Haarle 2017
Bestemmingsplan - gemeente Hellendoorn
Vastgesteld op 31-10-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
-
plan:
het bestemmingsplan "Haarle 2017" van de gemeente Hellendoorn.
-
bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0163.BPHAARLE2017-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
-
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
-
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
-
aan huis verbonden beroep:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerptechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
-
aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm, alsmede bijgebouwen die aan het hoofdgebouw of aan een aan- of uitbouw zijn verbonden en een directe toegang hebben tot het hoofdgebouw;
-
agrarische bedrijvigheid
bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen en het houden van dieren, waaronder begrepen paardenfokkerij en intensieve kwekerij; uitgezonderd zijn: paardenhouderij en manege;
-
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
bebouwingspercentage:
de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak, indien daarin geen bouwvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak;
-
bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechtsbedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
-
bestaand gebruik of bestaande bebouwing:
-
het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning;
-
het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening of een buitenplanse afwijking als bedoeld in artikel 2.12, lid 1 onder a, onder 2º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
-
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
-
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
-
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
-
bijgebouw:
een gebouw dat of een overkapping die in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
-
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;
-
bouwgrens:
een grens van een bouwvlak;
-
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
-
bouwperceelgrens:
een grens van het bouwperceel;
-
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
-
bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
-
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
-
extensieve openluchtrecreatie:
vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch gebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen
-
gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
-
hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
-
horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt;
-
horeca tot en met categorie 1:
een horecabedrijf, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en 's avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en de openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
-
horeca tot en met categorie 2:
een horcabedrijf vallend onder categorie 1, alsmede een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bars, snackbars en cafetaria's;
-
horeca tot en met categorie 3:
een horecabedrijf vallen onder de categorie 1 en/of 2, alsmede een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormt, zoals discotheken, dancings en nachtclubs;
-
indelingslijn:
een als zodanig ter plaatse aangeduide lijn ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;
-
intensieve veehouderij:
een agrarisch bedrijf of deel daarvan met een brutovloeroppervlakte van ten minste 250 m², dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer; onder veehouderij wordt hier niet verstaan: het houden van melkrundvee, schapen en paarden, het "biologisch" houden van dieren en het houden van dieren uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer; -
overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
-
overkapping:
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
-
pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
-
seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
-
(straat)peil:
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein;
-
voorgevel:
de gevel van een gebouw die in architectonisch opzicht, dan wel gelet op de bestemming, als voorkant van dat gebouw kan worden aangemerkt;
-
voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die voorgevels van gebouwen en indien (nog) geen gebouwen aanwezig zijn, de voorgevelbouwgrenzen verbindt;
-
woning/wooneenheid:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
-
zijgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de perceelgrenzen;
-
zomerhuis:
een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheiddingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
agrarische bedrijvigheid;
-
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgewassen;
-
instandhouding en ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers met een breedte van maximaal 10 m1;
-
voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voerpaden en picknickplaatsen;
In de bestemming is niet begrepen de opslag van mest en voer.
3.2 Bouwregels
-
Op deze gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 2 m1, met dien verstande dat de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding niet meer bedraagt dan 1,3 m1.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven behorende tot de categorieën 1 of 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
-
naast de in lid a genoemde bedrijven zijn toegestaan:
-
ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - landbouwmechanisatie en loonwerkbedrijf" is toegestaan een landbouwmechanisatiebedrijf annex loonwerkbedrijf;
-
ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - mengvoerbedrijf" is toegestaan een mengvoerbedrijf;
-
ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - ijsfabriek" is toegestaan een ijsfabriek;
-
ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - elektrotechnisch bedrijf" is een elektrotechnisch bedrijf toegestaan;
-
detailhandel, daar waar aangeduid.
-
wonen, uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie;
-
water: functies moeten aan waterhuishoudkundige voorwaarden voldoen, zoals vastgelegd in het op 15 december 2015, onder nummer 15INT03435, vastgestelde rioleringsplan (GRP4)2016-2010 Hellendoorn. Dit geldt alleen voor nieuwe situaties en de daaruit voortvloeiende waterhuishoudkundige gevolgen.
-
functies zoals gesteld onder a tot en met c moeten in parkeergelegenheid voorzien overeenkomstig de normering als vermeld in de bijlage "Nota parkeernormen", vastgesteld op 11 december 2012. Bij de berekening van de extra behoefte aan parkeerplaatsen wordt de bestaande oppervlakte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan parkeerplaatsen, ten opzichte van de bestaande behoefte, is basis voor de berekening van de parkeerbijdrage.
Stalling van materialen/voertuigen en dergelijke op openbaar terrein is niet toegestaan.
4.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en/of overkappingen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
-
de ter plaatse aangeduide maatvoering dient in acht te worden genomen;
-
daar waar op de verbeelding het gebouw is aangeduid als "karakteristiek" dient de bestaande uitwendige hoofdvorm, zoals blijkend uit de goothoogte, nokhoogte, dakvorm en situering gehandhaafd te blijven. Het gestelde in dit lid, sub a onder 2 is niet van toepassing.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte bedraagt binnen het bouwvlak niet meer dan de bouwhoogte van de gebouwen, zoals genoemd onder a;
-
de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt maximaal 10 m1;
-
de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding bedraagt niet meer dan:
-
1 m1 of
-
2 m1 en
-
op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat:
-
achter de voorgevelrooilijn, en
-
op meer dan 1 m1 van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
-
in de overige gevallen bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 3 m1.
De ter plaatse aangeduide maatvoering is niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, mansardekappen, dakkapellen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, voorzieningen voor technische installaties, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en uitbouwen met een oppervlakte van 4 m2 of kleiner en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bouwgrens bedraagt.
4.3 Afwijking van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van het bepaalde in lid 4.1, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
de vanaf de omliggende gronden en opstallen zichtbare opslag en stalling van goederen op erven;
-
de opslag van consumentenvuurwerk van meer dan 10.000 kg per bedrijf en de opslag van professioneel vuurwerk;
-
het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, behoudens daar waar dat specifiek is aangeduid en horeca.
4.5 Afwijking van de gebruiksregels
4.6 Omgevingsvergunning - activiteit slopen
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de op de verbeelding als "karakteristiek" aangeduide gebouwen of andere bouwwerken geheel of gedeeltelijk af te breken.
Een omgevingsvergunning voor het slopen wordt slechts verleend indien ofwel aannemelijk is gemaakt dat herbouw in dezelfde of een ter plaatse passende nieuwe karakteristiek zal plaatsvinden dan wel indien er naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders geen mogelijkheid is om verval van het karakteristiek tegen te gaan.
Artikel 5 Bedrijf-uit Te Werken
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor " Bedrijf-Uit te werken" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
bedrijven behorende tot de categorieën 1 of 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
-
water: functies moeten aan waterhuishoudkundige voorwaarden voldoen, zoals vastgelegd in het op 15 december 2015, onder nummer 15INT03435, vastgestelde rioleringsplan (GRP4) 2016-2010 Hellendoorn. Dit geldt alleen voor nieuwe situaties en de daaruit voortvloeiende waterhuishoudkundige gevolgen.
-
functies zoals gesteld onder a moeten in parkeergelegenheid voorzien overeenkomstig de normering als vermeld in de bijlage "Nota parkeernormen", vastgesteld op 11 december 2012. Bij de berekening van de extra behoefte aan parkeerplaatsen wordt de bestaande oppervlakte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan parkeerplaatsen, ten opzichte van de bestaande behoefte, is basis voor de berekening van de parkeerbijdrage.
Stalling van materialen/voertuigen en dergelijke op openbaar terrein is niet toegestaan.
5.2 Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken, overeenkomstig artikel 3.6, lid 1, sub b. van de Wet ruimtelijke ordening, de in lid 5.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
-
uitsluitend bedrijven behorende tot de categorieën 1 of 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegelaten;
-
het terrein is in hoofdzaak bestemd voor lokaal gebonden bedrijven;
-
per bedrijf bedraag de perceelsoppervlakte niet meer dan 2.750 m2.
-
indien de bedrijfseconomische noodzaak daartoe aannemelijk wordt gemaakt, kan - in afwijking van het bepaalde in lid c. - de perceelsoppervlakte per bedrijf worden uitgebreid tot een maximum van 4.000 m2;
-
bij de voorbereiding zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Wet natuurbescherming 2017 en eventuele negatieve effecten die kunnen optreden voor de, in het aangewezen Vogelrichtlijngebied voorkomende vogelsoorten. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, zullen de (bouw)werkzaamheid pas kunnen plaatsvinden nadat een omgevingsvergunning op grond van de Wet natuurbescherming 2017 is verleend;
-
de verbeelding en de regels van het uitwerkingsplan sluiten zoveel mogelijk aan bij de regels gesteld in de artikelen 4.1 t/m 4.6, met dien verstande dat in een strook ter breedte van 32 m1 langs de noordelijke rand de goothoogte maximaal 6 m1 bedraagt.
5.3 Bouwregels
-
het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 5.1en lid 5.2 dient te geschieden overeenkomstig een door Burgemeester en Wethouders vast te stellen uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening dat rechtskracht heeft gekregen.
-
de bouw van geluidgevoelige objecten is uitsluitend toegestaan, indien voldaan wordt aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen.
Artikel 6 Gemengd
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
dienstverlening met hoofdzakelijk een baliefunctie die in de regel in winkelpanden wordt uitgeoefend, zoals een kappersbedrijf, een schoonheidssalon, een reisbureau, een bank en een videotheek
-
kantoren;
-
horeca tot en met categorie 1;
-
detailhandel, daar waar aangeduid;
-
ter plaatse van de aanduiding (vm) is een verkooppunt voor motorbrandstoffen onzer lpg toegestaan;
-
wonen, uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie;
-
water: functies moeten aan waterhuishoudkundige voorwaarden voldoen, zoals vastgelegd in het op 15 december 2015,onder nummer 15INT03435, vastgestelde rioleringsplan (GRP4) 2016-2010 Hellendoorn. Dit geldt alleen voor nieuwe situaties en de daaruit voortvloeiende waterhuishoudkundige gevolgen.
-
functies zoals gesteld onder a tot en met f moeten in parkeergelegenheid voorzien overeenkomstig de normering als vermeld in de bijlage "Nota parkeernormen", vastgesteld op 11 december 2012. Bij de berekening van de extra behoefte aan parkeerplaatsen wordt de bestaande oppervlakte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan parkeerplaatsen, ten opzichte van de bestaande behoefte, is basis voor de berekening van de parkeerbijdrage.
6.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en/of overkappingen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen en overkappingen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;
-
de ter plaatste aangeduide maatvoering dient in acht te worden genomen;
-
daar waar op de verbeelding het gebouw is aangeduid als "karakteristiek"dient de bestaande uitwendige hoofdvorm, zoals blijkend uit de goothoogte, nokhoogte, dakvorm en situering gehandhaafd te blijven. Het gestelde in dit lid, sub a onder 2 is niet van toepassing.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte bedraagt binnen het bouwvlak niet meer dan de bouwhoogte van de gebouwen zoals genoemd onder a
-
de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding bedraagt niet meer dan:
-
1 m1 of
-
2 m1 en
-
op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat:
-
achter de voorgevelrooilijn, en
-
op meer dan 1 m1 van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
-
de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 10 m1;
-
in de overige gevallen bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 3 m1.
De ter plaatse aangeduide maatvoering is niet van toepassing is op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, mansardekappen, dakkapellen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, voorzieningen voor technische installaties, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en uitbouwen met een oppervlakte van 4 m2, licht- en vlaggenmasten of kleiner en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m1 ten opzichte van de bouwgrens bedraagt.
6.3 Afwijking van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van het bepaalde in lid 6.1, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
de vanaf de omliggende gronden en opstallen zichtbare opslag en stalling van goederen;
-
de opslag van consumentenvuurwerk van meer dan 10.000 kg per bedrijf en de opslag van professioneel vuurwerk.
6.5 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 onder f ten behoeve van normen voor het parkeren en/of laden en lossen op eigen terrein overeenkomstig de flexibiliteit en uitzonderingen uit de "Nota parkeernormen", vastgesteld op 11 december 2012 door de raad van de gemeente Hellendoorn.
6.6 Omgevingsvergunning - activiteit slopen
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de op de verbeelding als "karakteristiek" aangeduide gebouwen of andere bouwwerken geheel of gedeeltelijk af te breken.
Een omgevingsvergunning voor het slopen wordt slechts verleend indien ofwel aannemelijk is gemaakt dat herbouw in dezelfde of een ter plaatse passende nieuwe karakteristiek zal plaatsvinden dan wel indien er naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders geen mogelijkheid is om verval van het karakteristiek tegen te gaan.
Artikel 7 Groen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
plantsoen, gazon, groenstroken;
-
sport- en speelvoorzieningen;
-
voet- en fietspaden;
-
nutsvoorzieningen;
-
langsparkeren, aansluitend op de bestemming verkeer en verblijf;
-
water
-
extensieve openluchtrecreatie.
7.2 Bouwregels
-
Op deze gronden mogen, met uitzondering van bestaande gebouwen, geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd.
-
de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding bedraagt maximaal 2 m1.
-
Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 m1.
7.3 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 ten behoeve van de aanleg van parkeervoorzieningen, zoals haaksparkeren, tot een maximum van 5% van het bestemmingsvlak.
Artikel 8 Groen - Landschapselement
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Groen - Landschapselement" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
groenvoorzieningen en de instandhouding van de ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting;
-
instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden;
-
instandhouding van aldaar voorkomende watergangen, sloten en waterpartijen;
-
extensieve openluchtrecreatie;
-
ter plaatse van de aanduiding 'waterberging' voor waterberging in de vorm van een wadi.
8.2 Bouwregels
Op de voor "Groen - Landschapselement" aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m1 mag bedragen.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Horeca
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
horeca tot en met categorie 1, ter plaatse van aanduiding h<=1 of,
-
horeca tot en met categorie 2, ter plaatse van aanduiding h<=2 of,
-
horeca tot en met categorie 3, ter plaatse van aanduiding h<=3;
-
wonen, uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie
-
water: functies moeten aan waterhuishoudkundige voorwaarden voldoen, zoals vastgelegd in het op 15 december 2015, onder nummer 15INT03435, vastgestelde rioleringsplan (GRP4) 2016-2010 Hellendoorn.Dit geldt alleen voor nieuwe situaties en de daaruit voortvloeiende waterhuishoudkundige gevolgen.
-
functies zoals gesteld onder a tot en met d moeten in parkeergelegenheid voorzien overeenkomstig de normering als vermeld in de bijlage "Nota parkeernormen",vastgesteld op 11 december 2012. Bij de berekening van de extra behoefte aan parkeerplaatsen wordt de bestaande oppervlakte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan parkeerplaatsen, ten opzichte van de bestaande behoefte, is basis voor de berekening van de parkeerbijdrage.
9.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en/of overkappingen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
-
de ter plaatse op de verbeelding aangeduide maatvoering dient in acht te worden genomen.
-
daar waar op de verbeelding het gebouw is aangeduid als "karakteristiek" dient de bestaande uitwendige hoofdvorm, zoals blijkend uit de goothoogte, nokhoogte, dakvorm en situering gehandhaafd te blijven. Het gestelde in dit lid, sub a, onder 2 is niet van toepassing.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte bedraagt binnen het bouwvlak niet meer dan de bouwhoogte van de gebouwen, zoals genoemd onder a,
-
de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding bedraagt niet meer dan:
-
1 m1 of
-
2 m1 en
-
op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat:
-
achter de voorgevelrooilijn, en
-
op meer dan 1 m1 van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
-
de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt maximaal 10 m1;
-
in de overige gevallen bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 4 m1.
De ter plaatse aangeduide maatvoering is niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, mansardekappen, dakkapellen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, voorzieningen voor technische installaties, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en uitbouwen met een oppervlakte van 4 m2 of kleiner en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m1 ten opzichte van de bouwgrens bedraagt.
9.3 Afwijking van de bouwregels
9.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van het bepaalde in lid 9.1, waaronder in ieder geval wordt begrepen de vanaf de omliggende gronden en opstallen zichtbare opslag en stalling van goederen op erven.
9.5 Afwijking van de gebruiksregels
9.6 Omgevingsvergunning - activiteit slopen
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de op de verbeelding als "karakteristiek" aangeduide gebouwen of andere bouwwerken geheel of gedeeltelijk af te breken.
Een omgevingsvergunning voor het slopen wordt slechts verleend indien ofwel aannemelijk is gemaakt dat herbouw in dezelfde of een ter plaatse passende nieuwe karakteristiek zal plaatsvinden dan wel indien er naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders geen mogelijkheid is om verval van het karakteristiek tegen te gaan.
Artikel 10 Leiding - Water
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Leiding - Water" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een hoofdtransportleiding voor het drinkwater en daarbij behorende voorzieningen, met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "hartlijn leiding - water". In geval van strijdigheid van de bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming "Leiding - Water"voorrang krijgt.
10.2 Bouwregels
Op en in de gronden, als bedoeld in lid 10.1 mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van andere bestemmingen, uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding worden gebouwd.
10.3 Afwijken van de bouwregels overeenkomstig de andere bestemmingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 10.1 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden, mits:
-
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van en het doelmatig functioneren van de leiding;
-
terzake vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Behoudens het bepaalde in lid 10.1, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren op en in de gronden voor zover het betreft:
-
het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
het verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van gronden.
-
het aanbrengen/rooien van diepwortelende beplanting en bomen;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
-
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
-
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
-
Het onder a. vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
-
werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
-
werkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (Wion).
-
Werken en werkzaamheden als bedoeld in dit lid zijn slechts toelaatbaar, indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:
-
geen blijvende afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
-
ter zake daarvan vooraf schriftelijk advies van de desbetreffende leidingbeheerder is ingewonnen.
10.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend, het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
Artikel 11 Maatschappelijk
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
onderwijs en educatieve voorzieningen;
-
sociaal/medische voorzieningen;
-
culturele voorzieningen;
-
levensbeschouwelijke doeleinden;
-
wonen, uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen.
-
water: functies moeten aan waterhuishoudkundige voorwaarden voldoen, zoals vastgelegd in het op 15 december 2015, onder nummer 15INT03435, vastgestelde rioleringsplan (GRP4) 2016-2010 Hellendoorn. Dit geldt alleen voor nieuwe situaties en de daaruit voortvloeiende waterhuishoudkundige gevolgen.
-
functies zoals gesteld onder a tot en met e moeten in parkeergelegenheid voorzien overeenkomstig de normering als vermeld in de bijlage "Nota parkeernormen", vastgesteld op 11 december 2012. Bij de berekening van de extra behoefte aan parkeerplaatsen wordt de bestaande oppervlakte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan parkeerplaatsen, ten opzichte van de bestaande behoefte, is basis voor de berekening van de parkeerbijdrage.
met daarbij behorende erven, parkeervoorzieningen, water- en groenvoorzieningen.
11.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en/of overkappingen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
-
de ter plaatse aangeduide maatvoering dient in acht te worden genomen;
-
daar waar op de verbeelding het gebouw is aangeduid als "karakteristiek"dient de bestaande uitwendige hoofdvorm, zoals blijkend uit de goothoogte, nokhoogte, dakvorm en situering gehandhaafd te blijven. Het gestelde in dit lid, sub a onder 2 is niet van toepassing.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte bedraagt binnen het bouwvlak niet meer dan de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte
-
de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding niet meer bedraagt dan:
-
1 m1 of
-
2 m1 en
-
op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat:
-
achter de voorgevelrooilijn, en
-
op meer dan 1 m1 van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
-
de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt maximaal 10 m1.
-
in de overige gevallen bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 4 m1.
De ter plaatse aangeduide maatvoering is niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, mansardekappen, dakkapellen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, voorzieningen voor technische installaties, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en uitbouwen met een oppervlakte van 4 m of kleiner en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bouwgrens bedraagt.
11.3 Afwijking van de bouwregels
11.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van het bepaalde in lid 11.1, waaronder in ieder geval wordt begrepen de vanaf de omliggende gronden en opstallen zichtbare opslag en stalling van goederen op erven.
11.5 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1 onder h ten behoeve van normen voor het parkeren en/of laden en lossen op eigen terrein overeenkomstig de flexibiliteit en uitzonderingen uit de "Nota parkeernormen", vastgesteld op 11 december 2012 door de raad van de gemeente Hellendoorn.
11.6 Omgevingsvergunning - activiteit slopen
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de op de verbeelding als "karakteristiek" aangeduide gebouwen of andere bouwwerken geheel of gedeeltelijk af te breken.
Een omgevingsvergunning voor het slopen wordt slechts verleend indien ofwel aannemelijk is gemaakt dat herbouw in dezelfde of een ter plaatse passende nieuwe karakteristiek zal plaatsvinden dan wel indien er naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders geen mogelijkheid is om verval van het karakteristiek tegen te gaan.
Artikel 12 Maatschappelijk - Begraafplaats
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'maatschappelijk - begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
begraafplaats;
-
water.
met de daarbij bijbehorende voorzieningen. Parkeren is toegestaan, met dien verstande dat dit plaatsvindt op een aaneengesloten deel van deze gronden.
12.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen worden op ten minste 15m1 uit de bestemmingsgrens gebouwd, met dien verstande dat maximaal één gebouw met een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 op ten minste 2 m1 uit de bestemmingsgrens mag worden gebouwd;
-
de oppervlakte van de gebouwen bedraagt niet meer dan 250 m2;
-
de ter plaatse aangeduide maatvoering dient in acht te worden genomen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m1;
De aangeduide dakhellingen zijn niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, mansardekappen, dakkapellen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen.
Artikel 13 Recreatie
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "recreatie"' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
recreatieve voorzieningen, waaronder een oefenruimte voor een drumband;
-
ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie-kampeerboerderij" is toegestaan een kampeerboerderij;
-
bestaande dienstwoningen
-
water: functies moeten aan waterhuishoudkundige voorwaarden voldoen, zoals vastgelegd in § 5.5.1 van het op 15 december 2015, onder nummer 15INT03435, vastgestelde rioleringsplan (GRP4) 2016-2010 Hellendoorn. Dit geldt alleen voor nieuwe situaties en de daaruit voortvloeiende waterhuishoudkundige gevolgen.
-
functies genoemd onder a t/m c moeten in parkeergelegenheid voorzien overeenkomstig de normering als vermeld in de bijlage "Nota parkeernormen", vastgesteld op 11 december 2012. Bij de berekening van de extra behoefte aan parkeerplaatsen wordt de bestaande oppervlakte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan parkeerplaatsen, ten opzichte van de bestaande behoefte, is basis voor de berekening van de parkeerbijdrage.
13.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en/of overkappingen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
-
de ter plaatse aangeduide maatvoering dient in acht te worden genomen;
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw, overkapping noch erf- of perceelafscheiding zijnde, geldt de regel, dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m1.
De ter plaatse aangeduide maatvoering is niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, mansardekappen, dakkapellen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, voorzieningen voor technische installaties, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en uitbouwen met een oppervlakte van 4 m² of kleiner en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m1 ten opzichte van de bouwgrens bedraagt.
13.3 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2, sub a, onder 2 voor de bouw van maximaal één vrijstaand tuinhuisje bij een zomerhuis met een maximum inhoud van 25 m2, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het straat- en bebouwingsbeeld.
13.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van het bepaalde in lid 13.1, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van een zomerhuis voor permanente bewoning.
13.5 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1 ten behoeve van normen voor het parkeren en/of laden en lossen op eigen terrein overeenkomstig de flexibiliteit en uitzonderingen uit de "Nota parkeernormen", vastgesteld op 11 december 2012 door de raad van de gemeente Hellendoorn.
Artikel 14 Sport
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
sport en spel;
-
ondersteunende horeca en detailhandel, uitsluitend ten dienste van de onder a genoemde voorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
naast de in lid a, b en c genoemde sportfuncties zijn toegestaan:
-
ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van sport-manege" is toegestaan een manege;
-
ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van sport-sporthal" is toegestaan een sporthal.
-
water: functies moeten aan waterhuishoudkundige voorwaarden voldoen, zoals vastgelegd in § 5.5.1 van het op 15 december 2015, onder nummer 15INT03435, vastgestelde rioleringsplan (GRP4) 2016-2010 Hellendoorn.Dit geldt alleen voor nieuwe situaties en de daaruit voortvloeiende waterhuishoudkundige gevolgen.
-
functies zoals gesteld onder a, b, c, en d moeten in parkeergelegenheid voorzien overeenkomstig de normering als vermeld in de "Nota parkeernormen", vastgesteld op 11 december 2012. Bij de berekening van de extra behoefte aan parkeerplaatsen wordt de bestaande oppervlakte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan parkeerplaatsen, ten opzichte van de bestaande behoefte, is basis voor de berekening van de parkeerbijdrage.
met de daarbij behorende openbare nuts-, verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
14.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
-
de gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
-
de binnen het bouwvlak aangegeven maatvoering dient in acht te worden genomen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 20 m1;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 10 m1 met dien verstande dat de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding niet meer bedraagt dan 2 m1.
De ter plaatse aangeduide maatvoering is niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, mansardekappen, dakkapellen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, voorzieningen voor technische installaties, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en uitbouwen met een oppervlakte van 4 m2 of kleiner en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m1 ten opzichte van de bouwgrens bedraagt.
14.3 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1 onder d ten behoeve van normen voor het parkeren en/of laden en lossen op eigen terrein overeenkomstig de flexibiliteit en uitzonderingen uit de "Nota parkeernormen", vastgesteld op 11 december 2012 door de raad van de gemeente Hellendoorn.
Artikel 15 Verkeer - Verblijf
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer - verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen;
-
fiets-/voetpad;
-
verblijfsgebied;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
water: functies moeten aan waterhuishoudkundige voorwaarden voldoen, zoals vastgelegd in § 5.5.1 van het op 15 december 2015, onder nummer 15INT03435, vastgestelde rioleringsplan (GRP4) 2016-2010 Hellendoorn.Dit geldt alleen voor nieuwe situaties en de daaruit voortvloeiende waterhuishoudkundige gevolgen;
-
openbare nutsvoorzieningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "nv";
-
additionele voorzieningen ten behoeve van het telecommunicatieverkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening en andere doeleinden van openbaar nut.
Het aantal rijstroken van de wegen mag ten hoogste twee bedragen.
15.2 Bouwregels
-
Op deze gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, geldt dat de bouwhoogte van overige bouwwerken ten hoogste 10 m1 mag bedragen.
-
Parkeerdekken zijn niet toegestaan.
Artikel 16 Water
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
watergangen, waterpartijen, oevers, taluds, onderhoudspaden en kaden;
-
waterhuishouding;
-
instandhouding van ter plaatse voorkomende, dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden;
-
extensieve openluchtrecreatie.
16.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 16.1mogen uitsluitend andere bouwwerken, behorende bij de bestemming of bij aangrenzende wegen, in- en uitritten en paden, zoals duikers, stuwen, aanlegsteigers voor recreatief medegebruik en bruggen worden gebouwd. De hoogte van de andere bouwwerken bouwwerken magniet meer dan 3 m1 bedragen.
Artikel 17 Wonen - 1
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen;
-
aan huis verbonden beroepen;
-
water: functies moeten aan waterhuishoudkundige voorwaarden voldoen, zoals vastgelegd in het op 15 december 2015, onder nummer 15INT03435, vastgestelde rioleringsplan (GRP4) 2016-2010 Hellendoorn.Dit geldt alleen voor nieuwe situaties en de daaruit voortvloeiende waterhuishoudkundige gevolgen.
-
functies zoals gesteld onder a en b moeten in parkeergelegenheid voorzien overeenkomstig de normering als vermeld in de bijlage "Nota parkeernormen", vastgesteld op 11 december 2012. Bij de berekening van de extra behoefte aan parkeerplaatsen wordt de bestaande oppervlakte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan parkeerplaatsen, ten opzichte van de bestaande behoefte, is basis voor de berekening van de parkeerbijdrage.
17.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en/of overkappingen gelden de volgende regels:
-
het aantal woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal, dan wel het aantal dat in het bouwvlak ter plaatse is aangeduid;
-
de woningen worden vrijstaand of tot ten hoogste het bestaande aantal aaneen gebouwd danwel tot het aantal dat is aangegeven in het bouwvlak met de aanduiding "aantal aaneen te bouwen wooneenheden;
-
de hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
-
de afstand tussen de voor- en achtergevel van hoofdgebouwen bedraagt maximaal:
-
voor vrijstaande woningen met een perceelbreedte van ten minste 20 m1: 15 m1;
-
voor vrijstaande woningen met een perceelbreedte van minder dan 20 m1 en voor twee aaneen gebouwde woningen: 12 m1;
-
voor meer dan twee aaneen gebouwde woningen: 10 m1,
voor zover de afstand van de achtergevel van een hoofdgebouw tot de achterperceelsgrens minimaal 8 m1 bedraagt. Indien deze afstand minder dan 8 m1 is, dan bedraagt de afstand tussen de voor- en achtergevel altijd maximaal 10 m1, danwel de bestaande afstand tussen de voor- en achtergevel;
-
de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
-
de afstand van de zijgevels van hoofdgebouwen, niet zijnde zijgevels van de aaneen gebouwde zijden van woningen, tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m1, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
-
de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak op een afstand van ten minste 3 m1 achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan gebouwd; deze regel geldt niet voor een tweede of volgende naar de weg gekeerde gevel die niet als de belangrijkste voorgevel is aan te merken;
-
voor hoofdgebouwen bedraagt de maximum goothoogte 3,50 m1, de maximum bouwhoogte 9 m1 dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze afwijkt en de minimum en maximum dakhelling respectievelijk 35° en 60°. Indien een afwijkende maatvoering ter plaatse is aangeduid danwel de bestaande maatvoeringen afwijken, dient die maatvoering te worden aangehouden.
-
de goot- en bouwhoogten van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m1 en 6 m1, met dien verstande dat de bouwhoogte op de perceelsgrens niet meer mag bedragen dan 3 m1 en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m1 op een afstand van minimaal 3 m1 uit de perceelsgrens; de dakhelling van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 60°;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning bedraagt maximaal 75 m2, met dien verstande dat:
-
de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen die liggen die liggen binnen het bouwvlak binnen de in dit lid onder 4 genoemde afstand tussen voor- en achtergevel en tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet worden meegerekend bij deze oppervlakte;
-
de gezamenlijke bebouwde oppervlakte met gebouwen en overkappingen niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt.
-
openbare nutsvoorzieningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "nv" voor zover deze geen grotere oppervlakte hebben dan 25 m2 en geen grotere goothoogte van 3m1 en een bouwhoogte van maximaal 5 m1 hebben dan wel de bestaande maatvoering indien die afwijkt;
-
garageboxen mogen uitsluitend gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding "gab". De bouwhoogte van deze garageboxen bedraagt niet meer dan 3m1 dan wel de bestaande hoogte indien die meer bedraagt.
-
Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m1;
-
de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding bedraagt niet meer dan:
-
1 m1, of
-
2 m1, en
-
op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
-
achter de voorgevelrooilijn, en
-
op meer dat 1 m1 van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3m1.
Zowel voor lid a als voor lid b, als hiervoor genoemd, geldt dat de aangeduide maatvoering niet van toepassing is op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, mansardekappen, dakkapellen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, voorzieningen voor technische installaties, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en uitbouwen met een oppervlakte van 4 m² of kleiner en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m1 ten opzichte van de bouwgrens bedraagt.
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van de hoofdgebouwen ten opzichte van andere woningen waarbij met name wordt bedoeld het bouwen in de voorgevelrooilijn;
-
de plaats en de hoogte van de gebouwen en overkappingen indien binnen 3 m1 van de erfgrens wordt gebouwd;
-
de minimum goothoogte van de hoofdgebouwen indien de goothoogte meer dan 1 m1 verschilt ten opzichte van bestaande hoofdgebouwen op naastgelegen bouwpercelen;
-
de plaats van aan- of uitbouwen en van bijgebouwen ten opzichte van het hoofdgebouw, indien het bouwplan ertoe leidt dat aan beide kanten van het hoofdgebouw bijgebouwen worden gerealiseerd;
-
de plaats van andere bouwwerken.
17.4 Afwijking van de bouwregels
17.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of zomerhuis.
17.6 Afwijking van de gebruiksregels
Artikel 18 Wonen - 2
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen;
-
aan huis verbonden beroepen;
-
water: functies moeten aan waterhuishoudkundige voorwaarden voldoen, zoals vastgelegd in het op 15 december 2015, onder nummer 15INT03435, vastgestelde rioleringsplan (GRP4) 2016-2010 Hellendoorn. Dit geldt alleen voor nieuwe situaties en de daaruit voortvloeiende waterhuishoudkundige gevolgen.
-
functies zoals gesteld onder a en b moeten in parkeergelegenheid voorzien overeenkomstig de normering als vermeld in de bijlage "Nota parkeernormen", vastgesteld op 11 december 2012. Bij de berekening van de extra behoefte aan parkeerplaatsen wordt de bestaande oppervlakte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan parkeerplaatsen, ten opzichte van de bestaande behoefte, is basis voor de berekening van de parkeerbijdrage.
18.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en/of overkappingen gelden de volgende regels:
-
het aantal woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal, dan wel het aantal dat in het bouwvlak ter plaatse is aangeduid;
-
de woningen worden vrijstaand of tot ten hoogste het bestaande aantal aaneen gebouwd danwel tot het aantal dat is aangegeven in het bouwvlak met de aanduiding "aantal aaneen te bouwen wooneenheden";
-
de hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
-
de afstand tussen de voor- en achtergevel van hoofdgebouwen bedraagt maximaal:
-
voor vrijstaande woningen met een perceelbreedte van ten minste 20 m1: 15 m1;
-
voor vrijstaande woningen met een perceelbreedte van minder dan 20 m1 en voor twee aaneen gebouwde woningen: 12 m1;
-
voor meer dan twee aaneen gebouwde woningen: 10 m1,
voor zover de afstand van de achtergevel van een hoofdgebouw tot de achterperceelsgrens minimaal 8 m1 bedraagt. Indien deze afstand minder dan 8 m1 is, dan bedraagt de afstand tussen de voor- en achtergevel altijd maximaal 10 m1, danwel de bestaande afstand tussen de voor- en achtergevel;
-
de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
-
de afstand van de zijgevels van hoofdgebouwen, niet zijnde zijgevels van de aaneen gebouwde zijden van woningen, tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
-
de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak op een afstand van ten minste 3 m1 achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan gebouwd; deze regel geldt niet voor een tweede of volgende naar de weg gekeerde gevel die niet als de belangrijkste voorgevel is aan te merken;
-
voor hoofdgebouwen bedraagt de minimum en maximum goothoogte respectievelijk 2,50 m1 en 6 m1, de maximum bouwhoogte 10 m1 dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze afwijkt en de minimum en maximum dakhelling respectievelijk 30° en 55°, tenzij de bestaande maatvoering afwijkt, dan mag deze bestaande maatvoering worden aangehouden.
Indien een afwijkende maatvoeringsaanduiding op de verbeelding is weergegeven, dient de betreffende maatvoeringsaanduiding te worden aangehouden. -
de goot- en bouwhoogten van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m1 en 6 m1, met dien verstande dat de bouwhoogte op de perceelsgrens niet meer mag bedragen dan 3 m1 en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m1 op een afstand van minimaal 3 m1 uit de perceelsgrens; de dakhelling van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 60°;
-
de gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning bedraagt maximaal 75 m2, met dien verstande dat:
-
de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen die liggen die liggen binnen het bouwvlak binnen de in dit lid onder 4 genoemde afstand tussen voor- en achtergevel en tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet worden meegerekend bij deze oppervlakte;
-
de gezamenlijke bebouwde oppervlakte met gebouwen en overkappingen niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt;
-
openbare nutsvoorzieningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "nv" voor zover deze geen grotere oppervlakte hebben dan 25 m2 en geen grotere goothoogte van 3m1 en een bouwhoogte van maximaal 5 m1 hebben dan wel de bestaande maatvoering indien die afwijkt;
-
garageboxen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "gab". De bouwhoogte van deze garageboxen bedraagt niet meer dan 3 m1 dan wel de bestaande hoogte indien die meer bedraagt;
-
Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m1;
-
de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding bedraagt niet meer dan:
-
1 m1, of
-
2 m1, en
-
op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
-
achter de voorgevelrooilijn, en
-
op meer dat 1 m1 van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3m1.
Zowel voor lid a als voor lid b, als hiervoor genoemd, geldt dat de aangeduide maatvoering niet van toepassing is op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, mansardekappen, dakkapellen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, voorzieningen voor technische installaties, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en uitbouwen met een oppervlakte van 4 m² of kleiner en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m1 ten opzichte van de bouwgrens bedraagt.
18.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van de hoofdgebouwen ten opzichte van andere woningen waarbij met name wordt bedoeld het bouwen in de voorgevelrooilijn;
-
de plaats en de hoogte van de gebouwen en overkappingen indien binnen 3 m1 van de erfgrens wordt gebouwd;
-
de minimum goothoogte van de hoofdgebouwen indien de goothoogte meer dan 1 m1 verschilt ten opzichte van bestaande hoofdgebouwen op naastgelegen bouwpercelen;
-
de plaats van aan- of uitbouwen en van bijgebouwen ten opzichte van het hoofdgebouw, indien het bouwplan ertoe leidt dat aan beide kanten van het hoofdgebouw bijgebouwen worden gerealiseerd;
-
de plaats van andere bouwwerken.
18.4 Afwijking van de bouwregels
18.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of zomerhuis.
18.6 Afwijking van de gebruiksregels
Artikel 19 Wonen - 3
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen, in de vorm van appartementen met bergingen;
-
groenvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
water:functies moeten aan waterhuishoudkundige voorwaarden voldoen, zoals vastgelegd in het op 15 december 2015, onder nummer 15INT03435, vastgestelde rioleringsplan (GRP4) 2016-2010 Hellendoorn. Dit geldt alleen voor nieuwe situaties en de daaruit voortvloeiende waterhuishoudkundige gevolgen.
-
functies zoals gesteld onder a moeten in parkeergelegenheid voorzien overeenkomstig de normering als vermeld in de bijlage "Nota parkeernormen", vastgesteld op 11 december 2012. Bij de berekening van de extra behoefte aan parkeerplaatsen wordt de bestaande oppervlakte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan parkeerplaatsen, ten opzichte van de bestaande behoefte, is basis voor de berekening van de parkeerbijdrage.
19.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en/of overkappingen ten behoeve van een appartementengebouw gelden de volgende regels:
-
het appartementengebouw en bergingen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
-
het aantal appartementen bedraagt maximaal het bestaande aantal dan wel het aantal dat is aangeduid in het bouwvlak;
-
de afstand van het appartementengebouw - met uitzondering van bijgebouwen - tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m1, danwel de bestaande afstand indien die minder is;
-
garageboxen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "gab". De bouwhoogte van deze garageboxen bedraagt niet meer dan 3 m1 dan wel de bestaande hoogte indien die meer bedraagt;
-
de maximum bouwhoogte van het appartementengebouw bedraagt niet meer dan de maatvoering die plaatse is aangeduid;
-
de maximum bouwhoogte van de bergingen bedraagt niet meer dan 3 m1.
-
Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m1;
-
de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding bedraagt niet meer dan:
-
1 m1, of
-
2 m1, en
-
op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
-
achter de voorgevelrooilijn, en
-
op meer dat 1 m1 van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3m1.
-
Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:
-
garageboxen mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "gab";
-
de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m1, dan wel de bestaande hoogte indien deze meer bedraagt.
Zowel voor lid a als voor lid b, als hiervoor genoemd, geldt dat de aangeduide maatvoering niet van toepassing is op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, mansardekappen, dakkapellen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, voorzieningen voor technische installaties, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en uitbouwen met een oppervlakte van 4 m² of kleiner en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m1 ten opzichte van de bouwgrens bedraagt.
19.3 Afwijking van de bouwregels
19.4 Afwijking van de gebruiksregels
Artikel 20 Wonen - Karakteristiek
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen-karakteristiek' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen;
-
aan huis verbonden beroepen;
-
water:functies moeten aan waterhuishoudkundige voorwaarden voldoen, zoals vastgelegd inhet op 15 december 2015, onder nummer 15INT03435, vastgestelde rioleringsplan (GRP4) 2016-2010 Hellendoorn. Dit geldt alleen voor nieuwe situaties en de daaruit voortvloeiende waterhuishoudkundige gevolgen.
-
behoud van de karakteristieke stedenbouwkundige uitstraling die gekenmerkt wordt door de vorm, bouwvolume en ligging van de bebouwing op de bouwpercelen, ensembles van woningen met eigen typisch tijdgebonden vormgeving, dan wel de open ruimten en/of de inrichting van tuinen en erven;
-
functies zoals gesteld onder a en b moeten in parkeergelegenheid voorzien overeenkomstig de normering als vermeld in de bijlage "Nota parkeernormen", vastgesteld op 11 december 2012. Bij de berekening van de extra behoefte aan parkeerplaatsen wordt de bestaande oppervlakte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan parkeerplaatsen, ten opzichte van de bestaande behoefte, is basis voor de berekening van de parkeerbijdrage.
20.2 Bouwregels
-
Voor het bouwen van gebouwen en/of overkappingen gelden de volgende regels:
-
het aantal woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal, dan wel het aantal dat in het bouwvlak ter plaatse is aangeduid;
-
de woningen worden vrijstaand en/of tot ten hoogste het bestaande aantal aaneen gebouwd;
-
de hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
-
hoofdgebouwen worden in de naar een weg gekeerde bouwgrens gebouwd;
-
de afstand tussen de voor- en achtergevel van hoofdgebouwen bedraagt maximaal:
-
voor vrijstaande woningen met een perceelbreedte van ten minste 20 m1: 15 m1;
-
voor vrijstaande woningen met een perceelbreedte van minder dan 20 m1 en voor twee aaneen gebouwde woningen: 12 m1;
-
voor meer dan twee aaneen gebouwde woningen: 10 m1,
voor zover de afstand van de achtergevel van een hoofdgebouw tot de achterperceelsgrens minimaal 8 m1 bedraagt.
Indien deze afstand minder dan 8 m1 is, dan bedraagt de afstand tussen de voor- en achtergevel altijd maximaal 10 m1, danwel de bestaande afstand tussen de voor- en achtergevel;
-
de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
-
de afstand van de zijgevels van hoofdgebouwen, niet zijnde zijgevels van de aaneen gebouwde zijden van woningen, tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m1, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
-
de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak op een afstand van ten minste 3 m1 achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan gebouwd; deze regel geldt niet voor een tweede of volgende naar de weg gekeerde gevel die niet als de belangrijkste voorgevel is aan te merken;
-
de bestaande uitwendige hoofdvorm van hoofgebouwen, zoals blijkend uit de goothoogte, bouwhoogte, dakvorm en situering, dient gehandhaafd te blijven.
-
de goot- en bouwhoogten van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m1 en 6 m1, met dien verstande dat de bouwhoogte op de perceelsgrens niet meer mag bedragen dan 3 m1 en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m1 op een afstand van minimaal 3 m1 uit de perceelsgrens; de dakhelling van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 60°;
-
de gezamenlijke oppervlakte aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning bedraagt maximaal 75 m², met dien verstande dat:
-
de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen die liggen in het bouwvlak en binnen de in dit lid onder 5 genoemde afstand tussen voor- en achtergevel en tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet worden meegerekend bij deze oppervlakte;
-
de gezamenlijke bebouwde oppervlakte met gebouwen en overkappingen niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt.
-
Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouw of overkapping zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m1;
-
de bouwhoogte van een erf- of perceelafscheiding bedraagt niet meer dan:
-
1 m1, of
-
2 m1, en
-
op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
-
achter de voorgevelrooilijn, en
-
op meer dat 1 m1 van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 3m1.
Zowel voor lid a als voor lid b, als hiervoor genoemd, geldt dat de aangeduide maatvoering niet van toepassing is op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, mansardekappen, dakkapellen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, voorzieningen voor technische installaties, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en uitbouwen met een oppervlakte van 4 m2 of kleiner en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m1 ten opzichte van de bouwgrens bedraagt.
20.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het karakteristieke straat- en bebouwingsbeeld;
-
de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
-
de plaats van de gebouwen en andere bouwwerken;
-
de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen;
-
de minimum goothoogte van de hoofdgebouwen indien de goothoogte meer dan 1 m1verschilt ten opzichte van bestaande hoofdgebouwen op naastgelegen bouwpercelen;
-
de plaats van aan- of uitbouwen en van bijgebouwen ten opzichte van het hoofdgebouw, indien het bouwplan ertoe leidt dat aan beide kanten van het hoofdgebouw bijgebouwen worden gerealiseerd;
-
de plaats van andere bouwwerken.
20.4 Afwijking van de bouwregels
20.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van het bepaalde in lid 20.1, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of zomerhuis.
20.6 Afwijking van de gebruiksregels
20.7 Omgevingsvergunning - activiteit slopen
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders hoofdgebouwen te slopen.
Een omgevingsvergunning voor het slopen wordt slechts verleend indien ofwel aannemelijk is gemaakt dat herbouw in dezelfde of een ter plaatse passende nieuwe karakteristiek zal plaatsvinden, dan wel indien er, naar het oordeel van Burgemeester en wethouders, geen mogelijkheid is om verval van het karakteristieke bouwwerk tegen te gaan.
Artikel 21 Leiding - Gas
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'leiding - gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een aardgastransportleiding en daarbij behorende voorzieningen, met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "hartlijn leiding - gas".
21.2 Bouwregels
Op en in de gronden, als bedoeld in lid 21.1, mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding worden gebouwd.
21.3 Afwijken van de bouwregels bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 21.2, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden, mits:
-
hierdoor geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
-
ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Behoudens het bepaalde in lid 21.1, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren op en in de gronden voor zover het betreft:
-
het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
het verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van gronden.
-
Het onder a. vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
-
werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
-
werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan.
-
Werken en werkzaamheden als bedoeld in dit lid zijn slechts toelaatbaar, indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:
-
geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
-
ter zake daarvan vooraf advies van de desbetreffende leidingbeheerder is ingewonnen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 23 Algemene Afwijkingsregel
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de
desbetreffende regels van het plan en toe te staan dat:
-
kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, wachthuisjes (abri's), telefooncellen, fietsenstallingen, weegbruggen en dienstgebouwtjes voor onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen of speelplaatsen, in afwijking van de bestemming volgens het plan worden gebouwd, voorzover deze gebouwtjes geen grotere oppervlakte hebben dan 25 m2 en geen grotere goothoogte dan 3 m1 en bouwhoogte van 5 m1 hebben;
-
liftschachten worden gebouwd;
-
van de in het bestemmingsplan aangegeven bestemmingsgrenzen in geringe mate wordt afgeweken, voorzover zulks bij de definitieve uitmeting noodzakelijk blijkt voor een goede uitvoering van het plan, mits de afstand van de bouwgrenzen tot de grenzen van de weg niet wordt verminderd;
-
van de voorgeschreven maten tot een maximum van 10% wordt afgeweken, mits de afstand van de bouwgrenzen tot de grenzen van de weg niet wordt verminderd;
-
ten aanzien van de bouwhoogte van antennemasten mag worden afgeweken voorzover de bouwhoogte niet meer dan 40 m1 ten opzichte van het maaiveld bedraagt;
-
buiten het bouwvlak wordt gebouwd voorzover volledig beneden het peil wordt gebouwd en:
-
een diepte van 6 m1 niet wordt overschreden;
-
het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
-
geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt.
De afwijkingen worden niet toegepast indien:
-
daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;
-
daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende erven;
-
het stedenbouwkundig beeld hierdoor in ernstige mate wordt verstoord.
Artikel 24 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen 'Verkeer - Verblijf' en 'Groen' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de bij de woning behorende tuin en/of te bebouwen erven, met dien verstande dat de regels in de woonbestemmingen ten aanzien van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen van toepassing zijn.
Artikel 25 Overige Regels
25.1 Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht
26.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
-
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan van het bepaalde in het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
26.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 27 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan "Haarle 2017".
Hoofdstuk 1 Inleiding
AANLEIDING
In de gemeente is een groot aantal verouderde bestemmingsplannen van kracht. Om diverse redenen heeft de gemeente besloten om binnen afzienbare tijd deze gedateerde plannen te herzien. Meerdere bestemmingsplannen zijn inmiddels herzien of in procedure. Dit bestemmingsplan voor Haarle is de volgende in de herzieningenreeks. Dit plan omvat het gehele dorpsgebied Haarle, inclusie het deels nog in ontwikkeling zijnde gedeelte van het woongebied "Op 'n Kappertskaamp" en de uitbreiding van het bedrijventerrein "Bloeme-Weide".
STANDAARD BESTEMMINGSREGELING
Aan de hand van een pilotproject zijn de uitgangspunten voor een bestemmingsregeling overeengekomen. Deze regeling is algemeen voor bestemmingsplanherzieningen toegepast. Ook de resultaten van de inspraak en het overleg ten aanzien van de eerder opgestelde bestemmingsplannen zijn in deze herziening verwerkt. Naar aanleiding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 juli 2008 is ook de systematiek aangepast. De gemeente heeft daarbij gekozen voor een meer globale regeling van met name de woon bestemmingen.
Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
VOORGAANDE PLANNEN
Het bestemmingsplan voor het gebied Haarle vervangt (gedeeltelijk) de volgende verouderde plannen:
-
Het bestemmingsplan "Haarle", vastgesteld door de raad op 25 juni 2007, goedgekeurd door gedeputeerde staten op 20 september 2007 en onherroepelijk geworden op 14 november 2007.
-
Bestemmingsplan "CAVV Haarle", vastgesteld 5 februari 2013.
AARD VAN HET PLAN
Het plan heeft hoofdzakelijk een consoliderend karakter, dat wil zeggen dat het vooral gaat om een goede en eigentijdse regeling van de bestaande situatie. Nieuwe ontwikkelingen zijn meegenomen waar het min of meer concrete plannen betreft.
Voor zover mogelijk is rekening gehouden met uitbreidingsmogelijkheden van bestaande woningen en ontwikkeling van bedrijven en dergelijke.
OPZET VAN DE TOELICHTING
In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de cultuurhistorie, de ontwikkeling van de bevolking en wonen in het recente verleden, de huidige ruimtelijke karakteristiek en de functies, het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van de provincie en de gemeente, een uiteenzetting van de uitgangspunten voor de opzet van het plan en de juridische vormgeving. Het hoofdstuk Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten omvat naast de reguliere milieu aspecten de paragrafen externe veiligheid, water, archeologie en ecologie. Ten slotte wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van de inspraak en het overleg.
Hoofdstuk 2 Haarle: Ontstaanswijze En Ontwikkeling
2.1 Cultuurhistorie
Cultuurhistorie
Het dorp Haarle is een zogenaamd flankesdorp; de es ligt aan de oostzijde. Het landschap ten zuiden van het dorpsgebied heeft het karakter van een kampenlandschap (eenmansesjes).
Vanaf de negentiende eeuw heeft de nederzetting zich ontwikkeld tot een kleine plattelandskern. Aanvankelijk gebeurde dat op kleine schaal voornamelijk langs de Kerkweg tussen de locatie van de voormalige school aan de westzijde en de kerk aan de oostzijde. Na de Tweede Wereldoorlog zette de ontwikkeling zich verder voort met hoofdzakelijk niet-agrarische bebouwing. Het buitengebied onderging grote veranderingen. Behalve dat de heidegronden in cultuur werden gebracht, verdwenen ook veel van de karakteristieke houtwalstructuren.
De topografische kaarten van circa 1900 en 2000 geven een duidelijk beeld van de cultuurhistorische ontwikkeling van Haarle.
2.2 Bevolking En Woning Voorraad
BEVOLKING
Tussen 1998 en begin 2017 nam de gemeentelijke bevolking als geheel toe van 35.544 naar 36.046 inwoners (stijging van 1,4%). Dit houdt een gemiddelde groei in van 50 inwoners per jaar.
Begin 2016 bedroeg het bevolkingsaantal van Haarle 2.153 inwoners (inclusief buitengebied) , tegen 2.193 in 2005. In de afgelopen tien jaren is de bevolking van Haarle dus afgenomen met 40 inwoners, ofwel een afname van circa 2%.
Het aantal huishoudens bedroeg in 2005 410, tegen 450 in 2016.
De leeftijdsopbouw van Haarle wijkt relatief gezien niet in grote mate af van het gemeentelijke gemiddelde. Het percentage 0 tot 19-jarigen (25,53%) in Haarle is vergelijkbaar met dat in de gemeente als geheel (24,02%), de groep 20 tot 64-jarigen (58,80%) ligt ongeveer 6% onder het gemeentelijke gemiddelde van 64,22% en het percentage ouderen (>64) van 19,92% ligt ongeveer 6% boven het gemeentelijke gemiddelde (13,48%).
WONINGVOORRAAD
De gemeentelijke woningvoorraad is tussen 2000 en begin 2016 gestegen van 13.219 naar 14.536 woningen (stijging van 9,96%). Dit houdt een jaarlijkse groei in van gemiddeld 87 woningen.
In 2005 bedroeg het woningbestand in Haarle 731 woningen. Op 1 januari 2016 waren er 808 woningen. Dat houdt een toename in van 78 woningen (stijging 10,53%).
WONINGBEZETTING
In de gemeente als geheel is de gemiddelde woningbezetting gedaald van 2,75 personen per woning in 1998 tot 2,57 personen per woning in 2010.
Verwacht wordt dat de daling van de gemiddelde woningbezetting de komende jaren zal voortzetten, zowel in de gemeente in het geheel, als in Haarle.
Hoofdstuk 3 Huidige Situatie
3.1 Historische Ontwikkeling En Ruimtelijke Karakteristiek
Ligging
Haarle ligt aan de westzijde van de Sallandse Heuvelrug, in het westelijke gedeelte van de gemeente Hellendoorn. Het dorp ligt op korte afstand van de N35 (Almeloseweg); de belangrijkste verbindingen met deze weg zijn de Stationsweg en de Molenweg.
Kenmerken en oorspronkelijk dorpsgebied
Het oorspronkelijke kerngebied van Haarle wordt gevormd door de bebouwing langs de Kerkweg en een daarop aansluitend deel van de Molenweg. De oude structuur is hierin nog herkenbaar.
De bebouwing is ruimtelijk gesitueerd en is zeer uiteenlopend van aard. Naast woonhuizen en een kerk, vallen een aantal grote bedrijven en horecafuncties op. Analoog aan de diversiteit van functies, zijn ook diverse bouwstijlen te ontdekken. Het gebied kan worden aangeduid als dorpsbebouwing met open gedeelten. Met name het waardevolle groengebied ten zuiden van de Kerkweg, waarvan de begraafplaats deel uitmaakt, verleent aan de dorpskern een grote ruimtelijkheid.
In deze oudere straten is de bebouwing in een verspringende rooilijn geplaatst, op enige afstand van de weg. De nokrichting verschilt per gebouw, evenals de kapvorm.
Door de verschillende bouw stijlen en vooral ook door het onderscheid in omvang is geen sprake van een overwegende specifieke hoofdvorm. Het merendeel van de bebouwing is niet hoger dan twee lagen met een kap. Een echte uitzondering hierop vormt de kerk. De horecapanden vallen niet zozeer op door hun hoogte, maar veel meer door het bebouwde oppervlak.
Het mengvoerbedrijf aan de Stationsweg, de landbouwcoöperatie aan de Molenweg en een voorheen aan de A.T.L. Hasselbachweg geëxploiteerde textielfabriek hebben zich ontwikkeld als opvallende bedrijfscomplexen aan de randen van het oorspronkelijke dorpsgebied.
Karakteristieke bebouwing
In de bebouwde kom van Haarle komen geen Rijksmonumenten en Gemeentelijke monumenten voor. Wel zijn er enkele panden die in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) zijn geselecteerd. Deze panden hebben niet de status van monument gekregen, maar worden in het bestemmingsplan wel als karakteristiek aangewezen. Deze panden betreffen:
-
Kerkweg 3, pastorie/dokters woning met praktijk;
-
Laarmanweg 1 en 3, boerderij Nahuis, in samenhang met de omgeving;
-
Molenweg 39;
-
De kapel en het hekwerk rond de begraafplaats.
De waarde van de oorspronkelijke dorpskern van Haarle is vooral gelegen in de relatief open bebouwingsstructuur en het grote groengebied waardoor sprake is van een landelijke uitstraling.
Recente ontwikkelingen
Na 1950 heeft de kernvorming zich in versneld tempo voortgezet: een relatief forse woningbouwontwikkeling aan de noordzijde en een bescheidener uitbreiding van de bebouwing aan de zuidzijde van het dorp. De bebouwing bestaat uit rijtjeswoningen, twee-onder-een-kap woningen en vrijstaande woningen. In het algemeen heeft de bebouwing langs de dorpsranden een open karakter. De sfeer van deze woonbuurten onderscheidt zich niet van die in andere dorpsuitbreidingen. Het centraal in de noordelijke woonbuurt gesitueerde groengebied, waarin opgenomen een basisschool (met kinderopvang), vormt een aantrekkelijke geleding in het woongebied en een relatie met het landschap. Afwijkend in het bebouwingspatroon is het eigentijdse woonzorgcomplex aan de Laarmanweg .Ten zuiden van de A.T.L. Hasselbachweg is een nieuwe woonbuurtje gerealiseerd, “Op ’n Kappertskaamp”.
Aan de westzijde van het dorp is het bedrijfsterrein “Bloeme-Weide” in ontwikkeling. De bedrijvigheid is kleinschalig en bedoeld voor lokaal gebonden bedrijven; bij de meeste bedrijven is een bedrijfswoning aanwezig. De open ruimte en een aan de Stationsweg geëxploiteerde kampeerboerderij zorgen voor een zekere marge ten opzichte van het woongebied. Ten zuiden van het bedrijventerrein bevinden zich de sportvoorzieningen, inclusief een sporthal en een manege.
3.2 Functies
Deze paragraaf geeft een beknopt overzicht van de in het dorp voorkomende functies.
Functionele indeling
Langs de Molenweg, de Kerkweg en de aansluitende delen van de Poggenbeltweg en de Stationsweg is sprake van een menging van functies: winkels, kantoren, horeca bedrijven en andere vormen van bedrijvigheid komen voor tussen de (overheersende) woningbouw.
De woonbebouwing bestaat geheel uit eengezinswoningen. Met name aan de Wolterinksweg/Pastoor Langendijkstraat staan sociale huurwoningen. Aan de Laarmanweg is een woonzorgcentrum gerealiseerd. Tot voor kort sloot dit woonzorgcentrum aan op een complexje oudere bejaarden woningen. Deze 18 woningen worden door de Woningstichting Hellendoorn vervangen door in totaal 22 levensloop bestendige woningen, behorend tot het plangebied "De Marcke" te Haarle.
Voor het overige zijn er hoofdzakelijk vrije sector woningen, vrijstaande woningen of twee-onder-een- kap woningen.
Tot het wonen behoren ook de bedrijfswoningen bij bedrijven, winkels en dergelijke.
Bedrijven
Verspreid in het gebied komt een aantal bedrijven voor. De omvangrijkste zijn de Coöperatieve Landbouw werktuigen vereniging aan de Molenweg en de Coöperatieve Aan- en verkoop vereniging Haarle aan de Stationsweg.
Recente bedrijvigheid is geconcentreerd op het bedrijventerrein “Bloeme-Weide” aan de westkant van het dorp. De meeste bedrijven op dit terrein zijn relatief kleinschalig van aard.
Winkels
Het aantal winkels in het dorp is beperkt. Deze bevinden zich aan of nabij de Kerkweg en de Stationsweg. Belangrijk voor de leefbaarheid van het dorp is de supermarkt (met postkantoor) op de hoek van de Kerkweg en de Laarmanweg.
Horeca
In het plangebied zijn meerdere horecavoorzieningen aanwezig: een hotel/restaurant en een café/restaurant aan de Kerkweg, een café annex cafetaria en een cafetaria aan de Molenweg en het dorpshuis ten zuiden van de Rooms-Katholieke kerk aan de Molenweg. In toenemende mate wordt de functie van het dorpshuis overgenomen door de horecavoorziening die aanwezig is bij de sporthal aan de Veldkampsweide.
Maatschappelijke voorzieningen
In het dorp zijn maatschappelijke voorzieningen aanwezig, te weten een kerkgebouw met pastorie, een basisschool (met kinderopvang), een bibliotheek en een dorpshuis (annex aan de sporthal). In de voormalige Rabobank is een gezondheidscentrum ondergebracht
Sportvoorzieningen
Haarle heeft een goed geoutilleerd sportcomplex, een sporthal, een manege en een tenniscomplex.
Recreatieve voorzieningen
Aan de Raalterdijk is een kampeerboerderij gevestigd; aan de Haarlerveldweg bevindt zich een oefenruimte voor een drumband.
Wegenstructuur
De wegen in het dorp hebben de functie van zogenaamde erftoegangswegen. Er zijn geen wegen met een belangrijke functie voor het doorgaande verkeer.
Alle straten binnen de bebouwde kom zijn aangewezen als 30 km/uur- zone. Buiten de bebouwde kom geldt voor de wegen in de directe omgeving van Haarle een rijsnelheid van 60 km/uur
Groenvoorzieningen
Zoals vermeld, beschikt het dorp over aantrekkelijke groenvoorzieningen. Vooral de groene ruimte ten noorden van de school heeft ook een belangrijke functie als speelterrein. Ook de eikensingel langs de Kerkweg is een waardevolle groenstructuur.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
4.2 Rijksbeleid
4.2.1 Algemeen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijks niveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteitsaanpak en de Structuurvisie voor de Snelweg omgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijks beleid met ruimtelijke consequenties.
4.2.2 Opgaven Van Nationaal Belang
In de SVIR heeft het Rijk drie rijks doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
-
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
-
Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.;
-
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijks doelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofd doelen van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
-
Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoor- en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
-
Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijn takken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Delta programma) en de IJssel vecht delta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor water veiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
-
Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (=Ecologische HoofdStructuur), inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe);
-
Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.2.3 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motivering seis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Figuur 4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder, is het noodzakelijk inzicht te geven in de in afbeelding 4.1 genoemde begrippen ‘regionale behoefte’ en ‘bestaand stedelijk gebied’.
4.2.3.1 Regionale behoefte
Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met "regionale behoefte" niet persé wordt gedoeld op een boven gemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaal niveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente vallende) behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.
4.2.4 Toetsing Van Het Initiatief Aan De Uitgangspunten In Het Rijksbeleid
Het gaat hier niet om een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarbij meerdere woningen worden toegevoegd. Het gaat hier louter en alleen om het actualiseren (en digitaliseren) van een geldend bestemmingsplan en de daaraan verbonden (reeds bestaande) planologische capaciteit aan woningen. Er is dus feitelijk geen sprake van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling. Er is daarmee dus ook geen sprake van strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijks beleid.
4.3 Provinciaal Beleid
n deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden.
4.3.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
-
goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
-
versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
-
veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
-
investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
4.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
-
Of – generieke beleidskeuzes
-
Waar – ontwikkelingsperspectieven
-
Hoe – gebiedskenmerken
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
2.3.1 Of – generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
4.3.3.2 Waar – ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
4.3.3.3 Hoe – gebiedskenmerken
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
4.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uivoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
4.2.4.1 Of - Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase ‘generieke beleidskeuzes’ zijn een aantal artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op deze artikelen zal hierna nader worden ingegaan.
Artikel 2.1.2, lid 1 (Principe van concentratie)
-
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel
De herziening van het bestemmingsplan brengt niet met zich mee dat het plan een nieuwe stedelijke voorziening mogelijk maakt. Het gaat hier primair om een conserverende 10-jaarlijkse herziening (en digitalisering) van de bestemmingsregeling voor de bebouwde kom van Haarle.
Derhalve wordt gesteld dat de voorliggende herziening van de bestemmingsregeling in overeenstem- ming is met artikel 2.2.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)
-
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
-
dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
-
dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
-
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
-
dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
-
dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip ‘groene omgeving’ nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het plangebied is gelegen in bestaand bebouwd gebied. Het gaat hier om een conserverende herziening van de bestaande bestemmingsregeling waarin niet is voorzien in nieuwe ontwikelingen Er vindt geen extra ruimtebeslag plaats op de groene omgeving. In verband hiermee is de voorliggende herziening van de bestemmingsregeling in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.3.3, lid 1 (Nieuwe kantoren en kantorenlocaties)
-
Bestemmingsplannen voorzien niet in de totstandkoming van nieuwe zelfstandige kantoren en/of kantorenlocaties.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.3.3, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel
Het gaat hier om een conserverende, 10- jaarlijkse herziening (en digitalisering) van de bestaande bestemmingsregeling waarin niet is voorzien in nieuwe ontwikkelingen. De voorliggende herziening van de bestemmingsregeling is daarmee in overeenstemming met artikel 3.3.3 lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.
4.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven
In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de Stedelijke Omgeving van belang. In de Stedelijke Omgeving gaat het om het behouden/vergroten van de kwaliteit van woonomgevingen en werklocaties, het bereikbaar houden van de grote steden en streekcentra, ontwikkelingsmogelijkheden voor kennisintensieve maakindustrie, mkb, logistiek, topsectoren, start-ups en zzp'ers, het behouden en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit, het versterken van de natuur in de stad en het bevorderen van energieefficiency en opwekking van hernieuwbare energie.
In de Stedelijke Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:
-
stedelijke netwerken als motor;
-
steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus;
-
hoofdinfrastructuur: vlot en veilig.
In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied is gelegen binnen het perspectief ‘woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’.
Afbeelding 4.3: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
‘Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken’ De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten). Toetsing van het initiatief aan de ´Ontwikkelingsperspectieven´ De onderhavige 10-jaarlijkse herziening (en digitalisering) van de bestemmingsregeling past uitstekend binnen het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief. Het initiatief is in overeenstemming met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.
4.2.4.3 Hoe - gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de ‘Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied. Daarnaast wordt de ‘Laag van de beleving’ buiten beschouwing gelaten omdat er geen kenmerken of elementen vanuit deze laag op het plangebied van toepassing zijn.
De ‘Stedelijke laag‘
In de stedelijke laag ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Het plangebied is gelegen in het gebiedstype ‘stedelijke laag’. In afbeelding 4.4 is dat aangegeven.
Afbeelding 4.4: De stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)
3.5 Stedelijke laag • Dorpen en buurtschappen
Dorpen en buurtschappen maken volgens de provinciale omgevingsvisie van oorsprong deel uit van de agrarische cultuurlandschappen. Vanuit hier werden de omliggende agrarische gronden ontgonnen en daarna vaak eeuwenlang bewerkt. Door de verschillende condities van de ondergrond en de natuurlijke omgeving, ontstond een palet aan dorpen, ieder met hun eigen kenmerken, karakter en kwaliteiten.
Esdorpen: Basis van het essenlandschap; vanuit de geclusterde hoeven werden de essen opgebouwd en gecultiveerd. Vrije, informele groepering van hoeven, huizen en voorzieningen in de flank van de es. Open structuur van bebouwing en openbare ruimte.
Toetsing van het initiatief aan de ‘Stedelijke laag’
Aangezien het hier louter en alleen gaat om een 10-jaarlijkse consererende herziening (en digitalisering) van de bestemmingsregeling waarin niet is voorzien in nieuwe ontwikkelingen, wordt geconcludeerd dat deze herziening in overeenstemming is met de gebiedkenmerken van de "Stedelijke laag".
4.3.5 Conclusie toetsing van het initiatief aan het UItvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Geconcludeerd wordt dat het in dezet voorliggende herziening ruimtelijke plan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
4.4 Gemeentelijk Beleid
Op 20 februari 2014 heeft de gemeenteraad de "Omgevingsvisie Hellendoorn "Natuurlijk Avontuurlijk" vastgesteld.
Met de Omgevingsvisie wordt een ruimtelijke visie voor de gemeentelijke toekomst neergelegd met een doorkijk naar 2030.
De visie wordt gepresenteerd in 3 lagen:
-
De identiteit, gericht op versterken van de kwaliteit van een gebied:
Deze geeft niet aan welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn, maar meer binnen welke identiteit een bepaalde ontwikkeling moet worden uitgewerkt/vormgegeven. -
De contextkaart geeft de functionele opgave weer;
Dit vanuit het huidige programma: wonen, werken, natuur en verkeer. -
De kernvisie
De kernvisie geeft aan op welke ontwikkelingen de focus ligt en welke dwarsverbanden kunnen worden gelegd.
De visie richt zich onder andere op het versterken en verbinden van de natuur, het toerisme en de economie met de dorpskernen.
Het plangebied Haarle is onderdeel van de gebieden/kernen, deze zijn aangegeven als "sterke kernen" binnen de Identiteitskaart.
De woongebieden zijn op de Contextkaart verdeeld in "Woongebied - te beheren", "Woongebied - in ontwikkeling" en "Woongebied-zoek gebied". Haarle hoort bij de te beheren woongebieden. Daarover staat in de Omgevingsvisie dat deze bestaande woongebieden in het algemeen goed functioneren. Op gemeentelijk niveau zijn er geen opgaven om deze woongebieden volledig te transformeren. Uiteraard zal er blijvend moeten worden geïnvesteerd in de kwaliteit van de openbare ruimte, de nabijheid van voorzieningen en de sociale veiligheid.
WONEN
De Woonvisie voor de gemeente Hellendoorn is op 3 juli 2012 door gemeenteraad vastgesteld.
In 2015 heeft een monitoring van deze Woonvisie plaatsgevonden.
De gemeente streeft er naar door woningbouw zowel kwalitatief als kwantitatief te kunnen voorzien in de opvang van de woningbehoefte van eigen inwoners en de sociaal-economisch gebondenen. De locaties voor toekomstige woningbouw worden zo gekozen dat deze de grootst mogelijke ruimtelijke en functionele meerwaarde opleveren. Bij het ontwikkelen van nieuwe woongebieden legt de gemeente een sterke nadruk op duurzaam bouwen. Uitgangspunt is dat het milieu zoveel mogelijk wordt gespaard en het energieverbruik wordt beperkt. Het integreren van watersystemen in woon- en werkgebieden is daarvan een onderdeel.
Woonafspraken tussen de provincie Overijssel en de gemeente Hellendoorn.
Op 29 januari 2016 zijn gezamenlijke woonafspraken Twente 2016-2020 ondertekend door 13 van de 14 Twentse gemeenten. De gemeente Hellendoorn heeft op 13 juli 2016 als laatste van de Twentse gemeenten dit woonakkoord ondertekend.
Aan de woonafspraken ligt een RWP-document (=Regionaal Woon Programmering Twente) ten grondslag. Dit document is als bijlage bij de woonafspraken gevoegd. In dit RWP-document ligt vast welke afspraken er binnen Twente zijn over de (regionale) woonprogrammering.
Met dit programmeringsdocument:
-
Weten gemeenten welk kader er is voor hun woonprogrammering;
-
Is duidelijk wanneer de provincie het eens is met een woonplan van gemeenten;
-
Kunnen gemeenten hun onderbouwingen voor de Ladder voor duurzame verstedelijking voor een belangrijk deel hierop baseren.
In het RWP-document is vastgelegd dat iedere gemeente maximaal 100% van de eigen vraag naar woningen als harde plancapaciteit beschikbaar maakt. Dat is in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking en de visie van provincie. Alleen in uitzonderingssituaties – als er inhoudelijk markttechnisch een onderbouwing voor is én de andere gemeenten daarmee instemmen - kunnen gemeenten een deel van de behoefte van andere gemeenten in Twente vervullen.
Gemeenten met overcapaciteit stellen een plan van aanpak vast om te komen tot een programmering van maximaal 100% van de lokale behoefte in harde plannen binnen een periode van 3 jaar.
In Hellendoorn is sprake van overcapaciteit in bestemmingsplannen ten opzichte van de woningbehoefte voor de komende 10 jaar. De raad van de gemeente Hellendoorn heeft daarom op 11 juli 2016, onder nummer 16int01943, ingestemd met een Plan van Aanpak om de bestemmingsplancapaciteit voor woningbouw, binnen drie jaar terug te brengen tot maximaal 100% van de feitelijke behoefte aan woningen.
Aan dit raadsbesluit is een werkdocument gekoppeld waarin staat welke plannen de komende jaren worden gerealiseerd om in de 100% behoefte te kunnen voorzien en welke (over)capaciteit er geschrapt gaat worden. Bij de ondertekening van de woonafspraken is het Plan van Aanpak aangeboden aan de provincie Overijssel.
Om het teveel aan woningbouwcapaciteit in de gemeente terug te dringen, wordt met deze herziening het plan "Kappertskaamp II" dat voorzag in een wijzigingsbevoegdheid voor de bestemming "Agrarisch" naar een woonbestemming voor maximaal 40 woningen, geschrapt.
Het bestemmingsplan Haarle 2017 betreft voor het overige een conserverende herziening waarin niet is voorzien in nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van de voorheen bestaande planologische situatie.
WERKEN
Aangegeven wordt in de Omgevingsvisie dat het aantal bedrijfsvestigingen in de dienstverlenende sector lager is dan het landelijk gemiddelde. In de landbouw en in de nijverheid relatief gezien juist een groter aantal. Behalve op bedrijventerreinen komen de bedrijven verspreid in dorpen en het buitengebied voor. De bedrijventerreinen zijn ook in drie gebieden verdeeld, vergelijkbaar met de woningbouw: te beheren, in ontwikkeling en zoekgebied.
In de Bedrijventerreinen visie 2010 - 2020 "Ruimte voor Bedrijvigheid" is de ruimtelijke visie voor bedrijventerreinen nader verwoord.
RECREATIE EN TOERISME
De gemeente profileert zich in toenemende mate als onderdeel van "Twente, landgoed van Nederland". De bestaande landschappelijke kwaliteiten zijn aangevuld met landschappelijke kwaliteiten langs de Regge via de Regge-herstel-projecten. Het beekdal van de Regge en de Sallandse Heuvelrug vormen met de door agrarisch gebruik gedomineerde buitengebied, een aantrekkelijk gebied om in te recreëren. Op de Sallandse Heuvelrug bevindt zich een aantal grote publiekstrekkende attracties. Haarle ligt aan de rand van de Sallandse Heuvelrug.
Vooral op het vlak van recreatie en toerisme ziet de gemeente kansen om ontwikkelingen te stimuleren.
VOORZIENINGEN
Als het gaat om voorzieningen, kan een onderscheid worden gemaakt tussen maatschappelijke voorzieningen (denk aan welzijn en zorg), winkels en onderwijs-, cultuur- en sportvoorzieningen.
De gemeente Hellendoorn streeft naar een veilige, leefbare en vitale samenleving. Daarvoor is in 2011 een integrale beleidsvisie opgesteld wonen, welzijn en zorg. Het op peil houden van het voorzieningen niveau in de dorpen, de kleine kernen en in de buurtschappen is het streven. Voor alle dorpen, maar met name in de kleine kernen Haarle, Daarle, Daarlerveen en de buurtschappen Egede, Elen en Rhaan, Marle en Hancate geldt dat op niveau houden van voorzieningen vooral in multifunctionele oplossingen moet worden gezocht.
Wat betreft onderwijs-, cultuur- en sportvoorzieningen zet de gemeente in op het functioneel en/of ruimtelijk combineren van verschillende functies. Ook de koppeling tussen sportvoorzieningen en welzijn is een speerpunt van de gemeente.
Voor de leefbaarheid van Haarle is het van belang zoveel mogelijk winkels voor de dagelijkse levensbehoeve te behouden. Net als de andere kernen in de gemeente, heeft ook Haarle in toenemende mate te maken met de digitale wereld in de detailhandel die, naast oorzaken als schaalvergroting en filiaalvorming van winkels, naar grotere steden wegtrekkende jeugd. Dit omdat in die grotere steden werkgelegenheid en meer voorzieningen aanwezig zijn. Dit heeft geleid tot leegstand her en der van het voorheen aanwezige winkelbestand.
Ook voor onderwijs-, culturele en sportvoorzieningen is samenwerking van belang. Niet alleen voor het behoud van deze voorzieningen op zichzelf bezien, maar ook voor het behoud van de sociale samenhang en leefbaarheid van het dorp.
De gemeente zet zich (mede van onderop) in voor een vitale samenleving.
Zoals hiervoor al is opgemerkt: ook recreatie en toerisme bieden kansen voor werkgelegenheid en dragen bij aan het behoud van voorzieningen. Haarle ligt aan de rand van de voor vele toeristen aantrekkelijke Sallandse Heuvelrug met een aantrekkelijk fiets-, wandel- en ruiterpadennetwerk. Ook de agrarische bedrijvigheid biedt mogelijkheden, niet alleen als belangrijke economische peiler op zich bezien, maar ook voor toerisme en recreatie: kamperen bij de boer, bed and breakfast et cetera.
VERKEER EN VERVOER
In het Hellendoorns Mobiliteitsplan 2009-2020 (oktober 2009) is beschreven hoe het beste in de mobiliteitsbehoefte van de komende jaren kan worden voorzien. Een groeiende en veranderende mobiliteitsbehoefte ontstaat door de ruimtelijke en economische ontwikkelingen in de gemeente (zoals Combiplan, centrumplan Nijverdal, sport zorgcentrum, woningbouw).
In het Mobiliteitsplan zijn beleidskeuzes gemaakt. De meest relevante worden hier genoemd.
Hellendoorn in de regio:
-
opwaarderen van de N35 tot stroomweg met 2x2 rijstroken en een snelheidsregime van 100 km/uur;
-
optimaliseren van de route naar de A1 via Rijssen;
-
doorgaand verkeer afwikkelen via het hoofdwegennet (stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen);
-
opwaarderen van de spoorlijn Zwolle - Almelo tot intercity verbinding.
Kernen Hellendoorn en Nijverdal
-
autoverkeer afwikkelen via de hoofdwegen om de leefbaarheid in de kwetsbare gebieden te verbeteren;
-
de Smidsweg en de Rijssensestraat behouden hun verkeersfunctie, maar doorgaand vrachtverkeer wordt geweerd;
-
de Grotestraat (kernwinkelgebied) wordt autoluw of autovrij ingericht;
-
verkeer wordt gestuurd door parkeerregulering;
-
nader onderzoek naar het veiliger maken van de fietsverbinding Koersendijk;
-
de verbinding Boomcateweg/westelijke Van den Bergsweg wordt afgesloten voor autoverkeer;
-
voor (doorgaand) vrachtverkeer worden specifieke routes aangewezen.
Verblijfsgebieden (binnen en buiten de bebouwde kom):
-
waar de veiligheid van kwetsbare verkeersdeelnemers in het gedrang komt, kan op gebiedsontsluitingswegen op delen een maximumsnelheid van 30 km/uur worden ingesteld;
-
kiezen voor een duurzame inrichting van de 30 km/uur gebieden;
-
afronden inrichten 60 km/uur zones buiten de bebouwde kom.
Fietsverkeer
-
fietssnelweg F35 realiseren als 'drager' van het lokale fietsnetwerk en als hoofdaansluiting op het regionale fietsnetwerk;
-
verfijnen van het huidige fietsnetwerk in de kernen Hellendoorn en Nijverdal en inrichten volgens de netwerkeisen van samenhang, directheid, aantrekkelijkheid, veiligheid, comfort en voldoende stallingsruimte;
-
nader onderzoek naar het veiliger maken van de fietsverbinding Koersendijk.
Voetgangers
-
inrichten van toegankelijke en veilige voetgangersroutes voor iedereen (minder validen, slechtzienden, kinderen en ouderen) met voldoende veilige oversteekplaatsen;
-
een rechtstreekse voetgangersverbinding tussen het nieuwe NS-station en het centrum van Nijverdal.
Inmiddels is een deel van de Noordzuidverbinding gerealiseerd, namelijk het gedeelte tussen de Helmkruidlaan en de Wierdensestraat. De werkzaamheden aan de nieuwe oost-west verbinding (N35) zijn inmiddels afgerond en het verlegde tracégedeelte is op 29 augustus 2015 opengesteld voor het wegverkeer. De tweede fase van de Noord-Zuidverbinding vanaf de Ola (Unilever)IJsfabriek naar de Ommerweg zal in maart 2017 open worden opengesteld voor een ieder
In de Omgevingsvisie Hellendoorn "Natuurlijk Avontuurlijk" is de bestaande verkeersstructuur weergegeven en ook de gewenste verkeersstructuur. De belangrijkste opgaven voor verbetering van de verkeersstructuur zijn:
-
de opwaardering van de N35;
-
het realiseren van een Fly-over over de N35 bij de Paarse Poort;
-
het realiseren van een ongelijkvloerse aansluitingen op de N35 bij de aansluiting van de Noordzuidverbinding;
-
het voltooien van de gehele Noordzuidverbinding.
PARKEREN
Het parkeer beleid van de gemeente Hellendoorn is uitgewerkt in het "Parkeerbeleidsplan Nijverdal" dat op 22 juni 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad.
Het betaald parkeren in het centrum van Nijverdal is op 1 oktober 2011 ingevoerd. Met ingang van 1 januari 2017 is het betaald parkeren weer afgeschaft, met uitzondering van de parkeergerage onder het Henri Dunantplein. In plaats daarvan is het gebied met een "blauwe zone" uitgebreid; in die gebieden mag - met gebruikmaking van een parkeerschijf - maximaal twee uren aaneengesloten worden geparkeerd.
REPARATIEWET BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
In artikel 8.17 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening (artikel 8.5 Woningwet) komen te vervallen. Toen de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 in werking trad, is dit artikel vooralsnog niet in werking getreden omdat het overgangsrecht van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening niet voorzag in een situatie dat in een gebied helemaal geen bestemmingsplan geldt. Per 19 november 2014, is met de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK artikel 8.17 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. De raad heeft al eerder besloten om de "Nota Parkeernormen" vast te stellen (d.d. 11 december 2012). Daarin wordt voorzien in parkeernormen voor:
a. het stedelijk gebied;
b voor het overige gebied.
Deze parkeernormen worden rechtstreeks in (de regels van) het bestemmingsplan opgenomen.
GROEN
Van belang is het op 13 april 2015 onder nummer 15int00887 door de raad vastgestelde groenbeleidsplan 2015-2015. Voorts heeft de gemeenteraad een nieuwe kapverordening vastgesteld die op 2 juni 2012 in werking is getreden. Hierin is bepaald dat voor niet-gemeentelijke bomen binnen de bebouwde kom, geen vergunning meer nodig is voor het vellen van houtopstanden, tenzij de houtopstand voorkomt op de lijst en kaart met waardevolle boom beplanting. Buiten de bebouwde kom blijft het vellen van niet-gemeentelijke bomen met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) vergunningplichtig.
Het vellen van gemeentelijke bomen met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) blijft, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, vergunningplichtig.
Hoofdstuk 5 Uitgangspunten Bestemmingsregeling
5.1 Algemeen
Ieder bestemmingsplan moet voldoen aan de regels gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Een bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Bij een bestemmingsplan hoort een toelichting. De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft veel informatie, in die zin dat hierop direct kan worden afgelezen waar kan worden gebouwd. In de regels wordt de informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Met dat laatste wordt bedoeld dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding als daadwerkelijk gaat worden gebouwd of andere ontwikkelingen worden gepland.
De verbeelding is opgemaakt conform het Informatie model Ruimtelijke Ordening (IMRO). Het IMRO is een gestandaardiseerd uitwisselingsformaat, waarmee een kaart digitaal raadpleegbaar kan worden gemaakt.
Het bestemmingsplan is verder opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De standaard heeft betrekking op de presentatie van de verbeelding en de hoofdopzet van de regels. Alle bestemmingen zijn bij deze systematiek in alfabetische volgorde opgenomen.
5.2 Opzet Van De Verbeelding
De verbeelding maakt onderscheid tussen bestemmingen, aanduidingen en verklaringen. De bestemmingen hebben betrekking op de bestemmingsregels (de artikelen). Bestemmingen hebben, met uitzondering van dubbelbestemmingen, een eigen code en kleur.
Het bestemmingsprincipe voor Wonen gaat uit van een globaler beeld dan in voorgaande plannen. Er zijn geen bouwstroken aangegeven, maar bouwvlakken die vrijwel de gehele percelen bestrijken. Binnen de ruime bouwvlakken dienen ook alle bijgebouwen te worden gebouwd. Met betrekking tot het wonen zijn meerdere groepen (van woningtype) te onderscheiden, waarvoor afzonderlijke bestemmingen met een specifieke regeling zijn geïntroduceerd, te weten:
-
Wonen-1, woningen met een lage goot-/bouw hoogte;
-
Wonen-2, woningen met een hoge goot-/bouw hoogte
-
Wonen-3, gestapelde woningen;
-
Wonen-Karakteristiek; karakteristieke woongebieden.
In de bestemmingen Wonen-1, Wonen-2, zijn bouwregels als de goot- en bouwhoogte en de dakhelling in de regels opgenomen; in de bestemming Wonen-3 zijn deze op de verbeelding aangegeven. Dit laatste geldt ook voor de meeste andere bestemmingen.
Behalve de regeling voor hoogtematen en dergelijke is in de verschillende woonbestemmingen ook de bouwdiepte voor hoofdgebouwen opgenomen. Hierbij is het in de voorgaande plannen gebruikelijke onderscheid voor de verschillende woningsoorten gehanteerd, dat wil zeggen 10 m1 bouwdiepte voor rijenwoningen, 12 m1 voor dubbele woningen en 15 m1 voor vrijstaande woningen.
De bestemming Wonen-Karakterstiek heeft betrekking op een enkel pand in het plangebied, te weten: een woning aan de Molenweg 39 te Haarle. Voor dit onderdeel geldt een specifieke regeling, gericht op behoud en herstel van de karakteristieke waarde.
De aanduidingen verwijzen naar een bijzonderheid in de regels. Dit kan zijn een bouwhoogte, een dakhelling of de bestemmingsgrens die redelijk vanzelf spreekt, maar ook een aanduiding waarvoor eerst nader in de regels moet worden gelezen wat hiermee wordt bedoeld, zoals de aanduiding 'karakteristiek', welke verwijst naar bouwregels met betrekking tot de bestaande bouw, die niet mag worden gewijzigd.
Verklaringen hebben betrekking op bijvoorbeeld de bestaande situatie, zoals de topografische ondergrond, de plangrens en dergelijke.
5.3 Opzet Van De Regels
Zoals vermeld, is bij de opzet van de regels aangesloten op de nieuwe wettelijke regelingen, namelijk de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening die in juli 2008 in werking zijn getreden. Tevens sluiten de regels aan bij de nieuwe eisen conform Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). Dit heeft de volgende consequenties.
De term vrijstelling is nu gewijzigd in het met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan. De strafbepalingen zijn niet langer opgenomen. De algemene gebruiksbepaling is opgenomen in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Wel kent het plan de mogelijkheid om specifieke gebruiksregels op te nemen.
De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van het nieuwe Bro. Dit geldt tevens voor de opzet van de algemene regels (anti-dubbeltelbepaling, specifieke gebruiksregels, algemene afwikingsregels) en het overgangsrecht.
Het bestemmingsplan is overeenkomstig het Bro vervat in:
-
een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen;
-
een beschrijving van die bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven.
Afstemming op andere wetten en verordeningen
Met het oog op de duidelijkheid, dan wel om een dubbel vergunning stelsel te voorkomen, is ten aanzien van het welstandsbeleid aangegeven hoe het gemeentebestuur bij de toepassing van de daarin opgenomen regelingen rekening houdt met het ruimtelijk beleid, zoals dat met het bestemmingsplan wordt nagestreefd.
Bestemmingsregels
In het plan zijn circa 18 bestemmingen opgenomen. De verschillende bestemmingen hebben een vaste opbouw en volgorde:
-
bestemmingsomschrijving;
-
bouwregels en voor zover nodig:
-
nadere eisen;
-
afwijking van de bouwregels;
-
specifieke gebruiksregels;
-
afwijking van de gebruiksregels;
-
omgevingsvergunning voor het aanleggen en/of slopen.
In het hoofdstuk Planopzet is de inhoud van de afzonderlijke bestemmingen omschreven.
Algemene regels
Naast de bestemmingsregels, de begrippen en de wijze van meten, zijn nog algemene gebruiks- en afwijkingsregels, overige regels en overgangs- en slotregels opgenomen.
Hoofdstuk 6 Planopzet
HOOFDSTUK 6 Planopzet
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de belangrijkste toekomstige ontwikkelingen, gevolgd door een uiteenzetting van de inhoud van de verschillende in het plan opgenomen bestemmingen.
ALGEMEEN
Voor de bebouwing in de dorpskern geldt een beleid van respecteren van het bestaande karakter van het plangebied. Aspecten als openheid en individualiteit worden belangrijk geacht. Toekomstige veranderen zullen moeten passen in de bestaande structuur waarbij aansluiting wordt gezocht bij het materiaal en kleurgebruik dat in het gebied overheerst.
Behalve uitbreidings-, respectievelijk ontwikkelingsmogelijkheden voor bestaande functies, zijn nieuwe ontwikkelingen beperkt tot de op dit moment min of meer concrete initiatieven.
Behoud van cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals blijkt uit de beschrijving van de ruimtelijke karakteristiek is daarbij een belangrijk uitgangspunt voor de plan vorming.
Het navolgende geeft voor alle aspecten een beschrijving van de wijze waarop de algemene uitgangspunten in het bestemmingsplan tot uitdrukking zijn gebracht.
AGRARISCH
Enkele open percelen zijn overeenkomstig het huidige gebruik bestemd als "Agrarisch". Ongewenste ontwikkelingen kunnen op deze wijze worden tegengegaan.
BEDRIJF
De verspreid voorkomende bedrijven zijn bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven.
In het algemeen zijn bedrijven in de categorieën 1 en 2 qua hinder (en schaal) inpasbaar in de nabijheid van woningen. Bestaande bedrijven in een hogere categorie zijn specifiek in de regels en op de verbeelding aangegeven. Het college is bevoegd om via een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan voor bedrijven in een naast hogere milieucategorie (maximaal categorie 3.1, grootste afstand 50 m1) mits het bedrijven betreft die, wat betreft geur,stof, geluid en gevaar gelijk kunnen worden gesteld met de bedrijfsactiviteiten behorende tot de categorieën 1 of 2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven die daarmee gelijk kunnen worden gesteld.
BEDRIJF UIT TE WERKEN
De verwezenlijking van een deel van het nog niet uit te geven deel van het bedrijventerrein "Bloeme-Weide" kan pas geschieden na een uitwerking ex artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening.
Deze bestemming heeft betrekking op een deel van het bedrijventerrein met een bouwverbod. Er mag pas gebouwd worden na de inwerkingtreding van een door burgemeester en wethouders vastgesteld uitwerkingsplan.
Het bedrijventerrein is gericht op de vestiging van plaatselijk gebonden bedrijven in de categorieën 1 en 2. Een uitzondering kan gemaakt worden - zoals hiervoor bij de toelichting op de bestemming "Bedrijf" is uiteengezet - voor de vestiging van een bedrijf dat valt onder categorie 3.1. De maximale kavel omvang is bepaald op 2.750 m2 per bedrijf. Deze oppervlakte is ontleend aan de maximum oppervlakte van eerder uitgegeven kavels. Een grotere oppervlakte (tot 4.000 m2) is mogelijk als dit vanuit een bedrijfseconomische noodzaak kan worden aangetoond. Bestaande bedrijfswoningen zijn als zodanig bestemd. Vestiging van nieuwe bedrijfswoningen is onder voorwaarde mogelijk op basis van het met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan door burgemeester en wethouders.
GEMENGD
Voor winkels, dienstverlening en dergelijke geldt de bestemming Gemengd. Onder deze bestemming zijn bij recht ook lichte horecabedrijven (categorie 1) toegestaan, alsmede dienstverlening en onder bepaalde voorwaarden wonen.
Kantoren in de vorm van een aan huis gebonden beroep, zijn geregeld in de woonbestemmingen.
GROEN
Alleen de belangrijkste groenvoorzieningen zijn onder deze bestemmingen gebracht. Kleinere groengebieden vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijf.
HORECA
In verband met mogelijke hinder zijn horecavoorzieningen in een aantal categorieën onderscheiden.
een lichte categorie (I): restaurants, hotels, pensions, lunchrooms en dergelijke;
een middel zware categorie (II): cafés, bars, snackbars en cafetaria's. Onder deze categorie worden ook horecabedrijven met grote zaal ruimtes (feestzalen) gerekend;
een zware categorie (III): discotheken, dancings en nachtclubs.
Opgemerkt wordt dat deze categorie-indeling enigermate afwijkt van de indeling zoals die is aangegeven in de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009". Voor meer details hierover wordt inhoudelijk verwezen naar Hoofdstuk 7 van deze plantoelichting en in het bijzonder naar, § 7.2.3 "Horecafuncties in het plangebied".
In het plangebied komen met name middel zware horecacategorieën voor: een hotel-restaurant en een café-restaurant aan de Kerkweg, een café en een cafetaria aan de Molenweg. De activiteiten van het dorpshuis aan de Molenweg - die zich in het verleden als discotheek manifesteerde - worden steeds meer verplaatst naar het tegen de sporthal gebouwde, aan de Veldkampsweide gelegen dorpshuis. Ook dit dorpshuis aan de Veldkampsweide is bestemd voor horeca, categorie II.
MAATSCHAPPELIJK
De bestemming Maatschappelijk heeft hoofdzakelijk betrekking op voorzieningen als scholen, kerken, sociaal-maatschappelijke en medisch-sociale instellingen. De verschillende voorzieningen zijn onderling uitwisselbaar. De voorzieningen hebben binnen de bouwvlakken enige ruimte voor uitbreiding, tenzij uit cultuurhistorische en/of ruimtelijke overwegingen een vergroting van de panden niet wenselijk is. Ruime bouwvlakken zijn voorzien van een bebouwingspercentage; waar geen bebouwingspercentage is vermeld, mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd.
MAATSCHAPPELIJK-BEGRAAFPLAATS
Deze bestemming heeft betrekking op de begraafplaats in het dorp.
RECREATIE
Een groepsaccommodatie aan de Raalterdijk 1a heeft een passende bestemming Recreatie, evenals een oefenruimte voor een drumband aan de Haarlerveldweg. De bebouwingsregeling is vergelijkbaar met die van de bestemming Maatschappelijk.
SPORT
Het sportcomplex aan de zuidwest zijde van het dorp heeft de bestemming Sport. De regeling voor deze bestemming is vergelijkbaar met bijvoorbeeld die voor de bestemming Bedrijf. Voor de grotere gebouwen zijn bouwvlakken op de verbeelding aangegeven, waarvoor de bebouwingsbepalingen in het bouwschema gelden. Voor de overige (kleinere) gebouwen geldt een bebouwingspercentage van 2%. Naast de gebruikelijke sportvoorzieningen, zijn binnen deze bestemming tevens culturele voorzieningen mogelijk, waaronder de bestaande oefenruimte voor de muziek vereniging.
VERKEER-VERBLIJF
Overeenkomstig de functie van gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen is voor alle straten, paden, pleinen, parkeerplaatsen, speelvoorzieningen en dergelijke gekozen voor de bestemming Verkeer - verblijf. Met uitzondering van de meest waardevolle groene ruimtes en beplantingen zijn ook de groenvoorzieningen onder deze bestemming gebracht. Een voordeel hiervan is dat- zonder ingrijpende procedures - ondergeschikte wijzigingen kunnen worden aangebracht in het stratenbeloop, parkeersituaties en dergelijke.
WAARDEVOL GROEN
Aan de dubbelbestemming is een aanlegvergunningenstelsel gekoppeld.
Een omgevingsvergunning voor het aanleggen is vereist voor de volgende werken en/of werkzaamheden:
-
het ophogen, verlagen, afgraven of ontginnen van gronden;
-
het vellen, rooien van houtgewas, opgaande begroeiing of wegbeplanting, met uitzondering van bomen waarvoor op grond van de Kapverordening een omgevingsvergunning voor het kappen is vereist;
-
het aanbrengen van verhardingen.
Een omgevingsvergunning voor het aanleggen van is niet vereist indien het werk en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben. Een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied.
WATER
Deze bestemming is bedoeld voor watergangen, waterpartijen, oevers, taluds, onderhoudspaden en kaden, waterhuishouding, instandhouding van ter plaatse voorkomende, danwel daaraan eigen landschap- en natuur waarden, extensieve openluchtrecreatie.
WONEN
De regeling is, zoals eerder weergegeven, in belangrijke mate gerelateerd aan de bestaande situatie. Het wonen is in vier bestemmingen nader onderscheiden. Een en ander is in hoofdstuk 5 uiteengezet.
REGELING WOONBEBOUWING
De woonbebouwing wordt geregeld door middel van bouwvlakken waarbinnen zowel hoofdgebouwen als bijgebouwen moeten worden gebouwd. In elke situatie heeft een afweging plaatsgehad van enerzijds handhaving van de ruimtelijke kwaliteit en anderzijds de mogelijkheden voor uitbreiding van de hoofd- en bijgebouwen. In het algemeen zijn de bebouwingsmogelijkheden in cultuurhistorisch waardevolle gebieden beperkter dan in de overige delen van het plangebied.
Zoals eerder vermeld, is de bouwstrookdiepte afhankelijk van de soort woning met de daaraan gerelateerde ruimte behoefte en in de regels verwoord.
Zoals vermeld, is ervoor gekozen om verschillende woning categorieën onder te brengen in afzonderlijke bestemmingen W1, W2 et cetera (zie het voorgaande hoofdstuk).
De toegestane bouw- en goothoogte en de dakhelling zijn voor elk van deze bestemmingen in de regels opgenomen. De regels kennen een aantal algemene bouwregels, waaronder de zijdelingse perceelgrensafstand (3 m1) voor hoofdgebouwen.
KARAKTERISTIEKE PANDEN
Karakteristieke panden hebben een beschermende regeling gekregen, dat wil zeggen dat de stedenbouwkundige samenhang en de bestaande hoofdvorm van de gebouwen moet worden gehandhaafd.
Een en ander is geregeld in een specifieke bestemming Wonen-Karakteristiek.
BIJGEBOUWEN EN AAN- EN UITBOUWEN
In het algemeen geldt dat aan-, uit- en bijgebouwen op het gehele achtererf binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, gerekend vanaf een afstand van 3 m1 achter de voorgevel. Bepaalde zij-erven en/of gedeelten van achtererven dienen onbebouwd te blijven als dit uit cultuurhistorische of ruimtelijke overwegingen noodzakelijk is. Dit geldt met name voor situaties in de omgeving van karakteristieke panden en voor grote open (binnen)ruimtes. Door middel van de aangegeven bouwgrenzen is de algemene regel genuanceerd.
AAN HUIS VERBONDEN BEROEPEN
Het betreft hier met name dienstverlenende beroepen, waarbij veel denkwerk moet worden verricht en die over het algemeen in Nederland vanuit huis worden uitgeoefend. Duidelijk is dat het om het beroep gaat van degene die daar ook woont. Een praktijk met meerdere werknemers is alleen in zeer beperkte mate mogelijk. Het gaat dan om ondersteuning ter uitoefening van het beroep, zoals de assistente bij een tandarts. Een praktijk met meerdere advocaten of artsen is dus geen aan huis verbonden beroep. Wil men dit wel en zijn er geen ruimtelijke argumenten tegen een kleinschalige praktijk, dan kan hiervoor met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bestemmingsplan . Er wordt dan gesproken van een bedrijf.
Wanneer met een gedegen onderbouwing aannemelijk kan worden gemaakt dat het woonklimaat ter plaatse daardoor niet onevenredig wordt aangetast, kunnen naast de woonfunctie ook andere soorten bedrijven worden toegestaan. Als een dergelijke situatie aan de orde is, kan - mits de woonfunctie wordt gehandhaafd - medewerking worden verleend op basis van een door burgemeester en wethouders te verlenen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.
Het al dan niet verlenen van medewerking hieraan, hangt onder meer af van de grootte van het betreffende perceel, de op dat perceel aanwezige bebouwing, de ligging in een woonwijk dan wel in een min of meer gemengd gebied et cetera (hiervoor wordt verwezen naar,§ 7.2 Milieuzonering van deze plantoelichting.l
VERVALLEN STEDENBOUWKUNDIGE BEPALINGEN BOUWVERORDENING
Als gevolg van het inwerkingtreden per 19 november 2014 van de Reparatiewet BZK (= Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), komen de stedenbouwkundige bepalingen uit de (model) bouwverordening geheel te vervallen; daarmee komt ook de aanvullende werking van bouwverordening gebaseerd op artikel 9 van de Woningwet te vervallen.
Overgangsregime bestaande bestemmingsplannen
Voor geldende bestemmingsplannen voorziet de Reparatiewet BZK in een overgangsregime tot 1 juli 2018 (dus de op de bouwverordening gebaseerde stedenbouwkundige bepalingen blijven voor geldende bestemmingsplannen tot 1 juli 2018 van kracht).
Voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen, waaronder deze herziening valt, moeten gemeenten - voor zover nodig - op een andere manier in deze stedenbouwkundige bepalingen voorzien.
Gemeenten hebben daartoe een aantal nieuwe bevoegdheden gekregen van de wetgever.
Wat betreft deze nieuwe bevoegdheden, gaat het dan in het bijzonder om:
-
de wetgever heeft per 19 november 2014 de reikwijdte van de zogenaamde kruimelgevallenlijst verruimd;
-
aan artikel 3.1.2 van het Bro (= Besluit ruimtelijke ordening) is de mogelijkheid toegevoegd dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels.
Van deze onder b. genoemde mogelijkheid heeft de gemeente Hellendoorn vooruitlopend hierop al gebruik gemaakt door beleidsregels vast te stellen voor het parkeren die telkens als bijlage aan de planregels worden toegevoegd. In 2015 zijn beleidsregels vastgesteld voor niet-vergunningvrije schuttingen, die eveneens als bijlage aan de planregels worden toegevoegd. De gemeente heeft inmiddels ook beleidsregels vastgesteld voor water op basis van § 5.5.1 van het op 15 december 2015 door de raad vastgestelde rioleringsplan (GRP4). Dit komt er op neer dat hemelwater niet rechtstreeks mag worden afgevoerd naar een RWZI (=Riool Water Zuiverings Installatie) doch via een gescheiden stelsel moet worden geïnfiltreerd in de bodem. Afvalwater wordt afgevoerd naar de RWZI.
In de gemeentelijke standaard bestemmingsplanregels is ten aanzien van de aanvullende werking van de bouwverordening de navolgende standaardbepaling opgenomen:
“De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
-
anti-cumulatie bepaling (artikel 2.5.2);
-
ruimte tussen bouwwerken (artikel 2.5.17);
-
erf- en terreinafscheidingen (artikel 2.5.18);
-
bouwen nabij bovengrondse hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen (artikel 2.5.19).
Voor nieuw vast te stellen bestemmingsplannen is deze bepaling komen te vervallen als gevolg van het in werking treden op 19 november 2014 van de Reparatiewet BZK (= Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties). Voor geldende bestemmingsplan is voorzien in overgangsrecht tot 1 juli 2018 (dus de op de Bouwverordening gebaseerde stedenbouwkundige bepalingen blijven voor geldende bestemmingsplannen van kracht tot 1 juli 2018).
Ad a.
Anti-cumulatie bepaling: in de gemeentelijke standaard bestemmingsplanregels is hierin voorzien door opname van een zogenaamde anti-dubbbeltelbepaling met dezelfde strekking als de anti-cumulatiebepaling uit de bouwverordening.
Strekking hiervan is dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
Ad b.
De (standaard)bestemmingsplanregels zijn aangevuld met de navolgende bepaling:
“Ruimte tussen bouwwerken
De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:
-
vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;
-
niet toegankelijk zijn.
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte”.
Ad c.
Volgens artikel 2, lid 12 van het Bor (=Besluit omgevingsrecht) is voor een erf- of perceelafscheiding geen omgevingsvergunning vereist, mits voldaan wordt aan de volgende eisen:
-
niet hoger dan 1m, of
-
niet hoger dan 2 m en
-
op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
-
achter de voorgevelrooilijn, en
-
op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
Het college is bevoegd om met een omgevingsvergunning af te wijken van voorstenaande bepalinge overeenkomstig het op 16 juni 2015 vastgestelde Schuttingenbeleid 2015.
Ad d.
In het plangebied van het bestemmingsplan “Haarle 2016” loopt langs de Raamsweg (zuidwest zijde) juist buiten de plangrens een hoofdwatertransportleiding voor drinkwater. In de regels is hiervoor een regeling opgenomen. Het komt erop neer dat, als men iets in de directe nabijheid van deze hoofdtransportleiding van drinkwater wil ontwikkelen, daarvoor een omgevingsvergunning voor het aanleggen van moet worden verleend (waarvoor vooraf advies aan de beheerder c. q. Vitens om advies moet worden gevraagd).
Op een afstand van ongeveer 2.300 m1 van de grens van het dorp Haarle ligt een hogedruk aardgas transportleiding. Op een afstand van 170 m1 van de grens met dorp Haarle ligt een tweede aardgas transportleiding. Gasunie Transport Services B.V. is eigenaar van beide leidingen. In de planregels is voorzien in een specifieke beschermende regeling voor deze hogedruk aargas transportleidingen. Het komt er op neer, dat als men iets in de directe nabijheid van deze gasleiding wil ontwikkelen, daarvoor een omgevingsvergunning voor het aanleggen van moet worden verleend (waarvoor vooraf aan de beheerder c. q. de Gasunie om advies moet worden gevraagd).
Hoofdstuk 7 Milieutechnische En Ruimtelijke Aandachtspunten
In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op wegverkeerslawaai, hinder van bedrijven en andere functies, mogelijke bodemverontreiniging, externe veiligheid, water, ecologie en archeologie.
7.1 Wet Geluidhinder
De Wet geluidhinder (hierna: Wgh) biedt onder andere geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wgh misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wgh geregeld. De belangrijkste onderwerpen die in de Wgh worden geregeld zijn:
-
Toestellen en geluidwerende voorzieningen (bijvoorbeeld Besluit geluidsproductie bromfietsen)
-
Industrielawaai, voor zover dit betrekking heeft op industrieterreinen waar zich 'grote lawaaimakers' kunnen vestigen
-
Wegverkeerslawaai (behalve 30 km/h-wegen)
-
Spoorweglawaai
-
Geluidsbelastingkaarten en actieplannen (uitwerking Europese richtlijn Omgevingslawaai).
Binnen de wettelijk vastgestelde zones van de diverse lawaaibronnen worden binnen dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegelaten. De Wet geluidhinder is daarom geen belemmering voor de totstandkoming van dit bestemmingsplan.
7.2 Milieuzonering
7.2.1 Algemeen
Ieder bedrijf dat zich inschrijft in het Handelsregister krijgt één of meerdere SBI-codes. Deze code bestaat uit 4 of 5 cijfers en geeft aan wat de activiteit van een bedrijf is. SBI staat voor Standaard Bedrijfsindeling 2008 en is opgesteld dor het CBS (=Centraal Bureau voor de Statitiek)
Bedrijven worden ingedeeld in (milieu)categorieën met behulp van de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Deze publicatie biedt een handreiking voor de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Het geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven en instellingen. Op basis van deze milieukenmerken wordt een indicatie van de afstanden gegeven die moeten worden aangehouden ten opzichte van rustige woonwijken. De afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of richtlijn, maar zijn aandachtsgebieden. Binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen. De afstanden zijn gerelateerd aan rustige woonwijken (bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn !). Maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger kunnen een kortere afstand mogelijk maken.
Bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de VNG-lijst (2009) zijn in het algemeen toelaatbaar in de omgeving van woningen. Bij eventuele bouwactiviteiten dient overigens altijd het gemeentelijke overzicht van melding- en vergunningplichtige bedrijven te worden geraadpleegd Bij bedrijven en overige functies in - qua milieuzonering - hogere categorieën dan 1 en 2 is in zijn algemeenheid sprake van maatwerk voor wat betreft de inpassing in de omgeving via vergunningen dan wel meldingen Wet milieubeheer. Het betreft veelal bestaande, historisch gegroeide situaties vanuit het verleden.
De systematiek in het bestemmingsplan is zodanig opgesteld dat deze specifieke bedrijven en/of functies toelaatbaar zijn en ook soortgelijke bedrijven en/of functies zich mogen vestigen, doch als deze bedrijven en/of functies verdwijnen, zijn in beginsel alleen nog bedrijven en/of functies aanvaardbaar waarvan het aannemelijk gemaakt kan worden dat voldoende afstand aanwezig is ten opzichte van een rustige woonwijk en vallend onder de millieucategorieën 1 en 2 van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" dan wel bedrijven die daarmee vergelijkbaar zijn.
Daarnaast blijft het college van burgemeester en wethouders bevoegd om met een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingslan bedrijven voor de vestiging van
-
bedrijven die vergelijkbaar zijn met de bestaande bedrijven en die zich willen vestigen in plaats van het bestaande bedrijf en die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar kunnen worden gelijkgesteld met de bestaande bedrijven.
-
bedrijven in een naast hogere milieucategorie (maximaal milieucategorie 3.1, grootste afstand 50 m1), mits het bedrijven betreft en die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijfsactiviteiten genoemd bestemmingsomschrijving voor de bestemming "Bedrijf" als bedoeld in lid 4.1van de planregels.
Onderstaande tabel geeft inzicht in het verband tussen de afstand en de milieu categorie
.
De tabel gaat in op twee onderscheiden omgevingstypen.
1.
De ene gaat uit van de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen, komen vrijwel geen andere functies voor (zoals bedrijven of kantoren). Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer.
Een vergelijkbaar omgevingstype, qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
2.
In dien de aard van de omgeving dat rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied dat, gezien de aanwezige functie menging of ligging nabij drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.
7.2.2 Bedrijven in het plangebied
Aan de westzijde van het dorp ligt het bedrijventerrein "Bloeme-Weide". Op dit bedrijventerrein is vestiging toegestaan van bedrijven behorende tot de categorieën 1 of 2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten. Verspreid over het plangebied komen bedrijven voor in een hogere milieucategorie die als zodanig zijn bestemd. Na het vertrek van deze bedrijven mag in principe uitsluitend een soortgelijk bedrijf of een bedrijf uit de ter plaatse toegestane milieucategorieën 1 en/of 2. worden gevestigd.
Het college van burgemeester en wethouders is daarnaast bevoegd om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bestemmingsomschrijving ten behoeve van de vestiging van bedrijvendie niet zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten alsmede de vestiging van:
-
bedrijven in een naast hogere milieucategorie (maximaal categorie 3.1, grootste afstand 50 m1), mits het bedrijven betreft en die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijfsactiviteiten genoemd in lid 4.1;
-
bedrijven die vergelijkbaar zijn met de bestaande bedrijven en die zich willen vestigen in plaats van het bestaande bedrijf en die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar kunnen worden gelijkgesteld met de bestaande bedrijven.
Bestaande bedrijven in het plangebied
-
Aan de Stationsweg 4 is het mengvoerbedrijf van de CAVV gevestigd
Vanwege de wens om een flexibele productie mogelijk te maken, waarbij ook kleinere charges aan mengvoerder goed en eenvoudig geproduceerd kunnen worden, is voor specifiek de inpassing van dit bedrijf in het dorp Haarle op 5 februari 2013, onder nummer 12INT02686, het bestemmingsplan CAVV Haarle door de raad van de gemeente Hellendoorn vastgesteld. Bij de vaststelling van dat bestemmingsplan is geconcludeerd dat er door de herziening van het bestemmingsplan geen sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er derhalve geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van dit bedrijf.
-
Aan de Poggenbeltweg 17b is een relatief kleinschalige consumptie-ijs fabriek gevestigd met een p.o. (= productieoppervlak) <= 200 m2. Ook hier gaat het om een al jaren bestaand bedrijf.
-
Voorheen was aan de Stationsweg 5 een elektrotechnisch installatiebedrijf gevestigd. Een electrotechnisch installatiebedrijf is niet expliciet opgenomen in de VNG-richtlijn "Bedrijven en Milieuzonering, edtitie 2009". Om die reden valt een dergelijk bedrijf onder SBI-code 41,42,43 (bouwbedrijf, algemeen) en daarmee onder milieucategorie 3.1 met een indicatieve afstand van 50 m1 tot woningen. Om te voorkomen dat elk willekeurig bouwbedrijf zich op deze locatie bij recht kan vestingen, wordt het voor een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk geacht om een specifieke functieaanduiding (sb-eti) daarvoor op de verbeelding op te nemen; de mogelijkheid daartoe is expliciet opgenomen in de SVBP2012 (=Standaard Vergelijkebare Bestemmingsplannen en de daarbij behorende PRABPK2012 (= Praktijkrichtlijn Anologe BestemmingsPlan Kaart 2012). Op de verbeelding wordt dit aangegeven als (sb-eti)
Andere bedrijven:
-
Voorheen was aan de A.T.L.Hasselbachweg een textielbedrijf gevestigd, die volgens de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" viel onder SBI-code 141 (vervaardigen van kleding en - toebehoren, (exclusief van leer). Dit bedrijf viel onder milieucategorie 2 met een indicatieve afstand van 30 m1 tot woonbebouwing. Het pand staat momenteel leeg. Er mogen bedrijven worden gevestigd tot en met milieucategorie 2; waarbij de hiervoor uiteengezette bevoegdheid voor het college van B&W aanwezig blijft om daar, binnen de uiteengezette randvoorwaarden, gemotiveerd van af te wijken.
In zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat bij deze al jaren ter plaatse gevestigde bedrijven uit een oogpunt van milieuzonering geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat
7.2.3 Horecafuncties in het plangebied
In het plangebied zitten voorts een aantal horecafuncties:
Het hotel restaurant "De Haarlerberg"(horeca-categorie 1) wordt gerangschikt onder milieucategorie 1 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 10 m1.
-
Het café annex cafetaria "De droadnagel" (middelzware horeca-categorie II) kan volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" wordt gerangschikt onder milieucategorie 1 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 10 m1.
-
Tot voor kort was aan de Molenweg 21 een cafetaria (Musters) gevestigd. De omschrijving (middelzware horeca-categorie II) is nagenoeg gelijk aan die het hiervoor genoemde café/catetaria "de droadnagel", behoudens de niet aanwezige functie café. Er kan ter plaatse nog steeds een cafetaria gevestigd worden of een andere horecafunctie vallend onder milieucategorie 1 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 10 m1.
-
Tot voor kort werd het dorpshuis "Cultura" aan de Molenweg 25 ook gebruikt als discotheek. Een discotheek valt onder een zware horeca categorie III. Volgens de uitgave "Bedrijven en milieuzonering valt dit onder milieucategorie 2 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 30 m1. Het pand kan worden gebruikt voor een discotheek functie dan wel een andere horeca functie, vallend onder milieucategorie 2.
-
Aan de Veldkampsweide 1 is het bij de Sporthal behorende café "Sprengendal" gevestigd, vallend onder de middelzware horeca-categorie II. Deze functie kan volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" wordt gerangschikt onder milieucategorie 1 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 10 m1.
In zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat bij deze al jaren ter plaatse gevestigde horecabedrijven uit een oogpunt van milieuzonering geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat
7.2.4 Maatschappelijke functies in het plangebied
In het plangebied zitten tevens een aantal maatschappelijke functies.
Aan de Laarmanweg 2 t/m 32 is verzorgingstehuis het Laarmanhuis gevestigd, vallend onder milieucategorie 1 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 10 m1.
-
Aan de Molenweg 25 is Dorpshuis Cultura gevestigd vallend onder milieucategorie 2 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 30 m1
-
Aan de Pastoor Langedijkstraat 1 is een basisschool gevestigd, vallend onder milieucategorie 2 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 30 m1
-
Aan de Molenweg 27 is de Rooms Katholieke Kerk gevestigd vallend onder milieucategorie 2 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 30 m1
In zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat bij deze al jaren ter plaatse gevestigde maatschappelijke functies uit een oogpunt van milieuzonering geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat
7.2.5 Recreatieve functies in het plangebied
In het plangebied zitten een aantal recreatieve functies.
-
Aan de Raalterdijk 1a is een kampeerboerderij gevestigd, vallend onder milieucategorie 3.1 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 50 m1.
-
Aan de Haarlerveldweg 2 te Haarle is een oefenruimte gevestigd van Drumband Katromba, vallend onder milieucategorie 2 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 30 m1.
In zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat bij deze al jaren ter plaatse gevestigde recreatieve maatschappelijke functies uit een oogpunt van milieuzonering geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat
7.2.6 Sportfuncties in het plangebied
In het plangebied zitten diverse sportfuncties.
-
Aan de Haarlerveldweg 1 is een manege gevestigd, vallend onder milieucategorie 3.1 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 50 m1.
-
Aan de Haarlerveldweg 1A te Nijverdal zijn drie sportvelden gevestigd, vallend onder milieucategorie 2 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 30 m1.
-
Aan de Haarlerveldweg te Haarle zijn twee tennisvelden, vallend onder milieucategorie 2 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 30 m1.
-
Aan de Veldkampsweide 1 te Haarle is een sporthal gevestigd, vallend onder milieucategorie 3.1 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 50 m1
7.3 Externe Veiligheid
7.3.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
-
het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
-
de Regeling externe veiligheid (Revi)
-
het Registratiebesluit externe veiligheid;
-
het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo)
-
het Vuurwerkbesluit.
Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen in het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.
In de gemeente Hellendoorn is alleen de Burgemeester Boersingel aangewezen als route gevaarlijke stoffen. De route gaat via de Burgemeester Boersingel, Wierdensestraat richting Wierden en sluit aan op de aangewezen routes van de naburige gemeenten Rijssen-Holten en Wierden. De betreffende route ligt buiten het plangebied en heeft geen gevolgen voor de woningbouwlocatie.
Op transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten, tot een aanvaardbaar minimum te beperken.
Het externe veiligheidsbeleid gemeente Hellendoorn is vastgesteld op 11 december 2012, nummer 12int02213 door de raad. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.
7.3.2 (Beperkt)kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten worden onder andere verstaan: verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden, hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren en bedrijfsgebouwen en vergelijkbare objecten. Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van de beperkt kwetsbare objecten) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of een deel van de dag kwetsbare groepen mensen bevinden.
7.3.3 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk getroffen wordt door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risico contouren rondom een inrichting. De grenswaarde voor het PR is voor nieuwe kwetsbare objecten (op enkele uitzonderingssituaties na) gesteld op een niveau van 10-6 per jaar op het object. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze waarde een richtwaarde, wat wil zeggen dat hiervan alleen om gewichtige redenen van afgeweken kan worden. De norm 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn.
7.3.4 Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de cumulatieve kans per jaar uit dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Dit wordt vertaald in een dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. De normen voor het groepsrisico hebben een oriënterende waarde.
7.3.5 Situatie In En Nabij Het Plangebied
Aan hand van de Risico kaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risico bronnen in en rond het plangebied. Op de Risico kaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risico kaart dertien soorten rampen weergegeven. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risico kaart weergegeven.
Op bovenstaande afbeelding is te zien dat in de nabijheid van het plangebied een tweetal buisleidingen van de Nederlandse Gasunie liggen.
De leidingen 2271-A-506, 549, 588, 622 en 505 liggen in leidingstraat I op een afstand van ongeveer 2300 meter van de grens van het dorp Haarle. De leidingen in leidingstraat II (2271-A-5236 en 529) liggen op een afstand van ongeveer 170 meter Gasunie Transport Services B.V. is eigenaar van de leidingen.
In verband met het actualiseren van het bestemmingsplan Haarle is een risicoanalyse nodig voor deze gasleidingen.
7.3.6 Risicoanalyse
Het kennispunt Externe Veiligheid van de Regionale Uitvoerings Dienst IJselland en Twente heeft op 5 februari 2016 een qra-berekening gemaakt voor het plaatsebonden risico en voor het groepsrisico en heeft daarover advies uitgebracht. Deze berekening met toelichting is als bijlage 1aan deze toelichting verbonden
7.3.7 Toetsingsresultaten
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is overal lager dan de grenswaarde van 10-6 zoals deze is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Daarmee is voldaan aan deze wettelijke eis.
Groepsrisico
Het groepsrisico van de gastransportleidingen in de leidingstraten I en II is vergeleken met de oriëntatiewaarde. Alleen de leidingen in Leidingstraat II veroorzaken een groepsrisico. Deze is met een factor 10.000 onder de oriënterende waarde zeer laag. Daarmee is het groepsrisico aanvaardbaar.
Conclusie Kennispunt externe veiligheid
De leidingen 2271-A-506, 549, 588, 622 en 505 in leidingstraat I en de leidingen 2271-A-5236 en 529 in leidingstraat II van Gasunie Transport Services B.V. voldoen aan de eisen zoals deze zijn opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
7.3.8 Advies Brandweer
In verband met de herziening van het bestemmingsplan Haarle is aan de Brandweer Twente gevraagd om advies uit te brengen over het aspect externe veiligheid.
Bij brief van 19 oktober 2016 is het betreffende advies ontvangen. Dit advies is als bijlage 2 aan deze toelichting verbonden.
7.3.9 Conclusie en advies brandweer
De brandweer stelt in zijn advies:
"Het plangebied bevindt zich naast een aardgastransportleiding waarbij de effecten tot ver in het plangebied reiken. Het voorliggende plan betreft een actualisatie van een reeds bestaande situatie met enkele ontwikkeling die al concreet zijn uitgewerkt. Hierdoor is het in beperkte mate mogelijk om maatregelen te treffen die de kans op incidenten verkleinen of de effecten beperken. Ondanks de kleine kans dat er zich een incident kan voordoen adviseren wij om bij de regels van het bestemmingsplan te borgen dat objecten voor verminderd of niet zelfredzame personen in eerste instantie worden uitgesloten binnen de zone waar objecten mee kunnen gaan branden. Dit betreft het gebied dat is gelegen binnen 290 meter vanaf de buisleiding.
Ook adviseren wij om de mogelijkheden voor een tweede ontsluiting bij de Bloeme-Weide te
onderzoeken.
Daarnaast kan risicocommunicatie bij dragen aan het optimaliseren van het handelingsperspectief van de aanwezige personen in het plangebied".
7.3.10 Commentaar gemeente op advies brandweer
Het het hier gaat om een relatief kleinschalig, bestaand bedrijventerrein bedoeld voor met name lokaal gebonden bedrijven en vallend onder de milieucategorieën 1, 2 of 3.1 (grootste afstand 50 m1 )als bedoeld in de uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Op dit moment wordt niet gedacht aan het creëren van een tweede ontsluiting van bedrijventerrrein Bloeme-Weide. Niet in de laatste plaats omdat het creëren van een extra ontsluiting praktisch gezien alles behalve eenvoudig is, gelet op aspecten als grondverwerving, de aanwezige infrastructuur en de financiering. Wij benadrukken daarbij dat het in dit geval gaat om de actualisatie (en digitalisering) van de bestemmingsregeling voor een bestaande situatie.
Een fors deel van het plangebied van Haarle ligt binnen een afstand van 290 meter vanaf de dichtst bijgelegen aardgastransportleiding. De inwoners van Haarle, personen die op het relatief kleinschalige bedrijventerrein Bloeme-weide (gaan) werken alsook bezoekende cliënten van het bedrijventerrein zijn over het algemeen voldoende bekend met de ligging nabij de aardgas transportleiding.
Zoals de Brandweer zelf al concludeert in zijn advies, is het maar in beperkte mate mogelijk om maatregelen te treffen, die de kans op incidenten verkleinen of de effecten beperken. Gelet op het vorenstaande, ziet de gemeente op dit moment de meerwaarde niet in van actieve risicocommunicatie. Daaronder wordt verstaan het actief door de gemeente informeren van mensen over het risico dat zij lopen op calamiteiten als gevolg van het wonen en/of werken nabij een hogedruk aardgastransportleiding.
Over het algemeen gezien zijn personen die wonen binnen een afstand van 290 meter vanaf de dichtsbijgelegen aardgastransportleiding, voldoende zelfraadzaam.
7.4 Water
Op grond van een afspraak uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw, dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
7.4.1 Beleidskader
Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (Vierde Nota waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water, op basis van het commitment van de betrokken partijen blijkend uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw.
Een aantal relevante beleidsdocumenten wordt in het navolgende kort besproken.
RIJKSBELEID
Vierde Nota Waterhuishouding
De Vierde Nota Waterhuishouding van december 1998 verwoordt de regeringsbeslissing. Een van de speerpunten is een duurzaam stedelijk waterbeheer, met als belangrijke elementen:
-
waterbesparende maatregelen in de woning;
-
het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;
-
het vasthouden van regenwater in vijvers en in de bodem;
-
herwaardering van watersystemen bij de ruimtelijke inrichting van (nieuwe) woongebieden.
Waterbeleid 21e eeuw
Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:
-
vasthouden, bergen en afvoeren;
-
schoonhouden, scheiden en zuiveren.
De trits "vasthouden, bergen en afvoeren" houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna wordt het water afgevoerd.
Bij de trits "schoonhouden, scheiden en zuiveren" gaat het er om dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
PROVINCIAAL BELEID
In de Omgevingsvisie 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van de wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
BELEID WATERSCHAPPEN
Het waterschap Vechtstromen en het waterschap Drents Overijsselse Delta hebben samen met de waterschappen Rijn en IJssel en Reest en Wieden een gezamenlijk beleid op hoofdlijnen opgesteld voor stedelijk waterbeheer onder de titel “Water raakt”.
Water is een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van de leefomgeving in stedelijk gebied. Het is een maatschappelijk belang dat water in stedelijk gebied op orde is en blijft, dat inwoners het water kunnen beleven en ervan kunnen genieten en dat we nu en in de toekomst droge voeten houden- door te anticiperen op klimaatverandering.
De stedelijke wateropgaven zijn maatschappelijke opgaven waarvoor niet één partij de sleutel in handen heeft. De waterschappen hebben hier een rol in, maar doen dit in nauwe samenspraak met gemeenten, corporaties, belangengroepen, private partijen, inwoners en andere betrokkenen. Samenwerken is een voorwaarde om ambities te realiseren. Dat vraagt eigenaarschap, verantwoordelijkheid en vertrouwen. Dit betekent voor de waterschappen dat we maatschappelijke doelen centraal stellen in plaats van technische normen. “Water Raakt” is een uitnodiging om samen met de waterschappen te werken aan water.
De waterschappen richten zich hierbij primair op de gemeente omdat de gemeente de natuurlijke partner is in het stedelijk gebied en bovendien het meest logische aanspreekpunt voor inwoners. Samen met de gemeente zijn de waterschappen verantwoordelijk voor een goed stedelijk waterbeheer, nu en in de toekomst. De beleidsnotitie biedt aanknopingspunten om deze samenwerking met de gemeente in te vullen, zowel op visie- als op beleids- en maatregelenniveau.
In “Water raakt” wordt de rol-en taakopvatting in het stedelijk waterbeheer van de waterschappen in Rijn-Oost verhelderd. De beleidsnotitie is ook het resultaat van samenwerking van vier waterschappen om meer eenduidigheid op de inhoud te krijgen. Deze beleidsafstemming zorgt ervoor dat (inwoners van) gemeenten die nu met meerdere waterschappen te maken hebben, niet langer met verschillende opvattingen worden geconfronteerd.
In de beleidsnotitie zijn de volgende onderwerpen uitgewerkt:
-
een visie op samenwerking in het stedelijk waterbeheer;
-
de verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud van (stedelijk) oppervlaktewater;
-
bescherming van inwoners tegen overstromingen;
-
de wijze waarop geanticipeerd kan worden op klimaatverandering;
-
de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (stedelijk) oppervlaktewater;
-
optimalisatie van de afvalwaterketen;
-
grondwaterbeheer in stedelijk gebied;
-
beïnvloeding van de beleving van de openbare door de betekenis van water te benadrukken;
-
financiering.
Specifiek beleid Drents Overijsselse Delta
Het actuele beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta in relatie tot riolering is vastgelegd in de strategische nota rioleringsbeleid 2007.
Waterkwaliteitsspoor
De vijf waterschappen in Rijn-Oost hebben een concept document opgesteld over hoe men in de toekomst om wil gaan met het waterkwaliteitsspoor. Uitgangspunt is een gezamenlijke visie op het waterkwaliteitsspoor.
In de gezamenlijke visie voor het waterkwaliteitsspoor is de kern het ‘op orde’ krijgen van de waterkwaliteit in het stedelijk gebied. Met ‘op orde’ wordt bedoeld dat door het waterschap en de gemeente gezamenlijk geconstateerde knelpunten in het oppervlaktewater zijn opgelost.
Uitgangspunten daarbij zijn:
-
de stedelijke oppervlaktewaterkwaliteit is in 2027 ‘op orde’;
-
gemeenten en waterschappen trekken in de aanpak gezamenlijk op;
-
relevante invloeden worden meegenomen, alle emissies op het stedelijke oppervlaktewater (afvalwaterketen en andere emissies) gebruik, inrichting, beheer en onderhoud;
-
de doelen uit de visie voor 2027 betreffende de chemische waterkwaliteit en gezamenlijke streefbeelden ten aanzien van beleving en/of gebruik van water worden meegenomen in de afwegingen voor een maatregelenpakket;
-
maatregelen zijn haalbaar en betaalbaar.
GEMEENTELIJK BELEID
Gemeentelijk rioleringsplan
Het Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Hellendoorn (GRP4) voor de periode 2016 t/m 2020. Hierin geven we aan op welke wijze we de komende jaren, met een doorkijk naar de toekomst, invulling gaan geven aan de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Vanuit de Wet milieubeheer zijn we als gemeente verplicht een GRP4 voor deze zorgplichten op te stellen. Het GRP4 geeft antwoord op de wijze waarop we de aankomende jaren omgaan met het beheer en onderhoud van de rioleringsvoorzieningen en welke investeringen we gaan doen in het kader van de zorgplichten. Het GRP4 laat ook zien hoe we inspelen op een veranderend klimaat.
AFVALWATERZORGPLICHT
De gemeentelijke zorgplicht voor inzameling van stedelijk afvalwater beperkt zich overwegend tot huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat qua samenstelling daarmee overeen komt. Dit houdt in dat bedrijfsafvalwater, waarbij geen sprake is van bovengenoemde herkomst, in beginsel niet door de gemeente ingezameld en getransporteerd behoeft te worden. In de praktijk zal de gemeente overigens het bedrijfsafvalwater dat al is aangesloten op een openbaar vuilwaterriool blijven inzamelen en transporteren, mist de samenstelling van dit afvalwater voldoet aan wettelijke eisen en de goede werking van het rioolstelsel en rioolwaterzuivering niet belemmert.
HEMELWATERZORGPLICHT
De gemeente Hellendoorn streeft naar een zo duurzaam mogelijke en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater waarbij hemelwater op een zo natuurlijk mogelijke manier wordt verwerkt. Gestreefd wordt dit te doen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten waarbij het hemelwater vanuit hygiënisch oogpunt (volksgezondheid) adequaat wordt ingezameld en afgevoerd. Verontreiniging van bodem, lucht en oppervlaktewater worden zoveel mogelijk voorkomen en wateroverlast voor burgers zoveel mogelijk beperkt. De gemeente tracht, conform de opzet van de wetgeving, het initiatief voor de verwerking van hemelwater dat afkomstig is van particuliere terreinen zoveel mogelijk bij de burgers neer te leggen binnen de grenzen van redelijkheid en doelmatigheid.
GRONDWATERZORGPLICHT
De gemeente draagt zorg voor het in het openbaar gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van de particulier, het waterschap of de provincie behoren.
WATERPARAGRAAF EN WATERTOETS
De watertoets is het proces van vroegtijdig beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een bestemmingsplan. De watertoets wordt via een waterparagraaf opgenomen in het bestemmingsplan. De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater) in de huidige en toekomstige situatie en de wijzigingen die optreden en hoe hiermee wordt omgegaan. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.
Het nieuwe waterbeleid in de 21e eeuw breekt met een eeuwenoude traditie. Een traditie van zo snel mogelijk afvoeren van afvalwater en hemelwater. Volgens het nieuwe rijksbeleid moet vooral het hemelwater lokaal zo lang mogelijk worden vastgehouden. Pas als het niet kan, dient het water te worden afgevoerd. In datzelfde rijksbeleid staat ook een voorkeursvolgorde voor het omgaan met waterstromen. Het beleid is erop gericht schone waterstromen te scheiden van verontreinigde waterstromen.
Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in:
-
Criteria die betrekking hebben op de locatiekeuze;
-
Criteria die betrekking hebben op de inrichting van een ruimtelijk plan.
-
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de thema's die in de waterparagraaf kunnen worden meegenomen:
-
Veiligheid - Waarborgen veiligheidsniveau;
-
Wateroverlast – Voorkomen en/of reduceren van wateroverlast. Vergroten veerkracht watersysteem;
-
Verwerking hemelwater - Vasthouden, bergen, afvoeren;
-
Riolering – voorkomen van het ontstaan van afvalwater. Afvalwater afvoeren naar de rioolwaterzuivering;
-
Watervoorziening - Afstemmen op de toegekende functie;
-
Volksgezondheid - Minimaliseren risico op water gerelateerde ziekten en plagen;
-
Bodemdaling (veengebieden) - Tegengaan bodemdaling en reductie functiegeschiktheid;
-
Grondwateroverlast - Het tegengaan van grondwateroverlast;
-
Oppervlaktewaterkwaliteit - Behoud/realisatie goede waterkwaliteit voor mens en natuur en afstemming KRW;
-
Grondwaterkwaliteit - Behoud/realisatie goede waterkwaliteit voor mens en natuur;
-
Verdroging - Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden;
-
Natte natuur - Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.
Voornoemde thema's hebben niet alleen betrekking op het plangebied, maar ook op de omgeving van het plangebied. Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden. Het waterschap streeft er naar om de ingrepen binnen een deelstroomgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die niet ruimtelijk relevant zijn, kunnen in het proces van de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld worden. Dit houdt in dat als iets met een specifiek instrument geregeld kan worden, het niet met een ruimtelijk plan geregeld mag worden. Belangrijke regel stellende instrumenten zijn, de Keur van het waterschap, Activiteitenbesluit, peilbesluit, gemeentelijke verordening etc.
Bij de keuze voor de locatie van het (plan)gebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem/
-
Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan;
-
Per project moet in overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of gewenst zijn.
Voorkeursvolgorde
-
Ontstaan van afvalwater voorkomen of beperken;
-
Verontreiniging van water voorkomen of beperken;
-
Waterstromen gescheiden houden, tenzij niet scheiden geen nadelige gevolgen heeft;
-
Huishoudelijk afvalwater en vergelijkbaar afvalwater gaan naar de RZWI;
-
Andere waterstromen zoals schoon hemelwater na retentie en zuivering bij de bron hergebruiken;
-
Andere waterstromen zoals schoon hemelwater na retentie en zuivering lokaal in het milieu brengen.
Uit-Inbreiding woongebied
Bij nieuwe uitbreidingen wordt het proces van de watertoets gevolgd. Ten aanzien van dimensionering van hemelwatervoorzieningen worden de eisen van de gemeente en waterschap gevolgd, deze zijn verwoord in onderstaande uitsnede.
Dimensioneringsgrondslagen uitbreidingen woongebied
Ontwerp hemelwaterafvoer: bui 8 (circa 20 mm, aandacht voor vormgeving van de openbare ruimte zodanig dat zoveel mogelijk extra water bij zwaardere buien kan worden geborgen;
Ontwerp berging ten behoeve van vertraagt afvoeren van regenbuien: 40 mm, zorgdragen voor lediging van de voorziening in circa 24 uur. Wanneer de berging vanwege ruimtegebrek niet kan worden gerealiseerd in de uitbreiding dan kan deze in overleg met de gemeente op een andere locatie worden gerealiseerd. Gemeente zal hiervoor een regeling uitwerken gebaseerd op een betaling van een bedrag van de initiatiefnemer aan de gemeente
Waterhuishouding
Bij het realiseren van nieuwbouw dient een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd te worden en een waterhuishoudingsplan te worden opgesteld. Eventuele drainage voert af naar een wadi of naar het oppervlaktewater, dus niet naar een rioolwaterzuivering. Daarbij wordt ten aanzien van grondwater als uitgangspunt voor het ontwerp een eis voor voldoende drooglegging gesteld (dat wil zeggen geen natte voeten in de tuin, geen water in kruipruimtes, etc.). Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door het bouwen zinder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken. Per locatie wordt er een minimum bouwpeil ingesteld om grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen.
7.4.2 Watertoets
Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta vloeit feitelijk voort uit de uit te voeren digitale watertoets.
N.B.
Per 1 januari 2016 is het Waterschap Groot Salland gefuseerd met het Waterschap Reest en Wieden van Drenthe/Overijssel. Het nieuwe waterschap heet Drents Overijsselse Delta.
Watertoets
Voor het plangebied is op 31 augustus 2016 een digitale watertoets uitgevoerd via de website www.dewatertoets.nl, waardoor het Waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over deze planherziening. Deze digitale watertoets advies is alsbijlage 3aan deze toelichting verbonden.
Uit de beantwoording van de vragen van deze digitale watertoets volgt dat er geen waterschapsbelang wordt geraakt door de voorgenomen herziening van het bestemmingsplan.
7.5 Luchtkwaliteit
In Europees verband zijn normen vastgelegd voor de maximum concentratie van een aantal stoffen in de buitenlucht. Deze normen zijn voor de Nederlandse situatie sinds 15 november 2007 vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit (voorheen het Besluit luchtkwaliteit 2005).
Deze wetgeving is vastgelegd in de Wet milieubeheer welke gelijktijdig is aangepast. Het doel van de luchtwetgeving is om mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. Het bevat luchtkwaliteitsnormen voor zwavel- en stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
De wet geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. In Nederland dient elke ruimtelijke ontwikkeling te worden getoetst aan de luchtwetgeving.
Op basis van de nieuwe wetgeving is er een Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld die aangeeft welke ontwikkelingen als 'niet in betekenende mate' kunnen worden gezien zodat verdere toetsing aan de normen niet hoeft plaats te vinden. Zo is aangegeven dat de ontwikkeling van een woonwijk met maximaal 500 woningen zonder meer toelaatbaar wordt geacht. In dit plan worden geen woningen toegevoegd.
De luchtwetgeving staat daarom de planologische procedure niet in de weg.
7.6 Bodemkwaliteit
Algemeen:
Een schone bodem is nodig voor een goed milieu in het algemeen; de bodem mag geen risico's vormen voor de mens en het milieu. Met een schone bodem zijn er geen belemmeringen voor het universele gebruik ten behoeve van wonen en werken, maatschappelijk en cultureel gebruik en het gebruik voor recreatieve doeleinden, groenvoorzieningen en instandhouding van de natuur. Daarmee wordt de duurzaamheid van investeringen en het gewenste ruimtegebruik gewaarborgd. Voorts moeten de ontwikkelingen kunnen plaatsvinden zonder beperkingen en zo mogelijk met gebruikelijke investeringen.
Voorafgaande aan nieuwe planontwikkeling en het gebruik zal daarom door middel van bodemonderzoek de kwaliteit van de bodem moeten worden bepaald. In het kader van de bestemmingsplannen "Op 'n Kappertskaamp"(woongebied) en "Bloeme-Wiede"(bedrijventerrein) is in het verleden onderzoek ingesteld naar mogelijke bodemverontreinigingen. Uit deze onderzoeken is gebleken dat de realisering van genoemd woongebied en het bedrijventerrein kunnen plaatsvinden
Algemene conclusie:
Ten aanzien van de bodem aspecten wordt door de gemeente geconcludeerd op basis van uitgevoerd historisch onderzoek, de gegevens van uitgevoerde bodemonderzoeken er geen ruimtelijke beperkingen worden verwacht voor de ontwikkeling en realisatie van het plan.
7.7 Archeologie
-
Ingeval van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief. Nederland heeft zich hiertoe middels het ondertekenen van het Verdrag van Malta verplicht.
-
Van de in dit hoofdstuk opgenomen 'Kaart archeologische waarde' is af te lezen dat verreweg het grootste deel van het plangebied niet is gekarteerd.
-
Op advies van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten dient de meest nabijgelegen verwachtingswaarde te worden doorgetrokken. Het betreft in het plangebied zowel een hoge en een middelhoge verwachtingswaarde. Een fors deel van het plangebied is ongekarteerd.
-
In het grootste deel van het plangebied is de bodem reeds geroerd. Hier zullen zich dan ook geen waardevolle resten meer bevinden. Op plaatsen waar het bodemprofiel echter nog niet is verstoord (meestal plaatsen waar nog niet is gebouwd), zullen bij geplande ontwikkelingen die diepe grondbewerkingen met zich meebrengen, vooraf eventuele archeologische waarden worden veiliggesteld.
-
Omdat dit plan, behoudens het uit te werken deel van het bedrijventerrein, geen concrete ontwikkelingensmogelijkheden bevat, zullen archeologische waarden door deze planherziening niet worden aangetast.
7.8 Ecologie
De natuurwetgeving en het -beleid in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming.
GEBIEDSBESCHERMING
Kern van de gebiedsbescherming wordt gevormd door het netwerk van Natura 2000-gebieden die strikt zijn beschermd. Daarnaast zijn er onder andere ook nog de Nationale Parken en de Ecologische Hoofdstructuur.
De Natuurbeschermingswet 1998 legt de bescherming van de Natura 2000-gebieden in nationale wetgeving vast. Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt deze wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitatten kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning.
De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk sturend, ruimtelijk concept voor het herstellen, in stand houden en ontwikkelen van de natuur in Overijssel. De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur moet in 2018 zijn ontwikkeld tot een ruimtelijk samenhangend, stabiel en duurzaam te behouden ecologisch systeem. Waar mogelijk wil de provincie ook de ecologische functie van de natuurgebieden binnen de Ecologische Hoofdstructuur combineren met recreatief medegebruik. Andere natuurdoelen uit het streekplan zijn:
-
ontwikkelen van grotere eenheden natuur en meer aaneengesloten natuur;
-
versterken van de interne samenhang van bestaande natuur- en bosgebieden;
-
realiseren van ecologische verbindingszones die kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlandschappen verbinden, resulterend in een samenhangend netwerk: de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;
-
scheppen van gunstige milieu- en wateromstandigheden;
-
verminderen van versnippering en verstoring.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura-2000-gebied is de Sallandse Heuvelrug. De afstand van de rand van de kern van Haarle tot aan de rand van de Sallandse Heuvelrug is circa 300 m1. Gelet op deze afstand en het gegeven dat het hier om een conserverend bestemmingsplan gaat waarin geen nieuwe ontwikelingsmogelijkheden zijn opgenomen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan, wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natura-2000-gebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlandse Netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het "nee, tenzij" -principe". In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke waarden van het gebied aantasten.
De ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS wordt in onderstaande figuur weergegeven.
Het plangebied is niet gelegen binnen de concreet begrensde EHS, wel grenst de EHS aan het plangebied. Aangezien het hier louter een conserverende herziening van het geldende bestemmingsplan betreft, wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.
SOORTEN BESCHERMING
De soorten bescherming kent naast de wettelijke bescherming van de Flora- en fauna een actieve soorten bescherming via onder andere de Rode lijsten. In de Flora- en fauna is de soorten bescherming van de Habitat richtlijn en Vogel richtlijn geïmplementeerd.
Reeds eerder is gewezen op het conserverende karakter van onderhavig bestemmingsplan. Op een aantal locaties is de bouw van bedrijven via een uitwerkingsplan mogelijk. Het uitvoeren van een ecologisch onderzoek wordt gekoppeld aan (het gebruik van) de uitwijkingsplicht. Verder zal bij andere incidentele ingrepen, voordat daarvoor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend, vooraf bekend dienen te zijn of zich ter plaatse beschermde plant- en/of diersoorten bevinden.
7.9 Vogel- En Habitat Richtlijn
Met de Vogel- en Habitat richtlijn gebieden levert Nederland een bijdrage aan een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogel richtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitatten die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitat richtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitatten en bescherming van wilde flora en fauna.
Vorengenoemde gebieden worden ten westen van het plangebied aangetroffen. Rekening dient te worden gehouden met het afwegingskader dat op deze gebieden van toepassing is. Dit afwegingskader is namelijk niet alleen van toepassing op activiteiten binnen de richtlijngebieden, maar ook op activiteiten in de nabijheid hiervan (als deze gevolgen kunnen hebben voor de richtlijngebieden). Gesproken wordt van de externe werking.
Dit betekent concreet dat bij echt nieuwe ontwikkelingen in of nabij de aangewezen gebieden wordt getoetst of de ingrepen significante gevolgen hebben op de waarden waarvoor het betreffende gebied is aangewezen. Echter, zoals in paragraaf 7.6 Archeologie reeds is verwoord; het gaat hier om een louter conserverend bestemmingsplan met een plancapaciteit van 155 woningen, waarvan er 100 inmiddels gerealiseerd zijn en 35 reeds vergund met een omgevingsvergunning voor het bouwen. Van echt nieuwe ontwikkelingen die verstorend werken op vogel- en habitatrichtlijngebieden is dus geen sprake.
7.10 Overige Functies
DIVERSE FUNCTIES
De in het gebied aanwezige horecavoorziening valt onder de middelzware categorie (II): café. Volgens de genoemde VNG-uitgave dient deze categorie te worden gerangschikt onder categorie 1 met een indicatieve afstand tot woonbebouwing van 10 m1.
De kantoorfuncties leveren uit oogpunt van milieu geen problemen op.
De aard van maatschappelijke voorzieningen brengt in het algemeen geen milieuproblemen met zich mee. De onderhavige voorzieningen (scholen) vallen onder categorie 2 van de VNG-lijst, waarbij rekening moet worden gehouden met een indicatieve afstand van 30 m1 tot woonbebouwing. Vanzelfsprekend is geluid hier de overheersende factor.
Daarnaast zijn in het plangebied enkele functies voor sport en ontspanning, te weten een sportschool/fitnesscentrum nabij het nieuwe sportcomplex Het Ravijn en een saunacomplex noordelijk aan De Joncheerelaan. Beide functies vallen onder categorie 2, met een grootste afstand tot woningen van 30 m1.
7.11 Overige Aspecten
De overige belastende en gevoelige functies genoemd in de Inspectiewijzer bestemmingsplannen:
-
luchtverkeer;
-
bedrijven/bedrijfsterreinen: lucht;
-
specifieke bedrijven met inspectierichtlijnen;
-
niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied;
-
veehouderij: geur;
-
veehouderij: verzuring;
-
glastuinbouw, fruitkwekerijen en vollegrondtuinbouw;
-
lawaaisporten;
-
hogedruk aardgastransportleidingen;
-
brandstofleidingen;
-
RWZI's, AVI's en stortlocaties;
-
windturbines;
-
milieubeschermingsgebieden;
-
kwaliteit van het aanlegvergunningenstelsel;
-
mobiliteit;
zijn niet van toepassing en ontbreken derhalve in deze toelichting.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Dit plan heeft in de eerste plaats met name tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. In het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen.
PLANSCHADE
De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Het gaat hier om een conserverende herziening (en digitalisering) van een bestaand bestemmingsplan. Toch zijn planschadekosten op voorhand niet uit te sluiten.
De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of planschade mogelijk is. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een planschadeverhaalsovereenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap voor de planschadekosten moet opdraaien die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.
GEEN EXPLOITATIEPLAN NODIG
Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken, dan zullen die uitsluitend onder de wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of een kostenverhaalsovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.
Hoofdstuk 9 Inspraak En (Voor)overleg
Voor dit bestemmingsplan met eenoverwegend conserverend karakter is geen inspraakprocedure doorlopen. De resultaten van het (voor)overleg met instanties worden weergegeven in Bijlage 4 behorende bij deze toelichting.