KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Essen - En Hoevenlandschap
Artikel 4 Wonen - Essen- En Hoevenlandschap
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Europees- En Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Waardentoets
4.1 Inleiding
4.2 Natuurwaarden
4.3 Archeologische Waarden
4.4 Water
4.5 Conclusie
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
5.2 Bodem
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Wet Geurhinder En Veehouderij
5.7 Bedrijven En Milieuzonering
5.8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
5.9 Verkeer En Parkeren
5.10 Conclusie
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
6.2 Opzet Van De Regels
6.3 Verantwoording Van De Regels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
7.2 Ruimtelijke Uitvoerbaarheid
7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.4 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Architectonische Randvoorwaarden
Bijlage 2 Landschap Identiteit Kaarten
Bijlage 3 Inrichtingsschets
Bijlage 4 Sloopoverzicht
Bijlage 5 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 3 Flora Fauna Onderzoek
Bijlage 4 Architectonische Randvoorwaarden
Bijlage 5 Watertoets

Buitengebied Hardenberg, Rheezerweg 82b, Diffelen

Bestemmingsplan - Gemeente Hardenberg

Vastgesteld op 11-01-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Rheezerweg 82b, Diffelen' van de gemeente Hardenberg;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0160.0000BP00318-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 (beperkt) kwetsbaar object

een object waarvoor volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico casu quo een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.4 aan-huis-gebonden beroep

administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische en daarmee gelijk te stellen beroepen, die door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanbouw

een bouwwerk dat is gebouwd aan een bedrijfsgebouw; het bouwwerk onderscheidt zich van een bedrijfsgebouw door de vorm en is architectonisch ondergeschikt;

1.6 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, dat geheel of overwegend gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen waaronder begrepen tuinbouw en/of het houden van dieren, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal en productie van zonne-energie waarvan de geproduceerde elektriciteit in hoofdzaak aangewend wordt voor eigen gebruik. Bewerking en vergisting van mest en biomassa zijn activiteiten die onderdeel uitmaken van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat deze activiteiten plaatsvinden binnen het eigen bouwvlak, met bedrijfseigen producten en/of bedrijfseigen mest waarvan de geproduceerde elektriciteit en/of brandstof in hoofdzaak aangewend wordt voor eigen gebruik;een bedrijf, dat geheel of overwegend gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen waaronder begrepen tuinbouw en/of het houden van dieren, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal en productie van zonne-energie waarvan de geproduceerde elektriciteit in hoofdzaak aangewend wordt voor eigen gebruik. Bewerking en vergisting van mest en biomassa zijn activiteiten die onderdeel uitmaken van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat deze activiteiten plaatsvinden binnen het eigen bouwvlak, met bedrijfseigen producten en/of bedrijfseigen mest waarvan de geproduceerde elektriciteit en/of brandstof in hoofdzaak aangewend wordt voor eigen gebruik;

1.9 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw en geen windturbine zijnde;

1.10 appartement

het geheel van bijbehorende vertrekken als afzonderlijk gemeubileerde woongelegenheid in een groter gebouw en dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;

1.11 archeologisch onderzoek

in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;

1.12 archeologische monumentenzorg

zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland;

1.13 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, ten minste ouder dan 50 jaar;

1.14 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.15 bebouwingspercentage

de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak indien daarin geen bouwvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak;

1.16 bed and breakfast

het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf en ontbijt. Permanente bewoning van een bed and breakfast in een bijgebouw of bedrijfsgebouw is niet toegestaan;

1.17 bedrijfsgebouw

een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of voorziening;

1.18 bedrijfsmatige exploitatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer of exploitatie, dat in de recreatieverblijven -recreatiewoningen en kampeermiddelen- daadwerkelijk recreatief verblijf plaatsvindt; van bedrijfsmatige exploitatie is sprake als het recreatieverblijf voor ten minste 140 dagen per jaar beschikbaar is voor verhuur;

1.19 bedrijfswoning of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein;

1.20 bestaand(e) aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk, goothoogte, inhoud, inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie en vorm

aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk, goothoogte, inhoud, inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie of vorm, zoals dat of die rechtens bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, dan wel nadien krachtens een omgevingsverguning, waarvoor de aanvraag is ingediend voor dat tijdstip, kan worden gerealiseerd;

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 Bevi-inrichting

een in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde inrichting die in belangrijke mate een verhoging van de veiligheidsrisico's kan veroorzaken vanwege risicobronnen die buiten de perceelsgrens van de betreffende bedrijfslocatie waarop die risicobronnen aanwezig zijn, een plaatsgebonden risico veroorzaakt van meer dan 10-6 per jaar;

1.24 bijbehorend bouwwerk

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of een ander bouwwerk, met een dak;

1.25 bijgebouw

een gebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.26 bodemverstorende activiteiten

het plegen van ingrepen die het gebruik van de grond veranderen, waardoor het grondwaterpeil verandert en/of het uitvoeren van grondbewerkingen;

1.27 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.28 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.29 bouwlaag

een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, met uitzondering van onderbouwen, kelders en kappen; de eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond;

1.30 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.31 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.32 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;

1.33 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.34 brutovloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;

1.35 boerderijkamer

(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend wordt gebruikt voor recreatief nachtverblijf in kamers, al dan niet in combinatie met een dagverblijf. De oppervlakte van een zelfstandige boerderijkamer mag niet meer bedragen dan 50 m2 en van de boerderijkamers in totaal niet meer dan 200 m2. Het aantal slaapplaatsen mag niet meer bedragen dan 15, vrijstaande appartementen c.q. huisjes zijn niet toegestaan;

1.36 boomteelt

een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van laanbomen;

1.37 dagrecreatie

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;

1.38 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.39 eenvoudige dagrecreatieve voorziening

extensieve, kleinschalige vormen van vrijetijdsbesteding met een maximale duur van een dag, waarbij geen overnachting plaatsvindt;

1.40 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.41 extensieve openluchtrecreatie

vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruime, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen;

1.42 foliebassin

een mestbassin uitgevoerd als een met folie beklede grondput met of zonder omdijking;

1.43 gebouw

elk bouwwerk, met uitzondering van windturbines, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.44 groepsaccommodatie

een (deel van een) gebouw dat blijvend bestemd is voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij overnacht wordt in slaapzalen en/of slaapkamers, er is een afzonderlijke ruimte voor dagactiviteiten, ook zijn er keuken- en sanitaire voorzieningen die gemeenschappelijk door de groep worden gebruikt;

1.45 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.46 hoofdverblijf

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep personen;

1.47 huishouden

één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen;

1.48 internetwinkel

specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet (of postorder) tot stand komt en waarbij afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;

1.49 intrekgebieden

gebieden zoals genoemd in artikel 2.13.1 onder d van de Omgevingsverordening Overijssel en die op de kaart Drinkwatervoorziening nr. 09295053 (vastgesteld door Provinciale Staten op 1 juli 2009) zijn aangegeven;

1.50 kampeerboerderij

voorzieningen binnen al of niet voormalige agrarische bebouwing, bedoeld voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;

1.51 kampeermiddel

een onderkomen dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter, zoals bijvoorbeeld een tent, vouwwagen, toercaravan of camper;

1.52 kampeerterrein

een terrein ingericht voor recreatief verblijf in kampeermiddelen en stacaravans; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;

1.53 kleinschalig kamperen

kamperen in de vorm van recreatief medegebruik op een kampeerterrein geschikt voor een beperkt aantal kampeermiddelen;

1.54 kwetsbaar object

een object waarvoor volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico respectievelijk een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.55 landschapsontsierende gebouwen

gebouwen die door de verschijningsvorm zoals blijkend uit goothoogte, nokhoogte, materiaalgebruik, bouwmassa en/of silhouet, visueel storend zijn in het landschapsbeeld; voor het gebied karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen vallen hier niet onder;

1.56 minicamping

kamperen in de vorm van recreatief medegebruik op een kampeerterrein geschikt voor een beperkt aantal kampeermiddelen;

1.57 nevenactiviteit

een activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens de bestemmingsomschrijving toegestane hoofdfunctie op het perceel;

1.58 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.59 onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.60 opgraving

archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ wordt behouden;

1.61 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en niet, of slechts met één wand is omgeven;

1.62 paardenbak

een onverhard en omheind terrein, niet overdekt en met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;

1.63 peil

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:

de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  1. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
  2. c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;

1.64 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;

1.65 plaatsgebonden risico

het in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;

1.66 plattelandswoning

Een bedrijfswoning behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die door een derde bewoond mag worden als bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) inclusief aan-huis-gebonden beroep;

1.67 productiegerichte paardenhouderij

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;

1.68 recreatiewoning

een gebouw, niet zijnde een stacaravan, chalet, trekkershut of plaggenhut, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben; onder recreatief verblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;

1.69 ruimtelijk kwaliteitsplan

een plan dat beschrijft op welke wijze het erf landschappelijk gezien is ingepast in zijn omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken worden doorvertaald in de inrichting van het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende maatregelen elders, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;

voor het bepalen van de sterke gebiedskenmerken moet gebruik gemaakt worden van de tabellen in de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's), waarin de sterke gebiedskenmerken per (deel)gebied zijn beschreven; de LIK's maken als bijlage onderdeel uit van de regels;

1.70 ruimtelijke kwaliteit

het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

1.71 schuilgelegenheid

een gebouw met maximaal drie gesloten wanden, dat dient voor de beschutting van, al dan niet hobbymatig gehouden, dieren tegen weersinvloeden alsmede voor de opslag van het voor deze dieren bestemde voer;

1.72 seksinrichting

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel en parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.73 stacaravan

bouwwerk voor recreatief nachtverblijf bestaande uit één bouwlaag uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders hebben. Een stacaravan heeft geen vaste verankering in de grond en moet over de weg als één deel te verplaatsen zijn;

1.74 statische opslag

opslag van goederen en producten die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze ter plaatse bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld worden; uitgezonderd de opslag van gevaarlijke stoffen;

1.75 technische installatie

een voor de bedrijfsvoering benodigde installatie;

1.76 teelt ondersteunende voorziening

een verplaatsbare constructie, overtrokken met transparant materiaal anders dan glas, voor het kweken of beschermen van gewassen, uitsluitend aanwezig tijdens het teeltseizoen;

1.77 tuinbouw

het bedrijfsmatig telen en kweken van groenten, bomen, heesters, struiken, planten en bloemen of tuinbouwzaden, in de volle grond, al dan niet gecombineerd met, als ondergeschikte nevenactiviteit, de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;

1.78 voorgevel

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.79 voorgevelrooilijn

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel van het hoofdgebouw, tot aan de perceelsgrenzen.

1.80 waarde archeologie 1

door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vast staat dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg;

1.81 waarde archeologie 4

door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vermoed wordt dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg;

1.82 waterpeil

de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater;

1.83 windturbine

een door de wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen;

1.84 woning

een complex van ruimten volgens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden;

1.85 zakelijke dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, bijvoorbeeld in de vorm van bank- en verzekeringsdiensten, exploitatie van en handel in onroerende zaken, adviesbureaus, verhuurbedrijven en hulpdiensten;

1.86 zonnecollectoren

collectoren voor warmteopwekking of een paneel voor electriciteitsopwekking;

1.87 zorgboerderij

een zorgfunctie waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, en al dan niet gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in dié zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten en berekend:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; ondergeschikte bouwdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

Ruimten, zoals kelders en kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer - en tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren - worden niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk, tenzij:

  • de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen, of;
  • de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft.

In bestaande situaties wordt een kelder waarvan de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen of de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft, niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk.

In geval van recreatiewoningen wordt de inhoud van een kelder onder de recreatiewoning wel meegeteld bij de inhoud van de woning;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens dan wel rooilijn met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Essen - En Hoevenlandschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van één agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw;
  2. b. de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het essen- en hoevenlandschap, welke per (deel)gebied zijn beschreven in de tabellen van de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's), die als bijlage onderdeel uitmaken van de regels, zie Bijlage 2 Landschap Identiteit Kaarten;
  3. c. landschappelijke inpassing zoals bedoeld in het ruimtelijk kwaliteitsplan in Bijlage 3Inrichtingsschets van de regels van dit bestemmingsplan;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen;

en tevens voor:

  1. e. watergangen en waterpartijen, met bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. f. (aanpassingen aan) bestaande verkeersvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  3. g. behoud en ontwikkeling van de waterveiligheid van de regionale waterkeringen die zijn aangegeven op de kaart regionale waterkeringen zoals genoemd in artikel 4.2.1 van de Omgevingsverordening Overijssel; de belangen van de waterveiligheid zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere toegestane functies;

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Wonen - Essen- En Hoevenlandschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Essen- en hoevenlandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen;
  2. b. tuinen en erven;
  3. c. landschappelijke inpassing zoals bedoeld in het ruimtelijk kwaliteitsplan in Bijlage 3Inrichtingsschets van de regels van dit bestemmingsplan;

met daaraan ondergeschikt bij wonen:

  1. d. bed and breakfast;
  2. e. boerderijkamers;
  3. f. statische opslag in bestaande gebouwen;

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 4

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Uitsluiting besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor activiteiten die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de bijbehorende omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

8.2 Gebruik gewasbeschermingsmiddelen

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen voor boomteelt en fruitteelt binnen 50 meter van:

  1. a. concentraties van woningen (in lintbebouwing, buurtschappen en bebouwde kom);
  2. b. de Ecologische Hoofdstructuur, zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel;
  3. c. recreatieve bestemmingen.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Afstand tot water

9.2 Afstand tot wegen

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Algemene afwijkingsregels

10.2 Gewasbeschermingsmiddelen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2 voor het toestaan van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen voor boomteelt en fruitteelt, mits door middel van onderzoek en/of door het treffen van maatregelen aangetoond kan worden dat het woon- en leefklimaat en de natuurlijke waarden van de omliggende gronden hierdoor niet onevenredig worden aangetast.

10.3 Uitsluiting besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten

Bij een omgevingsvergunning kan overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden slechts worden afgeweken van het plan, mits geen activiteiten worden toegestaan die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Archeologische waarden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 5' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

11.2 Intrekgebied

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een aanduiding 'Milieuzone - intrekgebied' op de verbeelding wordt aangebracht voor de (potentiële) waterwinning Bruchterveld.

11.3 Plattelandswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door binnen de diverse bestemmingen 'agrarisch met waarden' de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' van de verbeelding te verwijderd, mits:

  1. a. de bewoning van de agrarische bedrijfswoning door een derde is beëindigd;
  2. b. de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden daarmee instemmen.

11.4 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 25 m worden verschoven;
  2. b. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 25% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
  3. c. door een wijziging mogen de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast;
  4. d. deze wijzigingsbevoegdheid geldt niet voor de vergroting van agrarische bouwvlakken.

11.5 Uitsluiting besluit-m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten

Burgemeester en wethouders kunnen de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden slechts wijzigen, mits geen activiteiten worden toegestaan die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

12.2 Afstemming welstandstoets

Voorzover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  1. a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  2. b. de plaatsing op het bouwperceel;

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet voorgeschreven welstandscriteria (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:

  1. a. de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
  2. b. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

12.3 Uitsluiting seksinrichting

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden en gebouwen als seksinrichting, met uitzondering van de seksinrichting die is toegestaan volgens artikel 15 lid 1 Bedrijf - Open veenontginningslandschap van het moederplan 'Buitengebied Hardenberg' vastgesteld op 2-12-2014 met IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00165-VG03.

12.4 Afstemming APV en evenementen

Dit bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen en andere meerdaagse of regelmatig terugkerende activiteiten met een maximum van drie evenementen per jaar met een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, mits, voor zover noodzakelijk, een omgevingsvergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is verleend.

12.5 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden

  1. a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen of afwijken van de regels dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Het aantal parkeerplaatsen per voertuig wordt bepaald op basis van beleidsregels die zijn opgenomen in de Nota parkeernormering (of een later door burgemeester en wethouders vast te stellen vervangend beleidsdocument dat verwijst naar deze regels);
  2. b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;

2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.

  1. c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a en c:

1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of

2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

  1. e. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Rheezerweg 82b, Diffelen'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Bestemmingsplan

De initiatiefnemer is in het bezit van het (agrarisch) perceel aan de Rheezerweg 82b met daarop een voormalig melkveebedrijf. De initiatiefnemer is voornemens om landschapsontsierende bebouwing te slopen en, in het kader van de regeling Rood voor Rood, een compensatiekavel te realiseren op de slooplocatie aan de Rheezerweg 82b.

Doordat de bedrijfsactiviteiten op deze locatie zijn beëindigd en er geen nieuwe functie voor de bebouwing is, worden de bedrijfsgebouwen gesloopt. Op het erf van de initiatiefnemer bevinden zich een ligboxenstal met een oppervlak van 1.225 m2 en een mestsilo van 168 m2. Initiatiefnemer is voornemens de ligboxenstal en mestsilo met een totaal oppervlak van 1.393 m² te slopen en op deze locatie een nieuwe woningbouwkavel te realiseren.

Een melkstal die aan de ligboxenstal is gebouwd blijft behouden omdat het eigendom van deze melkstal bij een derde ligt”. Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg heeft in maart 2018 besloten om, onder voorwaarden, medewerking te verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling”.

Ten behoeve van het voorliggende plan aan de Rheezerweg 82b is een Ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Die is opgenomen in Bijlage 2 Ruimtelijk Kwaliteitsplan van dit bestemmingsplan. De ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is.

1.2 Ligging Plangebied

1.2.1 Ligging

De locatie aan de Rheezerweg 82b ligt ten noorden van de kern Diffelen in de gemeente Hardenberg. Het betreft een voormalige melkveehouderij. Figuur 1 geeft de ligging van het erf weer. Te zien is dat het plangebied tussen de N36 en de Vecht ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00318-VG01_0001.png"

Figuur 1: Ligging erf Rheezerweg 82b, bron: Google maps.

1.2.2 Begrenzing

Het plangebied betreft het huidige erf Rheezerweg 82b, met een deel van de omliggende gronden. In figuur 2 is de begrenzing weergegeven. De exacte begrenzing is weergegeven op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00318-VG01_0002.png"

Figuur 2: Begrenzing plangebied, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl. De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg', welke is vastgesteld op 2 december 2014. Het plangebied heeft de enkelbestemmmingen 'Wonen - Essen en hoevenlandschap' en 'Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap. Deze laatste enkelbestemming kent de aanduiding 'bouwvlak'. Het plangebied kent de dubbelbestemming 'waarde - archeologie 1' en 'waarde - archeologie 4'. Tevens geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, herziening regels' welke is vastgesteld op 26 september 2016. Dit bestemmingsplan corrigeert enkele tekortkomingen in de regels ten opzichte van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg'. Daarnaast is het bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg' vigerend, welke is vastgesteld op 17 juli 2018.

In figuur 3 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00318-VG01_0003.png"

Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg', plangebied Rheezerweg 82b, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

De voor 'Agrarisch met waarden - Essen - en hoevenlandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Het voorliggende plan heeft het doel om middels de Rood voor Rood regeling het erf definitief in gebruik te nemen voor woondoeleinden. Hierbij wordt in ruil voor de sloop van 1.393m2 landschapsontsierende bebouwing een nieuwe woning gerealiseerd. Het gebruik van het erf voor woondoeleinden past niet binnen de geldende agrarische bestemming.

Het voorliggende bestemmingsplan beoogt een woonbestemming op het erf Rheezerweg 82b juridisch-planologisch mogelijk te maken, waarbij maximaal één extra wooneenheid van 900 m3 gerealiseerd mag worden.

1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Rheezerweg 82b, Diffelen' bestaat uit de volgende stukken:

  1. a. toelichting;
  2. b. toelichting met bijlagen;
  3. c. regels;
  4. d. verbeelding;
  5. e. regels met bijlagen.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die uit het beleid volgen. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt op de overgang van het essen- en hoevenlandschap en het beekdallandschap. Het landschap is reliëfrijk; lage natte gronden worden afgewisseld door droge eskoppen. Dat kenmerkt zich door een kronkelend patroon van wegen en waterlopen. Van oudsher zijn er nederzettingen ontstaan in de overgang van het beekdal van de Vecht naar de hoger gelegen zandgronden. Zo is ook het perceel aan de Rheezerweg ontstaan.

Het erf aan de Rheezerweg is gelegen aan de rand van een es, de bestaande bebouwing staat momenteel dicht op elkaar waardoor er een massief erf is ontstaan. Op het bestaande erf zijn weinig tot geen grote bomen aanwezig en ook de aanwezigheid van kronkelige wegen blijft uit. Langs de Rheezerweg is een karakteristieke groenstrook aanwezig, welke kenmerkend is voor het essen-en hoevenlandschap.

Het erf aan de Rheezerweg 82b bestaat uit een verzameling van gebouwen, erfbeplanting en bestrating. Figuur 4 geeft weer welke agrarische bebouwing er gesloopt wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00318-VG01_0004.png"

Figuur 4: Weergave huidige situatie plangebied en direct omliggende gronden

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00318-VG01_0005.png"

Figuur 5: Weergave huidige situatie. Links de te slopen ligboxenstal, rechts de te slopen mestsilo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00318-VG01_0006.png"

Figuur 6: Weergave huidige situatie. Links de te slopen mestilo, rechts een vertakking van de Regge

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00318-VG01_0007.png"

Figuur 4: Weergave huidige situatie: de Regge en gewenste locatie toekomstige woning

2.2 Nieuwe Situatie

Planuitgangspunten

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hardenberg kan onder bepaalde voorwaarden in artikel 6.6.5 (wijzigingsbevoegdheid) van het bestemmingsplan de geldende enkelbestemming wijzigen naar een woonbestemming én daardoor een extra woning toevoegen. De gemeente Hardenberg heeft voorliggend plan getoetst aan de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan. In het principebesluit van 27 maart 2018 heeft het college van Burgemeester en wethouders aangegeven dat er op 3 punten wordt afgeweken van de wijzigingsbevoegdheid. Daarom zijn de volgende aanvullende voorwaarden zijn gesteld:

  1. 1. Wanneer de compensatiewoning buiten het bouwvlak wordt gebouwd en dit tot gevolg heeft dat de één erfgedachte aantoonbaar wordt versterkt / passend is binnen de gebiedskenmerken, kan er voldoende worden gemotiveerd dat in dit geval de woning buiten het voormalig bouwblok kan worden gebouwd. Dit moet aangetoond worden in het ruimtelijk kwaliteitsplan.
  2. 2. Voor wat betreft de locatie van de compensatiewoning (tegen/op een dijk), heeft vooroverleg plaatsgevonden met het Waterschap Vechtstromen. Waterschap Vechtstromen heeft als aanvullende voorwaarde gesteld dat de afstand tussen de te realiseren compensatiewoning en de voet van de waterkering minimaal 5 meter moet bedragen (beschermingszone). Oftewel de compensatiewoning dient buiten de beschermingszone van de dijk te worden gebouwd.
  3. 3. Verder dient in het ruimtelijk kwaliteitsplan onderbouwd te worden op welke wijze een compensatiewoning van 900 m3 gerechtvaardigd is in het landschap. Tevens moet uw compensatiewoning passend zijn in het landschap en voldoen aan welstand.
  4. 4. Tenslotte is er maximaal aan 150 m2 bijgebouwen toegestaan.

De aanvullende voorwaarden van de gemeente Hardenberg zijn verwerkt in het ruimtelijk kwaliteitsplan. Dit Ruimtelijk Kwaliteitsplan is opgenomen in de bijlagen, Bijlage 2 Ruimtelijk KwaliteitsplanDe initiatiefnemer heeft sterk de wens om de beleving van het achterliggende beekdallandschap te integreren in de woning. Dit vormt daarom samen met de voorwaarden van de gemeente de belangrijkste ontwerpuitgangspunten. Er zijn aanvullend op basis van de gemeentelijke Omgevingsvisie en de Landschaps Identiteit Kaart (LIK) de volgende ontwerpuitgangspunten gehanteerd:

  • Behoud en versterking van de openheid en het reliëf van de essen en eenmansessen.
  • De essen hebben een open karakter en de erven zijn gelegen aan de rand van de essen.
  • De erven hebben een onregelmatige opbouw, kenmerkend is de losse strooiing van bijgebouwen en de grote bomen op het erf.
  • Houtwallen aan de rand van de essen en bomenrijen als wegbeplanting zijn kenmerkend voor het essen- en hoevenlandschap.

Ruimtelijk Kwaliteitsplan

De voorwaarden van de gemeente én de wensen van de initiatiefnemer zijn verwerkt in het Ruimtelijk Kwaliteitsplan. Dit Ruimtelijk Kwaliteitsplan is opgenomen in de bijlagen, Bijlage 2 RuimtelijkKwaliteitsplan. Het Ruimtelijk Kwaliteitsplan beschrijft uitgebreid de inrichting van het erf en direct omliggende gronden. Het plan is de uitwerking van het toepassen van de regeling Erven met Kwaliteit voor de totale herontwikkeling van het perceel aan de Rheezerweg 82b te Diffelen. Dit plan is afgestemd met de gemeente Hardenberg én akkoord bevonden.

In dit ruimtelijk kwaliteitsplan zijn alle ontwerpuitgangspunten uitgebreid beschreven. Hieronder staat de schets weergegeven van de nieuwe erfinrichting aan de Rheezerweg 82b

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00318-VG01_0008.png"

Figuur 7: Inrichtingsplan Rheezerweg 82b

Een erf gedachte

Voorwaarde 1 heeft betrekking op het erfensemble. De gemeente ziet graag dat de één erfgedachte wordt versterkt, passend bij de gebiedskenmerken van het essen-en hoevenlandschap. In het essen-en hoevenlandschap in veel gevallen sprake van een onregelmatig erf. Kenmerkend voor deze erven is de losse strooiing van hoofd- en bijgebouwen. Historisch gezien kwamen er ook veel kleine bijgebouwtjes voor op het erf.

De nieuwe woning is gelegen nabij de dijk en de bijgebouwen liggen gestrooid in het landschap. Hierdoor heeft het erf een onregelmatige opbouw, wat typerend is voor het essenen hoevenlandschap. Ook de relatie met het naastgelegen erf wordt hiermee versterkt, waardoor het geheel een groot ensemble vormt. Hiermee wordt invulling gegeven aan voorwaarde 1 van de gemeente Hardenberg.

Waterkering

Voorwaarde 2 heeft betrekking op de nabij gelegen waterkering. De nieuwe woning wordt gesitueerd nabij de waterkering van Waterschap Vechtstromen. Daarom is er overleg geweest met het Waterschap, uit dit overleg blijkt dat bouwwerken binnen de beschermingszone niet zijn toegestaan. Het is wel mogelijk om bouwwerken 5 meter buiten de beschermingszone te situeren. In de onderstaande afbeelding is het dijklichaam weergegeven met een donkerroze kleur, de lichtroze zone is de beschermingszone.

De nieuwe woning wordt op 5 meter uit de beschermingszone gesitueerd. Om de beleving van het landschap te optimaliseren is met waterschap Vechtstromen overeengekomen dat de ruimte tussen de woning en het dijklichaam opgevuld wordt met zandgrond. Op dit stuk wordt het terras van de nieuwe woning gesitueerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de onderhoudsroute, deze dient namelijk vrij te zijn van grondgebonden obstakels. Met deze aanpak wordt voldaan aan de voorwaarde uit het principebesluit van de gemeente Hardenberg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00318-VG01_0009.png"

Figuur 8: Nieuwe woning ten opzichte van de dijk en haar beschermingszone

Vergroten woning

Voorwaarde 3 heeft betrekking op de inhoud van de compensatiewoning. De compensatiewoning van 900m3 moet passend zijn in het landschap, voldoen aan welstand en haar volume moet gerechtvaardigd zijn in het landschap. Dit is de maximaal mogelijke inhoudsmaat zoals in de afwijkingsbevoegdheid van het huidige bestemmingsplan is opgenomen.

Het woongedeelte van de nieuw te bouwen woning, komt met het vloerpeil gelijk aan de hoogte van de bovenkant van de dijk. Bij de bouw van de woning dient de fundering op het maaiveld te worden gesitueerd. De dijk ligt slechts op 1 tot 1.5 meter boven het maaiveld, daarboven wordt de verdieping gesitueerd. Dit betekent dat de ruimte vanaf het maaiveld tot het vloerpeil van de nieuwe woning circa 1 tot 1,5 meter bedraagt. Een bouwhoogte mag volgens artikel 4.3 lid 6 van het bouwbesluit 2018 niet worden gezien als een verblijfsruimte bij een woonfunctie. Deze ruimte moet ten minste 2,6 meter hoog zijn.

De ruimte van 1 tot 1,5 meter, gaat over de gehele footprint van de nieuwe woning verloren aan effectief te gebruiken woonruimte. Ook is deze ruimte wordt omsloten door de nieuwe grondwal, waardoor deze kubs ruimtelijk niet zichtbaar zijn. Door de ligging aan de dijk én uitstraling wordt afgeweken de locatie binnen het agrarisch bouwblok en de standaard inhoudsmaat welke wordt verruimd van 750 m3 naar circa 900 m3, hetgeen wat passend is in het essen- en hoevenlandschap.

Bijgebouwen

Voorwaarde 4 stelt dat er maximaal 150 m2 bijgebouw aanwezig mag zijn bij de nieuwe woning. In voorliggend geval wordt deze lijn gehanteerd én verdeeld over twee bijgebouwen waardoor de strooiing van gebouwen wordt benadrukt.

Architectonische randvoorwaarden

Naast de kaders voor de landschappelijke inrichting, zijn er ook architectonische randvoorwaarden opgesteld voor de woning. Deze architectonische randvoorwaarden zijn opgenomen in de bijlage van dit bestemmingsplan, Bijlage 4 Architectonische Randvoorwaarden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid dat betrekking heeft op het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan dit beschreven beleid.

3.2 Europees- En Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het kabinet beschrijft in de Structuurvisie onder andere in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.

De SVIR vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeentenovergelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in dit ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling op erfniveau die geen inbreuk maakt op nationale belangen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het gaat om Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, Natuurnetwerk Nederland (NNN), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, en maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer.

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het voorliggende plan worden voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt en worden drie nieuwe wooneenheden gerealiseerd, waarvan één in te restaureren/herbouwen bebouwing. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft geen betrekking op de benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.3 Wet Natuurbescherming

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten. Dit betreffen de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) heeft als doel de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied, genaamd 'Vecht- en Beneden-Reggegebied', ligt op circa 1.2 kilometer afstand van het plangebied. Een uitgebreide toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving m.b.t. natuurbescherming (o.a. m.b.t. soortenbescherming) is opgenomen in paragraaf 4.2 Natuurwaarden van de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan voldoet aan de wet- en regelgeving.

3.2.4 Conclusie

Vanuit de SVIR, het Barro en de Wet natuurbescherming komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening provincie Overijssel

Omgevingsvisie en -verordening op hoofdlijnen

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst gebruik van de huidige ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, en vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening

Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.

Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur' en de Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Met de vaststelling van het nieuwe Omgevingsbeleid is invulling gegeven aan de:

  1. 1. verdieping van de thema’s energietransitie, logistiek, agro & food, bestaand bebouwd gebied en ondergrond;
  2. 2. verruiming van de mogelijkheden voor het (onder voorwaarden) toekennen van een woonbestemming aan permanent bewoonde recreatiewoningen;
  3. 3. aanpassing van de Omgevingsvisie aan de huidige tijd met het verleidelijke verhaal van Overijssel. Hoe ziet Overijssel er in 2030 uit, met doorkijk naar 2050?;
  4. 4. verwerking van reeds genomen PS besluiten over de onderwerpen ADT/TBT, drinkwater/grondwaterbeleid, landgoederen, cultuurhistorie (CHW-kaart), mobiliteit , natuur, ondergrond, ruimtelijk economisch beleid, veiligheid en gezondheid (modernisering milieubeleid), water, luchtvaartbeleid, rode draden duurzaamheid, sociale kwaliteit en ruimtelijke kwaliteit, bestuursfilosofie, instrument reprogrammeren, instrument ladder duurzame verstedelijking;
  5. 5. uitvoering in de context van ‘de andere overheid’ en de participatiesamenleving.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn.

In het voorliggende plan wordt één nieuwe woningbouwkavel gerealiseerd voor een woning van maximaal 900 m3. Er komen twee bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak van maximaal 150 m2. Het plan wordt planologisch mogelijk gemaakt met toepassing van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). De sociaal economische en maatschappelijke redenen zijn o.a. dat met het plan leegstaande, landschapsontsierende schuren worden gesloopt. Het plan draagt daarmee bij aan de ruimtelijke kwaliteit.

Volgens de KGO-regeling moet worden aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Bij elke ontwikkeling hoort minimaal een basisinspanning te worden geleverd in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing, zoals situering van gebouwen en erfbeplanting. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties wordt het plan getoetst aan de hand van de volgende drie variabelen:

  1. 1. Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd;

De voorgestane ontwikkeling betreft de definitieve beëindiging van de functie van een agrarisch bedrijf, met intensieve veehouderij, op het erf aan de Rheezerweg 82b in Diffelen. De nieuwe functie van het erf betreft een woonfunctie. In zijn algemeenheid geldt dat hoe beter de nieuwe functie in het gebied past, des te kleiner de vereiste extra investering is. Nieuwe woningen in het buitengebied worden als 'gebiedsvreemd' getypeerd. De nieuwe woonfunctie op het erf aan de Rheezerweg 82b past echter wel goed in dit gebied. De functie is veelvoorkomend en ligt direct naast een andere woonbestemming.

Een gebiedseigen functie dient te passen binnen het ontwikkelingsperspectief “wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap”. Hierbij gaat het primair om de functie wonen en ondergeschikt daaraan de landbouwsector, er is dus geen sprake van een landbouwontwikkelingsgebied.

In voorliggend geval wordt er een woonfunctie toegevoegd, dit is een passende functie binnen het ontwikkelingsperspectief “wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap”.

  1. 2. Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving;

De schaal van de ontwikkeling is mede bepalend voor de impact op de omgeving. Dit is op te delen in een functioneel, sociaal en esthetisch perspectief. In deze variabele wordt gekeken of een ontwikkeling past bij de schaal van de omgeving. In dit geval is de impact klein te noemen. Er wordt immers 1.393 m2 landschapsontsierende bebouwing gesloopt. In ruil hiervoor wordt een woning van 900 m3 en twee bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak van maximaal 150 m2 gerealiseerd. De nieuwe bebouwing wordt landschappelijk ingepast, waarmee het nieuwe erf opgaat in de omgeving. Hierdoor past de ontwikkeling qua schaal ook goed in de omgeving.

  1. 3. Dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen.

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gekeken of het enkel een eigen belang dient of dat er nog een maatschappelijk belang wordt gediend. Indien dit laatste het geval is, maakt deze onderdeel uit van de KGO.

De ontwikkeling aan de Rheerzerweg voorziet in een forse verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, wat een bijdrage levert aan de maatschappelijke belangen. De sloop van de schuur en het landschappelijk inpassen van het erf, dragen ook bij aan een maatschappelijk belang. Deze maken dan ook onderdeel uit van de KGO. Daarnaast is de ontwikkeling ook voor het eigen belang van de initiatiefnemer.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Op basis van de KGO-regeling is een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling noodzakelijk, met extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit in verhouding tot de geboden ontwikkelingsruimte. Met het voorliggende plan worden extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit gedaan. Deze investeringen betreffen:

  • de sloop van circa 1.393 m2 grotendeels landschapsontsierende agrarische bebouwing;
  • de ontstening van het erf;
  • versterking van de openheid en het reliëf van de essen en eenmansessen;
  • sterke landschappelijk inpassing in het landschap.

Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een aanmerkelijke winst. De kwaliteitseisen betreffende de inrichting (uit het opgestelde ruimtelijk kwaliteitsplan (zie Bijlage 2Ruimtelijk Kwaliteitsplan) zijn daarbij vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.


Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie figuur 9). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

De volgende niveaus komen aan de orde:

  1. 1. Generieke beleidskeuzes;
  2. 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  3. 3. Gebiedskenmerken.


afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00318-VG01_0010.png"

Figuur 9: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Op diverse terreinen verlangt de provincie van gemeenten dat ze goede afspraken maken over plannen met buurgemeenten. Zo blijft het evenwicht bewaard tussen ruimte voor gemeenten en anderzijds het voorkomen van inefficiënte concurrentie. Op deze manier bereikt de provincie een goed afgestemd en zuinig ruimtegebruik en wordt er overcapaciteit voorkomen. Daarnaast zorgt de provincie voor reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden en begrenzing van nationale landschappen. Deze beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Om te bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn wordt onder andere gebruik gemaakt van de SER-ladder. Deze komt er op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering van bestaande locaties worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Daarnaast dient uit te worden gegaan van het principe van concentratie van bebouwing (artikel 2.1.2 uit de Omgevingsverordening), zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 2.1.3) en toekomstbestendigheid (artikel 2.1.4).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In dit voorliggende plan is sprake van herstructurering. Het gaat om de transformatie van een agrarisch erf naar een woonerf. Er wordt enerzijds landschapsontsierende bedrijfsbebouwing gesaneerd, en anderzijds wordt er een nieuwe woningbouwkavel gerealiseerd op dezelfde locatie.

Per saldo is er een afname van bebouwd oppervlakte en is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het plan is toekomstbestendig, o.a. in die zin dat het plan voor de lange termijn een toegevoegde waarde heeft. Dit op het gebied van het behoud en de versterking van landschaps- en natuurwaarden. Op basis van het principebesluit wordt gesteld dat de gemeente Hardenberg instemd met het toevoegen van een nieuwe wooneenheid. Aangenomen wordt dat deze past binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Er zijn in en om het plangebied geen belemmeringen op basis van het relevante generieke beleid.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn daarnaast geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vorm gegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00318-VG01_0011.png"

Figuur 10: Weergave ontwikkelingsperspectieven plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het erf aan de Rheezerweg ligt in het ontwikkelingsperspectief “Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap”. In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Met aan de ene kant melkveehouderij en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. En aan de andere kant ruimte voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De kwaliteitsambitie ‘voortbouwenaan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen’ staat hierbij voorop.

De provincie wil de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, maar ook van andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

Uitgangspunten voor mixlandschappen zijn:

  • Behouden en versterken van de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied;
  • Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • Ontwikkelingsmogelijkheden verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen.

De voorgenomen ontwikkeling beperkt de omliggende functies niet, maar sluit met het toevoegen van een woonbestemming juist aan op de omliggende functies. Daarnaast gaat de ontwikkeling gepaard met de realisatie van passende landschappelijke en natuurlijke elementen. Bovendien draagt de ontwikkeling bij aan de leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van het ontwikkelingsperspectief.

Het erf grenst aan de oostzijde aan het ontwikkelperspectief “Zone ondernemen met water en natuur buiten het Natuur Netwerk Nederland (voorheen: Ecologische hoofdstructuur)”. In deze zone zet de provincie in op de versterking van natuur, landschap en water. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een verbetering van de landschappelijke kwaliteiten en heeft daarmee een positief effect op de naastgelegen zone.


3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de laag van de beleving. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling


Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. (zie figuur 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00318-VG01_0012.png"

Figuur 11: Weergave 'Natuurlijke laag' plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Normerend uitgangspunt:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)- richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

In nieuwe ontwikkleingen dienen de bestaande verschillen in het reliëf behouden te blijven. Op het erf aan de Rheezerweg worden het bestaande reliëf behouden en de woning wordt dusdanig gepositioneerd dat het landschap zicht- en beleefbaar is.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het plangebied ligt in het 'essenlandschap', en op de grens met 'maten- flierenlandschap' (figuur 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00318-VG01_0013.png"Figuur 12: Weergave 'Laag van agrarisch cultuurlandschap' plangebied en omgeving (Bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Normerend uitgangspunt:

  • De essen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de karakteristieke openheid, de huidige bodemkwaliteit en het huidige reliëf.
  • Op de flanken krijgen de kleinschalige landschapselementen, zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen, een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van dit kleinschalige patroon.

Richtinggevende uitgangspunten:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Uitgangspunten bij nieuwe ontwikkelingen is het behouden van de essen als ruimtelijke eenheid, hierbij is behoud van een open karakter erg belangrijk. Het erf is gelegen aan de flank van een es, in deze ontwikkeling worden de karakteristieke structuren op het erf en de omgeving weer versterkt.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap.

Voor het plangebied zijn er geen aanduidingen van toepassing.

Laag van de beleving

De laag van de beleving is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. Deze laag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De laag van de beleving heeft geen directe invloed op het plan. Wel is het plangebied aangemerkt als 'donkerte gebied'. De donkerte gebieden zijn ’s nachts nog echt donker, waardoor op deze plekken de sterrenhemel waarneembaar is. Bij nieuwe ontwikkelingen dient het donkere karakter van het buitengebied behouden te blijven en het liefst nog donkerder te worden. In deze ontwikkeling is men terughoudend met de aanleg van nieuwe verlichtingsbronnen. In het voorliggende plan wordt dit gerespecteerd. Het voorliggende plan leidt niet tot een significante toename van licht.

3.3.2 Conclusie

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Beleidsnotitie Erven met kwaliteit

Het beleid Erven met kwaliteit komt in de plaats van de rood voor rood regeling. Deze beleidsnotitie is vastgesteld op 28 januari 2020 en is op 6 februari 2020 in werking getreden. Het doel van dit beleid is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit door de sloop van landschapsontsierende gebouwen. De regeling is daarmee sterk op uitvoering gericht. De beleidsregel wordt vastgesteld door de gemeenteraad; daarmee vervalt het huidige beleid. Het doel van het beleid Erven met kwaliteit is de verbetering van ruimtelijke kwaliteit door de sloop van landschapsontsierende gebouwen in het buitengebied. Om sloop te stimuleren worden diverse (ruimtelijke) ontwikkelingsmogelijkheden geboden.

De minimale sloopoppervlakte voor de bouw van een woning bedraagt voor het landschapstype essen- en hoevenlandschap 1.000 m2 zonder asbest, en 850 m2 met asbest. Door de sloop van de ligboxenstal en de mestilo wordt er ruim 1.393m2 aan landschapsontsierende bebouwing aan de Rheezerweg verwijderd.

Uitgangspunt is dat er gebouwd wordt op het erf van de slooplocatie. De landschapsontsierende bebouwing wordt aan de Rheezerweg 82b gesloopt en tevens komt daar de nieuwe woning. De nieuwe woning komt nabij de dijk en de bijgebouwen liggen gestrooid in het landschap. Hierdoor heeft het erf een onregelmatige opbouw, wat typerend is voor het essenen hoevenlandschap. Ook de relatie met het naastgelegen erf wordt hiermee versterkt, waardoor het geheel een groot ensemble vormt. Hiermee zal de gehele omgeving een sterke ruimtelijke impuls krijgen en kan het landschap beter worden ervaren. Met bovenstaande voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de voorwaarden van dit beleid.

3.4.2 Ontwikkelingsvisie Rheeze, Diffelen en omgeving

In de Visienota Buitengebied worden, op een grof niveau, gebiedskenmerken beschreven en ontwikkelingsrichtingen aangegeven. Dit is in de LIK’s en de Ontwikkelingsvisie verder uitgewerkt. De uitwerking vindt plaats per landschapstype (= deelgebied).

Volgens de ontwikkelingsvisie zijn er relatief veel bestaande kwaliteiten van het essen- en hoevenlandschap.

• Kenmerkend voor dit landschap is de openheid en het reliëf van de essen en eenmansessen. De essen hebben een open karakter en de erven zijn gelegen aan de rand van de essen.

• De erven hebben een onregelmatige opbouw, kenmerkend is de losse strooiing van bijgebouwen en de grote bomen op het erf.

• Houtwallen aan de rand van de essen en bomenrijen als wegbeplanting zijn kenmerkend voor het essen- en hoevenlandschap.

Bij nieuwe ontwikkelingen dienen de landschappelijke kwaliteiten behouden te blijven. Hierbij wordt gestreefd naar een toename van biodiversiteit door behoud en versterking van kleinschalige landschapselementen. Naast de huidige kwaliteiten is er in het essen- en hoevenlandschap ook ruimte voor ontwikkeling. In dit landschapstype wordt het behoud van de verschillende functies gestimuleerd, daarnaast is er ruimte voor het toevoegen van nieuwe functies. Na bedrijfsbeëindiging zijn er verschillende ontwikkelingsmogelijkheden voor woonfuncties. Hieronder vallen onder andere het hergebruik van VAB’s en Rood voor Rood ontwikkelingen.

3.4.3 Landschap Identiteit Kaart (LIK)

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap Identiteit Kaart (LIK) voor het buitengebied van de gemeente gemaakt. Hierin wordt de identiteit van het gebied bepaald, zoals specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.

Op basis van de LIK wordt gesteld dat het erf aan de Rheezerweg gelegen is in het essen- en hoevenlandschap. Dit landschap betreft een van de oudere landschapstypen in de gemeente Hardenberg. De bestaande kwaliteiten worden in de LIK als volgt beschreven:

- Openheid en reliëf van essen en steilranden, kleinschalig landschap met eenmansessen;

- Bebouwing aan de rand van de essen;

- Onregelmatige erfopbouw met losse strooiing gebouwen en grote bomen op het erf;

- Kronkelige wegen;

- Houtwallen, wegbeplanting, solitaire bomen en boomgroepen;

- Beschermd dorpsgezicht Rheeze.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00318-VG01_0014.png"

Figuur: Plangebied is gelegen in het deelgebied Essen- en hoevenlandschap

De erven in het essen- en hoevenlandschap

In het essen-en hoevenlandschap in veel gevallen sprake van een onregelmatig erf. Kenmerkend voor deze erven is de losse strooiing van hoofd- en bijgebouwen. Historisch gezien kwamen er ook veel kleine bijgebouwtjes voor op het erf. Het erf gaat geleidelijk over in het landschap door het ontbreken van een duidelijke groene erfafscheiding. Veel erven kennen een siertuin met bijbehorende moestuin en of boomgaard. De erven zijn te herkennen aan de vaak grote solitaire bomen, eiken en lindes. De gebouwen gaan ook op in het landschap door het gebruik van materialen natuurlijke materialen als hout en riet.

Het erf aan de Rheezerweg is gelegen aan de rand van een es, de bestaande bebouwing staat momenteel dicht op elkaar waardoor er een massief erf is ontstaan. Op het bestaande erf zijn weinig tot geen grote bomen aanwezig en ook de aanwezigheid van kronkelige wegen blijft uit. Langs de Rheezerweg is een karakteristieke groenstrook aanwezig, welke kenmerkend is voor het essen-en hoevenlandschap. Deze groenstrook dient behouden te blijven. Met de voorgenomen ontwikkeling worden deze zwakke aspecten versterkt.

3.4.4 Architectonische randvoorwaarden

In afwijking/aanvulling op de geldende welstandsnota niveau 1 Essen- Hoevenlandschap worden er voor deze locatie randvoorwaarden aan de architectuur gesteld, zie Bijlage 4 Architectonische Randvoorwaarden. Als toetsingskader vervangen deze richtlijnen de welstandsnota. De algemene (welstands)criteria en excessenregeling uit de welstandsnota zijn ook van toepassing op het onderhavige plangebied. De architectonische randvoorwaarden bieden handvatten voor de toekomstige bewoners in bouwstijlen en bouwsferen.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuurwaarden, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Soortenbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming. Gebiedsbescherming betreft o.a. regelgevingen m.b.t. Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN).

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich o.a. op de bescherming van soorten. Hierbij wordt uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Door middel van een Quickscan flora en fauna is er getoetst of er bij het voorgenomen plan sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. De quickscan is bijgevoegd (Bijlage 3 Flora Fauna onderzoek van de toelichting). Op basis van de toetsing is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingreep in het plangebied procedurele gevolgen zijn betreffende de Wet natuurbescherming en overige relevante wetgeving.

Bescherming soorten

Het plangebied biedt een potentieel habitat voor een aantal beschermde soorten. Hoewel er geen gerichte en uitgebreide veldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevens en een veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele algemeen beschermde soorten met een landelijke vrijstelling en voor enkele soorten zonder deze vrijstelling.


Vleermuizen


Met de ontwikkeling van het erf dient men rekening te houden met verlichting.

Overige soorten (das, steenmarter en eekhoorn)


Voor veel soorten maakt het plangebied onderdeel uit van het leefgebied van de betreffende soort. Dit betreft echter geen essentieel onderdeel van het leefgebied van deze soorten. Negatieve effecten op deze soorten worden niet verwacht.


Per 1 januari 2020 komt de vrijstelling voor bunzing, wezel, hermelijn en egel bij ruimtelijke inrichtingen te vervallen in Overijssel. Indien de vergunning na deze data wordt aangevraagd is het mogelijk dat er nader onderzoek naar deze soorten uitgevoerd moet worden.

Vogels


Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren (periode van 15 maart tot 15 juli).

Vogels jaarrond


Mogelijk maken enkele jaarrondsoorten gebruik van het plangebied om te jagen maar betreft geen essentieel leefgebied. Negatieve effecten op jaarrondsoorten worden niet verwacht.

Vogels beschermd functioneel leefgebied


Gezien het areaal in oppervlakte en de grote van het te verwijderen struweel en bos is het niet aannemelijk dat voor soorten waarvan het functioneel leefgebied beschermd is negatieve effecten optreden.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingsweg 1998 beschermd.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het ‘nee, tenzij’-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het raadzaam (en in sommige gevallen noodzakelijk) een NNN-toetsing uit te voeren.

Natura 2000

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

NNN

Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van de NNN. Aangezien het plangebied niet in het NNN ligt, is een toetsing aan het NNN-beleid niet noodzakelijk. Gelet op de aard, en kleinschaligheid van de ontwikkeling worden ook geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN -beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Slotconclusie

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar op het aspect natuurwaarden.

4.3 Archeologische Waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, doet de verstoorder een archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

Archeologische waarden en regels binnen plangebied

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' overal een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. In het zuidelijke puntje van het gebied is dit de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00318-VG01_0015.png"

Figuur 14: Archeologische dubbelbestemming. Waarde - Archeologie 4 licht op in bovenstaande afbeelding.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,4 m zijn vrijgesteld. Er vinden geen werkzaamheden plaats in het gedeelte met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'.

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 500 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld.

De dubbelbestemmingen worden overgenomen in voorliggend bestemmingsplan, op deze wijze blijven de archeologische waarden geborgd. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woning dient te worden getoetst of wordt voldaan aan de gestelde onderzoekvrijstellingen.

4.4 Water

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren, kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is in december 2009 opgesteld en geeft de hoofdlijnen aan van het beleid dat het Rijk voert in de periode 2009 tot en met 2015 om tot een duurzaam waterbeheer te komen. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. NWP is een opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het NWP is tevens eens structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn de basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. De volgende generaties moeten Nederland als veilig en welvarend waterland ervaren. Water is mooi en Nederlanders genieten graag van water. Het doel van het NWP is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. De uitvoering van projecten van het NWP zijn al in volle gang. Zo hebben we in Nederland het Hoogwaterbeschermingsprogramma, programma's voor de rivierverruiming (Ruimte voor de rivier en de maaswerken) en stroomgebiedbeheersplannen zodat de waterkwaliteit wordt verbeterd.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verder reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Watertoets

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen op 18 november 2019 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Conclusie water

Het plan voldoet aan de provinciale regels, de gemeentelijke uitgangspunten en het voldoet aan de voorwaarden en richtlijnen die voortvloeien uit de uitgevoerde watertoets voor het plan. Aan de voorkeuren van de afvoer van hemelwater voldoet het plan (zoveel mogelijk infiltratie op het perceel). De aansluiting op het gemeentelijk rioleringsstelsel levert geen problemen op.

4.5 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen aanwezige waarden aangetast.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • Bodem
  • Geluid
  • Luchtkwaliteit
  • Externe veiligheid
  • Wet geurhinder en veehouderij
  • Bedrijven en milieuzonering
  • Vormvrije m.e.r.-beoordeling
  • Verkeer en parkeren

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gronden binnen de gewenste ontwikkeling. Hiertoe is een vooronderzoek uitgevoerd. Doel van het onderzoek was om aan de hand van verzamelde informatie een oordeel te geven omtrent de mogelijkheid van de aanwezigheid van bodemverontreiniging ter plaatse.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Uit dit verkennend bodemonderzoek (zie ook, Bijlage 1 Bodemonderzoek) is gebleken dat er vanuit milieukundig oogpunt er geen bezwaar is tegen de bestemmingsplanwijziging en de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). Voorgenomen ontwikkeling is uitvoerbaar wat betreft het aspect bodem.

5.3 Geluid

Inleiding

Een teveel aan geluid kan hinderlijk zijn en de gezondheid schaden. De Wet geluidhinder stelt daartoe voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder is op 1 januari 2007 van kracht geworden. In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat alle wegen een geluidszone hebben. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h. De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied.

Bestaande situaties

Bestaande situaties hoeven niet getoetst te worden bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De feitelijke of toekomstige geluidbelasting speelt juridisch geen rol bij het opnieuw vaststellen van bestaande situaties binnen het plangebied. De regels voor geluid in de woning zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Voor bestaande woningen met een te hoge geluidbelasting bestaat er een saneringsregeling. Hiervoor komen alleen woningen in aanmerking die in 1986 vanwege het geluidsaspect wegverkeer een te hoge geluidbelasting ondervonden.

Nieuwe ontwikkelingen

Volgens de Wet geluidhinder dient bij de realisatie van een nieuwe weg en/of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszones van de wegen, onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen.

Onderzoek en conclusies

De nieuwe woonbestemming, waarbij een nieuwe woning wordt gerealiseerd, aan de Rheezerweg 82b is geluidsgevoelig. De Rheezerweg betreft een verkeersluwe weg (het betreft een eenbanige weg) en de nieuwe woning ligt ook op circa 80 meter van deze weg. De provinciale weg N36 kent twee rijstroken en heeft daarom een geluidszone van 250 meter. De afstand tussen de woning en de N36 bestaat uit circa 350 meter waardoor er aan de geluidszone wordt voldaan.

Op de geluidskaart van Nederland (Atlas Leefomgeving) is aangegeven dat de geluidsbelasting binnen het plangebied, in de zone waar de nieuwe woningen gebouwd mogen worden, 45-50 dB bedraagt. Het plangebied ligt daarmee wel op de grens van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In de Wet geluidshinder wordt in artikel 83 vermeld dat de hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB bedraagt. Vanuit de Wet geluidhinder zijn er dan ook geen directe belemmeringen om nieuwe geluidsgevoelige objecten op het erf te vestigen.

In de paragraaf 'Bedrijven en milieuzonering' is onderbouwd dat het voorliggende plan ook voldoet aan de richtlijnen zoals opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. Dit betreffen ook richtlijnen m.b.t. geluid. Hiermee kan worden geconcludeerd dat sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

5.4 Luchtkwaliteit

Inleiding

In het kader van goede ruimtelijke ordening en gezien de gevoeligheden van luchtkwaliteit op de gezondheid is voor een bestemmingsplan inzicht nodig in de mate van de luchtkwaliteit c.q. blootstelling aan luchtverontreinigingen, te weten concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof PM10) van toename van verkeersaantrekkende werking en eventuele andere activiteiten.

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het voorliggende plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Aan de Rheezerweg 82b betreft het de toevoeging van een woning. De woning draagt volgens de Regeling (luchtkwaliteitseisen) niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Anderzijds voldoet de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied aan de grenswaarden (blijkt uit de luchtkwaliteitskaarten zoals weergegeven op www.atlasleefomgeving.nl).

5.5 Externe Veiligheid

Het beleidsveld externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij onder andere: productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Hierdoor wordt het aantal personen in de omgeving van een risicovol bedrijf beperkt. Er wordt daarbij gebruik gemaakt van een kansberekening. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Op de risicokaart van de provincie Overijssel is te zien dat er in de nabijheid van het plangebied geen externe veiligheidsrisico's aanwezig zijn (zie figuur 15). Het betreft enkel de contour van de provinciale N36 aan de westzijde en een risicocontour van 10 meter voor een vakantiehuisje aan de oostzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00318-VG01_0016.png"

Figuur 15: Weergave Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)

5.6 Wet Geurhinder En Veehouderij

Een nieuwe bouwkavel is niet vergunningsplichtig vanuit de Wet milieubeheer. In relatie tot vergunde rechten van omliggende veehouderijen geldt op grond van artikel 14, lid 2 onder c van de Wet geurhinder en veehouderij voor een nieuwe bouwkavel op grond van een 'Rood voor Rood-regeling' (of daarmee gelijk te stellen) een minimale afstand van 50 meter buiten de bebouwde kom ten opzichte van agrarische bedrijven van derden. Het bouwblok van het dichtstbij gelegen agrarische bedrijf ligt op meer dan 240 meter van de dichtstbijzijnde gevel van een gebouw waar de functie 'wonen' in wordt gerealiseerd. Ook overige veehouderijen liggen op voldoende afstand en hun milieuruimte wordt bepaald door gevoelige objecten die dichterbij die veehouderijen zijn gelegen.

5.7 Bedrijven En Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het meest dichtstbijzijnde erf in de directe omgeving van het plangebied betreft een woonerf. Op circa 80 meter afstand bevindt zich groepsaccommodatie 'De Bontekoe' dat een recreatieve enkelbestemming kent. Het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf in de omgeving ligt op meer dan 250 meter afstand van het erf aan de Rheezerweg 82b. Dit betreft geen intensieve veehouderij. Binnen een redelijke straal van 275 meter bevinden zich sowieso geen intensieve veehouderijen. Deze afstanden zijn redelijkerwijs ruim voldoende. Ook liggen er diverse andere woonerven veel dichter bij deze agrarische bedrijven. Het voorgenomen plan beperkt geen omliggende (agrarische) bedrijven in hun ontwikkeling en anderszijds kan worden geconcludeerd dat er hier, op basis van een milieuzonering die voldoet aan de richtlijnen zoals opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG, sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

5.8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een m.e.r. gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorliggende ontwikkeling betreft de functiewijziging van een agrarisch erf naar een woonerf, waarbij maximaal één nieuwe wooneenheid wordt gerealiseerd. De locatie is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied. Dit kan worden gesteld door middel van het uitgevoerde natuuronderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken. Op basis van de uitkomsten in deze toelichting m.b.t. potentiële effecten van het plan, is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief.

Conclusie

Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;

5.9 Verkeer En Parkeren

In het voorliggende plan worden de agrarische bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied definitief gestaakt, en wordt maximaal één nieuwe wooneenheid gerealiseerd. De wooneenheid brengt niet significant meer verkeersbewegingen met zich mee dan een agrarisch bedrijf. De bestaande inrit van het perceel Rheezerweg 82b wordt gehandhaafd. In de toekomstige situatie is de inrit verhard en goed zichtbaar. Het bestaande wegennet kan de verkeerbewegingen goed aan. Het parkeren vindt plaats op het woonerf zelf.


Het toekomstige erf dient een ensemble te vormen met het noordelijk gelegen gedeelte van het bestaande erf. De toegangsweg naar de nieuw te bouwen woning dient een ondergeschikt karakter te krijgen ten aanzien van de verharding bij het bestaande erf. Daarom bestaat de nieuwe inrit uit een half-verharding welke als het ware richting de nieuwe woning kronkelt, hetgeen wat passend is binnen het essen-en hoevenlandschap".

5.10 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn alle relevante milieuaspecten beschreven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen belemmeringen met zich meebrengt.

Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg".

6.2 Opzet Van De Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding (plankaart) aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal bepalingen zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen wat daadwerkelijk van noodzaak is. Hiervoor is een aantal standaarden ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Deze zijn o.a. de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP2012). In dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van deze standaarden. Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  1. 1. Inleidende regels
  2. 2. Bestemmingsregels
  3. 3. Algemene regels
  4. 4. Overgangs- en slotregels

6.3 Verantwoording Van De Regels

1. Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor cultuurgrond. Eveneens zijn deze gronden bestemd voor het behoud van de aanwezige natuur en landschapswaarden.

Artikel 4 Wonen - Essen- en hoevenlandschap

Dit artikel geeft aan dat binnen het bestemmingsvlak, en uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken, een burgerwoning is toegestaan van maximaal 900 m3. Dit betreft in totaal 1 wooneenheid. Dit betreft de nieuw te realiseren woning.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

Dit artikel geeft aan dat gronden waarop deze artikelen van toepassing zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

Dit artikel geeft aan dat gronden waarop deze artikelen van toepassing zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

3. Algemene regels

Artikel 7 t/m 12 bevatten de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. In artikel 7 Anti-dubbeltelregel wordt bijvoorbeeld beoogd om te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan is toegestaan, bijvoorbeeld bij een toekomstige afsplitsing van het bestemmings- of bouwvlak.

Artikel 8 bevat de Algemene gebruiksregels en artikel 9 de Algemene bouwregels. In artikel 10 Algemene afwijkingsregels worden aan de hand van een aantal afwijkingsbevoegdheden mogelijkheden geboden. Artikel 11 bevat de Algemene wijzigingsregels.

Ten slotte bevat artikel 12 enkele Overige regels.

4. Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

Artikel 13 Overgangsrecht: In de overgangsregels zijn de juridische consequenties angegeven betreffende bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 14 Slotregel: Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Ruimtelijke Uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is beschreven hoe het voorgenomen project past binnen het van toepassing zijnde overheidsbeleid. Er wordt geconstateerd dat er geen waarden aangetast worden in het plangebied en in de directe omgeving. Verder zijn er geen milieukundige belemmeringen geconstateerd (zie hoofdstuk 5). Ruimtelijk is de voorgenomen ontwikkeling daarmee uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Provincie Overijssel heeft het plan beoordeeld en verder geen opmerkingen.

Waterschap Vechtstromen

Waterschap Vechtstromen is tijdens de planuitwerking betrokken, hetgeen heeft ertoe geleid dat de nieuwe woning 5 meter buiten de beschermingszone van de dijk gesitueerd. Daarnaast is de watertoets uitgevoerd.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende 6 weken ter inzage gelegd waarbij een ieder in de gelegenheid werd gesteld een reactie / zienswijze te geven.

Er is één zienswijze binnengekomen. Daartoe zijn enkele ondergeschikte wijzigingen toegebracht in het bestemmingsplan welke expliciet staan vermeld in de aparte rapportage 'Zienswijzeverslag'.

7.4 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Hardenberg. Hierin is tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Bijlage 1 Architectonische Randvoorwaarden

Bijlage 1 Architectonische randvoorwaarden

Bijlage 2 Landschap Identiteit Kaarten

Bijlage 2 Landschap Identiteit Kaarten

Bijlage 3 Inrichtingsschets

Bijlage 3 Inrichtingsschets

Bijlage 4 Sloopoverzicht

Bijlage 4 Sloopoverzicht

Bijlage 5 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 5 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Ruimtelijk Kwaliteitsplan

Bijlage 2 Ruimtelijk Kwaliteitsplan

Bijlage 3 Flora Fauna Onderzoek

Bijlage 3 Flora Fauna onderzoek

Bijlage 4 Architectonische Randvoorwaarden

Bijlage 4 Architectonische Randvoorwaarden

Bijlage 5 Watertoets

Bijlage 5 Watertoets