KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Tuin
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 7 Wonen
Artikel 8 Woongebied
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Lijst Beroep En Bedrijf Aan Huis
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Bij Dit Plan Behorende Stukken
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Europees En Rijksbeleid
2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Onderzoek
3.1 Algemeen
3.2 Landschappelijke En Stedenbouwkundige Opzet
3.3 Milieu
3.4 Water
3.5 Ecologie
3.6 Cultuurhistorie
3.7 Verkeer
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
4.2 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Juridische Regeling
5.1 Inleiding
5.2 Plansystematiek
5.3 Bestemmingen
5.4 Bestemming Na Realisatie
Hoofdstuk 6 Inspraak En Overleg
6.1 Vooroverleg
6.2 Inspraak
6.3 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Woonbehoefteonderzoek
Bijlage 2 Geuronderzoek
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Geluidsonderzoek
Bijlage 5 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 6 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 7 Natuuronderzoek
Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 9 Plankaart

Zuideinderhof, derde fase

Bestemmingsplan - Gemeente Kampen

Vastgesteld op 13-12-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In de regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Zuideinderhof, derde fase' van de gemeente Kampen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0166.00991112-VB01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat door de bewoner in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.

1.7 ander-werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.10 bed & breakfast:

het bieden door de bewoner van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt in of bij een woning, waarbij in de ruimte die gebruikt wordt voor bed & breakfast geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig is.

1.11 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwvlakgrens:

een grens van een bouwvlak.

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 bruto-vloeroppervlakte:

de som van de binnenwerks gemeten vloeroppervlakten van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw.

1.24 coffeeshop:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse en het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide kleine etenswaren.

1.25 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

1.26 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegende transparante uitstraling.

1.27 evenement:

een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve, of een daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke.

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 gestapelde woning:

een woning onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.30 grondgebonden woning:

een gebouw, dat uitsluitend één woning omvat.

1.31 halfvrijstaande woning:

een twee-onder-één-kap-woning.

1.32 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming, het belangrijkst is.

1.33 huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree.

1.34 inwoning:

twee huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn.

1.35 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een omgevingsvergunning is vereist.

1.36 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

de in bijlage 1 vermelde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.37 overkapping:

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaand uit een slechts van boven afgesloten of afgedekte ruimte van lichte constructie zonder eigen wanden.

1.38 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.

1.39 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.40 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.41 recreatief medegebruik:

extensieve vorm van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, picknicken en paardrijden, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, zoals picknicktafels en informatieborden, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.42 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie.

1.43 rijenwoning:

een woning die deel uitmaakt van een rij van meer dan twee aaneengebouwde woningen.

1.44 scheidingsgrens:

een op de kaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig aangewezen grens, die binnen een bestemming een scheiding aangeeft tussen gronden waarop een opgenomen aanduiding wel respectievelijk niet van toepassing is.

1.45 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.46 stacaravan:

een gebouw, gebouwd, ingericht en bestemd voor recreatief nachtverblijf, dat de kenmerken heeft van een mobiele verblijfseenheid, dat in verband met de afmetingen, samenstelling, inrichting en uiterlijk aanzien en gelet op de mate van mobiliteit niet kan worden aangemerkt als een mobiel kampeermiddel om achter een personenauto deel te nemen aan het verkeer.

1.47 standplaats:

de ruimte, die door een mobiele verkoopinrichting (zoals een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel) wordt ingenomen om daarmee in de uitoefening van ambulante handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, danwel diensten aan te bieden of te verlenen.

1.48 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel.

1.49 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.

1.50 wolfseind:

schuin eindvlak ter plaatse van de kopgevel van een van een kap voorzien gebouw, met een maximale breedte van 40% van de gevel.

1.51 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.52 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf,

met daarbij behorende recreatief medegebruik, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, wegen en paden.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Groen

4.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. fiets- en/of voetpaden;
  3. c. bruggen en tunnels ten behoeve van fiets- en/of voetpaden;
  4. d. in- en uitritten;
  5. e. speelvoorzieningen en hierbij passende openbare verblijfsvoorzieningen;
  6. f. abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en dergelijke;
  7. g. bijbehorende verhardingen, waterpartijen en watergangen.

4.2 Bouwregels

4.3 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen:
    1. 1. naar ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ of ‘Verkeer’ voor de aanleg van parkeerplaatsen of voor aanpassingen van bestaande wegvoorzieningen, mits deze aanpassingen van beperkte omvang zijn.
  2. b. Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in sub a genoemde wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de fysieke en externe veiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. erf en water;
  3. c. parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonstraten en pleinen;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. bruggen en tunnels ten behoeve van fiets- en wandelpaden;
  4. d. groenvoorzieningen, bermen en watergangen;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. fietsenstallingen, abri's, straatmeubilair en dergelijke;
  8. h. openbare toiletvoorzieningen;
  9. i. speel- en verblijfsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Wonen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in grondgebonden woningen,

met daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven, parkeervoorzieningen en water.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 7.2.1 onder d, met dien verstande dat ten behoeve van de bouw van een rijenwoning tot in de perceelsgrens mag worden gebouwd;
  2. b. lid 7.2.1 onder e ten behoeve van het toestaan van afwijkende dakvormen, mits het afwijken niet leidt tot een onevenredige aantasting van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  3. c. lid 7.2.2 onder a, met dien verstande dat:
    1. 1. bij woningen met een bouwperceel tot en met 320 m² een maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 80 m² is toegestaan;
    2. 2. bij woningen met een bouwperceel groter dan 320 m² een maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 25% van de oppervlakte van het bouwperceel is toegestaan tot een maximum van 150 m²;
  4. d. lid 7.2.2 onder b, met dien verstande dat ten behoeve van een opbouw de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag worden vergroot tot de bouwhoogte van het hoofdgebouw, verminderd met 1,5 m;
  5. e. een omgevingsvergunning op grond van de leden a tot en met d wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de verkeersveiligheid;
    5. 5. de fysieke en externe veiligheid;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik:

  1. a. van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  2. b. van de onbebouwde gronden als stallingsplaats en standplaats van kampeermiddelen;
  3. c. van de gronden en bouwwerken voor bedrijfsactiviteiten.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 7.4 voor het gebruik van woningen met bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis, wanneer aan de volgende regels wordt voldaan:

  1. a. ten hoogste 25% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m², mag worden aangewend ten behoeve beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis als genoemd in de lijst beroep en bedrijf aan huis zoals opgenomen in bijlage 1, dan wel beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de in deze lijst genoemde activiteiten;
  2. b. behoudens productiegebonden detailhandel, is detailhandel niet toegestaan;
  3. c. behoudens bed & breakfast, is horeca niet toegestaan;
  4. d. het gebruik brengt geen onevenredige parkeerdruk of verkeersoverlast met zich mee;
  5. e. het gebruik is zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten met het woonkarakter in overeenstemming;
  6. f. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd.

Artikel 8 Woongebied

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in grondgebonden woningen;
  2. b. hoofdverkeersstructuur en ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer, ter plaatse van de aanduiding 'verkeer';
  3. c. hoofdgroenstructuur en ontsluiting voor niet-gemotoriseerd verkeer, ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  4. d. erven en tuinen;
  5. e. water;
  6. f. woonstraten en pleinen;
  7. g. parkeervoorzieningen;
  8. h. fiets- en/of voetpaden;
  9. i. in- en uitritten;
  10. j. straatmeubilair;
  11. k. groenvoorzieningen, bermen en watergangen;
  12. l. speel- en verblijfsvoorzieningen;
  13. m. nutsvoorzieningen,

met daarbij behorende bouwwerken.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 8.2.1 onder e ten behoeve van het toestaan van afwijkende dakvormen, mits het afwijken niet leidt tot een onevenredige aantasting van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  2. b. lid 8.2.1 onder d, met dien verstande dat ten behoeve van de bouw van een rijenwoning tot in de perceelsgrens mag worden gebouwd;
  3. c. lid 8.2.2 onder a, met dien verstande dat:
    1. 1. bij woningen met een bouwperceel tot en met 320 m² een maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 80 m² is toegestaan;
    2. 2. bij woningen met een bouwperceel groter dan 320 m² een maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 25% van de oppervlakte van het bouwperceel is toegestaan tot een maximum van 150 m²;
  4. d. lid 8.2.2 onder b, met dien verstande dat ten behoeve van een opbouw de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag worden vergroot tot de bouwhoogte van het hoofdgebouw, verminderd met 1,5 m;
  5. e. een omgevingsvergunning op grond van de leden a tot en met d wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de verkeersveiligheid;
    5. 5. de fysieke en externe veiligheid;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik:

  1. a. van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  2. b. van de onbebouwde gronden als stallingsplaats en standplaats van kampeermiddelen;
  3. c. van de gronden en bouwwerken voor bedrijfsactiviteiten.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 8.4 voor het gebruik van woningen met bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis, wanneer aan de volgende regels wordt voldaan:

  1. a. ten hoogste 25% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m², mag worden aangewend ten behoeve beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis als genoemd in de lijst beroep en bedrijf aan huis zoals opgenomen in bijlage 1, dan wel beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de in deze lijst genoemde activiteiten;
  2. b. behoudens productiegebonden detailhandel, is detailhandel niet toegestaan;
  3. c. behoudens bed & breakfast, is horeca niet toegestaan;
  4. d. het gebruik brengt geen onevenredige parkeerdruk of verkeersoverlast met zich mee;
  5. e. het gebruik is zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten met het woonkarakter in overeenstemming;
  6. f. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

  1. a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de in het plan aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming.
  2. b. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, als bedoeld onder a, wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
    2. 2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
    3. 3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  6. f. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
    3. 3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;

  1. g. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van bestemmings- en bouwvlakken naar de buitenzijde worden overschreden door buitenmuren, mits de grenzen in totaal met niet meer dan 0,50 m worden overschreden;
  2. h. het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek-)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  3. i. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  1. a. grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de plankaart zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij niet meer dan 10 m worden verschoven;
  2. b. aanduidingen wijzigen dan wel verwijderen indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding toe bestaat.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a kan het bevoegd gezag eenmalig een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

regels van het bestemmingsplan 'Zuideinderhof, derde fase'.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Lijst Beroep En Bedrijf Aan Huis

Deze bijlage bevat de lijst met de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten voor aan huis.

Kledingmakerij, waaronder:

  • (maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf;
  • woningstoffeerderij.

Reparatiebedrijven, waaronder:

  • schoen-/lederwarenreparatiebedrijf;
  • uurwerkreparatiebedrijf;
  • goud- en zilverreparatiebedrijf;
  • reparatie van kleine (electrische) gebruiksgoederen;
  • reparatie van muziekinstrumenten.

In ieder geval zijn autoreparatiebedrijven uitgezonderd.

Overige dienstverlening, waaronder:

  • kappersbedrijf;
  • schoonheidssalon;
  • pedicure;
  • nagelsalon;
  • kantoren aan huis;
  • tandarts;
  • medische hulpverlening (ceso- en fysiotherapie, verloskundige, huisarts, huidtherapeut, alternatief genezer, homeopaat, psycholoog, orthopedagoog, logopedist, medisch specialist, etc.);
  • juridisch advies (advocaat, notaris, etc.);
  • financieel advies (registeraccountant, belastingconsulent, administratie, etc.);
  • bouwkundig advies;
  • architect;
  • kunstenaar;
  • hondentrimsalon;
  • computerservicebedrijf;
  • bed & breakfast.

In ieder geval zijn seksinrichtingen en internethandel met verkoop aan huis uitgesloten.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Om te voorzien in de behoefte aan woningen in de kern Kamperveen is een woningbouwplan ontwikkeld als afronding van het bestaande wijkje Zuideinderhof in de buurtschap Zuideinde. In totaal circa 22 woningen worden in dit plangebied gerealiseerd. Dit bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologische regeling voor het bouwplan. Aan toekomstige bewoners wordt veel ruimte geboden bij het bepalen van de gewenste kavelgrootte. Hiernaast wordt veel vrijheid gegeven in het te bouwen woningtype en de locatie op de kavel. Om dit mogelijk te maken is gekozen voor een flexibel bestemmingsplan, waarbij op de wensen van de toekomstige bewoners ingespeeld kan worden. Hiernaast wordt via een Beeldregieplan een aantal richtlijnen gegeven, die bij de invulling van de kavels als inspiratie kunnen dienen.

1.2 Bij Dit Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Zuideinderhof, derde fase' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991112-VB01.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied zijn de volgende bestemmingsplannen van toepassing. Bij inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan vervalt een deel van de plannen volledig; een andere deel gedeeltelijk.

Gedeeltelijk vervallen:

Bestemmingsplan College/Raad Goedkeuring
Buitengebied (IJsselmuiden)
Zuideinde
Uitwerking ex artikel 11 WRO, Zuideinde fase 2
08-11-1993
11-12-1995
14-11-2000
21-06-1994
12-02-1996
17-01-2001

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • de relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • in hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied.de uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen eveneens aan bod.
  • vervolgens komt in hoofdstuk 4 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod.
  • De juridische planopzet wordt behandeld in hoofdstuk 5. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels.
  • in het laatste hoofdstuk 6 worden inspraak, vooroverleg en de zienswijzen behandeld.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

In dit hoofdstuk wordt het integrale beleid samengevat dat relevant is voor het plangebied. Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een ‘doorzetting’ van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen.

2.1 Europees En Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte in werking getreden. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. Het bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. Daarbij richt de rijksoverheid zich vooral op ontwikkelingen, gebieden en netwerken die van nationaal belang zijn. Voor het overige wordt meer ruimte gegeven aan mede-overheden, maatschappelijke organisaties, marktpartijen en burgers. Het motto ‘Decentraal wat kan, centraal wat moet’ is hierbij een belangrijk uitgangspunt. Daarbij past een nadruk op zorgvuldig ruimtegebruik met bundeling en clustering in bestaande bebouwde gebieden.

De Nota Ruimte is onlangs vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De Structuurvisie bevat de visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 meteen doorkijk naar 2040. In de structuurvisie wordt ingestoken op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk hanteert hierbij een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De Rijksoverheid brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat, laat meer over aan gemeenten en provincies. Hiernaast komt de gebruiker centraal te staan. Hierom kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijk groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid.

Uit een uitgevoerd woonbehoefteonderzoek blijkt dat er behoefte is voor beperkte woningbouw in de kern. Om aan deze vraag te voldoen wordt de bestaande woonwijk aan de Zuideinde verder afgerond. Het plan Afronding Zuideinderhof voorziet in deze vraag naar woningen binnen de kern Kamperveen. Het bestemmingsplan past daarmee binnen het ruimtelijke rijksbeleid. In paragraaf 2.3.2 wordt hier verder op ingegaan.

2.1.2 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst is belangrijk in Europa. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is op 22 december 2000 in werking getreden en vraagt aan alle lidstaten om resultaten te boeken met het schoonhouden en schoonmaken van het water in stad en land (chemisch kwaliteitsdoel) en het beschermen en ontwikkelen van natuur (ecologisch kwaliteitsdoel). De afspraken moeten er voor zorgen dat iedere lidstaat ervoor zorgt dat de kwaliteit van het oppervlaktewater en het grondwater in 2015 op orde is. Uitgangspunt is een indeling in stroomgebieden. De gemeente Kampen valt onder het deelstroomgebied Rijn-Oost. In 2009 is het stroomgebiedbeheerplan vastgesteld, waarin de doelen, maatregelen en kosten zijn beschreven om aan het gewenste kwaliteitsniveau voor water te voldoen.

Het bestemmingsplan 'Zuideinderhof, derde fase' bevat geen ontwikkelingen die afbreuk doen aan deze doelen.

2.1.3 Het Nationaal Waterplan (2009)

Het Nationaal Waterplan is de rijksnota voor het nationale waterbeleid en wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid de rijksoverheid in de planperiode voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

2.1.4 Ruimte voor de Rivier

De Planolgische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier dient twee doelen: primair waarborging van voldoende veiligheid en als tweede doel verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij hoort een concreet maatregelenpakket voor de korte termijn en een doorkijk voor de lange termijn.

Voor de korte termijn was, als hoogwatermaatregel bij Kampen, een zomerbedverlaging van de IJssel opgenomen. Voor de lange termijn opgave was alleen een zomerbedverlaging niet toereikend. De PKB voorzag daarom in een planologische reservering van een ruim gebied ten zuiden en westen van Kampen voor een nader te begrenzen bypass en ten noorden en oosten van Kampen een planologische reservering voor het verleggen van het Noorddiep.

De regio heeft aanleiding gezien de bypass al op korte termijn te realiseren. Op dit moment is een gecombineerd pakket van maatregelen in voorbereiding waarbij sprake is van een zogenaamde verkorte zomerbedverlaging (beginnend bij Kampen), een directe aanleg van de bypass, aangevuld met kleinere maatregelen, om te kunnen voldoen aan de vereiste waterstandsdaling.

Al deze maatregelen vinden plaats buiten het plangebied.

2.1.5 Natura 2000-gebieden (2003)

Nederland kent 162 Natura 2000-gebieden. Dit Natura 2000 netwerk bestaat uit gebieden die zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Alle Vogel- of Habitatrichtlijngebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

Als een activiteit mogelijk van invloed is of kan zijn op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonument, dan is een vergunning noodzakelijk. Dit kan ook nodig zijn voor projecten die buiten het beschermd gebied liggen, maar wel mogelijk van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen binnen het gebied, de externe werking.

in de paragraaf Ecologie (3.5) wordt nader op de invloed van het bestemmingsplan op de Natura 2000-gebieden ingegaan.

2.1.6 Nota Belvedere (1999)

De cultuurhistorische Nota Belvedere richt zich op het behoud en de versterking van de leefomgeving. Deze doelstelling wordt bereikt door een sterker accent te plaatsen bij het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten. De opgave ligt zowel in het stedelijk als het landelijk gebied.

De binnenstad bevindt zich in het Belvedere-gebied Kampereiland-Mastenbroek. De stad Kampen is aangeduid als één van de cultuurhistorisch belangrijke steden in ons land.

Voor dergelijke steden wordt vanuit cultuurhistorie extra beleidsmatige aandacht gevraagd voor het in stand houden en ontwikkelen van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor essentiële historische elementen en structuren. Realisatie van dit beleid voor de steden vindt, in analogie met het beleid voor de landelijke gebieden, plaats langs verschillende lijnen:

  • Duurzame instandhouding van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten door beleidsmatige verankering in bestemmingsplannen.
  • Versterking van de cultuurhistorische identiteit door het benutten van kansen bij (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven in deze gebieden.

In dit bestemmingsplan wordt aangesloten bij de gewenste instandhouding en bescherming van cultuurhistorische waarden.

2.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2009)

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel vormt een belangrijk beleidskader voor de gewenste ontwikkeling. Op 1 juli 2009 is het Omgevingsplan vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel en heeft nu de status van structuurvisie (onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening). Tevens geldt het omgevingsplan als Regionaal Waterplan, Milieubeleidsplan, Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan en Bodemvisie in het kader van ILG-afspraken met het Rijk.

Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Duurzaamheid wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Ruimtelijke kwaliteit wordt volgens de Omgevingsvisie gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie is een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. In de gekozen benadering zijn de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisure laag bepalend voor de kenmerken van een gebied. Deze lagen staan niet los van elkaar. Vaak liggen de lagen over elkaar heen en hebben plekken te maken met kenmerken van verschillende gebieden.

Als in een bepaald gebied een verandering aan de orde is, dan geven de gebiedskenmerken richting aan de manier hoe dit moet plaatsvinden. Bij de gebiedskenmerken is in de kolom 'sturing' onder de kop ‘norm’ aangegeven welke kenmerken altijd, met elke ontwikkeling, gerespecteerd en versterkt dienen te worden, omdat ze gerekend worden tot het provinciale belang. Onder de kop ‘richting’ is een manier van omgang met kenmerken weergegeven, die de provincie zeer wenselijk vindt. Hier mag van worden afgeweken. Onder de kop ‘inspiratie’ staan ontwikkelingen vermeld die denkbaar zijn in het betreffende gebiedstype met respect voor de gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken worden in de volgende paragraaf in het kader van de toets aan de Omgevingsverordening nader uitgewerkt.

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat sprake is van afnemende groei van de bevolking en verandering van de samenstelling. Echter, de vraag naar woningen blijft tot 2030 stijgen. Het aantal huishoudens stijgt sterker dan het aantal inwoners. Vooral het aantal eenpersoonshuishoudens neemt toe. De woonwensen worden vanwege de differentiatie van huishoudens steeds specifieker. Op basis van de bevolkings- en huishoudensontwikkeling is er tot 2030 behoefte aan het toevoegen van circa 60.000 woningen aan de bestaande voorraad.

In de omgevingsvisie is aangegeven wat volgens de provincie op het gebied van de woonomgeving van provinciaal belang is. Hierover staat het volgende: "de woningmarkt is (boven)regionaal. Er is op (boven)regionaal niveau regie nodig om vraag en aanbod met elkaar in overeenstemming te houden. De aanwezigheid van aantrekkelijke woonmilieus voor diverse woonbehoeften is daarom van provinciaal belang. De beschikbaarheid van voorzieningen is veelal een gemeentelijke zaak, maar daar waar het de voorzieningen betreft met (boven)regionale of zelfs (inter)nationale uitstraling is de provincie mede verantwoordelijk."

2.2.2 Omgevingsverordening (2009)

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

In de omgevingsverordening zijn een aantal eisen opgenomen waar bij nieuwe woningbouw aan moet worden voldaan:

  • de SER-ladder voor de stedelijke omgeving moet in acht worden genomen;
  • nieuwe woningbouwlocaties moeten in overeenstemming zijn met de Woonvisie;
  • het plan moet ruimtelijke kwaliteit uitstralen, in het bijzonder de vierlagenbenadering en het ontwikkelingsperspectief zoals benoemd in de Catalogus Gebiedskenmerken moet gehanteerd worden.

De woningbouw is een stedenbouwkundige afronding van het bestaande woongebied aan de Zuideinde. Het plangebied is ingeklemd tussen dit woongebied en de bestaande woonbebouwing en de school van Zuideinde en behoort daarmee tot het bestaande bebouwde gebied. Er wordt dan ook voldaan aan de SER-ladder.

De Woonvisie Kampen is op 3 juni 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Ook de provincie Overijssel heeft met de Woonvisie ingestemd. De woonvisie is een verdere uitwerking van het onderdeel wonen uit de structuurvisie Kampen 2030. In de kernen wordt gestreefd naar een variatie aan woningtype, en bouwen voor de eigen behoefte. Het woningbouwplan voldoet aan de uitgangspunten van de Woonvisie. Voor meer informatie wordt verwezen naar de paragraaf Woonvisie 2010-2020 (2.3.2).

De natuurlijke laag van het plangebied is een laagveengebied, de laag van het agrarisch cultuurlandschap bestaat dan ook uit laagveenontginningen. Het plangebied is op de stedelijke laag niet aangegeven, ook omdat het hier een kleine kern betreft. Als ontwikkelingen plaatsvinden in de laagveenontginningen, dan moeten deze bijdragen aan behoud en versterking van het lint als karakteristieke bebouwingsstructuur. In de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met de linstructuur door in de stedenbouwkundige opzet op een drietal plaatsen van de Zuideinde West lange zichtlijnen op het achterliggende landschap te creëren. Op deze wijze wordt aangesloten bij de van oudsher aanwezige langwerpige kavelstructuur. Het onderliggend bestemmingsplan houdt dan ook rekening met bovengenoemde ambities.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2009)

Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de gemeenteraad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid. In de visie wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De structuurvisie is een richtinggevend document.

De Structuurvisie Kampen spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente. Naast de huidige waarden en beschrijving van knelpunten voor de stad en de omringende landschappen, komen ook gewenste ontwikkelingen en toekomstige kwaliteiten aan bod.

Een belangrijk thema van de structuurvisie is het zoeken naar een evenwicht tussen de behoefte aan nieuwe stedelijke functies en het behouden van bestaande landschappelijke kwaliteiten als het open polderlandschap en het stedelijk groen. Daarbij is gekozen voor een insteek, waarbij niet ongebreideld wordt uitgebreid of ingebreid, maar zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap en stad. Periodiek worden hiervoor de behoeftes bepaald en op basis daarvan wordt stapsgewijs in kleine eenheden ontwikkeld, passend bij de maat en schaal van Kampen. Geen grote ontwikkelingen in gang zetten die onomkeerbaar zijn, maar steeds een afgerond geheel maken. Hiervoor worden drie opeenvolgende stappen gedefinieerd.

Inzet is om de ontwikkelingsruimte in eerste instantie te zoeken binnen de bestaande dorpsomgeving en in de directe nabijheid, zodat in deze fase grootschalige uitbreidingen in het omliggende landschap niet noodzakelijk zijn. Het betreft met name herstructurering van bestaand gebied en het afbouwen van in gang gezette ontwikkelingen.

Voor kleine kernen als Grafhorst, Wilsum, 's-Heerenbroek, Zalk en Kamperveen is hierbij bewust gekozen voor een zorgvuldige landschappelijke uitbreiding voor eigen inwoners (gezinsverdunning en natuurlijke aanwas). Doel daarvan is de leefbaarheid te garanderen en mensen de mogelijkheid te bieden in hun eigen dorp te blijven wonen. Op de kaart bij de structuurvisie is het onderhavige plangebied dan ook aangewezen als uitbreidingslocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991112-VB01_0001.png"

Het bestemmingsplan Zuideinderhof voorziet in de in de Structuurvisie 2030 beoogde woningbouwontwikkeling voor Kamperveen.

2.3.2 Woonvisie 2010-2020 (2010)

In de Woonvisie worden de verschillende woonbelangen in balans gebracht. De visie is daarom niet alleen gericht op de kwantiteit en kwaliteit van nieuw te bouwen woningen maar ook op de bestaande voorraad. Niet alleen gericht op een passende sociale huurvoorraad, maar ook bijvoorbeeld op het stimuleren van particuliere bouw met vrije bouwkavels. Daarnaast wordt erin gestreefd naar maatwerk voor diverse doelgroepen. Het bevorderen van de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg is daarvan een voorbeeld.

Ook worden er in de visie toekomstige ontwikkelingen geschetst. Deze hangen samen met een groei van Kampen naar 60.000 inwoners, de toenemende vergrijzing, de toenemende behoefte aan het combineren van wonen, zorg en welzijn en het zoeken naar een goed woningaanbod dat aansluit bij de woonwensen.

De woonvisie is een verdere uitwerking van het onderdeel wonen uit de structuurvisie Kampen 2030. De lijnen uit de structuurvisie worden gevolgd. In de kernen wordt gestreefd naar een variatie aan woningtype, en bouwen voor de eigen behoefte. Deze behoefte is door middel van een woonbehoefteonderzoek (bijlage 1) voor de kleine kernen (Companen, maart 2012) bepaald. Het onderzoek betreft een kwalitatief en kwantitatief onderzoek naar de toekomstige woonbehoefte van de kleine kernen binnen de gemeente Kampen.

Op 8 mei 2012 heeft het college ingestemd met de uitgangspunten uit dit onderzoek. In Kamperveen is er behoefte aan 15 woningen voor de komende 10 jaar. Ook een onderverdeling in categorieën is meegegeven:

Multifunctionele huur: 20%
Koop tot € 200.000: 30%
Koop van € 200.000 – 300.000 30%
Koop vanaf € 300.000 20%

Een belangrijke conclusie uit het rapport is dat de fasering van de woningbouw een buitengewoon aandachtspunt is. Het is vanuit volkshuisvestelijk oogpunt belangrijk om met de genoemde aantallen en differentiatie niet op één moment op de markt te komen. De woningbehoefte doet zich niet op één moment voor, maar geleidelijk.


Het huidige plan voorziet in de bouw van maximaal 22 woningen, waarvan er in ieder geval 15 zijn die voldoen aan de behoefte volgens het woningbehoefteonderzoek. Er zijn extra woningen aan toegevoegd omdat het behoefteonderzoek uitgaat van 'migratiesaldo nul' en Zuideinde erg dicht tegen de gemeentegrens met Oldebroek aanligt. Het ligt in de verwachting dat enkele huishoudens van buiten zich willen vestigen in Zuideinde. Ook is het lang geleden dat er woningbouw heeft plaatsgevonden waardoor er nu mogelijk een extra vraag is.

Gelet op de woningbehoefte en de benodigde fasering (welke wellicht tot gevolg heeft dat de geplande woningbouw gedeeltelijk buiten de planperiode plaatsvindt) is in het plan een gedeelte van de woningbouw pas mogelijk na gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid.

2.3.3 Extern veiligheidsbeleid (2007)

De gemeente Kampen wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. Om die verantwoordelijkheid in te vullen, heeft de gemeente Kampen samen met Haskoning Nederland B.V. Milieu het externe veiligheidsbeleid geformuleerd. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Kampen aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.

Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen en transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uit een inventarisatie blijkt dat zich in Kampen relatief weinig risicobronnen bevinden. De gemeente Kampen kent 8 BEVI-inrichtingen en 8 inrichtingen die vallen onder de drempelwaardenlijst in het kader van het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (propaantanks, opslag van gevaarlijke stoffen en houtopslag).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de gemeente vindt plaats over weg, spoor, water en via buisleiding. De gemeente heeft in 2001 een routering voor het wegvervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. Ook ontheffingroutes zijn bepaald.

Op basis van de uitgevoerde inventarisaties is geconstateerd dat binnen de gemeente Kampen geen grote knelpunten aanwezig zijn voor wat betreft de bescherming van individuele burgers (plaatsgebonden risico). Wel is een aantal situaties aanwezig met een verhoogd risico voor groepen (groepsrisico). Daarnaast vormt de ligging van de bestaande transportassen en buisleidingen wel een aandachtspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij bestaande situaties is het niet altijd mogelijk om de uitgangspunten en ambities toe te passen. Voor bestaande situaties geldt dat deze worden geaccepteerd indien ze voldoen aan de wettelijke grens- en richtwaarden. Indien niet aan wettelijke grenswaarden wordt voldaan, dient naar een (snelle) oplossing van de situatie gezocht te worden. Bron- en effectmaatregelen lopen daarbij vooruit op saneringsinstrumenten. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico in bestaande situaties, dienen de hulpdiensten bijzondere aandacht te besteden aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit (eventueel wordt de regionale brandweer om advies gevraagd).

In het geval van nieuwe situaties worden in woongebieden geen risicobronnen geïntroduceerd. Kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen niet binnen de 10-6 contour van een risicobron liggen. Daarnaast is een toename van het groepsrisico door risicobronnen niet toegestaan. Een toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan, mits:

  • er invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico's zo mogelijk te minimaliseren;
  • de oriënterende waarde voor het groepsrisico in nieuwe situaties als richtwaarde wordt beschouwd.

Voor een specifieke beschrijving voor het plangebied wordt verwezen naar de paragraaf Externe veiligheid (3.3.5).

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht het college van burgemeester en wethouders onderzoek te doen naar de relevante feiten en de af te wegen belangen die bij het opstellen van het bestemmingsplan komen kijken. In dit hoofdstuk zal dan ook op de voor het onderhavige plangebied relevante aspecten worden ingegaan. Het betreft hier niet alleen de ruimtelijke problematiek maar ook de aspecten die samenhangen met het milieu, de archeologie, ecologie, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

3.2 Landschappelijke En Stedenbouwkundige Opzet

3.2.1 Huidige situatie

Landschap

Zuideinde is gelegen in het landschappelijk en visueel waardevol gebied Kamperveen. Hoewel de naam het doet vermoeden, was Kamperveen geen veenkolonie in de gebruikelijke betekenis van dat woord. Het gebied is omstreeks het einde van de twaalfde eeuw en begin dertiende eeuw ontgonnen. Oorspronkelijk bestond het gebied van Kamperveen uit drassig moerasland dat in de loop der eeuwen werd ingepolderd. In dit veenachtige gebied is de Leidijk de oudste waterkering. Deze is aangelegd om het gebied te beschermen tegen de Zuiderzee. Later is de Hogeweg, oostelijk van de Leidijk aangelegd, als bescherming tegen van het gevaar van het IJsselwater. Het gebied tussen de Leidijk en de Hogeweg noemt men het Binnenland.

Het landschap van Kamperveen is een polderlandschap. In vergelijking met polder Mastenbroek is het karakter kleinschalig en de verkaveling onregelmatig. Het is een open weidegebied met de bebouwing langs enkele noord-zuid lopende lijnen (Leidijk en Hogeweg, de oude waterkeringen), voor een deel boerderijen op terpen, kleine opgeworpen heuveltjes ter bescherming tegen de vele dijkdoorbraken.

De kern Zuideinde ligt op een dekzandrug temidden van de ontgonnen veenvlakte. De dekzandrug heeft hogere delen en was (en is) geschikt voor bewoning en akkerbouw. De boerderijen die op de zandrug lagen worden vanaf de Leidijk, nu Zuideinde West, ontsloten door lange smalle paden.

Een aantal van de oude lange paden is nog in tact. Het landschap is beduidend opener geworden, doordat veel van de kavelbeplanting is verdwenen. Er zijn nog slechts restanten van boomgaarden te zien. Een aantal lijnen is beplant, zoals de Wittensteinse Allee en een deel van de wegen in Zuideinde. Wittenstein was en is nog steeds een grote groene enclave. De kerk is goed zichtbaar doordat deze in de bocht van de weg ligt.

De locatie waar de woningbouw komt betreft een agrarische perceel dat is gelegen tegenover de kerk in de bocht van Zuideinde West. Het ligt ingeklemd tussen de bestaande woningen aan het Zuideinderhof en de school en sportveld. De noordelijke begrenzing wordt bepaald door de kadastrale aankoopgrens, welke is gelegen in het verlengde van de eigendomsgrenzen van de woningen Zuideinderhof 9, 11 en 13. De overige begrenzingen van het plan zijn bestaande eigendomsgrenzen, te weten de ontsluitingsweg naar de school c.q. sportveld en het perceel Zuideinde West 5 aan de westzijde, de sloot van het Waterschap langs de Zuideinde West aan de zuidzijde en de percelen van Zuideinde West 3e en Zuideinderhof 2-8 en 16 die de oostelijke begrenzing vormen van het plan. Het geheel is ongeveer 1.25 ha groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991112-VB01_0002.png"

3.2.2 Stedenbouwkundige en ruimtelijke inpassing

Capaciteit en Fasering

Het woningbouwplan is ontwikkeld om te voorzien in de woningbouwbehoefte van Zuideinde/ Kamperveen. De capaciteit van het totale gebied bedraagt circa 22 woningen. Op de plankaart is een opdeling gemaakt in de woonbestemming. Binnen het gedetailleerde bestemde deel, dat als eerste wordt ontwikkeld, is de bouw mogelijk van circa 15 woningen. Na deze ontwikkeling zal het overige deel dat globaal is bestemd tot woningbouw worden uitgewerkt en heeft een capaciteit van ongeveer 7 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991112-VB01_0003.png"

Beelddragers

Bij de opzet van het stedenbouwkundig plan is een aantal elementen van belang geweest die de dragers vormen van het ruimtelijke plan. Het zijn allereerst de twee zichtlijnen naar het landschap, één volgens een verdwenen oud ontsluitingsweggetje van Zuideinde West naar een boerderij aan de Zuideinde Oost en één in het verlengde van de ontsluitingsweg. Hierdoor is het doorzicht naar het open landelijk gebied behouden. Nabij de 'kern' van Zuideinde, rondom de kerk, moet er ruimte blijven om de kerk en naastliggende bebouwing zichtbaar te houden.

In het plan is een voetpadverbinding naar de school opgenomen. Het openbaar groen rondom Zuideinderhof wordt doorgezet in verband met het rondje rondom het dorp. De wilgen en de eik op de grens van het sportveld achter de school moeten gehandhaafd blijven.

Vormgeving

Woningcategoriën

In het schetsontwerp is uitgegaan van de bouw van zowel vrijstaande als halfvrijstaande woningen. Deze woonvormen passen binnen de visie van “landelijk wonen”. Om ook aan de vraag naar betaalbare (huur)woningen tegemoet te komen is het mogelijk dat er één of twee bouwblokken van drie tot vieraaneengeschakelde woningen komt. Zo is er een aanbod van woningen voor starters, gezinnen en senioren, van vrije kavels en huurwoningen. Ook is het mogelijk om in de aaneengeschakelde woningen eventueel een CPO-initiatief te realiseren.

Wegenstructuur

De noord-zuid lopende ontsluitingsweg is ongeveer in het midden van het plangebied gesitueerd en takt aan op de Zuideinde West. In het plangebied zelf wordt deze gekoppeld aan de bestaande weg Zuideinderhof. Hiermee is de ontsluitingsstructuur van het hele wijkje voorzien. De hoofdontsluiting geeft toegang tot de twee woonpaden die in het plan zijn gesitueerd ter ontsluiting van een aantal woningen. Vanuit verkeerstechnisch oogpunt zullen vanaf de Zuideinde West geen woningen worden ontsloten. De twee woningen die aan deze weg zijn geprojecteerd zullen vanaf de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg worden ontsloten.

In het woonbuurtje zijn twee voetpaden opgenomen, één in de lengterichting van het plan en één dwars hierop ongeveer in het midden van het plangebied. Zo is een veilige verbinding vanuit de woonbuurt naar de school opgenomen en is een wandelingetje door en rond het woonwijkje mogelijk.

De paden en wegen komen samen op een centrale ruimte, een verbeelding van de boomgaard, waar een aantal auto's kunnen worden geparkeerd. Deze ruimte is een informele speel-, verblijfts- en ontmoetingsruimte, beplant met (sier-)fruitbomen.

Verkaveling

Het kavelpatroon zoals die langs de noordrand van Zuideinderhof aanwezig is wordt in het plangebied doorgezet. Afhankelijk van de kavelbreedte is de perceelgrootte plusminus 450 tot 650 m2. Door een afwisseling in rooilijnen ten opzichte van de weg ontstaat een variatie in het straatbeeld.

De woningen die langs de hoofdontsluitingsweg zijn geprojecteerd hebben een minimummaat van de voortuinen van 4 meter. De kaveldiepte heeft een acceptabele maat van ongeveer 22 tot 26 meter. De kavelgrootte van de percelen varieert van circa 150 m2 tot ongeveer 280 m2.

Het pad dat in de noord-zuid richting loopt herinnert aan de oude ontsluitingsstructuur van Zuideinde, waarbij de ver van de weg Zuideinde West af gelegen boerderijen door de akkers en weilanden door een weggetje werden ontsloten. Dergelijke lange lijnen komen meer voor in Zuideinde. Samen met de ontsluitingsweg is er tevens zo een doorkijkje vanaf de Zuideinde West naar het achter gelegen landelijk gebied.

Parkeren

Het parkeren voor de woningen vindt in principe plaats op het eigen erf. Voor de woningen waar het niet mogelijk is om op eigen terrein te parkeren en voor het bezoekersparkeren wordt extra parkeerruimte mogelijk gemaakt in de centrale groenruimte. De parkeernorm is op basis van de ASVV (Aanbevelingen voor Verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) gemiddeld 1,7 parkeerplaats per woning.

Groen en water

Langs de noordrand van het plangebied komt een minimaal 6 meter brede groenstrook welke aansluit op de bestaande situatie aldaar. Afhankelijk van de vraag naar de kavelgrootte varieert deze groenstrook in breedte waardoor er een 'rafelige' achterkant van percelen ontstaat. Dit beeld past bij Zuideinde, waar de achterzijde van de kavels nergens in een strakke lijn staan en steeds verspringen.

Op de hoek van deze strook staat een grote eik. Deze dient gevrijwaard te worden van iedere bouw- en graafactiviteiten in de kroonprojectie.

In het beeldregieplan wordt meer geschreven over de gewenste kwaliteit van de erfgrenzen. Insteek is dat de erfgrenzen worden beplant met gebiedseigen beplanting.

Bij de percelen die met hun zijtuin grenzen aan openbare paden komt op het eigen terrein een 1 meter brede groene haag. Schuttingen moeten worden vermeden, want schuttingen passen niet bij het gewenste dorpse karakter. Bij de ingang van de wijk vanaf de Zuideinde West komen aan weerszijden van de rijweg drie meter brede groenstroken waarin bomen komen. Ook langs de voetpaden komen groenstroken.

Aan de geprojecteerde ontsluitingsweg is een open groene ruimte gereserveerd waar geparkeerd kan worden. De inrichting moet denken aan de in deze streek veel voorkomende kleine weides met fruit- en/of notenbomen.

De huidige sloot langs de Zuideinde West zal worden gedempt. De functie van afwateringsloot van het agrarisch perceel komt met het woningbouwplan te vervallen. Om het straatbeeld van de weg uniform te houden wordt de gedempte sloot als berm ingericht.

Ruimtelijke beeldkwaliteit

Aangezien Zuideinde is gelegen in een landschappelijk en visueel waardevol gebied dient nader aandacht te worden besteed aan de verschijningsvorm van de woningbouw. De uitbreiding moet passen binnen de huidige ruimtelijke karakteristiek.

Dorps bouwen

Tijdens de ontwerpfase van het woongebied is gesteld een woongebied te maken dat garanties in zich heeft voor een hoogwaardig woon- en leefklimaat. In het door het college vastgestelde projectopdracht is de doelstelling als volgt geformuleerd:

De verkaveling, woonbebouwing en openbare ruimte moeten passen binnen het adagium 'dorps bouwen'. Er wordt aangesloten bij de genius loci. Dit betekent enerzijds dat organisch wordt gebouwd, maar ook dat wordt gezorgd voor een logische afronding van Zuideinderhof”.

Beeldregieplan

Ten aanzien van het toekomstige (ruimtelijke) beeld van het gebied kan worden vermeld dat dit verder is beschreven in het 'Beeldregieplan'. Daarin wordt aangegeven dat niet alleen van de verkavelingsopzet en de inrichting openbare ruimte wordt verwacht dat het aansluit bij de plaatselijke ruimtelijke kwaliteit, maar ook de architectonische kwaliteit van de woningen zich als zodanig moet manifesteren. Naast de zorgvuldige inrichting van de openbare ruimte van wegen, groenstroken en verkavelingsstructuur, dragen ook de verschijningsvorm van de woningen en de erfinrichting rondom de woningen bij aan het woongenot. Om dit te kunnen bereiken is een beeldregieplan opgesteld. Het basisidee voor het beeldregieplan is een scala van mogelijkheden aan verkavelingen en woningtypen aan te bieden, dat toegesneden kan worden naar de vraag en behoefte, dat de kwaliteit borgt. Zo worden specifieke eisen gesteld aan de situering van de woningen ten opzichte van elkaar, de hoofdvorm, het materiaalgebruik, kleurstelling, erfafscheidingen en beplanting.

Eisen ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit

Zoals hierboven is beschreven dient in het woningbouwplan harmonie te zijn tussen de inrichting van de openbare ruimte en de architectuur van de woningen. De voorwaarden zijn neergelegd in het 'Beeldregieplan'. De ambitie van de gemeente is om het buurtje van extra kwaliteiten te voorzien, zowel in de architectuur als in de openbare ruimte. Om dit te kunnen bewerkstelligen is het een gemeenschappelijk streven om een woonwijk met een hoge kwaliteit te realiseren. Het is de verplichting voor de gemeente om het plan zo goed mogelijk in overeenstemming met het beeldregieplan uit te voeren. Van de bewoners en hun architecten en van ontwikkelende partijen wordt gevraagd zich aan de beschreven beeldkwaliteit te houden. Bij de ambtelijke en welstandbeoordeling zal het beeldregieplan een belangrijke rol spelen bij de toetsing van de bouwplannen. Dit schept duidelijkheid voor de toekomstige bewoners dat men komt te wonen in een wijk met aantrekkingkracht en een hoogwaardige uitstraling.

3.3 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

3.3.1 Milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

Het plan Zuideinderhof is gelegen in de kern Zuideinde, in deze kern wordt zowel gewoond als gewerkt. Het voorkomen van beide functies naast elkaar kan in enkele gevallen problemen geven. In onderstaand tabel is gekeken of de dichtstbijzijnde bedrijven belemmeringen opleveren voor het plangebied.

Bedrijf/instelling Adres Categorie Afstand erfgrens naar plangebied Richtafstand VNG Belemmeringen
J. de Leeuw Zuideinde West 4 2 Ca. 200 meter 30 nee
G. van de Wetering Zuideinde West 30 3.2 Ca. 200 meter 100 meter nee
E. van de Wetering Zuideinde West 30 A 3.2 Ca. 200 meter 100 meter nee
W. de leeuw Zuideinde Oost 4 3.2 Ca. 150 meter 100 meter nee

Geen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer

Zuideinde West 7, CBS Koldewijn Schoele:

In de bestaande situatie zijn woningen gelegen op circa 8 meter van de terreingrens van de school. De nieuw te bouwen woningen zijn gelegen op ten minste 8 meter van de terreingrens. De nieuwe woningen beperken de rechten van de school niet. Doordat de school met name in de dag periode is geopend en niet in de avond en in het weekend kan gesteld worden dat de nieuwbouwwoningen nagenoeg geen overlast ondervinden van de school. Daarnaast gaat het hier om een kleine school met een gering leerlingaantal, waardoor de hinder marginaal zal zijn.

Zuideinde West 12, Gereformeerde kerk:

De nieuw te bouwen woningen zijn op ten minste 25 meter gepland vanuit de terreingrens van het kerkgebouw. De woningen die reeds aanwezig zijn, zijn op circa 7 meter uit de terreingrens gelegen. De nieuwe woningen beperken de rechten van de kerk niet. Doordat de Gereformeerde kerk met name kerkdiensten verzorgt op zondag en niet in de avond kan gesteld worden dat de nieuwbouwwoningen nagenoeg geen overlast ondervinden van de kerk.

Geuronderzoek

Doordat nabij het plangebied diverse veehouderijen zijn gelegen moet gekeken worden of een goed woon- en leefklimaat kan worden gecreëerd. Buro Blauw heeft onderzoek uitgevoerd om de geurbelasting van veehouderijen binnen een straal van 2 km in beeld te brengen. Het geuronderzoek is toegevoegd als bijlage 2. Aan de hand van het geuronderzoek kan gesteld worden dat ter plaatse van de nieuwbouwlocatie Zuideinderhof een goed woon- en leefklimaat kan worden gecreëerd.

Conclusie

Uit het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de nieuwbouwwoningen geen belemmeringen opleveren voor de omgeving.

3.3.2 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico’s of ecologische risico’s daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico’s zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

Milieukundig bodemonderzoek

Door Mateboer is een verkennend bodemonderzoek (projectnummer 122041/PK, 5 juni 2012, bijlage 3) uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. De aanleiding voor het onderzoek is om het onderzoeksgebied te betrekken bij de uitbreiding van het woongebied Zuideinderhof.

Het doel van het onderzoek is om een indruk te krijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie. Bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn zintuiglijk een lichte hoeveelheid aan puin waargenomen en in één boring brokken asfalt. Dit kan duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond

In één mengmonster van de bovengrond is een licht verhoogde gehalte aan koper aangetoond. In de rest van de mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten aangetoond.

Grondwater

In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium, nikkel, zink, xylenen (som) en naftaleen aangetoond.

Conclusie

Met het uitgevoerde bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het plangebied vastgelegd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat op de locatie enkele stoffen zijn aangetroffen, waarvan de concentraties de achtergrondwaarden of streefwaarden overschrijden. Gezien de licht verhoogde gehalten van de stoffen in de grond en in het grondwater op de onderzoekslocatie zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen om de bestemming van de locatie te wijzigen. De locatie is voor woningbouw geschikt.

3.3.3 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

Onderzoeksverplichting

Aangezien er geluidgevoelige objecten in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot zones langs wegen, spoorwegen en rond industrieterreinen.

Wegverkeerslawaai

Langs twee wegen (Zuideinde West en Zuideinderhof) is sprake van geluidzones waarbinnen geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Een dergelijke zone geldt echter niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Op grond van de verkeersintensiteit of ligging van deze wegen is een negatief effect op het woon- en leefklimaat niet aannemelijk. De wegen in het plangebied betreffen op dit moment allebei 50-kilometerwegen, waardoor deze wegen een geluidzone hebben. Doordat deze geluidzone over het plangebied ligt is een onderzoeksverplichting op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk. Het geluidsonderzoek is toegevoegd als bijlage 4.

De hoogste geluidsbelasting vanwege de doorgaande weg Zuideinde West bedraagt 46 dB (inclusief correctie art. 110g Wgh). Hiermee wordt voldaan aan de voorkeurgrenswaarde uit de Wgh. De berekening van de Zuideinderhof laat echter een lichte overschrijding zien bij snelheid van 50 km/h. Doordat het met name bestemmingsverkeer betreft en de snelheid verlaagd wordt naar 30 km/h kan gesteld worden dat de geluidsbelasting voldoet aan de voorkeurgrenswaarde uit de Wgh.

Spoorweglawaai

Ten oosten van het plangebied is de spoorweg Hanzelijn gelegen. In het tracebesluit van 2003 en 2007 Hanzelijn is berekend wat de impact is van de Hanzelijn op Kampen. Uit het tracebesluit blijkt dat grotendeels voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij voor een viertal woningen dicht bij het trace (en buiten het plangebied van dit bestemmingsplan) een hogere waarde is verleend. Doordat de Hanzelijn op een afstand van ca. 3,6 km is gelegen, is verder onderzoek naar geluid vanwege het spoorweglawaai niet noodzakelijk.

Industrielawaai

In en nabij het plangebied bevinden zich geen bedrijventerreinen, en er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats, daarom is nader onderzoek niet noodzakelijk. Tevens voorziet de Wet milieubeheer in de bescherming van gevoelige objecten door middel van vergunningen en besluiten.

3.3.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld.

De in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5.2 genoemde grenswaarden worden ten gevolge van de ontwikkelingen in het plangebied nergens overschreden. Dit is aangetoond met een berekening van de luchtkwaliteit langs de meest drukke weg , Zuideinde West. Bovendien is deze berekening conservatief uitgevoerd. De werkelijke waarden zullen zelfs gunstiger zijn. Het onderzoek had echter uitsluitend als doel aan te tonen dat de grenswaarden niet worden overschreden en dat daarmee dit de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg staat. Deze rapportage is als bijlage 5 opgenomen.

3.3.5 Externe veiligheid

Volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) dient bij het plannen van risicogevoelige objecten in de omgeving van een risicovolle inrichting en/of transportroute op bindende wijze rekening gehouden te worden met de mogelijke invloed van die inrichting en/of transportroute. Er dient bij het plaatsvinden van een incident te worden voorkomen dat binnen een zekere afstand mensen aanwezig zijn in woongebieden of verblijfsgebieden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet binnen redelijke grenzen gewaarborgd worden dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten worden geïnventariseerd en beoordeeld om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen verschillende ramptypen zich voordoen.

Hoe risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten worden verantwoord, staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2007 de beleidsnota “Kampen IJsselsterk Veilig” vastgesteld waarin specifiek staat vermeld hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan Zuideinderhof valt onder de gebiedstypering “Overig gebied”.

Niet alle veiligheidsaspecten worden in het kader van de ruimtelijke ordening (bij de vaststelling van dit bestemmingsplan) beschreven of verantwoord omdat hiervoor specifieke regels gelden die toegepast moeten worden bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als voorzienbaar is dat door de mogelijkheden die het ruimtelijke plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, dient het plan voldoende waarborgen te bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).

Ook ruimtelijk niet relevante aspecten blijven in een bestemmingsplan buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat het bestemmingplan dient te voorkomen dat ongewenste veiligheidssituaties ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet (later) op grond van andere (specifiekere) regelingen geborgd is. Om te bepalen of iets wel of niet verantwoord wordt geacht, wordt onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Met betrekking tot het eerste aspect geeft bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) aan dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan. Voor het groepsrisico bestaat geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Zeker als er sprake is van een toename van het groepsrisico dient dit verantwoord te worden, waarbij onder andere rekening gehouden moet worden met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied (van belang bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit). Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt niet alleen gekeken naar het mogelijk effect van een ongeluk maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect.

De hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest waarschijnlijke scenario behorend bij de aanwezige of geplande risicobron. De advisering richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. De calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen. Voorafgaand aan de vaststelling van een ruimtelijk plan wordt echter ook nadrukkelijk de afweging gemaakt tussen het effect van een calamiteit, de mogelijkheden voor bestrijding daarvan, de hulpverlening en de kans dat de calamiteit zich voordoet. Omdat dit een ruimtelijk plan betreft wordt niet ingegaan op bluswatervoorzieningen. Die zijn ruimtelijk in principe overal mogelijk. Standaard wordt bij de aanleg van de waterleiding in overleg met Vitens voorzien in een basiscapaciteit welke wordt afgestemd op de aard van het gebied. Indien op grond van (latere) meer concrete gegevens (bouwvergunning/milieuvergunning) een grotere capaciteit vereist is wordt hierin voorzien door bronnen of oppervlaktewater. Ook andere eisen aan de (brand)veiligheid worden in deze kaders meegenomen.

Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico's

Zuideinderhof is gelegen in de bestaande kern Zuideinde, in deze kern zijn geen bedrijven gevestigd met veiligheidsrisico's welke onder een wettelijke regeling vallen. Hierna worden de volgende risico's beschreven inclusief in het kader van welke regeling deze worden beoordeeld. Voor zover nodig wordt tevens een verantwoording geven van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer worden in dit plan buiten beschouwing gelaten als niet relevant. De kans op een calamiteit ten gevolge van een ongeluk met luchtverkeer is dermate klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

Nabij het plangebied ligt de toekomstige spoorlijn Hanzelijn op een afstand van circa 3,5 km. Over dit baanvak worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het bestemmingsplan Kamperveen 2012 is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de Hanzelijn op het plangebied. De QRA van bureau Save is toegevoegd als bijlage 6. Aan de hand van de QRA kan gesteld worden dat er geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Risico's m.b.t. vervoer over het spoor zijn voor het plangebied vanwege de grote afstand verwaarloosbaar klein.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Nabij het plangebied ligt de rijksweg N50 op een afstand van circa 3,5 km. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het bestemmingsplan Kamperveen 2012 is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de N50 op het plangebied. De QRA van bureau Save is toegevoegd als bijlage 6. Aan de hand van de QRA kan gesteld worden dat geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied vanwege de grote afstand verwaarloosbaar klein.

Transport over water

De dichtstbijzijnde vaarweg is de IJssel, die is gelegen op ca 3,5 km van het plangebied. Op grond van het ontwerp basisnet water (19 januari 2008) kan voor de bebouwing (zoals die er stond ten tijde van het onderzoek) de conclusie getrokken worden dat het groepsrisico in ieder geval lager ligt dan 10% van de oriënterende waarde. De PR 10-6 contour liggen op het water. Om deze redenen kan gesteld worden dat het risico ten gevolge van een ongeval op de IJssel, hoewel hypothetisch aanwezig, verwaarloosbaar is.

Inrichtingen

In het plangebied zijn geen, qua externe veiligheid, relevante inrichtingen aanwezig.

Buisleidingen

Nabij het plangebied liggen een tweetal aardgas transportleidingen op ca 2,3 km afstand. Voor het bestemmingsplan Kamperveen 2012 is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de aardgastransportleidingen op het plangebied. De QRA van bureau Save is toegevoegd als bijlage 6. Aan de hand van de QRA kan gesteld worden dat geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Risico's m.b.t. vervoer via buisleidingen zijn voor het plangebied vanwege de grote afstand verwaarloosbaar klein.

3.3.6 Duurzaamheid en energie

De gemeente heeft de ambitie om de in haar opdracht te ontwikkelen gebouwen duurzaam uit te voeren. Voor door derden te ontwikkelen woningen gelden in principe de minimale eisen uit het bouwbesluit die per 1 januari 2011 wat betreft de energiezuinigheid verder zijn aangescherpt (van een Energieprestatiecoëfficient – Epc - van 0,8 naar 0,6 ).

Bij de inrichting van de openbare ruimte wordt voor zover van toepassing rekening gehouden met de richtlijnen en criteria van Agentschap.nl met betrekking tot duurzaam inkopen (voorheen SenterNovem als onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken).

3.3.7 (Vormvrije) Mer-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag (in dit geval de gemeenteraad van Kampen) zich er van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.

Beoordeeld moet dus worden of er voor een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets -als nieuw element in de m.e.r.-beoordeling- vindt plaats volgens het 'nee, tenzij' principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Milieuzonering

Het voorliggende plan is een kleine uitbreiding van maximaal 22 woningen, nieuwe bedrijfsbestemmingen worden niet mogelijke gemaakt. Nabij het plangebied liggen enkele bedrijven met een omgevingsvergunning (milieuvergunning). Voor de bedrijvigheid in het omliggende gebied geldt dat de vigerende vergunningen, voor zover van toepassing, en geldende besluiten afdoende moeten worden geacht. Al met al zal er dan ook geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan.

Luchtkwaliteit

In het voorliggende plan worden maximaal 22 woningen gerealiseerd. Uit het uitgevoerde onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan.

Geluid

De wegen in het plangebied zijn al bestaand. Daarnaast worden de bestaande wegen ook niet gewijzigd. De geluidbelasting voor de bestaande woningen blijft gelijk. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan in vergelijking met het vigerende plan.

Bodem

Voor het plangebied voldoet de bodemkwaliteit aan de functie wonen. Gezien de licht verhoogde gehalten van de stoffen in de grond en in het grondwater op de onderzoekslocatie zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen. Al met al zal er dan ook geen sprake zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen als gevolg van dit nieuwe plan.

Ecologie

In het voorliggende plan worden maximaal 22 woningen gerealiseerd. Uit het uitgevoerde onderzoek is gebleken dat het plan geen uitstralende werking heeft op natuurgebieden en er geen significante effecten zijn te verwachten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen. Er wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Een m.e.r.-beoordeling is dan ook niet nodig.

3.4 Water

3.4.1 Watertoets

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat beschreven in het Waterbeheersplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. Op gemeentelijke niveau is het in overleg met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) van belang.

Invloed op de waterhuishouding

Binnen het bestemmingsplan worden meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt meer dan 1500 m2. In overleg met het waterschap is bepaald dat er geen oppervlakkige waterberging voor het bestemmingsplan hoeft te worden aangelegd. Het plangebied bevindt zich in een gebied met een goed doorlatende ondergrond. Naast het aangrenzende plan ligt een watergang die over voldoende capaciteit beschikt en voorzien is van een goed doorlatende bodem. Deze watergang staat het grootste gedeelte van het jaar dan ook droog. De berging en infiltratie van afvloeiend hemelwater zal dan ook plaatsvinden door het toepassen van een IT-riool in het plangebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beekdal, primair watergebied of een stedelijke watercorridor. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem wordt geadviseerd om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan in eerste instantie op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied. Indien noodzakelijk kunnen nieuwe peilbuizen worden geplaatst.

Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Afvoer van Afvalwater

Het plan bevat een rioleringscomponent. Door de uitvoering van het bestemmingsplan neemt de belasting van het bestaande rioleringsstelsel toe. Dit levert geen problemen op ten aanzien van de capaciteit van het rioleringsstelsel en de capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Binnen het plangebied zal een IT-riool worden aangelegd dat wordt aangesloten op het bestaande stelsel van Zuideinderhof. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Het afvalwater van het plangebied wordt aangesloten op het aangrenzende vuilwaterstelsel van Zuideinderhof.

Watertoetsproces

De gemeente heeft het Waterschap Groot Salland geïnformeerd over het plan. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

3.4.2 Overstromingsrisico

Quickscan

Het plangebied is gelegen in dijkring 11, IJsseldelta. Aan de noord- en oostzijde van dijkring 11 ligt de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Omdat het plangebied gelegen is in dijkring 11 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie

Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/ 2.000 per jaar. Dat betekent dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/ 2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/ 2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen “meergedomineerd” en “riviergedomineerd” zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.

Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 0,2 tot 0,5 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie figuur A).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991112-VB01_0004.png"

Figuur A: Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 11 Bron: Provincie Overijssel

Voor dijkring 11 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. De maximale waterstand in het plangebied wordt bereikt bij een dijkdoorbraak bij Zalk. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt (aankomsttijd) wordt voor het plangebied (dijkdoorbraak bij Zalk) geschat tussen de 2 en 4 dagen (zie figuur B).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991112-VB01_0005.png"

Figuur B: Tijd tot overstroming na dijkdoorbraak bij Zalk

Geschiktheidsbeoordeling / maatregelen

Dijkring 11 wordt volgens de omgevingsverordening gecategoriseerd als snel en diep. Dit betekent dat ontwikkelingen binnen deze dijkring alleen mogelijk zijn, indien er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Voor agrarische functies geldt deze regel echter niet. Binnen dit plangebied worden in dit bestemmingsplan wel nieuwe ontwikkelingen bestemd, echter deze worden beschouwd als van zwaarwegend maatschappelijk belang. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden grenzend aan het plangebied.

3.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

3.5.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangewezen. Hiernaast zijn binnen de gemeente Kampen een aantal gebieden aangewezen als Weidevogelgebied en/of Ganzenfoerageergebied.

3.5.2 Soortenbescherming

De werkingssfeer van de Flora- en Faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora- en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief.

Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, wordt hierop vooruitlopend, een verwachting uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. “AMvB art. 75” van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

  • alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste regime (soorten van tabel 3);
  • soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2);
  • soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

Voor het plangebied is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (Ecogroen, Quickscan Zuideinderhof gemeente Kampen, 28 mei 2012, bijlage 7). Uit dit onderzoek volgt:

  • Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten, EHS of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS en de aard van de beoogde plannen, zijn geen negatieve effecten te verwachten op beschermde waarden in omliggende natuurgebieden;
  • Als gevolg van de plannen zijn geen verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten in het geding. Het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is in deze situatie niet aan de orde;
  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door de uitvoering op te starten in de periode voor half maart en na half juli. Voor het broedseizoen wordt echter geen standaardperiode gehanteerd, maar het is van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum;
  • Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor de in voorliggende situatie aanwezige of te verwachten tabel 1- soorten geldt in deze situatie echter automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet. Om schade aan deze soorten te minimaliseren is het wenselijk – indien de planning van de activiteiten dit toelaat – werkzaamheden in het plangebied zoveel mogelijk uit te voeren in de periode september- december (mits vorstvrij).

Conclusie

Er zijn geen ecologische belemmeringen voor de woningbouw in het plangebied.

3.6 Cultuurhistorie

3.6.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In de meeste gevallen is dit de gemeente.

Historie plangebied

Vrij algemeen was een groot deel van het huidige gebied van de gemeente Kampen vanaf de late prehistorie tot ver in de middeleeuwen onbewoonbaar door veengroei die vanaf ca. 4.600 voor Christus begon. Tot dusver zijn hier nog nauwelijks aanwijzingen verkregen omtrent prehistorische bewoning. In de late middeleeuwen was het landschap van Kamperveen geschikt voor agrarische exploitatie en verleende de bisschop van Utrecht aan een groep boeren de mogelijkheid het gebied in cultuur te brengen.

Zodoende is Kamperveen een dorp van middeleeuwse oorsprong en is het ontstaan als een veenontginning. De oude ontginningsstructuur van het dorp wordt aangegeven door de Leidijk en de Hogeweg, en is nog goed herkenbaar. De Leidijk verbond twee zandkoppen van Kamperveen; de zuidelijke daarvan is Zuideinde. De huidige Leidijk bevindt zich niet op de locatie van de oorspronkelijke Leidijk, maar kent een vergelijkbaar beloop. Haaks op de ontginningsassen Leidijk-Hogedijk groeven de boeren kavels met een zuidwestelijke-noordoostelijke oriëntatie. Het aanleggen van de kavels had gevolg voor het landschap. Veen bestaat uit niet volledig vergane plantenresten die behouden blijven doordat bovenliggende bodemlagen lucht beletten toe te treden. Door het graafwerk werd het veen aangesneden, aan lucht blootgesteld, zodat het vervolgens oxideerde. Vervolgens klonk het veen in met maaivelddaling als gevolg. Op deze wijze raakten de gecultiveerde grondstukken in onbruik, zodat voortdurend nieuw areaal ontgonnen moest worden. Doordat de boeren het recht van opstrek bezaten, mochten ze hun grondstukken verlengen zodat een landschap vol smalle en bijzonder lange kavels ontstonden. Op deze manier kwam een slagenlandschap tot stand dat zeer kenmerkend is voor een gecultiveerd middeleeuws veengebied. Langs de nederzettingassen, de Leideijk en de Hogeweg vestigden zich de eerste bewoners. In Kamperveen ontstonden ook enkele buurschappen zoals Zuideinde, De Zande en het Oenen. Het Oenen bestaat niet meer door de inbraak van een getijdengeul van de Zuiderzee.

Onderzoek plangebied

Het plangebied is getoetst op aanwezigheid van archeologische sporen door Raap, archeologisch adviesbureau. Rapportage hiervan is gedaan in: Goossens, E. Plangebied Zuideinde West te Zuideinde, gemeente Kampen; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek, karterende fase. Raap-notitie 4183. Weesp, 2012 (bijlage 8).

Hoewel aan het plangebied een hoge archeologische verwachting is toegekend voor vindplaatsen uit de Steentijd en de Bronstijd (waarna het gebied waarschijnlijk is geraakt door veen) en een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen (nederzettingssporen) uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd, heeft het veldonderzoek geen eenduidige aanwijzingen in die richting opgeleverd. Gezien deze achtergrond is er dan ook geen aanleiding ter plaatse rekening te houden met (zwaarwegende) archeologische belangen.

Bepalingen

Voor het plangebied geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek. Wel blijft de plicht tot melding van archeologische sporen of objecten, volgens artikelen 53 en 54 van de Monumentenwet, van kracht.

3.6.2 Monumentenzorg

Het betreft hier een nieuw woningbouwgebied, zodat er geen bestaande rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig zijn in het plangebied. Ook is er geen noodzaak om karakteristieke panden te beschermen, zodat vanuit monumentenzorg geen belemmeringen voor het bestemmingsplan aanwezig zijn.

3.7 Verkeer

Het parkeren voor de woningen vindt in principe plaats op het eigen erf. Voor de woningen waar het niet mogelijk is om op eigen terrein te parkeren en voor het bezoekersparkeren worden extra parkeerplaatsen ingeruimd in de centrale groenruimte. De parkeernorm is op basis van de ASVV (Aanbevelingen voor Verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) gemiddeld 1,7 parkeerplaats per woning.

Momenteel geldt in het plangebied nog een maximum snelheid van 50 kilometer per uur. In verband met de veiligheid en de geluidsnormen die gelden wordt deze maximum snelheid voor het plangebied teruggebracht naar 30 kilometer per uur.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

4.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

4.2 Economische Uitvoerbaarheid

4.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Aangezien het bestemmingsplan voorzien in de bouw van een of meer woningen, is sprake van een plan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In beginsel moet op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening voor het plan een exploitatieplan worden vastgesteld. Van deze verplichting kan worden afgezien wanneer het kostenverhaal anderszins is geregeld.

Voor de ontwikkeling van Zuideinderhof geldt dat de gemeente Kampen alle grond in bezit heeft voordat het bestemmingsplan vastgesteld wordt. De gemeente gaat de kavels uitgeven en kan met deze opbrengsten de kosten dekken. Het stedenbouwkundig plan dat als basis heeft gediend voor het bestemmingsplan is financieel doorgerekend en naar huidige inzichten een sluitende grondexploitatie.

De totale kosten bedragen per 1-1-2012 inclusief rentekosten en kostenstijging ruim € 1,8 miljoen. Met een totale opbrengst inclusief opbrengstenstijging van eveneens € 1,8 miljoen is er sprake van een sluitende grondexploitatie en zijn de kosten verhaald.

4.2.2 overige aspecten

De grond in het plangebied is momenteel nog niet in eigendom van de gemeente. Wel ligt er een grondaanbieding van de huidige eigenaar, welke binnen de grondexploitatie financieel realiseerbaar is. Het is de verwachting dat de definitieve grondaankoop voor vaststelling van het bestemmingsplan plaatsvindt, waardoor het bestemmingsplan voor dit aspect economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische Regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2008 en de binnen de gemeente Kampen gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Zuideinderhof’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels.
  2. 2. Bestemmingsregels.
  3. 3. Algemene regels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.2 Plansystematiek

  1. 1. Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

  1. 2. Regels

Inleidende regels:

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2008 worden ook conform de SVBP2008 overgenomen.

Wijze van meten:

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2008 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

Bestemmingsregels:

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de specifieke gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Bestemmingsomschrijving:

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming en eventueel daaraan verbonden voorwaarden. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming. Niet hier genoemd gebruik is strijdig met de bestemming.

Bouwregels:

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Onder voorwaarden kan worden afgeweken van hetgeen is geregeld. Bijvoorbeeld in het toestaan van een grotere hoogte of het uitbreiden van het bouwvlak.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels staat in aanvulling op de bestemmingsomschrijving expliciet beschreven wat wel of niet wordt toegestaan. Het gaat dan vaak om functies of activiteiten waarover onduidelijkheid kan bestaan. Ook hier kan onder voorwaarden van af worden geweken.

Omgevingsvergunning:

Onder de omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het uitvoeren van werken of werkzaamheden. In het verleden werd wel gesproken van de aanlegvergunning.

Wijzigingsbevoegdheden:

In een enkele bestemming is een wijziginsgbevoegdheid opgenomen. Hiermee is het mogelijk middels een afzonderlijk plan de bestemming waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft te wijzigen. De voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden staan in de regels vermeld.

Bestaande situatie:

In de bestemmingsregels, veelal de bouwregels, wordt verwezen naar de bestaande situatie. Dit vindt veelal plaats om van het plan afwijkende maten, oppervlakten en aantallen niet onder het overgangsrecht te plaatsen. De bestaande situatie is de situatie zoals deze naar voren komt uit de (digitale) gegevens van de GBKN, het kadaster, de luchtfoto’s, de kappenkaart en de cyclomedia, aangevuld met het gemeentelijk bouwdossier en fotoarchief, zoals deze bestaan op het moment van het in werking treden van het plan.

5.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Zuideinderhof, derde fase' komen de volgende bestemmingen voor:

  • Agrarisch;
  • Groen;
  • Tuin;
  • Verkeer - Verblijfsgebied;
  • Wonen;
  • Woongebied;

5.3.1 Agrarisch

Binnen de gemeente Kampen worden agrarische bedrijven bestemd door gebruik te maken van de twee bestemmingen Agrarisch en Agrarisch - Agrarisch Bedrijf. Het bebouwde of te bebouwen perceel wordt bestemd als Agrarisch - Agrarisch Bedrijf, de omliggende gronden met de bestemming Agrarisch.

Binnen de bestemming Agrarisch kan agrarische bedrijfsvoering plaatsvinden, maar het is niet mogelijk om gebouwen binnen deze bestemming te bouwen. In de bestemmingsomschrijving is specifiek het recreatieve medegebruik toegestaan. Hierbij moet gedacht worden aan recreatieve fiets- en voetpaden. Binnen de bestemmingsomschrijving is ook water toegestaan. Het gaat hier om sloten en waterpartijen die ondergeschikt zijn en niet onder de Keur van het Waterschap vallen.

Afwijken en wijzigen

Er is een wijzigingsbevoegdheid mogelijk van 'Agrarisch' naar 'Groen, Tuin, Verkeer - Verblijfsgebied en Wonen'. Via deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het maximale aantal van 22 woningen te realiseren. Voor 15 van deze woningen blijkt uit woonbehoefteonderzoek dat deze binnen de planperiode gerealiseerd kunnen worden. Omdat dit onderzoek alleen rekening heeft gehouden met vraag van lokale bevolking en niet van inwoners van omliggende gemeentes, is het legitiem om het maximale woningaantal te verruimen naar 22.

In verband met deze verruiming ten opzichte van de aangetoonde behoefte, is voor het instrument van een wijzigingsbevoegdheid gekozen, omdat bij een wijzigingsbevoegdheid 'de behoefte bij vaststelling van het plan niet hoeft vast te staan' (RvS, 27 april 2011, 201004698). Als voorwaarde is wel opgenomen dat wijziging pas mogelijk is wanneer de daadwerkelijke woonbehoefte is aangetoond en dus pas gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid als marktontwikkelingen woningbouw ter plaatse mogelijk maken. Dat het hiermee niet geheel zeker is of de woningbouw binnen de planperiode gerealiseerd zal worden, is inherent aan een wijzigingsbevoegdheid (RvS, 10 augustus 2011, 200907374 en 200907376). Hierdoor is de wijzigingsbevoegdheid door voldoende objectieve normen begrensd, ook omdat het hier een betrekkelijk klein woningaantal betreft.

5.3.2 Groen

Openbare groengebieden die behoren tot het structurele groen in het plangebied, hebben de bestemming ‘Groen’ gekregen. Binnen deze bestemming komen bijvoorbeeld parken, speelvoorzieningen en groenstroken voor. In de bestemming ‘Groen’ zijn paden voor langzaam verkeer (fiets- en voetpaden) toegestaan. Uitgangspunt is dat enkel openbaar groen (dwz geen particulier eigendom) als ‘Groen’ wordt bestemd. Bermen of tussenstroken bij fietspaden en wegen worden in de bestemming ‘Verkeer-verblijfsgebied’ geregeld. Parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan in de bestemming ‘Groen’.

De grotere groenvoorzieningen, zoals de dijk langs de IJssel, de groene randen van het gebied, de groenzones tussen de wijken en centraal door de wijken slingerende groenvoorzieningen, hebben de bestemming ‘Groen’ gekregen. Op deze wijze is het structuurgroen beschermd. Insteek is dat gronden met de bestemming 'Groen' dusdanig belangrijk groenvoorzieningen zijn, dat verkoop van gronden met deze bestemming aan particulieren niet mogelijk is.

Afwijken en wijzigen

Er is een wijzigingsbevoegdheid mogelijk van ‘Groen’ naar ‘Verkeer of Verkeer -Verblijfsgebied’. Op deze wijze kan op een makkelijke manier medewerking worden verleend aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen, terwijl tegelijk wel geborgd is dat omwonenden hierop (procedureel) kunnen reageren. De stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het betreffende gebied moeten dit dan wel mogelijk maken.

5.3.3 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ is toegekend aan die gronden waarvan het uit stedenbouwkundige overwegingen wenselijk is dat deze niet worden bebouwd. Binnen deze bestemming is wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. Voor het overige is bouwen hier niet toegestaan, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

5.3.4 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming ‘Verkeer en verblijfsgebied’ wordt gelegd op gebieden met een verblijfskarakter. Dit zijn woongebieden of centrumgebieden. Binnen de bestemming vallen fietspaden, voetgangersgebieden, pleinen, parkeerterreinen, wegen, alsmede groenvoorzieningen, bermen en water.

5.3.5 Wonen

Deze bestemming is opgenomen in verband met de wijzigingsbevoegdheid in de bestemming 'Agrarisch'. Pas na daadwerkelijke wijziging wordt deze bestemming van kracht in het plangebied.

Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. Wanneer er sprake is van de aanduiding 'gestapeld' is ook gestapelde woonbebouwing mogelijk. Vrijstaande woningen zijn specifiek aangeduid, wanneer vanuit stedenbouwkundig oogpunt vrijstaande bebouwing wenselijk is. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarbij zijn op de verbeelding de maximale goot- en bouwhoogten aangegeven.

Het gebied buiten het bouwvlak behoort tot het erf. Op het erf is het mogelijk om bijbehorende bouwwerken te realiseren. De algemene regel is dat 50 m² aan bijgebouwen kan worden gerealiseerd, mits niet meer dan 50% van het erf wordt bebouwd. Erkers worden binnen de bestemming 'Tuin' geregeld.

Afwijken en wijzigen

Met afwijking is het mogelijk om een groter oppervlak aan bijbehorende bouwwerken te bouwen. De regeling maakt hierbij onderscheid in normale en grote percelen. Op de normale percelen is tot 80 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan, op percelen groter dan 320 m2 mag maximaal 25% van het perceel worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 150 m2.

Middels het afwijken van de regels is het mogelijk zowel beroepen als kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis uit te oefenen. Hierdoor zijn zaken als kapsalons en schoonheidssalons aan huis nu ook met een makkelijke procedure mogelijk. Hiernaast is ondergeschikte productiegebonden detailhandel toegestaan. Denk hierbij aan batterijenverkoop bij een horlogemaker, het zalfje en poedertje bij de schoonheidsspecialist, de haargel bij de kapper. Ook is het middels het afwijken van de regels mogelijk om een Bed & Breakfast aan huis te voeren. In de definitie van B&B wordt geregeld dat B&B-kamers niet kunnen worden omgezet naar permanente bewoning. Zo mag er geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig zijn. Al deze activiteiten zijn enkel in ondergeschikte vorm aan de woonbestemming mogelijk en mogen het woonkarakter niet aantasten. In de regels staan alle voorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan om af te wijken van het plan.

5.3.6 Woongebied

De bestemming 'Woongebied' is een flexibele bestemming welke vooral gebruikt wordt bij nieuw te bouwen woongebieden. Bij dergelijke nieuwbouwprojecten staat de inrichting van het gebied nog niet tot in detail vast. In de bestemming is een groot aantal functies mogelijk, zodat bij de daadwerkelijke inrichting van het perceel het bestemmingsplan voldoende ruimte biedt om de daadwerkelijk definitieve inrichting te realiseren. Binnen deze bestemming zijn grondgebonden woningen toegestaan. Wanneer er sprake is van de aanduiding 'gestapeld' is ook gestapelde woonbebouwing mogelijk. Er is veel vrijheid bij het kiezen van de locatie van het hoofdgebouw op de kavel. Via de regels zijn slechts een aantal minimale voorwaarden gesteld op het gebied van de afstand tot de voorste en zijdelingse perceelsgrens. De goot- en bouwhoogtes zijn op de verbeelding vastgelegd.

Via de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het maximaal aantal te bouwen woningen in het plangebied vastgelegd. Op deze wijze wordt de uitkomst uit het woonbehoefteonderzoek (woonbehoefte binnen de planperiode van 10 jaar) vastgelegd. Doormiddel van de aanduidingen 'Verkeer' en 'Groen' is de globale locatie van de hoofd verkeers- en groenstructuur vastgelegd. Binnen deze aanduidingen moet de ontsluiting voor het verkeer plaatsvinden.

5.4 Bestemming Na Realisatie

Omdat het hier gaat om een nieuwbouwplan is gekozen voor een flexibele bestemmingsplansystematiek. Na realisatie van het plan wordt het bestemmingsplan herzien, waarbij de daadwerkelijk gerealiseerde inrichting specifieker bestemd wordt. De aangelegde infrastructuur wordt op maat bestemd met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied', de groeninrichting wordt met de bestemming 'Groen' vastgelegd. Ook worden de gerealiseerde woningen door middel van een bouwvlak bestemd en worden de voortuinen met de bestemming 'Tuin' vastgelegd. Kortom, flexibiliteit bij realisatie en rechtszekerheid na afronding van het nieuwbouwplan.

Hoofdstuk 6 Inspraak En Overleg

6.1 Vooroverleg

Deze paragraaf wordt gebruikt in geval van geen vooroverleg.

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op grond van het tweede lid van deze artikelen is de mogelijkheid gegeven dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg gevoerd hoeft te worden. De provincie Overijssel heeft dergelijke gevallen aangegeven in de zogenaamde ‘vooroverleglijst artikel 3.1.1.2 Bro'. De Inspectie Vrom heeft dit gedaan in een brief van 26 mei 2009.

Voor wat betreft de ‘Vooroverleglijst’ is er sprake van een ontwerpbestemmingsplan in bestaand bebouwd gebied (Lijst A. sub 1). Het plan past dan ook in de vooroverleglijst. Hiernaast is het plan besproken in het informeel vooroverleg met de Provincie van 24 mei 2012, waar het plan akkoord is bevonden. Het vooroverleg is dan ook positief afgerond.

Er is geen sprake van een Nationaal belang zoals genoemd in de bijlage bij de brief van 26 mei 2009. Hiernaast is de waterparagraaf zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan al ter toetsing voorgelegd aan het Waterschap Groot Salland, waarbij zij deze hebben goedgekeurd. Onderhavig bestemmingsplan betreft dan ook een ontwikkeling die voldoet aan de gestelde voorwaarden om af te zien van vooroverleg.

6.2 Inspraak

Voor dit project is afgezien van inspraak, omdat de bewoners via participatiebijeenkomsten bij de planvorming zijn betrokken. Op bewonersavonden zijn een drietal stedenbouwkundige uitwerkingen gepresenteerd, waarna de bewoners hierop konden reageren. Naar aanleiding van deze reacties is een definitieve opzet gemaakt, welke wederom op een bewonersavond is gepresenteerd.

6.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is op 24 juli 2012 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft vanaf 25 juli gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze binnengekomen:

1. De heer J.H. T., (12INK07563):


De zienswijze van 3 september 2012 is op 4 september binnengekomen. De zienswijze is daarmee ontvankelijk.


Reclamant is eigenaar van het pand Zuideinde West 3E te Kamperveen. Reclamant verzoekt om de groenstrook te verbreden naar 10 meter en deze door te trekken tot aan de achtergrens van zijn perceel ter hoogte van het kadastrale perceel 602. Hiernaast verzoekt hij om de Tuinbestemming naast de groenstrook door te trekken tot aan zijn garage. Reclamant houdt zich het recht voor om planschade te eisen.

Reactie gemeente:

De grond naast het kadastrale perceel 602 is bestemd als woongebied met de nadere aanduiding 'Groen'. Binnen deze aanduiding moet de langzaam verkeersontsluiting en de hoofdgroenstructuur worden gerealiseerd. Vanwege de gewenste flexibiliteit voor de inrichting van het woongebied is gekozen voor een aanduiding. Op deze wijze kunnen meerdere verkavelingsopties gerealiseerd worden, terwijl ook vastgelegd wordt dat in het gebied de hoofdgroenstructuur gerealiseerd wordt. Op deze wijze is samen met de bestemming Groen het vanuit landschappelijk oogpunt gewenste doorzicht naar het achterland juridisch verankerd.

In overleg met reclamant is de groenstrook verbreed en verder naar achteren gelegd. De tuinbestemming is ongewijzigd gelaten, omdat door het verder terugleggen van de tuinbestemming de verkoopbaarheid van de kavel vermindert.

Het staat reclamant vrij om na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan een verzoek om planschade in te dienen.

Conclusie: De zienswijze is gedeeltelijk gegrond. Het plan wordt gewijzigd, in die zin dat de groenbestemming ter plaatse van de woning van reclamant verbreed en verlengd wordt.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Woonbehoefteonderzoek

Bijlage 2 Geuronderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Geluidsonderzoek

Bijlage 5 Onderzoek Luchtkwaliteit

Bijlage 6 Onderzoek Externe Veiligheid

Bijlage 7 Natuuronderzoek

Bijlage 8 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 9 Plankaart