Beheersverordening Bergentheim
Beheersverordening - gemeente Hardenberg
Vastgesteld op 18-12-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Wijze Van Meten
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
de beheersverordening Bergentheim van de gemeente Hardenberg;
1.2 beheersverordening:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0160.BV00003-VG01 met de bijbehorende regels;
1.3 aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis gebonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf, dat geheel of overwegend gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.8 agrarische cultuurgrond:
grasland en akkerbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een volwaardige agrarische bedrijfsvoering;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
een in de beheersverordening aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.11 bed and breakfastvoorziening:
het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf en ontbijt;
1.12 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, van wie de huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.13 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.14 bestaand:
- a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
- b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijgebouw:
een gebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 bruto vloeroppervlakte:
de oppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen;
1.26 carport:
een geheel of gedeeltelijk overdekte opstelplaats voor een auto welke ten minste aan twee zijden open is;
1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.28 detailhandel in volumineuze goederen:
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;
1.29 dienstverlening:
het op het publiek gerichte aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële en/of maatschappelijke diensten, zoals reisbureaus, kapsalons, uitzendbureaus, bankfilialen en makelaarskantoren;
1.30 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.32 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een veehouderij-, akkerbouw- of tuinbouwbedrijf, dat functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de ter plaatse bij het bedrijf behorende grond als agrarisch productiemiddel, inclusief productiegerichte paardenhouderij;
1.33 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen;
1.34 horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
1.35 huishouden:
één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen;
1.36 internetwinkel:
specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet (of postorder) tot stand komt en waarbij afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;
1.37 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.38 motorrijtuig:
voertuigen voorzien van een motor bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen;
1.39 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.40 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven, waaronder in ieder geval een carport wordt verstaan;
1.41 peil:
- a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.42 risicovolle inrichting:
een inrichting, waarvoor op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in de beheersverordening toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.43 rooilijn:
de als zodanig vanwege burgemeester en wethouders in het terrein langs de wegzijde of voetpad aan te geven lijn, welke:
- 1. bij het ontbreken van bestaande bebouwing zoveel mogelijk op een gelijkmatige afstand evenwijdig aan de as van de weg of het voetpad is gelegen; de daarbij aan te houden gelijkmatige afstand wordt gemeten uit de kant van de weg en bedraagt ten minste 3 m, tenzij in het plan anders is aangegeven;
- 2. bij bestaande bebouwing zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de weg gekeerde gevels van die bebouwing, tenzij in het plan anders is aangegeven;
1.44 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.45 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw;
1.46 waterpeil:
de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar N.A.P. op het moment van aanvraag van de vergunning. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater;
1.47 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.48 woonwagen:
voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Artikel 2 Begrippen
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor;
- a. agrarische cultuurgrond;
- b. een grondgebonden agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf', uitgezonderd glastuinbouw;
- c. wonen ten behoeven van het bedrijf, met dien verstande dat het aantal bedrijfswoningen niet meer bedraagt dan het bestaande aantal per bouwperceel;
- d. met daaraan ondergeschikt:
- e. niet-agrarische nevenactiviteiten;
- f. kleinschalig kamperen tot een maximum van 15 kampeermiddelen in of binnen 30 m uit het bouwvlak;
- g. voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen;
- h. en tevens voor:
- i. parkeervoorzieningen;
- j. verkeer en verblijf;
- k. watergangen en waterpartijen, en
- l. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
Fokkerijen, mesterijen en/of het bedrijfsmatig houden van pluimvee zijn niet toegestaan binnen de bestemming.
In de bestemming is geen productiebos begrepen.
3.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf, gelden de volgende regels:
- 1. bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning worden uitsluitend gebouwd binnen een bouwvlak;
- 2. buiten het bouwvlak zijn schuilgelegenheden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegestaan;
- 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan respectievelijk 6 m en 12 m, dan wel niet meer dan de bestaande hoogten, indien deze meer bedragen;
- 4. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande hoogten, indien deze meer bedragen;
- 5. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 750 m3, dan wel bedraagt niet meer dan de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
- 6. de dakhelling bedraagt voor 60% van het oppervlak niet minder dan 30°, dan wel niet minder dan de dakhelling van het bestaande gebouw indien deze minder is;
- 7. het aantal schuilgelegenheden op elk afzonderlijk perceel van aaneengesloten, bij elkaar behorende gronden, mag niet meer dan één per/ha bedragen;
- 8. de oppervlakte van een schuilgelegenheid mag niet meer dan 15 m2 bedragen;
- 9. de goot- en bouwhoogte van schuilgelegenheden buiten het bouwvlak bedragen niet meer dan respectievelijk 2,5 m en 4 m.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. (mest)silo's en bouwwerken voor mestopslag en andere bouwwerken, waaronder begrepen mestplaten en kuilvoeropslag dienen uitsluitend binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
- 2. de bouwhoogte van bouwwerken voor mestopslag bedraagt niet meer dan 12 m;
- 3. de bouwhoogte van silo's bedraagt niet meer dan 20 m;
- 4. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
- 5. de bouwhoogte van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak bedraagt niet meer dan 2 m;
- 6. de bouwhoogte van andere bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt niet meer dan 12 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 3.2, sub a, onder 1:
voor een verschuiving van het bouwvlak, mits:
- 1. de naar de weg gekeerde bouwgrens niet wordt overschreden;
- 2. de verschuiving ten hoogste 20 m bedraagt;
- 3. de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
- 4. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
- 5. inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen; de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden;
- 6. het bepaalde in lid 3.2 in acht wordt genomen;
- b. lid 3.2, sub a, onder 5:
voor het vergroten van de inhoud van de woning tot 1.000 m³, mits de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan; de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van de gronden en gebouwen voor niet-agrarische nevenactiviteiten, zoals bedoeld in lid 3.1, onder d heeft betrekking op nevenactiviteiten in de vorm van ambachtelijke bedrijvigheid, zakelijke dienstverlening en recreatieve activiteiten of daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid en met inachtneming van de volgende regels:
- a. de nevenactiviteit vindt plaats binnen de bestaande bebouwing, mits bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
- b. detailhandel is alleen mogelijk voor zover het ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten betreft;
- c. een bed and breakfast in bestaande hoofdgebouwen is toegestaan;
- d. opslag en stalling in bestaande bedrijfsbebouwing is toegestaan;
- e. er is geen sprake van buitenopslag van (afval)materialen en goederen behorende bij de nevenactiviteit;
- f. de bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m²;
- g. het parkeren dient binnen het erf op eigen terrein plaats te vinden;
- h. niet toegestaan is kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1:
- a. voor het toevoegen van een niet-agrarische bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf, onder voorwaarde dat:
- 1. de toegevoegde tak uitsluitend betrekking heeft op:
- sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, kampeerboerderij en pensions;
- zorgfuncties, waarbij de zorgfunctie plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing, er sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en er sprake is van een verwevenheid tussen de zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
- detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten;
- bedrijven van categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven, ofwel hiermee, wat betreft het leefklimaat, vergelijkbare bedrijven;
en met inachtneming van de volgende bepalingen:
- 2. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de gebouwen voor de niet-agrarische bedrijfstak mag binnen eenzelfde bouwvlak niet meer dan 300 m² bedragen;
- 3. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden belemmerd;
- 4. in vergelijking met het agrarisch gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
- 5. het parkeren dient binnen het erf op eigen terrein plaats te vinden;
- 6. er mag geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvinden; en
- 7. het gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties.
- b. voor het toevoegen van een tweede bedrijfswoning binnen het bouwvlak, mits:
- 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
- 2. de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven niet onevenredig wordt aangetast;
- 3. inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen; de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven en instellingen zoals vermeld in categorie 1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 1'
- b. bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
- c. bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
- d. bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
- e. opslag, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
- f. bestaande bedrijven, uitsluitend in de bestaande omvang, voor zover deze niet vallen onder a tot en met d;
- g. wonen, met dien verstande dat het aantal dienstwoningen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal;
- h. horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca', met dien verstande dat hieronder uitsluitend de bestaande horecavorm en de daarmee naar de aard gelijk te stellen vormen is begrepen;
en tevens voor:
- i. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
- j. parkeervoorzieningen;
- k. openbare nutsvoorzieningen;
- l. groenvoorzieningen;
- m. speelvoorzieningen;
- n. water.
Onder bedrijfsactiviteiten is niet begrepen:
- detailhandel anders dan detailhandel die is aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit de activiteiten van het bedrijf en ondergeschikt is aan het bedrijf, niet zijnde detailhandel in volumineuze goederen of in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen;
- het vervaardigen en/of de opslag van vuurwerk, anders dan ten behoeve van consumentenverkoop;
- risicovolle inrichtingen;
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder;
- m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige inrichtingen, anders dan bestaande bedrijven als bedoeld in lid 4.1, sub f.
4.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen en overkappingen mogen de rooilijn niet overschrijden;
- 2. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot die perceelgrens voor zover deze minder bedraagt;
- 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 115% van de bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel;
- 4. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 70% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het bestaande percentage indien dat meer bedraagt;
- 5. in afwijking van het bepaalde onder 4 bedraagt het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' niet meer dan het daar aangegeven percentage;
- 6. in afwijking van het bepaalde onder 4 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – afwijkende oppervlakte' dat de oppervlakte van de bebouwing niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.2, sub a, onder 2:
met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m dient te bedragen, dan wel indien er reeds bestaande gebouwen worden vervangen, ook binnen deze afstand mag worden gebouwd;
- b. lid 4.2, sub a, onder 3:
voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte met maximaal 15%;
- c. lid 4.2, sub a, onder 4:
voor het verhogen van het bebouwingspercentage met dien verstande dat op ieder bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's is aangebracht ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plekke, dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte.
- d. lid 4.2, sub c:
tot een bouwhoogte van 3 m voor erf- en terreinafscheidingen en 15 m voor overige bouwwerken.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- a. opslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw, anders dan bestaand;
- b. detailhandel anders dan de detailhandel als genoemd in de bestemmingsomschrijving.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 4.1 en lid 4.4:
- 1. voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 en 2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- 2. voor het toestaan van bedrijven genoemd in categorie 3.1 van de Staat van bedrijven, die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met categorie 2 kunnen worden gelijkgesteld;
- b. lid 4.1 en lid 4.4 voor toename van het aantal bedrijfswoningen met dien verstande dat:
- 1. de oppervlakte van de bedrijfswoning (inclusief aan en uitbouwen en bijgebouwen) niet meer bedraagt dan de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen;
- 2. moet worden voldaan aan het bepaalde in de Wet geluidhinder;
- 3. op ieder bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's is aangebracht, dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte.
Artikel 5 Centrum
5.1 Bestemmingsomschrjiving
De voor 'centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer bedraagt dan het bestaande aantal per bouwperceel;
- b. detailhandel;
- c. dienstverlening;
- d. horeca, categorie I;
- e. religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg of zorg en opvang voor andere doelgroepen en andere openbare en bijzondere voorzieningen en dienstverlening, alsook ondergeschikte horeca, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
- f. bedrijven en instellingen zoals vermeld in de categorieën 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
- g. bestaande bedrijven, uitsluitend in de bestaande omvang, voor zover deze niet vallen onder f,
en tevens voor:
- h. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
- i. openbare nutsvoorzieningen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. parkeervoorzieningen;
- l. speelvoorzieningen;
- m. water.
Onder detailhandel en bedrijfsactiviteiten is niet begrepen:
- het vervaardigen en/of de opslag van vuurwerk, anders dan ten behoeve van consumentenverkoop;
- risicovolle inrichtingen;
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder;
- m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige inrichtingen, anders dan bestaande bedrijven als bedoeld in lid 5.1, sub f;
- detailhandel in volumineuze goederen, dan wel in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen.
5.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen en overkappingen mogen de rooilijn niet overschrijden;
- 2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 115% van de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw op het bouwperceel.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende functies of gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 5.2, sub a, onder 2:
voor het verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 15%;
b. lid 5.2, sub c:
tot een bouwhoogte van 3 m voor erf- en terreinafscheidingen en 15 m voor overige bouwwerken.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen opslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 5.1 en lid 5.4:
- 1. voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 en 2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
- 2. voor het toestaan van bedrijven genoemd in categorie 3.1 van de Staat van bedrijven, die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met categorie 2 kunnen worden gelijkgesteld.
- b. lid 5.1 onder a en 5.4
voor het vergroten van het aantal woningen indien dit in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid of er aanleiding is om het aantal woningen in een pand te wijzigen/verhogen vanwege andere marktomstandigheden en/of het voorkomen van leegstand, met dien verstande dat op ieder bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's is aangebracht ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plekke, dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte.
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. water;
- c. openbare nutsvoorzieningen;
- d. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. er worden uitsluitend gebouwen en overkappingen gebouwd ten behoeve van openbaar nut of verkeer en verblijf;
- 2. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 1 m;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
Artikel 7 Horeca
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horeca, met dien verstande dat hieronder uitsluitend de bestaande horecavorm en de daarmee naar de aard gelijk te stellen vormen is begrepen;
en tevens voor:
- b. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. water.
7.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen en overkappingen mogen de rooilijn niet overschrijden;
- 2. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot die perceelgrens voor zover deze minder bedraagt;
- 3. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de 115% van de goot- en bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel;
- 4. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 70% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het bestaande percentage indien dat meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 7.2, sub a, onder 2:
met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m dient te bedragen, dan wel indien er reeds bestaande gebouwen worden vervangen, ook binnen deze afstand mag worden gebouwd;
- b. lid 7.2, sub a, onder 3:
voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte met maximaal 15%;
- c. lid 7.2, sub a, onder 4:
voor het verhogen van het bebouwingspercentage met dien verstande dat op ieder bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's is aangebracht ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plekke, dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte.
- d. lid 7.2, sub c:
tot een bouwhoogte van 3 m voor erf- en terreinafscheidingen en 15 m voor overige bouwwerken.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- a. opslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw;
- b. detailhandel.
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. educatieve, sociaal-medische, sociaal culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van de voorzieningen;
en tevens voor:
- b. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. water.
8.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen en overkappingen mogen de rooilijn niet overschrijden;
- 2. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot die perceelgrens voor zover deze minder bedraagt;
- 3. de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 115% van de goot- en bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel;
- 4. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 60% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het bestaande percentage indien dat meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 8.2, sub a, onder 2:
met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m dient te bedragen, dan wel indien er reeds bestaande gebouwen worden vervangen, ook binnen deze afstand mag worden gebouwd;
- b. lid 8.2, sub a, onder 3:
voor het verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 15%.
- c. lid 8.2, sub a, onder 4:
voor het verhogen van het bebouwingspercentage met dien verstande dat op ieder bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's is aangebracht ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plekke, dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte;
- d. lid 8.2, sub c:
tot een bouwhoogte van 3 m voor erf- en terreinafscheidingen en 15 m voor overige bouwwerken.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen opslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw.
Artikel 9 Sport
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sport, sportterreinen, clubgebouwen, materialenruimten en kleedruimten;
- b. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
- c. openbare nutsvoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. water;
- g. parkeervoorzieningen.
9.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen, met uitzondering van gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf, gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen mogen de rooilijn niet overschrijden;
- 2. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot die perceelgrens voor zover deze minder bedraagt;
- 3. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 115% van de goot- en bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel;
- 4. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 70% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het best aande percentage indien dat meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
- c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 9.2, sub a, onder 2:
met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens tenminste 1 m dient te bedragen;
- b. lid 9.2, sub a, onder 3:
voor het verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 15%;
- c. lid 9.2, sub a, onder 4:
voor het verhogen van het percentage met dien verstande dat op ieder bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's is aangebracht ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plekke, dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte;
- d. lid 9.2, sub c, onder 2:
tot een bouwhoogte van 15 m.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen opslag buiten gebouwen en overkappingen voor de rooilijn.
Artikel 10 Verkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met hoofdzakelijk een functie voor doorgaand verkeer;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. verkeer en verblijf;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water;
- g. openbare nutsvoorzieningen.
Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken met uitzondering van opstelstroken niet meer dan het bestaande aantal.
10.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. er worden uitsluitend gebouwen en overkappingen gebouwd ten behoeve van openbaar nut of verkeer en verblijf;
- 2. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt dat de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van de het verkeer en verkeersgeleiding, niet meer dan 3 m bedraagt.
Artikel 11 Verkeer - Railverkeer
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer - railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. personen- en goederenvervoer per rail;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. verkeer en verblijf;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water;
- g. openbare nutsvoorzieningen.
Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken met uitzondering van opstelstroken niet meer dan het bestaande aantal.
11.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. er worden uitsluitend gebouwen en overkappingen gebouwd ten behoeve van openbaar nut of verkeer en verblijf;
- 2. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt dat de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het railverkeer, niet meer dan 3 m bedraagt.
Artikel 12 Water
12.1 Bestemmingsomschrijving
De op voor 'water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water;
- b. oeverstroken en groenvoorzieningen.
Onder het doel water is de functie van extensief recreatief medegebruik begrepen.
12.2 Bouwregels
- a. Voor deze bestemming geldt dat geen gebouwen en geen overkappingen mogen worden gebouwd.
- b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt dat de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 3 m bedraagt.
Artikel 13 Woongebied
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met dien verstande dat het aantal woningen per bouwperceel niet meer dan het bestaande aantal bedraagt, dan wel niet meer dan één per bouwperceel;
- b. aan huis gebonden beroepen;
- c. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', met dien verstande dat hieronder niet is begrepen detailhandel in volumineuze goederen of brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen;
- d. horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca', met dien verstande dat hieronder uitsluitend de bestaande horecavorm en de daarmee naar de aard gelijk te stellen vormen is begrepen;
- e. kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
- f. religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg of zorg en opvang voor andere doelgroepen en andere openbare en bijzondere voorzieningen en dienstverlening, alsook ondergeschikte horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
- g. bestaande bedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
- h. bestratingsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bestratingsbedrijf';
- i. gebruik en de inrichting voor het bestaande aantal woonwagens ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats';
- j. volkstuinen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
- k. museum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'museum';
en tevens voor:
- l. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
- m. parkeervoorzieningen;
- n. openbare nutsvoorzieningen;
- o. groenvoorzieningen;
- p. speelvoorzieningen;
- q. water.
13.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen, niet zijnde woonwagens, gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen mogen de rooilijn niet overschrijden;
- 2. de hoofdgebouwen dienen te worden geplaatst binnen een strook gemeten vanuit de rooilijn met een diepte van:
- 20 m voor vrijstaande woningen;
- 15 m voor de overige woningen;
- 3. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot die perceelgrens voor zover deze minder bedraagt;
- 4. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 115% van de goot- en bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel;
- 5. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 60% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het percentage aan bestaande bebouwing indien dat meer bedraagt;
- 6. in afwijking van en in aanvulling op het bepaalde onder 1 tot en met 5 gelden voor de bouwpercelen die zijn aangeduid met 'gestapeld' de volgende regels:
- de hoofdgebouwen dienen binnen de aanduiding 'gestapeld' te worden gebouwd waarbij de naar de weg gekeerde gevel in een strook van maximaal 2 m, gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens, wordt gebouwd;
- het aantal woningen bedraagt niet meer dan 8;
- de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m met dien verstande dat de goothoogte op de hoek van de Kanaalweg en de Kerkweg 8 m mag bedragen te behoeve van een beeldbepalend accent;
- de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m;
- de dakhelling bedraagt ten minste 35°;
- 7. aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder c (regeling bijgebouwen).
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- c. Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1 m lager moet zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw en met dien verstande dat de bouwhoogte van bestaande bijgebouwen mag worden gehandhaafd indien deze meer bedraagt;
- 2. de goothoogte van een bijgebouw en de bouwhoogte van een overkapping bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel de bestaande goot-, dan wel bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
- 3. de bijgebouwen en overkappingen worden achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat bijgebouwen minimaal 3 m, dan wel minimaal bestaande afstand indien deze minder is, achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
- 4. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen, die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 60 m²;
- 5. de onder 4 bepaalde oppervlakte is alleen toegestaan indien niet meer dan 60% van het bouwperceel wordt bebouwd, dan wel niet meer dan het percentage aan bestaande bebouwing indien dat meer bedraagt, met dien verstande dat het maximale bebouwingspercentage van 60% ook van toepassing is op overkappingen.
- d. Voor het bouwen van woonwagens gelden de volgende regels:
- 1. woonwagens worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats';
- 2. de oppervlakte van een woonwagen bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
- 3. de goot- en bouwhoogte van een woonwagen bedragen niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
- 4. per standplaats mag naast de woonwagen worden gebouwd:
- een aan de woonwagen aangebouwde bijruimte met een oppervlakte van ten hoogste 10 m² en een hoogte van niet meer dan 3 m;
- een bijgebouw, bevattende douche- en toiletruimte met een oppervlakte van ten hoogste 16 m² en een hoogte van niet meer dan 3 m.
- e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 13.2, sub a, onder 3:
met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m dient te bedragen;
- b. lid 13.2, sub a, onder 4 of 5:
mits wordt aangesloten bij de goot- en bouwhoogte van de in de directe nabijheid van de woning gelegen bebouwing;
- c. lid 13, sub a, onder 4 en 5:
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende hoogte' en toestaan dat de goot- en bouwhoogte worden verhoogd tot een maximum van drie bouwlagen met kap;
- d. lid 13.2, sub c, onder 1of 2:
mits de bouwhoogte van het bijgebouw of de overkapping ondergeschikt blijft aan het hoofdgebouw, dan wel de goothoogte van het bijgebouw of de overkapping ondergeschikt blijft aan de goothoogte van het hoofdgebouw;
- e. lid 13.2, sub c, onder 3:
voor het bouwen van bijgebouwen op een kortere afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw, dan wel voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
- f. lid 13.2, sub c, onder 4:
tot een oppervlakte van 100 m² voor aan huis gebonden beroepen, mits niet meer dan 60% van het bouwperceel wordt bebouwd.
- g. lid 13.2, sub e:
tot een bouwhoogte van 3 m voor erf- en terreinafscheidingen en 15 m voor overige bouwwerken.
13.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. wonen in een woning, anders dan ten behoeve van een huishouding, met dien verstande dat een huishouden wel mag worden aangevuld met een huishouding ten behoeve van dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan huis gebonden beroep;
- c. opslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw.
13.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 14 Woongebied - 2
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'woongebied - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer bedraagt dan 76;
- a. aan huis gebonden beroepen;
en tevens voor:
- b. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. openbare nutsvoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. speelvoorzieningen;
- g. water.
14.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. de gebouwen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee aaneen' worden de hoofdgebouwen vrijstaand, dan wel twee aaneen worden gebouwd;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' worden de hoofdgebouwen vrijstaand, geschakeld dan aaneengebouwd;
- 4. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot die perceelgrens voor zover deze minder bedraagt;
- 5. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer respectievelijk 6 m en 11 m, met dien verstande dat in niet meer dan 2 bouwlagen wordt gebouwd;
- 6. aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder c (regeling bijgebouwen).
- b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
- 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
- c. Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
- 1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1 m lager moet zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw en met dien verstande dat de bouwhoogte van bestaande bijgebouwen mag worden gehandhaafd indien deze meer bedraagt;
- 2. de goothoogte van een bijgebouw en de bouwhoogte van een overkapping bedraagt niet meer dan 3,5 m, dan wel de bestaande goot- dan wel bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
- 3. de bijgebouwen en overkappingen worden achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat bijgebouwen minimaal 3 m, dan wel minimaal bestaande afstand indien deze minder is, achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
- 4. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen, die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 60 m²;
- 5. de onder 4 bepaalde oppervlakte is alleen toegestaan indien niet meer dan 60% van het bouwperceel wordt bebouwd.
- d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
- 1. er zijn uitsluitend vergunningvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
- 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 14.2, sub a, onder 3:
met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m dient te bedragen;
- b. lid 14.2, sub a, onder 4 of 5:
mits wordt aangesloten bij de goot- en bouwhoogte van de in de directe nabijheid van de woning gelegen bebouwing;
- c. lid 14.2, sub c, onder 1of 2:
mits de bouwhoogte van het bijgebouw of de overkapping ondergeschikt blijft aan het hoofdgebouw, dan wel de goothoogte van het bijgebouw of de overkapping ondergeschikt blijft aan de goothoogte van het hoofdgebouw;
- d. lid 14.2, sub c, onder 4:
tot een oppervlakte van 100 m² voor aan huis gebonden beroepen, mits niet meer dan 60% van het bouwperceel wordt bebouwd;
- e. lid 14.2, sub d:
tot een bouwhoogte van 3 m voor erf- en terreinafscheidingen en 15 m voor overige bouwwerken.
14.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. wonen in een woning, anders dan ten behoeve van een huishouding, met dien verstande dat een huishouden wel mag worden aangevuld met een huishouding ten behoeve van dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen;
- b. het gebruik van gronden en bouwwerken in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan huis gebonden beroep;
- c. opslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw.
14.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- a. lid 14.4, sub b ten behoeve van kleinschalige bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
- 1. de kleinschalige bedrijfsactiviteiten behoren tot maximaal categorie 1 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven met inachtneming van de in de Handreiking bedrijven en milieuzonering van de VNG genoemde richtlijnen voor onder meer afstanden;
- 2. niet is toegestaan:
- een horeca-inrichting, met uitzondering van een bed- en breakfastvoorziening;
- detailhandel, behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de kleinschalige bedrijfsactiviteit en internetwinkels;
- groothandel;
- reparatiewerkzaamheden voor particulieren van motoren, motorrijtuigen, vaartuigen, caravans, landbouwvoertuigen of bromfietsen;
- 3. kleinschalige bedrijfsactiviteiten die niet zijn genoemd in categorie 1, van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven eveneens zijn toegestaan nadat door aanvrager is aangetoond dat deze activiteiten wat betreft geur, stof en geluid en gevaar en wat betreft ruimtelijke uitstraling, omvang en intensiteit, met een bedrijf uit categorie 1 van de Staat van bedrijven gelijk kunnen worden gesteld;
- 4. de kleinschalige bedrijfsactiviteiten naar ruimtelijke uitstraling, omvang en intensiteit ondergeschikt dienen te zijn en te blijven aan de bestemming voor de woning, waarbij het bedrijfsvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan maximaal 30% van de bruto vloeroppervlakte van de woning, met inbegrip van de bijgebouwen;
- 5. de kleinschalige bedrijfsactiviteiten:
- geen onevenredige hinder mogen opleveren voor de omgeving;
- geen onevenredige afbreuk mogen doen aan het ruimtelijk (woon)karakter van de buurt;
- de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden niet onevenredig mogen aantasten;
- geen onevenredige nadelige invloed mogen hebben op de afwikkeling van het verkeer en mogen niet leiden tot onaanvaardbare parkeerdruk;
- geen publieksgericht karakter mogen hebben, uitsluitend bezoek op afspraak is toegestaan;
- 6. opslag van goederen of stalling van motorrijtuigen, aanhangwagens en fietsen die verband houden met de kleinschalige bedrijfsactiviteiten zijn uitsluitend toegestaan in gebouwen;
- 7. degene die gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die de kleinschalige bedrijfsactiviteiten uitoefent;
- 8. de kleinschalige bedrijfsactiviteiten mogen uitsluitend inpandig worden verricht.
- b. lid 14.4, sub a voor het in één of meerdere woningen wonen in groepsverband voor speciale doelgroepen, zoals hulpbehoevenden met daarbij behorende speciale woonzorgfuncties, met dien verstande dat de vestiging geen onevenredige afbreuk ten aanzien van het woon- en leefklimaat (waaronder geluidhinder) voor omwonenden zal opleveren. De aanvraag om een omgevings-vergunning dient in te gaan op de mogelijkheid van verstoring van het woon- en leefklimaat en eventueel noodzakelijke maatregelen die nodig zijn om hinder voor omwonenden te voorkomen.
- c. lid 14.1 onder a en 14.4 voor het vergroten van het aantal woningen indien dit in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid of er aanleiding is om het aantal woningen in een pand te wijzigen/verhogen vanwege andere marktomstandigheden en/of het voorkomen van leegstand, met dien verstande dat op ieder bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's is aangebracht ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plekke, dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte.
Artikel 15 Waarde - Archeologie 3
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.
15.2 Bouwregels
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, of te laten uitvoeren:
- 1. het ophogen van de bodem;
- 2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, wanneer de oppervlakte 275 m² of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt;
- 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m² of meer bedraagt;
- 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil over een oppervlakte van meer dan 275 m²;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m² of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;
- 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan niet als bos zijn bestemd, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m² of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt;
- 7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m2 of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt;
- 8. het aanleggen van bos of boomgaard, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m² of meer en een diepte van 40 cm of meer bedraagt;
- 9. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 275 m² of meer bedraagt.
- b. Het in sub a gestelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
- 1. het normale onderhoud of gebruik betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel volgens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
- 3. onderdeel zijn van werkzaamheden waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend en in werking is;
- 4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
- c. De vergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de sub a genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
- d. Voor zover de in sub a genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden over of met betrekking tot:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- e. De vergunning wordt niet verleend voordat de aanvrager een rapport van een archeologisch onderzoek heeft overgelegd. In dat rapport dient de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate te zijn vastgesteld.
Artikel 16 Waarde - Archeologie 5
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de verwachte archeologische waarden.
16.2 Bouwregels
- a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken met een (gezamenlijke) oppervlakte groter dan 2.500 m² en een diepte van 50 cm of meer, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraag zullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het in lid 16.2, onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevings-vergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning met betrekking tot:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- c. Indien uit het in lid 16.2, onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevings-vergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is deze door de in lid 16.2, onder b genoemde voorschriften veilig te stellen, wordt de vergunning geweigerd.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- 1. het ophogen van de bodem;
- 2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, wanneer de oppervlakte 2.500 m² of meer en de diepte 50 cm of meer bedraagt;
- 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 2.500 m² of meer bedraagt;
- 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil over een oppervlakte van meer dan 2.500 m²;
- 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecom-municatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 2.500 m² of meer en de diepte 50 cm of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;
- 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan niet als bos zijn bestemd, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 2.500 m2 of meer en de diepte 50 cm of meer bedraagt;
- 7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 2.500 m² of meer en de diepte 50 cm of meer bedraagt;
- 8. het aanleggen van bos of boomgaard, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 2.500 m² of meer en de diepte 50 cm of meer bedraagt;
- 9. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, wanneer de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden 2.500 m² of meer bedraagt.
- b. Het onder a gestelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
- 1. het normale onderhoud of gebruik betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel volgens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
- 3. onderdeel zijn van werkzaamheden waarvoor reeds een omgevings-vergunning is verleend en in werking is;
- 4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden verricht, mits verricht door een ter zake deskundige.
- c. De vergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de onder a genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
- d. Voor zover de onder a genoemde werken en werkzaamheden, dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één of meerdere voorschriften worden verbonden met betrekking tot:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
- e. De vergunning wordt niet verleend voordat de aanvrager een rapport van een archeologisch onderzoek heeft overgelegd. In dat rapport dient de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate te zijn vastgesteld.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 17 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 18 Algemene Afwijkingsregels
- A. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
- b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
- de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
- e. het bepaalde in het plan en toestaan dat antennemasten tot een bouwhoogte van 25 m worden gebouwd.
- B. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel mag slechts worden verleend indien deze niet leidt tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeervoorzieningen.
Artikel 19 Overige Regels
19.1 Afstemming welstandstoets
Voor zover de regels in de beheersverordening met betrekking tot:
- a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
- b. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:
- de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
- de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
19.2 Uitsluiting seksinrichting
De beheersverordening verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.
19.3 Afstemming APV
De beheersverordening verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening waarvoor op basis van deze verordening een evenementenvergunning kan worden verleend.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
A Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- 1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 2. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 21 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van de beheersverordening Bergentheim'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Aanleiding
Elke gemeente dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) om de tien jaar haar bestemmingsplannen te herzien of zo mogelijk een verlengingsbesluit te nemen, dan wel een beheersverordening vast te stellen. Indien de gemeenteraad dit niet tijdig doet, vervalt haar bevoegdheid om leges te heffen voor diensten die verband houden met het bestemmingsplan (bijvoorbeeld in het kader van omgevingsvergunningen). Een bestemmingsplan dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro (1 juli 2008) ten minste vijf jaar oud is, moet binnen vijf jaar (dus vóór 1 juli 2013) worden vervangen door een nieuw bestemmingsplan of door een beheersverordening.1
Beheersverordening
Bij de behandeling van de Wro door het parlement is de beheersverordening toegevoegd aan het ruimtelijk instrumentarium van gemeenten. Hiermee is de mogelijkheid gecreëerd om voor zogenaamde 'laag dynamische' gebieden op een snelle en eenvoudige wijze, een nieuw juridisch-planologisch regiem vast te stellen. Voor Bergentheim zijn tussen 2002 en 2010 vier bestemmingsplannen vastgesteld. Dit betekent dat vanwege de herzieningsplicht er een nieuw bestemmingsplan of een beheersverordening voor het oudste plan moet worden opgesteld. Aangezien binnen Bergentheim geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien (zie ook paragraaf 3.3), is ervoor gekozen om voor het gehele kerngebied een beheersverordening op te stellen. Met deze beheersverordening wordt de huidige planologisch-juridische regeling dan wel het bestaande gebruik (opnieuw) vastgelegd.
Juridische systematiek
De bestaande rechten op grond van de vigerende bestemmingsplannen vormen het uitgangspunt voor deze beheersverordening. Daarnaast wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de juridisch-planologische regeling van het bestemmingsplan Marslanden, dat recent in procedure is gebracht. De gemeente continueert daarmee de huidige globale bestemmingsregeling voor Bergentheim.
Beheersgebied en vigerende plannen
De ligging en globale begrenzing van het beheersgebied 'Bergentheim' zijn aangegeven op het overzichtskaartje voorin dit plan. Hiervoor zijn de volgende bestemmingsplannen van kracht:
- Bestemmingsplan Möllincksvaart, Bergentheim (2002);
- Bestemmingsplan Bergentheim (2005);
- Partiële herziening Bestemmingsplan Möllincksvaart, Bergentheim (2007);
- Bestemmingsplan Bergentheim, woningbouwplan Muldershoek (2010).
Leeswijzer
Het volgende hoofdstuk geeft het beleidskader voor het beheersgebied weer. Daarbij wordt alleen ingegaan op beleidsdocumenten die van invloed zijn op de juridische regeling van deze beheersverordening. Het gaat hier niet om beleid voor nieuwe ontwikkelingen, maar om het ruimtelijk beleid zoals dat op dit moment van toepassing is voor kerngebieden binnen de gemeente en voor Bergentheim in het bijzonder. In hoofdstuk 3, de planbeschrijving, gaat het om de huidige situatie binnen het beheersgebied en de juridische regeling voor de toekomst. Hoofdstuk 4 betreft de toets aan wet- en regelgeving op het gebied van natuur, milieu, archeologie en dergelijke.
- 1. Zie artikel 3.1, lid 4 Wro en het overgangsrecht Invoeringswet Wro.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijk
De op 1 juli 2008 in werking getreden Wro kent ten opzichte van zijn voorganger een aantal nieuwe instrumenten. Eén daarvan is de beheersverordening. De beheersverordening is in de wet opgenomen om met het oog op het beheer van een gebied het bestaande gebruik snel en effectief te kunnen vastleggen in een gebied waar geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien. Het gaat dus om een beheerregeling. Daarnaast heeft de beheersverordening een digitaal component en sluit het aan bij de digitale opzet van het overige Wro-instrumentarium.
In de Handreiking Beheersverordening Wro is aangegeven dat de beheersverordening bestaat uit:
- een object dat bestaat uit het gebied waarop de verordening betrekking heeft;
- een of meer objecten binnen het gebied;
- regels die gekoppeld zijn aan het gebied en/of de objecten binnen het gebied en die gericht zijn op het beheer van het gebied;
- regels die gaan over gebruiken, bouwen, aanleggen en slopen, afwijken met een omgevingsvergunning en overgangsrecht.
Een beheersverordening gaat vergezeld van een toelichting waarin gemotiveerd wordt beschreven: de keuze voor het instrument beheersverordening, waarom er géén ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien en welke onderzoeken hebben plaatsgevonden. Ook bevat de toelichting een uitleg van de regels.2
- 2. Deze paragraaf is grotendeels ontleend aan de Handreiking Beheersverordening Wro (VNG, september 2011).
2.2 Provincie
In de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel (juli 2009) heeft de provincie haar visie, beleidskeuzes en uitvoeringsstrategie ten aanzien van het ruimtelijk-fysieke domein verwoord. De ambitie voor Overijssel is "om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi en vitaal landschap. Een samenleving waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden en dorpen als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken."
Het beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling. Dit betekent dat ruimte wordt gemaakt voor ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus. De dynamiek die hierdoor ontstaat, ziet de provincie als kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken.
Voor de bebouwde omgeving worden in de omgevingsvisie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven aangegeven:
- 1. Steden als motor: gebieden voor dynamische en veerkrachtige woon-, werk- en voorzieningenmilieus waar de kwaliteiten en identiteit van de bestaande stad worden versterkt en benut voor herstructurering, transformatie, inbreiding en uitbreiding.
- 2. Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus: veelzijdige mix van woon- en werkmilieus, elk met een eigen karakteristiek. De identiteit en eigenheid van de kernen is leidend bij opgaven als herstructurering, inbreiding en uitbreiding.
- 3. Hoofdinfrastructuur: vlot en veilig: hoofdinfrastructuur van autosnelwegen, autowegen, spoorlijnen, fietssnelwegen en vaarwegen, inclusief knoop- en uitwisselingspunten die de ontwikkelingsdynamiek ondersteunen en de belangrijkste vervoersrelaties vlot en veilig bedienen.
Deze beheersverordening voor Bergentheim draagt bij aan het tweede ontwikkelingsperspectief door - conform de vigerende bestemmingsplannen - ruime gebruiks- en bouwregelingen aan de gronden binnen het beheersgebied toe te kennen.
2.3 Gemeente
Verkenning inbreidingslocaties
In 2009 heeft de gemeenteraad de nota Verkenning Inbreidingslocaties in kernen en linten vastgesteld. Deze nota geeft aan op welke plekken binnen de kernen inbreidingsruimte voor woningbouw aanwezig is. Voor Bergentheim wordt het volgende opgemerkt: "Het dorp bezit een heldere stedenbouwkundige structuur, met planmatige woonbuurten tussen de structuurdragers kanaal en spoorlijn. In de lintbebouwingen, dus in de historische linten, zijn invullingen met incidentele bouwplannen mogelijk mits deze als passend worden beschouwd c.q. beoordeeld in de stedenbouwkundige structuur ter plekke. Inbreidingen achter de bebouwingsstructuren zijn niet gewenst. Binnen de planmatig opgezette woonbuurten, tussen spoorlijn en kanaal, komen open plekken voor. Inbreiding is hier mogelijk, mits passend in de stedenbouwkundige structuur." Een beheersverordening maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Ook het opnemen van wijzigingsbevoegdheden met het oog daarop is niet mogelijk. Indien in de toekomst inbreiding binnen Bergentheim aan de orde is, zal daarvoor een bestemmingsplanherziening worden opgesteld.
Woonplan
In het Woonplan 2008-2012 (8 januari 2008) heeft de gemeente haar woonbeleid voor de korte en lange termijn verwoord. De nadruk ligt op de kwaliteit van de woningvoorraad, zoals ook de ondertitel duidelijk maakt: 'Duurzaam wonen in Hardenberg'. Het Woonplan onderscheid vier centrale beleidsdoelen:
- 1. Gedifferentieerde leeftijdsopbouw: de gemeente zet met name in op de huisvesting van jongeren, starters en vermogende burgers.
- 2. Doelgroepen: de gemeente wil inspelen op de kwalitatieve woonvraag van de verschillende doelgroepen, zoals hulpbehoevenden, mensen met lagere inkomens et cetera.
- 3. Duurzaam bouwen en energiebesparing: De gemeente streeft ernaar op de lange termijn klimaatneutraal te zijn. Een belangrijke bijdrage hierin is gelegen in de kwaliteit van de woningvoorraad binnen de gemeente (zie ook onder 'Duurzaam Hardenberg').
- 4. Regie op de programmering en segmentering: de gemeente wil ruimte bieden voor meer keuzevrijheid voor de woningzoekenden in de vorm van vrije kavels en (collectief) particulier opdrachtgeverschap.
Voor de uitwerking van deze doelen wordt verwezen naar het Woonplan, dat raadpleegbaar is via de gemeentelijke website.
Welstandsnota
De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota Hardenberg Visie op beeldkwaliteit vastgesteld. Deze nota zet in op “het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten.” De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).
De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente regelvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie onder). Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan (of de beheersverordening) maatgevend.
De Welstandsnota maakt onderscheid naar de volgende niveaus:
- Niveau 0 (laag):
geen eisen ten aanzien van welstand. Beeldkwaliteit wordt geregeld in het bestemmingsplan.
- Niveau 1 (midden):
specifieke ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, gericht op behoud van belangrijkste gebiedskenmerken van architectonische of stedenbouwkundige aard. Inzet van een globale vorm van welstand met planbegeleiding naast het bestemmingsplan.
- Niveau 2 (hoog):
hoge ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, bij gebieden en/of locaties met een hoge architectonische en stedenbouwkundige waarde. Inzet van welstand met een intensieve vorm van planbegeleiding naast het bestemmingsplan.
Aan Bergentheim zijn twee beschermingsniveaus toegekend. Het oude kerngebied en de linten van de Van Roijensweg en Kanaalweg West en Oost vallen onder niveau 1. Het overige kerngebied is welstandsvrij, met uitzondering van het bedrijventerrein Mollinksvaart waarvoor twee beeldkwaliteitsplannen van toepassing zijn.
Het welstandsbeleid heeft geen gevolgen voor deze beheersverordening aangezien er geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
Duurzaam Hardenberg
Zoals aangegeven onder het kopje 'Woonplan' streeft de gemeente naar energieneutraliteit. Hiermee wordt bedoeld dat alle energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt in de gemeente zelf of in de regio duurzaam wordt opgewekt. Concreet wil de gemeente in 2014 minimaal 10% energie hebben bespaard en 10% meer duurzame energie per jaar hebben gerealiseerd. Dit doet de gemeente Hardenberg in stappen van 2,5% per jaar. Onderdeel van dit duurzaamheidsbeleid is een maatregelenpakket voor bestaande bouwwerken en nieuwbouw. Zo krijgen woningeigenaren bijvoorbeeld een energieadvies van de gemeente of van een adviseur om thuis energie te besparen. Ook bij de gesprekken die de gemeente voert over de uitgifte van kavels is duurzaamheid een vast onderdeel. Voor overige maatregelen op dit beleidsterrein wordt verwezen naar de gemeentelijke website.
Dit beleid heeft geen gevolgen voor deze beheersverordening aangezien er geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.
Collegeprogramma
In het Collegeprogramma 2010-2014 (subtitel: 'Meer met Minder', 9 april 2010) is aangegeven dat de gemeente vanwege de economische crisis en de bezuinigingstaakstelling van het Rijk over onvoldoende middelen beschikt om het beleid uit de voorgaande collegeperiode ongewijzigd voort te zetten. De volgende speerpunten uit collegeprogramma zijn (indirect) van belang voor de kern Bergentheim:
- Voor de leefbaarheid van dorp, buurt of wijk is sociale samenhang van groot belang, ook om eenzaamheid en isolement te voorkomen. Voorzieningen die sociale samenhang bevorderen of verbeteren worden gestimuleerd.
- Een belangrijke voorwaarde voor leefbaarheid is veiligheid. Dit blijft ook de komende jaren een belangrijk thema, onder het motto: de openbare ruimte blijft schoon, heel en veilig.
In deze beheersverordening zijn regelingen opgenomen voor de bestaande (maatschappelijke) voorzieningen en met het oog op de externe veiligheid. Zie hoofdstuk 4.
Toekomstvisie
In de Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2004-2019 (subtitel: 'Hardenberg stapt stevig op de toekomst af', vastgesteld 27 mei 2004) en de uitwerking daarvan in het Meerjarenprogramma (10 november 2005) wordt ingezet op versterking van vier gemeentelijke kwaliteiten: 'de onderlinge betrokkenheid, de prettige woonomgeving, de ondernemerszin en de groene ruimte'. De belangrijkste uitgangspunten voor kleine kernen kunnen als volgt worden samengevat:
- één ontmoetingsplek is de ondergrens van het voorzieningenniveau;
- dorps- en buurthuizen moeten multifunctioneel te gebruiken zijn door de gemeenschap;
- bij woningbouw wordt rekening gehouden met de behoefte van de eigen bevolking;
- leefbaarheid is leidend bij de beoordeling van nieuwe (economische) initiatieven;
- verminderen van regelgeving.
Deze beheersverordening komt aan dit laatste tegemoet door de globale bestemmingen van het vigerende bestemmingsplan over te nemen. Zie ook paragraaf 3.2.
Overig beleid
Het gemeentelijk beleid inzake archeologie en externe veiligheid komt bij de toets aan wet- en regelgeving in hoofdstuk 4 aan bod.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Cultuurhistorie
Aan de hand van topografische kaartjes uit verschillende jaren wordt de ruimtelijke ontwikkeling van de vier kernen in beeld gebracht. Het gaat om vier momentopnames, namelijk: 1850, 1900, 1950 en 2010.
1850
Bergentheim is ontstaan als hoogveenkolonie omstreeks 1835. Een van de grondleggers was L.A. van Roijen die in het gebied eigendommen had verworven om een veenderij te stichten. Rond 1850 is er nog nauwelijks sprake van bebouwing. De vermelding "Bergentheim" op de kaart duidt op het huidige "Oud-Bergentheim". Alleen ter plaatse van het latere spoorwegstation is een woning aanwezig. Voor het overige bestaat het landschap uit heide en veen. De verspreid liggende veenputten geven aan dat de streek voor turfwinning werd gebruikt. Een aardig detail op de kaart is het "vervallen Bergentheimer Turf- of Möllinck-Vaart". Het tracé van deze oude waterloop is vandaag nog steeds te herkennen in het landschap (zie hieronder).
1900
Het kaartbeeld van 1900 geeft een aantal ingrijpende wijzigingen ten opzichte van 1850 weer. De Oosterlokaalspoorweg (huidige spoorlijn Zwolle-Emmen) is aangelegd en het Kanaal Almelo-De Haandrik is gegraven (vanaf 1856). Langs deze twee assen is bebouwing verrezen. Nabij het station is een turfstrooiselfabriek gebouwd. De veenontginning is systematisch aangepakt door een wijkenstelsel. De Van Roijenswijk speelt hierbij een belangrijke rol. Aan de kop van deze wijk is het Van Roijenshuis gebouwd. Achter deze villa is een bos aangelegd, het huidige Van Roijensbos. De omgeving van de kern bestaat naast veen en heide nu ook uit weiland, akkerland en bos. Van komvorming is nog geen sprake. De topografische kaart geeft nog geen plaatsnaam aan.
1950
De kaart van 1954 laat een toename in het bebouwde oppervlak zien. Vooral langs het Kanaal Almelo-De Haandrik, de inmiddels gedempte Van Roijenswijk (1951) en de Stationsweg is veel gebouwd. De bebouwing is gegroepeerd in linten. Rondom de ophaalbrug is een concentratie van bebouwing aanwezig. Dit is het oude dorpscentrum. Hier verschenen in deze tijd een lagere school en een café annex winkel.
De topografische kaart geeft voor de kern als naam "Station Bergentheim". Het oudere Bergentheim, dat zuidelijker ligt, heet nu officieel "Oud-Bergentheim". In het landschap rondom de kern zijn de veen- en heidegebieden, op enkele restanten na, verdwenen. In plaats daarvan zijn veel kleinschalige gras- en bouwlandpercelen teruggekomen. Het Van Roijensbos en andere bospercelen zijn in stand gebleven.
2010
De kaart van 2010 laat zien dat de grootste veranderingen in en rond Bergentheim zich in de tweede helft van de 20ste eeuw voordeden. Er is een sterke toename van bebouwing en tussen het Kanaal Almelo-De Haandrik en de spoorlijn is een duidelijk begrensde kern ontstaan. Door de aanleg van de Twenteweg is het doorgaande verkeer uit het dorp gehaald. Nabij het station is een nieuw bedrijfspand gebouwd. Het station is inmiddels opgeheven (begin jaren '80). Ook het oude dorpscentrum is komen te vervallen (begin jaren '60). Rond het Bastingplein is een nieuw centrum ontstaan.
Het Van Roijensbos is behouden gebleven, maar heeft aan de zuidzijde wel terrein verloren. Rondom de kern zijn de heide en veengebieden volledig verdwenen. Wat rest zijn grootschalige akkerbouwpercelen. De huidige Schapen-weg is een relict van de genoemde "vervallen Bergentheimer Turf- of Möllinck-Vaart". Dat geldt ook voor het stroompje ten noorden van het Van Roijensbos.
Nieuw is ook de aanwezigheid van grootschalige bedrijvigheid binnen de kern. Met name de panden van Wavin, Lensen, Bakkersland en Ophof vallen op temidden van de kleinschalige dorpsbebouwing.
Een opmerkelijk detail dat zichtbaar wordt bij het bestuderen van de vier kaartjes is de ligging van de ophaalbrug over het Kanaal Almelo-De Haandrik. Rond 1900 lag deze ten noorden van de aansluiting van de wijk op het kanaal. Rond 1954 lag de brug zuidelijk van deze aansluiting. Op dit moment ligt de brug in het verlengde van de Van Roijenswijk (huidige Van Roijensweg).
Wat niet duidelijk wordt uit de kaartjes is de opbouw van wijken binnen de kern. De oudste projectmatige gebieden liggen aan de noordwestkant van het dorp. Het gaat hier om jaren '50 wijken aan de Stationsweg en Dr. J. Postlaan. Vervolgens is duidelijk de ontwikkeling van het dorp in de tijd te volgen in zuidoostelijke richting. De jaren '60, met daarop aansluitend de jaren '70, '80 en de jaren '90 wijken in de uiterste zuidoostelijk hoek van het dorp zijn zeer herkenbaar. De planmatige structuur van deze wijken, vormt een duidelijk onderscheid met de kenmerkende lineaire bebouwingsstructuur langs het kanaal.
Monumenten
Binnen de kern Bergentheim zijn twee monumenten aanwezig: de Hervormde Kerk aan de Kanaalweg-Oost 59 en de Draaibrug Gouden Ploeg over het Kanaal Almelo-De Haandrik. Het gaat hier om gemeentelijke monumenten.
3.2 Huidige Situatie
Functies
Het overgrote deel van het beheersgebied bestaat uit woongebied. Dit woongebied is hoofdzakelijk gelegen in het kwadrant dat wordt gevormd door de wegen; Kanaalweg West, Slotweg, Parallelweg en Stationsweg.
Binnen het dorp is een onderscheid te herkennen tussen de projectmatig opgezette woonwijken en de meer individuele lintvormige bebouwing. De projectmatige bebouwing wordt aangetroffen ten zuiden van de Stationsweg. Lintvormige bebouwing is terug te vinden aan de Stationsweg, Van Roijensweg en aan beide zijden van het Kanaal Almelo-De Haandrik.
Bergentheim is een dorp met een redelijk groen karakter. Veel wegen gaan vergezeld door openbare beplanting. Aan de noordzijde is een parkachtig uitloopgebied gelegen, namelijk het Van Roijensbos. Verder kent het dorp binnen de wijken kleinere groenzones.
Een derde deelgebied wordt gevormd door de bedrijvigheid. Deze bedrijven worden zowel aan de noord- als oostkant aangetroffen. Aan de oostzijde, ten noorden van de Van Roijensweg, ligt een klein bedrijventerrein voor lichte vormen van bedrijvigheid. Alle bedrijven zijn hier voorzien van een bedrijfswoning. Zuidelijk van de Van Roijensweg wordt zware bedrijvigheid aangetroffen in de vorm van Bakkersland en Ophof. Dit is ook het geval aan de Stationsweg, waar de bedrijfsbebouwing van Lensen en Wavin is gelegen. Deze vier bedrijven zijn qua schaal (en aard) nogal 'zwaar' voor de kern en beter eerder op een bedrijventerrein passen.
Kwaliteiten
Het Kanaal Almelo-De Haandrik geeft Bergentheim een geheel eigen gezicht. De aanwezigheid van water, het brede profiel en de lintbebouwing met deels opgaand groen vormen een bijzondere kwaliteit. Dat geldt eveneens voor de Van Roijensweg. Door de demping van de Van Roijenswijk is hier een bijzonder breed wegprofiel ontstaan. De weg met zijn laanbeplanting vormt een fraaie zichtas vanuit en naar het Van Roijenshuis. Het kanaal en de Van Roijensweg leveren een belangrijke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van de kern.
Een andere ruimtelijke kwaliteit van Bergentheim betreft het oude dorpscentrum. Het gaat dan om het gebied rondom de plek waar het kanaal en de Van Roijensweg elkaar kruisen. Het café, de school en enkele detailhandelsvoorzieningen herinneren nog aan de tijd dat de bedrijvigheid van Bergentheim zich voornamelijk in dit dorpsdeel concentreerde. Zoals gezegd, is er rondom het Bastingplein een nieuw centrum opgericht en is de detailhandelsfunctie van dit gebied grotendeels komen te vervallen.
Naast genoemde structuren zijn er enkele individuele bouwwerken die in het oog springen. Doordat de bebouwing van het dorp relatief nieuw en projectmatig van aard is, zijn vooral de oude kerken markant te noemen. Het gaat om:
- De voormalige Hervormde Kerk (nu verenigingsgebouw "De Bo") aan de Kanaalweg Oost 58 stamt uit 1913. Het gaat om een zaalkerk met siermetselwerk en een ingangspartij in een boven het dak doorstekende uitbouw.
- De huidige Hervormde Kerk aan de Kanaalweg Oost 59 is een zaalkerk uit 1940. De kerk wordt gekenmerkt door het steile zadeldak en de T-vormige plattegrond.
- De Gereformeerde Kerk (Synodaal) aan de H.J. Postlaan 7 dateert van 1950. Deze bakstenen zaalkerk valt op door zijn ongelede toren en schilddak.
De gereformeerde kerk (vrijgemaakt) is nog vrij jong, maar is wel karakteristiek te noemen vanwege zijn markante verschijningsvorm.
Naast de kerken vormt ook de eerder genoemde draaibrug (Kanaalweg West bij 18) een waardevol bouwwerk. De brug werd omstreeks 1875 vervaardigd door Frères Doppler uit Maastricht.
Ontwikkelingen
In de vigerende bestemmingsplannen voor Möllincksvaart zitten nog een aantal nieuwbouwmogelijkheden. In totaal mogen in dit uitbreidingsgebied op grond van de vigerende plannen nog 76 woningen worden gebouwd. Deze zijn in deze beheersverordening meegenomen. Dat geldt ook voor de woningbouwmogelijkheid op de hoek Kerkweg/Kanaalweg West waar 8 appartementen zijn toegestaan.
3.3 Juridische Vormgeving
Zoals in de inleiding is aangegeven, is ervoor gekozen om voor Lutten een beheersverordening op te stellen. Het gaat hier namelijk om een 'laag dynamisch'-gebied waar zich de komende jaren geen ruimtelijke ontwikkelingen in de zin van de Wro voordoen. Binnen het beheersgebied worden alleen 'ontwikkelingen' meegenomen die deel uitmaken van de vigerende bestemmingsplannen. Dit heeft betrekking op de woningbouwmogelijkheden binnen 'De Wiek'n'. Ook nieuwe wet- en regelgeving, die verplicht in ieder ruimtelijke plan moet worden meegenomen, zijn vertaald in deze beheersverordening. Dit heeft betrekking op het archeologiebeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.
Bij een beheersverordening moet het bestaande gebruik worden geregeld. In de Handreiking Beheersverordening van de Vereniging Nederlandse gemeenten (VNG) is onder meer aangegeven dat het begrip 'bestaand' op twee manieren kan worden gedefinieerd. Gebruik in 'enge zin' is het gebruik dat feitelijk bestaand is op het moment van het vaststellen van de beheersverordening. Dit geldt zowel voor het gebruik van gronden als van de aanwezige bouwwerken. Gebruik in 'ruime zin' gaat uit van het vigerende bestemmingsplan en van verleende omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken.
De VNG adviseert bij een keuze voor een beheersverordening uit te gaan van de 'ruime' definitie. Daarbij wordt als basis het vigerend bestemmingsplan gekozen. De gemeente Hardenberg gaat hierin mee.
3.3.1 Juridische opzet
De Wro geeft niet aan uit welke elementen een beheersverordening is opgebouwd, c.q. waaruit deze bestaat. De Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 geeft aan dat de beheersverordening wordt vormgegeven, ingericht en beschikbaar gesteld overeenkomstig IMRO2008 en STRI2008. De voorliggende beheersverordening voldoet aan deze vereisten.
Deze beheersverordening bestaat uit:
- een verbeelding;
- regels;
- een toelichting.
In de verbeelding zijn de bestemmingen, aanduidingen en bouwvlakken opgenomen.
De regels zijn als volgt opgebouwd:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels
- Overgangs- en slotregels.
3.3.2 Bestemmingen
Bij het bepalen van de regels is aangesloten bij de vigerende bestemmingsplannen en de huidige situatie. Daarnaast is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestemmingsplannen die op dit moment worden geactualiseerd, zoals Marslanden. Deze beheersverordening bevat 12 bestemmingen en twee dubbelbestemmingen.
Agrarisch
Binnen deze bestemming zijn de gronden in hoofdzaak bestemd voor agrarische cultuurgrond en voor agrarische bedrijven (mits aangeduid in de verbeelding). Uitsluitend binnen het bouwvlak zijn gebouwen toegestaan.
Bedrijf
Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan en het bestaand wonen ten behoeve van het bedrijf. Er is een categorisering opgenomen, welke is weergegeven in de verbeelding.
Centrum
Binnen deze bestemming zijn de verschillende functies (detailhandel, kantoren, bedrijven, horeca en maatschappelijke voorzieningen) in principe uitwisselbaar.
Groen
De gronden met de bestemming Groen zijn in hoofdzaak bestemd voor groenvoorzieningen en voor waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast zijn wegen, parkeervoorzieningen en andere verblijfsvoorzieningen toegestaan binnen deze bestemming.
Horeca
Deze bestemming is opgenomen voor de bestaande horeca (voor zover deze niet ondergeschikt is aan een andere functie).
Maatschappelijk
De gronden binnen de bestemming Maatschappelijk zijn onder meer bestemd voor educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening. Onder de bestemming wordt ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van de voorzieningen gerekend.
Sport
De bestaande sporthal met bijbehorende parkeerplaats is bestemd als Sport.
Verkeer/Verkeer - railverkeer
Alle doorgaande (hoofd)wegen krijgen een afzonderlijke verkeersbestemming en zijn niet opgenomen in de gebiedsbestemmingen. Ook het spoor is voorzien van een aparte bestemming.
Water
Het kanaal Almelo-De Haandrik is bestemd als Water.
Woongebied/ Woongebied - 2
Het grootste deel van het beheersgebied is bestemd als Woongebied, een ruime bestemming waarbinnen zowel het wonen en het verkeer als de groenvoorzieningen zijn begrepen. In de bestemming komen tevens andere functies zoals detailhandel en horeca voor. Deze functies zijn voorzien van een aanduiding in de verbeelding. Voor de bestaande woningen zijn geen bouwvlakken opgenomen, wel dient bij het bouwen van een woning (die niet aaneen gebouwd is) een afstand van 3 m tot de zijdelingse perceelgrens te worden aangehouden.
Op basis van de vigerende bestemmingsplannen is het mogelijk om nog een aantal nieuwe woningen te bouwen. Dit is in de beheersverordening meegenomen door de betreffende locaties te voorzien van een bouwvlak en of een specifieke aanduiding.
Bij het wonen is de mogelijkheid opgenomen om bijzondere woonvormen toe te staan. Toestemming hiervoor is afhankelijk van de effecten op de omgeving. Dit zal in een omgevingsvergunning worden meegewogen. Eventuele maatregelen ter voorkoming van nadelige ruimtelijke gevolgen worden bij verlening van een vergunning als vereiste opgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het voorkomen van geluid- en/of parkeeroverlast.
Dubbelbestemmingen
Ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarden en de in het beheersgebied liggende gasleiding zijn dubbelbestemmingen opgenomen. Binnen deze bestemmingen geldt dat niet zonder meer gebouwd mag worden en ook is een omgevingsvergunningverplichting opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
3.4 Handhaving
De gemeentelijke overheid is verantwoordelijk voor de handhaving van de beheersverordning. Het doel is om situaties die in strijd zijn met de regels tegen te gaan. Handhaving omvat verschillende activiteiten. Er zal controle en toezicht moeten plaatsvinden om te constateren of overtredingen voorkomen. Vervolgens zal in veel gevallen worden geprobeerd om middels overleg een einde te maken aan de overtreding. Als dit niet lukt, kunnen handhavingsmiddelen worden toegepast, zoals bestuursdwang.
Het legaliseren van een overtreding of het gedogen van een overtreding valt niet onder handhaving
Hierna wordt ingegaan op de instrumenten waarmee de gemeente handhavend kan optreden.
Preventieve handhaving
Preventieve handhaving heeft als doel op voorhand overtreding van de beheersverordening te voorkomen. Voor een doelmatige handhaving van een actuele beheersverordening dient aan een aantal (algemene) voorwaarden te worden voldaan.
Voorlichting
Duidelijkheid verschaffen over de inhoud en de doelstellingen van de beheersverordening. Hieraan zal in ieder geval via de inspraak over de beheersverordening inhoud worden gegeven. Die duidelijkheid kan verder ook in het vooroverleg over concrete aanvragen (om vergunning, herziening bestemmingsplan) worden gegeven.
Klachtenregistratie
Door toepassing van een (geautomatiseerd) klachtenregistratiesysteem kunnen de binnengekomen klachten worden geregistreerd. Vervolgens kunnen door verbeteracties in de toekomst klachten worden vermeden. Door jaarlijkse verslaglegging ontstaat een beeld van de klachten en eventuele 'trends' daarin.
Toezicht
Structurele controle in het veld heeft consequenties voor de inzet van personeel. Er wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld, waarin een afweging wordt gemaakt tussen taken en beschikbare middelen/menskracht. Hieruit volgt een prioritering van taken. Het gaat om taken op het gebied van onder andere bouwen, gebruik van gronden en gebouwen, milieu en de Algemene Plaatselijke Verordening.
Financiële maatregelen
Financiële maatregelen zoals de verplichting extra legeskosten te betalen als pas achteraf een vergunning wordt aangevraagd, kunnen bijdragen aan een beter naleefgedrag.
Heldere lijn
Door een eenduidige lijn te brengen in de gedragingen van de gemeente kan het optreden tegen overtredingen gemakkelijker worden gemotiveerd. Er ontstaat meer draagvlak voor de beheersverordening omdat op gelijke wijze tegen gelijke gevallen wordt opgetreden.
Repressieve handhaving
Handhaving kan plaatsvinden door publiekrechtelijk, privaatrechtelijk of strafrechtelijk optreden. Deze vormen van handhaving zijn repressief van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat de gemeente middelen heeft waarmee naleving kan worden afgedwongen en tegen normafwijkend gedrag correctief kan worden optreden. De repressieve handhavingsmiddelen worden hierna beschreven.
Publiekrechtelijke handhaving
Deze vorm van handhaving bestaat uit het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Bestuursdwang omvat het (doen) wegnemen of herstellen van hetgeen in strijd is met de te handhaven regels of verplichtingen die uit die regels volgen.
Dit houdt meestal in dat illegaal gebouwde bouwwerken worden afgebroken en illegaal gebruik van gronden en opstallen wordt beëindigd. Het kan ook gaan om het beletten van een overtreding; in dat geval heeft een aanzegging tot bestuursdwang of dwangsom een preventieve werking. Vóórdat tot zo'n maatregel wordt overgegaan, moet sprake zijn van een volledige afweging van het belang van de overtreder tegen het openbare belang.
Privaatrechtelijke handhaving
Een overheidsorgaan kan slechts in bepaalde gevallen privaatrechtelijk optreden. Dit kan vrijwel alleen als er sprake is van een privaatrechtelijke relatie tussen de overheid en de burger. Dit kan het geval zijn doordat het overheidsorgaan eigenaar is van grond of gebouwen, als een privaatrechtelijke overeenkomst bestaat bij verkoop of erfpacht of als sprake is van een jegens de overheid onrechtmatige daad. Hierbij moet het belang van een overheidsorgaan zijn geschaad; het enkel overtreden van een voorschrift is niet voldoende.
Strafrechtelijk optreden
De strafbaarstelling van overtreding van de beheersverordening is opgenomen in de Wet op de Economische Delicten. Daarin worden ook de strafmaxima genoemd. Medewerkers van de politie (algemene opsporingsambtenaren) en daartoe door de Minister van Justitie aangewezen (buitengewone) opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot opsporing van strafbare feiten.
Het strafrecht wordt als laatste middel in handhaving gezien; bestuursrechtelijk optreden heeft de voorkeur.
Hoofdstuk 4 Toets Aan Wet- En Regelgeving
Deze beheersverordening is conserverend van aard. Voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, gaat het om ontwikkelingen die ook al in de vigerende bestemmingsplannen zijn geregeld. Voor zover in de toekomst wel nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, zal daarvoor een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure worden opgestart (inclusief onderzoeksverplichtingen). Gelet op het conserverend karakter van deze beheersverordening is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de uitvoering ervan leidt tot nadelige milieugevolgen. Onderzoek op dit punt kan dan ook achterwege blijven. Hieronder worden wel alle onderzoeksaspecten volledigheidshalve kort nagelopen.
4.1 Wet Geluidhinder
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. In geval van geluidgevoelige bebouwing binnen een zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Behoudens situaties waarbij door burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor woningen binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, 48 dB (conform artikel 82, lid 1 van de Wet geluidhinder).
Vanwege de spoorlijn Emmen - Zwolle (traject 120) aan de westkant van het beheersgebied, is ook hoofdstuk 7 (Zones langs spoorwegen) van de Wet geluidhinder van belang. Dit spoor heeft een zone van 100 m. Behoudens situaties waarbij door burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt hiervoor een maximale geluidsbelasting van 55 dB.
Deze beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarvoor onderzoek is vereist.
4.2 Milieubeheer
In en rond Bergentheim zijn diverse bedrijven gelegen. Het merendeel is direct of indirect verbonden met de agrarische sector. Deze agrarische bedrijven worden voornamelijk aangetroffen aan de oostrand van de kern: Van Roijensweg en Kanaalweg Oost. In de niet-agrarische sector komen zowel lichtere als zwaardere vormen van bedrijvigheid voor. Tot de eerste categorie behoren de centrumvoorzieningen waaronder detailhandel en horeca. Onder de zware vormen van bedrijvigheid vallen Van Gansewinkel, vestiging Bergentheim (Recycling, Van Roijensweg) en Wavin B.V. (Kunststofverwerking, Stationsweg).
Deze bedrijven hebben een 'milieuzone' waarmee bij nieuwe planologische ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden. Aangezien deze beheersverordening geen nieuwe ingrepen binnen deze 'zones' mogelijk maakt, is er geen sprake van een (nieuwe) conflictsituatie.
De terreinen die voor opslag worden benut, zijn in de verbeelding als zodanig aangeduid.
4.3 Bodem
Op basis van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) treedt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk niet eerder in werking dan nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige bodemverontreiniging, ofwel wanneer er saneringsmaatregelen zijn uitgevoerd.
Er doen zich volgens de gemeentelijke Bodemkwaliteitskaart op dit moment geen knelpunten binnen het beheersgebied voor. Voorafgaand aan het verlenen van omgevingsvergunningen - in geval van nieuwe ontwikkelingen - zal de gemeente beoordelen of de bodemgesteldheid afdoende is onderzocht en het beoogde grondgebruik toelaat.
4.4 Water
Deze beheersverordening heeft geen invloed op de huidige waterhuishoudkundige situatie.
4.5 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is bepaald dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Deze beheersverordening maakt ten opzichte van de vigerende (bestemmings)plannen die vervangen worden geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Er is derhalve sprake van een 'nibm'-situatie waardoor onderzoek achterwege kan blijven.
4.6 Ecologie
Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de Natuurbeschermingswet (1998) en de Flora- en faunawet.
De Ecologische Hoofdstructuur is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het beheersgebied ligt op ruime afstand van de Ecologische Hoofdstructuur en andere beschermde natuurgebieden.
Deze beheersverordening staat geen ontwikkelingen toe waarvoor onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of Natuurbeschermingswet 1998 vereist is.
4.7 Externe Veiligheid
Wet- en regelgeving
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's vanwege de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte voorwaarden. Een en ander brengt met zich mee dat bij nieuwe ruimtelijke plannen een toets aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid moet plaatsvinden. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Voor risicovolle bedrijven is onder meer van toepassing:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Gemeentelijk beleid
In het rapport 'Hardenberg: bewust veilig' heeft de gemeente Hardenberg haar externe veiligheidsbeleid voor de periode van 2011 tot en met 2014 uitgewerkt. Daarin zijn onder meer hindercontouren van Bevi-inrichtingen aangegeven. Op 31 mei 2011 heeft de gemeente de (herziene versie van de) Opleg-Notitie externe veiligheid vastgesteld. Hierin is aangegeven hoe binnen actualiseringsplannen met externe veiligheid moet worden omgegaan. Onderhavige beheersverordening volgt de systematiek van de oplegnotitie. Dit betekent: het vastleggen van de externe veiligheidssituatie en het, daar waar noodzakelijk, opnemen van regels die de ontwikkelingsmogelijkheden vastleggen.
Inrichtingen
Binnen of in de directe nabijheid van het beheersgebied zijn geen bedrijven gelegen die onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen (bron: Risicokaart Overijssel).
Er zijn wel andere risicovolle inrichtingen binnen het beheersgebied gelegen. Het gaat om een bedrijf aan de Stationsweg 14 die aanstekers opslaat (1 miljoen stuks) en een opslag van consumentenvuurwerk aan de Van der Pijlweg 14 (maximaal 10.000 kilo). Beide leveren geen belemmeringen voor deze beheersverordening op. De risicocontouren van beide inrichtingen vallen namelijk niet buiten de betreffende bedrijfspercelen.
Buisleidingen
Het beheersgebied ligt niet binnen de effectafstand van aardgasttransportleidingen.
Transport gevaarlijke stoffen
De N343 is aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Aangezien deze beheersverordening niet leidt tot een toename van het groepsrisico, is onderzoek op dit punt niet noodzakelijk.
De spoorlijn Zwolle - Emmen geldt eveneens als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Volgens het Basisnet Spoor worden er 'categorie C3, brandbare vloeistoffen' vervoerd. Voor de spoorlijn is echter geen veiligheidszone of plas-brandaandachtsgebied vastgesteld. Alleen voor ontwikkelingen binnen 200 m van de spoorlijn geldt een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico. Aangezien deze beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, kan onderzoek op dit punt achterwege blijven.
4.8 Archeologie
Het archeologiebeleid van de gemeente Hardenberg is verwoord in het Beleidsplan Archeologie (Past2Present, vastgesteld d.d. 30 juni 2009). Hierin is aangegeven hoe bij ruimtelijke ingrepen met het bodemarchief moet worden omgegaan. Belangrijk onderdeel van het beleidsplan is de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Op basis van deze kaart kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of belangrijke waarden binnen een bepaald gebied aanwezig zijn en/of archeologisch onderzoek is gewenst. Ook geeft het beleidsplan enkele aanwijzingen voor de wijze waarop archeologie binnen ruimtelijke plannen kan worden meegenomen.
Op de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart is aan een deel van het beheersgebied de Waarde - archeologie 3 of 5 toegekend. Zie onderstaande uitsnede van die kaart. Waarde - archeologie 3 (paars) heeft betrekking op ongekarteerde gebieden. Waarde - archeologie 5 (donkergrijs) betreft gebieden met een middelhoge archeologische verwachting. Voor beide gebiedstypen is een dubbelbestemming opgenomen en gelden beperkingen bij grondverzet. Zie hiervoor de regels van deze beheersverordening.
Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingenkaart