m3, dan wel bedraagt niet meer dan de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
- 7. de dakhelling bedraagt voor 60% van het oppervlak niet minder dan 30°, dan wel niet minder dan de dakhelling van het bestaande gebouw indien deze minder is;
- 8. het aantal schuilgelegenheden op elk afzonderlijk perceel van aaneengesloten, bij elkaar behorende gronden, mag niet meer dan één per/ha bedragen;
- 9. de oppervlakte van een schuilgelegenheid mag niet meer dan 12 m2 bedragen.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. (mest)silo's en bouwwerken voor mestopslag en andere bouwwerken, waaronder begrepen mestplaten en kuilvoeropslag dienen uitsluitend binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken voor mestopslag bedraagt niet meer dan 12 m;
- 3. de bouwhoogte van silo's bedraagt niet meer dan 20 m;
- 4. er zijn uitsluitend vergunningsvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
- 5. de bouwhoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak bedraagt niet meer dan 2 m;
- 6. de goot- en bouwhoogte van schuilgelegenheden buiten het bouwvlak bedragen niet meer dan respectievelijk 2,5 m en 4 m;
- 7. de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt niet meer dan 12 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2, sub a, onder 1:
voor een verschuiving van het bouwvlak, mits:
- 1. de naar de weg gekeerde bouwgrens niet wordt overschreden;
- 2. de verschuiving ten hoogste 20 m bedraagt;
- 3. de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
- 4. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
- 5. inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen; de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden;
- 6. het bepaalde in lid 3.2 in acht wordt genomen;
- b. lid 3.2, sub a, onder 4:
voor het bouwen van een tweede bedrijfswoning elders binnen het bouwvlak, mits:
- 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
- 2. de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven niet onevenredig wordt aangetast,
- 3. inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen; de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden;
- 4. het bepaalde in lid 3.2 in acht wordt genomen.
- c. lid 3.2, sub a, onder 6:
voor het vergroten van de inhoud van de woning tot 1.000 m³, mits de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan; de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden;
- d. lid 3.2, sub c, onder 4:
voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte van erf- en perceelafscheiding tot maximaal 3 m.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van de gronden en gebouwen voor niet-agrarische nevenactiviteiten, zoals bedoeld in lid 3.1, onder d heeft betrekking op nevenactiviteiten in de vorm van ambachtelijke bedrijvigheid, zakelijke dienstverlening en recreatieve activiteiten of daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid en met inachtneming van de volgende regels:
- a. de nevenactiviteit vindt plaats binnen de bestaande bebouwing, mits bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
- b. detailhandel is alleen mogelijk voor zover het ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten betreft;
- c. een bed and breakfast in bestaande hoofdgebouwen is toegestaan;
- d. opslag en stalling in bestaande bedrijfsbebouwing is toegestaan;
- e. er is geen sprake van buitenopslag van (afval)materialen en goederen behorende bij de nevenactiviteit;
- f. de bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m²;
- g. het parkeren dient binnen het erf op eigen terrein plaats te vinden;
- h. niet toegestaan is kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, voor het toevoegen van een niet-agrarische bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf, onder voorwaarde dat:
- a. de toegevoegde tak uitsluitend betrekking heeft op:
- 1. sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, kampeerboerderij en pensions;
- 2. zorgfuncties, waarbij de zorgfunctie plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing, er sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en er sprake is van een verwevenheid tussen de zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
- 3. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten;
- 4. bedrijven van categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven, ofwel hiermee, wat betreft het leefklimaat, vergelijkbare bedrijven;
en met inachtneming van de volgende bepalingen:
- b. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de gebouwen voor de niet-agrarische bedrijfstak mag binnen eenzelfde bouwvlak niet meer dan 300 m² bedragen;
- c. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden belemmerd;
- d. in vergelijking met het agrarisch gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
- e. het parkeren dient binnen het erf op eigen terrein plaats te vinden;
- f. er mag geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvinden; en
- g. het gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in lid 3.1 geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel 16, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. bij wijziging wordt het bouwvlak verwijderd;
- 2. alle bestaande gebouwen binnen het voormalig bouwvlak worden begrepen in één bestemmingsvlak met de bestemming Woongebied;
- 3. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak houden de betreffende agrarische bestemming;
- 4. elke wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het betreffende bouwvlak te omvatten;
- 5. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
- 6. het aantal woningen binnen elk bouwvlak mag niet worden vergroot;
- 7. inpassing van de gebouwen in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden, aan de hand van een erfinrichtingsplan.
Bestaande niet agrarische nevenactiviteiten en kleinschalige kampeerterreinen zoals bedoeld in lid 3.1, onder d en e, mogen blijven bestaan.
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in lid 3.1 geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel 16, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. bij wijziging wordt het bouwvlak verwijderd;
- 2. ter plaatse van en aansluitend aan elke woning worden gronden aangewezen met de bestemming Woongebied, tot een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m² per woning;
- 3. op de gronden binnen een voormalig bouwvlak is één extra vrijstaande woning toegestaan, mits vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwvlak de voormalige landschapontsierende bedrijfsgebouwen worden gesloopt, onder de volgende voorwaarden:
- a. deze sloopbepaling geldt uitsluitend voor op het moment van wijziging bestaande landschapontsierende bedrijfsgebouwen die met een omgevingsvergunning zijn gebouwd vóór 1 januari 2004;
- b. de landschapontsierende bedrijfsgebouwen die in aanmerking komen voor deze sloopbepaling moeten een minimale oppervlakte van 850 m² hebben;
- c. deze sloopbepaling geldt niet voor karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
- d. deze sloopbepaling geldt niet voor voormalige bedrijfsgebouwen, die als bijbehorend bouwwerk bij de woningen worden aangemerkt en, gezien de oppervlaktebepalingen ter zake in artikel 16, als zodanig mogen worden aangemerkt;
- 4. om aan het onder 3 bepaalde te kunnen voldoen, kunnen de oppervlakten van bedrijfsgebouwen van meerdere al gestopte of stoppende agrarische bedrijven bij elkaar worden opgeteld, onder de volgende voorwaarden:
- a. bij alle daarbij betrokken bedrijven en woonpercelen dienen alle (voormalige) landschapontsierende bedrijfsgebouwen te worden gesloopt;
- b. het is niet toegestaan om het surplus van 850 m² van een betrokken bedrijf aan te wenden om elders aan de minimaal benodigde te slopen oppervlakte van 850 m² te komen; het moet gaan om een combinatie van (voormalige) landschapsontsierende bedrijfsgebouwen die samen minimaal 850 m² omvatten en elkaar daarvoor nodig hebben;
- 5. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak houden de betreffende agrarische bestemming;
- 6. het bepaalde in artikel 16 is van overeenkomstige toepassing;
- 7. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
- 8. de karakteristiek van het hoofdgebouw en de complexiteit van het voormalige boerenerf, alsmede de landschappelijke kenmerken, waaronder begrepen percelering en beplanting, mogen niet onevenredig worden aangetast.
- c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in lid 3.1 geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming Bedrijf met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. bij wijziging wordt het bouwvlak verwijderd;
- 2. voor elk bedrijf worden ten hoogste de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden binnen het betreffende, voormalige bouwvlak als Bedrijf aangewezen;
- 3. de onder 2 bedoelde gronden worden nader bestemd voor categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven;
- 4. de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en het totaal aantal woningen binnen het voormalige bouwvlak of bestemmingsvlak mogen niet meer bedragen dan de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande situatie, mits:
- a. van de gezamenlijke oppervlakte van de op dat tijdstip bestaande bedrijfsgebouwen maximaal 300 m² mag blijven staan en van de rest ten minste 50% dient te worden gesloopt;
- b. het bepaalde onder 1 niet van toepassing is op bedrijfsgebouwen met aangetoonde cultuurhistorische waarden;
- 5. het bedrijf moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein waarbij voldaan dient te worden aan de parkeernormen uit de gemeentelijke parkeerverordening;
- 6. de bedrijfsactiviteiten mogen:
- a. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig aantasten;
- b. niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het natuurlijk milieu van de omgeving, waarin het betreffende bedrijf voorkomt;
- c. geen wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende bebouwing inhouden;
- d. geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen; en
- e. in vergelijking met het voormalige, agrarische gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen;
- f. inpassing van de gebouwen in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden, aan de hand van een erfinrichtingsplan.
De onder a tot en met c bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Besloten Veenontginningenlandschap
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch met waarden- besloten veenontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische cultuurgrond;
- b. een grondgebonden agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw;
- c. kwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – kwekerij';
- d. tuincentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum';
- e. instandhouding van en ontwikkeling van het besloten landschap;
- f. ijsbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
- g. wonen in bestaande bedrijfswoningen;
met daaraan ondergeschikt:
- h. niet-agrarische nevenactiviteiten;
- i. kleinschalig kamperen tot een maximum van 15 kampeermiddelen, te plaatsen binnen het bouwvlak en/of binnen een afstand van 30 m van het bouwvlak;
- j. voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen;
- k. parkeervoorzieningen;
- l. watergangen en waterpartijen; en
- m. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
Ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan' geldt tevens dat aan deze functie ondergeschikte horeca is toegestaan.
4.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
- 1. bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning worden uitsluitend gebouwd binnen een bouwvlak;
- 2. buiten het bouwvlak zijn schuilgelegenheden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegestaan;
- 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan respectievelijk 6 m en 12 m, dan wel niet meer dan de bestaande hoogten, indien deze meer bedragen;
- 4. het aantal dienstwoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
- 5. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande hoogten, indien deze meer bedragen;
- 6. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 750 m3, dan wel bedraagt niet meer dan de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
- 7. de dakhelling bedraagt voor 60% van het oppervlak niet minder dan 30°, dan wel niet minder dan de dakhelling van het bestaande gebouw indien deze minder is;
- 8. het aantal schuilgelegenheden op elk afzonderlijk perceel van aaneengesloten, bij elkaar behorende gronden, mag niet meer dan één per/ha bedragen;
- 9. de oppervlakte van een schuilgelegenheid mag niet meer dan 12 m2 bedragen;
- 10. de goot- en bouwhoogte van schuilgelegenheden buiten het bouwvlak bedragen niet meer dan respectievelijk 2,5 m en 4 m.
- b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de ijsbaan gelden de volgende regels:
- 1. de maximale oppervlakte bedraagt niet meer dan 200 m²;
- 2. de maximale bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3,5 m.
- c. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. (mest)silo's en bouwwerken voor mestopslag en andere bouwwerken, waaronder begrepen mestplaten en kuilvoeropslag dienen uitsluitend binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken voor mestopslag bedraagt niet meer dan 12 m;
- 3. de bouwhoogte van silo's bedraagt niet meer dan 20 m;
- 4. er zijn uitsluitend vergunningsvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
- 5. de bouwhoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak bedraagt niet meer dan 2 m;
- 6. de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt niet meer dan 12 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2, sub a, onder 1:
voor een verschuiving van het bouwvlak, mits:
- 1. de naar de weg gekeerde bouwgrens niet wordt overschreden;
- 2. de verschuiving ten hoogste 20 m bedraagt;
- 3. de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
- 4. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
- 5. inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen; de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden;
- 6. het bepaalde in lid 4.2 in acht wordt genomen;
- b. lid 4.2, sub a, onder 4:
voor het bouwen van een tweede bedrijfswoning elders binnen het bouwvlak, mits:
- 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
- 2. de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven niet onevenredig wordt aangetast;
- 3. inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen; de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden;
- 4. het bepaalde in lid 4.2 in acht wordt genomen;
- c. lid 4.2, sub a, onder 6:
voor het vergroten van de inhoud van de woning tot 1.000 m³, mits de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan; de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden;
- d. lid 4.2, sub d, onder 4:
voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte van erf- en perceelafscheiding tot maximaal 3 m.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van de gronden en gebouwen voor niet-agrarische nevenactiviteiten, zoals bedoeld in lid 4.1, onder h heeft betrekking op nevenactiviteiten in de vorm van ambachtelijke bedrijvigheid, zakelijke dienstverlening en recreatieve activiteiten of daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid en met inachtneming van de volgende regels:
- a. de nevenactiviteit vindt plaats binnen de bestaande bebouwing, mits bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
- b. detailhandel is alleen mogelijk voor zover het ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten betreft;
- c. een bed and breakfast in bestaande hoofdgebouwen is toegestaan;
- d. opslag en stalling in bestaande bedrijfsbebouwing is toegestaan;
- e. er is geen sprake van buitenopslag van (afval)materialen en goederen behorende bij de nevenactiviteit;
- f. de bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m²;
- g. het parkeren dient binnen het erf op eigen terrein plaats te vinden;
- h. niet toegestaan is kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, voor het toevoegen van een niet-agrarische bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf, onder voorwaarde dat:
- a. de toegevoegde tak uitsluitend betrekking heeft op:
- 1. sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, kampeerboerderij en pensions;
- 2. zorgfuncties, waarbij de zorgfunctie plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing, er sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en er sprake is van een verwevenheid tussen de zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
- 3. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten;
- 4. bedrijven van categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven, ofwel hiermee, wat betreft het leefklimaat, vergelijkbare bedrijven;
en met inachtneming van de volgende bepalingen:
- b. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de gebouwen voor de niet-agrarische bedrijfstak mag binnen eenzelfde bouwvlak niet meer dan 300 m² bedragen;
- c. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden belemmerd;
- d. in vergelijking met het agrarisch gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
- e. het parkeren dient binnen het erf op eigen terrein plaats te vinden;
- f. er mag geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvinden; en
- g. het gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in lid 4.1 geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel 16, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. bij wijziging wordt het bouwvlak verwijderd;
- 2. alle bestaande gebouwen binnen het voormalig bouwvlak worden begrepen in één bestemmingsvlak met de bestemming Woongebied;
- 3. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak houden de betreffende agrarische bestemming;
- 4. elke wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het betreffende bouwvlak te omvatten;
- 5. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
- 6. het aantal woningen binnen elk bouwvlak mag niet worden vergroot;
- 7. inpassing van de gebouwen in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden, aan de hand van een erfinrichtingsplan.
Bestaande niet agrarische nevenactiviteiten en kleinschalige kampeerterreinen zoals bedoeld in lid 4.1, onder h en i, mogen blijven bestaan.
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in lid 4.1 geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel 16, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. bij wijziging wordt het bouwvlak verwijderd;
- 2. ter plaatse van en aansluitend aan elke woning worden gronden aangewezen met de bestemming Woongebied, tot een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m² per woning;
- 3. op de gronden binnen een voormalig bouwvlak is één extra vrijstaande woning toegestaan, mits vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwvlak de voormalige landschapontsierende bedrijfsgebouwen worden gesloopt, onder de volgende voorwaarden:
- a. deze sloopbepaling geldt uitsluitend voor op het moment van wijziging bestaande landschapontsierende bedrijfsgebouwen die met een omgevingsvergunning zijn gebouwd vóór 1 januari 2004;
- b. de landschapontsierende bedrijfsgebouwen die in aanmerking komen voor deze sloopbepaling moeten een minimale oppervlakte van 850 m² hebben;
- c. deze sloopbepaling geldt niet voor karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
- d. deze sloopbepaling geldt niet voor voormalige bedrijfsgebouwen, die als bijbehorend bouwwerk bij de woningen worden aangemerkt en, gezien de oppervlaktebepalingen ter zake in artikel 16, als zodanig mogen worden aangemerkt;
- 4. om aan het onder 3 bepaalde te kunnen voldoen, kunnen de oppervlakten van bedrijfsgebouwen van meerdere al gestopte of stoppende agrarische bedrijven bij elkaar worden opgeteld, onder de volgende voorwaarden:
- a. bij alle daarbij betrokken bedrijven en woonpercelen dienen alle (voormalige) landschapontsierende bedrijfsgebouwen te worden gesloopt;
- b. het is niet toegestaan om het surplus van 850 m² van een betrokken bedrijf aan te wenden om elders aan de minimaal benodigde te slopen oppervlakte van 850 m² te komen; het moet gaan om een combinatie van (voormalige) landschapsontsierende bedrijfsgebouwen die samen minimaal 850 m² omvatten en elkaar daarvoor nodig hebben;
- 5. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak houden de betreffende agrarische bestemming;
- 6. het bepaalde in artikel 16 is van overeenkomstige toepassing;
- 7. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
- 8. de karakteristiek van het hoofdgebouw en de complexiteit van het voormalige boerenerf, alsmede de landschappelijke kenmerken, waaronder begrepen percelering en beplanting, mogen niet onevenredig worden aangetast.
- c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in lid 4.1 geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming Bedrijf met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. bij wijziging wordt het bouwvlak verwijderd;
- 2. voor elk bedrijf worden ten hoogste de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden binnen het betreffende, voormalige bouwvlak als Bedrijf aangewezen;
- 3. de onder 2 bedoelde gronden worden nader bestemd voor categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven;
- 4. de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en het totaal aantal woningen binnen het voormalige bouwvlak of bestemmingsvlak mogen niet meer bedragen dan de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande situatie, mits:
- a. van de gezamenlijke oppervlakte van de op dat tijdstip bestaande bedrijfsgebouwen maximaal 300 m² mag blijven staan en van de rest ten minste 50% dient te worden gesloopt;
- b. het bepaalde onder 1 niet van toepassing is op bedrijfsgebouwen met aangetoonde cultuurhistorische waarden;
- 5. het bedrijf moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein waarbij voldaan dient te worden aan de parkeernormen uit de gemeentelijke parkeerverordening;
- 6. de bedrijfsactiviteiten mogen:
- a. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig aantasten;
- b. niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het natuurlijk milieu van de omgeving, waarin het betreffende bedrijf voorkomt;
- c. geen wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende bebouwing inhouden;
- d. geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen; en
- e. in vergelijking met het voormalige, agrarische gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen;
- f. inpassing van de gebouwen in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden, aan de hand van een erfinrichtingsplan.
De onder a tot en met c bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Agrarisch Met Waarden - Open Veenontginningenlandschap
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch met waarden - open veenontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische cultuurgrond;
- b. een grondgebonden agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw;
- c. paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
- d. instandhouding van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals sloten- wijkenstructuur, slagenverkaveling, open landschap, rechtlijnigheid;
- e. wonen in bestaande bedrijfswoningen;
met daaraan ondergeschikt:
- f. niet-agrarische nevenactiviteiten;
- g. kleinschalig kamperen tot een maximum van 15 kampeermiddelen, te plaatsen binnen het bouwvlak en/of binnen een afstand van 30 m van het bouwvlakin of nabij het bouwvlak;
- h. voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. watergangen en waterpartijen; en
- k. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
- 1. bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning worden uitsluitend gebouwd binnen een bouwvlak;
- 2. buiten het bouwvlak zijn schuilgelegenheden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegestaan;
- 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan respectievelijk 6 m en 12 m, dan wel niet meer dan de bestaande hoogten, indien deze meer bedragen;
- 4. het aantal dienstwoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
- 5. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande hoogten, indien deze meer bedragen;
- 6. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 750 m3, dan wel bedraagt niet meer dan de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
- 7. de dakhelling bedraagt voor 60% van het oppervlak niet minder dan 30°, dan wel niet minder dan de dakhelling van het bestaande gebouw indien deze minder is.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. (mest)silo's en bouwwerken voor mestopslag en andere bouwwerken, waaronder begrepen mestplaten en kuilvoeropslag dienen uitsluitend binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken voor mestopslag bedraagt niet meer dan 12 m;
- 3. de bouwhoogte van silo's bedraagt niet meer dan 20 m;
- 4. er zijn uitsluitend vergunningsvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
- 5. de bouwhoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak bedraagt niet meer dan 2 m;
- 6. de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt niet meer dan 12 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 5.2, sub a, onder 1:
voor een verschuiving van het bouwvlak, mits:
- 1. de naar de weg gekeerde bouwgrens niet wordt overschreden;
- 2. de verschuiving ten hoogste 20 m bedraagt;
- 3. de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
- 4. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
- 5. inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen; de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden;
- 6. het bepaalde in lid 5.2 in acht wordt genomen;
- b. lid 5.2, sub a, onder 4:
voor het bouwen van een tweede bedrijfswoning elders binnen het bouwvlak, mits:
- 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
- 2. de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven niet onevenredig wordt aangetast;
- 3. inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen; de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden;
- 4. het bepaalde in lid 5.2 in acht wordt genomen;
- c. lid 5.2, sub a, onder 6:
voor het vergroten van de inhoud van de woning tot 1.000 m³, mits de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan; de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden;
- d. lid 5.2, sub c, onder 4:
voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte van erf- en perceelafscheiding tot maximaal 3 m.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van de gronden en gebouwen voor niet-agrarische nevenactiviteiten, zoals bedoeld in lid 5.1 onder f heeft betrekking op nevenactiviteiten in de vorm van ambachtelijke bedrijvigheid, zakelijke dienstverlening en recreatieve activiteiten of daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid en met inachtneming van de volgende regels:
- a. de nevenactiviteit vindt plaats binnen de bestaande bebouwing, mits bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
- b. detailhandel is alleen mogelijk voor zover het ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten betreft;
- c. een bed and breakfast in bestaande hoofdgebouwen is toegestaan;
- d. opslag en stalling in bestaande bedrijfsbebouwing is toegestaan;
- e. er is geen sprake van buitenopslag van (afval)materialen en goederen behorende bij de nevenactiviteit;
- f. de bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m²;
- g. het parkeren dient binnen het erf op eigen terrein plaats te vinden;
- h. niet toegestaan is kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1, voor het toevoegen van een niet-agrarische bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf, onder voorwaarde dat:
- a. de toegevoegde tak uitsluitend betrekking heeft op:
- 1. sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, kampeerboerderij en pensions;
- 2. zorgfuncties, waarbij de zorgfunctie plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing, er sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en er sprake is van een verwevenheid tussen de zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
- 3. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten;
- 4. bedrijven van categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven, ofwel hiermee, wat betreft het leefklimaat, vergelijkbare bedrijven;
en met inachtneming van de volgende bepalingen:
- b. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de gebouwen voor de niet-agrarische bedrijfstak mag binnen eenzelfde bouwvlak niet meer dan 300 m² bedragen;
- c. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden belemmerd;
- d. in vergelijking met het agrarisch gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
- e. het parkeren dient binnen het erf op eigen terrein plaats te vinden;
- f. er mag geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvinden; en
- g. het gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in lid 5.1 geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel 16, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. bij wijziging wordt het bouwvlak verwijderd;
- 2. alle bestaande gebouwen binnen het voormalig bouwvlak worden begrepen in één bestemmingsvlak met de bestemming Woongebied;
- 3. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak houden de betreffende agrarische bestemming;
- 4. elke wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het betreffende bouwvlak te omvatten;
- 5. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
- 6. het aantal woningen binnen elk bouwvlak mag niet worden vergroot;
- 7. inpassing van de gebouwen in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden, aan de hand van een erfinrichtingsplan.
Bestaande niet agrarische nevenactiviteiten en kleinschalige kampeerterreinen zoals bedoeld in lid 5.1, onder g en h, mogen blijven bestaan.
- b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in lid 5.1 geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming als bedoeld in artikel 16, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. bij wijziging wordt het bouwvlak verwijderd;
- 2. ter plaatse van en aansluitend aan elke woning worden gronden aangewezen met de bestemming Woongebied, tot een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m² per woning;
- 3. op de gronden binnen een voormalig bouwvlak is één extra vrijstaande woning toegestaan, mits vooraf vaststaat dat binnen het betreffende bouwvlak de voormalige landschapontsierende bedrijfsgebouwen worden gesloopt, onder de volgende voorwaarden:
- a. deze sloopbepaling geldt uitsluitend voor op het moment van wijziging bestaande landschapontsierende bedrijfsgebouwen die met een omgevingsvergunning zijn gebouwd vóór 1 januari 2004;
- b. de landschapontsierende bedrijfsgebouwen die in aanmerking komen voor deze sloopbepaling moeten een minimale oppervlakte van 850 m² hebben;
- c. deze sloopbepaling geldt niet voor karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
- d. deze sloopbepaling geldt niet voor voormalige bedrijfsgebouwen, die als bijbehorend bouwwerk bij de woningen worden aangemerkt en, gezien de oppervlaktebepalingen ter zake in artikel 16, als zodanig mogen worden aangemerkt;
- 4. om aan het onder 3 bepaalde te kunnen voldoen, kunnen de oppervlakten van bedrijfsgebouwen van meerdere al gestopte of stoppende agrarische bedrijven bij elkaar worden opgeteld, onder de volgende voorwaarden:
- a. bij alle daarbij betrokken bedrijven en woonpercelen dienen alle (voormalige) landschapontsierende bedrijfsgebouwen te worden gesloopt;
- b. het is niet toegestaan om het surplus van 850 m² van een betrokken bedrijf aan te wenden om elders aan de minimaal benodigde te slopen oppervlakte van 850 m² te komen; het moet gaan om een combinatie van (voormalige) landschapsontsierende bedrijfsgebouwen die samen minimaal 850 m² omvatten en elkaar daarvoor nodig hebben;
- 5. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak houden de betreffende agrarische bestemming;
- 6. het bepaalde in artikel 16 is van overeenkomstige toepassing;
- 7. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
- 8. de karakteristiek van het hoofdgebouw en de complexiteit van het voormalige boerenerf, alsmede de landschappelijke kenmerken, waaronder begrepen percelering en beplanting, mogen niet onevenredig worden aangetast.
- c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in lid 5.1 geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming Bedrijf met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 1. bij wijziging wordt het bouwvlak verwijderd;
- 2. voor elk bedrijf worden ten hoogste de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden binnen het betreffende, voormalige bouwvlak als Bedrijf aangewezen;
- 3. de onder b bedoelde gronden worden nader bestemd voor categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven;
- 4. de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en het totaal aantal woningen binnen het voormalige bouwvlak of bestemmingsvlak mogen niet meer bedragen dan de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande situatie, mits:
- a. van de gezamenlijke oppervlakte van de op dat tijdstip bestaande bedrijfsgebouwen maximaal 300 m² mag blijven staan en van de rest ten minste 50% dient te worden gesloopt;
- b. het bepaalde onder 1 niet van toepassing is op bedrijfsgebouwen met aangetoonde cultuurhistorische waarden;
- 5. het bedrijf moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein waarbij voldaan dient te worden aan de parkeernormen uit de gemeentelijke parkeerverordening;
- 6. de bedrijfsactiviteiten mogen:
- a. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig aantasten;
- b. niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het natuurlijk milieu van de omgeving, waarin het betreffende bedrijf voorkomt;
- c. geen wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende bebouwing inhouden;
- d. geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen; en
- e. in vergelijking met het voormalige, agrarische gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen;
- f. inpassing van de gebouwen in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden, aan de hand van een erfinrichtingsplan.
De onder a tot en met c bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 6 Bedrijf
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
- b. bestaande bedrijven, uitsluitend in de bestaande omvang, voor zover deze niet vallen onder a;
- c. wonen in bestaande bedrijfswoningen;
met de daarbij behorende:
- d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
en tevens voor:
- g. autospuiterij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – autospuiterij';
- h. verkooppunt motorbrandstoffen met lpg, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
- i. busremise, ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoerstation';
- j. tuincentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum';
- k. openbare nutsvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening'.
Detailhandel is uitsluitend binnen de bestemming begrepen voor zover deze is aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit de activiteiten van het bedrijf en daaraan ondergeschikt is.
Onder de bedrijfsactiviteiten is het vervaardigen en/of de opslag van vuurwerk niet begrepen.
Met uitzondering van de ter plaatse met 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' aangeduide inrichtingen, zijn geen risicovolle inrichtingen toegestaan.
In de bestemming zijn geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder toegestaan.
Onder het sub j bedoelde tuincentrum zijn tevens begrepen het verkopen van planten en aanverwante artikelen, hoveniersbedrijf, kwekerij van gewassen ten behoeve van hoveniersbedrijven/tuincentra en het houden van exposities, ondergeschikte horeca en detailhandel direct verband houden met de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten zijn tevens toegestaan.
6.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
- 1. voor zover een bouwvlak is weergeven, dient binnen dit bouwvlak te worden gebouwd; voor het overige geldt dat de gebouwen de rooilijn niet mogen overschrijden;
- 2. de afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel ten minste de afstand van het bestaande gebouw tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
- 3. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 60% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het percentage aan bestaande bebouwing indien deze meer bedraagt;
- 4. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
- 5. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 115% van de bestaande bouwhoogte, dan wel niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte.
- b. Voor het bouwen van kassen ten behoeve van het tuincentrum gelden de volgende regels:
- 1. kassen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kas' worden gebouwd;
- 2. de bouwhoogte van kassen bedraagt niet meer dan 5 m;
- 3. het bebouwingspercentage van de kassen ter plaatse van de aanduiding 'kas' bedraagt niet meer dan 65%.
- c. Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1 m lager moet zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw en met dien verstande dat de bouwhoogte van bestaande bijgebouwen mag worden gehandhaafd indien deze meer bedraagt;
- 2. de goothoogte van een bijgebouw en de bouwhoogte van een overkapping bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel de bestaande goot-, dan wel bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
- 3. de bijgebouwen worden achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat bijgebouwen minimaal 3 m, dan wel minimaal de afstand van het bestaande bijgebouw indien deze minder is, achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Deze regel is niet van toepassing op carports;
- 4. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen, die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 60 m²;
- 5. de onder 4 bepaalde oppervlakte is alleen toegestaan indien niet meer dan 60% van het bouwperceel wordt bebouwd, dan wel niet meer dan het percentage aan bestaande bebouwing indien dat meer bedraagt, met dien verstande dat het maximale bebouwingspercentage van 60% ook van toepassing is op overkappingen.
- d. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
- 2. er zijn uitsluitend vergunningsvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 6.2, sub a, onder 2:
met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m dient te bedragen, dan wel indien er reeds bestaande gebouwen worden vervangen, ook binnen deze afstand mag worden gebouwd;
- b. lid 6.2, sub a, onder 3:
voor het verhogen van het bebouwingspercentage met dien verstande dat op ieder bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's is aangebracht ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plekke dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte;
- c. lid 6.2, sub a, onder 5:
voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte met maximaal 15%;
- d. lid 6.2, sub c, onder 1 en 2:
mits de bouwhoogte van het bijgebouw of de overkapping ondergeschikt blijft aan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel de goothoogte van het bijgebouw of de overkapping ondergeschikt blijft aan de goothoogte van het hoofdgebouw;
- e. lid 6.2, sub e, onder 2:
voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte van erf- en perceelafscheiding tot maximaal 3 m.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- a. opslag voor de voorgevel van gebouwen en overkappingen, anders dan bestaand.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 6.4 en lid 6.1, sub a, onder 1:
voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 tot en met 2 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- b. lid 6.4 en lid 6.1, sub a, onder 1:
voor het toestaan van bedrijven genoemd in categorie 3.1 van de Staat van bedrijven, die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld.
Artikel 7 Bedrijventerrein
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven:
- 1. behorende tot de categorieën 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel bedrijven die daarmee vergelijkbaar zijn, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
- 2. behorende tot de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel bedrijven die daarmee vergelijkbaar zijn, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
- 3. behorende tot de categorieën 1 tot en met 3.2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel bedrijven die daarmee vergelijkbaar zijn, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
- 4. behorende tot de categorieën 1 tot en met 4.1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel bedrijven die daarmee vergelijkbaar zijn, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1';
- 5. behorende tot de categorieën 1 tot en met 4.2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel bedrijven die daarmee vergelijkbaar zijn, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2';
- b. wonen in bestaande bedrijfswoningen en voor nog te realiseren bedrijfswoningen geldt dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' maximaal één bedrijfswoning per bedrijf is toegestaan;
en tevens voor:
- c. detailhandel in volumineuze goederen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus';
- d. bestaande bedrijven, uitsluitend in de bestaande omvang, voor zover deze niet vallen onder a;
- e. medische en paramedische doeleinden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
- f. fietscrossterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sport';
- g. internetwinkels;
- h. clubhuis voor een motorclub, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – clubhuis';
met de daarbij behorende:
- i. groenvoorzieningen;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- l. parkeervoorzieningen;
- m. water.
Onder de bedrijfsactiviteiten zijn het vervaardigen en/of de opslag van vuurwerk, anders dan ten behoeve van consumentenverkoop, niet begrepen.
Ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus' geldt voor de gronden aan de Kelvinstraat 28 dat maximaal 1.850 m² van de verkoopvloeroppervlak voor detailhandel mag worden gebruikt, voor Kelvinstraat 33 geldt dat maximaal 600 m² van de verkoopvloeroppervlak voor detailhandel mag worden gebruikt.
Binnen de bestemming, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus', is detailhandel uitsluitend toegestaan voor zover deze detailhandel een geïntegreerd en ondergeschikt deel uitmaakt van een productiebedrijf en/of een ambachtelijk bedrijf, een en ander in of vanuit een verkoopruimte met een vloeroppervlakte van ten hoogste 10% van het bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100 m2. Er zijn geen lpg-verkooppunten toegestaan.
In de bestemming zijn:
- risicovolle inrichtingen;
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder;
- m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige inrichtingen, met uitzondering van de bedrijven welke bedoeld onder d;
niet toegestaan.
De strook ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - afschermende beplanting' dient te worden ingericht als groenstrook in de vorm van afschermende beplanting met een minimale breedte van 10 m.
De strook ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - laanbeplanting' dient te worden ingericht als voet-/fietspad met behoud van de aanwezige laanbeplanting en afschermende beplanting.
7.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- 2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan 115% van de bestaande bouwhoogte, dan wel bedraagt niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' aangegeven bouwhoogte;
- 3. de goothoogte van gebouwen bedraagt niet meer 115% van de bestaande goothoogte;
- 4. op elk bouwperceel dient voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's te zijn aangebracht ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plekke;
- 5. de afstand van gebouwen tot de perceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel ten minste de afstand van het bestaande gebouw tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
- 6. bedrijfswoningen worden in de rooilijn gebouwd;
- 7. de bouw van een bedrijfswoning mag uitsluitend plaatsvinden indien voorafgaand hieraan of gelijktijdig de op hetzelfde bouwperceel gelegen bijbehorende bedrijfsbebouwing is gerealiseerd;
- 8. de goot- en bouwhoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen bedragen niet meer dan respectievelijk 6 m en 11 m.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 m;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 12 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van de bestaande reclamemasten die deze hoogte overschrijden niet meer mag bedragen dan de bestaande bouwhoogte.
7.3 Awijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- parkeervoorzieningen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 7.2, sub a, onder 1:
met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m dient te bedragen;
- b. lid 7.2, sub a, onder 1:
voor de uitbreiding van een bebouwde oppervlakte van maximaal 200 m², mits wordt aangesloten bij het overige bepaalde in artikel 7.2, onder a;
- c. lid 7.2, sub a, onder 2:
en toestaan dat daar waar ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven dat deze maximaal 12 m mag bedragen, de bouwhoogte tot maximaal 15 m mag worden verhoogd, met uitzondering voor de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- d. lid 7.2, sub a, onder 2:
en toestaan dat daar waar ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven dat deze maximaal 15 m mag bedragen, de bouwhoogte tot maximaal 20 m mag worden verhoogd;
- e. lid 7.2, sub a, onder 4:
en toestaan dat de parkeer- of stallingsruimte beperkt wordt, indien in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte;
- f. lid 7.2, sub a, onder 5:
met dien verstande dat de afstand tot naast liggende bebouwing ten minste 1 m bedraagt;
- g. lid 7.2, sub a, onder 8:
voor het verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 15%;
- h. lid 7.2, sub b:
voor een verhoging van de bouwhoogte met ten hoogste 15%.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- a. de vestiging van volumineuze detailhandel, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus';
- b. het bewonen van een bedrijfswoning anders dan ten dienste van een bedrijf;
- c. opslag voor de voorgevel van gebouwen en overkappingen, anders dan bestaand.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- 1. lid 7.4 en lid 7.1, sub a, onder 1:
voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 tot en met 2 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- 2. lid 7.4 en lid 7.1, sub a, onder 1:
voor het toestaan van bedrijven genoemd in categorie 3.1 van de Staat van bedrijven, die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met categorie 2 kunnen worden gelijkgesteld;
- 3. lid 7.4 en lid 7.1, sub a, onder 2:
voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 tot en met 3.1 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 3.2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- 4. lid 7.4 en lid 7.1, sub a, onder 2:
voor het toestaan van bedrijven genoemd in categorie 3.2 van de Staat van bedrijven, die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met categorie 3.1 kunnen worden gelijkgesteld;
- 5. lid 7.4 en lid 7.1, sub a, onder 3:
voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 3.2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- 6. lid 7.4 en lid 7.1, sub a, onder 3:
voor het toestaan van bedrijven genoemd in categorie 4.1 van de Staat van bedrijven, die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met categorie 3.2 kunnen worden gelijkgesteld;
- 7. lid 7.4 en lid 7.1, sub a, onder 4:
voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 tot en met 4.1 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 3.2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- 8. lid 7.4 en lid 7.1, sub a, onder 4:
voor het toestaan van bedrijven genoemd in categorie 4.2 van de Staat van bedrijven, die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met categorie 4.1 kunnen worden gelijkgesteld;
- 9. lid 7.4 en lid 7.1, sub a, onder 5:
voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 tot en met 4.2 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 3.2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- 10. lid 7.4 en lid 7.1, sub a, onder 5:
voor het toestaan van bedrijven genoemd in categorie 5.1 van de Staat van bedrijven, die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met categorie 4.2 kunnen worden gelijkgesteld;
- 11. lid 7.4 en 7.1, sub d:
voor het toestaan van een bedrijf ter plaatse van een bestaand bedrijf als bedoeld in lid 7.1, sub d dat naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar minder effecten sorteert dan, dan wel gelijkwaardig is aan het bestaande bedrijf;
en met dien verstande dat voor zover een bedrijf in een hogere categorie van de Staat van bedrijven voorkomt dan volgens het gestelde in lid 7.1 is toegestaan, de aanvrager van de omgevingsvergunning dient aan te tonen dat het betreffende bedrijf, naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, kan worden gelijkgesteld met de bedrijven die volgens lid 7.1 zijn toegestaan.
- Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.4 en 7.1 voor het toestaan van risicovolle inrichtingen en vuurwerkopslag, indien is aangetoond dat er geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour (op grond van het Bevi of Vuurwerkbesluit) ligt of deze ook daarbinnen niet zijn te verwachten, alsmede het groepsrisico niet in belangrijke mate worden verhoogd.
Artikel 8 Detailhandel
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. wonen in bestaande (dienst)woningen;
met de daarbij behorende:
- c. groenvoorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. water;
en tevens voor:
- h. verhuisbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - verhuisbedrijf'.
In de bestemming zijn uitsluitend bestaande supermarkten begrepen.
8.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
- 1. voor zover een bouwvlak is weergeven, dient binnen dit bouwvlak te worden gebouwd; voor het overige geldt dat de gebouwen de rooilijn niet mogen overschrijden;
- 2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 115% van de goot- en bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel;
- 3. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel ten minste de afstand van het bestaande gebouw tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
- 4. het bebouwingspercentage van gebouwen bedraagt niet meer dan 50% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het percentage aan bestaande bebouwing indien dat meer bedraagt;
- 5. in aanvulling op het bepaalde onder 4, geldt voor de percelen Langewijk 156,156 A en 158 dat uitsluitend het bestaande bebouwingspercentage in acht dient te worden genomen;
- 6. het aantal dienstwoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m;
- 2. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 8.2, sub a, onder 2:
voor het verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 15%;
- b. lid 8.2, sub a, onder 3:
met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m dient te bedragen, dan wel indien er reeds bestaande gebouwen worden vervangen, ook binnen deze afstand mag worden gebouwd;
- c. lid 8.2, sub a, onder 4:
voor het verhogen van het bebouwingspercentage met dien verstande dat op ieder bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's is aangebracht ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plekke dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte.
- d. lid 8.2, sub c, onder 2:
voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen tot maximaal 3 m.
Artikel 9 Groen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen en waterpartijen;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. speelvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
en tevens voor:
- f. volkstuinen met daarbij behorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
- g. een kiosk en toilet-/kleedvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca – kiosk'.
Bestaande wegen en paden zijn in de bestemming begrepen.
Onder speelvoorzieningen vallen tevens speelvelden.
9.2 Bouwregels
- a. Voor deze bestemming geldt dat geen gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen, mogen worden gebouwd, met uitzondering van:
- het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van volkstuinen dat de oppervlakte per gebouw, bedoeld voor de opslag van tuinartikelen en -gereedschap, niet meer dan 10 m² per volkstuinperceel bedraagt en dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
- het bouwen van een kiosk en toilet-/kleedvoorzieningen tot een maximale totale oppervlakte van 50 m², mits de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m;
- 2. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 9.2, sub c, onder 2:
voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte van erf- en perceelafscheiding tot maximaal 3 m.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
- a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wro- zone – wijzigingsgebied 1' wijzigen ten behoeve van de bouw van een paviljoen met horecavoorzieningen en dagrecreatieve voorzieningen, alsmede voor maatschappelijke voorzieningen, mits:
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
- de oppervlakte aan gebouwen niet meer bedraagt dan 400 m²;
- zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing.
- b. De onder a bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het bebouwingsbeeld.
Artikel 10 Groen - Park
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'groen - park' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen en waterpartijen;
- b. bos;
- c. wandelgebied met modeltuinen met bijbehorende educatieve voorzieningen;
- d. dagrecreatieve voorzieningen, horeca en detailhandel, voor zover ondergeschikt aan de bestemming en direct verband houdend met de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten;
- e. fiets- en voetpaden;
- f. speelvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
Bestaande wegen en paden zijn in de bestemming begrepen.
De onder d genoemde horeca-activiteiten betreffen:
- het schenken van dranken aan bezoekers van de tuinen;
- het houden van exposities, lezingen;
- andere activiteiten die verband houden met de tuinen.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - uitsluitend bestaande activiteiten toegestaan' zijn uitsluitend bestemd voor de bestaande parkeerplaats, het bestaande bos en bestaande groenvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat aan de bestaande gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebouwen' maximaal 200 m2 bebouwing mag worden toegevoegd;
- 2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan 115% van de bestaande bouwhoogte;
- 3. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m;
- 2. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 10.2, sub c, onder 2:
voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte van erf- en perceelafscheiding tot maximaal 3 m.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - uitsluitend bestaande activiteiten toegestaan', anders dan bestaand.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.1 juncto 10.4 voor het ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - uitsluitend bestaande activiteiten toegestaan' toestaan van activiteiten zoals genoemd in artikel 10.1 anders dan bestaand, met dien verstande dat de activiteiten geen onevenredige afbreuk ten aanzien van het woon- en leefklimaat (waaronder geluidhinder) voor omwonenden zal opleveren. De aanvraag om een omgevingsvergunning dient in te gaan op de mogelijkheid van verstoring van het woon- en leefklimaat en eventueel noodzakelijke maatregelen die nodig zijn om hinder voor omwonenden te voorkomen.
10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het vellen van houtopstanden.
- b. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en het beheer van het gebied betreffen.
- c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien er onherstelbare schade aan de natuurlijke en beeldbepalende waarde van de betreffende houtopstanden wordt aangebracht.
Artikel 11 Maatschappelijk
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg of zorg voor andere doelgroepen en andere openbare en bijzondere voorzieningen en dienstverlening, alsook ondergeschikte horeca;
- b. wonen in bestaande dienstwoningen;
en tevens voor:
- c. uitvaartcentrum, ter plaatse van de aanduiding 'uitvaartcentrum';
- d. kantoren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
- e. parkeerplaats, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
met de daarbij behorende:
- f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. openbare nutsvoorzieningen;
- i. groenvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
- 1. voor zover een bouwvlak is weergeven, dient binnen dit bouwvlak te worden gebouwd; voor het overige geldt dat de gebouwen de rooilijn niet mogen overschrijden;
- 2. de afstand van gebouwen tot de perceelgrens bedraagt ten minste 3 m;
- 3. het bebouwingspercentage van gebouwen bedraagt niet meer dan 50% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het percentage aan bestaande bebouwing indien dat meer bedraagt;
- 4. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 115% van de goot- en bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel;
- 5. het aantal dienstwoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
- 6. in afwijking en aanvulling op het gestelde onder 1 tot en met 3 geldt dat gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd, mits:
- de maximale oppervlakte 200 m2 bedraagt;
- de maximale bouwhoogte 3,5 m bedraagt.
- b. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze hoger is.
- c. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
- 2. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 11.2, sub a, onder 2:
met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m dient te bedragen, dan wel indien er reeds bestaande gebouwen worden vervangen, ook binnen deze afstand mag worden gebouwd;
- b. lid 11.2, sub a, onder 3:
voor het verhogen van het bebouwingspercentage met dien verstande dat op ieder bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's is aangebracht ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plekke dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte;
- c. lid 11.2, sub a, onder 4:
voor het verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 15%;
- d. lid 11.2, sub d, onder 2:
voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte van erf- en perceelafscheiding tot maximaal 3 m.
Artikel 12 Recreatie
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van een kinderboerderij, kalkovencomplex, picknickvoorzieningen, een zwembad en bijbehorende parkeervoorzieningen, recreatieve aanlegplaatsen, speel- en spelvoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
- b. voorzieningen ten behoeve van beheer en onderhoud en sanitaire voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. openbare nutsvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. verblijfsrecreatie.
12.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
- 1. voor zover een bouwvlak is weergeven, dient binnen dit bouwvlak te worden gebouwd, voor het overige geldt dat de gebouwen de rooilijn niet mogen overschrijden;
- 2. de afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 3 m;
- 3. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 50% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het percentage aan bestaande bebouwing indien dat meer bedraagt;
- 4. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 115% van de goot- en bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel.
- b. Voor de bouw van voorzieningen ten behoeve van beheer en onderhoud geldt dat de oppervlakte van de bestaande gebouwen met niet meer dan 50% mag worden uitgebreid en dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw.
- c. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 12 m bedraagt;
- 2. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 12.2, sub a, onder 1:
voor overschrijding van de rooilijn;
b. lid 12.2, sub c, onder 2:
voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte van erf- en perceelafscheiding tot maximaal 3 m.
Artikel 13 Sport
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sportterreinen en -voorzieningen;
- b. beheersvoorzieningen;
- c. wonen in bestaande dienstwoningen;
met de daarbij behorende:
- d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. openbare nutsvoorzieningen;
- g. groenvoorzieningen.
Onder de bestemming is aan de sport ondergeschikte en gebonden horeca in de vorm van sportkantines toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone' is een intensivering in bebouwing en/of gebruik niet toegestaan.
13.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen mogen de rooilijn niet overschrijden;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 115% van de bouwhoogte van het bestaande gebouw op het bouwperceel
- 3. de bestaande oppervlakte van gebouwen mag met ten hoogste 50% worden vergroot met dien verstande dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 5 m bedraagt en dat ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone' de oppervlakte aan gebouwen niet mag toenemen;
- 4. het aantal dienstwoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 16 m bedraagt;
- 2. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 13.2, sub a, onder 1:
voor overschrijding van de rooilijn;
- b. lid 13.2, sub a, onder 3:
en toestaan dat de oppervlakte aan gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone' kan toenemen, mits de toename niet leidt tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat in het nabijgelegen woongebied.
- c. lid 13.2, sub d, onder 2:
voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte van erf- en perceelafscheiding tot maximaal 3 m.
13.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen een intensivering van het gebruik ter plaatste van de aanduiding 'milieuzone'.
Artikel 14 Verkeer
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met een functie voor doorgaand verkeer;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. parkeer- en groenvoorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen.
Onder groenvoorzieningen is een inrichting als water begrepen.
Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken, met uitzondering van opstelstroken, niet meer dan het bestaande aantal, met dien verstande dat het aantal rijstroken mag worden vermeerderd indien dit niet tot gevolg heeft dat de voorkeursgrenswaarde, dan wel een verleende hogere grenswaarde op geluidgevoelige bebouwing, bedoeld in de Wet geluidhinder, worden overschreden.
14.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. er worden uitsluitend gebouwen en overkappingen gebouwd ten behoeve van openbaar nut of verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- 2. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, geldt dat de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van de bestemming, niet meer dan 3 m bedraagt, met dien verstande dat verlichtingsarmaturen maximaal 8 m hoog mogen zijn.
Artikel 15 Water
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. oeverstroken en groenvoorzieningen.
De bestemming is mede gericht op de cultuurhistorische bescherming van de Dedemsvaart.
Onder deze bestemming is de functie van extensief recreatief medegebruik begrepen.
15.2 Bouwregels
- a. Voor deze bestemming geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van de bestemming niet meer dan 3 m bedraagt.
Artikel 16 Woongebied
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met dien verstande dat het aantal woningen per bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal;
- b. aan huis gebonden beroepen;
met de daarbij behorende:
- c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen en water;
en tevens voor:
- f. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
- g. kantoor ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
- h. bedrijven en instellingen behorende tot de categorieën 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel bedrijven die wat betreft geur, stof, gevaar en geluid daarmee vergelijkbaar zijn, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
- i. horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca'.
- j. sportcentrum, ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum'.
- k. wonen inclusief maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend ter plaatste van de aanduidingen 'specifieke vorm van woongebied - gezinsvervangende woonvorm' en 'maatschappelijk';
- l. zorginstelling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling';
- m. kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
- n. kapsalon, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - kapsalon'.
Onder de sub b bedoelde aan huis gebonden beroepen en bedrijven zijn tevens begrepen kantoor- en praktijkruimten, deze zijn toegestaan voor zover de vestiging geen problemen oplevert wat betreft ontsluiting/parkeren.
Onder f zijn geen supermarkten begrepen.
Het onder sub g bedoelde kantoor is mede begrepen het gebruik van bijgebouwen voor exposities en lezingen aan de Langewijk 362/364.
Onder h zijn geen risicovolle inrichtingen begrepen die onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen.
Onder het doel 'bedrijf' is detailhandel uitsluitend begrepen voor zover die is aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit de activiteiten van het bedrijf.
Onder de sub i bedoelde horeca worden uitsluitend de bestaande horecavorm en daarmee naar de aard gelijk te stellen vormen begrepen.
In de bestemming zijn ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mede inbegrepen ondergeschikte maatschappelijke- en zorggerelateerde voorzieningen, met dien verstande dat deze voorzieningen nevengeschikt zijn op de gronden die tevens zijn aangeduid als 'maatschappelijk' respectievelijk 'zorginstelling'.
16.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen mogen de rooilijn niet overschrijden;
- 2. het aantal woningen per bouwperceel bedraagt niet meer dan het bestaande aantal, dan wel niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
- 3. de hoofdgebouwen dienen te worden geplaatst binnen een strook gemeten vanuit de rooilijn met een diepte van:
- 20 m voor vrijstaande woningen;
- 15 m voor de overige woningen,
dan wel de bestaande diepte of afstand tot de rooilijn, indien de bestaande diepte of afstand tot de rooilijn meer bedraagt;
- 4. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel ten minste de afstand van het bestaande gebouw tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
- 5. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 115% van de goot- en bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'nieuwbouwlocatie', waarvoor geldt dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' aangegeven goot- en bouwhoogte bedraagt;
- 6. in afwijking van het gestelde onder 5 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' de bouwhoogte niet meer dan de bestaande bouwhoogte bedraagt;
- 7. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 60% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het percentage aan bestaande bebouwing indien dat meer bedraagt;
- 8. aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder b (regeling bijgebouwen).
- b. Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1 m lager moet zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw en met dien verstande dat de bouwhoogte van bestaande bijgebouwen mag worden gehandhaafd indien deze meer bedraagt;
- 2. de goothoogte van een bijgebouw en de bouwhoogte van een overkapping bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel de bestaande goot-, dan wel bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
- 3. de bijgebouwen en overkappingen worden achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat bijgebouwen minimaal 3 m, dan wel minimaal de afstand van het bestaande bijgebouw indien deze minder is, achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. Deze regel is niet van toepassing op carports. Deze mogen in lijn met de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
- 4. de gezamenlijke oppervlakte, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen, die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 60 m², dan wel niet meer dan de oppervlakte aan bestaande bebouwing indien deze meer bedraagt;
- 5. de onder 4 bepaalde oppervlakte is alleen toegestaan indien niet meer dan 60% van het bouwperceel wordt bebouwd, dan wel niet meer dan het percentage aan bestaande bebouwing indien dat meer bedraagt, met dien verstande dat het maximale bebouwingspercentage van 60% ook van toepassing is op overkappingen.
- c. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- d. Voor het bouwen van garageboxen geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze hoger is.
- e. Voor het bouwen van gebouwen voor detailhandel, kantoor, horeca, sportcentrum, bedrijf, maatschappelijk en zorginstelling gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen mogen de rooilijn niet overschrijden;
- 2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 115% van de goot- en bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel;
- 3. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m dan wel ten minste de afstand van het bestaande gebouw tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
- 4. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 60% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het percentage aan bestaande bebouwing indien dat meer bedraagt;
- 5. het aantal dienstwoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal.
- f. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m,
- 2. er zijn uitsluitend vergunningsvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan.
- g. Voor het bouwen ten behoeve van de ter plaatse aangeduide 'dagrecreatie' geldt dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze hoger is.
16.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 16.2, sub a, onder 1:
met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m dient te bedragen;
- b. lid 16.2, sub a, onder 2:
indien dit in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid of er aanleiding is om het aantal woningen in een gebouw of op een bouwperceel te wijzigen vanwege andere marktomstandigheden en/of het voorkomen van leegstand;
- c. lid 16.2, sub a, onder 4:
met dien verstande dat de afstand tot naast liggende bebouwing ten minste 1 m bedraagt;
- d. lid 16.2, sub a, onder 5:
voor het verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 15%;
- e. lid 16.2, sub a, onder 7:
voor het verhogen van het bebouwingspercentage, met dien verstande dat op ieder bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's is aangebracht, dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte;
- f. lid 16.2, sub b, onder 1 en 2:
mits de bouwhoogte van het bijgebouw of de overkapping ondergeschikt blijft aan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel de goothoogte van het bijgebouw of de overkapping ondergeschikt blijft aan de goot-hoogte van het hoofdgebouw;
- g. lid 16.2, sub b, onder 3:
voor het bouwen van bijgebouwen op een kortere afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw, dan wel voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
- h. lid 16.2, sub b, onder 4:
tot een oppervlakte van 100 m² voor aan huis verbonden beroepen, mits niet meer dan 60% van het bouwperceel wordt bebouwd.
- i. lid 16.2, sub f, onder 2:
voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte van erf- en perceelafscheiding tot maximaal 3 m.
16.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- a. wonen in een woning, anders dan ten behoeve van een huishouding, met dien verstande dat een huishouden wel mag worden aangevuld met een huishouding ten behoeve van dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan huis verbonden beroep.
16.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 17 Wonen - Uit Te Werken
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen - uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan huis gebonden beroepen;
- c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen en water.
17.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken de bestemming uit met in achtneming van de volgende regels:
- a. bij de uitwerking wordt een bouwvlak bepaald waarbinnen de woningen moeten worden gebouwd;
- b. het aantal woningen bedraagt niet meer dan 15 woningen per ha;
- c. de woningen mogen vrijstaand, twee aaneen en in aaneengesloten bouwvorm worden gebouwd;
- d. op hoeklocaties mogen woningen gestapeld worden gebouwd als stedenbouwkundige accenten;
- e. de maatvoering van de woningen dient aan te sluiten bij de bebouwde omgeving;
- f. de woningen worden ten minste 20 m uit de as van de Nieuwewijk gebouwd;
- g. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden belemmerd door de te realiseren woonfunctie.
17.3 Bouwregels
Zolang en voor zover de bedoelde uitwerking niet onherroepelijk is, mogen bouwwerken slechts worden gebouwd, mits het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerpuitwerkingsplan.
Artikel 18 Leiding - Hoogspanning
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'leiding – hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- de aanleg, het beheer, het wijzigen en het onderhouden van een bovengrondse/ondergrondse hoogspanningsverbinding en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
18.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;
- b. de hoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen;
- c. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte binnen deze bestemming niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
18.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen. Indien door de bouw, de situering, dan wel de hoogte van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betrokken leiding, wordt geen omgevingsvergunning verleend.
18.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken als (bedrijfs)woning, school, kinderopvang of crèche.
18.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.4 voor het gebruik van de gronden en bouwwerken voor in lid 18.4 genoemde functies indien is aangetoond dat het gebruik niet plaatsvindt binnen de magneetveldzone van de nabijgelegen hoogspanningslijn.
18.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het aanbrengen van beplanting en bomen;
- 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
- 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- 6. het permanent opslaan van goederen.
- b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
- 1. die verband houden met de aanleg van de betreffende bovengrondse hoogspanningsverbinding;
- 2. die reeds in uitvoering zijn op het moment van de inwerkingtreding van het plan;
- 3. die het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
- c. De onder a genoemde vergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de verbinding.
- d. De onder a genoemde vergunning kan niet eerder worden verleend dan nadat de leidingbeheerder schriftelijk advies heeft uitgebracht, dan wel nadat de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen, maar daarvan geen gebruik heeft gemaakt.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 20 Algemene Aanduidingsregels
Geluidzone - industrie
20.1 Bouwregels
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone – industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd.
20.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.1 voor het bouwen van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits de geluidbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
Veiligheidszone - lpg
20.3 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels mogen in de 'veiligheidszone - lpg' geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd en mag de afstand van bestaande bebouwing tot het ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg' aangegeven vulpunt niet worden verkleind.
20.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.4 en toestaan dat kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits:
- de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht worden genomen;
- met de toepasselijke richtwaarden en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
- het groepsrisico wordt afgewogen.
20.5 Specifieke gebruiksregels
Gronden en opstallen die liggen in de 'veiligheidszone - lpg' mogen niet worden gebruikt als kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object.
20.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- lid 20.5:
en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt als kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object, mits:
- a. de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht worden genomen;
- b. met de toepasselijke richtwaarden en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten rekening wordt gehouden;
- c. het groepsrisico wordt afgewogen.
20.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidzone - lpg' de bestemming wordt ontnomen, indien de risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd.
Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels
21.1 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
- e. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 25 m worden gebouwd.
21.2 De onder 21.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen.
Artikel 22 Algemene Wijzigingsregels
22.1 Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor:
- a. de bouw van een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk van openbaar nut tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m;
- b. de bouw van antennemasten tot een bouwhoogte van 45 m;
- c. de herinrichting en de verbetering van de woningkwaliteit, mits:
- van de hoofdgebouwen het aantal bouwlagen met niet meer dan één toeneemt;
- het bebouwde oppervlak per door wegen omsloten gebied met niet meer dan 10% toeneemt en het aantal woningen binnen dat gebied met niet meer dan 10% wijzigt;
- van de ontsluiting voor motorvoertuigen de begrenzing van de rijbaan, behoudens bij aansluiting op andere wegen, met niet meer dan 2 m wordt verlegd.
22.2 Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen ter plaatse van de aanduiding 'wro- zone – wijzigingsgebied 2' wijzigen in die zin dat een wellnesscentrum met horecavoorzieningen en dagrecreatieve voorzieningen kan worden gerealiseerd.
22.3 De onder 22.1 en 22.2 bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 23 Overige Regels
Afstemming welstandstoets
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
- a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
- b. de dakhelling;
- c. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:
- de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
- de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.
Afstemming APV
Het bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening waarvoor op basis van deze verordening een evenementenvergunning kan worden verleend.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
- A. Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
- B. Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 25 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Bestemmingsplan Dedemsvaart.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Aanleiding
De gemeente Hardenberg werkt aan de actualisering van haar bestemmingsplannen voor het bebouwde gebied. In de notitie 'Urgentie en fasering' (gemeente Hardenberg, 2002) is in kaart gebracht voor welke gebieden de noodzaak tot actualisering het grootst is. Ook is aangegeven wanneer voor welk gebied een nieuw bestemmingsplan gereed moet zijn. Gedurende dit actualiseringstraject zal het aantal vigerende plannen binnen de gemeente worden teruggebracht van 257 naar 12.
Het rapport 'Een gemeentelijke standaard' (gemeente Hardenberg, 2002) geldt als handleiding voor het opstellen van de nieuwe bestemmingsplannen. Dit rapport is tot stand gekomen door middel van een discussie tussen diverse disciplines binnen de gemeente tijdens een aantal workshops. Uitgangspunt van de standaard is 'zo globaal mogelijk, tenzij ruimtelijke kwaliteiten vragen om een (op onderdelen) gedetailleerdere aanpak'.
Met deze standaard is de gemeente in staat om de omvangrijke actualiseringstaak binnen een kort tijdsbestek op systematische wijze aan te pakken. Verder geldt dat gebruik van de standaard ertoe leidt dat de nieuwe bestemmingsplannen juridisch goed op elkaar aansluiten. Dit laatste komt de rechtsgelijkheid voor burgers ten goede.
Plangebied
Op het overzichtskaartje voor in dit plan zijn de ligging en globale begrenzing van het plangebied aangegeven. De plangrenzen zijn gebaseerd op de aanwezige functies, de ruimtelijke kwaliteiten en de vigerende plannen. De bestemmingsplannen die nog in voorbereiding zijn (en/of die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen initiëren), maken geen deel uit van het onderhavige bestemmingsplan. In het navolgende overzicht zijn deze, inclusief een korte toelichting, weergegeven.
- Centrumplan Dedemsvaart: voor de (toekomstige) ontwikkelingen in het centrum van Dedemsvaart worden afzonderlijke bestemmingsplannen opgesteld;
- Vechtdal (huidige en nieuwe locatie): voor de huidige locatie wordt gezocht naar een nieuwe invulling en voor de ontwikkeling van de school op de nieuwe locatie is recent een nieuw bestemmingsplan opgesteld;
- Kotermeerstal/Bransveen: de ontwikkeling van deze locaties is reeds gestart;
- RWZI-terrein: het toekomstig gebruik van dit terrein is nog niet bekend;
- Oranjebuurt: voor de herontwikkeling van dit gebied is recent een nieuw bestemmingsplan opgesteld;
- Terrein Hakvoort: voor de ontwikkeling van dit bedrijfsterrein is recent een nieuw bestemmingsplan opgesteld;
- Terrein Mercator: voor de ontwikkeling is een nieuw bestemmingplan opgesteld, deze is nog niet ontwikkeld.
Huidig planologische regime
In de bijlagen is een lijst opgenomen van de bestemmingsplannen die op dit moment voor Dedemsvaart van kracht zijn en die door het onderhavige bestemmingsplan zullen worden vervangen. Het gaat om acht bestemmingplannen, vijf partiële herzieningen en één plan van uitwerking (ex artikel 11 WRO). Deze 14 plannen zijn vastgesteld door de voormalige gemeente Avereest tussen 1994 en 1999.
Leeswijzer
In het volgende hoofdstuk is een korte schets gegeven van de ontwikkeling die Dedemsvaart sinds 1850 heeft doorgemaakt. Ook is ingegaan op de archeologische (verwachtings)waarden. Hoofdstuk 3 geeft het beleidskader voor het plangebied weer. In hoofdstuk 4 Planbeschrijving gaat het vooral om de functies en ruimtelijke kwaliteiten binnen het plangebied. Daarnaast worden knelpunten benoemd. De wijze waarop dit bestemmingsplan juridisch is vormgegeven, komt in hoofdstuk 5 aan bod. Aspecten die samenhangen met milieuhygiëne, ecologie en archeologie zijn beschreven in hoofdstuk 6. In de laatste twee hoofdstukken is ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Plangebied: Onstaan En Ontwikkeling
Dit hoofdstuk plaatst de ruimtelijke ontwikkeling van Dedemsvaart in cultuurhistorisch perspectief. Dit verklaart het bestaande patroon van bebouwing (en landschap) en kan als richtinggevend kader worden gezien voor ontwikkelingen in de toekomst. Aan het slot van dit hoofdstuk is kort ingegaan op archeologische (verwachtings)waarden binnen het plangebied.
2.1 Cultuurhistorische Ontwikkeling
Voor het in beeld brengen van enkele cultuurhistorische ontwikkelingen binnen het plangebied is gebruikgemaakt van topografisch kaartmateriaal (bron: To-pografische Dienst). Het gaat om vier momentopnames: 1850, 1900, 1950 en 2000.
1850
Afgezien van kleine verveningen voor eigen gebruik, begon het afgraven van veen in Noord-Overijssel vrij laat, namelijk in het begin van de negentiende eeuw. Voor de afvoer van turf en de afwatering was het graven van een kanaal noodzakelijk. Op initiatief van Willem Jan Baron van Dedem werd in 1808 begonnen met het graven van het kanaal: de Dedemsvaart. In 1827 was het kanaal doorgetrokken tot Ane bij de Vecht. Door financiële problemen kwam de vervening moeizaam op gang. Uiteindelijk ging de Dedemsvaart in 1845 over in handen van de provincie Overijssel.
Opmerkelijk is dat juist ter plaatse van de huidige nederzetting Dedemsvaart het beloop van het kanaal niet de rechte, strakke opzet kent zoals dat ten westen en ten oosten van Dedemsvaart het geval is. Er is sprake van een aantal scherpe knikken in het beloop van het kanaal. Feitelijk zijn hier twee kanalen parallel aan elkaar gegraven: de zuidelijk gelegen Hoofdvaart en de ten noorden daarvan gelegen Lange Wijk. Vermoedelijk is dit het gevolg van de stagnatie die bij de vervening optrad en de afzonderlijke verveningsactiviteiten die aan het graven van het kanaal vooraf gingen.
Na 1860 namen de verveningsactiviteiten in het gebied af. In 1850 werkten er 3.500 arbeiders; in 1885 was dit aantal teruggelopen tot minder dan 350. Uit het kaartbeeld blijkt dat bebouwing uitsluitend langs de kanalen is geconcentreerd. Voor een deel zijn de afgegraven veengronden in gebruik genomen als akker- en weiland.
Circa 1850
1900
Rond 1900 zijn vrijwel alle veengronden in de directe omgeving van Dedemsvaart afgegraven. Alleen ten noordwesten en ten zuiden van Dedemsvaart worden nog gronden verveend.
Langs de Hoofdvaart en de Lange Wijk is de hoeveelheid bebouwing sterk toegenomen. Vooral in de omgeving van de Kalkwijk, die een verbinding vormt tussen beide eerdergenoemde kanalen, is de concentratie van bebouwing in het lint sterker dan elders.
Het kaartbeeld laat zien dat naast de agrarische activiteiten andere vormen van bedrijvigheid in Dedemsvaart voorkomen. De volgende bedrijven zijn aangegeven: vier scheepswerven, drie kalkovens en de kwekerij Moerheim.
Circa 1900
De doorgaande weg langs de noordzijde van de Hoofdvaart is bestraat. De weg langs de noordzijde van de Lange Wijk heeft een grind- of gruisverharding. De overige wegen zijn overwegend onverhard.
Langs de noordzijde van de Hoofdvaart loopt een stoomtramlijn.
1950
Alle veengronden zijn verdwenen. De landbouw rondom Dedemsvaart is volledig gericht op akkerbouw.
De bebouwing is verder toegenomen. Dit is vooral langs de kanalen en dwarswijken het geval. Bij de Hoofdvaart rondom de Kalkwijk tekent zich de eerste kernvorming af.
De meeste wegen zijn verhard. De doorgaande wegen lopen langs de Lange Wijk en de Hoofdvaart. Het water speelt nog steeds een rol voor het transport. De tramlijn is verdwenen.
Circa 1950
2000
De bebouwing van Dedemsvaart is sterk uitgebreid; in eerste instantie tussen de Lange Wijk en de Hoofdvaart, maar later ook ten zuiden van de Hoofdvaart. Vergeleken met de situatie in 1950 wordt een zeer groot oppervlak in gebruik genomen door stedelijke functies (wonen, werken en voorzieningen).
Bij de Rollepaal is een vrij omvangrijk bedrijventerrein tot ontwikkeling gekomen.
De landbouwgronden in de omgeving bestaan vooral uit bouwland, maar ook weilanden zijn present.
De ontsluiting van Dedemsvaart heeft grote veranderingen ondergaan. Dit betreft in de eerste plaats de aanleg van de N377. Hierdoor is het doorgaande verkeer uit Dedemsvaart verdwenen. De kanalen en wijken hebben hun transportfunctie geheel verloren. Ten behoeve van de afwatering is het Ommerkanaal doorgetrokken langs de N377.\
Circa 2000
2.2 Archeologie
In 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
De gemeente kent sinds 2010 een eigen archeologiebeleid. In paragraaf 6.5 is het archeologiebeleid nader omschreven.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. Daarbij zijn alleen de algemene en voor het plangebied relevante uitgangspunten geschetst. Er is niet in detail op specifieke beleidsaspecten ingegaan. Het betreft hier namelijk een overwegend conserverend bestemmingsplan.
3.2 Rijk
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota's vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. In het SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
- vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- verbeteren van de bereikbaarheid;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
3.3 Provincie
Omgevingsvisie
De provincie Overijssel heeft op 1 juli 2009 de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In dit integrale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving, waarin het streekplan, het verkeer- en vervoerplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan zijn samengevoegd, geeft de provincie de richting aan voor de ontwikkeling van Overijssel tot 2020 en verder. Hoofdambitie van de Omgevingsvisie is 'een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden'. Leidend voor de beleidskeuzes die op dit gebied worden gemaakt, zijn de thema's duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Voor steden, dorpen en de hoofdinfrastructuur is het 'ontwikkelingsperspectief stedelijke omgeving' opgesteld. De provincie stelt dat het in de stedelijke omgeving een uitdaging is om de economische centra bereikbaar te houden en dat door herstructurering de kwaliteit van woonomgevingen en bedrijfslocaties wordt vergroot. Dorpen kunnen vanwege hun specifieke karakteristieken een bijdrage leveren aan de ambitie om een breed spectrum aan een mix van woon- en werkmilieus te creëren.
De eigenheid van dorpen kan worden versterkt door de karakteristieke opbouw trouw te blijven en de verbinding met het omliggende landschap of historische structuren expliciet te maken, zoals esdorp, hoevenzwerm, wegdorp, ontginningslint en kanaaldorp. De actuele praktijk van de monofunctionele en monotone dorpsuitleg (die wijken en terreinen oplevert die 'overal' zouden kunnen liggen) verschuift. De nadruk komt steeds meer te liggen op het creëren van een breed spectrum aan gemengde milieus van woningen, werkruimtes, bedrijven, voorzieningen en recreatieve mogelijkheden die voortbouwen op de karakteristieke opbouw van dorp of kern. Hierbij kan het omliggende landschap beter bereikbaar worden gemaakt door open en zorgvuldig ingerichte dorpsranden.
Woningbouw wordt geconcentreerd in stedelijke netwerken en streekcentra. Daarbuiten mag alleen voor de lokale behoefte en bijzondere doelgroepen worden gebouwd, tenzij sprake is van bovenlokale afspraken.
Bij nieuwbouw gaat de provincie uit van de zogenaamde 'SER-ladder'. Deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden wordt bekeken. Dit betekent dat de woningbouwopgave eerst door herstructurering, transformatie of inbreiding moet worden gerealiseerd. Pas als dit onvoldoende blijkt voor het aantal woningen en de kwaliteit van de woonomgeving kan uitbreiding van het stedelijk gebied plaatsvinden.
De Omgevingsvisie gaat niet specifiek op Dedemsvaart in. Op de bijbehorende kaarten zijn geen specifieke waarden of belemmeringen aan het plangebied toegekend.
3.4 Gemeente
Actualisering
Zoals in de inleiding is aangegeven, wil de gemeente al haar bestemmingsplannen in 2009 hebben herzien. De belangrijke beleidsdocumenten voor deze actualiseringsslag zijn: 'Urgentie en fasering' en 'Een gemeentelijke standaard'.
Detailhandels-structuurvisie
De gemeente heeft op 21 december 2004 de detailhandelsstructuurvisie vastgesteld. Deze visie geeft antwoord op de volgende vraag: “Hoe kan het economisch voorzieningenniveau in de diverse kernen binnen Hardenberg zodanig worden versterkt, dat de consument in een hoogwaardig, aantrekkelijk en leefbaar winkelgebied zijn aankopen kan doen?” (Visie Detailhandelstructuur, gemeente Hardenberg, Seinpost, 2002). Wanneer wordt gekeken naar huidige winkelconcentraties, koopstromen, ligging en draagvlak, dan lijken Dedemsvaart en Hardenberg-kern twee min of meer zelfstandig functionerende gebieden te zijn. Dedemsvaart wordt als een koopcentrum met bovenlokale verzorgingsfunctie getypeerd. Het beleid is erop gericht dit in de toekomst uit te bouwen.
De visie constateert dat Dedemsvaart en Hardenberg beide een breed draagvlak voor volumineuze detailhandel1 hebben. Grootschalige detailhandel2 is alleen in Hardenberg-kern toegestaan. Het Mercatorterrein, waarvoor inmiddels een bestemmingsplan is vastgesteld, is aangewezen als geschikte locatie voor detailhandel in volumineuze goederen en detailhandel in meubels en aanverwante artikelen met een minimum verkoopvloeroppervlak van 1.000 m².
Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van projecten van tijdelijke aard en voor bepaalde planologische 'kruimelgevallen'. Hiervan is een lijst opgenomen in het Besluit algemene bepalingen omgevingsrecht (Bor, artikel 4 bijlage II). Het aantal mogelijkheden om middels een omgevingsvergunning af te wijken, is dus beperkt.
Prostitutiebeleid
In een gemeentelijke beleidsnotitie is als uitgangspunt vastgelegd dat slechts het bestaande aantal prostitutiebedrijven in de gemeente is toegestaan. Hiermee is het maximum aantal vastgelegd en is op dit moment geen ruimte voor nieuwvestiging.
Omgevingsvergunning voor het kappen
In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming (voor het vellen van houtopstanden) van waardevol groen opgenomen. Voor deze specifieke beplanting is dan ook een omgevingsvergunning voor het kappen op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening vereist. Voor het eventueel kappen van de overige bomen binnen het plangebied blijft tevens een omgevingsvergunning voor het kappen op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening vereist.
Welstandsnota
De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota Hardenberg Visie op beeldkwaliteit vastgesteld. Deze nota zet in op “het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten.” De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).
De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente regelvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie onder). Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn wel-standsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan maatgevend.
De Welstandsnota maakt onderscheid naar de volgende niveaus:
Niveau 0 (laag):
Geen eisen ten aanzien van welstand. Beeldkwaliteit wordt geregeld in het bestemmingsplan.
Niveau 1 (midden):
Specifieke ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, gericht op behoud van belangrijkste gebiedskenmerken van architectonische of stedenbouwkundige aard. Inzet van een globale vorm van welstand met planbegeleiding naast het bestemmingsplan.
Niveau 2 (hoog):
Hoge ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, bij gebieden en/of locaties met een hoge architectonische en stedenbouwkundige waarde. Inzet van welstand met een intensieve vorm van planbegeleiding naast het bestemmingsplan.
Het plangebied valt onder verschillende beschermingsniveaus. Zo vallen de Hoofdvaart, Langewijk, Julianastraat, tuinen van Mien Ruys onder niveau 2. Aan de (historische) invalswegen en ontsluitingswegen is niveau 1 toegekend. Het grootste deel van de kern is welstandsvrij. Dat betekent niet dat hier alles is toegestaan. Het beeldkwaliteitsregime voor deze gronden is voor een groot deel geregeld in de volgende beeldkwaliteitsplannen (BKP):
- BKP Brandsveen Dedemsvaart;
- BKP Kotermeerstal-Oost deelplan Noord Dedemsvaart;
- BKP Kotermeerstal-Oost deelplan Zuid Dedemsvaart;
- BKP Bedrijvenpark Mercator Dedemsvaart;
- BKP De Rollepaal Dedemsvaart;
- BKP De Rollepaal-West Dedemsvaart;
- BKP Uitwerkingsplan De Rollepaal Dedemsvaart;
- BKP Het Parcours Dedemsvaart-Zuid Dedemsvaart;
- BKP Vechtdal college Dedemsvaart.
Deze beeldkwaliteitsplannen zijn raadpleegbaar via de gemeentelijke website.
Woonplan
De gemeente Hardenberg heeft in samenwerking met de woningbouwcorporaties Beter Wonen Vechtdal en De Veste een woonplan opgesteld. Aan de basis van dit woonplan ligt een woningmarktonderzoek van medio 2003. Wat betreft woningbouw geeft het woonplan aan dat deze moet zijn gericht op de lokale behoefte van vooral jongeren en ouderen.
In het woonplan is bepaald dat Dedemsvaart over een periode van tien jaar moet groeien met 1.000 personen. Dit betekent een toevoeging van ongeveer 65 woningen per jaar. Dedemsvaart vervult hierbij een aanvullende functie ten opzichte van Hardenberg.
Toekomstvisie
Op 27 mei 2004 is de toekomstvisie 'Hardenberg stapt stevig op de toekomst af' vastgesteld door de raad. Wat betreft woningbouw wordt aangegeven dat dit bij voorkeur door inbreiding binnen de kleine en grote kernen moet plaatsvinden. Hardenberg en Dedemsvaart hebben de grootste taakstelling. De behoefte van de eigen bevolking, met speciale aandacht voor jongeren en ouderen, staat voorop. Verder is aangegeven dat centrale voorzieningen met een regionale uitstraling in de kern Hardenberg worden geconcentreerd, waarbij Dedemsvaart een aanvullende functie heeft.
Overig beleid
Door middel van een integrale werkwijze worden de diverse gemeentelijke disciplines bij het opstellen van bestemmingsplannen betrokken. Dit resulteert in een plan dat is getoetst vanuit verschillende invalshoeken en aan een groot aantal sectorale beleidsuitgangspunten.
- 1. Het gaat hier om handel in volumineuze artikelen op een perifere locatie (kernrand). Hieronder worden de traditionele PDV-branches begrepen.
- 2. Grootschalig slaat op de vorm van de winkel en niet op de omvang van de goederen. De ondergrens wordt door de provincie Overijssel getrokken bij een verkoopvloeroppervlak van 1.500 m². Hieronder worden de traditionele GDV-branches begrepen.
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
Bij de actualisering van een bestemmingsplan gaat het erom de bestemmingen opnieuw vast te leggen voor een periode van tien jaar. Dit betekent soms dat bestemmingen en/of daarbij behorende regelingen worden gewijzigd. Het gebied en de waardering daarvoor zijn in de loop van de jaren immers veranderd. De bestemmingen zullen daarop moeten worden afgestemd. Uitgangspunt is het in stand houden en bevorderen van een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Om de specifieke ruimtelijke kwaliteiten van Dedemsvaart te kunnen bepalen, heeft een gebiedsinventarisatie plaatsgevonden. In het navolgende wordt ingegaan op de ruimtelijke structuur en op de waarden daarbinnen.
4.1 Functies
De functiekaart aan het eind van dit hoofdstuk laat zien welke (hoofd)functies binnen het plangebied Dedemsvaart zijn vertegenwoordigd. In het navolgende is kort op de belangrijkste functies ingegaan.
Wonen
Dedemsvaart bestaat voor een groot deel uit woongebieden. Binnen die woongebieden is een grote variatie in ruimtelijke opzet en woningtypes aanwezig. Het meest opvallend is het onderscheid tussen de lintbebouwing -hoofdzakelijk parallel aan (voormalig) water- en de meer projectmatig opgezette wijken daar omheen. In tegenstelling tot de redelijk homogene woonwijken, is binnen de linten een sterke functiemenging aanwezig.
Bedrijvigheid
Een tweede prominente functie binnen Dedemsvaart is bedrijvigheid. Deze is in hoofdzaak geconcentreerd op de bedrijventerreinen Moerwijk en Rollepaal aan de zuidoostzijde. Daarnaast wordt verspreid over de kern solitair gelegen bedrijvigheid aangetroffen. Met name het lint van de Langewijk moet in dit verband worden genoemd. Detailhandel is aanwezig aan en rond de Julianastraat en de Hoofdvaart.
Bedrijfsgebieden die op dit moment (gaan) worden ontwikkeld en buiten het plangebied zijn gehouden, zijn bedrijvenpark Mercator, uitbreiding Hakvoort en Rollepaal Zuid IV. De bedrijfswoning gelegen aan de Celciusstraat is in dit bestemmingsplan voorzien van een passende regeling, overeenkomstig de bestaande situatie.
Groen
Verspreid over het plangebied komen diverse groengebieden voor. Dit groen vervult verschillende functies. Naast de agrarische percelen aan de kernranden, wordt in de kern allerlei soorten recreatief en openbaar groen aangetroffen. Grotere groengebieden zijn te vinden ter plaatse van de Tuinen van Mien Ruys, het Sportcomplex De Boekweit, de voormalige rioolwaterzuiveringsinstallatie en de recreatieplas Kotermeerstal.
Water
Het Ommerkanaal en de Dedemsvaart vormen de belangrijkste waterwegen binnen het plangebied. De Kotermeerstal verdient eveneens afzonderlijke vermelding. Deze grote recreatieplas maakt als uitloopgebied integraal deel uit van de kern. Zoals de functiekaart laat zien, komen binnen woonwijken of aan de randen daarvan diverse slootjes of vijvers voor.
4.2 Waarden
Dedemsvaart kan worden onderverdeeld in een aantal deelgebieden. In het navolgende is per deelgebied ingegaan op de meest in het oog springende karakteristieken. Deze ruimtelijke karakteristieken hangen in belangrijke mate samen met de tijd waarin de betreffende deelgebieden tot ontwikkeling kwamen. Voor de begrenzing van deze deelgebieden wordt verwezen naar de kaart Dedemsvaart woongebieden, die als bijlage is opgenomen.
1. De linten
Dedemsvaart is ontstaan als lintbebouwing langs de oost-west lopende Langewijk en de Hoofdvaart met als dwarsverbinding daartussen de Julianastraat. Deze straten vormen ook de hoofdverkeersstructuur van Dedemsvaart en de verbinding naar het buitengebied en de omliggende dorpen. Ten noorden van het dorp ligt de later aangelegde oost-west lopende N377 die nu de belangrijkste ontsluiting van het dorp vormt. Via een ongelijkvloerse kruising en de Zuidwolderstraat wordt aangesloten op de hoofdverkeersstructuur.
De bebouwing in de linten is in hoofdzaak gelegen op smalle diepe kavels. De nadruk ligt op de woonfunctie, in de vorm van vrijstaande woningen, maar ook bedrijven, winkels en andere voorzieningen worden in de linten aangetroffen.
Vooral de Langewijk en de Hoofdvaart geven een groene indruk door de voortuinen, de boombeplanting in de middenberm (Langewijk) en de groene oevers met laanbeplanting (Hoofdvaart).
Oorspronkelijk bestond de bebouwing in dit deelgebied uit één bouwlaag met kap (arbeiderswoningen). De meer statige 'herenhuizen' uit diezelfde tijd hadden een extra bouwlaag. Laatstgenoemde bebouwing wordt vooral aangetroffen langs de Hoofdvaart. Op een aantal plekken is jongere bebouwing binnen de linten ontstaan in de vorm van appartementen van drie verdiepingen met plat dak.
De Julianastraat en de Markt vormen het winkelcentrum van Dedemsvaart. Bebouwing heeft hier een meer stedelijk karakter en ligt direct aan de straat. Parkeervoorzieningen ten behoeve van de winkels vormen een belangrijk onderdeel in het straatbeeld. Een deel van de Julianastraat is afgesloten voor doorgaand verkeer. Verbouwingen van oorspronkelijke panden en inbreidingen bepalen sterker dan elders het straatbeeld.
2. De eerste vooroorlogse uitbreiding
Lange tijd vond uitbreiding plaats in de vorm van verdichting langs de linten, maar rond 1930-1940 werd een compleet nieuwe straat bebouwd. Langs de Van Hearingenstraat werden op smalle kavels overwegend compacte vrijstaande woningen gebouwd van één verdieping met kap in de stijl van de jaren dertig. Deze woningen hebben een kleine voortuin. Opvallend zijn de gemetselde voorerfscheidingen die aansluiten op de bouwstijl van de woningen. De straat van klinkerverharding heeft aan weerszijden een trottoir van betontegels. De laanbeplanting creëert samen met de voortuinen een groene indruk.
3. De eerste naoorlogse uitbreiding
Rond circa 1950 wordt de eerst naoorlogse uitbreiding gerealiseerd rond de Molenstraat. Bescheiden woningen van overwegend één verdieping met kap worden gebouwd in de vorm van vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen. De woningen hebben een beperkte voortuin. De straten zijn opgebouwd uit een rijbaan met aan weerszijden een trottoir. In de meeste straten is laanbeplanting aanwezig.
4. Uitbreidingen tussen circa 1960-1980
Binnen dit gebied ligt de nadruk op rijenbouw (meestal: vijf tot zeven woningen), overwegend uitgevierd in twee bouwlagen met zadeldak. De woningen uit het begin van de jaren zestig kunnen als volgt worden getypeerd: vrij klein, een flauw hellend dak zonder woonruimte onder de kap, een sobere gevelindeling. In de daaropvolgende decennia worden de woningen groter, de kappen steiler (met ook woonruimte in de kap) en de gevels 'rijker' van indeling. De woningen hebben meestal een voortuin van 3 m tot 5 m en een achtertuin van circa 10 m. Veelal is er een duidelijk rechthoekig stratenpatroon met aan weerszijden van de straat een trottoir. Door het plaatsen van de bouwblokken onder een hoek of in carrévorm ten opzichte van de straat, zijn verspreid over de buurten kleine openbare ruimtes ontstaan die met groen zijn ingericht. Omdat de bouwblokken vaak een sobere opzet vertonen, zijn deze kleine groene ruimtes van wezenlijk belang voor de leefbaarheid. In deze periode worden ook clusters van vrijstaande en geschakelde woningen en twee-onder-een-kapwoningen gebouwd. Door de (verhoudingsgewijs) grote tuinen maken deze clusters een groene indruk.
5. Uitbreidingen tussen circa 1980 en heden
In dit deelgebied komen vooral vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen voor (in één bouwlaag of twee bouwlagen met kap). Ook zijn er kleine appartementsgebouwen gerealiseerd (drie verdiepingen met plat dak). De woningen in dit deelgebied zijn meestal op de straat gericht en beschikken over een ruime voor- en achtertuin. Parkeren vindt in hoofdzaak plaats op eigen erf. Openbare parkeerplekken komen nauwelijks voor. Het stratenpatroon is soms vrij 'willekeurig' en grillig. Het groen maakt, in tegenstelling tot de andere deelgebieden, deel uit van grotere aaneengesloten structuren. Niet alle straten zijn van (dubbelzijdige) trottoirs voorzien.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk worden de regels van het voorliggende bestemmingsplan nader toegelicht.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). In het bestemmingsplan onder de Wabo wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van een ontheffing, maar van een afwijking. Een bouwvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
De terminologie van de regels in het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met de terminologie die in de Wabo wordt gehanteerd.
Bij de opzet van de regels is tevens aangesloten op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Tevens sluiten de regels aan bij de eisen conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2008).
De regels zijn in verschillende hoofdstukken ingedeeld. Hoofdstuk 1 omvat de inleidende regels. In dit hoofdstuk zijn in artikel 1 de begrippen opgesomd en omschreven. In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. In samenhang met deze artikelen moeten de overige artikelen worden gelezen.
Het Besluit ruimtelijke ordening bevat een aantal onderdelen die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft:
- de anti-dubbeltelbepaling;
- het overgangsrecht.
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit behoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling. Wel zijn in het plan specifieke gebruiksregels opgenomen.
Het bestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening vervat in een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden aangegeven.
In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen.
Globale regeling
De gemeente Hardenberg is evenals het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de mening toegedaan dat de vele voordelen van globaal bestemmen opwegen tegen de nadelen (zie paragraaf 2.1). Het is haar ervaring dat gedetailleerde bestemmingsplannen teveel vastleggen en te snel verouderd zijn. Wanneer bijvoorbeeld burgers of particuliere ontwikkelaars in dergelijke gebieden met projectvoorstellen komen, blijkt vaak al snel een extra (bestemmingsplan)procedure noodzakelijk. Dit brengt kosten met zich mee en werkt vertragend, wat voor dergelijke partijen een reden kan zijn om af te haken. Juist vanwege de economische recessie is het in ieders belang dat ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig worden gehinderd. Daarnaast kan worden gesteld dat globale plannen over het algemeen langer houdbaar zijn en om minder herzieningsprocedures vragen. Dat scheelt tijd en geld. Verder kunnen globale plannen vaak rekenen op een groot draagvlak, omdat zij voor veel partijen mogelijkheden bieden. Er zijn dus genoeg redenen om globaal te bestemmen.
Het gemeentelijk adagium voor de vorige actualiseringsronde van bestemmingsplannen was: 'globaal waar kan, gedetailleerd waar nodig'. Er is dan ook sprake van een aantal koerswijzigingen. Zo is het instrument 'nadere eisen' komen te vervallen, omdat er in de praktijk nooit gebruik van wordt gemaakt. Daarnaast zijn de nodige afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Dit om snel en adequaat op de behoefte van aanvragers te kunnen inspringen. Een afwijkingsbevoegdheid kan binnen de omgevingsvergunning worden afgehandeld zodat er geen vertraging in de vergunningsprocedure hoeft op te treden. Tevens biedt het de gemeente de mogelijkheid om een nadere afweging te maken, bijvoorbeeld met het oog op dreigende overlast, verkeersveiligheid of stedenbouwkundige kwaliteit.
5.2 Planvorm
Globale bestemmingen
Voor het plangebied is gekozen voor gebiedsgerichte, globale bestemmingen. Daarbij zijn de in de verbeelding aan te geven juridisch harde begrenzingen tussen de verschillende functies beperkt tot een aantal essentiële onderdelen. Ten aanzien van de bebouwing is het bestaande bebouwingsbeeld het uitgangspunt. Voor de afmetingen van de gebouwen zijn regels gegeven met betrekking tot de goot- en bouwhoogte, de afstand tot de erfscheiding en dergelijke.
5.3 Bestemmingen En Afweging Van Belangen
Bestemmingen
Een eerste afweging met betrekking tot de toelaatbaarheid van functies, omvang en plaats is gemaakt bij de voorbereiding van het plan. Dit heeft geresulteerd in de volgende bestemmingen:
- Agrarisch;
- Agrarisch met waarden – Besloten veenontginningslandschap;
- Agrarisch met waarden – Open veenontginningslandschap;
- Bedrijf;
- Bedrijventerrein;
- Detailhandel;
- Groen;
- Groen - Park;
- Maatschappelijk;
- Recreatie;
- Sport;
- Verkeer;
- Water;
- Woongebied;
- Wonen - uit te werken;
- Leiding – hoogspanning.
Bestaande functies
De indeling van het plangebied in bestemmingen is gebeurd op basis van de kenmerken van het gebied. De overheersende functie van een gebied bepaalt de bestemming van de gronden. Als voorbeeld kan de bestemming Woongebied worden genomen. De meest voorkomende functie binnen het woongebied is uiteraard het wonen. Kleine afwijkingen van deze functie die qua schaal passen binnen deze bestemming zijn voorzien van een aanduiding, zodat de afwijking in gebruik is geregeld. Hierbij kan worden gedacht aan kleine bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en groenvoorzieningen binnen de wijk. Indien een functie wat betreft de omvang een zelfstandig karakter krijgt, is deze voorzien van een eigen bestemming.
Bijgebouwenregeling
De huidige bijgebouwenregeling van de gemeente is te beperkend gebleken. Om deze reden is in dit plan een nieuwe bijgebouwenregeling opgenomen, waarbij vooral meer ruimte is geboden aan de hoogte van de bijgebouwen.
Beleidsregel kleinschalige bedrijfsactiviteiten aan huis
Binnen de woonfunctie zijn aan huis gebonden beroepen toegelaten voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd. De voorwaarden voor het uitoefenen van kleinschalige bedrijfsactiviteiten aan huis zijn nader omschreven in het in concept opgestelde rapport Beleidsregel kleinschalige bedrijfsactiviteiten aan huis (mei 2011), waarin kaders worden gegeven om verzoeken te toetsen en spelregels worden gegeven waaraan een bedrijf aan huis moet voldoen. Dit beleid is opgenomen in het bestemmingsplan.
Bij het bepalen en uitwerken van de bestemmingen is rekening gehouden met de in deze toelichting omschreven ruimtelijke kwaliteiten en uitgangspunten.
Nadere afweging
Binnen de bestemmingen is in de regels de plaats en omvang van de bebouwing aangegeven. Bij de voorbereiding is uitgegaan van het algemene (bebouwings)beeld. Ten aanzien van onderdelen kan achteraf wellicht de conclusie worden getrokken dat sprake is van een beperking, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Het is dan gewenst om in de concrete situatie ten aanzien van de noodzaak, omvang en dergelijke opnieuw een afweging te maken ten opzichte van de overige belangen. Deze afweging wordt mogelijk door en vindt plaats op grond van de in het plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden.
Bevoegdheid afwijken van bouw- en/of gebruiksregels middels een omgevingsvergunning
De toepassing van de afwijkingsbevoegdheid middels een omgevingsvergunning is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de in de bestemming begrepen doeleinden niet wezenlijk wordt aangetast. In de afweging staat het voorkomen van een onevenredige aantasting van het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de verkeersveiligheid centraal. Gelet op deze belangen dient het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken van bouwen/gebruik beperkt te blijven tot die situaties waarbij een strikte toepassing van de regels leidt tot een beperking die niet werd beoogd en in het concrete geval ongewenst is.
Wijzigingsbevoegdheid
De toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is beperkt tot de gevallen waarbij de functies van het betreffende gebied niet wezenlijk worden aangetast. Voor elke wijziging geldt in zijn algemeenheid dat in de afweging in elk geval moet worden meegenomen dat de wijziging geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mag opleveren.
Het bestemmingsplan voorziet door middel van een wijzigingsbevoegdheid in de ontwikkeling van een zogenaamd paviljoen. Dit paviljoen is gericht op het recreatieve gebeuren van de waterplas Kotermeerstal en de recreatieve functie van het parkgebied. Tevens is een specifieke wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de realisatie van een wellnesscentrum met horecavoorzieningen en dagrecreatieve voorzieningen nabij de Nieuwewijk/Kotermeerstal.
Gemeentelijke monumenten en MIP-panden
In Dedemsvaart komen zowel rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten als MIP-panden voor. Rijksmonumenten worden niet langer opgenomen in het bestemmingsplan, aangezien zij bescherming genieten op grond van de Monumentenwet. MIP-panden zijn beeldbepalende panden. MIP staat voor Monumenten Inventarisatieproject. MIP-panden zijn niet wettelijk beschermd, maar hebben wel een cultuurhistorische waarde waarmee zorgvuldig dient te worden omgegaan. Begin jaren tachtig is er een landelijke Monumenten Inventarisatie Project op initiatief van de rijksdienst gestart. Het betrof de periode 1850 – 1940. Een kleine groep hieruit is geselecteerd om in aanmerking te komen voor rijksbescherming. Dit zijn de zogenaamde 'jonge' rijksmonumenten. De overige panden vormen de MIP-lijst met circa 450 geïnventariseerde jonge (niet-beschermde) monumenten.
De bescherming van de rijksmonumenten en de gemeentelijke monumenten is afdoende geregeld in het kader van respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke Monumentenverordening. Het bestemmingsplan bevat hier geen regels voor.
5.4 Afstemming Op Andere Wetten En Verordeningen
Afstemming
Met het oog op de duidelijkheid, dan wel om een dubbel vergunningstelsel te voorkomen, is ten aanzien van een aantal wetten en/of verordeningen in artikel 23 van de regels aangegeven hoe het gemeentebestuur bij de toepassing van de daarin opgenomen regelingen rekening houdt met het ruimtelijk beleid zoals dat met het bestemmingsplan wordt nagestreefd.
Dit betreft:
- de Woningwet (de welstandsnota);
- prostitutiebeleid;
- de Algemene Plaatselijke Verordening.
Woningwet
Welstandsnota
Vaak bestaat onduidelijkheid in hoeverre de in een bestemmingsplan gegeven marges door welstand mogen worden ingevuld. Mag in het geval van een in het bestemmingsplan voorgeschreven goothoogte van maximaal 6 m welstand een lagere goothoogte eisen? De Woningwet regelt in artikel 12 de relatie tussen de voor gemeenten verplicht gestelde welstandsnota, op basis waarvan het welstandstoezicht moet plaatsvinden, en het bestemmingsplan.
Vanwege de duidelijkheid is aangegeven wanneer sprake is van de in de wet bedoelde strijd met het bestemmingsplan.
Prostitutiebeleid
Seksinrichting uitgesloten
In het bestemmingsplan is aangegeven dat het bestemmingsplan zich verzet tegen het gebruik als seksinrichting.
Algemene Plaatselijke Verordening
Evenementen
In de regels is in artikel 23 een bepaling opgenomen omtrent het houden van evenementen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening. Uitgangspunt hiervan is dat het bestemmingsplan zich niet verzet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen, de opbouw/inrichting en afbraak/opruiming van voorzieningen daaronder begrepen, als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening, mits op basis van genoemde verordening voor het evenement een vergunning kan worden verleend. Op deze wijze wordt met het bestemmingsplan strijdig gebruik op dit punt voorkomen.
Handhaving
Instrumentarium
De gemeentelijke overheid is verantwoordelijk voor de handhaving van het bestemmingsplan. Het doel is om situaties die in strijd zijn met de regels tegen te gaan. Handhaving omvat verschillende activiteiten. Zo zullen controle en toezicht moeten plaatsvinden om te constateren of overtredingen bestaan. Vervolgens zal in veel gevallen worden getracht om met overleg een einde te maken aan de overtreding. Als dit niet lukt, zullen specifieke handhavingsmiddelen worden toegepast, zoals bestuursdwang.
Het legaliseren van een overtreding of het gedogen van een overtreding valt niet onder handhaving3.
Hierna wordt ingegaan op de instrumenten waarmee een gemeente handhavend kan optreden.
Preventieve handhaving
Preventieve handhaving heeft als doel om op voorhand overtreding van het bestemmingsplan te voorkomen. Voor een doelmatige handhaving van een actueel bestemmingsplan dient aan een aantal (algemene) voorwaarden te worden voldaan.
1. Voorlichting
Duidelijkheid verschaffen over de inhoud en de doelstellingen van het bestemmingsplan. Hieraan zal in ieder geval via de inspraak over het bestemmingsplan inhoud worden gegeven.
2. Klachtenregistratie
Door toepassing van een (geautomatiseerd) klachtenregistratiesysteem kunnen de binnengekomen klachten worden geregistreerd. Bijvoorbeeld door het halfjaarlijks opstellen van een trendrapport kan inzicht worden verschaft over hoe vaak een bepaald soort klacht voorkomt. Door verbeteracties kunnen in de toekomst klachten worden vermeden.
3. Toezicht
Structurele controle in het veld heeft consequenties voor de inzet van personeel. Er zal tijd beschikbaar moeten worden gesteld voor regelmatige controles. In dit kader kan een afstemming tussen ruimtelijke ordenings- en milieucontroles mogelijk worden gemaakt door het geïntegreerd opstellen van een handhavingsprogramma. De buitendienstambtenaar dient herkenbaar te zijn, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van speciale kleding of een auto met opschrift van de gemeente.
4. Financiële maatregelen
Financiële maatregelen zoals de verplichting extra legeskosten te betalen als pas achteraf een vergunning wordt aangevraagd of het verbinden van legeskosten aan de afgifte van een gedoogbeschikking.
5. Heldere lijn
Door een eenduidige lijn te brengen in de gedragingen van de gemeente kan het optreden tegen overtredingen gemakkelijker worden gemotiveerd. Er ontstaat meer draagvlak voor het bestemmingsplan, omdat op gelijke wijze tegen gelijke gevallen wordt opgetreden.
Repressieve handhaving
Handhaving kan plaatsvinden door publiekrechtelijk, privaatrechtelijk of strafrechtelijk optreden. Deze vormen van handhaving zijn repressief van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat de gemeente middelen heeft, waarmee zij naleving kan afdwingen of tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De repressieve handhavingsmiddelen worden hierna kort beschreven.
1. Publiekrechtelijke handhaving
Deze vorm van handhaving bestaat uit het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Bestuursdwang omvat het doen wegnemen of herstellen van hetgeen in strijd is met de te handhaven regels of verplichtingen die uit de regels volgen. Dit houdt meestal in dat illegaal gebouwde bouwwerken worden afgebroken en illegaal gebruik van gronden en opstallen wordt beëindigd. Het kan ook gaan om het beletten van een overtreding; in dat geval heeft een aanzegging tot bestuursdwang een preventieve werking. Voordat tot bestuursdwang wordt overgegaan, moet sprake zijn van een volledige belangenafweging van het belang van de overtreder tegen het openbare belang.
2. Privaatrechtelijke handhaving
Een overheidsorgaan kan slechts in bepaalde gevallen privaatrechtelijk optreden in geval van een overtreding van een bestemmingsplan. Bij deze vorm van handhaving moet sprake zijn van een privaatrechtelijke relatie tussen de overheid en de burger. Dit kan het geval zijn doordat het overheidsorgaan eigenaar is van grond of gebouwen, als een privaatrechtelijke overeenkomst bestaat bij verkoop of erfpacht of als sprake is van een jegens de overheid onrechtmatige daad. Hierbij moet het belang van een overheidsorgaan worden geschaad; het enkel overtreden van een regel is niet voldoende.
3. Strafrechtelijk optreden
De Wet ruimtelijke ordening bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken, zodat het bestemmingsplan niet langer een strafbepaling met daarbij behorende
strafmaxima bevat.
Naast opsporingsambtenaren, zoals genoemd in de Wet ruimtelijke ordening, zijn algemene opsporingsambtenaren van het Openbaar Ministerie (politie) bevoegd tot opsporing van strafbare feiten. Het strafrecht wordt als laatste middel in handhaving gezien; het bestuursrechtelijk optreden heeft de voorkeur.
Convenant 'de ruimte op orde'
De gemeente Hardenberg heeft het convenant 'De ruimte op orde' met de provincie Overijssel ondertekend, waarbij de gemeente onder meer heeft aangegeven dat zij met een plan van aanpak komt om gestructureerde handhaving van bestemmingsplannen vorm te geven.
- 3. Legaliseren is het in overeenstemming brengen van de overtreding met de geldende regelgeving. Legalisatie is mogelijk door vergunningverlening, het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw/gebruiksregels of wijziging/herziening van het bestemmingsplan. Gedogen is het bewust afzien van handhaving. Het gedogen kan zowel expliciet geschieden in een schriftelijke gedoogbeschikking als impliciet in uitlatingen of gedragingen waaruit de overtreder kan afleiden dat wordt afgezien van handhaving.
Hoofdstuk 6 Toets Aan Wet- En Regelgeving
6.1 Inleiding
Voor zover een bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, dient een aantal zaken nader te worden afgewogen. Hierbij gaat het onder meer om de verplichte toetsing aan de Wet geluidhinder en de Flora- en faunawet. Daarnaast dient eventueel rekening te worden gehouden met nabijgelegen bedrijvigheid. Een en ander kan vergaande ruimtelijke consequenties hebben voor nieuwe ontwikkelingen. Voorliggend bestemmingsplan maakt niet rechtstreeks nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Volledigheidshalve worden in het navolgende de meest relevante aspecten toch nagelopen.
6.2 Wet Geluidhinder
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van die wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, dan wel die zijn aangeduid als woonerf.
In geval van geluidgevoelige bebouwing binnen een zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor woningen binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (artikel 82 van de Wet geluidhinder).
Er vinden op dit moment geen nieuwe planologische ontwikkelingen plaats, zodat akoestisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Aangaande het verzoek van de eigenaar van het perceel Moerheimstraat 148 om de bestemming zakelijke en medische dienstverlening te wijzigen naar wonen en bedrijf is door het gemeentebestuur besloten hieraan in principe medewerking te verlenen. De geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de Moerheimstraat ter plaatse van de gevel(s) van de toekomstige woning Moerheimstraat 148 is door middel van een akoestisch onderzoek berekend4. Dit onderzoek is als bijlagen aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Voor zowel wegverkeerslawaai als industrielawaai dient een hogere grenswaarde door het bevoegd gezag te worden vastgesteld. De hogere waarde is verkregen bij besluit onder het nummer 327268.
- 4. Akoestisch onderzoek Moerheimstraat 148 Dedemsvaart Gemeente Hardenberg, Adviesbureau VOBRU, Rapport 54/05.04.2012 v1.
6.3 Milieubeheer
Er liggen diverse bedrijven binnen Dedemsvaart. Naast het bedrijventerreinen Rollepaal/Moerwijk zijn deze vooral gelegen langs de Langewijk, Julianastraat en Hoofdvaart. Een aantal van deze bedrijven heeft een milieucirkel waarmee bij nieuwe planologische ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden.
Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuwe ingrepen binnen deze 'cirkels' mogelijk maakt, is er wat dit betreft geen sprake van een (nieuwe) conflictsituatie.
Voor vestiging van nieuwe bedrijvigheid geldt een zonering op basis van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. Dit betekent dat op gronden die het dichtst bij woningen en andere hindergevoelige objecten zijn gelegen, alleen de laagste milieucategorieën zijn toegestaan. Andersom geldt dat een grotere afstand tot dergelijke objecten de vestiging van hogere milieucategorieën mogelijk maakt. Hierdoor wordt gewaarborgd dat geen onevenredige milieuhinder zal optreden.
Voor het industrieterrein Rollepaal is in 1993 het zoneringsonderzoek afgerond, waarbij de zone ten noorden van de Moerheimstraat volgens art. 59 Wet geluidhinder (zone van rechtswege) is vastgesteld. De zone ten zuiden van de Moerheimstraat is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Rollepaal d.d. 18 maart 1999. In kader van de in 1997 uitgevoerde sanering (fase drie, rapport C. 96.0825.A, d.d. 21 juli 1997) is voor een aantal woningen een hogere waarde (maximaal toelaatbare gevelbelasting) vastgesteld (Besluit min. van VROM, d.d. 29 mei 1998, MBG 98004987/285).
Zonebeheersmodel
Voor het industrieterrein is aan de hand van het afgeronde saneringsprogramma een zonebeheersmodel ontwikkeld (1997), dat is gebaseerd op inrichtingen welke in kader van de Wet milieubeheer vallen onder een vergunningsplicht en inrichtingen die vallen onder de werkingssfeer het activiteitenbesluit. Het zonebeheersmodel wordt met regelmaat geactualiseerd.
De planvorming 'Rollepaal Oost' omvat een uitbreiding van het industrieterrein 'De Rollepaal' aan de oostzijde, waarbij het zuidelijke deel is bestemd voor vestiging van categorie drie en vier bedrijven en het noordelijke deel voor categorie één en twee bedrijven (woon-werk kavels).
Ten gevolge van deze uitbreiding van het industrieterrein dient de vastgestelde zone, welke gedeeltelijk is gelegen binnen het bestemmingsplan Buitengebied Avereest, vastgesteld op 23 november 2000 en het bestemmingsplan 'De Rollepaal', vastgesteld op 18 maart 1999, aangepast te worden op deze uitbreiding. Onderstaand zijn de bestaande en nieuwe zone opgenomen.
Een deel van zone van het industrieterrein De Rollepaal ligt over het plangebied Dedemsvaart. Naar aanleiding van de uitbreiding van het gebied Rollepaal Oost, wordt ook een deel van de zone van het industrieterrein dat binnen het plangebied Dedemsvaart ligt, gewijzigd. Deze wijziging omvat het gedeelte van de contour ter hoogte van de Langewijk en een kleine deel van de Woudbloemweg. Omdat zich binnen de zone in het plangebied een aantal woningen bevindt dat bij de vorige vaststelling van de zone een hogere waarde heeft verkregen (MTG's), zijn deze waarden getoetst aan de nieuwe situatie. Uit de berekeningen blijkt dat de vastgestelde MTG's niet worden overschreden. De gewijzigde zone wat betreft het deel dat binnen dit bestemmingsplan ligt, is in de verbeelding opgenomen en voorzien van een juridische regeling in de regels (artikel 20: Algemene aanduidingsregel geluidszone - industrie).
6.4 Bodem
Op dit moment zijn geen nieuwe planologische ontwikkelingen voorzien, zodat een onderzoek naar de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem niet noodzakelijk is. Gewezen wordt nog op de gemeentelijke Bodemkwaliteitskaart als instrument voor het controleren van de gesteldheid en de kwaliteit van de bodem.
6.5 Archeologie
Het archeologiebeleid van de gemeente Hardenberg is verwoord in het Beleidsplan Archeologie (Past2Present, vastgesteld d.d. 30 juni 2009). Hierin is aangegeven hoe bij ruimtelijke ingrepen met het bodemarchief moet worden omgegaan. Belangrijk onderdeel van het beleidsplan is de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Op basis van deze kaart kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of belangrijke waarden binnen een bepaald gebied aanwezig zijn en/of archeologisch onderzoek is gewenst. Ook geeft het beleidsplan enkele aanwijzingen voor de wijze waarop archeologie binnen bestemmingsplannen kan worden meegenomen.
Uit de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart blijkt dat voor het overgrote deel van het plangebied de archeologische waarde onbekend is.
Voorts is van een paar gedeelten van het plangebied de verwachtingswaarde wel bekend; deels een lage- en deels een middelhoge verwachtingswaarde.
Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuw grondverzet (ten opzichte van de huidige planologisch-juridische situatie) mogelijk maakt, is er geen specifieke regeling met het oog op archeologie opgenomen. Mochten onverhoopt toch archeologische resten binnen het plangebied worden aangetroffen, dan geldt krachtens de Monumentenwet 1988 een meldingsplicht.
6.6 Water
Inleiding
Het plangebied ligt in het beheergebied van het Waterschap Velt en Vecht. Het plan is een algehele herziening van een aantal vigerende bestemmingsplannen. Het betreft een conserverend plan dat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt.
Voor deze watertoets is gebruikgemaakt van het Waterplan Hardenberg en het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Waterschap Velt en Vecht (vastgesteld d.d. 27-10-2009).
Waterparagraaf
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Deze paragraaf is de weerslag van het overleg tussen de gemeente en het waterschap.
Het gaat hier om de actualisering van diverse bestemmingsplannen. Deze worden vervangen door één nieuw bestemmingsplan Dedemsvaart. Actualisering houdt in dat alle bestemmingen worden gecontroleerd en in de verbeelding worden verwerkt. Het verwerken van nieuw beleid in het bestemmingsplan is niet toegestaan. Er zal dan ook geen uitbreiding of wijziging in de afvoer van het hemelwater of het verhard oppervlak zijn. De omvang van het plangebied bedraagt ongeveer 550 ha.
Waterplan hardenberg
Het beleid van de gemeente op het gebied van water is vastgelegd in het Waterplan Hardenberg. Dit plan is op 22 januari 2008 vastgesteld door de gemeenteraad.
Het Waterplan Hardenberg geeft een visie over hoe de gemeente Hardenberg en de waterschappen tot 2020 met het water willen omgaan. In het waterplan staan concrete maatregelen die moeten leiden tot schoner en mooier water en die ervoor moeten zorgen dat Hardenberg ook op het gebied van water klimaatbestendig is.
De gemeente Hardenberg is verantwoordelijk voor de inrichting van de openbare ruimte en de kwaliteit van de leefomgeving. Omgaan met water hoort daar nadrukkelijk bij. Zo is de riolering een gemeentelijke taak, maar de gemeente kijkt bijvoorbeeld ook naar de opvang van water in woongebieden, de kwaliteit van water of de recreatieve mogelijkheden die water biedt. Het gemeentelijke waterplan maakt duidelijk dat water een steeds grotere rol heeft bij het inrichten van de openbare ruime. Ook blijkt uit het waterplan dat water de nodige kansen biedt en niet los gezien kan worden van wonen, natuur, recreatie en economische ontwikkelingen. Daarom werkt de gemeente Hardenberg intensief samen met de waterschappen Velt en Vecht, Reest en Wieden, Regge en Dinkel en Groot Salland aan een pakket van maatregelen die uit het waterplan volgen. De maatregelen richten zich op de veiligheid en kwantiteit van water, de kwaliteit van water en de beleving van water. Een aantal zaken uit het waterplan die relevant zijn voor de kern Dedemsvaart worden hierna belicht.
Waterbeleving
In de Quickscan stedelijk water (Arcadis, 2002) zijn de stedelijke wateren van de kern Dedemsvaart beoordeeld. Hierbij heeft elk water een streefbeeld gekregen, namelijk Natuur, Cultuurhistorie, Woonwater, Sierwater of Algemeen (geen specifiek streefbeeld).
De wateren zijn op alle streefbeelden beoordeeld. De beoordeling ter plaatse van de gehanteerde meetpunten heeft plaatsgevonden aan de hand van 20 beoordelingscriteria.
Binnen het plangebied, de bebouwde kom van Dedemsvaart, is sprake van de streefbeelden Natuur, Cultuurhistorie (Hoofdvaart) en Woonwater.
Belangrijke criteria voor het streefbeeld Natuur zijn bijvoorbeeld de ecologische waarde en het zuurstofgehalte; voor het streefbeeld Cultuurhistorie is de kenmerkendheid van water en oevers, maar ook van kunstwerken en gebouwen van groot belang. Voor het streefbeeld Woonwater spelen de inpassing in de omgeving en de mogelijkheden van recreatie een belangrijke rol. De uiteindelijke beoordelingsresultaten staan weergegeven in navolgende afbeelding.
Uit de afbeelding blijkt dat doorgaans is sprake van een goede beoordeling van het betrokken streefbeeld. Een slechte beoordeling wordt hier toegekend aan het (oostelijke) uiteinde van de verder gedempte Hoofdvaart (streefbeeld Natuur).
Definitie wateropgave gemeente Hardenberg
De wateropgave is bepaald voor een regenbui die gemiddeld eens in de honderd jaar voorkomt, rekening houdend met klimaatverandering. Uitgangspunt is het middenscenario voor klimaatverandering van het KNMI. Dit voorspelt dat de neerslag in natte perioden tussen 2000 en 2050 toeneemt met 20%.
Voor stedelijke gebieden die worden drooggehouden door een gemaal geldt daarnaast de eis dat het mogelijk moet zijn om een maalstop van twee dagen in het bemalingsgebied zelf op te vangen. Deze omstandigheden komen overeen met de ontwerpeisen die het waterschap hanteert voor nieuw stedelijk gebied.
De kernen in de gemeente Hardenberg zijn doorgerekend voor de volgende vier situaties:
- A. Huidige neerslagsituatie 1/100 jaar (neerslagsituatie van najaar 1998).
- B. A + 20% extra neerslag in 2100.
- C. B + 100% afkoppelen (deze situatie wordt beschouwd als een worstcasesituatie).
- D. D. Extra benodigde berging als gevolg van een maalstop van twee dagen (alleen in bemalen gebieden).
Wateropgave kern Dedemsvaart
Voor de kern Dedemsvaart is de kwantitatieve stedelijke wateropgave berekend vanuit de invalshoek 'oppervlaktewater'. Er is onderzocht of de bestaande hoeveelheid stedelijk oppervlaktewater voldoende bergingscapaciteit heeft voor het kunnen verwerken van een maatgevende bui.
- In de huidige situatie bestaat reeds een tekort aan berging voor de bebouwde kernen van een gedeelte van Dedemsvaart.
- Bij 20% extra neerslag ontstaat een tekort aan bergingscapaciteit in een aanzienlijk gedeelte van de kern.
- Bij de toekomstige neerslagsituatie (120% van de huidige neerslag) is alleen voldoende bergingscapaciteit aanwezig in enkele gedeelten van het plangebied.
- Naast de huidige situatie en de 20% meer neerslagsituatie is ook uitgerekend wat de benodigde berging moet zijn als al het verharde oppervlak wordt afgekoppeld (niet meer afvoeren van regenwater via het riool). Ook dan is er alleen voldoende bergingscapaciteit aanwezig in enkele gedeelten van Dedemsvaart.
Stedelijke wateropgave voor de kern Dedemsvaart | ||
Deelgebied | Bergingstekort (m3) 120% neerslag (2100) | Bergingsoverschot (m3) 120% neerslag (2100) |
Dedemsvaart (74-1) | 0 | 3.504 |
Dedemsvaart (74-2) | 0 | 7.208 |
Dedemsvaart (74-3) | 1.349 | 0 |
Dedemsvaart (74-4) | 10.164 | 0 |
Dedemsvaart (74-5) | 2.760 | 0 |
Dedemsvaart (74-6) (VGS) | 1.860 | 0 |
Dedemsvaart (74-8) | 0 | 6.126 |
Dedemsvaart (Pascalstraat) (GS) | 775 | 0 |
Dedemsvaart (Rozenheim) (VGS) | 0 | 3.490 |
Op basis van vorenstaande tabel kan worden opgemerkt dat er bij de aangegeven situatie (2100) sprake is van een toekomstig bergingstekort in grote delen van Dedemsvaart. Op het kaartje 'Watervisie' zijn zoekgebieden voor waterberging aangegeven.
Watervisie Dedemsvaart
Watervisie voor de bebouwde kern van Dedemsvaart
Aspecten Watervisie Dedemsvaart:
- het aanleggen van extra watergangen ten behoeve van waterberging (stedelijke wateropgave);
- het besteden van aandacht aan waterafvoer en beleving.
Functiekaart
De functiekaart uit het Waterbeheerplan 2010-2015 van het Waterschap Velt en Vecht geeft aan dat het grootste deel van het plangebied wordt aangeduid als Stedelijk Gebied. De rest is Landbouw. Op het zuidelijke en zuidoostelijke deel van het gebied is de aanduiding 'wateraandachtsgebied voor landbouw' van toepassing.
Het waterschap streeft ernaar dat de totale afvoer uit stedelijk gebied afneemt.
Peilen
Het peil van de wegen in het plangebied varieert van 6,5 m tot 7 m +N.A.P. (putdekselhoogte). In het uiterste oosten loopt deze waarde op naar 7,85 m +N.A.P.
In de bestaande kern kan worden gesteld dat het grootste deel van de bouwpeilen 20 tot 30 cm boven het wegpeil ligt.
Het beleid van de gemeente is dat bij nieuwbouw het bouwpeil circa 25 cm boven de kruin van de weg komt te liggen.
Het plangebied ligt in een groot aantal peilvakken van het Waterschap Velt en Vecht. Het zomerpeil en het winterpeil van deze peilvakken zijn weergegeven in de navolgende tabel.
peilvak | gebied | winterpeil | zomerpeil |
VL 43 | lintbebouwing oost | 5,70 | 6,00 |
VL 184 | sportpark | n.b. | n.b. |
VL 185 | woongebied | 5,00 | 5,20 |
VL 186 | Kotermeerstal | 5,30 | 5,50 |
VL 187 | centrumgebied en wonen | 5,65 | 5,80 |
VL 188 | woongebied en lintbebouwing | 5,20 | 5,40 |
VL 191 | bedrijven | 4,90 | 5,20 |
VL 192 | bedrijven en landbouw | 4,90 | 5,20 |
VL 193 | landbouw | 5,55 | 5,75 |
VL 197 | ijsbaan | 5,70 | 6,00 |
VL 223 | Kotermeerstal en lintbebouwing | 4,60 | 4,90 |
De exacte hoogte van de grondwaterstand is niet bekend bij de gemeente. Men gaat ervan uit dat dit in de buurt van de het waterpeil in het betreffende peilvak ligt. Tijdens optimaliseringwerkzaamheden aan de riolering is vastgesteld dat de gemiddelde grondwaterstand circa 5,3 m +N.A.P. bedroeg.
Oppervlaktewater
In het gebied is oppervlaktewater aanwezig. De belangrijkste zijn het Ommerkanaal, de Hoofdvaart en de zwemplas Kotermeerstal. Deze krijgen in het plan de bestemming Water. Verder liggen er diverse sloten en vijvers in het plangebied. De zwemplas Kotermeerstal is aangeduid als 'kwetsbaar water'.
Waterrisicokaart
In het plangebied is een aantal locaties aangeduid waar risico bestaat voor wateroverlast. Deze locaties zijn de rode vlekken op de navolgende kaart.
Wateroverlast
Er is bij de gemeente in het verleden geen informatie binnengekomen over wateroverlast in of nabij het plangebied.
Riolering
In de kern Dedemsvaart bestaat de riolering voor ongeveer de helft van het plangebied uit een gemengd stelsel. Deze riolering is geoptimaliseerd om de vuiluitworp bij riooloverstorten te reduceren.
In het overige deel zijn voorzieningen getroffen om de hemelwaterafvoer te scheiden van de vuilwaterafvoer. Dit is gerealiseerd door de aanleg van een gescheiden stelsel en infiltratie, onder meer door middel van infiltratieriolen.
Hemelwater
Voor toekomstige nieuwe ontwikkelingen geldt als uitgangspunt dat regenwater, afkomstig van verharde oppervlakken (daken, wegen), niet wordt afgevoerd op de riolering of afvalwaterzuivering, maar wordt geïnfiltreerd in de bodem, dan wel vertraagd wordt afgevoerd naar naburig oppervlaktewater.
Riolering en infiltratie
Bij nieuwe (huis)aansluitingen in bestaand gebied worden het hemelwater en het vuil water gescheiden aangeleverd en op de perceelgrens aan elkaar gekoppeld. Op deze manier wordt bereikt dat bij een toekomstige aanleg van een IT-/hemelwaterafvoerriool een daadwerkelijke scheiding tussen droogweerafvoer (dwa) en hemelwaterafvoer (hwa) eenvoudig kan worden gerealiseerd. Om vergissingen zoveel mogelijk te voorkomen, zal een nieuw dwa-riool in de kleur bruin worden uitgevoerd en een nieuw IT-/hwa-riool in de kleur groen.
Wateradvies
De watertoets van het bestemmingsplan is voorgelegd aan het Waterschap Velt en Vecht. Het waterschap heeft op 20 mei 2008 per e-mail aangegeven dat het geen bezwaar heeft tegen het plan. Dit e-mailbericht is toegevoegd aan de bijlagen.
6.7 Luchtkwaliteit
Het onderhavige bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de luchtkwaliteit in het gebied. Het bestemmingsplan voldoet derhalve aan het gestelde in de Wet milieubeheer.
In het kader van recente planvorming (onder andere voor bedrijvenpark Mercator, de nieuwe culturele centrumvoorziening en Rollepaal Zuid IV) is onderzoek naar de luchtkwaliteit binnen Dedemsvaart verricht. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen plandrempels worden overschreden.
6.8 Ecologie
Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Flora- en faunawet.
Met de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden levert Nederland een bijdrage aan een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitatten die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitatten en bescherming van wilde flora en fauna. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn reeds vastgesteld.
In de Flora- en faunawet wordt gesteld dat voldoende zorg in acht dient te worden genomen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Dit betekent dat dient te worden onderzocht of middels de plannen bedreigende situaties ontstaan in de leefomgeving van in of direct rond het gebied voorkomende flora en fauna. Het gaat dus om het effect van de beoogde ingreep op het natuurlijke milieu. De aard van de ingreep speelt daarbij een belangrijke rol.
Binnen het plangebied zijn geen ingrepen voorzien die om een onderzoek in het kader de Vogel- en Habitatrichtlijn of Flora- en faunawet vragen.
6.9 Externe Veiligheid
Inrichtingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn enkele risicovolle bedrijven aanwezig waarvan enkele onder de werking van het Besluit externe veiligheid (Bevi) vallen (bron: Risicokaart Overijssel en 'Hardenberg: bewust veilig'). Het gaat om de volgende inrichtingen5:
- lpg-vulpunt aan: Stegerensallee 1, Rheezerend 54, Langewijk 200 en Hoofdvaart 203 (Bevi);
- opslag bestrijdingsmiddelen aan de Celciusstraat 5: deze inrichting is gesaneerd vanwege het risico voor de omgeving en het samengaan met het gewasbeschermingsmiddelenbedrijf aan de Tottenhamstraat 14;
- opslag bestrijdingsmiddelen Tottenhamstraat 14: het plangebied valt buiten de invloedssfeer van deze inrichting;
- NH3 Koelinstallatie aan de Langewijk 135 (Registratiebesluit);
- bovengrondse propaaninstallaties aan de Pascalstraat 20 (ministeriële regeling);
- twee vuurwerkopslagen: Pascalstraat 30 (7,5 ton consumentenvuurwerk) en Wisseling 19 (1.000-2.000 kg vuurwerk in bufferbewaarplaats).
De voor het plangebied relevante hindercontouren zijn in de verbeelding overgenomen. Het betreft hierbij de contouren van de aanwezige lpg-tankstations. In de regels zijn aan de gebieden die binnen de hindercontouren liggen, beperkingen gesteld om hinder of gevaar te voorkomen.
De contouren van de inrichtingen die niet onder het Bevi vallen, zijn niet opgenomen in de verbeelding. Bij nieuwe ontwikkelingen dient echter wel rekening te worden gehouden met deze contouren (geen kwetsbare objecten binnen deze contouren).
Naast de hindercontouren (plaatsgebonden risico) is ook het groepsrisico van belang bij externe veiligheid. Het plangebied ligt binnen de invloedssfeer van de voorgenoemde lpg-tankstations. Met oog op het groepsrisico geldt in dit geval een verantwoordingsplicht waarvan onder meer een risicoberekening deel uitmaakt. Voor de vier lpg-tankstations zijn in het verleden reeds berekeningen uitgevoerd. Dit naar aanleiding van actualisaties van de vergunningen, respectievelijk nieuwe vergunning van de lpg-tankstations.
In deze gevallen is het groepsrisico berekend met de rekentool LPG groepsrisico berekeningsmodule. In al de vier situaties, waarbij gebruik is gemaakt van de actuele populatiegegevens in 2008/2009 blijft het groepsrisico beneden de oriënterende waarde.
In verband met het nieuwe bestemmingsplan Bransveen in Dedemsvaart is bovendien een QRA opgesteld om de consequenties van het lpg-tankstation aan de Stegerensallee 1 te berekenen en vast te stellen of het gewenste woningbouwplan binnen het invloedsgebied van lpg-vulpunt en lpg-reservoir haalbaar zou zijn. Ook met de voorgestelde planopzet blijft het groepsrisico beneden de oriënterende waarde (Rapport: Externe veiligheidsonderzoek LPG-tankstation en verantwoordingsplicht Bransveen - Ontwikkeling plangebied Bransveen te Dedemsvaart, projectnr. 188771, revisie 02, 25 juni 2009).
Ten slotte wordt opgemerkt dat de gemeente de Opleg-Notitie externe veiligheid heeft laten opstellen. Hierin is aangegeven hoe binnen actualiseringsplannen met externe veiligheid moet worden omgegaan. Onderhavig bestemmingsplan volgt de systematiek van de opleg-notitie. Dit betekent: het vastleggen van de externe veiligheidssituatie en het, daar waar noodzakelijk, opnemen van regels die de ontwikkelingsmogelijkheden vastleggen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
De bijlagenkaarten bij het verkeersbesluit, nummer: 2004/EPLA/77531, geven een overzicht van rijkswegen en provinciale en gemeentelijke wegen die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen het plangebied gaat het om de volgende wegen:
- Industrieweg;
- Rollepaal;
- Langewijk;
- Celciusstraat;
- Edisonstraat;
- Moerheimstraat;
- Pascalstraat;
- Marconistraat;
- Archimedesstraat.
De N377 die ten noorden van het plangebied is gelegen, geldt als provinciale weg voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Voor deze weg is een QRA opgesteld in het kader van het bestemmingsplan Vechtdalcollege6. Hieruit blijkt dat deze weg geen plaatsgebonden risicocontour heeft en dat de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden.
Aangezien onderhavig bestemmingsplan conserverend van aard is en niet in nieuwe ontwikkelingen binnen het risicogebied van de weg voorziet, is er wat dit betreft geen sprake van een knelpunt.
Buisleidingen
Ook buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd, zijn aanwezig in de gemeente Hardenberg. Ook nabij Dedemsvaart liggen enkele risicovolle buisleidingen. Aan de zuidoostzijde van het plangebied ligt een leidingbundel van de Gasunie met vier aardgastransportleidingen (A-605-KR, A-519-KR, A-516-KR en A-619-KR). De leiding heeft een belemmeringenstrook van 5 m en de plaatsgebonden risicocontour ligt hier niet buiten. De grootste afstand van het invloedsgebied bedraagt circa 535 m (druk 66,2 bar en diameter 48 inch). De afstand tussen de leiding en het dichtstbijzijnde deel van het plangebied bedraagt circa 100 m.
Ook ten westen van de kern liggen aardgastransportleidingen. Deze liggen echter op een dusdanig grote afstand dat het plangebied buiten de invloedssfeer van deze leidingen ligt.
Het plangebied valt voor een deel binnen het invloedsgebied van de zuidoostelijk gelegen leidingbundel. Bij nieuwe ontwikkelingen in dit gebied waarbij de personendichtheid toeneemt, dient een toets aan het groepsrisico plaats te vinden.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Aangezien dit bestemmingsplan slechts een actualisatie betreft en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is een exploitatieopzet niet aan de orde.
Hoofdstuk 8 Inspraak En Overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan Dedemsvaart heeft vanaf donderdag 3 november 2011 gedurende zes weken ter inzage gelegen.
Tot en met woensdag 14 december 2011 konden ingezetenen en belanghebbenden schriftelijk, dan wel mondeling zienswijzen naar voren brengen. Op woensdag 16 november 2011 is een ieder in de gelegenheid gesteld het plan in te zien en hierover vragen te stellen in 't Centrum te Dedemsvaart. Zo'n 200 personen hebben van de bijeenkomst gebruikgemaakt.
Er kon ook een afspraak worden gemaakt met de stedenbouwkundig adviseur en de planbegeleider om in een persoonlijk gesprek het bestemmingsplan te bespreken. Hiervan is in één geval gebruikgemaakt.
De inspraakmogelijkheid is bekendgemaakt in het huis-aan-huisblad de Toren van woensdag 2 november 2011.
Verder is naar aanleiding van een persbericht melding gemaakt van de inloopbijeenkomst en de inspraakprocedure en zijn de Industrie Kombinatie Avereest (IKA) en Plaatselijk Belang en enkele bedrijven en personen per brief op de hoogte gebracht van de terinzagelegging. In totaal zijn 13 inspraakreacties ingediend. In het in de bijlage opgenomen Eindverslag inspraakprocedure voorontwerpbestemmingsplan Dedemsvaart is een overzicht gegeven van de inspraakreacties en is hierop het commentaar van de gemeente vermeld.
De VROM-inspectie en de provincie Overijssel hebben te kennen gegeven geen vooroverlegreactie te geven op actualisatieplannen. Het plan is om die reden niet aan deze instanties toegezonden.
Het Waterschap Velt en Vecht heeft op 20 mei 2008 per e-mail aangegeven dat het geen bezwaar heeft tegen het plan. Deze e-mail is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Tussenuitspraak Raad van State
Op 20 november 2012 heeft de raad van de gemeente Hardenberg het bestemmingsplan Dedemsvaart gewijzigd vastgesteld. Tegen het vaststellingsbesluit is beroep ingesteld. De Raad van State heeft uitspraak gedaan in de vorm van een tussenuitspraak luidend dat, wat betreft het beroep van appellant, het besluit van 20 november 2012 in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht is genomen. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de raad niet toereikend heeft gemotiveerd dat de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen niet zullen leiden tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van het perceel van appellant aan de Moerheimstraat 86 als gevolg van de activiteiten op het naastgelegen perceel Moerheimstraat 84, Stichting Tuinen Mien Ruys. De Afdeling heeft met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil, de raad opdragen om binnen 16 weken na verzending van de uitspraak met inachtneming van rechtsoverweging 10.4 het besluit alsnog toereikend te motiveren en zo nodig het besluit te wijzigen.
De raad wil appellant tegemoet komen door de gebruiksmogelijkheden van Stichting Tuinen Mien Ruys op het perceel gedeeltelijk te beperken omwille van waarborging van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse. Vanwege het hinderaspect geluid, is voor een gebied vanaf de perceelgrens waar beide percelen aan elkaar grenzen en daar waar de uiterste bouwmogelijkheid van de gevel van de woning (feitelijk de (zijdelingse) perceelgrens) inclusief een deel van de achtertuin dat aan de zuidwestzijde is gelegen, de aanduiding 'specifieke vorm van groen - uitsluitend bestaande activiteiten toegestaan' opgenomen. In de regels van het bestemmingsplan is voor de gronden gelegen in deze zone voorgeschreven dat ter plaatse van de zone slechts de bestaande invulling (parkeerplaats, groenvoorzieningen en bos) is toegestaan. Deze voorzieningen zijn op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan toelaatbaar en middels het vastgestelde bestemmingsplan Dedemsvaart d.d. 20 november 2012 door de raad wederom positief bestemd. Hierbij wordt voldaan aan de aanbevolen richtafstand van 10 m in verband met het hinderaspect geluid zoals opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (2009)'. Met deze voorwaarde zijn beide functies naast elkaar toelaatbaar en is sprake van een goed woon- en leefklimaat en een goed vestigingsklimaat.
Indien nieuwe activiteiten binnen de zone 'specifieke vorm van groen - uitsluitend bestaande activiteiten toegestaan' gewenst zijn, zoals uitbreiding van het parkeerterrein, de aanleg van een terras of speelvoorzieningen of ondergeschikte dagrecreatieve voorzieningen, horeca en detailhandel, dient hiervoor een omgevingsvergunning (voor het afwijken van de gebruiksregels) te worden aangevraagd. Hierbij dient te worden aangetoond dat de activiteiten geen onevenredige afbreuk ten aanzien van het woon- en leefklimaat (waaronder geluidhinder) voor omwonenden zal opleveren. Ook is in de regels van het bestemmingsplan voorgeschreven dat de aanvraag om een omgevingsvergunning dient in te gaan op de mogelijkheid van verstoring van het woon- en leefklimaat en eventueel noodzakelijke maatregelen die nodig zijn om hinder voor omwonenden te voorkomen. Door middel van de opgenomen afwijkingsbevoegdheid in de regels zullen nieuwe, niet bestaande gebruiksactiviteiten ter plaatse mogelijk kunnen worden gemaakt, waarbij het hinderaspect geluid nader dient te worden gemotiveerd.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Bijlage 1 Overzicht Vigerende Plannen
Bijlage 1 Overzicht vigerende plannen
Bijlage 2 Wateradvies
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek
Bijlage 4 Kaart Dedemsvaart Woongebieden
Bijlage 4 Kaart Dedemsvaart woongebieden