KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Besloten Veenontginningslandschap
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.4 Huidig Planologisch Regiem
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie
2.1 Landschappelijke Aspecten
2.2 Het Plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
4.1 Algemeen
4.2 Geluid
4.3 Bodemkwaliteit
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Milieuzonering
4.7 Geur
4.8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Ecologie, Archeologie & Cultuurhistorie En Watertoets
5.1 Ecologie
5.2 Archeologie & Cultuurhistorie
5.3 Wateraspecten
Hoofdstuk 6 Planbeschrijving
6.1 Ruimtelijke Ontwikkeling
6.2 Verkeersaspecten
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
7.2 Opzet Van De Regels
7.3 Verantwoording Van De Regels
7.4 Handhaving
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak & Zienswijzen
9.1 Vooroverleg
9.2 Inspraak
9.3 Zienswijzen
9.4 Wijzigingen Ontwerpbestemmingsplan
Bijlage 1 Lik Deelgebied Dedemsvaart Zuid - Rheezerveen - Heemserveen
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Nadere Toelichting Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 4 Beplantingsplan
Bijlage 1 Bodemonderzoek
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Onderzoek Geur En Fijn Stof
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Erfinrichtingsplan
Bijlage 6 Zakelijke Beschrijving
Bijlage 7 Eindverslag Inspraakprocedure
Bijlage 8 Eindverslag Zienswijzen

Buitengebied Hardenberg, Dedemsvaartseweg Noord 90 en Stobbeplasweg 3 Lutten

Bestemmingsplan - gemeente Hardenberg

Vastgesteld op 02-09-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Dedemsvaartseweg Noord 90 en Stobbeplasweg 3 Lutten' met identificatienummer NL.IMRO.0160.BP00121-VG01 van de gemeente Hardenberg;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-gebonden beroep:

administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische en daarmee gelijk te stellen beroepen, die door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanbouw:

een bouwwerk dat is gebouwd aan een bedrijfsgebouw; het bouwwerk onderscheidt zich van een bedrijfsgebouw door de vorm en is architectonisch ondergeschikt;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, dat geheel of overwegend gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen waaronder begrepen tuinbouw en/of het houden van dieren, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal en productie van zonne-energie waarvan de geproduceerde elektriciteit in hoofdzaak aangewend wordt voor eigen gebruik. Bewerking en vergisting van mest en biomassa zijn activiteiten die onderdeel uitmaken van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat deze activiteiten plaatsvinden binnen het eigen bouwvlak, met bedrijfseigen producten en/of bedrijfseigen mest waarvan de geproduceerde elektriciteit en/of brandstof in hoofdzaak aangewend wordt voor eigen gebruik;

1.8 agrarisch loonbedrijf:

een bedrijf, dat uitsluitend of in overwegende mate is gericht op het verrichten van werkzaamheden voor en/of de levering van diensten aan agrarische bedrijven;

1.9 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen windturbine zijnde;

1.10 appartement:

het geheel van bijbehorende vertrekken als afzonderlijk gemeubileerde woongelegenheid in een groter gebouw en dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;

1.11 archeologisch onderzoek:

in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;

1.12 archeologische monumentenzorg:

zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland;

1.13 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, ten minste ouder dan 50 jaar;

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde geen gebouwen zijnde;

1.15 bed and breakfast:

het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf en ontbijt. Permanente bewoning van een bed and breakfast in een bijgebouw of bedrijfsgebouw is niet toegestaan;

1.16 bedrijfsgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of voorziening;

1.17 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein;

1.18 beplantingsplan:

onder beplantingsplan wordt in deze planregels verstaan het in Bijlage 4 opgenomen Beplantingsplan, opgesteld door Ontwerp Buro Herbert Olde Hinkel;

1.19 bestaand(e) aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk, goothoogte, inhoud, inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie en vorm:

aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk, goothoogte, inhoud, inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie of vorm, zoals dat of die rechtens bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag is ingediend voor dat tijdstip, kan worden gerealiseerd;

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met dezelfde bestemming;

1.22 bijgebouw:

een gebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.23 boerderijkamer:

(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend wordt gebruikt voor recreatief nachtverblijf in kamers, al dan niet in combinatie met een dagverblijf. De oppervlakte van een zelfstandige boerderijkamer mag niet meer bedragen dan 50 m2 en van de boerderijkamers in totaal niet meer dan 200 m2. Het aantal slaapplaatsen mag niet meer bedragen dan 15, vrijstaande appartementen c.q. huisjes zijn niet toegestaan;

1.24 boomteelt:

een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van laanbomen;

1.25 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.27 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;

1.30 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.31 brutovloeroppervlakte:

de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;

1.32 dagrecreatie:

activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;

1.33 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.34 eenvoudige dagrecreatieve voorzieningen:

extensieve, kleinschalige vormen van vrijetijdsbesteding met een maximale duur van een dag, waarbij geen overnachting plaatsvindt;

1.35 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.36 extensieve openluchtrecreatie:

vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruime, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen;

1.37 foliebassin:

een mestbassin uitgevoerd als een met folie beklede grondput met of zonder omdijking;

1.38 gebouw:

elk bouwwerk, met uitzondering van windturbines, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 glastuinbouwbedrijf:

een agrarisch bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen onder glas of daarmee gelijk te stellen materialen;

1.40 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.41 internetwinkel:

specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet (of postorder) tot stand komt en waarbij afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;

1.42 intrekgebieden:

gebieden zoals genoemd in artikel 2.13.1 onder d van de Omgevingsverordening Overijssel en die op de kaart Drinkwatervoorziening nr. 09295053 (vastgesteld door Provinciale Staten op 1 juli 2009) zijn aangegeven;

1.43 kampeermiddel:

een onderkomen dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter, zoals bijvoorbeeld een tent, vouwwagen, toercaravan of camper;

1.44 kampeerterrein:

een terrein ingericht voor recreatief verblijf in kampeermiddelen en stacaravans; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;

1.45 kleinschalig kamperen:

kamperen in de vorm van recreatief medegebruik op een kampeerterrein geschikt voor een beperkt aantal kampeermiddelen;

1.46 landschapsontsierende bedrijfsgebouwen:

gebouwen die door de verschijningsvorm zoals blijkend uit goothoogte, nokhoogte, materiaalgebruik, bouwmassa en/of silhouet, visueel storend zijn in het landschapsbeeld; voor het gebied karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen vallen hier niet onder;

1.47 loonbedrijf:

een bedrijf, dat uitsluitend of in overwegende mate is gericht op het verrichten van werkzaamheden voor en/of de levering van diensten aan (agrarische) bedrijven;

1.48 nevenactiviteit:

een activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens de bestemmingsomschrijving toegestane hoofdfunctie op het perceel;

1.49 omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.50 opgraving:

archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ wordt behouden;

1.51 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en niet, of slechts gedeeltelijk, met wanden is omgeven

1.52 paardenbak:

een onverhard en omheind terrein, niet overdekt en met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;

1.53 peil:

  1. a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
  3. c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;

1.54 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;

1.55 plattelandswoning:

een bedrijfswoning behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die door een derde bewoond mag worden als bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) inclusief aan-huis-gebonden beroep;

1.56 productiegerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;

1.57 ruimtelijke kwaliteit

het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

1.58 ruimtelijke kwaliteitsplan:

een plan dat beschrijft op welke wijze het erf landschappelijk gezien is ingepast in zijn omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken worden doorvertaald in de inrichting van het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende maatregelen elders, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;

voor het bepalen van de sterke gebiedskenmerken moet gebruik gemaakt worden van de tabellen in de Landschap Identiteit Kaart (LIK), waarin de sterke gebiedskenmerken per (deel)gebied zijn beschreven; de LIK maakt als Bijlage 1 onderdeel uit van de regels;

1.59 schuilgelegenheid:

een gebouw met maximaal drie gesloten wanden, dat dient voor de beschutting van, al dan niet hobbymatig gehouden, dieren tegen weersinvloeden alsmede voor de opslag van het voor deze dieren bestemde voer;

1.60 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel en parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.61 stacaravan:

bouwwerk voor recreatief nachtverblijf bestaande uit één bouwlaag uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders hebben. Een stacaravan heeft geen vaste verankering in de grond en moet over de weg als één deel te verplaatsen zijn;

1.62 statische opslag:

opslag van goederen en producten die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze ter plaatse bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld worden; uitgezonderd de opslag van gevaarlijke stoffen;

1.63 stikstofemissie:

de uitstoot van reactieve stikstofverbindingen;

1.64 streekeigen product:

producten die zijn voortgebracht op ambachtelijke wijze op agrarische bedrijven;

1.65 teeltondersteunende voorziening:

een verplaatsbare constructie, overtrokken met transparant materiaal anders dan glas, voor het kweken of beschermen van gewassen, uitsluitend aanwezig tijdens het teeltseizoen;

1.66 tuinbouw:

het bedrijfsmatig telen en kweken van groenten, bomen, heesters, struiken, planten en bloemen of tuinbouwzaden, in de volle grond, al dan niet gecombineerd met, als ondergeschikte nevenactiviteit, de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;

1.67 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.68 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel van het hoofdgebouw, tot aan de perceelsgrenzen.

1.69 waarde archeologie 3, 4 en 5:

door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vermoed wordt dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg;

1.70 woning:

een complex van ruimten volgens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden;

1.71 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, bijvoorbeeld in de vorm van bank- en verzekeringsdiensten, exploitatie van en handel in onroerende zaken, adviesbureaus, verhuurbedrijven en hulpdiensten;

1.72 zonnecollectoren:

collectoren voor warmteopwekking of een paneel voor electriciteitsopwekking;

1.73 zorgboerderij:

een zorgfunctie waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, en al dan niet gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in dié zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

Ruimten, zoals kelders en kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer - en tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren - worden niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk, tenzij:

  1. a. de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen, of;
  2. b. de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft.

In bestaande situaties wordt een kelder waarvan de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen of de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft, niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens dan wel rooilijn met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Besloten Veenontginningslandschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van één agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw, waarbij ter plaatse van de aanduiding:
    1. 1. 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - diersoort 1' maximaal 19.500 legkippen mogen worden gehouden;
    2. 2. 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - diersoort 2' maximaal 21.761 legkippen en maximaal 396 vleeskalveren mogen worden gehouden
  2. b. een agrarisch loonbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
  3. c. de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten veenontginningslandschap, welke per (deel)gebied zijn beschreven in de tabellen van de Landschap Identiteit Kaart (LIK), die als Bijlage 1 onderdeel uitmaakt van de regels;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. niet-agrarische nevenactiviteiten tot een maximum van 100 m2 bruto vloeroppervlak, of de bestaande oppervlakte, indien deze meer dan 100 m2 bedraagt;
  2. e. bed and breakfast;
  3. f. statische opslag in bestaande gebouwen;
  4. g. voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen;
  5. h. een paardenbak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - paardenbak';

en tevens voor:

  1. i. watergangen, waterpartijen en inundatie vanuit de watergangen, met bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. j. (aanpassingen aan) bestaande verkeersvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  3. k. het wonen in een agrarische bedrijfswoning inclusief het gebruik van tuinen en erven door een derde, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – plattelandswoning'.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie 5

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Uitsluiting besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor activiteiten die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de bijbehorende omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

6.2 Gebruik gewasbeschermingsmiddelen

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen voor boomteelt en fruitteelt binnen 50 meter van:

  1. a. concentraties van woningen (in lintbebouwing, buurtschappen en bebouwde kom);
  2. b. de Ecologische Hoofdstructuur, zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel;
  3. c. recreatieve bestemmingen.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Algemene afwijkingsregels

7.2 Gewasbeschermingsmiddelen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2 voor het toestaan van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen voor boomteelt en fruitteelt, mits door middel van onderzoek en/of door het treffen van maatregelen aangetoond kan worden dat het woon- en leefklimaat en de natuurlijke waarden van de omliggende gronden hierdoor niet onevenredig worden aangetast.

7.3 Paardenbakken buiten het bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan, binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Beslotenveenontginningslandschap' worden afgeweken van het plan voor het realiseren van paardenbakken buiten bouw- of bestemmingsvlakken, voor het bedrijfsmatig of hobbymatig houden van paarden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. situering binnen het bouw- of bestemmingsvlak is niet mogelijk of niet doelmatig;
  2. b. de meest nabij gelegen grens van de paardenbak moet binnen 25 meter van het bouw- of bestemmingsvlak liggen;
  3. c. de bouwhoogte van de omheining mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  4. d. het bedrijfsmatig houden van paarden is uitsluitend mogelijk voorzover de paardenbak onderdeel uitmaakt van een agrarisch bedrijf;
  5. e. de situering van de paardenbak mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.

7.4 Zonnecollectoren buiten het bouwvlak

Bij omgevingsvergunning kan binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Beslotenveenontginningslandschap' worden afgeweken van de regels voor het toestaan van zonnecollectoren buiten agrarische bouwvlakken, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. zonnecollectoren zijn niet toegestaan in de gebieden zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel;
  2. b. de maximale (bouw)hoogte bedraagt 2 meter;
  3. c. de zonnecollectoren moeten vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn en niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden;
  4. d. de inpassing van zonnecollectoren op het erf en in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden aan de hand van een ruimtelijk kwaliteitsplan.

7.5 Uitsluiting besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten

Bij een omgevingsvergunning kan overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden slechts worden afgeweken van het plan, mits geen activiteiten worden toegestaan die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

8.1 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. a. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 25 m worden verschoven;
  2. b. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 25% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
  3. c. door een wijziging mogen de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast;
  4. d. deze wijzigingsbevoegdheid geldt niet voor de vergroting van agrarische bouwvlakken.

8.2 Uitsluiting besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten

Burgemeester en wethouders kunnen de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden slechts wijzigen, mits geen activiteiten worden toegestaan die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Werking wettelijke regeling

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

9.2 Afstemming welstandstoets

Voorzover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  1. a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  2. b. de plaatsing op het bouwperceel;

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet voorgeschreven welstandscriteria (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:

    1. 1. de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
    2. 2. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.

9.3 Uitsluiting seksinrichting

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden en gebouwen als seksinrichting.

9.4 Afstemming APV en evenementen

Dit bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen en andere meerdaagse of regelmatig terugkerende activiteiten met een maximum van drie evenementen per jaar met een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, mits, voor zover noodzakelijk, een omgevingsvergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is verleend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Buitengebied Hardenberg, Dedemsvaartseweg Noord 90 en Stobbeplasweg 3 Lutten van de gemeente Hardenberg.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van:

De griffier, De voorzitter,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer heeft een agrarisch bedrijf welke is ondergebracht op een tweetal agrarische bouwpercelen aan de Dedemsvaartseweg-Noord 90 en aan de Stobbeplasweg 3 in Lutten. Op de locatie aan de Dedemsvaartseweg-Noord 90 is naast de agrarische bedrijfsactiviteiten (het agrarisch bedrijf) een loonwerkbedrijf als nevenactiviteit aanwezig. Dit loonwerkbedrijf zal worden verplaatst naar de Stobbeplasweg 3, waar momenteel reeds een agrarisch bedrijfsgebouw ten behoeve van pluimvee aanwezig is. Overigens vallen binnen dit plandeel ook de percelen Stobbeplasweg 1 en Dedemsvaartseweg-Noord 64.

Op de locatie Dedemsvaartseweg-Noord 90 bevindt zich naast een vleeskalverentak een pluimveebedrijf met uitloopruimte. Aan de noordoostzijde van het perceel bevindt zich een opslagruimte voor droge pluimveemest. Het voornemen is om deze mestopslag tegen de bestaande stal, in de noordoostelijke hoek van het perceel, aan te bouwen. De mestopslag wordt grotendeels aan het oog onttrokken door de landschappelijke inpassing van het perceel.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische kaders voor de verplaatsing van het loonwerkbedrijf naar de Stobbeplasweg 3. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan tevens in een op de bestaande activiteiten en bedrijfsgebouwen (waaronder ook de aanwezige 'wintergartens'(overdekte uitloopruimtes voor het pluimvee)) toegesneden bouwvlak. Hiermee beschikt de gemeente over een adequaat en actueel juridisch-planologisch kader voor de bestaande activiteiten.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het plangebied bestaat uit twee gescheiden agrarische bouwpercelen aan de Dedemsvaartseweg-Noord 90 en de Stobbeplasweg 3 in Lutten. Op circa 1500 meter in noordelijke richting ligt de kern Slagharen. De ligging van beide percelen (het plangebied) wordt globaal weergegeven in afbeelding 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.BP00121-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied (bron: Kadaster)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.BP00121-VG01_0002.png"

Afbeelding 1.2 Betreffende percelen aan de Stobbeplasweg en Dedemsvaartseweg-Noord (bron: Kadaster)

1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Dedemsvaartseweg Noord 90 en Stobbeplasweg 3 Lutten' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0160.BP00121-VG01) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig Planologisch Regiem

De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg'. De raad van de gemeente Hardenberg heeft op 1 oktober 2013 het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg vastgesteld. Op basis van dit bestemmingsplan zijn beide percelen bestemd als 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap'.

Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw. Gebouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf mogen binnen deze bestemming worden opgericht binnen het bouwvlak. Ondergeschikt aan het agrarisch bedrijf worden onder andere niet-agrarische nevenactiviteiten (tot een maximum van 100 m2 brutovloeroppervlak, of de bestaande oppervlakte),bed and breakfast, statische opslag in bestaande gebouwen, kleinschalig kamperen tot een maximum van 25 kampeermiddelen en een agrarisch loonbedrijf toegestaan.

Omdat de voorgenomen ontwikkelingen niet geheel in overeenstemming zijn met het geldende bestemmingsplan is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de landschappelijke aspecten en een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Hardenberg beschreven.

In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema’s de revue.

Hoofdstuk 5 gaat in op de aspecten betreffende flora & fauna, archeologie en de watertoets.

Hoofdstuk 6 bevat de planbeschrijving.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.

Hoofdstuk 2 De Huidige Situatie

In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat zowel in op de landschappelijke aspecten van de omgeving als op de huidige situatie van het plangebied.

2.1 Landschappelijke Aspecten

Het plangebied ligt op zo'n 1500 meter ten zuidwesten van de kern Slagharen en ten westen van de kern Lutten. De omgeving van het plangebied bestaat uit de lintbebouwing langs de Dedemsvaartseweg-Noord en aan weerszijden daarvan een veenkoloniaal (slagen)landschap dat grotendeels in gebruik is als landbouwgebied.

Het gebied kenmerkt zich door een grote openheid, vlakke ligging en bebouwing langs de ontginningsassen. De (agrarische) bouwpercelen in de omgeving worden gekenmerkt door een open bebouwingsbeeld, met name in de richting van het achterliggende landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.BP00121-VG01_0003.png"

Afbeelding 2.1 Het plangebied in zijn omgeving (bron: Google maps)

2.2 Het Plangebied

Het plangebied zelf bestaat een tweetal percelen. Aan de Stobbeplasweg bevindt zich een recent gebouwde pluimveestal en een boerderij bestaand uit twee wooneenheden.

De locatie aan de Dedemsvaartseweg-Noord 90 bestaat naast legkippen en vleeskalveren uit een ondergeschikte loonwerktak. Deze zal worden verplaatst naar de Stobbeplasweg. De bedrijfswoning bevindt zich vooraan de Dedemsvaartseweg-Noord.

Voor beide percelen geldt verder dat nauwelijks sprake is van landschappelijke inpassing. Slechts aan de straatzijde wordt de bedrijfsbebouwing aan het zicht deels onttrokken door groenstructuur. De (bedrijfs)woningen liggen wel in het zicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.BP00121-VG01_0004.png"

Afbeelding 2.2 Globale begrenzing plangebied (bron: Bing maps)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de plankaart en in de regels.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

3.1.2 Conclusie toetsing aan rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over betrekkelijk kleinschalige ontwikkelingen zoals besloten in voorliggend bestemmingsplan. Derhalve wordt geconcludeerd dat de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen niet strijdig zijn met de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2013 in werking getreden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

De definitie van duurzaamheid luidt: 'duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien'. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: 'het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is'. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieus; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.2.2 De Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. 1. generieke beleidskeuzes;
  2. 2. ontwikkelperspectieven;
  3. 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.5 Conclusie toetsing aan de Omgevingsvisie Overijssel

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de ‘Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg’. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota vormt de basis voorhet nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied in de gemeente Hardenberg. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

De gemeente Hardenberg heeft in de visienota een aantal deelgebieden onderscheiden. Het plangebied is gelegen in een deelgebied met als ontwikkelingsrichting 'Landbouwontwikkelingsgebied. In afbeelding 3.6 is de visiekaart voor het landbouwontwikkelingsgebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.BP00121-VG01_0010.png"

Afbeelding 3.6 Visiekaart deelgebied 'Dedemsvaart-Zuid, Colenbranderbos, Slagharen-Oost/West, De Krim, Bergentheim-Zuid'(bron: Gemeente Hardenberg)

In landbouwontwikkelingsgebied wordt alle ruimte geboden voor schaalvergroting en intensivering. Tevens is in deze gebieden ruimte voor nieuwvestiging, bijvoorbeeld in de vorm van bedrijfsverplaatsing.

3.3.2 LIK (Landschap Identiteit Kaart)

3.3.3 Ontwikkelingsvisie Dedemsvaart Zuid, Rheezerveen, Heemserveen

3.3.4 Conclusie toetsing initiatief aan gemeentelijk beleid

In het voorliggende geval is er sprake van een tweetal bestaande agrarische bouwpercelen. De loonwerkactiviteiten, welke plaatsvinden op het perceel aan de Dedemsvaartseweg-Noord 90, worden verplaatst naar het agrarisch bouwperceel aan de Stobbeplasweg 3. Op basis van de Visienota Buitengebied is het gebied aangemerkt als een gebied primair bedoeld voor de landbouw. Op basis van de ontwikkelingsvisie wordt ook ruimte geboden aan andere functies. De ontwikkeling leidt niet tot extra hinder voor omliggende functies. Middels een landschapsplan, gebaseerd op de uitgangspunten van het LIK, worden beide erven ingepast in het landschap. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid zoals verwoord in de voorgaande beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur en de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Plattelandswoning

De woning aan de Stobbeplasweg 1/Dedemsvaartseweg Noord 64 maakte vroeger als bedrijfswoning onderdeel uit van het agrarisch bedrijf, maar wordt nu bewoond door burgers (derden) die geen functionele binding hebben met het functionerend agrarisch bedrijf. Deze woning is in het vastgestelde plan bestemd tot zogenoemde ‘plattelandswoning’.

Ten aanzien hiervan wordt opgemerkt dat met de inwerkingtreding van de Wet plattelandswoningen op 1 januari 2013 niet langer het feitelijk gebruik maar het planologisch regime leidend is. Als gevolg van de inwerkingtreding van deze wet geniet een plattelandswoning geen bescherming tegen milieueffecten (geur- en geluidhinder en luchtkwaliteit) van het agrarisch bedrijf waartoe de woning voorheen behoorde. De wetgeving regelt namelijk dat de plattelandswoning qua milieubescherming gelijkgesteld wordt met de (voormalige) agrarische bedrijfswoning. De bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfswoning oorspronkelijk deel uitmaakte, wordt hierdoor niet langer beperkt. In dit hoofdstuk wordt hier dan ook niet nader op in gegaan. Gezien het feit dat de functie van deze woning ook niet wijzigt door de woning aan te merken als plattelandswoning, wordt in dit hoofdstuk niet nader ingegaan op de vraag of de plattelandswoning hinder ondervindt van functies in de omgeving.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidsgevoelig object (zoals woningen) mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidsgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Railverkeerslawaai is in het voorliggende geval niet van toepassing. In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorrails gelegen.

4.2.2 Wegverkeerslawaai

Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld naar de hinder als gevolg van het wegverkeerslawaai.

In het voorliggende geval is er geen sprake van de toevoeging van geluidsgevoelige functies. Er is sprake van een gewijzigde verdeling voor wat betreft de activiteiten op de percelen aan de Dedemsvaartseweg-Noord 90 en de Stobbeplasweg 3 te Lutten.

Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk.

4.2.3 Industrielawaai

4.2.4 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

Enkel op de locatie aan de Stobbeplasweg heeft onderzoek plaatsgevonden. Aan de Dedemsvaartseweg-Noord 90 is namelijk geen sprake van nieuwbouwactiviteiten, maar wordt in hoofdzaak de bestaande situatie planologisch vastgelegd.

Kruse Milieu B.V. heeft op de locatie Stobbeplasweg 3 een verkennend bodemonderzoek verricht. De resultaten en conclusies van dit onderzoek worden in deze paragraaf behandeld. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar het onderzoeksrapport in Bijlage 1 bij deze toelichting.

4.3.2 Resultaten verkennend bodemonderzoek Stobbeplasweg 3

4.3.3 Slotconclusie

Uit bodemmilieukundig oogpunt is geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit, ofwel titel 5.2 van de Wet milieubeheer, is op 15 november 2007 in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden.

Met de luchtkwaliteitsbepalingen in de Wet milieubeheer wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de luchtkwaliteitsbepalingen bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

4.4.2 Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

4.4.3 Conclusie

Uit de gevoerde onderzoeken is gebleken dat het project is aan te merken als een project welke 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet noodzakelijk.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi)
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

In de 'Externe Veiligheidsvisie gemeente Hardenberg' is de situatie in de gemeente Hardenberg geïnventariseerd en in kaart gebracht. Uit de inventarisatie is gebleken dat binnen de gemeente een aantal risicobronnen aanwezig is, waarop het externe veiligheidsbeleid betrekking heeft. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.

4.5.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Overijssel en de Externe Veiligheidsvisie gemeente Hardenberg is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.BP00121-VG01_0013.png"

Afbeelding 4.2 Uitsnede Risicokaart Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.6 Milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.6.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. Bij 'gemengde gebieden' moet gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen en in lintbebouwingen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid.

De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is gelegen in een gebied met lintbebouwing, langs een drukke weg en met een spreiding van verschillende functies (kleinschalige bedrijvigheid, agrarische bedrijvigheid, wonen). Het gebied waarin het plangebied zich bevindt is derhalve aan te merken als een 'gemengd gebied'.

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

4.6.3 Onderzoeksresultaten milieuzonering

4.6.4 Conclusie

Gezien het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.7 Geur

4.7.1 Wet geurhinder en veehouderij en geurverordening gemeente Hardenberg

Als toetsingskader voor het aspect stankhinder gelden de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en de daarbij behorende Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). De geuremissiefactoren per dier zijn vastgelegd in de Rgv.
De Wgv schrijft voor op welke wijze geurhinder door dierenverblijven (veehouderijen) in een vergunning moet worden beoordeeld. Daartoe moet onder meer de geurbelasting op nabijgelegen geurgevoelige objecten (zoals woningen) worden bepaald.

Het betreft hier het houden van pluimvee en vleeskalveren. Hiervoor zijn in de Rgv geuremissiefactoren vastgesteld. Er is met het behulp van het programma V-STACKS Vergunning, versie 2010, door Agra-Matic B.V. een berekening van de geurbelasting voor beide locaties uitgevoerd. Zie hiervoor Bijlage 3 van de toelichting.

Op grond van artikel 6 Wgv is de “Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Hardenberg” (geurverordening) op 17 november 2009 vastgesteld en op 26 november 2009 in werking getreden. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen aangepast. Bij de berekening van de geurbelasting is getoetst aan de in deze geurverordening opgenomen geurnormen. Hieronder zijn de resultaten per locatie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.BP00121-VG01_0014.png"

Afbeelding 4.3 Uitsnede gemeentelijke geurverordening (bron: gemeente Hardenberg)

4.7.2 Dedemsvaartseweg-Noord 90

Uit de berekening volgt dat voor wat betreft de locatie aan de Dedemsvaartseweg-Noord 90 de norm op een aantal locaties wordt overschreden ('overbelaste locaties'). Omdat hierbij sprake is van een vergund recht (de in het kader van de Wet milieubeheer vergunde situatie qua dierbezetting en de daarbij behorende stikstofemissie), heeft dit geen consequenties voor voorliggend bestemmingsplan. Bij mogelijke toekomstige uitbreidingen zal initiatiefnemer echter maatregelen moeten treffen om de geurbelasting terug te brengen naar (maximaal) de ten hoogste toegestane waarden.

Omdat de geuremissie ten gevolge van de uitlopen ('wintergarten') niet is vastgesteld in de bovengenoemde berekeningen, geeft de Wet geurhinder en veehouderij minimumafstanden tussen de veehouderij en een geurgevoelig object. In het voorliggende geval wordt een afstand van 50 meter tot aan geurgevoelige objecten voldoende geacht. Aan deze afstand wordt, zo blijkt uit afbeelding 4.4, ruimschoots voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.BP00121-VG01_0015.png"

Afbeelding 4.4 Afstand 'wintergarten' tot aan geurgevoelige objecten

4.7.3 Stobbeplasweg 3

Uit de berekening volgt dat voor wat betreft de locatie aan de Stobbeplasweg de problematiek zoals bij de locatie Dedemsvaartseweg-Noord 90 niet speelt. Op de locatie aan de Stobbeplasweg is sprake van een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Daar komt bij dat ook hier sprake is van een vergund recht (de in het kader van de Wet milieubeheer vergunde situatie qua dierbezetting en de daarbij behorende stikstofemissie).

4.7.4 Conclusie

Voor wat betreft het aspect geur is sprake van een vergund recht (de in het kader van de Wet milieubeheer vergunde situatie qua dierbezetting en de daarbij behorende stikstofemissie) waardoor de gemeten overschrijdingen geen gevolgen hebben voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

4.8.1 Kader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

4.8.2 Onderzoek

In het voorliggende geval is er sprake van de verplaatsing van de loonwerkactiviteiten aan de Dedemsvaartseweg-Noord 90 naar de Stobbeplasweg 3. Deze activiteit is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit Milieueffectrapportage en daarom niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Hieruit en omdat deze activiteiten geen significante gevolgen hebben voor Natura 2000 gebieden vloeit daarom ook niet voort, dat het huidige bestemmingsplan om die reden m.e.r.-plichtig is.

Wat betreft de agrarische activiteiten op beide percelen is het noodzakelijk, nu geen milieueffectrapportage is opgesteld voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure, om uit te sluiten, dat het bestemmingsplan mogelijkheden biedt om m.e.r.(beoordelings-)plichtige activiteiten te ontplooien. In theorie bestaat die mogelijkheid namelijk op beide locaties, bijvoorbeeld door afbraak van de bestaande gebouwen en de bouw van nieuwe stallen voor intensieve veehouderij, waarmee de D-drempel van het besluit m.e.r. wordt overschreden en/of significante effecten kunnen optreden voor Natura 2000 gebieden door toename van de stikstofemissie. Op grond van de Wet milieubeheer (artikel 7.2, lid 2 en/of artikel 7.2a Wm, waarbij een relatie is gelegd met artikel 19j, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet) kan om die twee redenen een planm.e.r.-plicht bestaan.

Om dit te voorkomen is in dit bestemmingsplan per locatie het maximaal aantal dieren vastgelegd in de regels. Hierbij wordt uitgegaan van de in het kader van de Wet milieubeheer vergunde situatie voor beide locaties. Het maximaal aantal dieren voor de locatie aan de Stobbeplasweg bedraagt 19.500 legkippen. Aan de Dedemsvaartseweg-Noord bedraagt het maximaal aantal dieren 21.761 legkippen en 396 vleeskalveren.

Uitsluitend middels een afwijkingsbevoegdheid kan worden gewisseld van diersoort. Hierbij is wel bepaald dat de stikstofemissie niet meer mag bedragen dan de in het kader van de Wet milieubeheer vergunde situatie voor beide locaties. Deze bedragen respectievelijk 4036,54 kg NH3 (Dedemsvaartseweg-Noord) en 3605 kg NH3 (Stobbeplasweg). Daarnaast is bepaald dat deze afwijking niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden of een plan-m.e.r.-pichtige activiteit.

Als gevolg van het opnemen van het maximaal aantal dieren per locatie en de bij de afwijkingsbevoegheid opgenomen voorwaarden hebben omwonenden bij beide locaties naar de toekomst toe, naast eventuele waarborgen in het kader van de Wet milieubeheer omdat voor vergunningplichtige activiteiten op grond van die wet een vergunning nodig is, in het bestemmingsplan zelf waarborgen, dat de het maximaal aantal dieren en de stikstofemissie (en daarmee verband houdende geurhinder) niet zal toenemen.

4.8.3 Conclusie

Door het opnemen van het maximaal aantal dieren en het opnemen van een stikstofemissieplafond bij de afwijkingsbevoegdheid, is dit bestemmingsplan niet m.e.r.-plichtig. Door deze regels zijn ook de milieugevolgen van het plan voor omwonenden begrensd.

Hoofdstuk 5 Ecologie, Archeologie & Cultuurhistorie En Watertoets

5.1 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

5.1.1 Gebiedsbescherming

5.1.2 Flora en Faunawet

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In de bestaande situatie is sprake van erven die volop in bedrijf zijn. Er is grotendeels sprake van bebouwd en verhard terrein. Geconcludeerd wordt dat het plangebied, gelet op de terreingesteldheid, ongeschikt is voor beschermde flora. Gelet op de kenmerken van het plangebied is er evenmin sprake van een foerageergebied. Het project zal hierin bovendien geen verandering brengen. De locatie heeft geen of een zeer lage natuurwaarde. Een flora- en faunaonderzoek is dan ook niet noodzakelijk geacht.

Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.

Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

5.2 Archeologie & Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

5.2.2 Cultuurhistorie

5.2.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. De archeologische verwachting is in de vorm van een dubbelbestemming opgenomen op de verbeelding en in de regels. In het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden.

5.3 Wateraspecten

5.3.1 Vigerend beleid

5.3.2 Waterparagraaf

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op het structuur en de kenmerken van de directe omgeving van het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ruimtelijke ontwikkeling zelf ingegaan. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het erfinrichtingsplan dat is opgesteld door Ontwerpburo Herbert Oldehinkel. Het erfinrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.

6.1 Ruimtelijke Ontwikkeling

6.1.1 Het plangebied

Het plangebied ligt in de lintbebouwing van een veenkoloniaal landschap (omgevingsvisie). Deze is ontstaan door vervening (het afgraven van veen) en ontginning (het in cultuur brengen van gronden ten behoeve van de landbouw). De vervening heeft plaatsgevonden in de 19e eeuw. Het veenontginningslandschap wordt gekarakteriseerd als een vlak, grootschalig en “rechtlijnig” gebied met halftransparante linten van bebouwing en boombeplantingen.

Langs de Dedemsvaartseweg staan zomereiken. Deze geven de weg een extra groene structuur. De woningen zijn allemaal gericht op de voormalige vaart welke nu dienst doet als groenstrook.

Gezien de bedrijfsontwikkelingen is het wenselijk om de loonwerktak te verplaatsen naar de locatie aan de Stobbeplasweg. De bestaande agrarische bedrijfsgebouwen, zowel aan de Dedemsvaartseweg-Noord als aan de Stobbeplasweg liggen, met uitzondering van de straatzijde, in het zicht en zijn niet voorzien van een singel. Om het plangebied een kwaliteitsimpuls te geven, is het wenselijk het terrein wel landschappelijk in te passen.

Op onderstaande afbeelding is de relatie van het pluimvee-/kalverhouderijbedrijf (locatie Dedemsvaartseweg-Noord 90) met het loon- en pluimveebedrijf (locatie Stobbeplasweg) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.BP00121-VG01_0018.png"

Afbeelding 6.1 Ligging percelen aan de Stobbeplasweg en Dedemsvaartseweg-Noord (bron: Ontwerpburo Herbert Oldehinkel)

Beide bedrijven liggen achter de lintbebouwing tussen Lutten en Dedemsvaart. Vanaf de Dedemsvaartseweg-Noord 90 zijn de bedrijfsgebouwen niet of nauwelijks te zien. De dichte bebouwing en het groen in de tuinen, belemmeren het zicht op de achterliggende bedrijfsgebouwen grotendeels.

Vanaf de N343 en de Stobbeplasweg zijn de bedrijfsgebouwen wel te ervaren. Hier zal dan ook het grootste accent op de landschappelijke inpassing liggen.

6.1.2 Visie op de plek

De kwaliteiten van het plangebied worden gevormd door de open ruimte. Bij een hedendaagse agrarische bedrijf hoort een ruim erf omdat er met grote machines gewerkt worden. Op het erf komen de functies wonen en werken en bewegen, deze zullen een logische eenheid moeten vormen.

De erven werden vroeger opgesplitst in een voor- en een achtererf. Voor werkte de vrouw met de nuts en siertuin, achter was de boer actief. Deze duidelijke functionaliteit is op beide erven goed te ervaren. Doordat de erven en de bouwblokken klein waren en de bedrijven zich ontwikkeld hebben, zijn de erven erg vol en dicht bebouwd. Tot de grens van de buren staan stallen. Hierdoor is er geen ruimte voor een ‘groene grens’. Bij het vergroten van het bouwblok zal deze ingepast moeten worden.

6.1.3 Inpassing erven

6.2 Verkeersaspecten

Het agrarisch bedrijf aan de Dedemsvaartseweg- Noord 90 heeft twee inritten. Deze situatie blijft ongewijzigd en de uitritten blijven ontsloten op de Dedemsvaartseweg- Noord. Het parkeren ten behoeve van het bedrijf/ de woningen vindt plaats op eigen perceel.

Het perceel aan de Stobbeplasweg zal met name ten behoeve van het loonwerkverkeer via een nieuwe ontsluiting op de Dedemsvaartseweg-Noord worden ontsloten. Dit is gunstiger voor het woon- en leefklimaat aan de Stobbeplasweg. Bovendien is de maximum snelheid vanwege de recent uitgevoerde reconstructie van de Dedemsvaartseweg-Noord verlaagd van 70 naar 50 km/uur, wat de verkeersveiligheid ter plaatse ten goede komt. Het parkeren ten behoeve van het bedrijf/ de woning zal plaatsvinden op het eigen perceel.

Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet Van De Regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Voor alle ontwerpbestemmingsplannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, is de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is derhalve opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Qua plansystematiek is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regeling van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg'.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

7.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • I. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan:
  • II. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • III. Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.

7.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 6)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 7

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Algemene wijzigingsregels (Artikel 8

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze wijzigingsregels maken het mogelijk om de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen.

  • Overige regels (Artikel 9)

Dit artikel omvat regels ten aanzien van de in dit plan genoemde wettelijke regelingen, de afstemming met de welstandstoets, seksinrichtingen en het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen, als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening.

7.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

7.3 Verantwoording Van De Regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap (Artikel 3)

Gronden met deze bestemming zijn primair bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf (uitgezonderd glastuinbouw) waarbij is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding:

  • 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - diersoort 1' maximaal 19.500 legkippen mogen worden gehouden (de locatie Stobbeplasweg);
  • 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - diersoort 2' maximaal 21.761 legkippen en maximaal 396 vleeskalveren mogen worden gehouden (de locatie Dedemsvaartseweg-Noord).

Daarnaast is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning het wonen in een agrarische bedrijfswoning inclusief het gebruik van tuinen en erven door een derde is toegestaan.

In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen bouwwerken binnen en buiten bouwvlakken. Binnen bouwvlakken zijn de bij één agrarisch bedrijf behorende bedrijfsgebouwen en aanbouwen, het bestaande aantal bedrijfswoningen, met bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, waaronder begrepen mestplaten, mestsilo's en kuilvoerplaten toegestaan. Buiten bouwvlakken zijn andere (bouw)werken, waaronder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, kuilvoerplaten en sleufsilo's binnen een afstand van 75 meter van het bouwvlak en minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn, foliebassins met bijbehorende omheining en schuilgelegenheden tot een oppervlakte van maximaal 15 m2 per schuilgelegenheid en met een maximum van 1 schuilgelegenheid per één hectare bij elkaar behorende grond toegestaan.

In de regels is in een tabel de maximale goot- en bouwhoogtes en dakhelling (voor zover van toepassing) opgenomen voor de diverse toegestane bouwwerken. Voor bedrijfswoningen geldt daarnaast een maximale inhoudsmaat van 750 m3 en de oppervlakte van bij de bedrijfswoning behorende bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag maximaal 100 m2 bedragen.

Middels een afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders medewerking verlenen aan nieuwe stalconcepten, de herbegrenzing van het bouwvlak, de realisatie van een 2e bedrijfswoning, hogere goot- en bouwhoogten voor bedrijfsgebouwen, een kleinere dakhelling voor gebouwen, het vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning en een hogere bouwhoogte voor sleufsilo's en kuilvoerplaten. Tevens is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die, onder voorwaarden, de uitoefening van een kleinschalig kampeerterrein of niet-agrarische nevenactiviteiten mogelijk kan maken.

Zoals in het voorgaande al aangehaald is in de regels ook een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee van diersoort kan worden gewisseld. Van deze bevoegdheid kan echter uitsluitend gebruik worden gemaakt indien de stikstofemissie per locatie niet meer bedraagt dan de in het kader van de Wet milieubeheer vergunde situatie voor beide locaties. Deze bedragen respectievelijk 4036,54 kg NH3 (Dedemsvaartseweg-Noord) en 3605 kg NH3 (Stobbeplasweg). Daarnaast is bepaald dat deze afwijking niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden of een plan-m.e.r.-pichtige activiteit.

Voorwaardelijke verplichting:

In voorliggend bestemmingsplan is in de regels gebruik gemaakt van een zogenoemde 'voorwaardelijke verplichting'. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak "Linderveld" - AbRS 22 maart 2006, BR 2006, p. 546, nr. 200502510/1) blijkt dat in een bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting kan worden opgenomen. Omdat dit een relatief jong instrument is, wordt een korte uitleg gegeven.

De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging opdat verzekerd is dat de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de groene omgeving verzekerd zijn. Deze maatregelen zijn (mits ruimtelijk relevant, niet geheel geborgd middels sectorale wetgeving of middels de privaatrechtelijke overeenkomst die is gesloten) als voorwaardelijke verplichting in de regels van het plan opgenomen. Concreet betekent dit dat het gebruik van het perceel conform de bestemming alleen dan planologisch is toegestaan nadat de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage 4 van de regels zijn gerealiseerd.

Waarde - Archeologie 5 (Artikel 4)

Zoals in subparagraaf 5.2.1 verwoord is het plangebied op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart aangeduid als 'Waarde - archeologie 5'. Dit gemeentelijk archeologisch beleid is in dit bestemmingsplan doorvertaald door in de regels en op de verbeelding (althans daar waar deze waarde geldt) een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' op te nemen. Met het opnemen van deze dubbelbestemming wordt voorzien in het behoud en de bescherming van de verwachte archeologische waarden.

7.4 Handhaving

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.

Middels het stelsel van vergunningverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

De gemeente Hardenberg hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de economische delicten.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt geen exploitatieovereenkomst, maar een planschade-/realisatie- overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Hardenberg. De planbehandelingskosten worden via de legesverordening verhaald. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven. Een zakelijke beschrijving van de gemaakte afspraken is opgenomen in Bijlage 6bij deze toelichting.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak & Zienswijzen

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Inspectie Leefomgeving en Transport

Op basis van de realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid wordt geoordeeld dat dit bestemmingsplan geen rijksbelangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Op 18 april 2011 heeft reeds vooroverleg plaatsgevonden met de provincie, waarbij de provincie heeft ingestemd met het voorontwerp. Hierbij is wel de voorwaarde gesteld dat, in verband met de te realiseren nieuwe ontsluitingsweg op die weg, de maximum snelheid op de Dedemsvaartseweg-Noord van 70 km/u naar 50 km/u gaat. Aan deze voorwaarde wordt inmiddels voldaan.

9.1.3 Waterschap Velt en Vecht

Het waterschap Velt en Vecht heeft op 29 maart 2011 een advies uitgebracht. Dit wateradvies alsmede de gemeentelijke reactie hierop zijn opgenomen in paragraaf 5.3.2.2. Het waterschap heeft aangegeven, met inachtneming van het gestelde in paragraaf 5.3.2.2, geen bezwaren te hebben tegen het voorliggende plan.

9.2 Inspraak

In verband met de voorgenomen ontwikkelingen heeft initiatiefnemer op 12 januari 2012 een voorlichtingsavond voor omwonenden georganiseerd. Tijdens deze voorlichtingsavond heeft initiatiefnemer zijn plannen gepresenteerd en was er gelegenheid om naar aanleiding hiervan te reageren. Naar aanleiding van de voorlichtingsavond zijn diverse gewenste wijzigingen verwerkt in een voorontwerpbestemmingsplan.

Dit voorontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Dedemsvaartseweg Noord 90 en Stobbeplasweg 3 Lutten' heeft vanaf donderdag 28 juni 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn in totaal 7 inspraakreacties binnengekomen. Deze inspraakreacties, alsmede de gemeentelijke beantwoording hierop, zijn opgenomen in een 'Eindverslag inspraakprocedure' welke is opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting.

De ingekomen inspraakreacties, evenals enkele ambtelijke wijzigingen, hebben geleid tot een aanpassing van de toelichting, de regels en de verbeelding van voorliggende bestemmingsplan.

9.3 Zienswijzen

In het kader van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg, Dedemsvaartseweg Noord 90 en Stobbeplasweg 3 Lutten” met ingang van 17 oktober 2013 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende de periode van terinzagelegging van het ontwerpplan zijn 4 schriftelijke zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn in het Eindverslag zienswijzen samengevat en door de gemeente beoordeeld. De zienswijzen hebben op onderdelen geleid tot aanpassing van het ontwerpplan.

Het Eindverslag zienswijzen maakt onderdeel uit van het raadsbesluit tot vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg, Dedemsvaartseweg Noord 90 en Stobbeplasweg 3 Lutten” en is als Bijlage 8 opgenomen bij deze toelichting.

9.4 Wijzigingen Ontwerpbestemmingsplan

Naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen is een aantal wijzigingen in het bestemmingsplan doorgevoerd. In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste wijzigingen.

9.4.1 Regels

In de regels is een aantal inhoudelijke wijzigingen aangebracht. Deze worden hieronder beschreven.

Bestemming Agrarisch met waarden – Besloten veenontginningslandschap

Regeling dieraantallen

In de bestemmingsomschrijving zijn per bouwvlak de maximaal vergunde dieraantallen vastgelegd in plaats van het in het ontwerpplan opgenomen maximum stikstofemissieplafond. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – diersoort 1’ mogen maximaal 19.500 legkippen worden gehouden. Ter plaatse van de aanduiding ‘Specifieke vorm van agrarisch met waarden – diersoort 2’ mogen maximaal 21.761 legkippen en maximaal 396 vleeskalveren worden gehouden.

Door het aangeven van het maximaal aantal dieren zijn tevens de maximale mogelijkheden van het plan aangegeven, in die zin dat hiermee is gewaarborgd dat het aantal dieren onder de drempelwaarden blijft van het Besluit milieueffectrapportage. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak (ABRvS 16 maart 2013, no. 201204658/1/R2) blijkt dat het vanwege de bepaling van de maximale planologische mogelijkheden in relatie tot het m.e.r. mogelijk is om de omvang van de veestapel in het bestemmingsplan te reguleren.

Overigens is er voor gekozen om een afwijkingsbevoegheid op te nemen om de intiatiefnemer toch nog enige flexibiliteit te bieden, zodat hij binnen de planperiode van diersoort kan wisselen als de economisch situatie daartoe aanleiding geeft. Op basis hiervan kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de voorgeschreven dieraantallen onder bepaalde voorwaarden. In de eerste plaats mag ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – diersoort 1’ de stikstofemissie niet meer bedragen dan 3605 kilogram NH3 en respectievelijk 4036, 54 kilogram NH3 ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – diersoort 2’. Deze regeling is exact gelijk aan de in het ontwerpplan opgenomen regeling voor maximale stikstofemissie per bouwvlak, die is net als de bij recht opgenomen maximale dieraantallen is geënt op de verleende milieuvergunning. In de tweede plaats mag toepassing van de afwijkingsbevoegdheid niet leiden tot onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de bewoners van de omliggende woningen. Tenslotte mag de afwijkingsbevoegdheid niet leiden tot een plan-merplichtige activiteit.

Regeling kleinschalig kamperen

In het ontwerpplan was bij recht een regeling voor kleinschalig kamperen opgenomen. N.a.v. een ingekomen zienswijze is deze regeling thans in het vastgestelde plan geschrapt omdat het plangebied voor het overgrote deel binnen een bufferzone t.o.v. (bedrijfs- en plattelands)woningen van derden valt, waarbinnen geen kleinschalig kamperen is toegestaan. In de specifieke gebruiksregels is een regel opgenomen op grond waarvan het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalig kamperen als verboden gebruik wordt aangemerkt.

Regeling plattelandswoning

In de bestemmingsomschrijving is verder een plattelandswoning opgenomen. Het gaat hierbij om de in het ontwerpplan in het aan de Stobbeplasweg opgenomen bouwvlak waarbinnen een bestaande bedrijfswoning was opgenomen. Nu uit de zienswijzen is gebleken dat deze woning feitelijk niets meer met het agrarisch loon- en pluimveebedrijf aan de Stobbeplasweg 3 te maken heeft, is ervoor gekozen deze voormalige agrarisch bedrijfswoning tot plattelandswoning te bestemmen. Hiermee is geregeld dat deze voormalige bedrijfswoning ook als burgerwoning bewoond mag worden, zonder dat de bedrijfsvoering van het aan de Stobbeplasweg 3 gelegen agrarisch bedrijf wordt belemmerd. Overigens is, evenals in het oude bestemmingsplan Buitengebied 1989, ter plaatse planologisch één woning toegestaan. Het is in strijd met het gemeentelijk en provinciaal ruimtelijke beleid om het aantal woningen in het buitengebied uit te breiden.

Goothoogte en bouwhoogte van bouwwerken

In het ontwerpplan was voor bouwwerken een goothoogte van 6 m en een bouwhoogte van 12 m opgenomen. N.a.v. de zienswijzen zijn deze bouwregels in overeenstemming met de regels van het bestemmingsplan Buitengebied gebracht, de maximale goothoogte bedraagt 4 m en de maximale bouwhoogte 10 m. Verder is analoog aan de regeling in het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor een hogere maximale goothoogte van 6 m en een hogere maximale bouwhoogte van 12 m.

9.4.2 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de volgende aanduidingen toegevoegd:

  • saw-ds1 -specifieke vorm van agrarisch met waarden – diersoort 1;
  • saw-ds2 -specifieke vorm van agrarisch met waarden – diersoort 2
  • sw-plw - specifieke vorm van wonen - plattelandswoning

Bijlage 1 Lik Deelgebied Dedemsvaart Zuid - Rheezerveen - Heemserveen

Bijlage 1 LIK deelgebied Dedemsvaart Zuid - Rheezerveen - Heemserveen

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Nadere Toelichting Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Nadere toelichting Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 4 Beplantingsplan

Bijlage 4 Beplantingsplan

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 1 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek

Bijlage 3 Onderzoek Geur En Fijn Stof

Bijlage 3 Onderzoek geur en fijn stof

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 5 Erfinrichtingsplan

Bijlage 5 Erfinrichtingsplan

Bijlage 6 Zakelijke Beschrijving

Bijlage 6 Zakelijke beschrijving

Bijlage 7 Eindverslag Inspraakprocedure

Bijlage 7 Eindverslag inspraakprocedure

Bijlage 8 Eindverslag Zienswijzen

Bijlage 8 Eindverslag zienswijzen