't Weusthag - infrastructuur
Bestemmingsplan - gemeente Hengelo
Vastgesteld op 10-09-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan ''t Weusthag - infrastructuur" van de gemeente Hengelo;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0164.BP0071-0301 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 verbeelding:
de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan;
1.4 aanbouw:
een bijbehorend bouwwerk dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk bijbehorend bouwwerk onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 afwijken:
het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.8 agrarisch bedrijf / agrarische bedrijfsvoering:
een bedrijf/bedrijfsvoering, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, waaronder begrepen het fokken van dieren; een en ander met uitzondering van glastuinbouwbedrijven en boomkwekerijen;
1.9 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.10 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 bebouwingspercentage
een op de verbeelding aangegeven percentage dat het gedeelte van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.13 bestaand:
- 1. bij bouwwerken:
bouwwerken die aanwezig zijn, dan wel mogen worden gebouwd, krachtens een bouwvergunning, dan wel een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, die is aangevraagd vóór het tijdstip van terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;
2. bij gebruik:
bestaand ten tijde van het van kracht worden van het desbetreffende gebruiksverbod;
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 boomkwekerij:
een agrarisch bedrijf dat gericht is op de productie - door middel van het planten en (op)kweken - van bomen, coniferen, heesters en andere houtgewassen;
1.17 boomteelt:
de teelt van boomkwekerijgewassen;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.26 bijgebouw:
een bijbehorend bouwwerk, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan en niet rechtstreeks toegankelijk is vanuit dat (hoofd)gebouw;
1.27 dagrecreatie
Vrijetijdsbesteding buitenshuis waarbij je dezelfde dag weer thuis komt.
1.28 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.29 diepploegen:
het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik;
1.30 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.31 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.32 erker:
een toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een woning;
1.33 extensief recreatief medegebruik:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, (water)fietsen en kanoën;
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 Heemtuin
Tuin waar planten (en dieren) bij elkaar zijn gebracht die van nature in een bepaald gebied (inheems) voorkomen.
1.36 het verharden van gronden:
onder het verharden van gronden wordt verstaan het aanbrengen van een dichte deklaag in de vorm van bijvoorbeeld klinkers, asfalt of beton;
1.37 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op een perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.38 intensieve veehouderij:
een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met tenminste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet Milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren biologisch gehouden worden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.
Voor de definiëring van het begrip intensieve veehouderij is aangesloten op de milieuwetgeving. Ruwweg is intensieve veehouderij het houden van dieren in stallen (meest voorkomend: varkens, pluimvee, kalveren, stieren, nertsen). In het plangebied is de intensieve veehouderij met name gericht op varkenshouderij, vleesstieren en kalverhouderij;
1.39 kap:
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.40 landschappelijke waarde:
waarden in landschappelijk-esthetische en geomorfologische zin;
1.41 nutsvoorziening:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur landschappelijke waarde voor telecommunicatie;
1.42 omgevingsvergunning:
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.43 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.44 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van de gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.45 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.46 uitbouw:
een bijbehorend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk bijbehorend bouwwerk door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.47 voorgevel:
voor wat betreft de realisatie van bijbehorende bouwwerken wordt slechts één gevel als voorgevel aangemerkt, namelijk de gevel die zich als belangrijkste gevel manifesteert;
1.48 voorgevelrooilijn:
de bouwgrens die langs de wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing ligt;
1.49 volkstuinen:
gronden waarop voor particulier gebruik, op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 algemeen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, schoorstenen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, dakgoten en overstekende daken tot 0,5 meter uit de gevel en luifels tot 1 meter uit de gevel buiten beschouwing gelaten;
2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de diepte van een hoofdgebouw:
vanaf de aan de straat gelegen bouwgrens tot aan de achtergevel van het hoofdgebouw of vanaf de bestaande voorgevel tot aan de achtergevel van het hoofdgebouw;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de hoogte van een kap:
vanaf de bovenkant goot, boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de buitenwerks gemeten oppervlakte van het op een bouwperceel aanwezige c.q. op te richten gebouw of gebouwencomplex, gemeten op een meter boven peil;
2.10 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor;
- a. agrarische bedrijfsvoering, niet zijnde intensief;
- b. een heemtuin ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie';
- c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuinen' voor volkstuinen waar uitsluitend op biologische wijze mag worden geteeld;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'gronddepot' ook voor een gronddepot;
- e. ter plaatse van de aanduiding ' specifieke vorm van agrarisch - 01' voor onverharde en/of verharde wandelpaden met een maximale breedte van 3 meter;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 02' voor onverharde en/of verharde wandel- en fietspaden met een maximale breedte van 3 meter
met tevens ondergeschikt:
- g. extensief recreatief medegebruik;
- h. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
- i. tuinen, erven en terreinen;
- j. groenvoorzieningen;
- k. parkeervoorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'parkeerterrein' en 'dagrecreatie';
- l. overpaden en inritten ten behoeve van aanliggende bestemmingen;
- m. bestaande verhardingen;
- n. nutsvoorzieningen;
- o. waterberging, watergangen en waterpartijen;
met de daarbij behorende:
- p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo wordt in ieder geval begrepen:
- a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 3.3, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 4 Bos
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos en bebossing;
- b. groenvoorzieningen;
- c. extensief recreatief medegebruik;
- d. voorzieningen ten behoeve van afvoer, tijdelijke berging en infiltratie van hemelwater;
- e. een heemtuin uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie';
met daaraan ondergeschikt:
- f. wegen en paden;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. waterberging, watergangen en waterpartijen;
met de daarbij behorende:
- i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de in de bestemming aangegeven gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van opslag van goederen anders dan ten behoeve van regulier onderhoud.
Artikel 5 Waarde - Archeologie Middel (Binnen Kom)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie Middel (binnen kom)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde onder 5.2.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels, mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
- a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
- b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn.
- c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden gericht op:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Waterstaat - Keur
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Keur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het onderhoud van de naastgelegen watergang.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bij het verlenen van een omgevingsvergunning bevoegd af te wijken van het bepaalde onder 6.2.2 en toestaan dat mag worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming, mits;
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterloop, en;
- b. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de watergang.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
- a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
- b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- f. de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit plan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming (en).
9.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo wordt in ieder geval begrepen; het gebruiken, te doen of laten gebruiken van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van:
- a. Het al dan niet ten verkoop opslaan van gebruikte, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, welke bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. Opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks passend is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden
- c. Een seksinrichting, escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.
9.3 Geoorloofd gebruik
Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor vergunning, afwijking of vrijstelling vereist is en deze is verleend.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 milieuzone - intrekgebied
10.2 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
10.3 Vrijwaringszone - weg
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Algemene wijzigingsbevoegheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd krachtens het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten aanzien van;
- a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
- b. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.
11.2 Procedure
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan als bedoeld in artikel 11.1 is het bepaalde in artikel 12.1 van toepassing.
Artikel 12 Algemene Procedureregels
12.1 Wijziging
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan is afdeling 3.4 van de Algemene Wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent de uitwerking of wijziging besluiten.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.2 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.3 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.
13.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
13.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
13.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ''t Weusthag - infrastructuur".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Tot Een Nieuw Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan 't Weusthag is onherroepelijk geworden op 5 december 2012. Dit houdt in dat de daarvoor geldende bestemmingsplannen voor het plangebied zijn geactualiseerd. Het plangebied is gesitueerd aan de noordzijde van Hengelo.
Voor het plangebied zijn diverse plannen gemaakt om van het gebied het Weusthag een landschapspark te maken. Met name door het ontbreken van financiële middelen zijn de plannen niet tot uitvoering gekomen. Dit veranderde in 2010 toen de provincie Overijssel in het kader van Investeren met Gemeenten subsidie beschikbaar heeft gesteld voor de ontwikkeling van het Weusthag tot een landschapspark. Een park dat bestaat uit een grotendeels openbare groene ruimte, doorsneden door beken, verbonden met de omgeving door (wandel)routes en groene zones. In het gebied is er ruimte voor (ook private) initiatieven, zolang die bijdragen aan de duurzame toekomst van het gebied en de landschappelijke en recreatieve waarde van het gebied vergroten. Voor de ontwikkeling van het Weusthag tot een landschapspark zijn vier thema's leidend: natuur, cultuur, educatie en sport.
Bestemmingsplan 't Weusthag is een conserverend plan, waarin het huidige gebruik is vastgelegd. Dit betekent dat een aantal nieuwe ontwikkelingen die in voorbereiding zijn voor het Weusthag niet zijn meegenomen in de actualisatie van het bestemmingsplan 't Weusthag. Daarvoor worden zonodig aparte procedures gevoerd. In het voorliggende bestemmingsplan worden de volgende ontwikkelingen mogelijk gemaakt: de aanleg van wandelpaden en een fietspad, de verplaatsing van de Heemtuin aan de Landmansweg naar het Weusthag en de aanleg van volkstuinen.
Het bestemmingsplan ''t Weusthag - infrastructuur" bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de te onderscheiden bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
1.2 Begrenzing Plangebied
De grens van het plangebied ''t Weusthag - infrastructuur is op onderstaande afbeelding aangegeven.
Afbeelding plangebied op luchtfoto
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Het bestemmingsplan ''t Weusthag - infrastructuur" is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan 't Weusthag.
Afbeelding vigerend bestemmingsplan 't Weusthag
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke Karakteristiek
Typerend voor het Weusthag is het landelijke karakter in een sterk stedelijke omgeving. Een ander bijzonder element vormt de doorsnijding van het gebied door de A1, waardoor het gebied in een noordelijk en zuidelijk deel wordt verdeeld. Het noordelijk deel ligt tegen de meest recente uitbreidingen van noordelijk Hengelo aan. Het omvat het Sportpark Slangenbeek en de kleigaten van Rientjes. De noordzijde van het gebied is minder versnipperd dan de zuidzijde. Naast het plassengebied en het sportpark liggen een aantal kleine woonkavels die geen directe relatie meer hebben met het oorspronkelijk landelijke gebruik van het gebied. Het meest oorspronkelijke gedeelte binnen dit gebied zijn de kleigaten van Rientjes, een verwijzing naar de oude steenfabriek die aan de rand van het zuidelijk deel van het gebied heeft gestaan. De plassen bepalen in dit gebied met name de sfeer, het gebied wordt grotendeels door bossages aan het oog onttrokken. Op kaart 09066-REO-OIP-0001 D in bijlage 1 van de toelichting is het bestaande oppervalktewater in het Weusthag aangegeven.
De zuidzijde van het gebied ligt tegen het oudere gedeelte van Hengelo aan. Hierbinnen is het grondgebruik meer versnipperd. De panden die in dit gebied staan hebben een directe relatie met het oorspronkelijk landelijke karakter van het gebied. Het meest oorspronkelijk deel van dit gebied is het bosgebied dat voorheen werd gebruikt voor de bosbouw en de Houtmaat. In het zuidelijk deel van het gebied is ook meer bijzondere en oorspronkelijke bebouwing terug te vinden.
Vanuit het gebied is er direct zicht mogelijk op de stedelijke omgeving. Toch vormt deze een vrij diffuse grens richting het gebied. De stedelijke omgeving rondom het gebied is niet altijd op het gebied georiënteerd. Mede hierdoor wordt het gebied ondanks de omvang en de nabijheid niet altijd als aaneengesloten gebied beleefd en is het grotendeels verborgen. Het gebied kent geen duidelijke begrenzing. Bebouwing is verspreid door het gebied te vinden, wat verklaarbaar is uit het oorspronkelijk agrarisch gebruik. In het gebied zijn enkele woonclusters te vinden.
2.2 Verkeer En Infrastructuur
2.2.1 Algemeen
De infrastructuur in het Weusthag wordt gekenmerkt doordat de Rijksweg A1 het gebied doorsnijdt. De daardoor ontstane helften worden door een aantal wegen afzonderlijk ontsloten. De koppeling tussen de beide deelgebieden vindt plaats door een viaduct voor fietsers en overig langzaamverkeer. Aan weerszijden van het gebied is er voor gemotoriseerd verkeer een mogelijkheid om de barrière van de A1 over te steken. Op kaart 09066-REO-OIP-0001 K in bijlage 1 van de toelichting zijn de bestaande auto ontsluitingen in het Weusthag aangegeven.
Viaduct over A1 ter hoogte van Europalaan
2.2.2 Parkeren
Langs de randen van het Weusthag en midden in het zuidelijk deel hiervan liggen enkele bestaande openbare parkeervoorzieningen met op dit moment nog voldoende capaciteit voor de huidige nabij gelegen (recreatieve) functies.
Op de Torenlaan ter hoogte van de aansluiting van het sportcomplex Slangenbeek is er wel sprake van hoge parkeerdruk op de bekende pieken met veel gelijktijdige sportactiviteiten inclusief bezoekers. Bij een vollopend parkeerterrein van dit sportcomplex wordt de Torenlaan als en soort overloopgebied gebruikt. Gezien de beschikbare ruimte en smalle profielen van de Torenlaan, is dit ongewenst. Op kaart 09066-REO-OIP-0001 K in bijlage 1 van de toelichting zijn de bestaande parkeerplaatsen in het Weusthag aangegeven.
2.2.3 Fiets
Het gebied 't Weusthag wordt nu redelijk goed ontsloten voor het fietsverkeer.
2.2.4 Voetganger
Voetgangers in het gebied 't Weusthag maken nu grotendeels gebruik van bestaande auto en fietsverbindingen. Exclusieve voetpaden zijn momenteel alleen aanwezig in het Houtmaatbos, ten oosten van de Houtmaat nabij de Amaliaboom en in de omgeving van de kinderboerderij. Op kaart 09066-REO-OIP-0001 O in bijlage 1 van de toelichting zijn de bestaande wandelpaden in het Weusthag aangegeven.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Van Het Plan
3.1 Wandel- En Fietspaden
Het bestemmingsplan ''t Weusthag - infrastructuur" maakt het mogelijk om binnen het plangebied wandelpaden aan te leggen van maximaal 3 meter breed. Tevens wordt de realisatie van een fiets- en wandelpad tussen de Houtmaatweg en Timmersweide mogelijk.
3.2 Volkstuinen
Het ministerie van VROM/WWI heeft een extra rijksbijdrage beschikbaar gesteld om te investeren in volkstuinen. Hengelo gebruikt dit budget om in het plangebied Weusthag volkstuinen te realiseren.
De volkstuinen zijn gesitueerd in een waterwingebied van Vitens. Met Vitens is de afspraak gemaakt dat op de volkstuinen uitsluitend op biologische wijze wordt geteeld. Daarbij is als randvoorwaarde afgesproken dat er een beheerstructuur wordt opgezet met één aanspreekpunt voor de gemeente. Daarbij kan worden gedacht aan een stichting of vereniging.
Door voorlichting te geven over biologisch tuinieren, mensen te laten genieten van de biologische groenten en kinderen via de naastgelegen Heemtuin in aanraking te laten komen met dat wat groeit en bloeit, willen we bereiken dat het verantwoordelijkheidsgevoel voor het groen in de buurt en de openbare ruimte groeit. De combinatie van functies in het plangebied zoals natuur, cultuur en educatie biedt mogelijkheden tot verbinding tussen verschillende groepen en het versterken van diverse initiatieven.
Binnen het plangebied zijn de gedeelten aangewezen die mogen worden gebruikt als volkstuin. Binnen dat gebied mogen op enkele specifiek aangegeven gedeelten parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
3.3 Heemtuin
De Heemtuin van het IVN (Instituut voor Natuureducatie en duurzaamheid) inclusief de bijenstal verhuizen naar Het Weusthag. Verplaatsing van de huidige Heemtuin naar het Weusthag is een lang gekoesterde wens van IVN, de Bijenvereniging en de gemeente Hengelo. De tuin, nu nog gelegen aan de Landmansweg, is een tuin waar planten te zien zijn zoals ze vroeger en nu in het Twentse cultuur- en natuurlandschap voorkomen en kwamen. De planten worden op educatieve wijze getoond, waar mogelijk in hun natuurlijke omgeving. De tuin is in juni 1987 officieel geopend en wordt volledig beheerd door vrijwilligers.
Nieuwe locatie
De Heemtuin verhuist omdat de huidige locatie te klein is. Bovendien biedt de verhuizing grote mogelijkheden tot verbetering. De toekomstige plek van de Heemtuin ligt midden in Het Weusthag tussen de Dijksweg en het Weusthagbos/Houtmaatvijver. Het gebied krijgt een nieuwe indeling in drie gebieden en de beek, die van oorsprong langs de zuidkant van het terrein liep, krijgt zijn oude loop terug. Deze nieuwe beek krijgt een meer natuurlijke inrichting in vergelijking met de Hesselerbeek die nu aan de noordzijde ligt. Het gehele gebied wordt daardoor (in ecologische zin) waardevoller en interessanter.
In het middendeel is ruimte gereserveerd voor een ontvangstgedeelte: het nieuw te bouwen "Heemhoes". Het bosperceel wordt meer extensief ingericht met een paddenpoel en aan de oostkant komt het deel met de heemplanten. Ook wordt er een wandelpad aangelegd met halfverharding die aansluit op het padennetwerk in het Weusthag. Ook mogen binnen de Heemtuin parkeerplaatsen worden gerealiseerd.
Er ontstaan door verplaatsing en uitbreiding van de Heemtuin annex bijenstal naar het Weusthag betere mogelijkheden voor educatie aan basisschoolleerlingen (ca. 1000 op jaarbasis). Ook kan de Heemtuin het groeipunt worden voor verdere groeninitiatieven die de maatschappelijke en recreatieve waarde van het gebied vergroten. De nieuwe Heemtuin met bijenstal wordt mede mogelijk gemaakt door een subsidie van de provincie.
3.4 Water
De beek, die van oorsprong langs de zuidkant van de nieuw te realiseren Heemtuin liep, krijgt zijn oude loop terug. Deze nieuwe beek krijgt een meer natuurlijke inrichting in vergelijking met de Hesselerbeek die nu aan de noordzijde ligt. Het gehele gebied wordt daardoor (in ecologische zin) waardevoller en interessanter.
Hoofdstuk 4 Relevant Beleid
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover relevant, de rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleidsnota's. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de voor dit plan relevante uitgangspunten weergegeven. Het beleid wordt in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
- Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
- Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
- Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
- Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie
De opvolger van het Streekplan Overijssel 2000+, de Omgevingsvisie Overijssel (2009), schetst de visie, de beleidskeuzes en de uitvoeringsstrategie op de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie richt zich uitsluitend op het provinciaal belang. Het vizier is daarbij gericht op 2030. De ambitie van Overijssel is om een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving, waarin alle Overijsselaars zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken.
Om de ambitie te kunnen bereiken moet worden ingezet op de volgende thema's:
- 1. Woonomgeving: Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus, die voorzien in de woonvraag. Niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
- 2. Economie en vestigingsklimaat: Een vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden voor kennisintensieve maakindustrie en MKB. Niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
- 3. Natuur: Behoud en versterking van de rijkdom aan plant- en diersoorten (biodiversiteit). Het plangebied ligt op een afstand van 2,5 kilometer van de EHS bij Delden en het Natura 2000 gebied bij het Lonnekermeer. hHet bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die significant effect hebben op een beschermd gebied.
- 4. (Binnen-)steden en landschap: Behoud en versterken van de verscheidenheid en identiteit van (binnen-)stedelijke kwaliteit en mooie landschappen in het buitengebied. Binnen het plangebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die het bestaande landschap significant aantasten.
- 5. Bereikbaarheid: Een vlotte veilige reis over weg, water, spoor en per fiets van en naar stedelijke netwerken en streekcentra binnen en buiten Overijssel. Het bestemmingsplan heeft geen consequenties heeft voor de bereikbaarheid.
- 6. Watersysteem en klimaat: Watersystemen met goede ecologische en chemische kwaliteit, die goed voorbereid zijn op de lange termijn gevolgen van klimaatbeheersing en veilig zijn. In het gebied het Weusthag ligt waterwinlocatie Hasselo. Ter bescherming van het grondwater worden gebiedsaanduidingen opgenomen om de kwaliteit van het grondwater te waarborgen.
- 7. Veiligheid en gezondheid: Veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen. Het bestemmingsplan heeft geen consequenties heeft voor de veiligheid en gezondheid.
- 8. Energie: Een betrouwbare en veilige energievoorziening met beperking van uitstoot broeikasgassen. Het bestemmingsplan heeft geen consequenties heeft voor de energievoorzieningen.
- 9. Ondergrond: Balans behouden tussen gebruik en bescherming van de ondergrond. Binnen het plangebied zijn middelhoge verwachtingswaarden aanwezig. Het gebruik van deze is gronden is mogelijk mits aangetoond wordt dat de archeologisch waarden niet onevenredig worden geschaad.
Tegelijk met de omgevingsvisie is op 1 juli 2009 de Omgevingverordening Overijssel vastgesteld. De omgevingsverordening is het instrument om het beleid uit de omgevingsvisie te laten doorwerken.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2009
De Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: 'Omgevingsverordening') wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening heeft de status van:
- Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. Wet ruimtelijke ordening
- Milieuverordening in de zin van artikel 1.2. Wet milieubeheer
- Waterverordening in de zin van de Waterwet
- Verkeersverordening in de zin van artikel 57. Van de Wegenwet en artikel 2A. van de Wegenverkeerswet.
Binnen de stedelijke laag valt het plangebied onder "woonwijken 1955 - nu". Als ontwikkelingsperspectief geldt hier "woonwijk".
Uit de "Functiekaart water" wordt duidelijk dat het plangebied gedeeltelijk in een grondwaterbeschermingsgebied (Hasselo) en intrekgebied ligt. De bescherming van het grondwatergebied is vastgelegd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening bepaalt in artikel 2.13.3 dat voor locaties in grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden bestemmingsplannen dienen te voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening.
In paragraaf 5.1 wordt nader ingegaan op de watersituatie en de wijze waarop daarmee in dit plan wordt omgegaan.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Kadernota Weusthagpark
Op 16 april 2008 heeft de gemeenteraad van Hengelo de Kadernotitie Stadspark Weusthag vastgesteld. Deze notitie geeft het kader weer voor de toekomstige ontwikkelingen van het park;
- Filter die bestanddelen uit het masterplan die voor de toekomstige waarde en structuur van het gebied van belang zijn en die zonder grote gemeentelijke investeringen realiseerbaar zijn zoals het grondwallenlandschap, het bekensysteem, de ontwikkeling van de randen en stel die vast.
- Herdefinieer de doelen voor het Weusthag-gebied:
Een grotendeels openbare groene duurzame landschappelijke ruimte, doorsneden door beken en routes, verbonden door routes en groene zones met de omgeving. In het gebied is er ruimte voor (ook private) initiatieven, zolang die bijdragen aan de duurzame toekomst van het gebied en de landschappelijke en recreatieve waarde van het gebied vergroten. Vooral langs de landen van het gebied wordt de mogelijkheid voor waardecreatie voor woningbouw en of bedrijvigheid gestimuleerd mits de ruimtelijke kwaliteit bijdraagt aan de gebiedskwaliteit.
- Ga van alle planinitiatieven zorgvuldig na of ze bijdragen aan het doel. Ga in gesprek met mogelijke strategische partners voor de verdere ontwikkeling (b.v. IVN))
- Zoek de weg van de geleidelijkheid waarbij ieder jaar een relatief bescheiden uitvoeringsprogramma wordt opgesteld, waarbij zoveel mogelijk wordt gezocht naar koppeling van initiatieven.
- Zoek naar dekking voor de boekwaarde. In eerste instantie binnen het totale plangebied en eventueel ook daarbuiten.
- Zoek naar subsidiemogelijkheden voor de ontwikkelingen binnen het gebied.
- De gemeente heeft de volgende voornemens:
- 1. het gebied geleidelijk opnemen in het beheersareaal (is deels reeds gebeurd)
- 2. beheerskracht organiseren waarbij ook nadrukkelijk wordt gekeken naar de mogelijkheden van gesubsidieerde arbeid en partnerschap met instellingen
- 3. een jaarlijks budget voor kleine investeringen en cofinanciering mogelijk maken
- 4. een actieve grondexploitatie opzetten die leidt tot waardecreatie en afwaardering van niet in exploitatie te nemen gronden
- 5. planologisch meewerken aan initiatieven die bijdragen aan het plan
- 6. een klein begeleidingsteamformeren dat alle plannen en initiatieven toetst aan de toekomstwaarde
- De ontwikkeling van het gebied tot Stadspark Weusthag ligt grotendeels bij (private) initiatieven en vindt slechts geleidelijk plaats. Omdat voorliggend bestemmingsplan een actualiserend karakter heeft, is het niet mogelijk om te anticiperen op genoemde ontwikkeling tot stadspark.
Het bestemmingsplan 't Weusthag heeft een conserverend karakter. Dit betekent dat niet alle punten uit de Kadernotitie Weusthag zijn meegenomen dat actualisatieplan. Voor een aantal ontwikkelingen die passen binnen de Kadernota Weusthag zal een aparte procedure worden gevoerd. In het voorliggende bestemmingsplan zijn enkele van deze ontwikkelingen, te weten de aanleg van wandelpaden, een fietspad, de realisatie van een heemtuin en volkstuinen, opgenomen.
4.3.2 Prostitutiebeleid (2004)
Als algemeen uitgangspunt wordt aangegeven dat het regionaal afgestemde lokale prostitutiebeleid in Twente vanuit een integrale benadering wordt opgezet. De trekkersrol voor wat betreft de regulering en de handhaving ligt bij het lokale bestuur. Aspecten van volksgezondheid, veiligheid, leefbaarheid en handhaving spelen daarbij zeker een rol. Met betrekking tot de handhaving spitst het beleid zich vooral toe op de (te verwachten) mate van overlast bij de verschillende vormen van prostitutie en de kans op het plegen van strafbare feiten.
De thans aanwezige seksinrichtingen in Hengelo worden positief bestemd waarbij verdere uitbreiding van het aantal seksinrichtingen wordt uitgesloten. In het plangebied ''t Weusthag - infrastructuur is geen seksinrichting aanwezig.
4.3.3 Structuurvisie Hengelo 2030 (2007)
Op 3 juli 2007 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Hengelo 2030 vastgesteld. Het bevat de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hengelo voor de lange termijn. In de structuurvisie Hengelo 2030 wordt op basis van een beschrijving van de kernkwaliteiten, de historie, de maatschappelijke tendensen en de ambities een samenhangende en integrale uitwerking van een nieuwe koers voor Hengelo naar 2030 neergezet. De keuzes die daarbij zijn gemaakt zijn het inzetten op de sterke punten van de stad en te gaan van groei naar kwaliteit. Dat betekent nauwelijks meer uitbreiding, maar inbreiding en functiemenging in bestaand stedelijk gebied en het investeren in het omringende landschap. Deze koers brengt een vijftal kernopgaven met zich mee:
- 1. Versterking van de economische structuur;
- 2. Een binnenstad voor ontmoetingen;
- 3. De sociale opgave;
- 4. Het landschap de stad in;
- 5. Ruimtelijke kwaliteit;
Om deze opgaven uit te voeren is een viertal kernprojecten geformuleerd. Eén ervan is stadsranden, waarin het Weusthag valt. Het Weusthag zal zich ontwikkelen als een stadslandschap. Dit stadslandschap Weusthag is het groene hart van Hengelo. Dit prachtige gebied wordt toegankelijker en van nog hogere kwaliteit. Het wordt een landschappelijke omgeving vol natuur en water waar mensen actief en passief kunnen recreëren, van groen en cultuur kunnen genieten en ook nog kennis kunnen opdoen. Stad en landschap moeten in het Weusthagpark hand in hand gaan met meer aandacht voor natuur en tal van recreatieve voorzieningen.
Het bestemmingsplan 't Weusthag -infrastructuur biedt mogelijkheden om wandelpaden, een fietspad, een heemtuin en volstuinen/stadslandbouw te realiseren. Deze ontwikkelingen passen prima binnen de kernopgaven van de Structuurvisie 2030.
4.3.4 Uitvoeringsnota Fietsen (2003-2006)
Het bevorderen van het fietsgebruik heeft een hoge prioriteit binnen het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid. In de beleidsnota Fietsen (1993) staat het gemeentelijke fietsbeleid nader omschreven. In de "Uitvoeringsnota Fietsen 2003-2006" zijn beleidsvoornemens nader uitgewerkt tot een breed pakket van concrete maatregelen met als doel het fietsklimaat in Hengelo te verbeteren. Speerpunten hierin zijn: het verbeteren van de belangrijkste fietsroutes naar het centrum van de stad (stadsfietsroutes), het fietsvriendelijker maken van verkeersregelinstallaties en de verbetering van het fietsparkeren.
4.4 Conclusie
Het plan voldoet aan het voor het gebied opgestelde beleid.
Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden
5.1 Water
5.1.1 Grondwaterwinning
Het plangebied is onderdeel van de grondwaterwinning Hasselo. Hierdoor valt een deel van het plangebied binnen het grondwaterbeschermingsgebied en een deel binnen het intrekgebied. De Wet milieubeheer verplicht de Provincie Overijssel tot het aanwijzen van gebieden 'met het oog op de waterwinning', zoals het waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied en het intrekgebied. Voor deze geografische afgebakende gebieden is een specifiek beschermingsregime ingesteld via de Omgevingsverordening (tot voor kort de Provinciale Milieuverordening Overijssel (PMV)).
Naast deze bescherming van het grondwater via de mileuwetgeving, is het ruimtelijke ordeningsbeleid van belang. Drinkwaterwinningen worden namelijk ook planologisch beschermd via het Streekplan en de gemeentelijke bestemmingsplannen. In aanvulling op deze regulerende activiteiten via het milieu-en/of het ruimtelijke ordeningsspoor, wordt toepassing van vroegtijdige en/of bovenwettelijke maatregelen gestimuleerd.
Op onderstaande afbeelding staan de Twentse waterwinningen met grondwaterbeschermings- en intrekgebieden
Werken in de bodem kunnen een aantasting van beschermende bodemlagen tot gevolg hebben. In de Omgevingsverordening (Provinciale Milieuverordening) worden onder deze werken in elk geval verstaan: bodemstabiliseringswerken, grond- en funderingswerken en het plaatsen en verwijderen van damwanden en heipalen. Binnen waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden geldt daarom een verbod (behoudens afwijking) voor werken in de bodem dieper dan 2 meter beneden maaiveld.
In grondwaterbeschermingsgebieden worden ook door particulieren activiteiten verricht die effect
kunnen hebben op de kwaliteit van het grondwater. Hierbij kan gedacht worden aan het gebruik van
chemische bestrijdingsmiddelen in de tuin en het wassen van auto's, maar ook op gebruik en opslag van olieproducten. Een deel van deze activiteiten, zoals de installatie van ondergrondse tanks voor
chemicaliën (waaronder olieproducten), valt onder landelijke algemene regels. Er zijn slechts voor een beperkt aantal activiteiten aanvullende provinciale regels van kracht, zoals voor de installatie van
(grotere) bovengrondse tanks voor aardolieproducten en voor de opslag van mest. Op deze regelgeving is hiervoor al ingegaan.
De Omgevingsverordening biedt binnen grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden voldoende mogelijkheden om beschermend op te treden. De regels hebben invloed op de activiteiten die in deze gebieden zijn toegestaan, met doorwerking naar het bestemmingsplan.
Binnen het bestemmingsplan''t Weusthag - infrastructuur vertaald zich dit in een tweetal gebiedsaanduidingen. Deze aanduidingen worden toegelicht in hoofdstuk 6.3.3.4 van deze toelichting.
5.1.2 Watertoets
Met de ondertekening van de Startovereenkomst 'Waterbeheer in de 21e eeuw' is in februari 2001 de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. Het Waterschap Regge en Dinkel streeft ernaar de formele watertoets te vergemakkelijken door al in een vroeg stadium van de planvorming een bijdrage te leveren.
Voor het bestemmingsplan 't Weusthag is contact geweest met het Waterschap Regge en Dinkel. Hieruit is gebleken dat er een normale watertoetsprocedure doorlopen moet worden. Deze vrij zware procedure is het gevolg van de ligging van de waterwinlocatie Hasselo in het hart van het bestemmingsplan.
Voortvloeiend uit de watertoets gelden in elk geval de volgende beleidsregels:
Algemeen
- Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem;
- Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan;
- Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.
Afvalwater
- Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.
Hemelwater
- De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer;
- De norm voor de maximale hoeveelheid te lozen water bedraagt 2,4 l/sec.ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten;
- Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem;
- Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen;
- Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd;
- Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur;
- Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelsgootje - straatgoot - wadi;
- Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelsgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft;
- Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal;
- In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur;
- Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de rwzi wordt geminimaliseerd.
Grondwater
- Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water;
- Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied;
- De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI;
- Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht maken.
Oppervlaktewater
- Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Regge en Dinkel leidend;
- Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geintegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.
In het Weusthag wordt hemelwater gescheiden afgevoerd van het afvalwater. Hemelwater wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd en komt zo ten goede aan het grondwater. Waar mogelijk wordt het hemelwater afgevoerd naar de beken. Afvalwater wordt middels ondergrondse buizen getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Te hoge grondwaterstanden worden in het Weusthag niet verwacht aangezien het gebied zich bevindt in het grondwaterwingebied van Vitens. Deze onttrekt geforceerd grondwater tbv drinkwaterbereiding.
Voor het bestemmingsplan Weusthag Infrastructuur worden de beleidsregels voortvloeiend uit de watertoets voor het bestemmingsplan 't Weusthag in acht genomen.
5.2 Flora En Fauna
Flora- en faunawet 't Weusthag 2005
De Flora- en faunawet voorziet in de bescherming van een aantal planten- en diersoorten. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. In de praktijk betekent dit dat bepaalde handelingen ten aanzien van dieren en planten slechts onder strikte voorwaarden mogelijk zijn. Ten behoeve van de planrealisatie kan het dan ook nodig zijn om ontheffing aan te vragen in verband met de (voorgenomen) overtreding van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Tijdens het plannen van de werkzaamheden dienen de volgende zaken in kaart gebracht te worden:
- Welke beschermde planten- en diersoorten komen in en nabij het plangebied voor;
- Leidt het realiseren van het plan of uitvoering van de geplande werkzaamheden tot handelingen die in strijd zijn met de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet;
- Kunnen het plan of de voorgenomen werkzaamheden zodanig worden aangepast dat dergelijke handelingen niet of in mindere mate gepleegd worden;
- Is om de plannen te kunnen uitvoeren of de werkzaamheden te kunnen verrichten een ontheffing (ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet) vereist?
In 2005 heeft in 't Weusthag in het kader van de Flora- en faunawet een uitgebreid natuuronderzoek plaatsgevonden. De resultaten zijn verkort weergegeven op kaart 09066-REO-OIP-001 V in bijlage 1 van de toelichting.
In totaal zijn in 't Weusthag 337 soorten planten aangetroffen. Hiervan kunnen 49 soorten bijzonder genoemd worden. Van deze 49 soorten staan er 6 op de Rode Lijst van bedreigde planten. Het gaat hier om dubbelloof, slokhak, bleke zegge, akkerandoorn, beemdkroon, grote keverorchis en tweestijlige meidoorn.
In de zin van de Flora- en faunawet zijn 6 wettelijk beschermde soorten gevonden. Het betreft: gewone dotterbloem, rietorchis, brede wespenorchis, gewone vogelmelk, grote keverorchis en kleine maagdenpalm. Andere planten met een hoge natuurwaarde zijn de zeldzame gewone dopheide, gulden boterbloem en donkersporig viooltje. Alle genoemde planten zijn van nationaal belang.
Vooral het gebied van de Houtmaatplas met bosomgeving dient, bij eventuele ontwikkelingen, te worden ontzien. De aanwezige beken en kleigaten bieden floristische kansen.
Er zijn in Weusthag dertien grondgebonden zoogdieren waargenomen. Er zijn populaties steenmarter, wezel, eekhoorn en konijn vastgesteld. De ree is in kleine getale gesignaleerd. Alle grondgebonden zoogdieren genieten lichte bescherming, alleen de eekhoorn is matig beschermd. Voor een overzicht van de aanwezige landgebonden zoogdieren, een overzichtskaart staat in bijlage 1 van de toelichting (09066-REO-OIP-001 W).
In het gebied foerageren vier soorten vleermuizen en wel gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleer muis, watervleermuis en laatvlieger. Er zijn geen verblijfplaatsen vastgesteld. Alle soorten vleermuizen zijn strikt beschermd. Zie 09066-REO-OIP-001 X in bijlage 1 van de toelichting.
Op de kleiplassen, vooral de Kleigaten van Rientjes, overwinteren veel watervogels, zo'n twintig soorten. Zes soorten komen in relatief grote aantallen voor: aalscholver, grauwe gans, kokmeeuw, kuifeend, meerkoet en wilde eend. Bijzonder zijn brilduiker, tafeleend en witoogeend. Er zijn ook exoten als nijlgans en zwarte zwaan aangetroffen. Alle inheemse soorten watervogels zijn beschermd.
In het plangebied zijn 21 soorten broedvogels vastgesteld. In het kleinschalig agrarisch gebied broeden boerenzwaluw, gekraagde roodstaart, grasmus, huismus, kievit, patrijs, scholekster, spotvogel en steenuil. Bosbroeders zijn boomklever, bosuil, buizerd, groene specht en matkop.
Water en moeras zijn de broedplaatsen van brandgans, fuut, ijsvogel, kleine karekiet, kuifeend en nijlgans. Zeven soorten staan op de rode lijst en wel boerenzwaluw, groene specht, huismus, matkop, patrijs, spotvogel en steenuil. Een overzicht van de broedvogels binnen het plangebied is te vinden in bijlage 1 van de toelichting (kaart 09066-REO-OIP-0001 Z).
De amfibieën zijn hier vertegenwoordigd door de bruine kikker, de gewone pad en de middelste groene kikker. Van de padden zijn verschillende trekroutes vastgesteld. Alle waargenomen soorten amfibieën zijn licht beschermd. Er zijn geen beschermde reptielen en vissen waargenomen. De amfibieën zijn weegegeven op een kaart (kaart 09066-REO-OIP-0001 Y) in bijlage 1 van de toelichting.
Van de ongewervelde dieren zijn tien soorten libellen en juffers vastgesteld. Vermeldingswaardig zijn de bandheidelibel, die leeft boven beekjes, verlande plassen en moerassen, en de weidebeekjuffer, die voorkomt boven schone beekjes met voldoende waterplanten. Naast libellen zijn er 16 soorten vlinders waargenomen, waaronder kleine vuurvlinder, gehakkelde aurelia en zwartsprietdikkopje.
Samengevat kan gesteld worden, dat het Weusthag vrij grote floristische waarde heeft. Gevarieerde flora leidt tot soortenrijkdom van vlinders. De broed- en wintervogels zijn goed vertegenwoordigd. Ook de libellen doen het goed. Opvallend is de aanwezigheid in dit geïsoleerde gebied van ree en eekhoorn. De volgende soorten zijn ontheffingsplichtig: boerenzwaluw, boomklever, bosuil, brandgans, buizerd, fuut, gekraagde roodstaart, grasmus, groene specht, huismus, ijsvogel, kievit, kleine karekiet, kuifeend, matkop, nijlgans, patrijs, scholekster, spotvogel, steenuil, eekhoorn en steenmarter. Alle afzonderlijke waarden per diergroep zijn pleksgewijs gebundeld, waarmee bestaande natuurrijke terreinen in het Weusthag zichtbaar gemaakt worden. Op een verzamelkaart zijn de plekken aangegeven, waar de bescherming van natuurwaarden voorop staat. Deze kaart is te vinden in bijlage 1 van de toelichting onder kaartnummer 09066-REO-OIP-001-AA.
Voor toekomstige ontwikkelingen waarvoor een eigen planologische procedure moet worden doorlopen zal zo nodig een een aanvullend flora- en faunaonderzoek worden uitgevoerd.
Verkennend onderzoek (Quickscan Flora en Faunawet Weusthag - d.d. 31 mei 2011)
In april 2011 is in opdracht van de gemeente een verkennend onderzoek (Quickscan Flora en Faunawet Weusthag - d.d. 31 mei 2011) uitgevoerd (bijlage 2 bij de toelichting). De Quickscan is ondermeer gemaakt om het effect van nieuw aan te leggen wandelpaden, fietspaden in beeld te brengen.
De slotconclusies van de uitgevoerde quickscan zijn:
- op basis van de quickscan worden geen effecten op beschermde natuurgebieden (Natura 2000 gebied en/of Ecologische Hoofdstructuur verwacht). Een toetsing in het kader van deze natuurwetgeving is derhalve niet noodzakelijk geacht.
- Beschermde (Flora en Faunawet) soorten worden wel verwacht. Op basis van de quickscan wordt geconstateerd dat het onderzoeksgebied een potentieel leefgebied vormt voor een aantal (algemeen) beschermde soorten. Op grond van literatuuronderzoek en eenmalig veldbezoek is vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele licht beschermde soorten en voor striker beschermde broedvogels en zoogdieren (met name waterspitsmuis, steenmarter en vleermuizen). Voorgenomen ontwikkelingen hebben naar verwachting vooral een positief effect op de beschermde soorten door de aanleg van natuurvriendelijke oevers, hermeandering van beken en de aanleg van poelen.
Bij de ontwikkeling van de plannen zal voor zover noodzakelijk rekening worden gehouden met de in de quickscan genoemde vervolgstappen en aandachtspunten. Zo nodig zal een nader onderzoek worden uitgevoerd.
Voor een deel van het plangebied is eind 2012 een aanvullend flora en fauna onderzoek uitgevoerd (bijlage 3 bij de toelichting - 22-10-2012) vanwege een geplande asbestsanering. Doel van het onderzoek is om een beeld te krijgen van de aanwezige beschermde soorten, om aan de hand hiervan uitspraken te doen over (mogelijke) effecten van de voorgenomen plannen en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen. De slotconclusies van het uitgevoerde flora en faunaonderzoek zijn:
- In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. Vanwege de aard van het voornemen, en de kleinschaligheid worden negatieve effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten.
- De projectlocatie ligt op een afstand van ongeveer 2,5 kilometer van de EHS. Gezien de lokale aard en de geringe omvang van het voornemen worden geen negatieve effecten verwacht of aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Een toetsing aan de EHS wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
- Op basis van het nader onderzoek kan worden geconcludeerd dat geen zwaarder beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn. Welheeft het gebied potentie als leefgebied voor steenuil en ijsvogel. Dit zijn soorten die relatief weinig voorkomen in Nederland. Daarom adviseren wij voor deze soorten en voor brede wespenorchis specifieke maatregelen te treffen.
- Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamhedenalleen buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart - 15 juli) uitgevoerd mogen worden.
Quickscan natuurwetgeving (locatie Heemtuin) d.d. 24-04-2013
Eén van de ontwikkelingen binnen dit bestemmingsplan is de aanleg van een heemtuin. Verplicht onderdeel van bestemmingplannen is een toetsing aan de natuurwetgeving. Met dit onderzoek wordt de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten in en rond het gebied waar de Heemtuin komt onderzocht. Op basis daarvan worden uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de voorgenomen ontwikkelingen en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen. Het onderzoek heeft bestaan uit een eenmalig veldbezoek aan de plangebied en het raadplegen van vrij beschikbare verspreidingsgegevens van beschermde planten- en diersoorten. In de Quickscan Natuurwetgeving (Bijlage 6) worden de resultaten van deze onderzoeken gepresenteerd en getoetst aan de natuurwetgeving en -beleid. Hieronder staan de resultaten van de onderzoeken kort samengevat weergegeven.
Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Op basis van deze quickscan wordt een nadere toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet of Ecologische Hoofdstructuur (EHS) niet noodzakelijk geacht. Met de voorgenomen werkzaamheden wordt niet verwacht dat de werkzaamheden een invloed hebben op de aangewezen habitattypen, -soorten, kernopgaven en wezenlijke waarden en kenmerken.
Flora- en faunawet
Geconcludeerd wordt dat de plangebied een geschikt leefgebied vormt voor een aantal beschermde planten- en diersoorten. Het gaat vooral om algemene en licht beschermde soorten, met name amfibieën en zoogdieren. Deze licht beschermde soorten behoren tot de categorie 'niet ontheffingsplichtig bij ruimtelijke ingrepen'. Wel geldt ook voor deze soorten de algemene zorgplicht.
Binnen de plangebied zijn geen verblijfplaatsen en sporen waargenomen van zwaarder en strikt beschermde soorten. Mogelijk dat de plangebied wel onderdeel uitmaakt van het leefgebied van steenmarter, eekhoorn en vleermuizen. Met de voorgenomen ontwikkeling blijft het leefgebied van bovengenoemde soorten behouden. Negatieve effecten op zwaarder en strikt beschermde soorten zijn niet te verwachten.
Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Flora- en faunawet een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden, tenzij nader onderzoek heeft uitgewezen dat broedende vogels ontbreken of voorafgaand het broedseizoen het werkgebied ongeschikt gemaakt wordt voor broedvogels.
Eindconclusie
Indien rekening gehouden wordt met het broedseizoen van vogels, is nader onderzoek en ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk. Ook vanuit andere natuurwetgeving en -beleid (Natuurbeschermingswet 1998 en EHS) is geen nader onderzoek of toetsing noodzakelijk.
Aanbeveling
Gezien de landelijke staat van het konijn, heeft het de voorkeur om bij de inrichting en het gebruik van het terrein rekening met deze soort te houden. Gezien het geplande gebruik als heemtuin, vergt dit een creatieve oplossing.
5.3 Monumenten En Archeologie
5.3.1 Monumenten
Hengelo heeft 80 rijksmonumenten, ca. 90 gemeentelijke monumenten, 35 beeldbepalende gemeentelijk karakteristieke panden en een beschermd dorpsgezicht, Tuindorp 't Lansink.
Er bevinden zich geen (gemeentelijke) monumenten in het plangebied:
5.3.2 Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Deze wet, een wijziging op de Monumentenwet 1988, regelt de omgang met het archeologisch erfgoed. Nieuw in de wet is dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Het plangebied is getoetst aan de Archeologische Waarden- en Verwachtingskaart met AMZ-adviezen van de gemeente Hengelo.Het beleid van de gemeente Hengelo ten aanzien van archeologie is in augustus 2010 vastgesteld. Een uitsnede van deze kaart staat op onderstaande afbeelding.
De kaart geeft aan dat de verwachtingswaarde van het plangebied gedeeltelijk een middelmatige archeologische verwachting kent. Dit betekent dat bij ingrepen in de bodem groter dan 500 m2 en als de ingreep dieper dan 40 cm is, een archeologisch onderzoek vereist is.
Het onderzoek dient door een gecertificeerd bedrijf te worden uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek dienen aan de regioarcheoloog te worden overhandigd. In overleg wordt een vervolgtraject afgesproken, dit indien er archeologische resten worden aangetroffen (opgraven en archiveren of ter plekke conserveren).
5.4 Milieu
Milieuhygiëne is een belangrijk onderdeel van ruimtelijke ordening. Het is van belang dat in het kader van een zorgvuldige en integrale afweging milieurelevante aspecten in beeld zijn gebracht. Hieronder wordt op deze milieurelevante aspecten ingegaan
5.4.1 Bodem
Dit bestemmingsplan heeft grotendeels betrekking op het conserveren van een bestaande situatie. Voor een bestaande situatie is in principe geen bodemonderzoek noodzakelijk.
Wel is naar aanleiding van de bestemmingsplanwijziging een is bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie waar de 'Heemtuin' wordt gevestigd. Dit gebied is kadastraal bekend als sectie U, nummers 417 en 2765.
Het onderzoek is uitgevoerd door het adviesbureau Tebodin. De onderzoeksresultaten staan beschreven in het rapport:
- Verkennend bodemonderzoek Heemtuin Hengelo, kenmerk 3315001, d.d. 24 juni 2013 (zie bijlage 4 en 5 bij de Toelichting).
Resultaten van het bodemonderzoek
Door medewerkers van de Stichting Heemtuin is aangegeven dat er in het verleden mogelijk stortactiviteiten hebben plaatsgevonden. In de onderzoeksopzet is hier rekening mee gehouden. De precieze locatie is door één van hen aangewezen aan de veldmedewerker.
Op basis van de veldwerkzaamheden zijn geen aanwijzingen gevonden dat er daadwerkelijk sprake was van stortactiviteiten in het verleden.
Wel is er ter plaatse van de schuur een bijmenging met bakstenen waargenomen. En ten westen van de voorgenomen nieuwbouw is asbesthoudend plaatmateriaal op het maaiveld aangetroffen. In de bodem is geen asbest waargenomen. Het plaatmateriaal wordt, in opdracht van het Grondbedrijf, verwijderd door een erkend bedrijf.
Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond licht verontreinigd is met zink, PAK, kwik en HCH. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met zink en matig verontreinigd met barium.
Conclusie
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een vervolgonderzoek. Op basis van deze gegevens wordt geconcludeerd dat er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn ten aanzien van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Asbestverontreiniging bij kleigaten
Wat ook aandacht vraagt is het feit dat in een deel van het plangebied/nabij het plangebied (kleigaten) sprake is van een asbestverontreiniging. Voor de aanleg en het gebruik van de wandelpaden dienen maatregelen te worden genomen om contactrisico's met het verontreinigde stortmateriaal/bodem te voorkomen. Ter plaatse van de wandelpaden en de bijbehorende berm zal een afscheidende laag worden aangelegd waarbij de contactrisico's met de verontreiniging worden weggenomen. Deze laag bestaat ter plaatse van de wandelpaden uit een signaallaag (geotextiel), zandbed, puingranulaat en de padverharding. Ter plaatse van de berm zal geotextiel en een laag geschikte grond (ca 0,5 m) worden aangelegd. De overige delen van het voormalige kleigat (stort) zullen voor bezoekers worden afgesloten door een hekwerk.
Blootstelling aan medewerkers en omgeving tijdens de werkzaamheden zal moeten worden voorkomen. Na openstelling van het park/wandelpad zijn er geen risico's als gevolg van de geconstateerde verontreinigingen voor personen die het gebied betreden. De genomen maatregelen zijn conform het advies dat daarover is gegeven door GGD.
5.4.2 Geluid
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder. Deze geeft de normen voor industrielawaai, wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Regels ter uitvoering van de Wet geluidhinder zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Luchtvaartwet geregeld.
Hierna worden de verschillende vormen van geluidbelasting achtereenvolgens behandeld.
Wegverkeerslawaai
Er worden geen nieuwe geluidgevoelige functies binnen de zones van wegen mogelijk gemaakt.
Het aspect wegverkeerslawaai is daarom niet van belang.
Railverkeer
Binnen of in de directe omgeving van het plangebied liggen geen spoorlijnen. Het aspect railverkeerslawaai is daarom niet van belang.
Industrielawaai
In de nabijheid van het plangebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen gelegen met een zone welke zich uitstrekt tot over het plangebied. Het aspect industrielawaai is daarom niet van belang.
Luchtvaartlawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van het vliegveld Twente. Het aspect luchtvaartlawaai is daarom niet van belang.
5.4.3 Externe veiligheid
Binnen het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig of geprojecteerd die vallen onder het Bevi. Evenmin ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van Bevi-bedrijven. Toetsing aan het Bevi kan daarom achterwege blijven.
Het plangebied valt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van de A1, een rijksweg waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Daarom is getoetst aan de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De wettelijke contour voor het plaatsgebonden risico ligt nergens op het A1-traject in Hengelo, dus ook niet op het wegvak dat loopt door het plangebied, buiten de weg.
Het plan voorziet niet in bestemmingen binnen het invloedsgebied van de weg die een substantiële toename van het aantal aanwezige personen tot gevolg hebben. Het plan heeft dan ook geen toename van het groepsrisico tot gevolg. Verantwoording van het groepsrisico kan op grond van de Circulaire daarom achterwege blijven.
Door het plangebied lopen geen hoge druk aardgasleidingen of andere ondergrondse leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook zijn in het plangebied geen hoogspanningsleidingen aanwezig.
5.4.4 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen (Wet luchtkwaliteit) aan de Wet milieubeheer toegevoegd en van kracht geworden. De wet is enerzijds bedoelt om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.
Het bestemmingsplan laat geen nieuwe functies toe met negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit is daarom geen belemmering.
Met behulp van de monitoringstool is voor het jaar 2009 een berekening uitgevoerd ter plaatse van de maatgevende wegen in en rondom Hengelo. Er is berekent of er binnen de gemeente Hengelo in 2009 knelpunten waren met betrekking tot de luchtkwaliteit langs wegen. Uit deze berekening blijkt dat nergens in Hengelo de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide werden overschreden. Omdat door het treffen van generieke maatregelen de luchtkwaliteit in de toekomst verder zal verbeteren wordt in Hengelo geen probleem verwacht met betrekking tot luchtkwaliteit.
5.4.5 MER
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan een ruimtelijk plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. Voor welke activiteiten een mer-rapportage opgesteld moet worden is opgenomen in de bijlage van het Besluit MER. Overigens wordt onderscheid gemaakt tussen een MER-beoordeling (categorie D), waarbij het bevoegd gezag een beslissing kan nemen of een MER nodig is of een verplicht MER (categorie C).
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe projecten gerealiseerd. Een verplicht MER of een beoordelings-MER is daarom niet noodzakelijk.
5.4.6 Fysieke veiligheid
In het bestemmingsplan is geen sprake van specifieke externe veiligheidsrisico's waarvoor de brandweer zich in het bijzonder dient voor te bereiden.
5.5 Beheer
De wandelpaden worden aan het eind van het project overgedragen aan de sector Stedelijk Beheer. De verhuizing van de Heemtuin is een initiatief van het IVN en de Bijenvereniging. Zij dragen zorg voor beheer en onderhoud van de Heemtuin. De volkstuinen worden in eigen beheer onderhouden.
5.6 Economische Uitvoerbaarheid
De aanleg van wandelpaden en de verhuizing van de Heemtuin naar het Weusthag worden mogelijk gemaakt door een subsidie van de Provincie in het kader van Investeren met Gemeenten (IMG). De Provincie heeft een bedrag van in totaal € 955.000,-- beschikbaar gesteld voor beide ontwikkelingen en heeft daarvoor een beschikking afgegeven op 23-12-2010 en op 22-06-2012. De volkstuinen worden mogelijk gemaakt door een bijdrage van Senter Novem van € 100.000,-- in het kader van het Stimuleringsfonds Volkstuinen. Datum van de beschikking is 16 februari 2009.
Hoofdstuk 6 Het Bestemmingsplan
6.1 Uitgangspunten
In het plangebied wordt de realisatie van wandelpaden, een fietspad, een heemtuin en volkstuinen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen passen binnen de bestaande beidskaders.
6.2 Het Digitale Bestemmingsplan
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De relevante standaarden van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008 worden hier kort toegelicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers geen deel uit van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan. Het bestemmingsplan zelf bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem en die te raadplegen zijn via een interface, zoals een website. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels.
De Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten (STRI2008) schrijft technische vormvereisten, regels rondom de elektronische beschikbaarstelling en vereisten rondom integriteit, authenticiteit en volledigheid van de Wro instrumenten voor. De standaard regelt enkele praktische zaken omtrent het digitale planproces. Hoe moet een bestemmingsplan worden gepubliceerd? Hoe moet een digitaal waarmerk worden gezet? Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de technische vormvereisten die in deze standaard zijn voorgeschreven.
Bijlage 1 van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening beschrijft het Informatiemodel voor de Ruimtelijke Ordening, IMRO2008. Dit is het informatiemodel voor het opstellen en uitwisselen van digitale plannen voor de ruimtelijke ordening (ruimtelijke instrumenten). Het informatiemodel is voor uitwisselen van ruimtelijke instrumenten tussen organisaties in het veld van de ruimtelijke ordening en ook voor uitwisseling naar andere werkvelden. Dit betekent dat het gaat om informatie die voor verschillende partijen van belang is, vandaar de uitwisseling. IMRO2008 is dus het technisch model voor alle Wro-instrumenten.
De Praktijkrichtlijn voor Bestemmingsplannen (PRBP2008) vormt een uitgebreide toelichting op IMRO2008. Dit rapport bevat de praktijkrichtlijn die de gegevensset (de set van objecten en attributen die het bestemmingsplan representeren) beschrijft om conform het IMRO2008 en de SVBP2008 bestemmingsplannen elektronisch vast te leggen. Er is daardoor sprake van een, binnen de juridische context, complete gegevensset. Daarmee wordt de volledige digitale representatie van een bestemmingsplan beschreven.
Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan alle genoemde standaarden.
6.3 Planopzet
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
6.3.1 Inleidende regels
Hoofdstuk I bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
6.3.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk II van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. In de regels is onder andere aangegeven welk gebruik is toegestaan, wat er gebouwd mag worden en wat verboden is. Hieronder worden de verschillende bestemmingen en dubbelbestemmingen toegelicht.
6.3.3 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.
6.3.4 Overgangs- en slotregels
6.4 Handhaving Van Het Plan
6.4.1 Algemeen
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling hiervan in een bestemmingsplan heeft weinig zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan de regels van het plan niet gehandhaafd (kunnen) worden. Daarom is het belangrijk al tijdens het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels. Hierbij is een aantal punten in het bijzonder van belang:
- 1. Voldoende kenbaarheid van en draagvlak voor het bestemmingsplan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is om die reden wenselijk. Uiteraard zal niet iedereen zich kunnen vinden in elk onderdeel van het plan.
- 2. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel dient te zijn. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is.
- 3. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle op de feitelijke situatie in het plangebied. Indien de regels worden overtreden moeten adequate maatregelen worden getroffen. Indien dit wordt nagelaten ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
6.4.2 Nota handhaving
In 2009 is het Plan Uitvoeringsbeleid Bouwregelgeving, "Zicht op kwaliteit", vastgesteld. Deze beleidsnota behandelt onder andere de inzet van middelen voor en de organisatie van de vergunningverlening en handhaving binnen het taakveld "Bouwen" van de sector Brandweer, Veiligheid en Leefomgeving (BVL). Daarnaast geeft het een beleidsrichting voor de komende jaren, met een bijbehorend adequaat uitvoeringsniveau en acceptabele risicoprofielen, waarbij de accenten zijn komen te liggen op veiligheid (constructieve- en brandveiligheid), gezondheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is, als voorheen, gebleven dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden.
Hiermee heeft de gemeente Hengelo zich aangesloten bij de door VROM noodzakelijk geachte professionaliseringsslag, die naar aanleiding van verschillende rampen/incidenten (zoals de vuurwerkramp in Enschede, de cafébrand in Volendam, het instorten van het parkeerdak bij Van der Valk in Tiel, het instorten van de in aanbouw zijnde toneeltoren in Hoorn, het instorten van balkons in Maastricht en constructieve gebreken aan het Bos en Lommerplein in Amsterdam) gemaakt diende te worden.
Op basis van de missie en visie en de uitwerking onder de noemer "Zicht op kwaliteit" kunnen de belangrijkste uitgangspunten van het beleidsplan als volgt worden samengevat:
- 1. De primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van (ver)bouwen, slopen en gebruik (t.o.v. het bestemmingsplan) ligt bij de burgers, bedrijven en instanties dan wel de partijen die namens hen optreden (zoals bedoeld in artikel 1a en 1b van de Woningwet).
- 2. De gemeente beziet of die verantwoordelijkheid voldoende wordt genomen en onderneemt acties op basis van ingeschat risico en wettelijke voorschriften.
- 3. De gemeente heeft een vangnet- en bewakersfunctie op het gebied van de bouwregelgeving.
- 4. De vangnet- en bewakersfunctie is gekoppeld aan kernbepalingen; onderdelen van wet- en regelgeving met een groot maatschappelijk belang. Deze kernbepalingen zijn bij de aannemelijkheidstoets leidend. Met deze onderdelen van de wet- en regelgeving valt niet te sjoemelen. De gemeente ziet hierop consequent, onafhankelijk en objectief toe.
- 5. De kernbepalingen moeten een bepaalde basiskwaliteit waarborgen zodat onaanvaardbare risico's tot een minimum worden beperkt.
- 6. De gemeente hecht vanuit de regelgeving veel waarde aan veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Hier liggen wat haar betreft de accenten van de werkzaamheden en bevinden zich de kernbepalingen.
- 7. De gemeente wil proactief, preventief, planmatig, probleemoplossend optreden.
6.5 Retrospectieve Toets
6.5.1 Algemeen
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging en/of veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.
6.5.2 Plangebied
De bestemmingen in het plangebied zijn gelijk aan de bestemmingen van het vigerende bestemmingplan het Weusthag. Met functieaanduidingen wordt de realisatie van wandelpaden, een fietspad, een heemtuin en volkstuinen mogelijk gemaakt.
6.6 Inspraak, Vooroverleg En Verder Verloop Van De Procedure
6.6.1 Vooroverleg
Ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plegen burgemeester en wethouders, waar nodig, overleg met de nader in dit artikel genoemde instanties en functionarissen. Van plan tot plan dient te worden beoordeeld met wie dit overleg dient plaats te vinden. Daar er sprake is van een nieuwe invuling van het gebied, zal vooroverleg worden gevoerd met de provincie en andere overleginstanties.
6.6.2 Verder verloop van de procedure
Conform de gemeentelijke inspraakverordening en het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening zullen de volgende stappen worden ondernomen:
- 1. het ontwerpbestemmingsplan wordt gezamenlijk met de eventueel ingediende zienswijzen voorgelegd aan de gemeenteraad. Deze stelt het plan eventueel inclusief wijzigingen vast;
- 2. 2e ter inzage legging: het vastgestelde bestemmingsplan ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is beroep mogelijk bij de Raad van State; indien geen beroep is ingesteld bij de Raad van State treedt de beslissing van de gemeenteraad in werking daags na afloop van de beroepstermijn.
Bijlage 1 Functies En Waterwinning
Harmoniërende functies
Hieronder worden functies verstaan die goed samengaan met de drinkwaterwinning. Daarbij kan gedacht worden aan:
- extensieve land- en tuinbouw, waaronder beheerslandbouw en biologische land- en tuinbouw;
- heemtuin
- extensieve recreatie;
- landschaps-, natuur- en bosbouw;
- nieuwe landgoederen en buitenplaatsen.
Bijlage 1 Kaarten Behorende Bij Toelichting
Bijlage 1 Kaarten behorende bij toelichting
Bijlage 2 Quickscan Flora En Faunawet Weusthag - D.d. 31 Mei 2011
Bijlage 2 Quickscan Flora en Faunawet Weusthag - d.d. 31 mei 2011
Bijlage 3 Aanvullend Flora En Fauna Onderzoek
Bijlage 3 Aanvullend Flora en Fauna onderzoek
Bijlage 4 Bodemonderzoek Heemtuin
Bijlage 4 bodemonderzoek Heemtuin
Bijlage 5 Bijlage Ii Bij Bodemonderzoek Heemtuin
Bijlage 5 Bijlage II bij bodemonderzoek Heemtuin