Wijziging bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Boerendijk 42 Sibculo
Wijzigingsplan - gemeente Hardenberg
Vastgesteld op 01-12-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan "Wijziging bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Boerendijk 42 Sibculo" met identificatienummer NL.IMRO.0160.WBP00038-VG01 van de gemeente Hardenberg;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-gebonden beroep
administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische en daarmee gelijk te stellen beroepen, die door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw en geen windturbine zijnde;
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bed and breakfast
het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf en ontbijt;
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bestaand(e) aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk, goothoogte, inhoud, inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie en vorm
aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk, goothoogte, inhoud, inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie of vorm, zoals dat of die rechtens bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag is ingediend voor dat tijdstip, kan worden gerealiseerd;
1.12 bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid'
het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid' met identificatienummer NL.IMRO.0160.0000BP00181-VG01 van de gemeente Hardenberg, vastgesteld op 23 april 2013;
1.13 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende vergunning;
1.14 bijbehorend bouwwerk
een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of een ander bouwwerk, met een dak;
1.15 bijgebouw
een gebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.16 boerderijkamer
(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf in een kamer, al dan niet in combinatie met een dagverblijf, met keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte;
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.22 dagrecreatie
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;
1.23 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 eenvoudige dagrecreatieve voorziening
extensieve, kleinschalige vormen van vrijetijdsbesteding met een maximale duur van een dag, waarbij geen overnachting plaatsvindt;
1.25 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.26 extensieve openluchtrecreatie
vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruime, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen;
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28 glastuinbouw
een agrarisch bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen onder glas of daarmee gelijk te stellen materialen;
1.29 hoofdgebouw
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.30 huishouden
één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen;
1.31 omgevingsvergunning
een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
1.32 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en niet, of slechts gedeeltelijk, met wanden is omgeven;
1.33 paardenbak
een onverhard, niet overdekt en omheind terrein met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;
1.34 peil
- a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
- c. het peil door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
1.35 ruimtelijke kwaliteit
het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is;
1.36 schuilgelegenheid
een gebouw met maximaal drie gesloten wanden, dat dient voor de beschutting van, al dan niet hobbymatig gehouden, dieren tegen weersinvloeden alsmede voor de opslag van het voor deze dieren bestemde voer;
1.37 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.38 statische opslag
opslag van goederen en producten die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze ter plaatse bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld worden; uitgezonderd de opslag van gevaarlijke stoffen;
1.39 voorgevel
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.40 voorgevelrooilijn
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel van het hoofdgebouw, tot aan de perceelsgrenzen;
1.41 waterpeil
de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater;
1.42 windturbine
een door de wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen;
1.43 woning
een complex van ruimten volgens aard en indeling geschikt of bestemd voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; ondergeschikte bouwdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
Ruimten, zoals kelders en kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer - en tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren - worden niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk, tenzij:
- a. de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen, of;
- b. de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft.
In bestaande situaties wordt een kelder waarvan de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen of de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft, niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk.
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens dan wel rooilijn met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Besloten Veenontginningslandschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw;
- b. de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten veenontginningslandschap, welke per (deel)gebied zijn beschreven in de tabellen van de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's), de relevante LIK Bergentheim-Zuid maakt als Bijlage 1 onderdeel uit van de regels;
met daaraan ondergeschikt:
- c. voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen;
en tevens voor:
- d. watergangen en waterpartijen, met bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. (aanpassingen aan) bestaande verkeersvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Wonen - Besloten Veenontginningslandschap
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Besloten veenontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen;
- b. tuinen en erven;
met daaraan ondergeschikt:
- c. bed and breakfast;
- d. statische opslag in bestaande gebouwen;
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Afstanden tot wegen
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Windturbines
Bij omgevingsvergunning kan binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden - Beslotenveenontginningslandschap en Wonen - Besloten veenontginningslandschap worden afgeweken van de regels voor het toestaan van één of meerdere windturbines, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. windturbines zijn niet toegestaan in de landschapstypen Beekdal- en Essen- en Hoevenlandschap;
- b. windturbines zijn niet toegestaan binnen 20 meter van de bestemmingen Leiding - Gas en de bestemming Leiding - Hoogspanning;
- c. windturbines zijn niet toegestaan in de gebieden zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel;
- d. binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden zijn windturbines niet toegestaan buiten agrarische bouwvlakken;
- e. de maximale tiphoogte van windturbines bedraagt 25 meter;
- f. de windturbines moeten vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn en niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden;
- g. de inpassing van windturbines op het erf en in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden.
7.2 Algemene afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
8.1 Archeologische waarden
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 5' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
8.2 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 25 m worden verschoven;
- b. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 25% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
- c. door een wijziging mogen de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Werking wettelijke regeling
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
9.2 Afstemming welstandstoets
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
- a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
- b. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet voorgeschreven welstandscriteria (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:
- a. de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
- b. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
9.3 Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden en gebouwen als seksinrichting.
9.4 Afstemming APV en evenementen
Dit bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen en andere meerdaagse of regelmatig terugkerende activiteiten met een maximum van drie evenementen per jaar met een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, mits, voor zover noodzakelijk, een omgevingsvergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is verleend.
9.5 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden
- a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen of afwijken van de regels dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Het aantal parkeerplaatsen per voertuig wordt bepaald op basis van beleidsregels die zijn opgenomen in de Nota parkeernormering (of een later door burgemeester en wethouders vast te stellen vervangend beleidsdocument dat verwijst naar deze regels);
- b. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
- 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
- 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
- c. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
- d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a en c:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
- 2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
- e. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.
Hoofdstuk 4 Overgangs-en Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Wijziging bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Boerendijk 42 Sibculo' van de gemeente Hardenberg.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Boerendijk 42 te Sibculo, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, ligt een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Op het erf bevindt zich een bedrijfswoning met inwoonsituatie, enkele bijgebouwen en een oude varkensstal. De varkensstal heeft haar functie verloren doordat geen varkens meer worden gehouden. Er wordt dan ook niet meer geïnvesteerd in het onderhoud en de stal begint te vervallen.
Het voornemen bestaat om de varkensstal met een oppervlakte van 499 m2 te slopen en ter compensatie een woning met bijgebouw te realiseren in het kader van Rood voor Rood. De bestaande (bedrijfs)woning met bijgebouwen blijven behouden. De locatie zal worden bestemd als regulier woonerf.
De omvang van de te slopen bebouwing is niet voldoende om aan de sloopnorm van 850 m2 voor de realisatie van een compensatiewoning te kunnen voldoen. Om aan de sloopnorm te kunnen voldoen is een een tweede locatie betrokken bij het plan. Het betreft de locatie aan de Kuilenweg 34 in Bruchterveld (kadastraal bekend als: gemeente Hardenberg, sectie AA, nummer 1805). Ter plaatse zijn enkele landschapsontsierende schuren, met een oppervlakte van 352 m2 gesloopt. Hiervoor is reeds een sloopvoucher uitgegeven, welke ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling is aangekocht. Aangezien voor het de locatie separaat een bestemmingsplan is opgesteld, maakt het perceel geen onderdeel uit van het voorliggende wijzigingsplan.
Het beleid ten aanzien van de Rood voor Rood regeling is uitgewerkt in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid" en de beleidsnota "Erven met kwaliteit". Hierin is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 5.6.5) opgenomen, op grond waarvan burgemeester en wethouders onder voorwaarden één extra woning kan toestaan binnen het voormalig agrarisch bouwvlak. Voorliggend wijzigingsplan voorziet hierin en toont aan dat aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. In voorliggend wijzigingsplan zal worden aangetoond dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied ligt aan de Boerendijk 42 te Sibculo. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Hardenberg, sectie T, nummers 1801, 1850 (gedeeltelijk), 2177 en 2178. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Sibculo en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Sibculo en de (directe) omgeving (Bron: ArcGIS) |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het wijzigingsplan ''Wijziging bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Boerendijk 42 Sibculo” bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.WBP00038-VG01) en een renvooi;
- regels (met bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.
1.4 Huidig Planologisch Regime
1.4.1 Algemeen
Het plangebied ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” (vastgesteld op 2 december 2014), ''Buitengebied Hardenberg, herziening regels'' (vastgesteld op 23 april 2013) en het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg'' (vastgesteld 17 juli 2018). Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” opgenomen. De rode stippellijn omvat het plangebied.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
1.4.2 Bestemmingen
De gronden zijn op basis van het bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch - Besloten veenontginningslandschap' met een bouwvlak. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor de uitoefening van één agrarisch bedrijf en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten veenontginningslandschap. Binnen het bouwvlak is één agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfsbebouwing, waaronder het bestaande aantal bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken, toegestaan.
1.4.3 Strijdigheid
Het in gebruik nemen van de bestaande bedrijfswoning als reguliere woning en het bouwen van een extra woning in het kader van Rood voor Rood is op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk, omdat hiervoor zowel de bouw- als de gebruiksmogelijkheden ontbreken. In het geldende bestemmingsplan is in artikel 5.6.5 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het initiatief mogelijk kan worden gemaakt. In paragraaf 4.3.1 wordt nader ingegaan op deze wijzigingsbevoegdheid, waarbij aan de van belang zijnde voorwaarden zal worden getoetst.
1.4.4 Leeswijzer
Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de landschappelijke aspecten en een weergave van de huidige situatie gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Het Plangebied En Zijn Omgeving
Het plangebied ligt op circa 600 meter ten noordoosten van de kern Sibculo. Het betreft een agrarisch erf dat in de eerste helft van de 20e eeuw is gevestigd. Het erf maakt onderdeel uit van een reeks agrarische- en woonerven langs de Boerendijk.
Het erf kent een traditionele opbouw. Het woongedeelte ligt aan de voorzijde, richting de weg, en het werkgedeelte aan de achterzijde. Dit resulteert in een sier- en nutstuin naar de weg (zuidwest zijde) met daar achter de schuren (varkensstal en bijgebouwen bij de woning).
Het plangebied wordt door één inrit aan de zuidoostzijde ontsloten op de Boerendijk. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door een woonperceel. Aan de overige zijden wordt het plangebied omgeven door agrarische gronden. In de omgeving bevinden zich verspreid agrarische- en woonerven.
In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving opgenomen. Tevens is in afbeelding 2.2 een straatbeeld van de locatie opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied (Bron: Google maps) |
![]() |
Afbeelding 2.2: Straatbeeld vanaf de Boerendijk (Bron: Google Streetview, 2010) |
Hoofdstuk 3 Gewenste Situatie
3.1 Algemeen
De agrarische activiteiten op het erf aan de Boerendijk 42 zijn reeds geruime tijd beëindigd en er bestaan geen plannen om het erf weer in gebruik te nemen voor een agrarisch bedrijf. De initiatiefnemer wenst daarom een vervolgfunctie als woonerf.
De nog aanwezige oude varkensstal met een oppervlakte van 499 m2 wordt gesloopt. De schuur heeft geen vervolgfunctie meer waardoor de staat en het onderhoud op termijn verder zal gaan verslechteren. Het betreft daarnaast in de huidige situatie reeds een verouderde stal welke is voorzien van een asbestdak.
Op basis van de gemeentelijke beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' (vastgesteld op 28 januari 2020), wordt in ruil voor de sloop van de varkensstal en de sloop van 352 m2 landschapsontsierende bebouwing aan de Kuilenweg 34 in Bruchterveld, met een oppervlakte van totaal 851 m2, het recht op één compensatiewoning met bijgebouw verkregen. De initiatiefnemer wenst deze woning met bijgebouw te realiseren aan de zuidoost zijde van het erf.
3.2 Landschappelijke Inpassing
Voor het geheel is door De Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. In afbeelding 3.1 is een uitsnede van het plan opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht.
![]() |
Afbeelding 3.1: Impressie van de gewenste situatie (Bron: De Erfontwikkelaar) |
Situering compensatiewoning
Er is gekozen om de compensatiewoning naast de bestaande woning aan de Boerendijk te bouwen. Hiermee wordt een goede aansluiting gemaakt op het bestaande erf. Langs de Boerendijk staan de woningen op ‘voor’ op het erf op geringe afstand van de weg. Door landschapsontsierende stallen te slopen kunnen we netto spreken van een ontstening van het gebied.
De compensatiewoning zal ontsloten worden door de bestaande inrit, hiermee wordt de één erfgedachte zo goed mogelijk nagestreefd.
Groenstructuur en inrichting erf
Vanuit de landschapsidentiteitskaarten is het gewenst om in het besloten hoogveenontginningslandshap de groenstructuur te versterken en te herstellen. Rondom het erf staat al opgaande beplanting. Dit is geen eigendom maar past het erf wel goed in. Op het erf worden bomen aangeplant en een geschoren- en wilde haag. Deze wilde haag schermt het achtererf af waarmee luwte op het erf ontstaat. De geschoren haag sluit aan op het bestaande voorerf.
De erven langs de Boerendijk komen sterk overeen met de omschreven karakteristiek. Het zijn half open erfensembles, al dan niet voorzien van enkele grote bomen en struweel. Richting de weg zijn de tuinen open en er is zicht op de bebouwing. De erven in het besloten hoogveenontginningslandschap kennen een duidelijke cluster waarbij de verhouding groen en stenen in balans is.
De gebouwen op de erven zijn in de omgeving deels zichtbaar. Dit is een kwaliteit van het landschap. De erven kennen veelal een harde begrenzing, er is daarom gekozen om hagen toe te passen waar enige beschutting wenselijk is. De compensatiewoning wordt getoetst aan de welstandsnota.
De keuze voor de verharding moet in afstemming gemaakt worden met de materialisering van de architectuur. Verharding moet in een gedekte kleurstelling sober toegepast worden. Dit in afstemming met de kleurstelling van de gevels en overige materialisering van het woonhuis en de overige gebouwen. Schuttingen en hoge opgaande exoten moeten in het buitengebied voorkomen worden.
Samenvatting maatregelen
- woning met bijgebouw op bestaande erf;
- één bestaande inrit als ontsluiting;
- geschoren haag rond voorerf;
- wilde haag als onderlinge afscherming achtererf;
- bestaande beplanting op grens bestaande erf kan behouden blijven;
- enkele solitaire bomen op het achtererf.
3.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
3.3.1 Algemeen
Met de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving biedt de provincie Overijssel beleidsruimte aan gemeenten voor ontwikkelingen in de groene ruimte. Nieuwe ontwikkelingen moeten mogelijk zijn onder voorwaarde dat ze bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. In het buitengebied is ruimte voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.
Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.
De methodiek voor het bepalen van de balans tussen ontwikkelingsruimte en de gevraagde investering in de groene omgeving, is gericht op het volgende: hoe meer de ontwikkeling als gebiedsvreemd te beschouwen is en /of hoe groter de schaal en impact op de ruimtelijke kwaliteit is, des te zwaarder weegt dat aan de ontwikkelingskant van de balans en hoe hoger de aanvullende kwaliteitsprestaties dan dienen te zijn. Als het gaat om een gebiedsvreemde ontwikkeling van een grote schaal en met een grote impact op de omgeving, dan zal een forse investering in het landschap nodig zijn. Om te beoordelen of medewerking kan worden verleend aan het plan, vindt hieronder een toetsing plaats.
3.3.2 Gebiedseigen ontwikkeling
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen staat voorop. Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes.
Door deze ontwikkeling wordt een forse kwaliteitsimpuls geleverd. De functie wonen is tevens passend binnen het ontwikkelingsperspectief mits dit geen extra belemmeringen met zich mee brengt ten aanzien van de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven. Kortheidshalve wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 waar nader wordt ingegaan op diverse milieu- en omgevingsaspecten.
3.3.3 Schaal en impact op de omgeving
Met de sloop van alle landschapsontsierende bebouwing aan de Boerendijk zal de ruimtelijke kwaliteit op dit erf toenemen. Het erf wordt door deze ontwikkeling omgevormd tot een compact erf dat past in het besloten veenontginningslandschap. Het totale bebouwde oppervlakte neemt fors af. De impact op de omgeving is hiermee beperkt en kan zelfs als positief ervaren worden door het opruimen van landschapsontsierende stallen
3.3.4 Eigen belang versus maatschappelijk belang
Er is sprake van een eigen belang. Het vergroot het woongenot en er kunnen gelden gegenereerd worden voor de sloop van de opstallen. Ook is er een maatschappelijk belang. Op het erf staan landschapsontsierende bebouwing met asbest. Middels de sloop van het geheel en het opruimen van het erf zal de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied verbeteren. Dit is goed voor de leefomgeving en het landschap.
3.3.5 Tegenprestatie
Al met al worden er boven op de basisinspanning aanvullende kwaliteitsprestaties gevraagd, die bijdragen aan de versterking van de gebiedskenmerken uit de landschapsidentiteitskaarten.
Deze tegenprestatie zal bestaan door het slopen van 499 m2 landschapsontsierende bebouwing en het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig erfensemble met gebouwen die passen in het landschap aan de Boerendijk te Sibculo. Daarnaast wordt er middels een sloopvoucher nog eens 352 m2 elders in de gemeente gesloopt.
3.4 Verkeer En Parkeren
Met dit initiatief wordt één compensatiewoning op een erf toegevoegd. Parkeren ten behoeve van de woonfunctie vindt plaats op eigen terrein. Gezien de ruime omvang van het perceel en gezien de nieuwe inrichting zoals weergegeven in afbeelding 3.1, wordt gesteld dat hieraan kan worden voldaan.
In de toekomstige situatie wordt gebruik gemaakt van de bestaande in- en uitrit, die op een veilige en overzichtelijke wijze is ontsloten op de Boerendijk.
Met het initiatief wordt een extra woning toegevoegd, wat een zeer beperkte verkeersgeneratie op zal leveren. De planologische mogelijkheid voor een agrarische functie komt met dit plan echter te vervallen, waardoor er per saldo sprake zal zijn van een afname aan verkeersbewegingen. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). In voorliggend geval gaat het om een Rood voor Rood ontwikkeling in het buitengebied. Hiermee is gelet op de bovengenoemde begripsdefinitie geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Daarnaast zijn er inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie 'Nieuwe stedelijke ontwikkeling'.
Op het realiseren van woningen is de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van de toevoeging van één nieuwe woning. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
4.2 Provinciaal Beleid
In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. In 2018 zijn de visie en verordening partieel herzien.
4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
- goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
- versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
- veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
- investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
- 1. Of – generieke beleidskeuzes
- 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
- 3. Hoe – gebiedskenmerken
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
4.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid
4.3.2 LIK (Landschap Identiteit Kaart) en Ontwikkelingsvisie Reestdal en Bergentheim-Zuid
4.3.3 Welstandsnota Buitengebied
4.3.4 Beleidsnotitie Erven met kwaliteit
4.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.
5.1 Geluid
5.1.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
5.1.2 Situatie plangebied
In dit geval wordt een geluidsgevoelig object toegevoegd, namelijk de compensatiewoning. Hierna wordt achtereenvolgens op de aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai ingegaan.
5.1.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.
5.2 Bodemkwaliteit
5.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. In dit geval is door Terra Agribusiness voor het plangebied een verkennend bodem- en asbestbodemonderzoek (NEN 5740 en NEN 5707) uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.
5.2.2 Situatie plangebied
5.2.3 Conclusie
Indien het advies van het bevoegd gezag wordt opgevolgd, vormt het aspect bodem geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling. Om de sanering van de saneringsplichtige asbesthoudende grond ter plaatse van de druppelzone te waarborgen is in artikel 4.4.6 een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.2 Situatie plangebied
Externe werking effecten van het plan
Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, betreffende de bouw van één nieuwe woning, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.
Interne werking op het plan
Op basis van de "grootschalige concentratie- en depositiekaaren Nederland", welke is gepubliceerd door het Rijksinsituut Volksgezondheid en Milieu, zijn op schaal van km2 de gemiddelde achtergrondconcentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen aangegeven. De gegevens voor het plangebied worden weergegeven in onderstaande tabel:
Parameter | Achtergrondwaarde [µg/m3] 2020 | Achtergrondwaarde [µg/m3] 2030 | Grenswaarde [µg/m3] | WHO advieswaarde [µg/m3] | Voldoet [ja/nee] |
Stikstofdioxide NO2 | 9,88 | 6,89 | 40 | 40 | Ja |
Zwevende deeltjes PM10 | 15,8 | 13,7 | 40 | 20 | Ja |
Zwevende deeltjes PM2,5 | 9,21 | 7,4 | 25 | 10 | Ja |
Uit de tabel blijkt dat aan de grenswaarden en de WHO advieswaarde voor NO2, PM10 en PM2,5 voldaan wordt.
Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
5.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
5.4.2 Situatie in en bij het plangebied
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is indicatief met blauwe omlijning weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart, de blauwe omlijning betreft het plangebied. (Bron:Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat de plangebieden:
- zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
De dichtstbijzijnde risicobronnen betreffen het benzineservicestation bij het autobedrijf aan Kloosterstraat 11a, waar een vulpunt, een LPG-reservoir en een LPG afleverinstallatie aanwezig zijn en een risicocontour uit het activiteitenbesluit aan de Gemeenteweg 10. Deze risicobronnen bevinden zich op een dusdanige afstand dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied valt en een verantwoording van het groepsrisico niet nodig is.
5.4.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
5.5 Milieuzonering
5.5.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
5.5.2 Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
5.5.3 Beoordeling
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.4 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
5.6 Geur
5.6.1 Algemeen
5.6.2 Situatie plangebied
In dit geval ligt het dichtstbijzijnde agrarische bouwvlak (Boerendijk 9-9a) op circa 60 meter vanaf het de compensatiewoning. Hierbij wordt gerekend tussen de grens van het agrarische bouwvlak tot de grens van het bouwvlak van de woonbestemming. Hiermee wordt voldaan aan de vaste afstand van 50 meter in de geurverordening van de gemeente Hardenberg. Daarnaast worden compensatiewoningen in het kader van Rood voor Rood en voormalige agrarische bedrijfswoningen (in combinatie met het buiten werking stellen van een agrarisch bedrijf) op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (artikel 14.2 lid 2) gelijk gesteld aan bedrijfswoningen. In deze gevallen dient rekening te worden gehouden met een minimale (vaste) afstandsnorm van 50 meter, ook voor intensieve veehouderijen. Hierbij wordt tevens opgemerkt dat op kortere afstand van het agrarisch bouwvlak reeds woonbestemmingen aanwezig zijn. Het agrarisch bedrijf vormt daarmee geen belemmering en er wordt dan ook verwacht dat er ter plaatse van de compensatiewoning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd wordt het agrarische bedrijf niet in haar werkzaamheden belemmerd.
5.7 Ecologie
5.7.1 Algemeen
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.3 Soortenbescherming
5.7.4 Conclusie
Het plan heeft geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het NNN. Het plan leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Mits er geen bezette vogelnesten beschadigd of vernield worden en er gewerkt wordt conform de gedragscode voor de egel, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortenbescherming.
5.8 Archeologie & Cultuurhistorie
5.8.1 Archeologie
5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
5.9 Besluit Milieueffectrapportage
5.9.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r., is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
5.9.2 Beoordeling
5.9.3 Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Vigerend Beleid
6.1.1 Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
6.1.2 Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
6.1.3 Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
6.1.4 Waterschap Vechtstromen
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
- voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
- beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
- het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
6.2 Waterparagraaf
6.2.1 Algemeen
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
6.2.2 Watertoetsprocedure
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Hoofdstuk 7 Juridische Aspecten En Planverantwoording
7.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
7.2 Opzet Van De Regels
7.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- 2. Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- 3. Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- 4. Hoofdstuk 4 Overgangs-en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
- Wijze van meten (Artikel 2)
Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
7.2.3 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. Middels een wijzigingsbevoegdheid wordt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' met bouwvlak gedeeltelijk gewijzigd naar de bestemming 'Wonen - Besloten veenontginningslandschap' en gedeeltelijk naar 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' zonder bouwvlak. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, inhoudsmaat, etc.);
- Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouw- en gebruiksregels;
- Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- Wijzigingsbevoegdheid: onder welke voorwaarde het plan mag worden gewijzigd.
In paragraaf 7.3.1 worden de bestemmingen nader toegelicht.
7.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
- Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
- Artikel 6 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande afmetingen en afstanden en afstanden tot wegen.
- Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
- Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om het plan op de in de regels genoemde punten te wijzigen.
- Artikel 9 Overige regels
In dit artikel zijn enkele overige regels opgenomen met betrekking tot de werking van wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen, parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
7.2.5 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.
7.3 Verantwoording Van De Regels
7.3.1 Bestemmingen
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap (Artikel 3)
De gronden binnen het voormalige agrarische bouwvlak, buiten de toekomstige woonpercelen, zijn bestemd tot ‘Agrarisch met waarden – Besloten veenontginningslandschap’. Deze gronden zijn nu ook als zodanig bestemd. Er is in de nieuwe situatie geen bouwvlak aanwezig. In verband met de aangrenzende woonbestemmingen zijn de (agrarische) gebruiksmogelijkheden van deze gronden beperkt. Daarnaast zijn niet van toepassing zijnde planregels niet overgenomen in dit plan.
Wonen - Besloten veenontginningslandschap (Artikel 4)
Ter plaatse van het bestaande erf en de compensatiekavel is de bestemming 'Wonen - Besloten veenontginningslandschap' opgenomen. Er is ervoor gekozen om twee bestemmingsvlakken op te nemen. Ter plaatse van de compensatiewoning is een bouwvlak opgenomen om zodoende de locatie van de compensatiewoning vast te leggen.
De gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen en erven. Hieraan ondergeschikt zijn tevens bed & breakfast, boerderijkamers en statische opslag in bestaande gebouwen toegestaan.
Per bestemmingsvlak is het bestaande aantal woningen toegestaan, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven. Bij de benadering van de compensatiewoning is uitgegaan van een maximale inhoud, namelijk 750 m3. Daarnaast bevat het wijzigingsplan een afwijking waarmee de inhoud van de woning kan worden vergroot tot 1.000 m3, mits het erf wordt ingepast aan de hand van een ruimtelijk kwaliteitsplan. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bij de compensatiewoning mag niet meer bedragen dan 100 m2. Ten aanzien van de bestaande woning en bijgebouwen geldt dat de bestaande inhoud en oppervlakte is toegestaan.
In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van sloop en landschappelijke inpassing opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 2 van de regels). Tevens voorziet de voorwaardelijke verplichting in de borging van de sloop van de in de sloopopgave aangeduide gebouwen (Bijlage 3 van de regels).
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan/wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan/wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen
9.1 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
9.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
9.1.2 Provincie Overijssel
Gelet op de aard en omvang van het project en het feit dat gebruik wordt gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid wordt vooroverleg met de provincie niet noodzakelijk geacht.
9.1.3 Waterschap Vechtstromen
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.
9.2 Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp wijzigingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.
9.3 Zienswijzen
Conform de Wet op de ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 24 juni 2021 voor een periode van zes weken voor een ter inzage gelegen, met de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze. In deze periode is één zienswijze ingediend. De zienswijze is door het College van B&W overwogen en weerlegd. De reactienota ‘Notitie zienswijze ontwerpwijzigingsplan ''Buitengebied Hardenberg, Boerendijk 42 Sibculo''’ is bijgevoegd als bijlage bij de toelichting (Bijlage 6). De zienswijze heeft geen aanleiding gegeven tot aanpassing van het plan.
Bijlage 1 Lik Bergentheim-zuid
Bijlage 1 LIK Bergentheim-Zuid
Bijlage 2 Erfinrichtingsplan
Bijlage 3 Sloopopgave
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 5 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Stikstofonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Natuurwaardenonderzoek
Bijlage 4 Quickscan natuurwaardenonderzoek