KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 2 Meet- En Rekenbepalingen
Artikel 3 Toepassingsbereik
Artikel 4 Doelen
Hoofdstuk 2 Functies En Gebiedsaanwijzingen
Artikel 5 Agrarisch - Besloten Heideontginningslandschap
Artikel 6 Wonen - Besloten Heideontginningslandschap
Artikel 7 Overige Zone - Laagvliegroutes
Hoofdstuk 3 Algemene Regels Voor Activiteiten
Artikel 8 Parkeeractiviteiten
Artikel 9 Planologische Gebruiksactiviteiten
Artikel 10 Ruimtelijke Bouwactiviteiten
Artikel 11 Verrichten Van Werken En Werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Procesregels
Artikel 12 Algemene Bepalingen
Hoofdstuk 5 Overgangsregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Het Omgevingsplan
1.4 De Bij Het Besluit Horende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Wijziging Van De Fysieke Leefomgeving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Bescherming Van Gezondheid En Milieu
4.1 Geluid
4.2 Bodemkwaliteit
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Geur
Hoofdstuk 5 Bescherming Van De Waterbelangen
5.1 Algemeen
5.2 Wateradvies
Hoofdstuk 6 Waarborgen Van De Veiligheid (Externe Veiligheid)
6.1 Wettelijk Kader
6.2 Situatie Plangebied
Hoofdstuk 7 Bescherming Van Landschappelijke En Stedenbouwkundige Waarden En Cultureel Erfgoed
7.1 Cultureel Erfgoed
7.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
7.3 Landschappelijke Waarden
7.4 Conclusie
Hoofdstuk 8 Natuurbescherming
8.1 Algemeen
8.2 Gebiedsbescherming
8.3 Soortenbescherming
8.4 Conclusie Natuurbescherming
Hoofdstuk 9 Behoeden Van De Staat En Werking Van Infrastructuur En Voorzieningen
9.1 Algemeen
9.2 Beperkingengebieden
9.3 Kabels En Leidingen
9.4 Conclusie
Hoofdstuk 10 Milieueffectrapportage
10.1 Wettelijk Kader
10.2 Situatie Plangebied
10.3 Conclusie
Hoofdstuk 11 Uitvoerbaarheid
11.1 Economische Uitvoerbaarheid
11.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 12 Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locaties
Bijlage 1 Bij Locatie Rheezerveenseweg 12, Heemserveen
Bijlage 2 Bij Locatie Rheezerveenseweg 12, Heemserveen
Bijlage 1 Watertoetsresultaat
Bijlage 2 Participatieverslag

TAM-omgevingsplan Rheezerveenseweg 12 Heemserveen

Bestemmingsplan - gemeente Hardenberg

Vastgesteld op 15-04-2025 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  1. 1. De begripsbepalingen in Bijlage 1 bij dit 'TAM-omgevingsplan Rheezerveenseweg 12 Heemserveen' zijn van toepassing voor dit TAM-omgevingsplan.
  2. 2. De begripsbepalingen in de volgende bijlagen zijn van toepassing voor dit TAM-omgevingsplan, tenzij in Bijlage 1 bij dit TAM-omgevingsplan daarvan is afgeweken:
  • bijlage bij de Omgevingswet;
  • bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving;
  • bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;
  • bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;
  • bijlage I bij het Omgevingsbesluit;
  • bijlage 1 bij de Omgevingsregeling.

Artikel 2 Meet- En Rekenbepalingen

Voor dit TAM-omgevingsplan gelden de volgende meet- en rekenbepalingen:

    1. a. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
    2. b. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten;
    3. c. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
    4. d. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
    5. e. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Ruimten, zoals kelders en kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer - en tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren - worden niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk, tenzij:
      • de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen, of;
      • de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft.

In bestaande situaties wordt een kelder waarvan de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen of de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft, niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk. Bij recreatiewoningen wordt de inhoud van een kelder onder de recreatiewoning wel meegeteld bij de inhoud van de woning;

    1. a. waar waarden gelden:
      • op een gevoelig gebouw, anders dan een woonschip of woonwagen:
        - op de gevel als het gaat om een gevoelig gebouw; en,
        - op de locatie waar een gevel mag komen, als het gaat om een nieuw te bouwen gevoelig gebouw;
      • op de begrenzing van een locatie voor het plaatsen van een woonschip of woonwagen als het gaat om een woonschip of woonwagen; en
      • in een gevoelige ruimte, als het gaat om een gevoelige ruimte.
    2. b. de waarden voor geluid door een activiteit op geluidgevoelige gebouwen of in geluidgevoelige ruimten zijn niet van toepassing op:
      • het geluid door de inzet van motorvoertuigen of helikopters voor spoedeisende medische hulpverlening, ongevallenbestrijding, brandbestrijding, gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg na een ongeval; en,
      • onversterkt menselijk stemgeluid, tenzij het muziekgeluid is of daarmee is vermengd.
  1. 3. Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de grens van de locatie of de rooilijn met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.

Artikel 3 Toepassingsbereik

  1. 1. Het oude planologische regime is niet van toepassing op de locatie bedoeld in het derde lid. Onder het oude planologische regime wordt verstaan de besluiten bedoeld in artikel 4.6 lid 1 onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m van de Invoeringswet Omgevingswet die deel uitmaken van het omgevingsplan.
  2. 2. De regels in afdeling 22.2 (activiteiten met betrekking tot bouwwerken, open erven en terreinen) met uitzondering van de artikelen 22.36 tot en met 22.39, en de regels in afdeling 22.3 (milieubelastende activiteiten) zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  3. 3. De regels van dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie Rheezerveenseweg 12, te Heemserveen, zoals dat is begrensd in het GML-bestand NL.IMRO.0160.0000TAM0002-VG01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 4 Doelen

  1. 1. Dit omgevingsplan is met het oog op de doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet gericht op het uitoefenen van de bevoegdheden en taken van de gemeente Hardenberg als bedoeld in artikel 2.1 van de Omgevingswet waarbij sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en andere regels die met het oog daarop nodig zijn als bedoeld in artikel 4.2 van de Omgevingswet.
  2. 2. De gemeente Hardenberg staat voor een nieuwe periode van groei waarin we ons ontwikkelen tot landstad Hardenberg. Daarbij staan vier uitgangspunten centraal:
    1. a. De groei vasthouden en doortrekken, een stabiele bevolkingsgroei is daarbij een voorwaarde.
    2. b. Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker: we streven naar brede welvaart en een aantrekkelijke omgeving om te wonen, te werken of te ondernemen.
    3. c. Ruimte als troefkaart: daarmee onderscheiden we ons, in Hardenberg krijg je veel voor weinig.
    4. d. Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden: we zijn een regionaal economisch en vervoersknooppunt voor noordoost-Nederland. Met de as Zwolle-Hardenberg als basis voor samenwerking en bereikbaarheid.
  3. 3. De ontwikkeling naar landstad Hardenberg vindt plaats op basis van de volgende kenmerken:
    1. a. een grote verscheidenheid in het landelijk gebied;
    2. b. aantrekkelijk wonen;
    3. c. een vitale economie; en,
    4. d. samen bouwen aan een duurzame toekomst.
  4. 4. Voor de 'besloten landschappen' gelden de volgende specifieke doelstellingen:
    1. a. landschappelijk: het behouden en versterken van de gebiedseigen kenmerken en kwaliteiten van het 'besloten heideontginningslandschap' en 'besloten veenontginningslandschap' zoals deze per (deel)gebied zijn beschreven in de tabellen van de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's); en,
    2. b. functioneel: het bieden van ruimte aan nieuwe functies binnen het 'besloten heideontginningslandschap' en 'besloten veenontginningslandschap' zoals vastgelegd in de gemeentelijke ontwikkelingsvisie.
  5. 5. Met het oog op het bereiken van deze doelstellingen kent het deelgebied de volgende functies met daaraan gestelde regels ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties:
    1. 1. wonen in besloten landschap;
    2. 2. agrarisch in besloten landschap.

Hoofdstuk 2 Functies En Gebiedsaanwijzingen

Artikel 5 Agrarisch - Besloten Heideontginningslandschap

5.1 Oogmerk

De regels over de functie 'Agrarisch - Besloten heideontginningslandschap' in dit artikel zijn gesteld met het oog op het behouden en versterken van de gebiedseigen kenmerken en kwaliteiten van het 'besloten heideontginningslandschap' zoals deze per (deel)gebied zijn beschreven in de tabellen van de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's).

5.2 Toegestane gebruiksactiviteiten

5.3 Verboden gebruiksactiviteiten

5.4 Toegestane ruimtelijke bouwactiviteiten

Artikel 6 Wonen - Besloten Heideontginningslandschap

6.1 Oogmerk

De regels over de functie 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap' in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  1. a. het doelmatig gebruik van de bestaande woningen en het waarborgen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat; en,
  2. b. het behouden en verder ontwikkelen van het karakter van het besloten landschap en het bouwen aan de ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van het landelijke wonen.

6.2 Toegestane gebruiksactiviteiten

6.3 Vergunningplichtige gebruiksactiviteiten

6.4 Verboden gebruiksactiviteiten

6.5 Toegestane ruimtelijke bouwactiviteiten

6.6 Vergunningplichtige bouwactiviteiten

Artikel 7 Overige Zone - Laagvliegroutes

7.1 Verboden bouwactiviteiten

Het bouwen van bouwwerken met een hoogte van meer dan 40 meter vanaf het maaiveld binnen 'overige zone - laagvliegroutes' is niet toegestaan.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels Voor Activiteiten

Artikel 8 Parkeeractiviteiten

8.1 Parkeergelegenheid

  1. 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen of een gebruiksactiviteit aan te vangen of te intensiveren die een toename van de parkeerbehoefte tot gevolg heeft.
  2. 2. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
    1. a. een tekening met daarop de eventuele bestaande en nieuw aan te leggen parkeergelegenheid; en,
    2. b. een parkeerbalans en toelichting hierop.
  3. 3. De volgende beoordelingsregels zijn van toepassing:
    1. a. er dient op eigen terrein in voldoende mate in parkeergelegenheid ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, motorfietsen, fietsen of andere voertuigen te worden voorzien en standgehouden op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan de "Parkeernormennota Hardenberg" (datum vaststelling raad 17 juli 2018) of later door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen vervangende beleidsregel(s); en,
    2. b. de parkeergelegenheid dient qua maatvoering passend te zijn, gelet op het gebruik van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Er is sprake van een passende maatvoering indien deze is afgestemd op gangbare auto's, zoals opgenomen in de richtlijnen en maatvoering in de "Parkeernormennota Hardenberg" (datum vaststelling raad 17 juli 2018) of later door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen vervangende beleidsregel(s); of,
    3. c. er kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en b:
      • indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; en,
      • als wordt voorzien in een parkeergelegenheid die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is, bijvoorbeeld in de vorm van alternatieve parkeerruimte in de nabijheid, daarbij rekening houdend met de reeds bestaande bebouwing ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik.
  4. 4. Er kunnen vergunningvoorschriften worden verbonden ten aanzien van het realiseren en in standhouden van de parkeergelegenheid.

8.2 Laden en lossen

  1. 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen of een gebruiksactiviteit aan te vangen of te intensiveren die een toename van het laden of lossen van goederen tot gevolg heeft.
  2. 2. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
    1. a. een tekening met daarop de eventuele bestaande en nieuw te realiseren laad- en losruimte; en,
    2. b. een beschrijving van de (aantallen) vervoersbewegingen.
  3. 3. De volgende beoordelingsregels zijn van toepassing:
    1. a. er dient aan, in of onder dat gebouw, of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort in voldoende mate te zijn voorzien in laad- en losruimte; of
    2. b. er kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a:
      • indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; en,
      • als wordt voorzien in een laad- en losruimte die gelet op de verkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is.
  4. 4. Er kunnen vergunningvoorschriften worden verbonden ten aanzien van het realiseren en in standhouden van de laad- en losruimte.

Artikel 9 Planologische Gebruiksactiviteiten

9.1 Toegestane gebruiksactiviteiten

9.2 Vergunningplichtige gebruiksactiviteiten

9.3 Aanwijzing verboden gebruiksactiviteiten

  1. 1. Gebruiksactiviteiten die in strijd zijn met het karakter en het oogmerk van de aan locaties toegedeelde functies in Hoofdstuk 2 zijn verboden, een en ander behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de functie gerichte gebruik van de gronden en bouwwerken.
  2. 2. Het verbod in het eerste lid omvat in ieder geval het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor niet-bestaande activiteiten die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 (type projecten) en aan de bijbehorende omschrijvingen in kolom 2 (mer-plicht) van bijlage V bij het Omgevingsbesluit.
  3. 3. Gebruiksactiviteiten die op grond dit hoofdstuk niet zijn toegestaan - rechtstreeks danwel na melding of middels een omgevingsvergunning - zijn verboden.
  4. 4. Het gebruik als seksinrichting is verboden.

Artikel 10 Ruimtelijke Bouwactiviteiten

10.1 Bouwen van bouwwerken

10.2 Toegestane activiteiten

10.3 Vergunningplichtige activiteiten

10.4 Verboden bouwactiviteiten

Het is verboden een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken:

  1. a. met een andere functie en anders dan de bouwactiviteiten bedoeld in Hoofdstuk 2;
  2. b. anders dan de bouwactiviteiten bedoeld in lid 9.2.1 t/m lid 10.3.5;
  3. c. bedoeld als overdekte stalling voor pleziervaartuigen.

Artikel 11 Verrichten Van Werken En Werkzaamheden

11.1 Toegestane activiteiten

11.2 Vergunningplichtige activiteiten

Hoofdstuk 4 Procesregels

Artikel 12 Algemene Bepalingen

12.1 Rangorde

  1. 1. Indien op basis van Artikel 7 op een locatie als gevolg van een stapeling van gebiedsaanwijzingen meerdere locatiegebonden en/of meer specifieke regelingen gelden, dan gaat de regeling voor die het meest bijdraagt aan de doelen van dit omgevingsplan als opgenomen in Artikel 4.
  2. 2. De regels in dit plan gaan voor op het omgevingsplan dat van rechtswege is ontstaan.

12.2 Algemene indienings- en aanvraagvereisten melding en omgevingsvergunning

In aanvulling op artikel 7.3, 7.4 en 7.207b van de Omgevingsregeling, worden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit of een melding op grond van dit plan de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  1. a. de aanduiding (aard en omvang) van de activiteit of activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd c.q. de melding wordt ingediend;
  2. b. naam, adres, e-mailadres (voor zover beschikbaar), en woonplaats van de aanvrager;
  3. c. de verwachte datum van het begin van de activiteit ingeval van een melding;
  4. d. een situatietekening of kaart met een schaal van tenminste 1:1.000 voorzien van een noordpijl waarop de ligging, indeling en uitvoering van de activiteit op de locatie ten opzichte van de omgeving is aangegeven;
  5. e. gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventuele benodigde beoordeling op grond van dit plan.

12.3 Advies

  1. 1. Het bevoegd gezag vraagt advies aan:
    1. a. de stadsbouwmeester over de welstandsaspecten van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten;
    2. b. de gemeentelijke adviescommissie op het gebied van de monumentenzorg in het geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor monumentenactiviteiten.
  2. 2. De stadsbouwmeester baseert zijn/haar welstandsadvies op de criteria uit de vastgestelde beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet. Voorzover de regels aan bouwactiviteiten met betrekking tot de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte en de plaatsing op het bouwperceel ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van deze welstandscriteria (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:
    1. a. de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte; en,
    2. b. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

12.4 Algemene beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning

  1. 1. Voor een activiteit waarvoor overeenkomstig de daarop toepasselijke beoordelingsregels, als bedoeld in Hoofdstuk 2 geen omgevingsvergunning kan worden verleend, of die niet overeenkomstig de voor de activiteit geldende algemene regels in deze hoofdstukken kan worden uitgevoerd, kan een omgevingsvergunning worden verleend als wordt voldaan aan de volgende criteria:
    1. a. er zijn geen geschikte alternatieven en het doorgang vinden van de activiteit is noodzakelijk met het oog op een van de daarop toepasselijke doelen en/of oogmerken; en,
    2. b. het met weigering van de omgevingsvergunning of handhaving van de algemene regel, als bedoeld in de aanhef, te dienen belang is onevenredig in verhouding tot het doel en/of oogmerk van de activiteit.
  2. 2. Bij de toepassing van het eerste lid, worden de rechtstreeks bij de activiteit betrokken omgevingsdoelen en/of –oogmerken afgewogen, af voor zover niet uit een instructieregel, dit omgevingsplan of de aard van de betrokken activiteit een beperking voortvloeit.

12.5 Algemene weigeringsgronden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

  1. a. het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit;
  2. b. het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften;
  3. c. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties; en,
  4. d. de gemeentelijke doelstellingen als opgenomen in Artikel 4.

12.6 Algemene bevoegdheid stellen maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften

  1. 1. Er kunnen met het oog op de belangen zoals genoemd in dit omgevingsplan maatwerkvoorschriften worden gesteld ten aanzien van activiteiten zoals opgenomen in Hoofdstuk 2.
  2. 2. Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen in dit hoofdstuk tenzij anders is bepaald.
  3. 3. Deze maatwerkvoorschriften strekken slechts tot het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu.
  4. 4. Maatwerkvoorschriften worden genomen in onvoorziene situaties, bijzondere gevallen, lokale omstandigheden en het bereiken van ambities voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
  5. 5. Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit kan worden verbonden.
  6. 6. Er kunnen voorschriften aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Deze vergunningvoorschriften strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist.

12.7 Gelijkwaardigheid

  1. 1. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning in plaats van een maatwerkregel of een vergunningvoorschrift als bedoeld in 12.6, een gelijkwaardige maatregel te treffen.
  2. 2. Met de gelijkwaardige maatregel wordt ten minste hetzelfde resultaat bereikt als met de voorgeschreven maatregel of het vergunningvoorschrift is beoogd.

12.8 Normadressaat

  1. 1. Aan de hoofdstukken 1, 4 en 5 die algemeen geldende bepalingen bevatten, wordt door een ieder – waaronder de gemeente - voldaan.
  2. 2. Aan Hoofdstuk 2 die gaan over de verschillende gebiedsaanwijzingen wordt voldaan door de eigenaar van de locatie en/of degene die uit anderen hoofde bevoegd is over de locatie te beschikken. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de locatie.
  3. 3. Aan Hoofdstuk 3 wordt voldaan door degene die de activiteit verricht en/of laat verrichten. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

12.9 Administratieve bepaling

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in dit omgevingsplan - of in de bij dit omgevingsplan behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift is herzien of vervangen en die herziening of vervanging is gepubliceerd.

12.10 Participatie bij omgevingsplanactiviteiten

  1. 1. Indien participatie van en overleg met derden verplicht is, verstrekt de aanvrager bij het indienen van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit op basis van artikel 16.55 lid 4 van de Omgevingswet de volgende gegevens en bescheiden:
  1. a. een overzicht van het gevolgde participatieproces;
  2. b. een weergave van de inbreng van degenen die hebben deelgenomen aan de participatie;
  3. c. een reactie van de aanvrager op de inbreng als bedoeld onder b, waarbij wordt aangegeven welke inbreng op welke wijze is verwerkt in de aangevraagde omgevingsplanactiviteit; en,
  4. d. een overzicht van de afspraken die op basis van het participatieproces zijn gemaakt.
  1. 2. Het bevoegd gezag kan over de aanvraag om een omgevingsvergunning een participatieproces organiseren met burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen, indien de verstrekte gegevens daar aanleiding toe geven.

12.11 Participatie bij wijziging van het omgevingsplan

  1. 1. Het college stelt een participatieframe op bij de voorbereiding van een wijziging van het omgevingsplan.
  2. 2. Het participatieframe bevat:
  1. a. het doel en de intentie van de participatie;
  2. b. wie de deelnemers zijn van het participatieproces;
  3. c. welk niveau van participatie wordt toegepast, waarbij een keuze wordt gemaakt uit: informeren, raadplegen, adviseren, coproduceren of meebeslissen;
  4. d. hoe het resultaat wordt betrokken bij de besluitvorming;
  5. e. hoe het participatieproces wordt vormgegeven; en,
  6. f. of en zo ja, hoe, een evaluatie van het participatieproces plaatsvindt.
  1. 3. Bij de kennisgeving van het voornemen om een wijziging van het omgevingsplan vast te stellen, wordt op basis van het participatieframe aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding worden betrokken.
  2. 4. Indien omstandigheden het noodzakelijk maken om het participatieproces als bedoeld in het derde lid aan te passen, draagt het college er zorg voor dat dit onverwijld bekend wordt gemaakt aan de participanten.
  3. 5. Als afronding van het participatieproces maakt het college een eindverslag op. Het eindverslag bevat ieder geval:
  1. a. een overzicht van het gevolgde participatieproces;
  2. b. een weergave van de inbreng die tijdens het participatieproces mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;
  3. c. een reactie op de inbreng, met redenen omkleed welke punten al dan niet van invloed zullen zijn op de wijziging van het omgevingsplan; en,
  4. d. een overzicht van de afspraken die op basis van het participatieproces zijn gemaakt.
  1. 6. Het bevoegd gezag neemt het eindverslag op bij het besluit tot vaststelling van de wijziging van het omgevingsplan en motiveert op basis van het participatieframe als bedoeld in het derde lid en het verslag in het zesde lid:
  1. a. hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de wijziging van het omgevingsplan zijn betrokken en wat er met de resultaten is gedaan; en,
  2. b. op welke wijze invulling is gegeven aan het bepaalde in dit artikel.

Hoofdstuk 5 Overgangsregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Rheezerveenseweg 12 Heemserveen' aanwezig of in uitvoering is, of gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit 'TAM-omgevingsplan Rheezerveenseweg 12 Heemserveen', mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Rheezerveenseweg 12 Heemserveen', maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende omgevingsplan van rechtswege, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.

13.2 Overgangsrecht gebruik ten dienste van functie

  1. 1. Het gebruik van gronden en bouwwerken ten dienste van de functie (of andere gebiedsaanwijzing) als bedoeld in Hoofdstuk 2 dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Rheezerveenseweg 12 Heemserveen' en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met dit 'TAM-omgevingsplan Rheezerveenseweg 12 Heemserveen' strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit 'TAM-omgevingsplan Rheezerveenseweg 12 Heemserveen' strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Rheezerveenseweg 12 Heemserveen' voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan van rechtstwege voor die locatie, daaronder begrepen de overgangsbepalingen.

13.3 Overgangsrecht overige activiteiten

  1. 1. Een ontheffing of vergunning voor een activiteit die op grond van dit 'TAM-omgevingsplan Rheezerveenseweg 12 Heemserveen':
    1. a. vergunningplichtig is, geldt als een omgevingsvergunning voor die activiteit;
    2. b. meldingsplichtig is, geldt als een melding voor die activiteit.
  2. 2. Een melding of een informatieplicht voor een activiteit die op grond van dit 'TAM-omgevingsplan Rheezerveenseweg 12 Heemserveen' meldingsplichtig is, geldt als een melding voor die activiteit.
  3. 3. Een voorschrift uit een onherroepelijke omgevingsvergunning voor een activiteit die op grond van dit 'TAM-omgevingsplan Rheezerveenseweg 12 Heemserveen' niet vergunningplichtig is, geldt als een maatwerkvoorschrift voor zover het mogelijk is op grond van dit omgevingsplan over die activiteit maatwerkvoorschriften te stellen.
  4. 4. Op activiteiten die op het moment van de inwerkingtreding van dit 'TAM-omgevingsplan Rheezerveenseweg 12 Heemserveen' krachtens de tot dan geldende wetgeving en voorschriften plaatsvinden, zijn de bepalingen van de hoofdstukken 1 en 3 t/m 5 van dit omgevingsplan rechtstreeks van toepassing.

13.4 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

Als dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt en voor dat moment een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:

  1. 1. de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;
  2. 2. de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of
  3. 3. als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom:
  4. 4. de last volledig is uitgevoerd;
  5. 5. de dwangsom volledig is verbeurd en betaald; of
  6. 6. de last is opgeheven.

13.5 Voorrangsregels overgangsrecht

  1. 1. Voor zover dit plan elders regels bevat over eerbiedigende werking hebben deze regels voorrang op de regels in deze afdeling.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit TAM-omgevingsplan ziet op het perceel aan de Rheezerveenseweg 12 te Heemserveen, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Op deze locatie bevindt zich een woning met een bijgebouw, dit bijgebouw betreft nummer 12a. Het plangebied heeft op basis van het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg een bedrijfsfunctie. Voorheen was in het bijgebouw het afbouwbedrijf van de initiatiefnemer gevestigd. Aangezien de bedrijfsactiviteiten op dit perceel al enige tijd zijn gestopt, is het wenselijk om het plangebied een woonfunctie te geven.

Om dit mogelijk te maken, moet het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg worden gewijzigd. Dit TAM-omgevingsplan zorgt voor de gewenste planologische kaders en toont aan dat het voornemen in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied ligt aan de Rheezerveenseweg 12 in Heemserveen, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. In de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0002-VG01_0001.png"
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Plattekaart.nl)

1.3 Het Omgevingsplan

1.3.1 Huidige planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg. Ter plaatse van het plangebied is sprake van het tijdelijke omgevingsplan zoals deze in werking is getreden op 1 januari 2024. Het tijdelijke omgevingsplan bestaat uit de volgende documenten:

  • Omgevingsplan gemeente Hardenberg (in werking vanaf 1 januari 2024);
  • Buitengebied Hardenberg, Kleine Windturbines Bij Agrarische Bedrijven (vastgesteld op 21 juni 2022);
  • Facetherziening parkeren Hardenberg (vastgesteld op 17 juli 2018);
  • Buitengebied Hardenberg, herziening regels (vastgesteld op 26 september 2016);
  • Buitengebied Hardenberg (vastgesteld op 2 december 2014).

Voor de duiding van het planologisch regime van het plangebied zijn met name de bestemmingsplannen "Buitengebied Hardenberg" en "Buitengebied Hardenberg, herziening regels" van belang. Het omgevingsplan bevat in de huidige situatie namelijk uitsluitend de regels uit de bruidsschat. Voorliggend TAM-omgevingsplan houdt wel rekening met de regels uit de overige plannen.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" opgenomen. Het plangebied is hierin indicatief weergegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0002-VG01_0002.png"
Afbeelding 1.2: Uitsnede geldend planologisch regime (Bron: omgevingswet.overheid.nl)

Het plangebied is voorzien van het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap'. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor:

  1. a. bedrijven die zijn aangeduid als categorie 1 of 2 in de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 8 bij het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg".
  2. b. uitsluitend bestaande bedrijven, voor zover deze niet vallen onder a;
  3. c. watergangen, waterpartijen en inundatie vanuit de watergangen, met bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. (aanpassingen aan) bestaande verkeersvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  5. e. bij een en ander behorende voorzieningen waaronder parkeerplaatsen en nutsvoorzieningen.

1.3.2 Strijdigheid

Het plangebied heeft een bedrijfsfunctie, maar er vinden geen bedrijfsactiviteiten meer plaats. Er wordt enkel nog gewoond. Qua gebruik is het voornemen niet in overeenstemming met het omgevingsplan. Het is daarom wenselijk om de bedrijfsfunctie te wijzigen naar een woonfunctie. In het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" is in artikel 9.6.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om in dat geval de bedrijfsbestemming te wijzigen naar een woonbestemming. Aangezien de wijzigingsbevoegdheid geen grondslag meer heeft in de Omgevingswet, wordt de voorgenomen ontwikkeling mogelijk gemaakt met een TAM-omgevingsplan. Om aan te tonen dat deze functiewijziging passend is, worden hieronder getoetst aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

het bestemmingsvlak met de bestemming Bedrijf - Besloten heideontginningslandschap wordt verwijderd;

Het bestemmingsvlak is verwijderd.

alle bestaande gebouwen, met het bijbehorende erf, worden begrepen in één bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap';

Alle bestaande gebouwen en het herf zijn begrepen in één bestemmingsvlak met de functie 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap'.

de overige gronden binnen het betreffende bestemmingsvlak worden bestemd overeenkomstig een aangrenzende bestemming;

De overige gronden binnen het plangebied hebben de functie 'Agrarisch - Besloten heideontginningslandschap' gekregen.

de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;

Dit TAM-omgevingsplan toont aan dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast.

de wijziging moet vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn;

Dit TAM-omgevingsplan toont aan dat de functiewijziging vanuit milieupunt toelaatbaar is.

het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal bedrijfswoningen.

Voorliggend TAM-omgevingsplan maakt één reguliere woning mogelijk. Dat is tevens het aantal bedrijfswoningen in de huidige situatie.

Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) ondersteunt bij het werken volgens de Omgevingswet. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) voor organisaties die bij de voorbereiding en inwerkingtreding van de wet nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van de tijdelijke alternatieve maatregelen is de TAM-IMRO ofwel het TAM-omgevingsplan. Kort gezegd houdt TAM-IMRO in dat de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. IMRO is een bekende en functionerende techniek. Juridisch maakt het TAM-omgevingsplan deel uit van het omgevingsplan van de gemeente. Technisch is het dat niet, waardoor aanvullende (voorrangs)regels noodzakelijk zijn. Hier wordt in hoofdstuk 8 nader op ingegaan.

1.4 De Bij Het Besluit Horende Stukken

Het 'TAM-omgevingsplan Rheezerveenseweg 12 Heemserveen' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000TAM0002-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de functies van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een motivering. De motivering geeft een duidelijk beeld van het TAM-omgevingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het TAM-omgevingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de bescherming van de gezondheid en het milieu. Hoofdstuk 5 gaat in op de waterbelangen waarna hoofdstuk 6 ingaat op het waarborgen van de veiligheid, waaronder externe veiligheid. Hoofdstuk 7 gaat in op de bescherming van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed. De bescherming van de natuur komt in hoofdstuk 8 aan bod. Hoofdstuk 9 gaat in op het behoud van de staat en werking van infrastructuur en voorzieningen. In hoofdstuk 10 wordt de milieueffectrapportage behandeld. Hoofdstuk 11 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 12 de algemene conclusie getrokken waarin wordt beoordeeld of het plan voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 2 Wijziging Van De Fysieke Leefomgeving

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt aan de Rheezerveenseweg 12 in Heemserveen, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Het plangebied bestaat uit een woning met een bijgebouw. Dit bijgebouw was in gebruik ten behoeve van het afbouwbedrijf van initiatiefnemer en was gevestigd op nummer 12a. Momenteel vindt er geen bedrijvigheid meer plaats, maar wordt het perceel uitsluitend gebruikt voor reguliere bewoning.

Het plangebied wordt hoofdzakelijk omgeven door agrarische percelen. In de omgeving bevinden zich daarnaast enkele woonpercelen. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Rheezerveenseweg.

In de volgende afbeelding is een luchtfoto opgenomen van het plangebied. Het plangebied is aangegeven met de rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0002-VG01_0003.png"
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied (Bron: Google Maps)

2.2 Gewenste Situatie

Het plangebied heeft op basis van het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg een bedrijfsfunctie. Zoals eerder aangegeven vinden er geen bedrijfsactiviteiten meer plaats op het perceel. In feite heeft het perceel alleen nog een woonfunctie. Het is daarom wenselijk om de bedrijfsfunctie om te zetten naar een woonfunctie, zodat de planologische situatie overeenkomt met de daadwerkelijke feitelijke situatie. Dit TAM-omgevingsplan voorziet in deze functiewijziging. Er vinden geen sloop- of bouwwerkzaamheden plaats.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

3.1.2 Instructieregels Rijk (Amvb's)

Het omgevingsplan bevat op basis van artikel 4.2 van de Omgevingswet voor het gehele grondgebied van de gemeente in ieder geval de regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In afdeling 5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels opgenomen voor het stellen van regels in het omgevingsplan. Hieronder zijn de hoofdonderwerpen opgesomd waarvoor het Bkl instructieregels bevat:

  • waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2);
  • beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3);
  • beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8).

Daarnaast bevat afdeling 5.2 van het Bkl instructieregels voor de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het onder meer om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. In heel bijzondere gevallen kunnen B&W de Minister vragen om een ontheffing van bepaalde instructieregels te verlenen. Dit volgt uit afdeling 5.3 van het Bkl. Zie stap 11f van hoofdstuk 3.

In de onderbouwing moet worden ingegaan op de bovengenoemde onderwerpen, wanneer deze relevant zijn voor de betreffende ontwikkeling. Per onderwerp dient een toetsing plaats te vinden.

3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

Toetsing aan de NOVI

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleine lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen. Er is daarmee geen sprake van strijd met het rijksbeleid.

Toetsing aan de Instructieregels Rijk (Amvb's)

In de hoofdstukken 4 tot en met 10 wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de instructieregels uit het Bkl. Daarmee wordt aangetoond dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

3.2 Provinciaal Beleid

Iedere provincie in Nederland stelt een omgevingsvisie op: een visie voor de lange termijn voor de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat de provinciale visie op de ruimte in Overijssel. Daarin worden uitspraken gedaan over ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur. In de Omgevingsverordening staan de regels die ervoor zorgen dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening wordt gehouden met het provinciale beleid.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel bestaat uit drie delen: een deel Visie, een deel Beleid en een deel Uitwerking. Naast de Omgevingsvisie Overijssel 2017, is er de Omgevingsverordening Overijssel 2024 en de Catalogus Gebiedskenmerken.

De opgaven en kansen waar de provincie voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Dit is het vertrekpunt voor alle projecten en initiatieven in de provincie Overijssel. Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de visie wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. Dit model bestaat uit drie stappen. In deze stappen wordt bepaald of een initiatief binnen de visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0002-VG01_0004.png"
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

3.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. Ten eerste wordt bepaald of het voornemen past binnen de Omgevingsvisie. Aan de hand van de ontwikkelingsperspectieven wordt bepaald waar de ontwikkeling past. Ten slotte wordt bepaald hoe de ontwikkeling in de visie past, aan de hand van de gebiedskenmerken.

Of - generieke beleidskeuzes

De beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie zijn doorvertaald in regels van de Omgevingsverordening. Voor dit plan zijn onderstaande artikelen uit de verordening van belang.

Artikel 4.4: Principe van concentratie

Artikel 4.4 bepaalt dat een omgevingsplan de ontwikkeling van woningbouw, bedrijventerrein, stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen alleen mogelijk gemaakt als die voorzien in een lokale behoefte of in de behoefte van bijzondere doelgroepen.

In voorliggend geval wordt een bedrijfswoning naar een reguliere woning omgezet. Daarmee is alleen vanuit planologisch oogpunt sprake van het toevoegen van een woning. De woning wordt in de huidige situatie al bewoond. Er is daarmee sprake van een directe lokale behoefte. Er wordt voldaan aan artikel 4.4.

Artikel 4.14: Woonafspraken

Artikel 4.14 bepaalt dat een omgevingsplan alleen de realisatie van nieuwe woningen toestaat, als de bouw van deze woningen past binnen de geldende woonafspraken.

Met dit plan wordt een bedrijfsfunctie omgezet naar een reguliere woning. Daarmee is sprake van het voorzien in een actuele en bestaande woonbehoefte. In paragraaf 3.3.3 wordt nader ingegaan op het gemeentelijk woonbeleid. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het voornemen voldoet aan artikel 4.14.

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming kan op deze locatie mogelijk worden gemaakt door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Initiatieven binnen dit ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes.

Deze ontwikkeling werkt niet beperkend voor omliggende functies, zoals ook in de volgende hoofdstukken wordt aangetoond. Het voornemen past in het ontwikkelingsperspectief.

Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in de vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden voorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'laag van beleving' is niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling. Ook de 'Stedelijke laag' kan voor dit plan buiten beschouwing worden gelaten. Het plangebied ligt namelijk in het buitengebied.

De 'Natuurlijke laag'

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Het plangebied ligt binnen de laag 'dekzandvlakte en ruggen'. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling uitgaat van de functiewijziging van bestaande bebouwing en er geen nieuwe bouwmogelijkheden worden gecreëerd, is het voornemen passend binnen de natuurlijke laag.

De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden gebracht. Door de eeuwen heen is een patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid.

Op de locatie is het gebiedstype 'jong heide- en broekontginningslandschap' van toepassing. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling uitgaat van de functiewijziging van bestaande bebouwing en er geen nieuwe bouwmogelijkheden worden gecreëerd, is het voornemen passend binnen de laag van het agrarisch cultuurlandschap.

3.2.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met het beleid van de provincie Overijssel.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg

3.3.2 Visienota Buitengebied Hardenberg

3.3.3 Programma Wonen

3.3.4 Parkeernormennota Hardenberg

3.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Bescherming Van Gezondheid En Milieu

Op basis van paragraaf 5.1.4 houdt een omgevingsplan rekening met de bescherming van de gezondheid en het milieu, waaronder in ieder geval begrepen:

  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • de kwaliteit van de buitenlucht;
  • geur en;
  • trillingen.

In dit geval is het aspect trillingen niet van belang, aangezien de dichtstbijzijnde spoorweg zich op meer dan 4 kilometer afstand van het plangebied bevindt. Het aspect trillingen is daarom buiten beschouwing gelaten.

4.1 Geluid

4.1.1 Wettelijk kader

Voor het beschermen van de gezondheid en het milieu staan in het Bkl regels voor het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Ook zijn er regels opgenomen voor de bescherming van geluidgevoelige gebouwen. Geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen heeft invloed op de omgeving. Het bevoegd gezag beoordeelt geluid van deze bronnen bij geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl). Voor een aantal geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl) en stiltegebieden (artikel 7.11 Bkl) gelden specifieke regels. In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.20 Bkl).

Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak van 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'. In dat kader zijn de regels in paragraaf 22.3.4 Bruidsschat van toepassing. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de Bruidsschat zijn de waarden bepaald (artikel 22.57).

4.1.2 Situatie plangebied

Deze ontwikkeling gaat uit van een wijziging van een bedrijfsfunctie naar een reguliere woonfunctie. Hiermee wordt er een geluidbelastende activiteit planologisch verwijderd. Dit heeft een positief effect op eventuele geluidhinder van de naastgelegen woningen. Daarnaast is er sprake van de toevoeging van een geluidgevoelig gebouw, namelijk een reguliere woning. Geluidgevoelige gebouwen dienen te worden beschermd tegen geluidhinder afkomstig van (spoor)wegen, industrieterreinen en omliggende bedrijvigheid. Hieronder wordt hier nader op ingegaan.

Railverkeerslawaai

In de directe omgeving is geen spoorweg aanwezig. Er is geen sprake van geluidhinder afkomstig van spoorwegen.

Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt aan de Rheezerveenseweg. Dit is een rustige weg met lage verkeersintensiteiten waar voornamelijk bestemmingsverkeer overheen rijdt. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling uitgaat van de functiewijziging van een bestaande woning, is er geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Er vinden namelijk geen wijzigingen plaats in de fysieke situatie. Bovendien is er recentelijk reeds een omgevingsvergunning verleend voor uitbreiding van de bestaande woning.

Industrielawaai

Geluidhinder afkomstig van gezoneerde industrieterreinen is niet aan de orde.

Solitaire bedrijvigheid

In de omgeving van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijven. Met eventuele geluidhinder van deze bedrijven dient rekening te worden gehouden. Volgens de richtafstandenlijst van de VNG geldt voor een grondgebonden agrarisch bedrijf voor geluid een richtafstand van 30 meter (rustige woonwijk). Voor een intensieve veehouderij geldt een richtafstand van 50 meter voor geluid. In dit geval wordt daar aan voldaan. Het dichtstbijzijnde agrarische bouwvlak ligt aan de Rheezerveenseweg 21 en ligt op minimaal 127 meter afstand van de woning.

4.1.3 Conclusie

Het onderdeel geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

Het beschermen van de bodemkwaliteit is een onderdeel bij de afweging van de aspecten van de fysieke leefomgeving. Ter bescherming van de bodemkwaliteit zijn instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de kwaliteit van de bodem.

4.2.2 Situatie plangebied

De ontwikkeling gaat uit van de omzetting van een woning met een bedrijfsfunctie naar een reguliere woning. De bedrijfswoning betreft een bodemgevoelig gebouw en is reeds toegestaan op grond van het huidige planologische regime. Feitelijk vinden er geen wijzigingen plaats. Daarom wordt het plangebied vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

Voor de bescherming van de luchtkwaliteit zijn instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Locaties met hoge concentraties stikstofdioxide en/of fijnstof zijn aangemerkt als aandachtsgebied. Vooral in en vlakbij een aandachtsgebied moeten overheden toetsen aan de omgevingswaarden. Dit is niet nodig indien een activiteit niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Volgens het Bkl dragen de volgende projecten niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Er zijn een paar situaties die de overheid nog wel in het hele land moet beoordelen. Dit zijn:

  • een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;
  • de aanleg van een tunnel langer dan 100 meter. Of als een tunnel wijzigt en daarbij minimaal 100 meter toeneemt;
  • de aanleg van een auto(snel)weg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee men kan aantonen of de fijnstofbijdragen van de veehouderijen op het plan is te beschouwen als Niet in Betekenende Mate (NIBM). In de vuistregel is een tabel opgenomen met als uitgangspunt de 3% NIBM grens. In de tabel is sprake van een "worst case" benadering. Dat betekent dat wanneer uit de toets blijkt dat de fijnstofbijdrage van een bedrijf op het beoordelingspunt voldoet aan de 3% NIBM grens, het ook voldoende aannemelijk is dat dit zal blijken uit een berekening met rekenprogramma ISL3a en deze laatste berekening daarvoor niet nodig is.

Afstand tot te toetsen plaats 70 m 80 m 90 m 100 m 120 m 140 m 160 m
Totale emissie in g/jr 324.000 387.000 473.000 581.000 817.000 1.075.000 1.376.000

4.3.2 Situatie plangebied

Het voornemen is om de bestaande woning met bedrijfsfunctie aan de Rheezerveenseweg te wijzigen naar een reguliere woning. Planologisch gezien wordt er daarmee een woning toegevoegd. De feitelijke situatie blijft echter gelijk. Er vinden geen sloop- of bouwwerkzaamheden plaats. Bovendien zijn in de vorige paragraaf voorbeelden gegeven van projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De omvang van dit plan is veel kleiner dan deze voorbeelden. Dit plan draagt dus niet bij aan de luchtverontreiniging. Ook is er geen sprake van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit.

Ten aanzien van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied wordt opgemerkt dat hier sprake is van een bestaande woning die niet op kortere afstand van intensieve veehouderijen wordt gesitueerd. Ter plaatse van de woning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Uit de afstandentabel in paragraaf 4.3.1 blijkt namelijk dat op een afstand van meer dan 160 meter de emissie 1.376,0 kilo per jaar mag bedragen. De dichtstbijzijnde veehouderij betreft het bedrijf aan de Rheezerveenseweg 9. Het bedrijf aan de Rheezerveenseweg 9 heeft een vergunning voor een emissie van 1.287,4 kg/j volgens het CIMLK. De veehouderij aan de Rheezerveenseweg 9 blijft beneden deze waarde. Bovendien ligt het bouwvlak van dit bedrijf op een afstand van circa 560 meter van de woning. Een stuk verder dan de 160 meter uit de tabel.

Ten aanzien van fijnstof van intensieve veehouderijen is er in het plangebied dan ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

4.4 Geur

4.4.1 Wettelijk kader

De instructieregels van het Bkl voor geur zijn gericht op geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg.

Geurnormen voor het houden van dieren bestaan voor sommige diersoorten uit afstanden en voor sommige diersoorten uit geurwaarden. Deze normen staan in het Omgevingsplan (paragraaf 22.3.6). De geurnormen beogen mede een omgekeerde werking te hebben. De normen dienen niet alleen als toetsingskader voor milieuvergunningen, maar geven ook aan welke geurbelasting de gemeente aanvaardbaar vindt op het platteland.

4.4.2 Situatie plangebied

Met dit TAM-omgevingsplan wordt de bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning. Een woning is een geurgevoelig gebouw. In de omgeving liggen enkele agrarische bedrijven die voor geurhinder kunnen zorgen. Deze liggen op 127 meter ten noordoosten (Rheezerveenseweg 21) en 130 meter ten zuiden (Rheezerveenseweg 8) van het plangebied. Op deze percelen is het mogelijk om landbouwhuisdieren te houden. Hiervoor geldt in het buitengebied een vaste afstand van 50 meter. De agrarische bedrijven liggen dus op voldoende afstand. Daarom wordt geconcludeerd dat in het plangebied geen sprake is van geurhinder. Omgekeerd gezien worden de agrarische bedrijven niet belemmerd door dit plan.

4.4.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Bescherming Van De Waterbelangen

5.1 Algemeen

Nederland is een waterland. De opgaven op het terrein van water zijn groot en worden in de toekomst alleen maar groter. Om ons land ook voor de komende generaties veilig, aantrekkelijk en leefbaar te houden, is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) ontwikkeld. Dit NWP beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen.

De provincie houdt toezicht op de waterschappen en is verantwoordelijk voor veilig drinkwater. Ook zorgt zij voor de plannen voor waterbeheer in de regio. Ook is de provincie verantwoordelijk voor vergunningverlening voor drinkwaterwinning. De ambities zijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving.

De waterschappen beheren water en waterkeringen (dijken) en zuiveren afvalwater. Ook zorgen zij voor de kleine waardevolle wateren, zoals vennen en bronnetjes. Voor grotere rivieren, meren en kanalen en grondwaters bestaat de Europese Kaderrichtlijn. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen het waterschap wil nemen.

Bij nieuwe plannen dient rekening te worden gehouden met de waterhuishoudkundige situatie. Dit houdt in dat de gevolgen van het plan op de waterbelangen beschreven moeten worden. Een belangrijk instrument hierbij is de watertoets. De waterbelangen en waterhuishoudkundige doelstellingen worden hierbij afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen gaan over zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2 Wateradvies

5.2.1 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'geen belang procedure' van de watertoets van toepassing is. Het resultaat van de watertoets is opgenomen in Bijlage1.

Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen.

Hoofdstuk 6 Waarborgen Van De Veiligheid (Externe Veiligheid)

6.1 Wettelijk Kader

Bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet ook gekeken worden naar de gevolgen van rampen. Daarvoor zijn in het Bkl risicobronnen aangewezen. Het gaat om:

  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor).
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteit leefomgeving.

Deze risicobronnen hebben aandachtsgebieden. Ze zijn digitaal te raadplegen in het Register Externe Veiligheid. Binnen een aandachtsgebied worden bij voorkeur geen kwetsbare gebouwen of locaties gerealiseerd. En ook geen beperkt kwetsbare gebouwen of locaties of zeer kwetsbare gebouwen. Soms kan dat toch, bijvoorbeeld als er extra maatregelen worden getroffen die worden vastgelegd in voorschriftengebieden. Denk bijvoorbeeld aan extra bouweisen.

6.2 Situatie Plangebied

De risico's ten aanzien van externe veiligheid zijn in te zien in onderstaande afbeelding. Het plangebied is aangegeven met de rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0002-VG01_0006.png"
Afbeelding 6.1: Risico's externe veiligheid (Bron: EV-Signaleringskaart)

Uit de signaleringskaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied zich enkele risicobronnen bevinden. Op circa 610 meter afstand van het plangebied bevinden zich twee gasopslagtanks. Op de kaart is te zien dat het plangebied buiten de veiligheidszones van de gasopslagtanks ligt. Ook ligt het plangebied buiten het brandaandachtsgebied en het explosieaandachtsgebied.

Op circa 945 meter afstand van het plangebied ligt een aardgasleiding. Op de kaart is te zien dat het plangebied ruim buiten de veiligheidszones ligt van deze aardgasleiding.

Er wordt bovendien geen nieuwe risicobron toegevoegd.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Bescherming Van Landschappelijke En Stedenbouwkundige Waarden En Cultureel Erfgoed

7.1 Cultureel Erfgoed

7.1.1 Wettelijk kader

Bij het beschermen van cultureel erfgoed moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan instructieregels voor de gemeente. Deze gaan over:

  • beschadiging of sloop van beschermde monumenten of archeologische monumenten;
  • verplaatsing van beschermde monumenten;
  • gebruik van monumenten ter voorkoming van leegstand;
  • aantasting van de omgeving van een beschermd monument;
  • aantasting van karakteristieke stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen;
  • in stand houden van archeologische monumenten.

De aspecten cultuurhistorie (monumenten) en archeologie worden hierna uitgewerkt.

7.1.2 Archeologie en cultuurhistorie

7.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

7.2.1 Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt beoordeeld of er echt behoefte aan is. En of de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied kan. De ladder is beleidsneutraal overgezet naar het Bkl. Dit geldt ook voor de reeds opgebouwde jurisprudentie. De instructieregel in artikel 5.129g Bkl regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling het toepassen van de ladder is vereist.

Voor de toetsing aan de ladder is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de begrippen:

'bestaand stedelijk gebied' is 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Een 'stedelijke ontwikkeling' is de 'ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is'.

Artikel 5.129g Bkl legt geen grens vast wat 'voldoende substantieel' is. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. Er is een overzichtsuitspraak (ECLI:NL:RVS:2017:1724) over de Ladder. De Afdeling geeft hierin geen harde ondergrenzen, maar stelt wel 'in beginsel' grenzen.

7.2.2 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Aangezien er pas sprake is van een stedelijke ontwikkeling bij de realisatie van 12 woningen en meer (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921), is in voorliggend geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is deze ontwikkeling niet Ladderplichtig.

7.3 Landschappelijke Waarden

7.3.1 Wettelijk kader

Voor de bescherming van het landschap geldt het Europees landschapsverdrag. Dit verdrag erkent dat landschappen een onderdeel zijn van de fysieke leefomgeving. In artikel 1.2 lid 1 sub g Omgevingswet staat dat 'landschappen' een onderdeel zijn van het fysieke leefomgeving. Het landschapsbeleid kan door Rijk, provincie of gemeente in een omgevingsvisie zijn vastgelegd. De gemeente Hardenberg heeft dit gedaan middels de Landschap Identiteits Kaarten.

7.3.2 LIK (Landschap Identiteit Kaart)

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.

Het gebied ligt in de 'LIK - Dedemsvaart Zuid - Rheezerveen - Heemserveen'. De locatie ligt in het besloten heideontginningslandschap. Dit is in onderstaande afbeelding weergegeven. De locatie is hierin met de rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0002-VG01_0007.png"
Afbeelding 7.1: Uitsnede LIK - Dedemsvaart Zuid - Rheezerveen - Heemserveen (Bron: Gemeente Hardenberg)

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen. Vervolgens is voor het gebied een overzicht gemaakt met de waardevolle en storende kenmerken. Er is ook een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven.

7.3.3 Toetsing aan het LIK

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling uitgaat van de functiewijziging van bestaande bebouwing, vinden er geen werkzaamheden plaats die afbreuk doen aan de landschappelijke kenmerken ter plaatse van het plangebied. Bovendien is het erf al landschappelijk ingepast. Dit was onderdeel van de in 2022 verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de bestaande woning. Het plan is daarmee niet in strijd met de LIK.

7.4 Conclusie

Het plan houdt voldoende rekening met de bescherming van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden.

Hoofdstuk 8 Natuurbescherming

8.1 Algemeen

De natuur maakt onderdeel uit van de fysieke leefomgeving. Bij natuurbescherming gaat het om de bescherming van gebieden en de bescherming van soorten. In dit hoofdstuk komt aan de orde hoe dit plan rekening houdt met de bescherming hiervan.

8.2 Gebiedsbescherming

8.2.1 Natura 2000-gebieden

8.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

8.2.3 Conclusie

Dit plan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden.

8.3 Soortenbescherming

8.3.1 Wettelijk kader

Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. Sommige activiteiten kunnen gevolgen hebben voor dieren en planten in het wild. Dit zijn flora- en fauna-activiteiten. Bij een activiteit is het nodig om te controleren of er soorten aanwezig zijn en welke soorten dit zijn. Er zijn maar weinig activiteiten waarbij vooraf al is uit te sluiten dat ze een flora- en fauna-activiteit tot gevolg hebben. Hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bepaalt wanneer een vergunning nodig is.

8.3.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft een functiewijziging van bestaande bebouwing. Er vinden geen sloopwerkzaamheden plaats en er worden geen groenstructuren verwijderd. Daarmee is geen sprake van activiteiten die negatieve effecten hebben op beschermde soorten.

8.3.3 Conclusie

Dit plan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde soorten.

8.4 Conclusie Natuurbescherming

Het plan leidt niet tot negatieve effecten op natuur.

Hoofdstuk 9 Behoeden Van De Staat En Werking Van Infrastructuur En Voorzieningen

9.1 Algemeen

Paragraaf 5.1.7 van het Bkl ziet op het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten. Hierin zijn beperkingengebieden opgenomen voor onder andere militaire doeleinden. Paragraaf 5.1.6 van het Bkl ziet op het behoud van ruimte voor toekomstige functies. Hierin is bepaald dat reserveringsgebieden kunnen worden aangewezen voor bijvoorbeeld buisleidingen en spoorwegen.

9.2 Beperkingengebieden

Een beperkingengebiedactiviteit is een activiteit die de functie van een maatschappelijk belangrijk werk of object kan verstoren. Dit zijn bijvoorbeeld wegen, spoorwegen, luchthavens en waterstaatswerken (rivieren etc.). Voorbeelden van beperkingengebiedactiviteiten zijn het plaatsen van een reclamebord naast een snelweg of het bouwen op een zeedijk. Om de functie van het werk of object te beschermen, gelden er beperkingen in een aangewezen gebied daaromheen. Het bevoegd gezag wijst dat gebied op kaart aan. De beperkingen gelden voor activiteiten in dit gebied (het beperkingengebied).

Het plangebied ligt in een gebied waar zich een militaire laagvliegroute bevindt. In gebieden met een militaire laagvliegroute mogen geen gebouwen met een hoogte van meer dan 40 meter worden gerealiseerd. Dit plan staat geen gebouwen met een dergelijke bouwhoogte toe.

Daarnaast bevindt het plangebied zich in een gebied waar windturbines het radarbeeld kunnen verstoren. De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van de functiewijziging van de bestaande bebouwing. Er worden geen windturbines mogelijk gemaakt.

9.3 Kabels En Leidingen

Ondergrondse kabels en leidingen zijn belangrijk voor het transport van data, elektriciteit en stoffen zoals gas en water. Sommige ondergrondse (hoogspannings)leidingen kunnen een risico opleveren voor de omgeving.

In Hoofdstuk 6 is al ingegaan op mogelijke buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Hieruit blijkt dat er geen buisleidingen aanwezig zijn. Daarnaast zal voorafgaand aan de bouw van de woningen een Klic-melding worden gedaan. Hiermee wordt voorkomen dat kabels en leidingen tijdens de bouw van de woningen worden beïnvloed.

9.4 Conclusie

Er wordt in voldoende mate rekening gehouden met het behoeden van de staat en werking van de infrastructuur en voorzieningen.

Hoofdstuk 10 Milieueffectrapportage

10.1 Wettelijk Kader

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt het effect van een project op het milieu in beeld. De regelgeving voor de m.e.r. is te vinden in afdeling 16.4 van de Omgevingswet (Ow) en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit (Ob). Aan de hand van bijlage V van het Ob kan worden bepaald of een plan mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is. In deze bijlage is een tabel opgenomen met vier kolommen. In kolom 1 staan de projecten opgesomd. In kolom 2 zijn de gevallen genoemd waarin een project-mer verplicht is. In kolom 3 staan de gevallen genoemd waarin de project-mer-beoordelingsplicht geldt. Kolom 4 bevat tot slot de besluiten die betrekking hebben op de projecten waarvoor de project-mer-(beoordelings)plicht geldt.

10.2 Situatie Plangebied

Dit plan gaat uit van de functiewijziging van bestaande bebouwing. Er wordt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. Gelet op de kenmerken van dit project en de plaats van het project zal dit geen gevolgen voor het milieu met zich meebrengen. Uit hoofdstuk 4 tot en met hoofdstuk 9 van deze toelichting is dit ook gebleken.

10.3 Conclusie

Dit plan brengt geen negatieve effecten op het milieu met zich mee. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig.

Hoofdstuk 11 Uitvoerbaarheid

11.1 Economische Uitvoerbaarheid

Overheden zijn verplicht om de kosten van een ontwikkeling te verhalen. Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur.

In dit geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico op nadeelcompensatie voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten zijn hier ook in opgenomen. Het kostenverhaal voor de gemeente is hiermee volledig verzekerd.

11.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

11.2.1 Participatie

Participatie is onder de Omgevingswet een belangrijk aspect in de procedure van een ruimtelijke ontwikkeling. Een ontwikkeling heeft namelijk niet alleen invloed op de fysieke leefomgeving, maar ook op de mensen die daar wonen, werken en recreëren. Het is daarom van belang dat deze mensen in een vroeg stadium worden betrokken bij het initiatief.

Aangezien de voorgenomen ontwikkeling enkel uitgaat van een functiewijziging van bestaande bebouwing, is in voorliggend geval gekozen om de omwonenden in te lichten over de plannen. Een verslag hiervan is opgenomen in Bijlage 2. Kort samengevat zijn er geen reacties gekomen op de voorgenomen ontwikkeling.

11.2.2 Vooroverleg instanties

11.2.3 Zienswijzen

Deze wijziging van het omgevingsplan is voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 12 Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locaties

Op basis van artikel 4.2 van de Omgevingswet bevat het omgevingsplan voor de hele gemeente de regels die nodig zijn voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In het Bkl staan de instructieregels voor de hoofdonderwerpen. Een omgevingsplan houdt in ieder geval voldoende rekening met onderstaande onderwerpen:

  • waarborgen van veiligheid;
  • beschermen van waterbelangen;
  • beschermen van gezondheid en milieu;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;

Deze onderwerpen zijn beoordeeld in hoofdstuk 3 tot en met hoofdstuk 10. Hieruit blijkt dat het plan met alle aspecten rekening houdt. Geconcludeerd wordt dat met deze wijziging van het omgevingsplan sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Bijlage 1 Bij Locatie Rheezerveenseweg 12, Heemserveen

Bij Artikel 1 (Begripsbepalingen)

In dit 'TAM-omgevingsplan Rheezerveenseweg 12 Heemserveen' wordt verstaan onder:

  1. 1. aanbouw:

een bouwwerk dat is gebouwd aan een gebouw; het bouwwerk onderscheidt zich van een gebouw door de vorm en is architectonisch ondergeschikt;

  1. 2. aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

  1. 3. aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

  1. 4. agrarisch bedrijf:

een bedrijf, dat geheel of overwegend gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen waaronder begrepen tuinbouw en/of het houden van dieren, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij, met inbegrip van pensionstal en productie van zonne-energie waarvan de geproduceerde elektriciteit in hoofdzaak aangewend wordt voor eigen gebruik. Bewerking en vergisting van mest en biomassa zijn activiteiten die onderdeel uitmaken van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat deze activiteiten plaatsvinden binnen het eigen bouwvlak, met bedrijfseigen producten en/of bedrijfseigen mest waarvan de geproduceerde elektriciteit en/of brandstof in hoofdzaak aangewend wordt voor eigen gebruik;

  1. 5. ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen windturbine zijnde;

  1. 6. antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

  1. 7. bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

  1. 8. bebouwingstypologie:

het type woning, zoals: vrijstaand, aaneengebouwd, tweekapper, gestapeld of gesplitst;

  1. 9. bed and breakfast:

het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf en ontbijt. Permanente bewoning van een bed and breakfast in een bijgebouw of bedrijfsgebouw is niet toegestaan;

  1. 10. Bestaand:
  1. a. het gebruik dat op het tijdstip het laatste besluit tot wijziging van het omgevingsplan op de betreffende locatie rechtens aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip rechtens aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder ook begrepen het overgangsrecht van het omgevingsplan, of een andere planologische toestemming;
  1. 11. bijbehorend bouwwerk:

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of een ander bouwwerk, met een dak;

  1. 12. bijgebouw:

een gebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

  1. 13. boerderijkamer:

(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend wordt gebruikt voor recreatief nachtverblijf in kamers, al dan niet in combinatie met een dagverblijf.

  1. 14. bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

  1. 15. bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

  1. 16. bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;

  1. 17. bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

  1. 18. Dagrecreatie:

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;

  1. 19. detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  1. 20. dienstverlening:

het op het publiek gerichte aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, uitzendbureaus, bankfilialen en makelaarskantoren;

  1. 21. eenvoudige dagrecreatie:

extensieve, kleinschalige vormen van vrijetijdsbesteding met een maximale duur van een dag, waarbij geen overnachting plaatsvindt;

  1. 22. erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

  1. 23. Foliebassin:

een mestbassin uitgevoerd als een met folie beklede grondput met of zonder omdijking;

  1. 24. gastouderopvang:

gastouderopvang als bedoeld in de Wet kinderopvang;

  1. 25. Gebruik:

het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;

  1. 26. gebouw:

elk bouwwerk, met uitzondering van windturbines, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  1. 27. Glastuinbouwbedrijf:

een agrarisch bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen met gebruikmaking van kassen;

  1. 28. Hobbymatig houden van landbouwhuisdieren:

het houden van minder landbouwhuisdieren dan 10 schapen, 5 paarden en pony's, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen of 10 overige landbouwhuisdieren;

  1. 29. hoofdgebouw:

gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten voor die activiteit het belangrijkst is;

  1. 30. hoofdverblijf:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep personen;

  1. 31. huishouden:

persoon of groep personen die een huishouden voert waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen;

  1. 32. internetwinkel:

specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet (of postorder) tot stand komt en waarbij afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;

  1. 33. Kampeerterrein:

een terrein ingericht voor recreatief verblijf in kampeermiddelen en stacaravans; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;

  1. 34. Kantoor:

een ruimte of bij elkaar behorende ruimten, welke bestemd is of zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen;

  1. 35. Kapsalon aan huis:

dienstverlening waarbij de bewoner van een woning tegen betaling kap/knipwerkzaamheden ter plaatse verricht, eventueel met aanverwante activiteiten;

  1. 36. Kas:

een gebouw met overwegend transparante, lichtdoorlatende afdekking en wanden, bedoeld voor het kweken en telen van gewassen;

  1. 37. Kinderopvang:

het tegen vergoeding aanbieden van verzorging, onderdak en begeleiding aan minderjarigen door anderen dan de eigen ouders, pleeg- of stiefouders bestaande uit de gelijktijdige opvang van meer dan zes kinderen;

  1. 38. kleinschalige bedrijfsactiviteiten aan huis:

het bedrijfs- of beroepsmatig leveren van diensten of producten, waaronder het houden van kantoor aan huis, dat door zijn beperkte omvang en ruimte-lijke uitstraling naar de (directe) woonomgeving in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

  1. 39. Kleinschalige duurzame energiewinning:

energie die gewonnen wordt uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieugevolgen optreden bij winning en omzetting en die in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar is, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;

  1. 40. mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

  1. 41. nevenactiviteit:

een activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens de bestemmingsomschrijving toegestane hoofdfunctie op het perceel;

  1. 42. Nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare distributienet, het telecommunicatieverkeer, de afvalinzameling, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

  1. 43. Opslag:

het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen, niet zijnde tijdelijke opslag;

  1. 44. overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak;

  1. 45. paardenbak:

een onverhard en omheind terrein, niet overdekt en met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;

  1. 46. Participatieframe:

een plan van aanpak waarin kort en krachtig wordt vastgelegd op welke manier participatie wordt toegepast bij een wijziging van het omgevingsplan;

  1. 47. peil:
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  1. 48. Permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;

  1. 49. Recreatiewoning:

een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben; onder recreatief verblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;

  1. 50. Rooilijn:
  1. a. langs een weg waar bestaande bebouwing is gesitueerd: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn die zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de weg gekeerde gevels van de bestaande bebouwing;
  2. b. langs een weg waarlangs geen bestaande bebouwing als onder a bedoeld is gesitueerd en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
  1. 51. ruimtelijke kwaliteit:

het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is;

  1. 52. ruimtelijk kwaliteitsplan:

een plan dat beschrijft op welke wijze het erf landschappelijk gezien is ingepast in zijn omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken worden doorvertaald in de inrichting van het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende maatregelen elders, in overeenstemming met de toepasselijke gemeentelijke landschapsidentiteitskaart bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;

  1. 53. Schuilgelegenheid:

een gebouw met maximaal drie gesloten wanden, dat dient voor de beschutting van, al dan niet hobbymatig gehouden, dieren tegen weersinvloeden en ook voor de opslag van het voor deze dieren bestemde voer;

  1. 54. seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  1. 55. Stacaravan:

bouwwerk voor recreatief nachtverblijf bestaande uit één bouwlaag uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders hebben. Een stacaravan heeft geen vaste verankering in de grond en moet over de weg als één deel te verplaatsen zijn;

  1. 56. statische opslag:

(binnen)opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoen)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke;

  1. 57. (ver)bouwen:

het bouwen, herbouwen, verbouwen danwel uitbreiden van een gebouw;

  1. 58. Vloeroppervlakte:

de netto vloeroppervlakte van een ruimte of gebouw gemeten op vloerniveau tussen de bouwmuren;

  1. 59. voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw;

  1. 60. voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel van het hoofdgebouw, tot aan de perceelsgrenzen;

  1. 61. waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

  1. 62. waterpeil:

de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater;

  1. 63. windturbine:

een door de wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen;

  1. 64. wonen:

activiteit inhoudende de bewoning van een woning;

  1. 65. woning:

een ruimte of complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

  1. 66. Woonwagen:

voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

  1. 67. zonnecollectoren:

collectoren voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking;

  1. 68. Zorgwoning:

complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere personen van een specifieke doelgroep die zorg nodig heeft;

Bijlage 2 Bij Locatie Rheezerveenseweg 12, Heemserveen

Bij artikel 6.2 (lijst toegestane kleinschalige bedrijfsactiviteiten)

  1. 1. Kantoren /
  2. 2. (waaronder verzekeringsorganisaties, verhuur van onroerend goed, handelsbemiddeling, reisorganisaties en hondentrimsalons)
  3. 3. Computerservice- en informatietechnologiebureau's
  4. 4. Uitgeverijen, drukkerijen en kopieerinrichtingen
  5. 5. Grafische afwerking, reproductiebedrijven opgenomen media, foto en filmontwikkelingcentrales
  6. 6. Studio's (film, TV, radio, geluid)
  7. 7. Wetenschappelijk onderzoek en opleiding/onderwijs
  8. 8. Reparatie van kantoormachines en computers
  9. 9. Reparatie ten behoeve van particulieren (excl. motorvoertuigen, vaartuigen en caravans)
  10. 10. Ateliers
  11. 11. Meubelstoffeerderijen
  12. 12. Schoonheidssalons (waaronder pedicuren)
  13. 13. Hoveniersbedrijven
  14. 14. Personaltraining
  15. 15. Bed & breakfasts
  16. 16. Gastouderopvang (kinderopvang t/m 6 kinderen)
  17. 17. Internetwinkels

Bijlage 1 Watertoetsresultaat

Bijlage 1 Watertoetsresultaat

Bijlage 2 Participatieverslag

Bijlage 2 Participatieverslag