KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.3 Situering Van Het Plangebied
Hoofdstuk 2 Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Huidige Situatie
2.2 Gewenste Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Ruimtelijk Beleid
3.2 Provinciaal Ruimtelijk En Natuurbeleid
3.3 Gemeeentelijk Ruimtelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden En Onderzoek
4.1 Milieuaspecten
Hoofdstuk 5 Het Wijzigingsplan
5.1 Algemeen
5.2 De Wijzigingsbevoegdheid
5.3 Toets Aan De Wijzigingsbevoegdheid
5.4 Planopzet
5.5 Handhaving
5.6 Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Ligging Plangebied
Bijlage 2 Kaarten Inrichtingsplan Zunasche Heide
Bijlage 3 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek
Bijlage 5 Waterbodemonderzoek
Bijlage 6 Overzicht Boorpunten Waterbodem- En Karterend Onderzoek
Bijlage 7 Hydrologisch Ontwerp Zuna
Bijlage 8 Vooronderzoek Aanwezigheid Conventionele Explosieven
Bijlage 9 M.e.r.-beoordelingsnotitie
Bijlage 10 Landschapsecologische Uitwerking Natuurontwikkeling Zunasche Heide
Bijlage 11 Quickscan Ecologie
Bijlage 12 Ecologisch Werkprotocol
Bijlage 13 Archeologisch Onderzoek

Bestemmingsplan "Buitengebied 2009, Wijziging Zunasche heide"

Wijzigingsplan - Hellendoorn

Vastgesteld op 14-01-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied 2009, Wijziging Zunasche heide van de gemeente Hellendoorn;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0163.WPBUZUNAHEIDE-VG01 met de bijbehorende regels;

1.3 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.4 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.5 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergoten van een bouwwerk;

1.6 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.7 extensieve openluchtrecreatie:

vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruime, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen;

1.8 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.9 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.10 peil:

  1. a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
    de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen:
    de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.11 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel en parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten en berekend:

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bosbouw;
  2. b. instandhouding en ontwikkeling van bos ten behoeve van aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden;
  3. c. instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden met heide en met natte en droge natuur;
  4. d. instandhouding en ontwikkeling van aldaar voorkomende watergangen, sloten, meanders en andere waterpartijen;
  5. e. extensieve openluchtrecreatie;
  6. f. behoud van de aanwezige zandwegen;
  7. g. agrarisch medegebruik in de vorm van begrazing, en
  8. h. bij een en ander behorende parkeer- en andere voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming Waarde - Archeologische verwachtingswaarde naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Een verboden gebruik is in ieder geval:

  1. a. het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van een seksinrichting, behoudens in het geval dat gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
  2. b. het gebruik van onbebouwde gronden:
    1. 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    2. 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    3. 3. het gebruik van gronden als paardenbak;
  3. c. het openstellen van (struin)paden in weidevogel- en ganzengebieden in het broedseizoen (15 maart tot 15 juli).

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het plan:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, fietsenstallingen, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m², de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  2. b. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor ecologische voorzieningen, zoals uitkijkpunten en observatiehutten, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m² en de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen;
  3. c. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  4. d. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  5. e. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

8.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

8.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.4 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

8.5 Strijdig gebruik

  1. a. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 8.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  2. b. Indien het gebruik, bedoeld in8.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

8.6 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in 8.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2009, Wijziging Zunasche heide.

14 januari 2014.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op de locatie Zunasche Heide wordt nieuwe natuur ontwikkeld in aansluiting op bestaande natuurgebieden De natuurontwikkeling maakt onderdeel uit van het landinrichtingsproject Rijssen. Het natuurontwikkelingsproject ligt in de gemeenten Hellendoorn en Wierden.

Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet past in de geldende bestemmingsplannen zijn wijzigingen van de bestemmingsplannen noodzakelijk.

Het voorliggend wijzigingsplan beoogt voor de locatie Zunasche Heide het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" van de gemeente Hellendoorn te wijzigen. Voor de locatie dient het plan te worden gewijzigd omdat de voorgenomen ontwikkeling in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, aangezien natuurontwikkeling in de geldende bestemmingen "Agrarisch met waarden" niet of maar deels mogelijk is. Dit bestemmingsplan regelt de wijziging van de bestemming voor het Hellendoornse gedeelte van het project Zunasche Heide. In het bestemmingsplan "17e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Zunasche Heide" is de bestemmingsplanwijziging voor het Wierdense gedeelte geregeld.

In het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Hellendoorn is in de algemene wijzigingsbevoegdheden de mogelijkheid opgenomen om de bestemmingen "Agrarisch", "Agrarisch met waarden" en "Groen - Landschapselement" te wijzigen in de bestemming "Natuur" of "Water". Deze wijziging wordt in een wijzigingsplan van de gemeente Hellendoorn geregeld.

Daarnaast vereist de regeling uit het provinciale Natuurbeheerplan dat de bestemming wijzigt in een natuurbestemming.

Binnen het project liggen een aantal percelen die nu de bestemming "Groen - Landschapslemenent" of "Natuur" hebben. Deze percelen maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Binnen de bestemming "Natuur" is herinrichting van het natuurgebied namelijk mogelijk. De bosgebieden (met de bestemming "Groen- Landschapselement") worden niet aangetast of omgevormd tot een andere vorm van natuur en kunnen dus de bestemming "Groen - Landschapselement" houden. Ook zijn de woningen, de agrarische bedrijven en de percelen waarop compensatie voor natschade plaatsvindt buiten dit bestemmingsplan gelaten. De compensatie wordt via een ander traject geregeld omdat de bestemming van die gronden niet verandert.

1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, Wijziging Zunasche heide" bestaat uit de volgende stukken:

  • plankaart, schaal 1:5.000; kaart nummer NL.IMRO.0163.WPBUZUNAHEIDE-VG01);
  • planregels.

Op de plankaart is de bestemming van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. De op dit wijzigingsplan van toepassing zijnde regels zijn als bijlage bijgevoegd. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting.

1.3 Situering Van Het Plangebied

Het plangebied ligt tussen de kernen Nijverdal en Rijssen in en ten oosten van de Holterberg. De westgrens van het natuurontwikkelingsproject is de Ligtenbergerweg en de noordgrens de Smalendijk. Aan de oost- en zuidzijde ligt het plangebied globaal ten noorden van de Schoneveldseweg en aan weerszijden van de Blokkendijk.

Het natuurontwikkelingsproject Zunasche Heide ligt in twee gemeenten: Hellendoorn en Wierden. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het Hellendoornse gedeelte.

De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven in Bijlage 1 Liggingplangebied. Een overzicht van het gehele natuurontwikkelingsproject is opgenomen in Bijlage 2 Kaarten inrichtingsplan Zunasche Heide

Hoofdstuk 2 Huidige En Gewenste Situatie

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied bestaat momenteel voor een groot deel uit agrarische percelen: weidegronden en enkele akkers. De verkaveling strekt zich op vanaf de oorspronkelijke ontginningsas. De percelen zijn vaak diep en smal. Verspreid tussen de agrarische percelen liggen bosstroken, deze bosstroken volgen ook de opstrekkende verkaveling. Er is daarom een afwisseling tussen openheid en beslotenheid. Deze afwisseling in combinatie met de verkaveling is kenmerkend voor dit landschapstype. Een groot aantal sloten, vaak dwars op de ontginningsas, zorgt voor de afwatering van het gebied.

Aan de rand van het plangebied staan een aantal agrarische bedrijven en woningen. In het plangebied zelf staat geen bebouwing. Op korte afstand van de westelijke plangrens ligt het natuurgebied Sallandse Heuvelrug met heidevelden en bossen.

Op de onderstaande afbeelding (bron: Google Earth) is de landschapsstructuur met de opstrekkende en smalle kavels goed te herkennen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.WPBUZUNAHEIDE-VG01_0001.jpg"

2.2 Gewenste Situatie

Het plangebied wordt opnieuw ingericht en krijgt een natuurbestemming. De gronden worden aan het agrarische gebruik onttrokken. Om het gebied geschikt te maken voor de gewenste natuurdoelen wordt een deel van het gebied afgegraven. De voedselrijke bovenlaag wordt verwijderd. Ook vernatting is noodzakelijk om de gewenste natuurdoelen te bereiken. De volgende maatregelen worden daarom genomen. Er zal tot een diepte van 20 tot 60 centimeter worden afgegraven. Het gewenste vegetatietype voor dit af te graven deel van het plangebied is de kleine zeggegemeenschap. In de rest van het plangebied is kruiden- en faunarijk grasland het gewenste vegetatietype. Het gebied wordt beheerd door middel van maaien.

Om de recreatiemogelijkheden in het gebied uit te breiden wordt een struinpad door het gebied aangelegd. De bestaande fietsroute over de Ligtenbergerweg blijft behouden. De ligging van het 'pad' wordt in overleg met de gemeente en Staatsbosbeheer nader bepaald. Te zijner tijd zal ook worden bekeken of ondersteunende kleinschalige voorzieningen(bewegwijzering, informatieborden, bankjes) nodig zijn.

De kaarten (waterhuishouding, afgravingen, landschapsontwerp, vegetatietypen en recreatieve paden) behorend bij het inrichtingsplan zijn opgenomen in Bijlage 2 Kaarteninrichtingsplan Zunasche Heide. Een uitgebreide onderbouwing over vegetatietypen en beheer is opgenomen in Bijlage 10 Landschapsecologische uitwerkingnatuurontwikkeling Zunasche Heide.

Door de vernatting van het gebied zal op een aantal aangrenzende percelen natschade ontstaan. Op deze percelen worden maatregelen genomen om natschade op agrarische percelen te voorkomen of beperken. Per perceel wordt is met de individuele eigenaren afgesproken wat de beste oplossing is: ophogen of drainage aanleggen. In Bijlage 7 Hydrologisch ontwerp Zuna is te zien om welke percelen en maatregelen het gaat. In de oranje gebieden vindt compensatie plaats door middel van ophogen van gronden. In de blauwe gebieden wordt drainage aangelegd.

Na de graafwerkzaamheden worden de ontwikkelingen in het gebied door de natuurbeheerder geevalueerd: welke vegetaties zijn ontstaan en welke dieren komen voor? Op basis van deze evaluatie wordt te zijner tijd een beheer- en onderhoudsplan opgesteld. Voor de waterlopen geldt dat het beheer hetzelfde blijft, alleen liggen de waterlopen op een andere plek dan in de huidige situatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal Ruimtelijk Beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte 2006. Deze Structuurvisie is in juni 2011 als ontwerp vastgesteld door de ministerraad en op 22 november 2011 door de Tweede Kamer aangenomen.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De dertien nationale belangen zijn:

Nationaal belang 1: Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.

Nationaal ruimtelijk belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.

Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.

Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.

Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.

Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Nationaal belang 8:Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.

Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.

Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.

Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en Faunasoorten.

Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

Nationaal ruimtelijk belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Dit wijzigingsplan raakt de nationale belangen 11 en 13. Het aanleggen van de zogenaamde Ecologische Hoofdstructuur is een rijksbelang evenals zorgvuldig afwegen en besluiten.

In de rest van dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op het concrete beleid van de lagere overheden met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur. In hoofdstuk 6 wordt verder ingegaan op de procedure en de besluitvorming.

Besluit algemene regels ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen (Barro)

In het besluit zijn de regels gesteld om de nationale ruimtelijke belangen veilig te stellen. Er zijn geen regels in opgenomen voor de Ecologische Hoofdstructuur. Dit bestemmingsplan heeft daarom betrekking op de nationale ruimtelijke belangen.

De regels in het Barro schrijven voor bestemmingsplannen niet mogen leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden in de EHSgebieden, tenzij:

  • er sprake is van een groot openbaar belang;
  • er geen reële andere mogelijkheden zijn;
  • de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

De provincies zijn verantwoordelijk voor het aanwijzen van de EHS in een provinciale verordening. Ze moeten daarbij ook aangeven welke wezenlijke kenmerken voor de gebieden gelden en aan welke eisen een bestemmingsplan in de EHS moet voldoen.

Conclusie

Dit bestemmingsplan past binnen het nationaal beleid dat dit soort ontwikkelingen op provinciaal of gemeentelijk niveau regelt. Het bestemmingsplan is de planologisch-juridische doorvertaling van het provinciale Natuurbeheerplan en de regels en begrenzing van de provinciale EHS zoals die zijn opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

3.2 Provinciaal Ruimtelijk En Natuurbeleid

3.2.1 Landinrichtingsplan Rijssen

Het landinrichtingsplan voor de ruilverkaveling Rijssen is opgesteld door de landinrichtingscommissie Rijssen en in december 1999 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Overijssel.

Het plan heeft betrekking op een gebied van circa 3.800 hectare. Het landinrichtingsplan is afgestemd op bestaand beleid, zoals bijvoorbeeld het beleid voor nieuwe natuurgebieden (lokatie en oppervlakte). Het plan bevat maatregelen voor een verbetering van het landelijk gebied tussen Rijssen, Holten, Nijverdal en Wierden. Hoofddoel is het landelijk gebied mooier en vitaler te maken. Dit betekent een gezonde landbouw, een betere natuur, meer recreatie, een mooi landschap, verkeersveilige situaties en een schoon milieu.

De volgende maatregelen kunnen hieraan een bijdrage leveren:

  • verbetering van de inrichting van het landbouwgebied;
  • realiseren van natuurontwikkelings- en reservaatsgebieden;
  • de aanleg van ecologische verbindingszones en verminderen van barrieres voor de natuur;
  • verbeteren van de waterbeheersing voor landbouw en natuur;
  • plaatselijk verminderen van bodemverontreinigingen;
  • verbeteren van de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen;
  • aanleg van fiets-, wandel- en ruiterpaden om de recreatieve mogelijkheden te vergroten en de kwaliteit van de aanwezige paden te verhogen;
  • verminderen van verkeersonveilige situaties.

In het landinrichtingsplan zijn de natuurontwikkelingsprojecten Zunasche Heide en Middelveen/Overtoom opgenomen. Het natuurontwikkelingsproject Zunasche Heide is als concreet planonderdeel benoemd. Het is een nieuw natuurgebied op de overgang van de droge stuwwal naar de natte laagtes. Kwelwater is hier belangrijk. De gewenste vegetaties zijn onder meer droge en natte heide, heischrale graslanden, schraalland, bloemrijke hooilanden, matig voedselrijke moerassen en broekbossen. Dit sluit aan op de biotoopeisen van het Korhoen. De inrichting van dit natuurgebied dient daarom gebaseerd te zijn op een natuurlijke afwatering. In de laagste delen dient het grondwater gedurende een lange tijd van het jaar op of tot in het maaiveld te staan. De kwaliteit van dit grondwater zal varieren van regenwaterachtig in de hogere gebieden tot kwelwaterachtig in de lagere gebieden.

De volgende maatregelen zijn nodig bij de natuurontwikkelingsprojecten Zunasche heide en Overtoom:

  • dempen/afdammen van waterlopen en sloten;
  • gedeeltelijk afgraven van de voedselrijke bovengrond, waarbij de hoog-laaggradiënt in het terrein gevolgd en versterkt wordt. Dit betekent dat de hogere delen voornamelijk gehandhaafd worden en de lagere delen worden verlaagd;
  • herstel van microreliëf in de percelen;
  • afgraven/doorgraven van wegen en dijken;
  • het verkeersluw maken van wegen of onttrekken aan de openbaarheid van een aantal wegen voor het doorgaande verkeer.

3.2.2 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel zijn op 1 juli 2009 vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel uiteengezet. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van het streekplan, Verkeers- en Vervoersplan, Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan. Deze visie is opgesteld met een doorkijk tot 2030. In de Omgevingsverordening zijn instructies opgenomen ten aanzien van de inhoud van de juridisch-planologische documenten. In deze paragraaf komt als eerste de visie aan bod en in navolging hierop de verordening.

Voor de omgevingsvisie heeft de provincie twee thema's die leidend zijn voor alle beleidskeuzes: duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen in projecten en regels. Ontwikkelingsperspectieven schetsen de ontwikkelingsrichtingen voor gebieden. Voor de groene omgeving worden de volgende ontwikkelingsperspectieven geschetst:

  • realisatie groene en blauwe hoofdstructuur;
  • buitengebied- accent agrarische productie;
  • buitengebied- accent veelzijdige gebruiksruimte.

Het plangebied Zunasche Heide ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'realisatie groene hoofdstructuur', het betreft hier de begrensde Ecologische Hoofdstructuur. De aangewezen nieuwe natuur moet nog gerealiseerd worden.

Het plangebied ligt in het landschapstype 'jonge heide- en broekontginningen'. De dragende structuren van dit landschapstype zijn de landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het behoud en de versterking van deze structuren.

De Omgevingsvisie is gedeeltelijk uitgewerkt in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. In de verordening is aangegeven welke gebieden onder de werkingssfeer van de regels voor de Ecologische Hoofdstructuur vallen. De regels hebben dan met name betrekking op eisen die gesteld worden aan ruimtelijke ontwikkelingen, anders dan natuurontwikkeling. Bestemmingsplannen voor de Ecologische Hoofdstructuur "strekken uitsluitend tot behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden behorend tot de gebiedscatgorieen nieuwe, nog niet gerealiseerde natuur en zoekgebied" (artikel 2.7.3. onder b van de Omgevingsverordening). Een natuurbestemming is bij de realisatie van nieuwe natuur dus noodzakelijk.

3.2.3 Natuurbeheerplan

Het Natuurbeheerplan (ontwerp-wijziging, april 2012) is het toetsingskader voor de Subsidieregeling Natuur en Landschapsbeheer. In het Natuurbeheerplan staan de natuurdoelen per gebied met daarbij om welk beheertype het gaat (bijvoorbeeld moeras of bos). Er staat in voor welk (agrarisch) natuurbeheertype subsidies verleend kunnen worden en of het gaat om de ontwikkeling van nieuwe natuur en/of kwaliteitsverbetering van bestaande natuur.

In het Natuurbeheerplan 2012 is het grootste deel van de Zunasche Heide aangemerkt als "nog om te vormen landbouwgrond naar natuur" en als nieuwe natuur langs de randen van de Sallandse Heuvelrug. Dit betreft een aantal belangrijke kwelgebieden aan de voet van de Sallandse heuvelrug en een aantal kleine inliggende percelen. De kwelgebieden zijn: Vossenbelt, Eelen, Zunasche heide en het Overtoom/Middelveen.

Eelen en de Zunasche heide vormen de aansluiting van de robuuste verbindingzone tussen het Vechtdal via de Sallandse Heuvelrug naar Zuid Twente. Deze kwelgebieden werden grotendeels gevoed met grondwater vanuit de Sallandse Heuvelrug. Dit water is van nature tamelijk zuur, ondanks de soms langer afgelegde weg. In de flanken van de heuvelrug zorgde dit water voor natte vegetaties die gedomineerd werden door kleine zeggen, zoals Zwarte zegge, Sterzegge en Blauwe zegge. Restanten van deze gemeenschappen zijn nog langs slootkanten te vinden, o.a. in de Zunasche heide. In de sloten groeit het Duizendknoopfonteinkruid, die in de Zunasche heide een van haar belangrijkste leefgebieden binnen Overijssel heeft.

Het streefbeeld voor Eelen, Zunasche heide, Overtoom/Middelveen is het volgende: in deze kwelgebieden is herstel van de kwelsituatie nodig zodat de ontwikkeling van Vochtig hooiland (N10.02), Nat schraalland (N10.01), Droge en natte heide (N07.01, N06.04) mogelijk wordt. Deze gebieden zijn een belangrijk uitbreidingsgebied voor de Korhoen. Ten behoeve van de Korhoen is op de overgang van de Zunasche heide naar de Sallandse heuvelrug de ontwikkeling van een kleinschalig gebied met graanakker en droog en kruiden- en faunarijk grasland gewenst. In de deelgebieden Zunasche heide en Eelen worden daarnaast ook bos (Hoog- en laagveenbos N14.02) ontwikkeld als stapstenen in de Robuuste verbinding tussen de Sallandse Heuvelrug en de Regge.

3.2.4 Reconstructieplan Salland-Twente

Het plangebied ligt in het verwevingsgebied en het extensiveringsgebied. Dit gebied is als zodanig aangewezen in het kader van het Reconstructieplan Salland-Twente. De hoofdlijn van het beleid in het verwevingsgebied is:

  • het mogelijk maken en handhaven van veel functies naast elkaar en in combinatie met elkaar;
  • ruimte bieden aan meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap etc.);
  • de landbouw, waaronder de intensieve veehouderij, beperkt ruimte bieden;
  • extra kansen bieden door de ontwikkeling van sterlocaties voor de intensieve veehouderij.

De hoofdlijn van het beleid in het extensiveringsgebied is:

  • bevorderen van de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, de realisatie van milieudoelen, en waar mogelijk van recreatief gebruik;
  • de intensieve veehouderij beëindigen en/of verplaatsen.

Natuurontwikkeling past in de hoofdlijnen van het beleid uit het Reconstructieplan.

3.2.5 Conclusie provinciaal beleid

De provincie Overijssel heeft de Zunasche Heide in meerdere beleidsdocumenten aangewezen als een nieuw natuurgebied dat nog gerealiseerd moet worden. De ontwikkeling past ook in het Reconstructieplan: binnen een verwevingsgebied zijn meerdere functies mogelijk. Het extensiveringsgebied is bedoeld voor de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. Een natuurbestemming is gewenst omdat het gebied van functie veranderd: agrarisch gebruik wordt natuurgebied. De kenmerkende landschapsstructuren van het jonge heide- en broekontginningenlandschap moeten behouden en/of versterkt worden.

3.3 Gemeeentelijk Ruimtelijk Beleid

Het voor dit plan relevante ruimtelijk beleid is verwoord in het bestemmingsplan Buitengebied 2009. In dit bestemmingsplan is in de agrarische gebiedsbestemmingen een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de agrarische bestemming om te zetten in een natuurbestemming. Voorwaarden zijn onder meer dat de functiewijziging dat de aangrenzende gronden niet ovenredig worden belemmerd en dat de gerechtigden van de betreffende gronden instemmen met de bestemmingswijziging.

Conclusie

Het gemeentelijk ruimtelijk beleid speelt in op de provinciale natuurdoelen doordat er een wijzigingsbevoegdheid voor natuurontwikkeling in het bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden En Onderzoek

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Bodem

Historisch vooronderzoek

Voor het plangebied is een historisch vooronderzoek uitgevoerd. Het doel van het vooronderzoek is het vaststellen of er op de percelen activiteiten hebben plaatsgevonden die bodemschade kunnen hebben veroorzaakt. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 3 Historisch bodemonderzoek. De conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek volgen hierna:

Resumerend kan op basis van de resultaten worden gesteld dat op het overgrote deel van de onderzoekslocatie geen activiteiten hebben plaatsgevonden die kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Een uitzondering is de locatie waar asbest is verwijderd (Blokkendijk / Petersdijk, gemeente Wierden)

Op de locatie (in de gemeente Wierden) waar asbest verwijderd is, zijn geen asbestdelen op het maaiveld aangetroffen. Op basis van de terreininspectie is gebleken dat er in het Hellendoornse deel van het plangebied meerdere verdachte deelgebieden (opslag en/of dumpplekken) zijn. Ook kan op voorhand niet uitgesloten worden dat op de onverharde paden in het verleden asbest is toegepast als verharding.

Aanbevolen wordt om ter plaatse van alle verdachte deelgebieden waar op basis van het inrichtingsplan gegraven wordt een verkennend bodem en/of verkennend asbestonderzoek uit te voeren. Op die manier kan gekeken worden of de activiteiten een negatieve invloed hebben gehad op de kwaliteit van de onderliggende bodem.

Verkennend bodem- en asbestonderzoek

In aanvulling op het historisch vooronderzoek is een verkennend bodem-en asbestonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4Verkennend bodem- en asbestonderzoek.

De conclusies voor de locaties binnen het graafgebied zijn:

  • Grond: In het mengmonster van de bovengrond (bovenste 20 cm) van locatie B zijn gehalten van kobalt en zink tot boven de achtergrondwaarde aangetroffen. De overige geanalyseerde parameters zijn niet verhoogd aangetroffen. In het mengmonster van de ondergrond van de onderzoekslocatie zijn geen van de geanalyseerde parameters aangetroffen in gehaltes boven de achtergrondwaarde en/of rapportagegrens.
  • Grondwater: Met uitzondering van een licht verhoogde concentratie van barium zijn geen van de geanalyseerde parameters aangetroffen boven de streefwaarde en/of rapportagegrens.
  • Asbest: Ter plaatse van locatie A is zowel op het maaiveld als in het opgeboorde materiaal asbest aangetoond. In het samengestelde grondmonster is eveneens asbest aangetoond. De locatie blijft asbestverdacht. Derhalve dient conform de NEN 5707 / 5897 een eerste fase nader asbestonderzoek uitgevoerd te worden. Met een nader asbestonderzoek wordt met voldoende betrouwbaarheid de aanwezigheid, aard en concentratie van het asbestgehalte vastgesteld. Ter plaatse van de opslagplek (locatie B) zijn op het maaiveld wel asbesthoudende materialen waargenomen. In het opgeboorde materiaal en in het samengestelde grondmonster is geen asbest aangetroffen. De bovengrond kan voor wat betreft asbest als onverdacht worden beschouwd. Wel dienen voorafgaand aan eventuele graafwerkzaamheden de asbesthoudende materialen op het maaiveld door middel van handpicking verwijderd te worden.

De conclusies voor de locaties buiten het graafgebied zijn:

  • Grond: In de mengmonsters van de boven- en ondergrond ter plaatse van locatie H, J en K zijn gehalten van kobalt tot boven de achtergrondwaarde aangetroffen. De overige geanalyseerde parameters zijn niet aangetroffen in gehalten boven de achtergrondwaarde en/of rapportagegrens. In de mengmonsters van de locaties I en M zijn geen verhogingen aangetroffen.
  • Grondwater: Met uitzondering van een licht verhoogde concentratie van barium zijn geen van de geanalyseerde parameters aangetroffen boven de streefwaarde en/of rapportagegrens.
  • Asbest: Ter plaatse van locatie F kan de bovengrond voor wat asbest betreft als onverdacht worden aangemerkt. Op de aanwezige schuur is asbest aanwezig. Indien de schuur verwijderd wordt dient voorafgaand aan de sloop een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd. Ter plaatse van locatie G zijn op het maaiveld visueel asbesthoudende materialen waargenomen. In het opgeboorde materiaal en in het samengestelde grondmonster is geen asbest aangetroffen. De bovengrond kan voor wat betreft asbest als onverdacht worden beschouwd. Wel dient voorafgaand aan eventuele graafwerkzaamheden de asbesthoudende materialen op het maaiveld door middel van handpicking verwijderd te worden. Op de aanwezige schuren is asbest aanwezig. Indien de schuren verwijderd worden dient voorafgaand aan de sloop een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd. Ter plaatse van locatie L zijn zowel op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal asbest aangetoond. In het samengestelde grondmonster is eveneens asbest aangetoond. De locatie blijft asbestverdacht. Daarom dient conform de NEN 5707 / 5897 een eerste fase nader asbestonderzoek uitgevoerd te worden. Met een nader asbestonderzoek wordt met voldoende betrouwbaarheid de aanwezigheid, aard en concentratie van het asbestgehalte vastgesteld.

Op een aantal plekken moet dus nog een aanvullend asbestonderzoek plaatsvinden voorafgaand aan de bodemwerkzaamheden.

4.1.2 Waterbodem

In het plangebied is een waterbodemonderzoek en bodemkartering uitgevoerd (voor de bodemwerkzaamheden in de gebieden Zunasche Heide en Middelveel-Overtoom) . De aanleiding voor dit onderzoek is de voorgenomen land(her)inrichting. Het doel van het waterbodemonderzoek is het vastleggen van de huidige waterbodemkwaliteit.

Daarnaast is tijdens de bodemkartering de bodemopbouw en indicatief de kwaliteit van de grond vastgesteld.

De conclusies van het waterbodemonderzoek zijn:

Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 5 Waterbodemonderzoek en Bijlage 6Overzicht boorpunten waterbodem- en karterend onderzoek. Op basis van het waterbodemonderzoek is gebleken dat binnen het plangebied in enkele onderzochte trajecten een sliblaag aanwezig is. De geschatte hoeveelheid slib bedraagt circa 4.130 m3. Daarnaast zijn in een aantal watergangen bijmengingen met slib waargenomen. Op basis van de onderzoeksresultaten is gebleken dat het overgrote deel van de onderzochte waterbodems vrij toepasbaar is. Binnen het plangebied vallen enkele waterbodems in klasse A of B, waarvan twee watergangen daadwerkelijk een sliblaag bevatten. Aangezien de onderliggende bodemlaag bij het laboratorium tot 7 november 2012 in bewaring staat kan deze indien wenselijk aanvullend worden geanalyseerd. Eén watergang (zonder slib) valt in klasse niet toepasbaar.

Indien de waterbodem ter plaatse van de genoemde trajecten wordt gebaggerd / ontgraven dan dient met rekening te houden dat deze waterbodem beperkt herbruikbaar is. De waterbodems zijn als volgt toepasbaar:

  • Klasse A is toepasbaar in watergangen met klasse A of hoger;
  • Klasse B is toepasbaar in watergangen met klasse B of hoger;
  • Niet toepasbaar dient afgevoerd te worden naar een erkende verwerker.

Klasse vrij toepasbaar kan zonder milieuhygienische beperkingen overal worden toegepast. Bij het dempen en aanleggen van watergangen kan mogelijk gebruik gemaakt worden van de optie "tijdelijke uitname" uit het Besluit Bodemkwaliteit. Deze optie geeft aan dat wanneer een sloot gedempt wordt met grond vrijkomend uit een naastgelegen nieuw te graven sloot, de milieuhygienische kwaliteit van de te verplaatsen grond niet bepaald hoeft te worden.

De conclusies van de bodemkartering zijn:

Door middel van de werkzaamheden is de bodemopbouw in kaart gebracht en is indicatief de kwaliteit van de bodem vast gesteld. Op basis van de chemische analyses kan worden gesteld dat op het overgrote deel ter plaatse van het bodemkarteringstraject en het fietspad geen verhoogde gehalten zijn gemeten. Er zijn een aantal uitzonderingen, deze liggen echter in het gebied Middelveen-Overtoom. Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op deze gebieden.

Ter plaatse van het onderzochte traject is de opdrachtgever voornemend om een nieuwe watergang aan te leggen, waardoor grond zal vrijkomen. De huidige gegevens geven niet meer dan een indicatie van de kwaliteit. Indien de grond hergebruikt gaat worden (in het gebied) is het advies om de grond met dezelfde grondsoort (zand/ veen/ klei/ leem) in drie depots op te delen, namelijk:

  • Bodemlagen waarin alle parameters < achtergrondwaarde zijn;
  • Bodemlagen waarin een of meerdere parameters > achtergrond en < tussenwaarde zijn;
  • Bodemlagen waarin een of meerdere parameters > tussenwaarde < interventiewaarde zijn.

Na het indelen van deze depots dient een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit te worden uitgevoerd. Op basis daarvan kan bepaald worden of de grond hergebruikt kan worden.

4.1.3 Watertoets

De watersystemen in het landelijk gebied van Rijssen, Wierden en Hellendoorn zijn voornamelijk afgestemd op de landbouwfunctie. Door middel van een integraal landinrichtingsproject wordt het gebied opnieuw ingericht en gedeeltelijk van functie veranderd. Voor de voormalige landbouwpercelen die worden omgezet in natuur voldoet het watersysteem niet aan de eisen en wensen die vanuit de natuurfunctie worden gesteld. Om verdroging van de natuurgebieden te voorkomen is vernatting gewenst en om eutrofiering van de natuur te voorkomen is het gewenst om de waterafvoer van landbouwgebieden om de natuur heen te leiden. Daarnaast is het voor de verbetering van de landbouwstructuur gewenst om het watersysteem lokaal te verbeteren, om zodoende te natte omstandigheden of doorsnijding van percelen te voorkomen.

De maatregelen die genomen worden in het watersysteem betreffen onder andere het dempen en verondiepen van watergangen in het nieuwe natuurgebied. Daarnaast worden er nieuwe watergangen aangelegd om de waterafvoer van landbouwgronden om het natuurgebied te leiden. Tenslotte worden er lokaal maatregelen genomen om ongewenste effecten en uitstraling van de inrichting van het natuurgebied te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het draineren en/of ophogen van landbouwpercelen.

De maatregelen voldoen aan Europese, nationale en regionale normen die gesteld worden aan het watersysteem, vanuit onder meer de Kaderrichtlijn Water, Waterbeleid 21ste eeuw en het Waterbeheerplan Regge en Dinkel. De maatregelen hebben een positief effect op het watersysteem, de waterkwaliteit en waterkwantiteit. De effecten van de maatregelen worden gemonitord en waar nodig worden aanpassingen verricht ter voorkoming of beperking van negatieve gevolgen. Geconcludeerd wordt dat de waterhuishoudkundige doelstellingen in dit plan voldoende gewaarborgd zijn

Deze waterparagraaf is samen met het waterschap Regge en Dinkel opgesteld. In het voortraject van het bestemmingsplan zijn diverse overlegmomenten geweest tussen de initiatiefnemer Dienst Landelijk Gebied en het waterschap Regge en Dinkel en heeft afstemming plaatsgevonden over de inhoud van het plan.

Het proces van de watertoets is hiermee doorlopen.

4.1.4 Hydrologisch ontwerp

Voor het plan is een hydrologisch ontwerp gemaakt. De te nemen maatregelen zijn op de kaart in Bijlage 7 Hydrologisch ontwerp Zuna opgenomen.

In het plangebied wordt een sloot gedempt. In Bijlage 7 Hydrologisch ontwerp Zuna is te zien welke sloten worden gedempt of verondiept. Een deel van het plangebied wordt afgegraven. Het gebied zal hiermee vernatten. Aan de randen van het nieuwe natuurgebied zal dit natschade op een aantal agrarische percelen veroorzaken. Met de individuele eigenaren van deze percelen zijn afspraken gemaakt over het compenseren van de natschade. De betrokken percelen worden opgehoogd of voorzien van drainage. In Bijlage 7 Hydrologisch ontwerp Zuna is te zien waar welke maatregelen worden genomen. In de oranje gebieden vindt compensatie plaats door middel van ophogen van gronden. In de blauwe gebieden wordt drainage aangelegd. Bij de Schoneveldsweg wordt een nieuwe watergang voor de afwatering van de agrarische percelen aangelegd.

Omdat deze compensatiepercelen niet van functie veranderen zijn ze niet meegenomen in dit bestemmingsplan.

4.1.5 Externe veiligheid

Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Hierin zijn regels gesteld teneinde de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder het besluit vallen zijn onder meer grote chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden.

Op basis van de Risicokaart van de provincie Overijssel blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven zijn gevestigd die vallen onder het Bevi.

Ten zuiden van het plangebied ligt een aardgastransportleiding met een veiligheidszone. Beide liggen buiten het plangebied. In en rond het plangebied liggen geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen.

Aan de westzijde ligt net buiten het plangebied het natuurgebied de Sallandse Heuvelrug. Voor dit gebied geldt dat er een risico op natuurbrand is. Omdat in het plangebied Zunasche Heide geen bebouwing of verblijfsruimtes voor mensen worden gerealiseerd onstaan er geen extra risico's voor mensen of kans op schade aan gebouwen.

De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 is er sprake van een "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt.

4.1.6 Explosievenonderzoek

In de omgeving van het plangebied is tijdens en aan het eind van de Tweede Wereldoorlog gevochten. In het gebied zijn bommen afgeworpen en V1's ingeslagen. Het is mogelijk dat een deel van de bommen en explosieven nog in de grond ligt en nooit zijn afgegaan (blindgangers). Het is daarom van belang om voorafgaand aan de graafwerkzaamheden te onderzoeken of en waar deze niet-gesprongen explosieven liggen. Daarom is een vooronderzoek verricht naar de mogelijkheid dat er nog niet-gesprongen explosieven in de bodem liggen. De conclusies van het vooronderzoek zijn dat in en de directe omgeving van de Zunasche Heide geen blindgangers te verwachten zijn.

Het volledige rapport en de kaart met de lokaties van onder meer inslagen, kraters en schuilgaten is opgenomen in Bijlage 8 Vooronderzoek aanwezigheid conventioneleexplosieven.

4.1.7 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid". De wet heeft betrekking op situaties waarbij (spoor)wegen of bedrijventerreinen worden aangelegd of aangepast of wanneer nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen) worden opgericht.

In dit plan zijn deze situaties niet aan de orde. Nader ingaan op dit thema is daarom niet noodzakelijk.

4.1.8 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde1, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof danwel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is per 1 augustus 2009 in werking getreden.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 100.000 m² brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m² brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Voorliggend bestemmingsplan maakt geen van de hiervoor genoemde ontwikkelingen mogelijk en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Er kan daarom geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

4.1.9 Milieueffectbeoordeling

Om de uitvoering van het landinrichtingsproject Rijssen-West mogelijk te maken is een ruimtelijk besluit nodig. Het gaat om drie bestemmingsplannen omdat het landinrichtingsgebied verspreid ligt over drie gemeenten: Hellendoorn, Rijssen-Holten en Wierden. Het voornemen is daarom getoetst aan het Besluit m.e.r. (april 2011). In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten benoemd waar een m.e.r.(-beoordelings)plicht voor geldt. Relevant zijn de zogenoemde C- en D-lijst uit de bijlage van het Besluit. De m.e.r.-plichtige activiteiten zijn opgenomen in de C-lijst, de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten in de D-lijst. Een andere ingang voor een m.e.r.-plicht zijn de mogelijke effecten op Natura 2000-gebied. De m.e.r.(beoordelings)- plicht is zodoende via de volgende twee ingangen getoetst:

  • via de C- of D- lijst uit het Besluit m.e.r.;
  • vanwege mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden.

C-lijst: De voorgenomen activiteit bestaat onder andere uit het herinrichten van het plangebied naar nieuwe natuur. In de C-lijst is deze activiteit niet opgenomen. In dit kader geldt dus geen directe m.e.r.-plicht.

D-lijst: De voorgenomen landinrichtingsplannen komen wel voor op de D-lijst. Relevant zijn de drempelwaarden zoals deze voor een landinrichtingsproject (dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan) zijn opgenomen (categorie 9 van de D-lijst):

  • een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw.

Het totale oppervlak van de Landinrichting Rijssen-West bedraagt 224,5 hectare en overschrijdt daarmee de drempel van 125 hectare. De Zunasche Heide (92,8 hectare) en Middelveen-Overtoom (131,7 hectare) grenzen weliswaar niet aan elkaar, maar de beide ontwikkelingen dienen als één samenhangend project te worden gezien als onderdeel van de Landinrichting Rijssen-West. Conclusie is dat de voorgenomen landinrichting m.e.r.-beoordelingsplichtig is en dat dit geldt voor de drie te nemen ruimtelijke besluiten, namelijk de drie bestemmingsplannen die vastgesteld moeten worden.

De conclusies naar aanleiding van de m.e.r.-beoordeling zijn als volgt (het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 9 M.e.r.-beoordelingsnotitie :

Na het in beeld brengen van de potentiële effecten door toedoen van de ontwikkeling kan de conclusie worden getrokken dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor milieu worden verwacht. Bij de optredende effecten zowel in de deelgebieden Zuna en Overtoom als omgeving is onderzocht wat de duur, frequentie en omkeerbaarheid is. Voor bijna alle thema’s geldt dat negatieve effecten op basis van voorgenoemde criteria niet worden verwacht. Uitzondering hierop vormt het onderdeel archeologie en ecologie. Hier treden mogelijk (tijdelijk) negatieve effecten op.

Op basis van mitigerende en compenserende maatregelen (mede op basis van daarvoor geldende wetgeving) kunnen deze effecten worden verzacht of weggenomen. Op grond van de conclusies per milieuthema, kan daarom worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uit te sluiten en dat het doorlopen van een (nieuwe) m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is. Het opstellen van een MER zal naar verwachting geen nieuwe informatie opleveren die wezenlijk is voor de besluitvorming en biedt dan ook geen meerwaarde.

De benoemde negatieve effecten op archeologie en ecologie kunnen op basis van bestaande wetregelgeving worden gecompenseerd of verzacht.

Aanbevelingen voor het vervolg

  • Ecologie: Bij de uitvoering van de plannen dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen (15 maart tot 15 juli). Hiermee kunnen effecten op jaarrondsoorten worden weggenomen. Verder dient bij de situering van het struinpad rekening te worden gehouden met de verblijfplaats van jaarrondsoorten.
  • Archeologie: Indien doormiddel van naderonderzoek archeologische waarden in het gebied worden aangetroffen dienen deze bij voorkeur “in situ” (niet opgraven) te worden behouden. Door hier in de inrichting rekening mee te houden kunnen negatieve effecten worden voorkomen.

Procedure

De m.e.r.-beoordelingsnotitie doorloopt een wettelijk verplichte procedure (artikel 7.19 Wet milieubeheer). De notitie is behandeld in het college, waarbij het besluit is genomen dat er geen m.e.r.-procedure vereist is. Dit besluit wordt -tegelijk met of voorafgaand aan het ter inzage leggen van het bestemmingsplan- ter inzage gelegd. Op het besluit is inspraak mogelijk.

4.1.10 Natuur

4.1.11 Landschap

Het plangebied ligt in een jong heide- en broekontginningslandschap. De dragende structuren van dit landschapstype zijn de landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken.

Het inrichtingsplan houdt rekening met de bestaande structuren van dit landschapstype. De opstrekkende verkaveling vanaf de wegen blijft in stand. De verspreid liggende bospercelen en -stroken blijven behouden. Een deel van de sloten wordt gedempt of verondiept.

De openheid van het gebied blijft behouden doordat er geen nieuwe bospercelen of bomen worden aangeplant. De nieuwe inrichting met vochtig hooiland, nat schraalland, droge en natte heide en een kleinschalig gebied met graanakkers en droog en kruiden- en faunarijk grasland garandeert het behoud van de openheid.

4.1.12 Archeologie

In augustus 2012 is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in een viertal plangebieden in het kader van de voorgenomen natuurherstelwerkzaamheden, in het gebied ten westen van de bebouwde kom van Rijssen (gemeente Rijssen-Holten en Wierden). De aanleiding voor het onderzoek is het voornemen enkele gebieden te ontgraven ten behoeve van de aanleg en verbreding van enkele watergangen. Op basis van het vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken (het volledige onderzoek is opgenomen in :

  • Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat voor de deelgebieden Middelveen-Overtoom A en B een lage archeologische verwachting geldt op het aantreffen van archeologische resten. De aanleiding hiervoor is dat beide plangebieden op basis van de geomorfologische kaart in een relatief lage en natte vlakte hebben gelegen, waarin al dan niet verspoelde dekzanden voorkomen. De hoge vochtigheid van het gebied wordt bevestigd door de beekeerdgronden en moerige eerdgronden die er voorkomen. Vlakbij beide plangebieden zijn wel dekzandruggen aanwezig, waar eventueel archeologische resten op aangetroffen kunnen worden. Deze vallen echter buiten het kader van onderhavig onderzoek.
  • Voor de deelgebieden Zunasche Heide A en B geldt op basis van het bureauonderzoek voor delen van het traject een middelhoge tot hoge archeologische verwachting, aangezien beide tracés gedeeltelijk een dekzandrug kruisen. In de top van deze rug kunnen archeologische resten worden aangetroffen, die zeer waarschijnlijk dateren in de periode Laat-Paleolithicum B tot en met het Neolithicum. Nederzettingsresten uit latere perioden worden niet direct verwacht, aangezien na die periode het plangebied door de uitbreiding van het veen te nat is geworden voor bewoning. Voor die periodes geldt daarom ook een lage verwachting (Bronstijd tot en met Nieuwe tijd). Wel kunnen zaken aanwezig zijn als knuppelwegen, rituele deposities en andere sporen van landgebruik.
  • Uit het veldonderzoek bij Zunasche Heide is gebleken dat de gebiedsdelen, waar zich een dekzandrug in de ondergrond bevindt, verstoord zijn geraakt, vermoedelijk als gevolg van agrarisch landgebruik en de 19e en 20e eeuwse ontginningen in het gebied. Ook zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats in het plangebied.

Concluderend geldt voor zowel Zunasche Heide A en B als voor Middelveen-Overtoom A en B ten aanzien van alle archeologische perioden een lage archeologische verwachting.

Het advies op basis van het onderzoek is dat voor de plangebieden Middelveen-Overtoom A en B en Zunasche Heide A en B geen aanvullende archeologische maatregelen nodig zijn. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek bestaat er in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen werkzaamheden. Het terrein is daarmee vanuit archeologische optiek geschikt voor de toekomstige inrichting.

4.1.13 Hinder tijdens de aanlegfase

Tijdens de graafwerkzaamheden zal tijdelijk hinder ontstaan voor omwonenden. Het gaat met name om grondtransport. Met de omliggende bewoners worden voorafgaand aan de werkzaamheden afspraken gemaakt over het beperken van de hinder en welke wegen gebruikt gaan worden. Mocht er rijschade ontstaan dan is er geld gereserveerd voor compensatie of herstel. Tevens zal overleg met de wegbeheerder(s) plaatsvinden.

4.1.14 Voorkomen van natschade

Voor het plan is een hydrologisch ontwerp gemaakt. De te nemen maatregelen zijn op de kaart in Bijlage 7 Hydrologisch ontwerp Zuna opgenomen.

In het plangebied wordt een sloot gedempt. Een aantal sloten wordt verondiept. In Bijlage 7 Hydrologisch ontwerp Zuna is te zien welke sloten worden gedempt of verondiept. Een deel van het plangebied wordt afgegraven. Het gebied zal hiermee vernatten. Aan de randen van het nieuwe natuurgebied zal dit natschade op een aantal agrarische percelen veroorzaken. Met de individuele eigenaren van deze percelen zijn afspraken gemaakt over het compenseren van de natschade. De betrokken percelen worden opgehoogd of voorzien van drainage. In Bijlage 7 Hydrologisch ontwerp Zuna is te zien waar welke maatregelen worden genomen. In de oranje gebieden vindt compensatie plaats door middel van ophogen van gronden. In de blauwe gebieden wordt drainage aangelegd. Bij de Schoneveldsweg wordt een nieuwe watergang voor de afwatering van de agrarische percelen aangelegd.

Omdat deze compensatiepercelen niet van functie veranderen (ze blijven in agrarisch gebruik) zijn ze niet meegenomen in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Het Wijzigingsplan

5.1 Algemeen

In het bestemmingsplan Buitengebied 2009 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de bestemmingen "Agrarisch met waarden - Landschap" en "Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap" te wijzigen in de bestemming "Natuur". Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn een aantal voorwaarden verbonden. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op die voorwaarden, wordt een toets aan de voorwaarden uitgevoerd en wordt tenslotte ingegaan op de planopzet en de uitvoerbaarheid.

5.2 De Wijzigingsbevoegdheid

In artikel 7.8 onder i van de bestemmingsplan Buitengebied 2009 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de bestemming "Agrarisch met waarden" te wijzigen in de bestemmingen "Natuur" of "Water". het wijzigen van de bestemming mag uitsluitend plaatsvinden ten aanzien van gronden waarvan vaststaat dat:

  • daarop de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd;
  • de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;
  • daar bos- en natuurontwikkeling zal plaatsvinden of heeft plaatsgevonden en
  • de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden daarmee instemmen.

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging dient een evenredige belangenafweging plaats te vinden waarbij wordt betrokken:

  • de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

5.3 Toets Aan De Wijzigingsbevoegdheid

Hierna wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

  • Daarop de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd.
    de voor de natuurontwikkeling benodigde gronden zijn aangekocht en niet meer in bezit bij agrariers. De gronden zullen als natuurgebied worden ingericht. De agrarische bedrijfsvoering is/wordt hiermee beëindigd.
  • De agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd.
    de agrarische functie van percelen rond het natuurgebied wordt niet onevenredig belemmerd. De effecten van de natuurontwikkeling en vernatting zijn doorgerekend. Hieruit blijkt dat op een aantal percelen natschade zal ontstaan. Met de betrokken grondeigenaren zijn hierover afspraken gemaakt. Door de initiatiefnemer worden maatregelen genomen om de schade te compenseren. De betrokken percelen worden opgehoogd of er wordt drainage aangelegd. De kaarten met het hydrologisch ontwerp en de te nemen maatregelen zijn opgenomen in Bijlage 7Hydrologisch ontwerp Zuna.
  • Daar bos- en natuurontwikkeling zal plaatsvinden of heeft plaatsgevonden en
    op de betrokken percelen wordt een natuurgebied ingericht. Deze natuurontwikkeling is conform het Landinrichtingsplan Rijssen-West en het provinciale Natuurbeheerplan. Het plangebied is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. De toekomstige inrichting van het gebied is weergegeven in Bijlage2 Kaarten inrichtingsplan Zunasche Heide. De ecologische onderbouwing is opgenomen in Bijlage 10 Landschapsecologische uitwerking natuurontwikkelingZunasche Heide.
  • De gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden daarmee instemmen.
    De benodigde gronden zijn aangekocht. In het plangebied heeft in overleg met de eigenaren een kavelruil plaatsgevonden. Op een aantal percelen zal natschade ontstaan, met de betrokken eigenaren zijn afspraken gemaakt over compensatie. De betrokkken percelen worden of opgehoogd, of voorzien van drainage.

Naar aanleiding van de evenredige belangenafweging kan het volgende worden geconcludeerd.

  • De mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
    door het nemen van een aantal maatregelen zoals dempen en verondiepen van watergangen wordt de Zunasche Heide met name in de kern van het gebied vernat. Aan de randen van het gebied heeft dit effect op een aantal agrarische percelen, deze percelen zullen natter en minder geschikt voor agrarisch gebruik worden. Met deze individuele eigenaren zijn afspraken gemaakt over het voorkomen van natschade. Zo wordt drainage aangelegd, een nieuwe watergang langs de Schoneveldsweg aangelegd en worden percelen opgehoogd. De belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden dus niet geschaad.
  • De mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
    uit de verschillende onderzoeken (zie ook hoofdstuk 4) blijkt dat de natuurontwikkeling uitvoerbaar is. Met het plan worden natuurwaarden versterkt, en blijven de karakteristieken van het landschap behouden. Vanuit milieutechnisch, ecologisch en archeologisch opzicht gezien zijn er geen belemmeringen geconstateerd.
  • De mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
    het plangebied ligt in een jong heide- en broekontginningslandschap, dat gekenmerkt wordt door landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Met dit inrichtingsplan blijft het bestaande landschappelijke raamwerk behouden. De bosstroken, de opstrekkende verkaveling en de openheid tussen veld en bosstroken blijven behouden. In het deel ten zuidoosten van de Klokkendijk wordt nieuwe kavelgrensbeplanting aangeplant. De landschappelijke inpasbaarheid van het natuurontwikkelingsproject is daarmee aangetoond.
  • De mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
    de verkeerssituatie wordt niet of nauwelijks beïnvloed. Het nieuwe natuurgebied zal recreanten aantrekken maar deze zullen over de bestaande wegen en fietsroutes worden geleid. In het natuurgebied wordt een struinroute voor wandelaars aangelegd. Er wordt geen parkeerplaats aangelegd. De bestaande wegen en routes blijven ongewijzigd. Een deel van de Klokkendijk zal worden opgehoogd. Met de omwonenden en de wegbeheerders worden afspraken gemaakt over het beperken van de hinder tijdens de graafwerkzaamheden.

5.4 Planopzet

5.4.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Met de SVBP2008 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);

4. Overgangs- en slotregels.

5.4.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op de verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd tenzij in de tekst anders vermeld. De op de verbeelding of in de regels aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

5.4.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Afwijkingen van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels.

5.4.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)

Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 7)

In dit artikel worden de gebruiksregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)

In dit artikel zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen die gelden voor alle in het plan voorkomende bestemmingen.

5.4.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

5.4.6 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan of een wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Het onderhavige wijzigingsplan is gebaseerd op het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" van de gemeente Hellendoorn.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

"Natuur"

De regels van het moederplan “Buitengebied 2009” van de gemeente Hellendoorn zijn overgenomen in voorliggend wijzigingsplan. Deze gronden zijn bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden met heide en natte en droge natuur. Extensieve openluchtrecreatie is toegestaan. Werkzaamheden zoals bodemingrepen zijn vergunningplichtig.

"Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" (Artikel 4)

Het plangebied heeft een hoge archeologische (verwachtings)waarde. De voor "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

5.5 Handhaving

Het wijzigingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het wijzigingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst.

Middels het stelsel van vergunningverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het wijzigingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

De gemeente Hellendoorn hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen of wijzigingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.

5.6 Uitvoerbaarheid

De benodigde gronden zijn via de ruilverkaveling in bezit gekomen bij het Bureau Beheer Landbouwgronden. Na de werkzaamheden worden de gronden verkocht aan Staatsbosbeheer die het gebied gaat beheren.

De kosten voor de aanleg en bijbehorende kosten worden betaald uit de ILG-middelen (Investeringsbudget Landelijk Gebied).

Voor een deel van de werkzaamheden, zoals het afgraven van de bodem, zijn op basis van dit bestemmingsplan nog een aantal omgevingsversgunningen vereist. Deze vergunningen kunnen verleend na de vaststelling van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Voor het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied 2009, Wijziging Zunasche heide" wordt de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen op de in de gemeente Hellendoorn gebruikelijke wijze verleend. Omdat dit bestemmingsplan een uitwerking is van het Landinrichtingsplan Rijssen is geen inspraakprocedure gevolgd. Er hebben meerdere inspraak- en informatiebijeenkomsten plaatsgevonden tijdens de procedure voor de vaststelling van het landinrichtingsplan. Met de direct betrokkenen heeft overleg plaatsgevonden en er zijn afspraken met deze betrokkkenen gemaakt. Het bestemmingsplan wordt daarom direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

Het ontwerpbestemmingsplanheeft gedurende zes weken ter inzage gelegen vanaf zaterdag 1 december 2012 tot en met vrijdag 11 januari 2013. In deze periode zijn er door drie personen zienswijzen. De ingediende zienswijzen zijn ongegrond bevonden (zie Vaststellingsbesluit).

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Ligging Plangebied

Bijlage 2 Kaarten Inrichtingsplan Zunasche Heide

Bijlage 3 Historisch Bodemonderzoek

Bijlage 4 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek

Bijlage 5 Waterbodemonderzoek

Bijlage 6 Overzicht Boorpunten Waterbodem- En Karterend Onderzoek

Bijlage 7 Hydrologisch Ontwerp Zuna

Bijlage 8 Vooronderzoek Aanwezigheid Conventionele Explosieven

Bijlage 9 M.e.r.-beoordelingsnotitie

Bijlage 10 Landschapsecologische Uitwerking Natuurontwikkeling Zunasche Heide

Bijlage 11 Quickscan Ecologie

Bijlage 12 Ecologisch Werkprotocol

Bijlage 13 Archeologisch Onderzoek