Bedrijventerrein Haardijk Zuid - West
Beheersverordening - gemeente Hardenberg
Vastgesteld op 15-11-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
de beheersverordening Bedrijventerrein Haardijk Zuid - West met identificatienummer NL.IMRO.0160.BV000017-VG01 van de gemeente Hardenberg;
1.2 beheersverordening:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.6 bebouwingspercentage:
een in de beheersverordening aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.7 bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte in een gebouw die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf;
1.8 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, van wie de huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.9 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.10 bestaand:
- a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.11 bestaand(e) aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk, goothoogte, inhoud, inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie en vorm:
aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk, goothoogte, inhoud, inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie of vorm, zoals dat of die rechtens bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag is ingediend voor dat tijdstip, kan worden gerealiseerd;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.20 bruto vloeroppervlakte:
de oppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen;
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.22 detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;
1.23 dienstverlening:
het op het publiek gerichte aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, zoals een creche, reisbureaus, kapsalons, uitzendbureaus, bankfilialen en makelaarskantoren;
1.24 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.26 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.27 horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
1.28 huishouden:
één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen;
1.29 internetwinkel:
specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet (of postorder) tot stand komt en waarbij afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;
1.30 kantoor:
een ruimte of bij elkaar behorende ruimten, welke bestemd is of zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen;
1.31 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.32 motorrijtuig:
voertuigen voorzien van een motor bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen;
1.33 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoelt voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.34 opslag:
het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen, niet zijnde tijdelijke opslag;
1.35 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven;
1.36 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.37 risicovolle inrichting:
een inrichting, waarvoor op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in de beheersverordening toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.38 rooilijn:
de als zodanig vanwege burgemeester en wethouders in het terrein langs de wegzijde of voetpad aan te geven lijn, welke:
- 1. langs een weg waar bestaande bebouwing is gesitueerd: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn die zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de weg gekeerde gevels van de bestaande bebouwing;
- 2. langs een weg waarlangs geen bestaande bebouwing als onder 1 bedoeld is gesitueerd en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
1.39 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.40 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw;
1.41 waterpeil:
de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar N.A.P. op het moment van aanvraag van de vergunning. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater;
1.42 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten;
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
- b. bedrijven genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
- c. bestaande bedrijven, voor zover deze niet vallen onder a en b;
- d. productiegebonden detailhandel;
- e. internetwinkels;
- f. kantoren;
- g. dienstverlening;
- h. wonen ten behoeve van het bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met dien verstande dat per bedrijf maximaal één bedrijfswoning is toegestaan;
- i. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
- j. parkeervoorzieningen;
- k. groenvoorzieningen en water;
- l. openbare nutsvoorzieningen.
Onder bedrijfsactiviteiten is niet begrepen:
- detailhandel anders dan detailhandel die is aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit de activiteiten van het bedrijf en ondergeschikt is aan het bedrijf (zoals bedoeld in lid 3.1 sub d), niet zijnde detailhandel in volumineuze goederen of in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen;
- het vervaardigen en/of de opslag van vuurwerk, anders dan ten behoeve van consumentenverkoop;
- risicovolle inrichtingen;
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder;
- het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor activiteiten die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de bijbehorende omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage;
anders dan bestaande bedrijven als bedoeld in lid 3.1 , sub c.
3.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer- en verblijfsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen mogen de rooilijn niet overschrijden;
- 2. de afstand van een hoofdgebouw tot de bouwperceelgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot die perceelgrens voor zover deze minder bedraagt;
- 3. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 9 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' niet meer dan 12 m mag bedragen;
- 4. de goot- en bouwhoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 m;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt niet meer dan 12 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van de bestaande reclamemasten die deze hoogte overschrijden niet meer mag bedragen dan de bestaande bouwhoogte.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- parkeervoorzieningen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2, sub a, onder 2:
met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m dient te bedragen, en tevens binnen de afstand van de reeds bestaande gebouwen tot de perceelgrens mag worden gebouwd;
- b. lid 3.2, sub a, onder 3 en 4:
voor het verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 15%;
- c. lid 3.2, sub c:
voor het verhogen van de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen met maximaal 15 % en voor het verhogen van de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 15 m.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- 1. opslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw;
- 2. detailhandel anders dan de detailhandel als genoemd in de bestemmingsomschrijving.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- 1. lid 3.4 en lid 3.1, sub a: voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 tot en met 3.1 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 3.1 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- 2. lid 3.4 en lid 3.1, sub a: voor het toestaan van bedrijven genoemd in categorie 3.2 van de Staat van bedrijven, die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met categorie 3.1 kunnen worden gelijkgesteld;
- 3. lid 3.4 en lid 3.1, sub b: voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 3.2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- 4. lid 3.4 en lid 3.1, sub b: voor het toestaan van bedrijven genoemd in categorie 4.1 van de Staat van bedrijven, die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met categorie 3.2 kunnen worden gelijkgesteld;
- 5. lid 3.4 en lid 3.1, sub c: voor het toestaan van een bedrijf ter plaatse van een bestaand bedrijf als bedoeld in lid 3.1, sub c dat naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar minder effecten sorteert dan, dan wel gelijkwaardig is aan het bestaande bedrijf;
en met dien verstande dat voor zover een bedrijf in een hogere categorie van de Staat van bedrijven voorkomt dan volgens het gestelde in lid 3.1 is toegestaan, de aanvrager van de omgevingsvergunning dient aan te tonen dat het betreffende bedrijf, naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, kan worden gelijkgesteld met de bedrijven die volgens lid 3.1 zijn toegestaan.
- b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 en 3.1 voor het toestaan van risicovolle inrichtingen en vuurwerkopslag, indien is aangetoond dat er geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour (op grond van het Bevi of Vuurwerkbesluit) ligt of deze ook daarbinnen niet zijn te verwachten alsmede het groepsrisico niet in belangrijke mate worden verhoogd.
- c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 en 3.1 voor het toestaan van detailhandel in volumineuze goederen, indien het een aanvulling betreft op het reeds aanwezige assortiment waarin niet binnen het winkelcentrum van Hardenberg of andere daarvoor bestemde gebieden in Hardenberg en directe omgeving, kan worden voorzien.
- d. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 en 3.1, sub h voor de bouw van bedrijfswoningen in andere gebieden, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan omliggende bedrijven.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. water;
- c. openbare nutsvoorzieningen;
- d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. fiets- en voetpaden.
4.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. er worden uitsluitend gebouwen en overkappingen gebouwd ten behoeve van openbaar nut of verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- 2. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. er zijn uitsluitend vergunningsvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van deze beheersverordening), met dien verstande dat de bestaande hoogte van erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
- a. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
- 1. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
- 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- 3. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- 4. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
- 5. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 25 m worden gebouwd;
- 6. de regels door:
- de ligging van de rooilijn anders te bepalen;
- bebouwing voor of achter de rooilijn of een buiten een bouwvlak toe te staan;
met dien verstande dat de ligging van geluidgevoelige bebouwing dichter op een weg uitsluitend is toegestaan voor zover de voorkeurswaarde of en hoger verkregen grenswaarde, zoals bedoeld bij of krachtens de Wet Geluidhinder, niet wordt overschreden.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel mag slechts worden verleend indien deze niet leidt tot een onevenredige aantasting van:
- 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- 2. de verkeersveiligheid;
- 3. de parkeervoorzieningen.
Artikel 7 Overige Regels
7.1 Afstemming welstandstoets
Voor zover de regels in de beheersverordening met betrekking tot:
- a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
- b. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:
- de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
- de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
7.2 Uitsluiting seksinrichting
De beheersverordening verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.
7.3 Afstemming APV
Deze beheersverordening verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen en andere meerdaagse of regelmatig terugkerende activiteiten met een maximum van drie evenementen per jaar en een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, mits, voor zover noodzakelijk, een omgevingsvergunning op basis van de APV is verleend.
7.4 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden
- a. Bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen of afwijken dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.De parkeergelegenheid bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen of afwijken wordt bepaald op basis van beleidsregels die zijn opgenomen in de op 24 april 2007 door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde en op 16 mei 2007 in huis-aan-huisblad bekend gemaakte 'Beleidsregel toetsing bouwaanvraag aan parkeernormen' (of later door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen vervangende beleidsregels).
- b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
- 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
- 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
- c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a en c:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
- e. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
- A. Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
- B. Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van de beheersverordening Bedrijventerrein Haardijk Zuid - West.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijven
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Elke gemeente dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) om de tien jaar haar bestemmingsplannen te herzien of een verlengingsbesluit te nemen, dan wel een beheersverordening vast te stellen. Indien de gemeenteraad dit niet tijdig doet, vervalt haar bevoegdheid om leges te heffen voor diensten die verband houden met het bestemmingsplan (bijvoorbeeld in het kader van omgevingsvergunningen).
1.2 Beheersverordening
Bij de behandeling van de Wet ruimtelijke ordening door het Parlement is de beheersverordening toegevoegd aan het ruimtelijke instrumentarium van gemeenten. Hiermee is de mogelijkheid gecreëerd om voor zogenaamde 'laag dynamische' gebieden op een snelle en eenvoudige wijze, een nieuw planologisch regiem vast te stellen. Voor 'Haardijk Zuid-West' zijn twee bestemmingsplan van kracht, namelijk bestemmingsplan Marslanden Bedrijventerrein Haardijk fase II (vastgesteld 1 maart 2001 en gedeeltelijk goedgekeurd 2 oktober 2001) en Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied, Waterschapslokatie De Riet (vastgesteld 28 mei 1997 en goedgekeurd 18 december 1997). Aangezien er ten opzichte van de vigerende plannen geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien (zie ook paragraaf 3.2), is ervoor gekozen om voor dit gebied een beheersverordening op te stellen. Met deze beheersverordening wordt de huidige planologisch-juridische regeling, dan wel het bestaande gebruik (opnieuw) vastgelegd.
1.3 Juridische Systematiek
De bestaande rechten op grond van de vigerende (bestemmings)plannen vormen het uitgangspunt voor deze beheersverordening. Daarnaast wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de juridisch-planologische regeling van het bestemmingsplan Bedrijvenpark Haardijk, dat op 18 september 2012 is vastgesteld. De gemeente continueert daarmee de huidige globale bestemmingsregeling voor Haardijk-Zuidwest.
1.4 Beheersgebied En Vigerend Planologisch Regime
De ligging en globale begrenzing van het beheersgebied 'Haardijk Zuid-West' zijn aangegeven op het overzichtskaartje voorin dit plan. Hiervoor zijn twee bestemmingsplannen van kracht (zie boven).
1.5 Leeswijzer
Het volgende hoofdstuk geeft het beleidskader voor het beheersgebied weer. Daarbij wordt alleen ingegaan op beleidsdocumenten die van invloed zijn op de juridische regeling van deze beheersverordening. Het gaat hier niet om beleid voor nieuwe ontwikkelingen, maar om het ruimtelijk beleid zoals dat op dit moment van toepassing is voor kerngebieden binnen de gemeente en voor Haardijk in het bijzonder. In Hoofdstuk 3, de planbeschrijving, gaat het om de huidige situatie binnen het beheersgebied en de juridische regeling voor de toekomst. Hoofdstuk 4 betreft de toets aan wet- en regelgeving op het gebied van natuur, milieu, archeologie en dergelijke.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijk
WRO
De op 1 juli 2008 in werking getreden Wro kent ten opzichte van zijn voorganger een aantal nieuwe instrumenten. Eén daarvan is de beheersverordening. De beheersverordening is in de wet opgenomen om - met het oog op het beheer van een gebied - het bestaande gebruik snel en effectief te kunnen vastleggen in een gebied waar geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien. Het gaat dus om een beheerregeling. Daarnaast heeft de beheersverordening een digitaal component en sluit het aan bij de digitale opzet van het overige Wro-instrumentarium.
In de Handreiking Beheersverordening Wro is aangegeven dat de beheersverordening bestaat uit:
- een object dat bestaat uit het gebied waarop de verordening betrekking heeft;
- een of meer objecten binnen het gebied;
- regels die zijn gekoppeld aan het gebied en/of de objecten binnen het gebied en die zijn gericht op het beheer van het gebied;
- regels die gaan over gebruiken, bouwen, aanleggen en slopen, afwijken met een omgevingsvergunning en overgangsrecht.
Een beheersverordening gaat vergezeld van een toelichting waarin gemotiveerd wordt beschreven: de keuze voor het instrument beheersverordening, waarom er géén ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien en welke onderzoeken hebben plaatsgevonden. Ook bevat de toelichting een uitleg van de regels. Onderhavige beheersverordening voldoet aan al deze aspecten.
SVIR - LADDER DUURZAME VERSTEDELIJKING
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Het Bro bepaalt dat voor ruimtelijke plannen de treden van deze ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is "een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden." Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Aangezien deze beheersverordening conserverend van karakter is en niet gericht op het mogelijk maken van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen, blijft de ladder voor duurzame verstedelijking hier verder buiten beschouwing.
2.2 Provincie
OMGEVINGSVISIE EN -VERORDENING
In de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel (geconsolideerd 1 september 2013) heeft de provincie haar visie, beleidskeuzes en uitvoeringsstrategie ten aanzien van het ruimtelijk-fysieke domein verwoord. De ambitie voor Overijssel is “om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi en vitaal landschap. Een samenleving waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden en dorpen als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken.”
Het beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling. Dit betekent dat ruimte wordt gemaakt voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus. De dynamiek die hierdoor ontstaat, ziet de provincie als kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken.
Voor de bebouwde omgeving worden in de omgevingsvisie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven aangegeven:
- 1. Steden als motor: gebieden voor dynamische en veerkrachtige woon-, werk- en voorzieningenmilieus waar de kwaliteiten en identiteit van de bestaande stad worden versterkt en benut voor herstructurering, transformatie, inbreiding en uitbreiding.
- 2. Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus: veelzijdige mix van woon- en werkmilieus, elk met een eigen karakteristiek. De identiteit en eigenheid van de kernen is leidend bij opgaven als herstructurering, inbreiding en uitbreiding.
- 3. Hoofdinfrastructuur: vlot en veilig: hoofdinfrastructuur van autosnelwegen, autowegen, spoorlijnen, fietssnelwegen en vaarwegen, inclusief knoop- en uitwisselingspunten die de ontwikkelingsdynamiek ondersteunen en de belangrijkste vervoersrelaties vlot en veilig bedienen.
Deze beheersverordening voor Haardijk Zuid-West draagt bij aan de eerste twee ontwikkelingsperspectieven door - conform de vigerende plannen - ruime gebruiks- en bouwregelingen aan de gronden binnen het beheersgebied toe te kennen.
CULTUURHISTORIE
De provincie vraagt aandacht voor cultuurhistorische waarden. Het gaat dan om structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Uit de Cultuurhistorische Atlas Overijssel blijkt dat het beheersgebied deel uitmaakt van de cultuurhistorische regio 'Vechtstreek' en het cultuurhistorisch deelgebied 'Vechtstreek'. Daarbinnen gaat het om 'oude hoevenlandschap' en 'laagveenontginningen' (zie onderstaande kaart). Aangezien deze beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, komen de bestaande cultuurhistorische waarden niet in het geding.
Cultuurhistorische waardenkaart Overijssel
2.3 Gemeente
2.3.1 Bedrijventerreinenvisie
De Bedrijventerreinenvisie (mei 2010) zet in op behoud en uitbouw van de streekfunctie die Hardenberg op dit moment voor bedrijvigheid vervult. Conform het collegeprogramma wordt daarom ingezet op:
- het realiseren van een zo aantrekkelijk mogelijk ondernemersklimaat;
- het zorgen voor voldoende bedrijventerreinen zodat aan iedere vraag kan worden voldaan.
Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid zijn hierbij van groot belang. Haardijk is in de visie aangewezen voor gemengd zware en grootschalige vormen van bedrijvigheid. De voornaamste doelgroepen zijn: lichte industrie, PDV, kantoren, autobedrijven, horeca, woon-werk. Dat blijft gehandhaafd met deze beheersverordening, zoals onder meer blijkt uit de regels en bijbehorende 'bedrijvenlijst'.
2.3.2 Welstandsnota
De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota Hardenberg Visie op beeldkwaliteit vastgesteld. Deze nota zet in op “het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten.” De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).
De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente regelvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie hierna). Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan (of de beheersverordening) maatgevend.
De Welstandsnota maakt onderscheid naar de volgende niveaus:
- Niveau 0 (laag):
Geen eisen ten aanzien van welstand. Beeldkwaliteit wordt geregeld in het bestemmingsplan (of de beheersverordening).
- Niveau 1 (midden):
Specifieke ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, gericht op behoud van belangrijkste gebiedskenmerken van architectonische of stedenbouwkundige aard. Inzet van een globale vorm van welstand met planbegeleiding naast het bestemmingsplan (of de beheersverordening).
- Niveau 2 (hoog):
Hoge ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, bij gebieden en/of locaties met een hoge architectonische en stedenbouwkundige waarde. Inzet van welstand met een intensieve vorm van planbegeleiding naast het bestemmingsplan (of de beheersverordening).
Aan het beheersgebied is niveau 0 toegekend. Deze 'welstandsvrije' status betekent niet dat hier alles is toegestaan. Het beeldkwaliteitsregime voor deze gronden is geregeld in beeldkwaliteitsplan Bedrijventerrein Haardijk II.
Dit beleid heeft geen gevolgen voor deze beheersverordening aangezien er geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
Uitsnede welstandsnota
2.3.3 Duurzaam Hardenberg
De gemeente streeft naar energieneutraliteit. Hiermee wordt bedoeld dat alle energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt in de gemeente zelf of in de regio duurzaam wordt opgewekt. Concreet wil de gemeente in 2014 minimaal 10% energie hebben bespaard en 10% meer duurzame energie per jaar hebben gerealiseerd. Dit doet de gemeente Hardenberg in stappen van 2,5% per jaar. Onderdeel van dit duurzaamheidsbeleid is een maatregelenpakket voor bestaande bouwwerken en nieuwbouw. Zo krijgen woningeigenaren bijvoorbeeld een energieadvies van de gemeente of van een adviseur om thuis energie te besparen. Ook bij de gesprekken die de gemeente voert over de uitgifte van kavels is duurzaamheid een vast onderdeel. Voor overige maatregelen op dit beleidsterrein wordt verwezen naar de gemeentelijke website.
Dit beleid heeft geen gevolgen voor deze beheersverordening aangezien er geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
2.3.4 Toekomstvisie
In de Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023 (subtitel: 'De gemeente Hardenberg stapt stevig op de toekomst af', vastgesteld maart 2013) en het Meerjarenprogramma (10 november 2005) wordt ingezet op versterking van vier gemeentelijke kwaliteiten: 'de onderlinge betrokkenheid, de prettige woonomgeving, de ondernemerszin en de groene ruimte'. De doelstellingen van het economisch beleid zijn:
- behoud, versterking en verbreding van de werkgelegenheid;
- concentreren bedrijvigheid in de kernen Hardenberg en Dedemsvaart;
- versterken toerisme als visitekaartje van de gemeente;
- vervullen van een regionale economische rol;
- versterken verbindingen;
- verminderen regelgeving.
2.3.5 Ruimtelijk-economische ontwikkelingsagenda
Vanuit haar centrumfunctie wil Hardenberg een nog grotere rol van betekenis spelen voor het Vechtdal, de regio Zwolle en de provincie Overijssel. Om met elkaar te werken aan krachtig Hardenberg is de ruimtelijk-economische ontwikkelingsagenda 'Hardenberg: krachtstroom van het Vechtdal' opgesteld. De agenda beschrijft vanuit de krachten van Hardenberg de kernopgaven en nodigt uit tot samenwerking. Samenwerking binnen Hardenberg tussen bedrijven, instellingen, inwoners en gemeente. Maar ook samenwerking met partneroverheden, zoals de gemeenten in het Vechtdal, de regio Zwolle en de provincie Overijssel.
De ontwikkelingsagenda bevat tien kernopgaven geclusterd onder vijf ruimtelijk-economische pijlers van Hardenberg: Economie, Zorg, Ruimte, Bereikbaarheid en Samenwerking.
Aangezien deze beheersverordening conserverend van karakter is en niet gericht op het mogelijk maken van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen, blijft de ontwikkelingsagenda hier verder buiten beschouwing.
2.3.6 Overig beleid
Het gemeentelijk beleid inzake archeologie en externe veiligheid komt bij de toets aan wet- en regelgeving in hoofdstuk 4 aan bod.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Huidige Situatie
Het beheersgebied bestaat uit enkele bedrijfskavels langs de Korte Spruit en Molensteen. Dit terrein is ongeveer voor de helft uitgegeven.
De gebouwen binnen het beheersgebied zijn grootschalig en rechthoekig. Er is sprake van twee tot drie bouwlagen. De bebouwing oriënteert zich met een representatieve zijde naar de weg. Op de voorterreinen is nauwelijks sprake van opslag of hekwerken, waardoor de bebouwing beeldbepalend is.
De meest noordelijke strook van het beheersgebied maakt deel uit van een gebied waarin woon-werkcombinaties domineren. Hier is de bebouwing juist kleinschalig van opzet (één of twee bouwlagen met kap).
Huidige situatie beheersgebied (Bron: Bing Maps)
3.2 Juridische Vormgeving
Zoals in de inleiding is aangegeven, is ervoor gekozen om voor Haardijk Zuid - West een beheersverordening op te stellen. Het gaat hier namelijk om een 'laag dynamisch'-gebied waar zich de komende jaren geen ruimtelijke ontwikkelingen in de zin van de Wro voordoen. Binnen het beheersgebied worden alleen 'ontwikkelingen' meegenomen die deel uitmaken van het vigerende bestemmingsplan. Dit heeft betrekking op bestemmingsplan Marslanden Bedrijventerrein Haardijk fase II (vastgesteld 1 maart 2001 en gedeeltelijk goedgekeurd 2 oktober 2001) en Partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied, Waterschapslokatie De Riet (vastgesteld 28 mei 1997 en goedgekeurd 18 december 1997). Ook nieuwe wet- en regelgeving, die verplicht in ieder ruimtelijke plan moet worden meegenomen, zijn vertaald in deze beheersverordening. Dit heeft betrekking op het archeologiebeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.
Bij een beheersverordening moet het bestaande gebruik worden geregeld. In de Handreiking Beheersverordening van de Vereniging Nederlandse gemeenten (VNG) is onder meer aangegeven dat het begrip 'bestaand' op twee manieren kan worden gedefinieerd. Gebruik in 'enge zin' is het gebruik dat feitelijk bestaand is op het moment van het vaststellen van de beheersverordening. Dit geldt zowel voor het gebruik van gronden als van de aanwezige bouwwerken. Gebruik in 'ruime zin' gaat uit van het vigerende bestemmingsplan en van verleende omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken.
De VNG adviseert bij een keuze voor een beheersverordening uit te gaan van de 'ruime' definitie. Daarbij wordt als basis het vigerend bestemmingsplan gekozen. De gemeente Hardenberg gaat hierin mee.
Juridische opzet
De Wro geeft niet aan uit welke elementen een beheersverordening is opgebouwd, c.q. waaruit deze bestaat.
Deze beheersverordening bestaat uit:
- een verbeelding;
- regels;
- een toelichting.
In de verbeelding zijn de bestemmingen, aanduidingen en bouwvlakken opgenomen.
De regels zijn als volgt opgebouwd:
- inleidende regels;
- bestemmingsregels;
- algemene regels
- overgangs- en slotregels.
De bestemmingen
Het bestemmingsplan telt twee bestemmingen. Er is voor deze bestemmingen gekozen op basis van de feitelijk bekende (legale) situatie, de vigerende regeling en eerder genoemde uitgangspunten.
Bedrijventerrein
Binnen deze bestemming is een zonering opgenomen. De zoneringsmethode is grotendeels afgeleid van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering, met dien verstande dat kleinere/lichtere bedrijven van dezelfde soort (bijvoorbeeld een groothandel in hout en bouwmaterialen met een bedrijfsvloeroppervlak kleiner dan 2.000 m²) die niet expliciet in de Staat van Bedrijven zijn opgenomen, altijd zijn toegestaan en binnen de bestemming als passend worden beschouwd (in de bestemmingsomschrijving zijn bedrijven van de categorieën 1 en 2 altijd toegestaan). Het idee is dat op bedrijfspercelen die het dichtst bij hindergevoelige objecten zijn gelegen, alleen de laagste milieucategorieën zijn toegestaan (zie hiervoor tevens paragraaf 4.2Milieubeheer). Ook geldt hier een lagere maximale bouwhoogte, namelijk 9 m. Voor de percelen die zijn aangeduid met 'bedrijf tot en met categorie 3.2' geldt dat ter plaatse bebouwing met de maximale bouwhoogte van 12 m is toegestaan.
Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
Groen
De gronden met de bestemming Groen zijn in hoofdzaak bestemd voor (afschermende) groenvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Parkeerregels gemeente Hardenberg
Op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 (Stb. 2014-458) van kracht geworden. Dit heeft tot gevolg dat onder andere de regeling aangaande parkeergelegenheid en laad- en los mogelijkheden bij of in gebouwen in de Bouwverordening van de gemeente Hardenberg per 1 juli 2018 in het geheel vervalt. Voor nieuwe bestemmingsplannen en beheersverordeningen die na 28 november 2014 zijn of worden vastgesteld, gelden de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeerregeling) uit de Bouwverordening niet meer. Dit betekent dat er vanaf die datum in de bestemmingsplannen of beheersverordeningen zelf, voor zover nodig, moet zijn voorzien in parkeerregelingen. In dit verband is er in de overige regels een parkeerregeling opgenomen waardoor de gemeente de mogelijkheid heeft binnen een bestemming te toetsen op parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. Op deze wijze kunnen problemen in de openbare ruimte worden voorkomen. De regeling biedt ook een afwijkingsmogelijkheid waarmee maatwerk kan worden geleverd. Een onderbouwing voor maatwerk kan aan een belanghebbende worden gevraagd. Bij de afwijkingsmogelijkheid en indien er niet op eigen terrein voorzieningen kunnen worden getroffen, is het mogelijk dat een parkeerfonds met de daarbij behorende financiële bijdrage van toepassing is.
3.3 Handhaving
De gemeentelijke overheid is verantwoordelijk voor de handhaving van een beheersverordening. Het doel is om situaties die in strijd zijn met de regels tegen te gaan. Handhaving omvat verschillende activiteiten. Er zal controle en toezicht moeten plaatsvinden om te constateren of overtredingen voorkomen. Vervolgens zal in veel gevallen worden geprobeerd om middels overleg een einde te maken aan de overtreding. Als dit niet lukt, kunnen handhavingsmiddelen worden toegepast, zoals bestuursdwang.
Het legaliseren van een overtreding of het gedogen van een overtreding valt niet onder handhaving.
Hierna wordt ingegaan op de instrumenten waarmee de gemeente handhavend kan optreden.
Preventieve handhaving
Preventieve handhaving heeft als doel op voorhand overtreding van de beheersverordening te voorkomen. Voor een doelmatige handhaving van een actuele beheersverordening dient aan een aantal (algemene) voorwaarden te worden voldaan.
Voorlichting
Duidelijkheid verschaffen over de inhoud en de doelstellingen van de beheersverordening. Hieraan zal in elk geval via de inspraak over de beheersverordening inhoud worden gegeven. Die duidelijkheid kan verder ook in het vooroverleg over concrete aanvragen (om vergunning, herziening bestemmingsplan) worden gegeven.
Klachtenregistratie
Door toepassing van een (geautomatiseerd) klachtenregistratiesysteem kunnen de binnengekomen klachten worden geregistreerd. Vervolgens kunnen door verbeteracties in de toekomst klachten worden vermeden. Door jaarlijkse verslaglegging ontstaat een beeld van de klachten en eventuele 'trends' daarin.
Toezicht
Structurele controle in het veld heeft consequenties voor de inzet van personeel. Er wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld, waarin een afweging wordt gemaakt tussen taken en beschikbare middelen/menskracht. Hieruit volgt een prioritering van taken. Het gaat om taken op het gebied van onder andere bouwen, gebruik van gronden en gebouwen, milieu en de Algemene Plaatselijke Verordening.
Financiële maatregelen
Financiële maatregelen, zoals de verplichting extra legeskosten te betalen als pas achteraf een vergunning wordt aangevraagd, kunnen bijdragen aan een beter naleefgedrag.
Heldere lijn
Door een eenduidige lijn te brengen in de gedragingen van de gemeente kan het optreden tegen overtredingen gemakkelijker worden gemotiveerd. Er ontstaat meer draagvlak voor de beheersverordening omdat op gelijke wijze tegen gelijke gevallen wordt opgetreden.
Repressieve handhaving
Handhaving kan plaatsvinden door publiekrechtelijk, privaatrechtelijk of strafrechtelijk optreden. Deze vormen van handhaving zijn repressief van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat de gemeente middelen heeft waarmee naleving kan worden afgedwongen en tegen normafwijkend gedrag correctief kan worden optreden. De repressieve handhavingsmiddelen worden hierna beschreven.
Publiekrechtelijke handhaving
Deze vorm van handhaving bestaat uit het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Bestuursdwang omvat het (doen) wegnemen of herstellen van hetgeen in strijd is met de te handhaven regels of verplichtingen die uit die regels volgen.
Dit houdt meestal in dat illegaal gebouwde bouwwerken worden afgebroken en illegaal gebruik van gronden en opstallen wordt beëindigd. Het kan ook gaan om het beletten van een overtreding; in dat geval heeft een aanzegging tot bestuursdwang of dwangsom een preventieve werking. Vóórdat tot een dergelijke maatregel wordt overgegaan, moet sprake zijn van een volledige afweging van het belang van de overtreder tegen het openbare belang.
Privaatrechtelijke handhaving
Een overheidsorgaan kan slechts in bepaalde gevallen privaatrechtelijk optreden. Dit kan vrijwel alleen als er sprake is van een privaatrechtelijke relatie tussen de overheid en de burger. Dit kan het geval zijn doordat het overheidsorgaan eigenaar is van grond of gebouwen, als een privaatrechtelijke overeenkomst bestaat bij verkoop of erfpacht of als sprake is van een jegens de overheid onrechtmatige daad. Hierbij moet het belang van een overheidsorgaan zijn geschaad; het enkel overtreden van een voorschrift is niet voldoende.
Strafrechtelijk optreden
De strafbaarstelling van overtreding van de beheersverordening is opgenomen in de Wet op de Economische Delicten. Daarin worden ook de strafmaxima genoemd. Medewerkers van de politie (algemene opsporingsambtenaren) en daartoe door de Minister van Justitie aangewezen (buitengewone) opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot opsporing van strafbare feiten.
Het strafrecht wordt als laatste middel in handhaving gezien; bestuursrechtelijk optreden heeft de voorkeur.
Hoofdstuk 4 Toets Aan Wet- En Regelgeving
Deze beheersverordening is conserverend van aard. Voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, gaat het om ontwikkelingen die ook al in het vigerende bestemmingsplan zijn geregeld. Voor zover in de toekomst wel nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, zal daarvoor een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure worden opgestart (inclusief onderzoeksverplichtingen). Gelet op het conserverend karakter van deze beheersverordening is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de uitvoering ervan leidt tot nadelige milieugevolgen. Onderzoek op dit punt kan dan ook achterwege blijven. Hieronder worden wel alle onderzoeksaspecten volledigheidshalve kort nagelopen.
4.1 Wet Geluidhinder
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. In geval van geluidgevoelige bebouwing binnen een zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Behoudens situaties waarbij door burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor woningen binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (artikel 82, lid 1 van de Wet geluidhinder).
Deze beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarvoor onderzoek is vereist.
4.2 Milieubeheer
Voor de nog niet uitgegeven kavels wordt in deze beheersverordening uitgegaan van de vigerende zonering op grond van bedrijfscategorieën. Het idee is dat op bedrijfspercelen die het dichtst bij hindergevoelige objecten (afhankelijk van waar deze objecten liggen) zijn gelegen, alleen de laagste milieucategorieën zijn toegestaan. Andersom geldt dat een grotere afstand tot dergelijke objecten de vestiging van hogere categorieën toelaat. Hierdoor wordt gewaarborgd dat er geen onevenredige milieuhinder binnen de directe (woon)omgeving zal optreden. Er zijn twee zoneringen binnen het beheersgebied van toepassing. Op de bedrijfsgronden die langs de rand van het gebied en het dichtst bij omliggende woningen zijn gelegen, is maximimaal categorie 3.1 toegestaan. Voor de gronden die meer naar 'binnen' liggen zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. Het gaat hier om afstanden van 50 m resp. 100 m tot hindergevoelige bebouwing binnen gemengd gebied. Omdat er geen gewone woonwijken grenzen aan het plangebied zijn deze afstanden indertijd niet exact geprojecteerd maar is het mogelijk om kleinere afstanden tot bijvoorbeeld woningen te hanteren. Zie de verbeelding voor de begrenzing van beide zoneringen.
Aan de rand van het beheersgebied ligt een zorgboerderij waar op dit moment geen landbouwhuisdieren meer gehouden worden. Dit bedrijf was in het verleden een geitenhouderij en had door de aanwezigheid van geitenstallen ter plaatse een forse geurcontour op basis van de Wet geurhinder en veehouderij. Deze geurcontour gaf forse beperkingen ten aanzien van de bestemming/gebruiksmogelijkheden in het vigerende bestemmingsplan Haardijk (een deel van het nu voorliggende verordeningsgebied).
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied van Hardenberg in december 2014 zijn de activiteiten op het agrarisch bouwvlak opnieuw bezien en is er geconstateerd dat de geitenhouderij niet meer actief was. In dat kader is er ook met de eigenaar gesproken en is de bestemming aangepast naar een bestemming zorgboerderij. In de nieuwe bestemmingsregeling uit het bestemmingsplan Buitengebied van 2014 is ook uitdrukkelijk bepaald dat geen dieren mogen worden gehouden waarop de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing is. Daarmee is bedoeld aan te geven dat wettelijke belemmeringen met betrekking tot geurgevoelige objecten tot het verleden behoren.
Overigens zijn de meest geurgevoelige bestemmingen, zoals bedrijfswoningen, niet binnen de naastgelegen zone van het bouwvlak van de zorgboerderij toegestaan.
Op grond van bovenstaande herziening van het bestemmingsplan Buitengebied, de gemaakte afspraken en en de feitelijke situatie ter plaatse is echter een verdergaande functiebeperking (zeer beperkte aanwezigheid van personen bij de bedrijven) rond dit bedrijf niet meer noodzakelijk geacht.
4.3 Bodem
Op basis van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) treedt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk niet eerder in werking dan nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige bodemverontreiniging, ofwel wanneer er saneringsmaatregelen zijn uitgevoerd.
Er doen zich volgens de gemeentelijke Bodemkwaliteitskaart op dit moment geen knelpunten binnen het beheersgebied voor. Voorafgaand aan het verlenen van omgevingsvergunningen - in geval van nieuwe ontwikkelingen - zal de gemeente beoordelen of de bodemgesteldheid afdoende is onderzocht en het beoogde grondgebruik toelaat.
4.4 Water
Deze beheersverordening heeft geen invloed op de huidige waterhuishoudkundige situatie.
4.5 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is bepaald dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Deze beheersverordening maakt ten opzichte van het vigerende (bestemmings)plannen die worden vervangen geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Er is derhalve sprake van een 'nibm'-situatie waardoor onderzoek achterwege kan blijven.
4.6 Ecologie
Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de Natuurbeschermingswet (1998) en de Flora- en faunawet.
De Ecologische Hoofdstructuur is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het beheersgebied ligt op ruime afstand van de Ecologische Hoofdstructuur en andere beschermde natuurgebieden.
Deze beheersverordening staat geen ontwikkelingen toe waarvoor onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of Natuurbeschermingswet 1998 vereist is.
4.7 Externe Veiligheid
Wet- en regelgeving
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's vanwege de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte voorwaarden. Een en ander brengt met zich mee dat bij nieuwe ruimtelijke plannen een toets aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid moet plaatsvinden. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Voor risicovolle bedrijven is onder meer van toepassing:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Gemeentelijk beleid
In het rapport 'Hardenberg: bewust veilig' heeft de gemeente Hardenberg haar externe veiligheidsbeleid voor de periode van 2011 tot en met 2014 uitgewerkt. Daarin zijn onder meer hindercontouren van Bevi-inrichtingen aangegeven. Op 31 mei 2011 heeft de gemeente de (herziene versie van de) Opleg-Notitie externe veiligheid vastgesteld. Hierin is aangegeven hoe binnen actualiseringsplannen met externe veiligheid moet worden omgegaan. Onderhavige beheersverordening volgt de systematiek van de oplegnotitie. Dit betekent: het vastleggen van de externe veiligheidssituatie en het, daar waar noodzakelijk, opnemen van regels die de ontwikkelingsmogelijkheden vastleggen.
Inrichtingen
Binnen het beheersgebied zijn geen bedrijven gelegen die onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen (bron: Risicokaart Overijssel).
Binnen het naastgelegen bedrijventerrein is een aantal vuurwerkopslagen aanwezig. Het gaat hier om inrichtingen die niet onder het Bevi, maar onder het Vuurwerkbesluit vallen. De risicozones van deze inrichtingen vallen binnen de betreffende terreingrenzen, zodat er op dit punt geen sprake is van knelpunten.
Buisleidingen
Binnen het beheersgebied zijn geen aardgastransportleidingen gelegen. Er liggen ook geen invloedsgebieden van buisleidingen binnen het beheersgebied.
Transport gevaarlijke stoffen
De N34 en de Haardijk zijn aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Aangezien deze beheersverordening niet leidt tot een toename van het groepsrisico - anders dan al is voorzien in de vigerende bestemmingsplannen - is een onderzoek op dit punt eveneens niet noodzakelijk.
4.8 Archeologie
Het archeologiebeleid van de gemeente Hardenberg is verwoord in het Beleidsplan Archeologie (Past2Present, vastgesteld d.d. 30 juni 2009). Hierin is aangegeven hoe bij ruimtelijke ingrepen met het bodemarchief moet worden omgegaan. Belangrijk onderdeel van het beleidsplan is de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Op basis van deze kaart kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of belangrijke waarden binnen een bepaald gebied aanwezig zijn en/of archeologisch onderzoek is gewenst. Ook geeft het beleidsplan enkele aanwijzingen voor de wijze waarop archeologie binnen ruimtelijke plannen kan worden meegenomen.
Op de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart heeft een klein deel van het plangebied een (middel)hoge trefkans op archeologische waarden. Aangezien dit bestemmingsplan geen nieuw grondverzet (ten opzichte van de huidige planologisch-juridische situatie) mogelijk maakt, is er geen specifieke regeling met het oog op archeologie opgenomen. Mochten onverhoopt toch archeologische resten binnen het plangebied worden aangetroffen dan geldt krachtens de Monumentenwet 1988 een meldingsplicht.