KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
Artikel 5 Agrarisch - Glastuinbouw
Artikel 6 Bedrijf
Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 8 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen
Artikel 9 Bos
Artikel 10 Cultuur En Ontspanning
Artikel 11 Groen
Artikel 12 Horeca
Artikel 13 Maatschappelijk
Artikel 14 Maatschappelijk - Militair Terrein
Artikel 15 Natuur
Artikel 16 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 17 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 18 Recreatie - Volkstuin
Artikel 19 Sport
Artikel 20 Tuin
Artikel 21 Verkeer
Artikel 22 Verkeer - Railverkeer
Artikel 23 Water
Artikel 24 Water - Waterstaat
Artikel 25 Wonen - 1
Artikel 26 Wonen - 2
Artikel 27 Leiding
Artikel 28 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 29 Waarde - Archeologie 1
Artikel 30 Waarde - Archeologie 2
Artikel 31 Waarde - Archeologie 3
Artikel 32 Waarde - Beschermd Stadsgezicht
Artikel 33 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 34 Waarde - Landschap
Artikel 35 Waarde - Natuur
Artikel 36 Waterstaat - Waterberging
Artikel 37 Waterstaat - Waterkering
Artikel 38 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 39 Anti-dubbeltelregel
Artikel 40 Algemene Gebruiksregels
Artikel 41 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 42 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 43 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 44 Overgangsrecht
Artikel 45 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Aanvullende Activiteiten
Bijlage 2 Lijst Beroep En Bedrijf Aan Huis
Bijlage 3 Bedrijvenlijst
Bijlage 4 Maatvoering (Recreatie)woonschepen
Bijlage 5 Molenbiotoop
Bijlage 6 Lijst Persoonsgebonden Overgangsrecht
Bijlage 7 Inrichtingsplannen
Bijlage 8 Toegestane Intensieve Neventak
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Doel
1.3 Bij Dit Plan Behorende Stukken
1.4 Ligging Van Het Plangebied
1.5 Geldende Bestemmingsplannen
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
2.2 Ruimtelijke Kwaliteit
2.3 Landbouw
2.4 Landschap En Cultuurhistorie
2.5 Archeologie
2.6 Natuur
2.7 Milieu
2.8 Water
2.9 Sport + Manege
2.10 Recreatie
2.11 Wonen
2.12 Voorzieningen
2.13 Niet Agrarische Bedrijven
2.14 Verkeer
2.15 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 3 Juridische Regeling
3.1 Inleiding
3.2 Inleidende Regels
3.3 Algemene Regels
3.4 Bestemmingsregels
3.5 Overgangs- En Slotregels
3.6 Bijlagen
3.7 Handhaving
Hoofdstuk 4 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 5 Overleg En Inspraak
5.1 Uitkomsten Overleg
5.2 Vooroverleg Reacties
5.3 Inspraak
5.4 Zienswijzen
Bijlagen Bij De Toelichting
Bijlage 1 Geldende Bestemmingsplannen
Bijlage 2 Ontheffing Hogere Grenswaarde Rechterveldweg 1
Bijlage 3 Advies Van De Brandweer
Bijlage 4 Notitie Reikwijdte En Detailniveau
Bijlage 5 Ingekomen Adviezen Notitie Reikwijdte En Detailniveau
Bijlage 6 Mer
Bijlage 7 Eindrapport Commissie Mer Rapport 2844-24
Bijlage 8 Vervallen
Bijlage 9 Externe Veiligheid
Bijlage 10 Beoordeling Persoonsgebonden Overgangsrecht Ganzendiep
Bijlage 11 Planschaderisicoanalyse
Bijlage 12 Karakteristieke Erven En Panden - Noord
Bijlage 13 Karakteristieke Erven En Panden - Zuid
Bijlage 14 Archeologische Waarden
Bijlage 15 Cultuurhistorische Waarden
Bijlage 16 Landschappelijke Waarden
Bijlage 17 Natuurlijke Waarden
Bijlage 18 Dubbelbestemmingen En Gebiedsaanduidingen
Bijlage 19 Zienswijzereactienota
Bijlage 20 Ruimtelijke Onderbouwing Zuideinde Oost 13
Bijlage 21 Verbeelding In Pdf-formaat

Buitengebied 2014

Bestemmingsplan - Gemeente Kampen

Vastgesteld op 06-03-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In de regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Buitengebied 2014 met identificatienummer NL.IMRO.0166.00991134-VB01 van de gemeente Kampen.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 (co)mestvergisting

(Een installatie ten behoeve van) de vergisting van een combinatie van mest, andere organische (rest)producten en/of energiegewassen om daarmee energie op te wekken.

1.4 aan-huis-verbonden beroep

Een dienstverlenend beroep, dat door de bewoner in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 afhankelijke woonruimte

een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woningen en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 agrarisch bedrijf

Een deeltijd, reëel of volwaardig bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (met uitzondering van houtteelt) en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, zoals een intensief kwekerijbedrijf, glastuinbouwbedrijf, intensief veehouderijbedrijf of grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

1.9 agrarisch loonbedrijf

een bedrijf dat gericht is op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven en groene- en recreatiefuncties in het buitengebied zo nodig met behulp van landbouwwerktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur. Kenmerkende werkzaamheden zijn cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en agrarisch loonwerk.

1.10 ander-werk

Een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.11 archeologisch onderzoek

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.12 archeologische deskundige

De gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.13 archeologische waarde

Een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.14 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwingspercentage

Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.16 bed & breakfast

Het bieden door de bewoner van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt in of bij een woning, waarbij in de ruimte die gebruikt wordt voor bed & breakfast geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig is.

1.17 bedrijf

het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten.

1.18 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.19 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.20 beheerderswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het het terrein gewenst is voor het beheer en toezicht op het terrein.

1.21 beperkt kwetsbaar object

Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.22 beschermd monument

Monument zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988 of een monument zoals bedoeld in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening.

1.23 beschermd stads- en dorpsgezicht

Het gebied dat bij een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen is als beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988.

1.24 bestaand

  • met betrekking tot bebouwing: legale bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
  • met betrekking tot gebruik: het legale gebruik van grond en bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel toegestaan krachtens een omgevingsvergunning.

1.25 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.26 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.27 bevi-inrichting

Een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit besluit luidde op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.28 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.29 bijzondere woonvoorzieningen

een (gedeelte van een) gebouw dat dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte, bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, of anderszins verzorgingsbehoevenden.

1.30 bomenteelt

het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters een en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel containerteelt.

1.31 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.32 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.33 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.34 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.35 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.36 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.37 bouwvlakgrens

De grens van een bouwvlak.

1.38 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.39 bruto-vloeroppervlakte

De som van de binnenwerks gemeten vloeroppervlakten van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw.

1.40 coffeeshop

Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse en het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide kleine etenswaren.

1.41 cultuurhistorische waarden

De waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis.

1.42 dagrecreatie

recreatie in de open lucht uitsluitend gedurende een dagperiode op speciaal daarvoor ingerichte terreinen, zoals een wandelbos, wandelpark, strandbad, vis- en zwemvijvers, speel- en ligweide, speelterrein, kinderspeelplaats, dierenpark, volkstuinen of nutstuinen.

1.43 deeltijd agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met een omvang van minder dan een halve arbeidskracht en dat valt onder de werkingsfeer van de Wet Milieubeheer.

1.44 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.45 detailhandel in weggebonden artikelen

Detailhandel in een assortiment goederen dat is gebaseerd op de behoeftes van een automobilist of diens passagiers.

1.46 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij, het publiek rechtstreeks al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen belwinkels, internetcafés, kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting..

1.47 Ecologische Hoofdstructuur

samenhangend netwerk van natuur- en landbouwgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen.

1.48 erker

Een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegende transparante uitstraling.

1.49 ervenstructuur

het beeld dat wordt opgeroepen door het samengaan van gebouwde elementen, beplantingselementen en onbebouwde ruimten.

1.50 evenement

Een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve, of een daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke.

1.51 extensieve dagrecreatie

recreatie in de open lucht uitsluitend gedurende een dagperiode, waarbij vooral het landschap of bepaalde delen ervan sterk beleefd worden, waarbij weinig of geen gebouwde voorzieningen nodig zijn en waarbij tevens in het algemeen het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is, zoals wandelen, fietsen, verpozen, natuur- en landschapsbeleving en bijbehorende rustpunten.

1.52 garagebox

Een gebouw dat bedoeld is voor de stalling van motorvoertuigen, alsmede als opslagplaats c.q. berging ten behoeve van huishoudelijk gebruik.

1.53 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.54 gebruiksgerichte paardenhouderij

een paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en/of de in- en verkoop van paarden, niet zijnde een manege.

1.55 geluidgevoelige functies

Geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, zoals woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen (met uitzondering van gymnastieklokalen en andere gebouwdelen welke niet primair voor les of studiedoeleinden worden gebruikt), ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra en poliklinieken (uitsluitend de gebouwdelen die daadwerkelijk voor de behandeling van patienten worden gebruikt), medische kleuterdagverblijven en terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.

1.56 gestapelde woning

Een woning onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.

1.57 glastuinbouwbedrijf

een bedrijf dat overwegend is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen.

1.58 groepsrisico externe veiligheid

Het groepsrisico als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit besluit luidde op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.59 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk buiten gebouwen plaatsvindt en waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals in ieder geval melkrundvee, kalveren van melkvee tot 2 jaar, schapen, paarden, en dieren die worden gehouden op biologische wijze (conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet) of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer. Geiten-, rosékalveren en vleesrundveehouderijen worden als grondgebonden aangemerkt, wanneer er sprake is van een aanzienlijke mate van:

  • beweiding op de huiskavel of nabijgelegen gronden;
  • mestafzet van het eigen bedrijf hoofdzakelijk op eigen grond;
  • voorzien in de voederbehoefte met producten van plaatselijke eigen grond.

1.60 grondgebonden woning

Een gebouw, dat uitsluitend één woning omvat.

1.61 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.62 halfvrijstaande woning

Een twee-onder-één-kap-woning.

1.63 hobbymatige veehouderij

het houden van vee in geringe aantallen ten behoeve van eigen genot en gebruik.

1.64 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.65 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.66 horeca, categorie 1

Vormen van horeca gericht op het bereiden of verstrekken van etenswaren voor consumptie ter plaatse en welke qua openingstijden nagenoeg aansluiten bij winkelvoorzieningen. Hieronder worden in ieder geval verstaan een broodjeszaak, croissanterie, bistro, crêperie, lunchroom, koffie-/theehuis, koffiebar, tearoom of ijssalon.

1.67 horeca, categorie 2

Vormen van horeca gericht op het bereiden of verstrekken van etenswaren voor consumptie ter plaatse en voor elders dan ter plaatse, welke qua openingstijden afwijken van de openingstijden van winkelvoorzieningen, in die zin dat ze ook in de avonduren geopend. Hieronder worden in ieder geval verstaan een hotel, restaurant, traiteur, cafetaria, snackbar, grillroom, shoarmazaak, fast-foodrestaurant, automatiek, snelbuffet of proeflokaal.

1.68 horeca, categorie 3

Vormen van horeca gericht op het verstrekken van dranken of het ten gehore brengen van muziek en gelegenheid geven tot dansen met een dansvloeroppervlak kleiner dan 10 m², zoals een bar-dancing, café, bar of bierhuis. Een biljartcentrum en zaalverhuur voor feesten en partijen worden ook tot deze categorie gerekend.

1.69 horeca, categorie 4

Vormen van horeca gericht op het verstrekken van dranken of het ten gehore brengen van muziek en gelegenheid geven tot dansen met een dansvloeroppervlak groter dan 10 m², zoals een discotheek.

1.70 horecabedrijf

Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.71 houtopstand

bomen, waarvan de omtrek van de stam op 1,30 meter boven het maaiveld gemeten meer dan 30 centimeter bedraagt, en groepen en rijen kleinere bomen en heesters die een min of meer aaneengesloten geheel vormen en een oppervlakte beslaan van niet minder dan 50 m², zoals hagen, houtwallen, broekbosjes, erfbeplantingen en boomgaarden.

1.72 houtsingel

Met bomen en struiken begroeide strook, vaak langs een perceelafscheiding, waarbij de begroeiing zich niet bevindt op een aarden wal.

1.73 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet.

1.74 huishouden

Een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree.

1.75 intensief kwekerijbedrijf

een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, zoals een champignonkwekerij, witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht.

1.76 intensief veehouderijbedrijf

een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, witvleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen. Geiten-, rosékalveren en vleesrundveehouderijen worden als niet-grondgebonden aangemerkt, wanneer er geen sprake is van een aanzienlijke mate van:

  • beweiding op de huiskavel of nabijgelegen gronden;
  • mestafzet van het eigen bedrijf hoofdzakelijk op eigen grond;
  • voorzien in de voederbehoefte met producten van plaatselijke eigen grond.

1.77 intensieve neventak

het uitoefenen van een intensieve veehouderij als ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf.

1.78 inwoning

Twee huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn.

1.79 kampeerboerderij

een gebouw dat is bestemd voor recreatief verblijf ten behoeve van groepen, waarbij wordt overnacht in gemeenschappelijke slaapzalen en/of kamers.

1.80 kampeermiddel

Een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.

1.81 kantoor

een ruimte of complex van ruimten, welke dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder is begrepen congres- en vergaderaccommodatie.

1.82 karakteristieke bebouwing

bebouwing welke vanwege de verschijningsvorm, situering, cultuurhistorische waarde, stedenbouwkundige waarde of landschappelijke inpassing een bijzondere waarde heeft.

1.83 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten.

1.84 kelder

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de onderkant niet boven peil is gelegen.

1.85 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

dienstverlenende bedrijvigheid of ambachtelijke bedrijvigheid dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en welke een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.86 kleinschalige horeca

Een horecavoorziening die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen, zoals een theeschenkerij en dergelijke.

1.87 kwetsbaar object

Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden.

1.88 landschapswaarden

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.

1.89 lessenaarsdak

Een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen.

1.90 maatschappelijke voorzieningen

Educatieve, sociale, medische, culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie (met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren), voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en bijzondere woonvoorzieningen, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.91 manege

een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het bieden van huisvesting aan die paarden, met de daarbij behorende ondergeschikte functies en voorzieningen.

1.92 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.93 natuurontwikkeling

een complex van menselijke ingrepen in natuur en landschap en regulering van gebruiksactiviteiten gericht op een gewenste ecologische ontwikkeling

1.94 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.95 nevenactiviteit

activiteiten waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte van de gebouwen als zodanig mag worden gebruikt, die uitgevoerd worden naast de hoofdactiviteit op het perceel en die zowel ruimtelijk als bedrijfseconomisch ondergeschikt is aan de primair toegekende functie (vaak agrarisch).

1.96 normaal onderhoud

werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden.

1.97 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.98 overkapping

Een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaand uit een slechts van boven afgesloten of afgedekte ruimte van lichte constructie zonder eigen wanden.

1.99 paardrijbak

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen.

1.100 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.101 peil

  1. a. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.

1.102 permanente bewoning

bewoning binnen de vaste woonplaats.

1.103 pleziervaartuig

een vaartuig dat gezien zijn inrichting en uitrusting niet bedoeld is voor (nagenoeg) permanente bewoning op een ligplaats, maar hoofdzakelijk wordt gebruikt en bestemd voor niet bedrijfsmatige varende recreatie.

1.104 ponton

Drijvende, dichte bak, al dan niet voorzien van een dek met opbouw, niet zijnde een recreatiewoonschip.

1.105 productiegebonden detailhandel

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.106 productiegerichte paardenhouderij

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden.

1.107 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.108 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.109 recreatieperceel

Het kadastraal perceel, zoals dit op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat, welke wordt gebruikt voor recreatieve bewoning.

1.110 recreatieve bewoning

De bewoning die plaatsvindt in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie.

1.111 recreatiewoonschip

een woonschip dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning.

1.112 reëel agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan ten minste een halve arbeidskracht (afhankelijk van het aantal dieren, aard van de gewassen de hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is.

1.113 rijenwoning

Een woning die deel uitmaakt van een rij van meer dan twee aaneengebouwde woningen.

1.114 ruimtelijke kwaliteit

Het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

1.115 scheidingsgrens

Een op de kaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig aangewezen grens, die binnen een bestemming een scheiding aangeeft tussen gronden waarop een opgenomen aanduiding wel respectievelijk niet van toepassing is.

1.116 seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.117 silo

een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden.

1.118 stacaravan

Een gebouw, gebouwd, ingericht en bestemd voor recreatief nachtverblijf, dat de kenmerken heeft van een mobiele verblijfseenheid, dat in verband met de afmetingen, samenstelling, inrichting en uiterlijk aanzien en gelet op de mate van mobiliteit niet kan worden aangemerkt als een mobiel kampeermiddel om achter een personenauto deel te nemen aan het verkeer.

1.119 standplaats

De ruimte, die door een mobiele verkoopinrichting (zoals een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel) wordt ingenomen om daarmee in de uitoefening van ambulante handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, danwel diensten aan te bieden of te verlenen.

1.120 statische opslag

de binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd voor handel, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.

1.121 stikstofneutraal

een verandering in de agrarische bedrijfsvoering zonder een significante negatieve bijdrage aan de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied, bijvoorbeeld door het toepassen van beste beschikbare technieken of saldering.

1.122 streekeigen verkoop

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/in de regio zijn verwerkt of bewerkt.

1.123 terras

Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

1.124 theeschenkerij

Gelegenheid om thee en koffie, met daaraan ondergeschikt niet-alcoholhoudende dranken en kleine versnaperingen, tegen betaling te nuttigen.

1.125 vaste woonplaats

de plaats waar een persoon (en diens/haar gezin of een daarmee gelijk te stellen groep personen) gedurende een gedeelte van het jaar (ten minste 180 dagen), waaronder in ieder geval een aanzienlijk gedeelte (ten minste 50 dagen) van de maanden december, januari en februari, gehuisvest is.

1.126 verblijfsrecreatie

recreatie in de open lucht en overnachtingen in tenten, caravans, kampeerauto's, zomerhuizen of pleziervaartuigen op speciaal daarvoor ingerichte terreinen.

1.127 verkoopvloeroppervlakte

De voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.128 vollegronds tuinbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van tuinbouwgewassen, waarbij de productie overwegend plaatsvindt in de volle grond.

1.129 volwaardig agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf met zodanige omvang en/of structuur dat redelijkerwijs verwacht mag worden, dan wel aantoonbaar is, dat tenminste één persoon een volledige dagtaak met een hoofdinkomen heeft uit het beheer van het bedrijf, de verzorging van het vee, bewerking van het land en/of het uitvoeren van werkzaamheden in kassen of bedrijfsgebouwen.

1.130 voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel dan wel de gevel die met de figuur 'gevellijn' is aangegeven.

1.131 voorgevelrooilijn

De lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.

1.132 voorkeursgrenswaarde

De bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximum waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.133 voormalige agrarische bedrijfswoning

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die niet meer wordt bewoond door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is, en die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf.

1.134 wolfseind

Schuin eindvlak ter plaatse van de kopgevel van een van een kap voorzien gebouw, met een maximum breedte van 40% van de gevel.

1.135 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.136 woningsplitsing

het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer zefstandige woningen.

1.137 woonhuis

Een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

1.138 woonschip

Een vaartuig dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot permanent woonverblijf van één huishouden.

1.139 woonwagen

Een voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.

1.140 woonwagenstandplaats

Een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de breedte van een gebouw

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.2 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  2. b. een (hobbymatige) paardrijbak ter plaatse van de aanduiding 'rijbak';
  3. c. een bomenkwekerij ter plaatse van de aanduiding 'bomenteelt';
  4. d. een ijsbaan ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
  5. e. waterberging ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';
  6. f. kleinschalig kamperen ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', met dien verstande dat:
    1. 1. het totaal aantal kampeerplaatsen niet meer dan 25 mag bedragen;
    2. 2. het plaatsen van stacaravans niet is toegestaan;
  7. g. behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  8. h. bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. i. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  2. j. hobbymatige veehouderij in de directe nabijheid van woningen;
  3. k. wegen en paden;
  4. l. groenvoorzieningen;
  5. m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bij de toepassing van de bouwregels nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen dienen betrekking te hebben op:

  1. a. de gevelindeling van gebouwen;
  2. b. de situering en omvang (lengte-, breedte- en hoogteverhouding) van nieuw op te richten bebouwing;
  3. c. de nokrichting van de kappen van gebouwen;

teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige samenhang van de bebouwing onderling te verzekeren.

3.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 3.2.2 onder a en toestaan dat het gevelbeeld wordt gewijzigd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het karakteristieke bebouwingsbeeld.
  2. b. Een omgevingsvergunning op grond van lid a wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de ervenstructuur;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    8. 8. de cultuurhistorische waarden;
    9. 9. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen;
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument of een gebouw gelegen in beschermd stadsgezicht betreft;
  3. c. Het slopen:
    1. 1. van het gehele bouwwerk is slechts toelaatbaar indien dit gepaard gaat met herbouw van een bouwwerk met dezelfde verschijningsvorm;
    2. 2. van een gedeelte van het bouwwerk is slechts toelaatbaar als het te slopen gedeelte zelf niet beschermenswaardig is en indien bescherming van de cultuurhistorische waarden van het resterende gedeelte van het bouwwerk is gewaarborgd;
  4. d. in afwijking van c is slopen eveneens toelaatbaar indien handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist, gezien de huidige bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in verhouding tot de kosten van waardedaling en renovatie. Een verzoek om een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk dient in dit geval daartoe vergezeld te gaan van een deskundigenrapport dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen:

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van de volgende agrarische bedrijven:
    1. 1. een agrarische bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
    2. 2. een agrarisch bedrijf in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
    3. 3. de uitoefening van een intensieve neventak op de in Bijlage 8 Toegestane intensieve neventak aangegeven percelen tot het maximaal aangegeven dierenaantal;
  2. b. de uitoefening van een agrarisch loonbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf', waarbij:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting' het gebruik en bouwen ten behoeve van een agrarisch loonbedrijf enkel is toegestaan, nadat het inrichtingsplan en/of de sloopverplichting voor het desbetreffende perceel zoals opgenomen in Bijlage 7 Inrichtingsplannen is uitgevoerd en vervolgens aldus in stand wordt gehouden;
  3. c. de uitoefening van een gebruiksgerichte paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  4. d. de uitoefening van een bomenkwekerij ter plaatse de aanduiding 'bomenteelt';
  5. e. een voormalige agrarische bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalige agrarische bedrijfswoning';
  6. f. (co)mestvergisting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - (co)mestvergistingsinstallatie';
  7. g. caravanstalling ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling';
  8. h. bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in Bijlage 1 Aanvullende activiteiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit';
  9. i. bijzondere woonvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning';
  10. j. behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  11. k. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van kleinschalige landschapselementen, zoals boomgroepen en houtsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  12. l. bedrijfswoningen;
  13. m. bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. n. het gebruik van gebouwen en/of gronden tot een totale maximale bruto-vloeroppervlakte van 40 m2 voor:
    1. 1. bed&breakfast;
    2. 2. beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis als genoemd in Bijlage 2 Lijst beroep en bedrijf aanhuis, dan wel beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten die naar aard en omvang gelijk te stellen;
    3. 3. de verkoop van streekeigen producten;
    4. 4. kleinschalige horeca;
  2. o. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  3. p. een (hobbymatige) paardrijbak;
  4. q. wegen en paden;
  5. r. parkeervoorzieningen;
  6. s. groenvoorzieningen;
  7. t. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. u. tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bij de toepassing van de bouwregels nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen dienen betrekking te hebben op:

  1. a. de gevelindeling van gebouwen;
  2. b. de situering en omvang (lengte-, breedte- en hoogteverhouding) van nieuw op te richten bebouwing;
  3. c. de nokrichting van de kappen van gebouwen;

teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige samenhang van de bebouwing onderling te verzekeren.

4.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 4.2.2 onder a en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot met niet meer dan 3 m;
    2. 2. lid 4.2.2 onder c ten behoeve van het toestaan van een extra bouwlaag, mits op deze bouwlaag geen dieren worden gestald;
    3. 3. lid 4.2.2 onder d en toestaan dat de dakhelling wordt verkleind, dan wel dat het bedrijfsgebouw voor ondergeschikte bouwdelen wordt voorzien van een plat dak;
    4. 4. lid 4.2.2 onder d ten behoeve van afwijkende dakvormen, mits het afwijken niet leidt tot een onevenredige aantasting van de bebouwingskarakteristiek en landschapswaarden van de omgeving;
    5. 5. lid 4.2.3 onder c en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de inhoud tot niet meer dan 1000 m3 wordt vergroot, mits de vergroting ziet op een uitbreiding binnen het oorspronkelijke hoofdgebouw en er geen uitbreiding plaatsvindt van het bebouwd oppervlak;
    6. 6. lid 4.2.4 onder b en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte wordt vergroot met 1 m;
    7. 7. lid 4.2.5 onder a en toestaan dat het gevelbeeld wordt gewijzigd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het karakteristieke bebouwingsbeeld;
    8. 8. lid 4.2.6 onder a en e en toestaan dat de bouwhoogte ten behoeve van een silo of een hooiberg niet meer dan 14 meter mag bedragen.
  2. b. Een omgevingsvergunning op grond van lid a wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de ervenstructuur;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    8. 8. de cultuurhistorische waarden;
    9. 9. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. een wijziging van het aantal of het soort dieren en/of het stalsysteem ten opzichte van de situatie welke reeds vergund of gemeld is op grond van de Wet milieubeheer, waarbij er sprake is van een toename van het totaal aan ammoniakemissie afkomstig van een agrarisch bedrijf bepaald aan de hand van de diercategorie(ën), het aantal dierplaatsen en het/de type dierenverblijf/dierenverblijven zoals opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij (RAV), zoals deze op dat moment geldt;
  2. b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  3. c. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  4. d. het gebruik van een bedrijfswoning voor bewoning door (het huishouden) van een persoon, als huisvesting van deze persoon gelet op de bestemming van het gebouw of terrrein niet noodzakelijk is;
  5. e. het gebruik van een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten voor bewoning met meer dan 1 huishouden;
  6. f. het gebruik van de gronden ten behoeve van bedrijfsactiviteiten en nevenactiviteiten voor zover niet toegestaan in 4.1;
  7. g. het gebruik van kelders voor het stallen van dieren.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5 en:
    1. 1. een wijziging toestaan van het aantal of het soort dieren en/of het stalsysteem, wanneer wordt aangetoond dat deze uitbreiding stikstofneutraal plaatsvindt;
    2. 2. toestaan dat de gronden worden gebruikt voor kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
      • I. het totaal aantal kampeerplaatsen niet meer dan 25 mag bedragen per agrarisch bedrijf;
      • II. het plaatsen van stacaravans niet is toegestaan;
    3. 3. toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt als voormalige agrarische bedrijfswoning, met dien verstande dat;
      • I. het bedrijf waartoe de bedrijfswoning voorheen behoorde nog in werking dient te zijn;
      • II. omliggende bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering;
    4. 4. toestaan dat een bedrijfswoning met aangebouwde bedrijfsruimten wordt gebruikt voor bewoning door 2 zelfstandige huishoudens, indien dat in verband met de bedrijfsopvolging of een zorgrelatie noodzakelijk is;
    5. 5. toestaan dat bouwwerken worden gebruikt voor nevenactiviteiten waarbij de bruto-vloeroppervlakte niet meer dan 250 m² mag bedragen, tenzij de activiteit bestaat uit voor inpandige statische opslag, waarbij de maximale bruto-vloeroppervlakte niet meer dan 500 m² mag bedragen, onder de voorwaarde dat:
      • I. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
      • II. de landschappelijke kenmerken niet worden aangetast;
      • III. de bestaande infrastructuur is berekend op de nevenactiviteit;
      • IV. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
      • V. de nevenactiviteit inpandig wordt uitgeoefend;
      • VI. er geen buitenopslag plaatsvindt;
      • VII. parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
      • VIII. de gebouwen en het erf hun agrarische uitstraling behouden en waar mogelijk wordt versterkt.
  2. b. Een omgevingsvergunning op grond van lid a wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de ervenstructuur;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    8. 8. de cultuurhistorische waarden;
    9. 9. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen;
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument of een gebouw gelegen in beschermd stadsgezicht betreft;
  3. c. Het slopen:
    1. 1. van het gehele bouwwerk is slechts toelaatbaar indien dit gepaard gaat met herbouw van een bouwwerk met dezelfde verschijningsvorm;
    2. 2. van een gedeelte van het bouwwerk is slechts toelaatbaar als het te slopen gedeelte zelf niet beschermenswaardig is en indien bescherming van de cultuurhistorische waarden van het resterende gedeelte van het bouwwerk is gewaarborgd;
  4. d. in afwijking van c is slopen eveneens toelaatbaar indien handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist, gezien de huidige bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in verhouding tot de kosten van waardedaling en renovatie. Een verzoek om een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk dient in dit geval daartoe vergezeld te gaan van een deskundigenrapport dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie.

4.9 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen:

Artikel 5 Agrarisch - Glastuinbouw

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van de volgende agrarische bedrijven:
    1. 1. glastuinbouwbedrijven;
    2. 2. vollegronds tuinbouwbedrijven;
  2. b. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  3. c. een voormalige agrarische bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voormalige agrarische bedrijfswoning';
  4. d. behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  5. e. bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. het gebruik van gebouwen en/of gronden tot een totale maximale bruto-vloeroppervlakte van 40 m2 voor:
    1. 1. bed&breakfast;
    2. 2. beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis als genoemd in Bijlage 2 Lijst beroep en bedrijf aanhuis, dan wel beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten die naar aard en omvang gelijk te stellen;
    3. 3. de verkoop van streekeigen producten;
    4. 4. kleinschalige horeca;
  2. g. collectieve voorzieningen ten behoeve van de regulering van de water- en energiehuishouding;
  3. h. duurzame energie-installaties, niet zijnde aardwarmtebronnen;
  4. i. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  5. j. agrarische cultuurgronden;
  6. k. wegen en paden;
  7. l. terreinen en inritten;
  8. m. parkeervoorzieningen;
  9. n. groenvoorzieningen;
  10. o. nutsvoorzieningen;
  11. p. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  12. q. tuinen en erven.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bij de toepassing van de bouwregels nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen dienen betrekking te hebben op:

  1. a. de gevelindeling van gebouwen;
  2. b. de situering en omvang (lengte-, breedte- en hoogteverhouding) van nieuw op te richten bebouwing;
  3. c. de nokrichting van de kappen van gebouwen;

teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige samenhang van de bebouwing onderling te verzekeren.

5.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 5.2.5 onder b en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte wordt vergroot met 1 m;
    2. 2. lid 5.2.6 onder a en toestaan dat het gevelbeeld wordt gewijzigd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het karakteristieke bebouwingsbeeld.
  2. b. Een omgevingsvergunning op grond van lid a wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de woonsituatie;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de parkeergelegenheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    7. 7. de cultuurhistorische waarden;
    8. 8. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik:

  1. a. van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  2. b. van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  3. c. van een bedrijfswoning voor bewoning door (het huishouden) van een persoon, als huisvesting van deze persoon gelet op de bestemming van het gebouw of terrrein niet noodzakelijk is;
  4. d. van een bedrijfswoning voor bewoning met meer dan 1 huishouden;
  5. e. van de gronden ten behoeve van bedrijfsactiviteiten en nevenactiviteiten voor zover niet toegestaan in 5.1.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.5 en:
    1. 1. toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt als voormalige agrarische bedrijfswoning, met dien verstande dat:
      • I. het bedrijf waartoe de bedrijfswoning voorheen behoorde nog in werking dient te zijn;
      • II. omliggende bedrijven niet worden belemmerd;
    2. 2. toestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor huisvesting van seizoenarbeiders, met dien verstande dat:
      • I. de huisvesting uitsluitend bedoeld is voor seizoensarbeiders die tijdelijk werkzaam zijn voor het betreffende agrarische bedrijf;
      • II. het betreft wisselend gebruik, afhankelijk van de bedrijfsmatige noodzaak in de productiegebonden seizoenen;
      • III. de aanwezige bedrijfswoning voor dit doel mag worden ingericht voor een overnachtingsaccommodatie, die niet geschikt is voor zelfstandige bewoning, en/of daarbij behorende voorzieningen.
    3. 3. toestaan dat bouwwerken worden gebruikt voor nevenactiviteiten waarbij de bruto-vloeroppervlakte niet meer dan 250 m² mag bedragen, tenzij de activiteit bestaat uit inpandige statische opslag, waarbij de maximale bruto-vloeroppervlakte niet meer dan 500 m² mag bedragen, onder de voorwaarde dat:
      • I. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
      • II. de landschappelijke kenmerken niet worden aangetast;
      • III. de bestaande infrastructuur is berekend op de nevenactiviteit;
      • IV. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
      • V. de nevenactiviteit inpandig wordt uitgeoefend;
      • VI. er geen buitenopslag plaatsvindt;
      • VII. parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast.
  2. b. Een omgevingsvergunning op grond van lid a wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de woonsituatie;
    2. 2. de verkeersveiligheid;
    3. 3. de parkeergelegenheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de milieusituatie;
    6. 6. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    7. 7. de cultuurhistorische waarden;
    8. 8. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

5.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen;
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument of een gebouw gelegen in beschermd stadsgezicht betreft;
  3. c. Het slopen:
    1. 1. van het gehele bouwwerk is slechts toelaatbaar indien dit gepaard gaat met herbouw van een bouwwerk met dezelfde verschijningsvorm;
    2. 2. van een gedeelte van het bouwwerk is slechts toelaatbaar als het te slopen gedeelte zelf niet beschermenswaardig is en indien bescherming van de cultuurhistorische waarden van het resterende gedeelte van het bouwwerk is gewaarborgd;
  4. d. in afwijking van c is slopen eveneens toelaatbaar indien handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist, gezien de huidige bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in verhouding tot de kosten van waardedaling en renovatie. Een verzoek om een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk dient in dit geval daartoe vergezeld te gaan van een deskundigenrapport dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie.

5.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven als genoemd in de categorieën 1 en 2 van Bijlage 3 Bedrijvenlijst, waarbij:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting' het gebruik en bouwen enkel is toegestaan, nadat het inrichtingsplan en/of de sloopverplichting voor het desbetreffende perceel zoals opgenomen in Bijlage 7 Inrichtingsplannen is uitgevoerd en vervolgens aldus in stand wordt gehouden;
  2. b. bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in Aanvullende activiteiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit';
  3. c. een transportbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'transportbedrijf';
  4. d. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  5. e. opslag ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten onder a t/m c;
  6. f. installaties,

met daarbijbehorende bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeervoorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 6.2.3 onder b en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte wordt vergroot met 1 m.
  2. b. Een omgevingsvergunning op grond van lid a wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de ervenstructuur;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    8. 8. de cultuurhistorische waarden;
    9. 9. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het vestigen van bedrijven welke niet zijn genoemd in lid 6.1 sub a t/m c;
  2. b. detailhandel;
  3. c. het gebruik van gebouwen ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  4. d. inrichtingen als bedoeld in onderdeel D, bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht, zoals dit besluit luidt op het tijdstip van inwerkingtreden van het plan, met uitzondering van de bedrijven genoemd in Aanvullendeactiviteiten;
  5. e. bevi-inrichtingen.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    1. 1. lid 6.4 onder a en toestaan dat bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in lid 6.4 sub a t/m c of bedrijven van een hogere categorie, indien die bedrijven naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de desbetreffende categorieen;
    2. 2. lid 6.4 onder b ten behoeve van productiegebonden detailhandel of detailhandel in landbouwwerktuigen, landbouwmachines alsmede meststoffen in groothandelsverpakking.
  2. b. Een omgevingsvergunning op grond van lid a wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de ervenstructuur;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    8. 8. de cultuurhistorische waarden;
    9. 9. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

7.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van het openbaar nut,
  2. b. behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  3. c. een antennemast ter plaatse van de aanduiding 'antennemast',

met daarbij behorende bouwwerken, gebouwen -een bedrijfswoning daaronder niet begrepen-, erven en terreinen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bij de toepassing van de bouwregels nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen dienen betrekking te hebben op:

  1. a. de gevelindeling van gebouwen;
  2. b. de situering en omvang (lengte-, breedte- en hoogteverhouding) van nieuw op te richten bebouwing;
  3. c. de nokrichting van de kappen van gebouwen;

teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige samenhang van de bebouwing onderling te verzekeren.

7.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 7.2.2 onder a en toestaan dat het gevelbeeld wordt gewijzigd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het karakteristieke bebouwingsbeeld.
  2. b. Een omgevingsvergunning op grond van lid a wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de ervenstructuur;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    8. 8. de cultuurhistorische waarden;
    9. 9. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

7.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen;
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument of een gebouw gelegen in beschermd stadsgezicht betreft;
  3. c. Het slopen:
    1. 1. van het gehele bouwwerk is slechts toelaatbaar indien dit gepaard gaat met herbouw van een bouwwerk met dezelfde verschijningsvorm;
    2. 2. van een gedeelte van het bouwwerk is slechts toelaatbaar als het te slopen gedeelte zelf niet beschermenswaardig is en indien bescherming van de cultuurhistorische waarden van het resterende gedeelte van het bouwwerk is gewaarborgd;
  4. d. in afwijking van c is slopen eveneens toelaatbaar indien handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist, gezien de huidige bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in verhouding tot de kosten van waardedaling en renovatie. Een verzoek om een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk dient in dit geval daartoe vergezeld te gaan van een deskundigenrapport dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie.

Artikel 8 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de verkoop van motorbrandstoffen met uitzondering van lpg;
  2. b. de verkoop van lpg ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
  3. c. een vulpunt voor lpg, ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg';
  4. d. een gastank voor lpg, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslagtank lpg';
  5. e. een afleverzuil lpg, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afleverzuil lpg';
  6. f. detailhandel in weggebonden artikelen tot een vloeroppervlakte van 15 m²,

met daarbij behorende bouwwerken, erven en terreinen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Artikel 9 Bos

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos en bebossing;
  2. b. behoud en ontwikkeling van natuurlijke vegetatie en waarden;
  3. c. educatief medegebruik;
  4. d. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie,

met daarbij behorende bouwwerken, terreinen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

9.2 Bouwregels

9.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik:

  1. a. het gebruik van gronden ten behoeve van opslag, anders dan met het oog op het in de bestemming passend gebruik;
  2. b. het gebruik van gronden ten behoeve van het storten van afval;
  3. c. het gebruik van gronden ten behoeve van een kwekerij.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Cultuur En Ontspanning

10.1 Bestemmingsomschrijving

de voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. atelier, galeries en expositieruimten;
  2. b. musea;
  3. c. zalencentrum alsmede zalenverhuur;
  4. d. een beheerderswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - beheerderswoning';
  5. e. behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met daaraan ondergeschikt:

  1. f. horeca en detailhandel,

met daarbij behorende terreinen, tuinen, erven, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bij de toepassing van de bouwregels nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen dienen betrekking te hebben op:

  1. a. de gevelindeling van gebouwen;
  2. b. de situering en omvang (lengte-, breedte- en hoogteverhouding) van nieuw op te richten bebouwing;
  3. c. de nokrichting van de kappen van gebouwen;

teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige samenhang van de bebouwing onderling te verzekeren.

10.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 10.2.3 onder a en toestaan dat het gevelbeeld wordt gewijzigd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het karakteristieke bebouwingsbeeld.
  2. b. Een omgevingsvergunning op grond van lid a wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de ervenstructuur;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    8. 8. de cultuurhistorische waarden;
    9. 9. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

10.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen;
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument of een gebouw gelegen in beschermd stadsgezicht betreft;
  3. c. Het slopen:
    1. 1. van het gehele bouwwerk is slechts toelaatbaar indien dit gepaard gaat met herbouw van een bouwwerk met dezelfde verschijningsvorm;
    2. 2. van een gedeelte van het bouwwerk is slechts toelaatbaar als het te slopen gedeelte zelf niet beschermenswaardig is en indien bescherming van de cultuurhistorische waarden van het resterende gedeelte van het bouwwerk is gewaarborgd;
  4. d. in afwijking van c is slopen eveneens toelaatbaar indien handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist, gezien de huidige bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in verhouding tot de kosten van waardedaling en renovatie. Een verzoek om een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk dient in dit geval daartoe vergezeld te gaan van een deskundigenrapport dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie.

Artikel 11 Groen

11.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. fiets- en/of voetpaden;
  3. c. bruggen en tunnels ten behoeve van fiets- en/of voetpaden;
  4. d. in- en uitritten;
  5. e. speelvoorzieningen en hierbij passende openbare verblijfsvoorzieningen;
  6. f. abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en dergelijke;
  7. g. bijbehorende verhardingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

11.2 Bouwregels

11.3 Wijzigingsbevoegdheid

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen:
    1. 1. naar ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ of ‘Verkeer’ voor de aanleg van parkeerplaatsen of voor aanpassingen van bestaande wegvoorzieningen, mits de aanleg of aanpassing van beperkte omvang is.
  2. b. Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in sub a genoemde wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de fysieke en externe veiligheid;
    5. 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 12 Horeca

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horecabedrijven zoals genoemd in horeca categorie 1 en 2,

met daarbij bijbehorende terreinen, tuinen, erven, waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

12.2 Bouwregels

Artikel 13 Maatschappelijk

13.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. in afwijking van a zijn uitsluitend bijzondere woonvoorzieningen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning';
  3. c. een kampeerboerderij ter plaatse van de aanduiding 'kampeerboerderij';
  4. d. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  5. e. behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek',

met daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bij de toepassing van de bouwregels nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen dienen betrekking te hebben op:

  1. a. de gevelindeling van gebouwen;
  2. b. de situering en omvang (lengte-, breedte- en hoogteverhouding) van nieuw op te richten bebouwing;
  3. c. de nokrichting van de kappen van gebouwen;

teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige samenhang van de bebouwing onderling te verzekeren.

13.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 13.2.2 onder a en toestaan dat het gevelbeeld wordt gewijzigd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het karakteristieke bebouwingsbeeld.
  2. b. Een omgevingsvergunning op grond van lid a wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de ervenstructuur;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    8. 8. de cultuurhistorische waarden;
    9. 9. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

13.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen;
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument of een gebouw gelegen in beschermd stadsgezicht betreft;
  3. c. Het slopen:
    1. 1. van het gehele bouwwerk is slechts toelaatbaar indien dit gepaard gaat met herbouw van een bouwwerk met dezelfde verschijningsvorm;
    2. 2. van een gedeelte van het bouwwerk is slechts toelaatbaar als het te slopen gedeelte zelf niet beschermenswaardig is en indien bescherming van de cultuurhistorische waarden van het resterende gedeelte van het bouwwerk is gewaarborgd;
  4. d. in afwijking van c is slopen eveneens toelaatbaar indien handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist, gezien de huidige bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in verhouding tot de kosten van waardedaling en renovatie. Een verzoek om een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk dient in dit geval daartoe vergezeld te gaan van een deskundigenrapport dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie.

Artikel 14 Maatschappelijk - Militair Terrein

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Militair terrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. militair gebruik;

met daarbij behorende bouwwerken, erven, verhardingen, wegen, paden, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

14.2 Bouwregels

Artikel 15 Natuur

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden, zoals deze met name tot uitdrukking komen in de openheid dan wel de relatieve openheid, het (micro)reliëf, het beplantingspatroon, de wateroppervlakten (met name in de vorm van kolken), de flora en de fauna,

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

15.2 Bouwregels

15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Recreatie - Dagrecreatie

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatie;
  2. b. educatie en voorlichting;
  3. c. kortdurend recreatief nachtverblijf in het kader van verenigingsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'scouting';
  4. d. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning',
  5. e. behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met daarbijbehorende bouwwerken en erven, terreinen, paden, parkeer- en groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

16.2 Bouwregels

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bij de toepassing van de bouwregels nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen dienen betrekking te hebben op:

  1. a. de gevelindeling van gebouwen;
  2. b. de situering en omvang (lengte-, breedte- en hoogteverhouding) van nieuw op te richten bebouwing;
  3. c. de nokrichting van de kappen van gebouwen;

teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige samenhang van de bebouwing onderling te verzekeren.

16.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 16.2.2 onder a en toestaan dat het gevelbeeld wordt gewijzigd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het karakteristieke bebouwingsbeeld.
  2. b. Een omgevingsvergunning op grond van lid a wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de ervenstructuur;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    8. 8. de cultuurhistorische waarden;
    9. 9. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

16.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen;
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument of een gebouw gelegen in beschermd stadsgezicht betreft;
  3. c. Het slopen:
    1. 1. van het gehele bouwwerk is slechts toelaatbaar indien dit gepaard gaat met herbouw van een bouwwerk met dezelfde verschijningsvorm;
    2. 2. van een gedeelte van het bouwwerk is slechts toelaatbaar als het te slopen gedeelte zelf niet beschermenswaardig is en indien bescherming van de cultuurhistorische waarden van het resterende gedeelte van het bouwwerk is gewaarborgd;
  4. d. in afwijking van c is slopen eveneens toelaatbaar indien handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist, gezien de huidige bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in verhouding tot de kosten van waardedaling en renovatie. Een verzoek om een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk dient in dit geval daartoe vergezeld te gaan van een deskundigenrapport dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie.

Artikel 17 Recreatie - Verblijfsrecreatie

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsrecreatie;
  2. b. aan verblijfsrecreatie ondergeschikte horeca en dienstverlening ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie 2';
  3. c. kampeermiddelen;
  4. d. recreatiewoningen;
  5. e. dienstgebouwen;
  6. f. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning',

met daarbijbehorende bouwwerken, erven, tuinen, terreinen, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

17.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

17.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 17.2.3 onder a sub 3 en toestaan dat de oppervlakte wordt vergroot tot niet meer dan 90 m², mits:
      • I. er sprake is van samenvoeging van twee recreatiepercelen tot één recreatieperceel, of
      • II. de breedte van het recreatieperceel meer dan 20 m bedraagt;
    2. 2. lid 17.2.3 onder a sub 5 en toestaan dat de breedte wordt vergroot tot niet meer dan 6 m, mits:
      • I. er sprake is van samenvoeging van twee recreatiepercelen tot één recreatieperceel, of
      • II. de breedte van het recreatieperceel meer dan 20 m bedraagt;
    3. 3. lid 17.2.3 onder a sub 7 of onder b sub 7 en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder is dan 2,5 m, mits:
      • I. het een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bij een bestaande legale recreatiewoning of kampeermiddel betreft;
      • II. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder is dan de afstand van de bestaande legale recreatiewoning of kampeermiddel tot de zijdelingse perceelsgrens.
  2. b. Een omgevingsvergunning op grond van lid a wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de ervenstructuur;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de sociale veiligheid;
    5. 5. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

17.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik:

  1. a. van gronden en bouwwerken voor permanente bewoning;
  2. b. het gebruik van de gronden als ligplaats voor een recreatiewoonschip.

17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Recreatie - Volkstuin

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de hobbytuinbouw;
  2. b. educatie en voorlichting;

met daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven, terreinen, wegen, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

18.2 Bouwregels

Artikel 19 Sport

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportvoorzieningen, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' de oppervlakte aan werken en voorzieningen ten behoeve van fietsbanen niet meer mogen bedragen dan aangegeven;
  2. b. uitsluitend sporten met dieren ter plaatse van de aanduiding 'manege';
  3. c. een beheerderswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - beheerderswoning';
  4. d. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van kleinschalige landschapselementen, zoals boomgroepen en houtsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. horeca en detailhandel;
  2. f. lichtmasten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - lichtmast';
  3. g. het gebruik van gebouwen voor niet-geluidgevoelige maatschappelijke nevenactiviteiten,

met daarbij behorende bouwwerken, wegen, paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

19.2 Bouwregels

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 20 Tuin

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. erf, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
  3. c. parkeervoorzieningen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

20.2 Bouwregels

Artikel 21 Verkeer

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;
  2. b. bruggen en tunnels ten behoeve van fiets- en wandelpaden;
  3. c. groenvoorzieningen en bermen;
  4. d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. bouwwerken;
  8. h. een geluidwal ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal';
  9. i. bruggen ten behoeve van doorgaand (gemotoriseerd) verkeer ter plaatse van de aanduiding 'brug'.

21.2 Bouwregels

Artikel 22 Verkeer - Railverkeer

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegvoorzieningen;
  2. b. al dan niet gelijkvloerse kruisingen met wegen, spoorwegen, water;
  3. c. bruggen en tunnels ten behoeve van fiets- en wandelpaden;
  4. d. groenvoorzieningen, bermen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. geluidwerende voorzieningen;
  7. g. bouwwerken;
  8. h. een antennemast ter plaatse van de aanduiding 'antennemast';
  9. i. bruggen ten behoeve van doorgaand (gemotoriseerd) verkeer ter plaatse van de aanduiding 'brug'.

22.2 Bouwregels

Artikel 23 Water

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterhuishouding;
  2. b. waterbeheer en waterberging;
  3. c. waterlopen met bijbehorende taluds;
  4. d. scheepvaart;
  5. e. bermen;
  6. f. groenvoorzieningen;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. recreatieve voorzieningen;
  9. i. kunstwerken en kademuren;
  10. j. bruggen ten behoeve van fiets- en wandelpaden;
  11. k. dammen en/of duikers;
  12. l. wonen in woonschepen ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
  13. m. verblijfsrecreatie in recreatiewoonschepen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoonschepenligplaats';
  14. n. een bedrijfswoning in de vorm van een woonschip ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  15. o. een bunkerstation ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bunkerstation';
  16. p. horecabedrijven zoals genoemd in categorie 1 en 2 ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2';
  17. q. horecabedrijven zoals genoemd in categorie 1, 2 en 3 ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 3';
  18. r. jachthaven voor de pleziervaart met kortdurend recreatief nachtverblijf ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven';
  19. s. aanlegvoorzieningen voor de pleziervaart ter plaatse van de aanduiding 'steiger';
  20. t. bruggen ten behoeve van doorgaand (gemotoriseerd) verkeer ter plaatse van de aanduiding 'brug'.

23.2 Bouwregels

23.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik:

  1. a. van gronden en bouwwerken voor permanente bewoning, wanneer deze niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats';
  2. b. het innemen van een ligplaats met een (recreatie)woonschip, wanneer deze niet voldoet aan de in Bijlage4 Maatvoering (recreatie)woonschepen opgenomen maatvoering.

Artikel 24 Water - Waterstaat

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Waterstaat' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van de waterstaat, waaronder sluizen en gemalen;
  2. b. water en waterhuishouding;
  3. c. behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek',

met daarbij behorende bouwwerken en bijbehorende voorzieningen.

24.2 Bouwregels

24.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bij de toepassing van de bouwregels nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen dienen betrekking te hebben op:

  1. a. de gevelindeling van gebouwen;
  2. b. de situering en omvang (lengte-, breedte- en hoogteverhouding) van nieuw op te richten bebouwing;
  3. c. de nokrichting van de kappen van gebouwen;

teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige samenhang van de bebouwing onderling te verzekeren.

24.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 24.2.2 onder a en toestaan dat het gevelbeeld wordt gewijzigd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het karakteristieke bebouwingsbeeld.
  2. b. Een omgevingsvergunning op grond van lid a wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de ervenstructuur;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    8. 8. de cultuurhistorische waarden;
    9. 9. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

24.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen;
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument of een gebouw gelegen in beschermd stadsgezicht betreft;
  3. c. Het slopen:
    1. 1. van het gehele bouwwerk is slechts toelaatbaar indien dit gepaard gaat met herbouw van een bouwwerk met dezelfde verschijningsvorm;
    2. 2. van een gedeelte van het bouwwerk is slechts toelaatbaar als het te slopen gedeelte zelf niet beschermenswaardig is en indien bescherming van de cultuurhistorische waarden van het resterende gedeelte van het bouwwerk is gewaarborgd;
  4. d. in afwijking van c is slopen eveneens toelaatbaar indien handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist, gezien de huidige bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in verhouding tot de kosten van waardedaling en renovatie. Een verzoek om een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk dient in dit geval daartoe vergezeld te gaan van een deskundigenrapport dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie.

Artikel 25 Wonen - 1

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in de vorm van grondgebonden woningen,

met daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven, parkeervoorzieningen, water en waterstaatkundige voorzieningen.

25.2 Bouwregels

25.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 25.2.1 onder d, met dien verstande dat ten behoeve van de bouw van een rijenwoning tot in de perceelsgrens mag worden gebouwd;
  2. b. lid 25.2.1 onder e ten behoeve van het toestaan van afwijkende dakvormen, mits het afwijken niet leidt tot een onevenredige aantasting van de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  3. c. lid 25.2.2 onder a, met dien verstande dat:
    1. 1. bij woningen met een bouwperceel tot en met 320 m² een maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 80 m² is toegestaan;
    2. 2. bij woningen met een bouwperceel groter dan 320 m² een maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 25% van de oppervlakte van het bouwperceel is toegestaan tot een maximum van 150 m²;
  4. d. lid 25.2.2 onder b, met dien verstande dat ten behoeve van een opbouw de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag worden vergroot tot de bouwhoogte van het hoofdgebouw, verminderd met 1,5 m;
  5. e. een omgevingsvergunning op grond van de leden a tot en met d wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de sociale veiligheid;
    4. 4. de verkeersveiligheid;
    5. 5. de fysieke en externe veiligheid;
    6. 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

25.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik:

  1. a. van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  2. b. van de onbebouwde gronden als stallingsplaats en standplaats van kampeermiddelen;
  3. c. van de gronden en bouwwerken voor bedrijfsactiviteiten.

25.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 25.4 voor het gebruik van woningen met bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis, wanneer aan de volgende regels wordt voldaan:

  1. a. ten hoogste 25% van de aanwezige vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m², mag worden aangewend ten behoeve beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis als genoemd in de lijst beroep en bedrijf aan huis zoals opgenomen in Bijlage 2 Lijst beroep enbedrijf aan huis, dan wel beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de in deze lijst genoemde activiteiten;
  2. b. behoudens productiegebonden detailhandel, is detailhandel niet toegestaan;
  3. c. behoudens bed & breakfast, is horeca niet toegestaan;
  4. d. het gebruik brengt geen onevenredige parkeerdruk of verkeersoverlast met zich mee;
  5. e. het gebruik is zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten met het woonkarakter in overeenstemming;
  6. f. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd.

Artikel 26 Wonen - 2

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in de vorm van grondgebonden woningen, waarbij:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting' het gebruik en bouwen ten behoeve van deze bestemming enkel is toegestaan, nadat het inrichtingsplan en/of de sloopverplichting voor het desbetreffende perceel zoals opgenomen in Bijlage 7 Inrichtingsplannen is uitgevoerd en vervolgens aldus in stand wordt gehouden;
  2. b. nevenactiviteiten zoals genoemd in Bijlage 1 Aanvullende activiteiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit';
  3. c. een kinderdagverblijf ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf';
  4. d. een dierenpension ter plaatse van de aanduiding 'dierenpension';
  5. e. inpandige opslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  6. f. het gebruik van gebouwen tot ten hoogste 25% van de aanwezige bruto-vloeroppervlakte, tot een maximum van 40 m² voor:
    1. 1. bed&breakfast;
    2. 2. beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis als genoemd in Bijlage 2 Lijst beroep en bedrijf aanhuis, dan wel beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn;
  7. g. hobbymatige veehouderij;
  8. h. een hobbymatige paardrijbak;
  9. i. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  10. j. behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek',

met daarbij behorende bouwwerken, tuinen, erven, parkeervoorzieningen, water en waterstaatkundige voorzieningen.

26.2 Bouwregels

26.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bij de toepassing van de bouwregels nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen dienen betrekking te hebben op:

  1. a. de gevelindeling van gebouwen;
  2. b. de situering en omvang (lengte-, breedte- en hoogteverhouding) van nieuw op te richten bebouwing;
  3. c. de nokrichting van de kappen van gebouwen;

teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige samenhang van de bebouwing onderling te verzekeren.

26.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. 1. lid 26.2.1 onder c en toestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de inhoud tot niet meer dan 1000 m3 wordt vergroot, mits de vergroting ziet op een uitbreiding binnen het oorspronkelijke hoofdgebouw en er geen uitbreiding plaatsvindt van het bebouwd oppervlak;
    2. 2. lid 26.2.1 onder e en toestaan dat de dakhelling van hoofdgebouwen wordt verkleind of vergroot;
    3. 3. lid 26.2.2 onder a en toestaan dat in het kader van de vervanging van bestaande landschapsontsierende gebouwen de gezamenlijke oppervlakte van terug te bouwen bijbehorende bouwwerken maximaal 350 m² mag bedragen, met dien verstande dat:
      • I. Indien er sprake is van sloop tot 250 m² het gesloopte oppervlak 1 op 1 terug mag worden gebouwd;
      • II. indien sprake is van sloop van meer dan 250 m², te allen tijde 250 m² terug mag worden gebouwd;
      • III. van het gesloopte oppervlak boven de 250 m² ten hoogste 1/3 terug mag worden gebouwd tot een maximum oppervlakte van 350 m², waarbij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' de aangegeven oppervlakte niet mag worden overschreden;
      • IV. Het hierbij moet gaan om gebouwen die rechtmatig tot stand zijn gekomen of inmiddels onder het overgangsrecht vallen;
      • V. er sprake moet zijn van een stedenbouwkundige en landschappelijke verbetering;
    4. 4. lid 26.2.2 onder b, en toestaan dat ten behoeve van een opbouw de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag worden vergroot tot de bouwhoogte van het hoofdgebouw, verminderd met 1,5 m.
    5. 5. lid 26.2.2 onder d en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte wordt vergroot met 1 m;
    6. 6. lid 26.2.3 onder a en toestaan dat het gevelbeeld wordt gewijzigd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het karakteristieke bebouwingsbeeld.
    7. 7. lid 26.2.4 onder b en toestaan dat ten behoeve van de bouw van lichtmasten bij een paardrijbak de bouwhoogte wordt vergroot, met dien verstande dat:
      • I. per paardrijbak niet meer dan 4 lichtmasten zijn toegestaan;
      • II. de hoogte van een lichtmast niet meer dan 6 m mag bedragen;
      • III. boven de bodem van de paardrijbak maximaal 60 LUX/m² gemeten mag worden;
      • IV. de lichtbundel van de lichtmast door afscherming gericht is op de rijbak.
  2. b. Een omgevingsvergunning op grond van lid a wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de ervenstructuur;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    8. 8. de cultuurhistorische waarden;
    9. 9. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

26.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  2. b. van de onbebouwde gronden als stallingsplaats en standplaats van kampeermiddelen;
  3. c. van een woning voor bewoning met meer dan 1 huishouden, wanneer niet anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  4. d. van de gronden ten behoeve van bedrijfsactiviteiten en nevenactiviteiten voor zover niet toegestaan in 26.1.

26.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder:
    1. 1. lid 26.5 onder d voor het gebruik van gebouwen tot ten hoogste 25% van de aanwezige bruto-vloeroppervlakte, tot een maximum van 100 m² voor bed&breakfast of beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis als genoemd in Bijlage 2 Lijst beroep en bedrijf aan huis, dan wel beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten die naar aard en omvang gelijk te stellen, met dien verstande dat:
      • I. behoudens productiegebonden detailhandel, detailhandel niet is toegestaan;
      • II. het gebruik geen onevenredige parkeerdruk of verkeersoverlast met zich meebrengt;
      • III. het gebruik zowel naar aard als voor wat betreft de visuele aspecten met het woonkarakter in overeenstemming is;
      • IV. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft.
    2. 2. lid 26.5 onder d voor het gebruik van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' voor nevenactiviteiten waarbij de bruto-vloeroppervlakte niet meer dan 250 m² mag bedragen, onder de voorwaarde dat:
      • I. er geen belemmeringen ontstaan voor functies in de omgeving;
      • II. de landschappelijke kenmerken niet worden aangetast;
      • III. de bestaande infrastructuur is berekend op de nevenactiviteit;
      • IV. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
      • V. de nevenactiviteit inpandig wordt uitgeoefend;
      • VI. er geen buitenopslag plaatsvindt;
      • VII. parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
      • VIII. de cultuurhistorische waarde van de gebouwen blijft behouden en waar mogelijk wordt versterkt.
    3. 3. lid 26.5 onder c en toestaan dat wanneer er sprake is van een karakteristieke woning van tenminste 1000 m3, het aantal woningen binnen deze bebouwing mag worden vergroot tot niet meer dan 2;
  2. b. Een omgevingsvergunning op grond van lid a wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. 1. de ervenstructuur;
    2. 2. de woonsituatie;
    3. 3. de verkeersveiligheid;
    4. 4. de parkeergelegenheid;
    5. 5. de sociale veiligheid;
    6. 6. de milieusituatie;
    7. 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    8. 8. de cultuurhistorische waarden;
    9. 9. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

26.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen;
  2. b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument of een gebouw gelegen in beschermd stadsgezicht betreft;
  3. c. Het slopen:
    1. 1. van het gehele bouwwerk is slechts toelaatbaar indien dit gepaard gaat met herbouw van een bouwwerk met dezelfde verschijningsvorm;
    2. 2. van een gedeelte van het bouwwerk is slechts toelaatbaar als het te slopen gedeelte zelf niet beschermenswaardig is en indien bescherming van de cultuurhistorische waarden van het resterende gedeelte van het bouwwerk is gewaarborgd;
  4. d. in afwijking van c is slopen eveneens toelaatbaar indien handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist, gezien de huidige bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in verhouding tot de kosten van waardedaling en renovatie. Een verzoek om een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk dient in dit geval daartoe vergezeld te gaan van een deskundigenrapport dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie.

Artikel 27 Leiding

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. een aardgastransportleiding;
  2. b. ondergrondse leiding(en) ten behoeve van het transport van elektriciteit;
  3. c. een waterleiding,

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

27.2 Bouwregels

Op de in lid 27.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de in lid 27.1 bedoelde functies, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen.

27.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, met dien verstande dat:

  1. a. uit overleg met de leidingbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van de bescherming van de aardgastransportleiding, waterleiding of hoogspanningsverbinding geen bezwaar bestaat.

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 28 Leiding - Hoogspanningsverbinding

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Leiding - Hoogspanningsverbinding ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. (een) bovengrondse leiding(en) ten behoeve van het transport van elektriciteit,

met de daarbijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

28.2 Bouwregels

Op de in lid 28.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de in lid 28.1 bedoelde functies, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte niet meer dan 65 m mag bedragen.

28.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 28.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, met dien verstande dat:

  1. a. uit overleg met de leidingbeheerder(s) blijkt dat daartegen uit hoofde van de bescherming van de hoogspanningsverbinding en/of het aspect veiligheid geen bezwaar bestaat.

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 29 Waarde - Archeologie 1

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een hoge verwachtingswaarde) in de bodem.

29.2 Bouwregels

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

29.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 30 Waarde - Archeologie 2

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een middelhoge verwachtingswaarde) in de bodem.

30.2 Bouwregels

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

30.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 31 Waarde - Archeologie 3

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. behoud en de bescherming van archeologische waarden.

31.2 Bouwregels

31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

31.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 32 Waarde - Beschermd Stadsgezicht

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Beschermd stadsgezicht’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. het behoud, de bescherming en/of het herstel van het beschermde stadsgezicht, wat tot uitdrukking komt in het patroon van straten, stegen, pleinen, grachten, havens en kaden, alsmede in de verkaveling van bouwblokken. Daarnaast is het karakter van de bebouwing, bepaald door type, structuur, diepte, breedte, opbouw in verdiepingen, bekapping, gevelindeling en materiaalgebruik bepalend. Tot slot zijn de indeling en aard van de openbare en private open ruimten en de beplanting van belang.

32.2 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, de nokrichting van de kappen van gebouwen, de gevelindeling en het materiaal- en kleurgebruik ten behoeve van het behoud, de versterking en/of het herstel van het beschermde stadsgezicht.

32.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 33 Waarde - Cultuurhistorie

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden.

33.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten aanzien van het bouwen en gebruik krachtens de andere bestemmingen van de gronden als bedoeld in 33.1, nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken en gebruiksvormen, ten behoeve van de bescherming van de aanwezige ervenstructuur.

33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 34 Waarde - Landschap

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, bescherming en/of herstel en de ontwikkeling van de landschapswaarden van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komen in:

  1. a. de kernwaarden van het Nationaal Landschap IJsseldelta:
    1. 1. de grote mate van openheid en de bijbehorende randen;
    2. 2. de historische, rationele, geometrische verkaveling van de polder Mastenbroek;
    3. 3. het relïef in de vorm van huisterpen en kreekruggen;
    4. 4. de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap;
  2. b. de waarden van de Zwartendijk, Schansdijk, Venedijk, Hogeweg en Spijkerboersweg:
    1. 1. de historische, besloten en kleinschalige kronkelende dijken met karakteristiek profiel (bestaand uit een flauw talud en de boomstructuur op de dijk) en het agrarische karakter;
    2. 2. het reliëf in de vorm van huisterpen;
    3. 3. de kolken;
    4. 4. de kenmerkende verkavelingspatronen.
  3. c. de laan-, paden- en groenstructuren van de voormalige havezate Buckhorst en de landgoederen Wittenstein en Meerzicht.

34.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten aanzien van het bouwen en gebruik krachtens de andere bestemmingen van de gronden als bedoeld in 34.1, nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken en gebruiksvormen, ten behoeve van de bescherming van de aanwezige landschapswaarden.

34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 35 Waarde - Natuur

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Natuur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de bescherming van de aangewezen Natura 2000-gebieden 'Uiterwaarden IJssel', 'Ketelmeer & Vossemeer' en 'Zwarte Meer' door het voorkomen van een significant negatieve aantasting van de natuurlijke waarden van deze gebieden;
  2. b. de instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het (ontwerp)besluit en/of het aanwijzingsbesluit voor de Natura 2000-gebieden 'Uiterwaarden IJssel', 'Ketelmeer & Vossemeer' en 'Zwarte Meer';
  3. c. het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de actuele natuurwaarden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS);

35.2 Bouwregels

Op de gronden mogen ten behoeve van de onderliggende bestemming(en) bouwwerken, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw-)regels, worden gebouwd, mits:

  1. a. de natuurwaarden van de gebieden daarmee niet wordt aangetast.

35.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 36 Waterstaat - Waterberging

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Waterberging’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de berging van extreem hoog oppervlaktewater;
  2. b. de waterhuishouding,

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

36.2 Bouwregels

Op de voor Agrarisch aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, indien en voor zover de belangen van de waterhuishouding en waterberging zich daartegen niet verzetten.

36.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten aanzien van het bouwen en gebruik krachtens de andere bestemmingen van de gronden als bedoeld in 36.1, nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken en gebruiksvormen, ten behoeve van de bescherming van de belangen van de waterberging en de waterhuishouding.

36.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag maakt enkel gebruik van de in andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) gegeven bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels, indien en voorzover de belangen van de waterhuishouding en de waterberging zich daartegen niet verzetten.

36.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

36.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders maakt enkel gebruik van de in andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) gegeven bevoegdheid om het plan te wijzigen, indien en voorzover de belangen van de waterhuishouding en waterberging zich daartegen niet verzetten.

Artikel 37 Waterstaat - Waterkering

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering,

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

37.2 Bouwregels

Op de in lid 37.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de in lid 37.1 bedoelde functies, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van scheepvaarttekens niet meer dan 15 m mag bedragen;
  2. b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer dan 2,5 m mag bedragen.

37.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 37.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, met dien verstande dat:

  1. a. voorafgaande aan de bouw het bevoegde waterstaatsgezag daaromtrent is gehoord;
  2. b. de waterstaatkundige belangen zoals nader ingevuld in de beleidslijn 'Grote rivieren' zich daar tegen niet verzet.

37.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 38 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. berging en afvoer van water, ijs en sediment,

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

38.2 Bouwregels

Op de in lid 38.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de in lid 38.1 bedoelde functies, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van scheepvaarttekens niet meer dan 15 m mag bedragen;
  2. b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer dan 2,5 m mag bedragen.

38.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 38.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, met dien verstande dat:

  1. a. voorafgaande aan de bouw het bevoegde waterstaatsgezag daaromtrent is gehoord;
  2. b. de waterstaatkundige belangen zoals nader ingevuld in de beleidslijn 'Grote rivieren' zich daar tegen niet verzet.

38.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 39 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 40 Algemene Gebruiksregels

40.1 Strijdig gebruik

  1. a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de in het plan aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming.
  2. b. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, als bedoeld onder a, wordt in ieder geval gerekend:
    1. 1. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
    2. 2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
    3. 3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 41 Algemene Aanduidingsregels

41.1 geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' mag het aantal geluidsgevoelige functies op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet toenemen.

41.2 veiligheidszone - bevi

er plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' mag geen toename plaatsvinden van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten, tenzij ze behoren tot de bevi-inrichting zelf.

41.3 veiligheidszone - lpg

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' mag geen toename plaatsvinden van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten, tenzij ze behoren tot de inrichting waartoe ook het lpg-vulpunt behoort.

41.4 vrijwaringszone - dijk

41.5 vrijwaringszone - molenbiotoop

Artikel 42 Algemene Afwijkingsregels

42.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte ten behoeve van de bouw van uitkijkposten wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  6. f. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  7. g. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
    2. 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
    3. 3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;

  1. h. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van bestemmings- en bouwvlakken naar de buitenzijde worden overschreden door buitenmuren, mits de grenzen in totaal met niet meer dan 0,50 m worden overschreden;
  2. i. het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek-)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  3. j. het bepaalde ten aanzien van de maximum bouwhoogte (m) van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.
  4. k. de regels ten behoeve van het gebruik van een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs-)woning voor zelfstandige bewoning, mits:
    1. 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    2. 2. het gebruik geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden oplevert, noch leidt tot beperkingen in de bedrijfsvoering van naburige bedrijven;
    3. 3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende (bebouwings-)regeling voor bijbehorende bouwwerken wordt ingepast, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 80 m2;
    4. 4. Het bevoegd gezag wint voorafgaande aan de afgifte van de omgevingsvergunning nadere informatie bij de verzoeker in, die zeker moet stellen dat er een zorgbehoefte is, inclusief het feit dat deze naar haar aard tijdelijk is;
    5. 5. Het bevoegd gezag stelt bij de omgevingsvergunning nadere eisen, die zijn gericht op eindigheid en intrekking van de omgevingsvergunning, zodra de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
  5. l. de voorwaarden van een voorwaardelijke verplichting zoals deze gelden ter plaatse van een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting' en toestaan dat gebruik of bouwen overeenkomstig de regels binnen de bestemming, waaronder de afwijkingsregels, plaatsvindt.

Artikel 43 Algemene Wijzigingsregels

43.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  1. a. grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de plankaart zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij niet meer dan 10 m worden verschoven;
  2. b. aanduidingen wijzigen dan wel verwijderen indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding toe bestaat;
  3. c. de regels in artikel 1.121, 3.7.1, 4.5 en 4.6 aan te passen of te verwijderen, indien daartoe als gevolg van wijziging in wet- en regelgeving aanleiding toe bestaat en deze wijziging geen significante negatieve gevolgen heeft voor op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd natuurgebieden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 44 Overgangsrecht

44.1 Bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a kan het bevoegd gezag eenmalig een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

44.2 Gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

44.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

  1. a. Het gebruik van de recreatiewoonschepen en het gebruik van de recreatiewoningen en kampeermiddelen door de inBijlage 6 Lijst persoonsgebonden overgangsrecht genoemde personen ten behoeve van permanente bewoning mag worden voortgezet, mits de recreatiewoning, het recreatiewoonschip of het kampeermiddel vanaf de eerste terinzagelegging van dit plan niet is vervreemd, door erfopvolging is verkregen, is verhuurd c.q. op andere wijze in gebruik is gegeven, met het oogmerk aan een ander de permanente bewoning te verschaffen.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - persoonsgebonden overgangsrecht' mag het gebruik als burgerwoning worden voortgezet door diegene die het gebouw gebruiken als burgerwoning ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Zodra het gebruik als burgerwoning door de bestaande gebruikers wordt beëindigd vervalt het recht op gebruik van deze gebouwen als burgerwoning. Als bestaande gebruiker wordt aangemerkt de persoon/personen:
    1. 1. die op het moment van het van kracht worden van deze regels volgens de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Kampen als hoofdbewoner en diens partner staan ingeschreven op het betreffende adres;
    2. 2. of waarvan op andere wijze vaststaat dat die op het moment van het van kracht worden van deze regels als de hoofdbewoner en diens partner zijn aan te merken.

Artikel 45 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014'.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Aanvullende Activiteiten

Deze bijlage bevat de lijst met aanvullende activiteiten op specifieke adressen.

Type Straat Categorie
kleinschalige horeca en verkoop streekeigenproducten > 40 m2 Bisschopswetering 79 Mastenbroek 1
internethandel in producten voor de (moes)tuin Dorpsweg 6 Wilsum 1
handel in en verwerking van agrarische producten en transport Grafhorsterweg 2A-B IJsselmuiden 3.1
botenopslag met kleinschalig onderhoud Frieseweg 23 IJsselmuiden 3.1
scheepsbouw en reparatiebedrijven voor houten schepen Frieseweg 4 Kampen 3.1
Theeschenkerij Kamperzeedijk 15 Grafhorst 1
winning van zand en grind Kleiland 19 IJsselmuiden 4.1
miniaturenmuseum Nesweg 4 Kampen 1
groothandel in akkerbouwproducten en diervoeders Oosterholtseweg 31 IJsselmuiden 3.1
rietdekkersbedrijf Oosterholtseweg 42 IJsselmuiden 2
kleinschalige horeca Veecaterdijk 12 's Heerenbroek 1
bouw- en aannemersbedrijf Venedijk Zuid 1A Kamperveen 3.1
detail- en groothandel in akkerbouwproducten en diervoerders Zwolseweg 115 's-Heerenbroek 3.1
groothandel in akkerbouwproducten en diervoeders Zwolseweg 117 's-Heerenbroek 3.1
bouw- en aannemersbedrijf Zwolseweg 113A 's-Heerenbroek 3.1

Bijlage 2 Lijst Beroep En Bedrijf Aan Huis

Deze bijlage bevat de lijst met de beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten voor aan huis.

Kledingmakerij, waaronder:

  • (maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf;
  • woningstoffeerderij.

Reparatiebedrijven, waaronder:

  • schoen-/lederwarenreparatiebedrijf;
  • uurwerkreparatiebedrijf;
  • goud- en zilverreparatiebedrijf;
  • reparatie van kleine (electrische) gebruiksgoederen;
  • reparatie van muziekinstrumenten.

In ieder geval zijn autoreparatiebedrijven uitgezonderd.

Overige dienstverlening, waaronder:

  • kappersbedrijf;
  • schoonheidssalon;
  • pedicure;
  • nagelsalon;
  • kantoren aan huis;
  • tandarts;
  • medische hulpverlening (ceso- en fysiotherapie, verloskundige, huisarts, huidtherapeut, alternatief genezer, homeopaat, psycholoog, orthopedagoog, logopedist, medisch specialist, etc.);
  • juridisch advies (advocaat, notaris, etc.);
  • financieel advies (registeraccountant, belastingconsulent, administratie, etc.);
  • bouwkundig advies;
  • architect;
  • kunstenaar;
  • hondentrimsalon;
  • computerservicebedrijf;
  • bed & breakfast.

In ieder geval zijn seksinrichtingen en internethandel met verkoop aan huis uitgesloten.

Bijlage 3 Bedrijvenlijst

Bijlage 4 Maatvoering (Recreatie)woonschepen

Recreatiewoonschepen
Adres afmetingen (m1) oppervlakte (m2)
lengte breedte hoogte
Seveningseweg 1 IJsselmuiden 22,80 7,00 5,00 159,60
Seveningseweg 2 IJsselmuiden 18,60 5,50 4,10 102,30
Seveningseweg 3 IJsselmuiden 23,20 6,70 4,80 155,44
Seveningseweg 4 IJsselmuiden 22,90 7,40 5,50 169,46
Seveningseweg 5 IJsselmuiden 24,20 6,60 4,30 159,72
Seveningseweg 6 IJsselmuiden 22,10 6,00 6,20 132,60
Seveningseweg 7 IJsselmuiden 18,90 6,00 4,20 113,40
Seveningseweg 8 IJsselmuiden 18,00 6,80 3,50 122,40
Seveningseweg 9 IJsselmuiden 23,50 6,80 4,10 159,80
Seveningseweg 10 IJsselmuiden 18,20 4,40 4,80 80,08
Seveningseweg 11 IJsselmuiden 20,30 6,00 4,80 121,80
Seveningseweg 12 IJsselmuiden 16,30 4,70 4,00 76,61
Seveningseweg 13 IJsselmuiden 16,70 5,70 2,90 95,19
Seveningseweg 14 IJsselmuiden 24,70 6,70 4,40 165,49
De Noord 40 W2 IJsselmuiden 11,70 6,35 5,25 74,30
De Noord 39 W IJsselmuiden 17,30 4,50 3,00 77,85
De Noord 40 W1 IJsselmuiden 18,00 4,50 3,00 81,00
De Noord 44 IJsselmuiden 20,00 4,30 1,80 86,00
De Noord 121 W IJsselmuiden 11,57 4,41 2,87 51,02
De Noord 126 IJsselmuiden 16,30 5,85 4,09 95,36
Frieseweg 4by IJsselmuiden 16,5 5,5 3,2 90,75
Frieseweg 17a IJsselmuiden 17,4 5,8 7,2 100,92
Woonschepen
Adres afmetingen (m1) oppervlakte (m2)
lengte breedte hoogte
Zalkerdijk 2a Zalk 17 4,3 5,3 73,10
Zwolseweg 1a IJsselmuiden 19 4 2,5 76,00
Zwolseweg 1b IJsselmuiden 22,8 6,8 6,4 155,04
Zwolseweg 1c IJsselmuiden 35,4 6,8 5,85 240,72

Bijlage 5 Molenbiotoop

Bijlage 6 Lijst Persoonsgebonden Overgangsrecht

Bijlage 7 Inrichtingsplannen

Bijlage 8 Toegestane Intensieve Neventak

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeenten Kampen, Zwartewaterland en Zwolle hebben samen op basis van de al eerder vastgestelde Nota van Uitgangspunten voor het Nationaal Landschap IJsseldelta en het Buitengebied Zuid voor Kampen een bestemmingsplan voor het buitengebied van het Nationaal Landschap IJsseldelta geschreven. Deze gezamenlijke aanpak is een onderdeel van de samenwerking in het verband van de IJsseldelta als Nationaal Landschap.

Sinds de aanwijzing van het Nationaal Landschap IJsseldelta in de Nota Ruimte hebben de drie gemeenten, de provincie Overijssel en het waterschap Groot Salland die samenwerking vorm gegeven op verschillende manieren. Zo is er onder regie van het Programmabureau Nationaal Landschap IJsseldelta een gezamenlijke organisatie tot stand gekomen (het Bestuurlijk Kernteam Nationaal Landschap IJsseldelta), er is een visie opgesteld (het Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta) daarnaast werken we onder eindverantwoordelijkheid van het Kernteam aan praktische uitvoering van projecten (door een uitvoeringsteam aan de hand van een Uitvoeringsprogramma). Dit bestemmingsplan voor het buitengebied is er daar één van.

Onze opgave is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten van de IJsseldelta en omliggende buitengebieden. De kernkwaliteiten staan beschreven in het 'Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta'. Hierin staan de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden die kernmerkend zijn voor het ontstaan en de huidige beleving van de IJsseldelta centraal. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om deze waarden te behouden en te versterken. In het buitengebied van de drie gemeenten regelen we zoveel mogelijk hetzelfde, alleen nemen we in het bestemmingsplan de lokale bestaande situatie en beleid van de eigen gemeente over.

1.2 Doel

Het belang van dit bestemmingsplan bestaat uit:

  • Verankering van de uitgangspunten en de kernkwaliteiten van het Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta in het hele buitengebied van Kampen in één samenhangend en eenduidig bestemmingsplan.
  • Goede facilitering van de dynamiek die we de komende 10 jaar in het gebied verwachten waarbij we recht doen aan ruimtelijke kwaliteiten en het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden.
  • Invulling van de afspraken over het actualiseren van bestemmingsplannen, die de provincie Overijssel en een aantal gemeenten hebben gemaakt in het convenant “De ruimte op orde” van 4 april 2002.
  • Een digitaal raadpleegbaar bestemmingplan volgens de laatste eisen uit de Wet ruimtelijke ordening.
  • Een bijdrage aan het programma Mooi Nederland dat door het Rijk in 2009 is gestart om zuinig ruimtegebruik te stimuleren, verrommeling tegen te gaan en ruimtelijke kwaliteit te bevorderen.

Dit bestemmingsplan is een conserverend plan. Het ontwikkelingsperspectief voor het Nationaal Landschap IJsseldelta, het Landschap Ontwikkelingsplan en de Omgevingsvisie Overijssel zijn belangrijke vertrekpunten geweest voor de uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan leggen we een evenwicht vast tussen ruimtelijke kwaliteit en bedrijfsontwikkeling voor de landbouw. Verdere verstening en verdichting proberen we zoveel mogelijk te voorkomen. Ontwikkelingsruimte voor grote bedrijven kennen we op maat toe, terwijl afbouwende bedrijven beperkte uitbreidingsruimte overhouden.

1.3 Bij Dit Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991134-VB01.

Op de verbeelding (ook wel plankaart genoemd) zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen die de uitgangspunten van het plan zeker stellen. In de toelichting van het plan zijn de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en de verwerking van het beleid in het plan beschreven.

1.4 Ligging Van Het Plangebied

De Gemeente Kampen heeft gedurende het planproces besloten om ook het buitengebied aan de zuidkant van de IJssel bij de planvorming te betrekken zodat voor het hele buitengebied één, gelijkvormig en actueel plan zal gaan gelden. Het bestemmingsplan heeft daardoor betrekking op nagenoeg het gehele buitengebied in de gemeente Kampen. Het gebied wordt begrensd door de randmeren aan de noordzijde, de gemeentegrens van Zwartewaterland aan de oostzijde en het Vossenmeer en het Drontermeer aan de westzijde. Verder grenst het plangebied aan de gemeentegrenzen van de gemeentes Oldebroek en Hattem aan de zuidzijde en Zwolle aan de zuidoostzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0001.png"

1.5 Geldende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied zijn op dit moment verschillende bestemmingsplannen van toepassing. Bij de inwerkingtreding van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied 2014 vervalt een deel van deze plannen volledig; een andere deel gedeeltelijk.

Het betreft hoofdzakelijk de volgende plannen:

Bestemmingsplan Vaststelling Raad Goedkeuring GS
Buitengebied IJsselmuiden 08-11-1993 21-06-1994
Buitengebied Kampen 22-12-1971 20-02-1973
Dronthen 29-05-1975 13-07-1976
Natuurontwikkeling IJsselmonding 25-06-1997 20-01-1998
Recreatiegebied Ganzendiep 2012 16-12-2012 -
Uiterwaarden 25-09-2003 06-01-2004

De volledige lijst met vigerende plannen is opgenomen in bijlage 1 Geldende bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk staan de belangrijkste uitgangspunten voor de verschillende functies en sectoren in het plangebied. De gebiedskwaliteiten staan centraal. Deze zijn het kapitaal voor behoud en ontwikkeling van het gebied. De landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en natuurlijke kwaliteiten vertellen samen het verhaal van de regio. De gemeenten, de Provincie, het waterschap en andere belangenorganisaties werken samen aan behoud, duurzaam beheer en waar mogelijk versterking van de omgevingskwaliteiten.

In het Nationaal Landschap IJsseldelta zijn specifieke kernkwaliteiten benoemd:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen.

Deze kernkwaliteiten wisselen elkaar af binnen het hele plangebied. De gezamenlijkheid ligt in de historie, de uniciteit van de cultuurhistorische waarden in Nederlandse context en het relatief onontsloten, landelijke karakter van de hele delta. Het gaat om landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en natuurlijke kwaliteiten. De Omgevingsverordening van de provincie Overijssel beschermt deze kernkwaliteiten ook door nieuwe ontwikkelingen alleen te stimuleren als ze bijdragen aan het behoud of ontwikkeling ervan. De gebiedskwaliteiten in het buitengebied binnen en buiten het Nationaal Landschap IJsseldelta staan concreet vertaald in het bestemmingsplan buitengebied 2014:

  • Verstening en aantasting voorkomen

De openheid en typerende landschapsstructuren respecteren vinden we belangrijk bij het ontwikkelen van nieuwe initiatieven. Bij de afweging van het nieuwe initiatief wegen we alternatieven mee, we zoeken de kansen om bestaande bebouwde locaties te benutten, zodat er zuinig met de openheid en eigenheid wordt omgegaan en tenslotte moeten we de (individuele) belangen van het nieuwe initiatief afwegen tegen de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit (functioneel, duurzaam en belevingswaarde).

  • Gebiedsafhankelijke functies krijgen prioriteit

De meeste ruimte is er voor de functies die afhankelijk zijn van het buitengebied, ofwel 'sterk aan het buitengebied gebonden' functies. Dit zijn landbouw, landschap en cultuurhistorie, natuur en water. Functies die ook elders wel plek kunnen krijgen, krijgen gemiddeld minder prioriteit. Dit zijn niet-agrarische bedrijvigheid, wonen, verkeer en overige voorzieningen. Toerisme & recreatie heeft vele verschijningsvormen: functies kunnen sterk gerelateerd zijn aan het gebied (zoals bijvoorbeeld kanoroutes, kaasmakerij), maar ook niet-gebiedsgebonden (zoals bijvoorbeeld een keten-restaurant of kartbaan), gebiedsgebonden toerisme heeft sterk de voorkeur.

  • Verweving van functies

Het bestemmingsplan buitengebied zal functies zoveel mogelijk verweven (combineren op één plek). Alleen in sterk conflicterende situaties, is scheiding van functies (en dus prioriteitstelling) aan de orde.

Met bovenstaande uitgangspunten zetten de gemeenten zich in voor een bestemmingsplan buitengebied dat ontwikkelingsgericht en waakzaam is. Samengevat is het motto dan ook: geen ontwikkeling zonder behoud, geen behoud zonder ontwikkeling.

2.2 Ruimtelijke Kwaliteit

Ruimtelijke kwaliteit moet als het ware verankerd zijn in de manier waarop de in het plan genoemde sectoren zich ontwikkelen. Het belang van ruimtelijke kwaliteit is groot en daarom verdient het ook apart aandacht in dit hoofdstuk.

Ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied

Ruimtelijke kwaliteit ontstaat in de beleving van mensen en is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en het toekomstig waardepotentieel. Waar nodig structureert het bestemmingsplan buitengebied de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van plekken door afwegingsmomenten in te bouwen in afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en daarin de ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt te nemen. Voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit zetten we in op het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

Kwaliteit in Provinciaal Omgevingsbeleid

In de Omgevingsverordening vraagt de Provincie gemeenteraden om in elk bestemmingsplan te onderbouwen dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie richt zich daarmee op het resultaat (doel) en niet op het middel. Richtinggevende uitspraken van de Provincie geven aan hoe kwaliteitsambities van provinciaal belang gerealiseerd kunnen worden. Gemeenteraden kunnen hier echter gemotiveerd van afwijken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief van de gemeente de Provinciale kwaliteitsambities even goed of zelfs beter worden gerealiseerd.

Bestemmingsplannen moet conform de Omgevingsverordening onderbouwen:

  1. 1. dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  2. 2. op welke wijze de Vierlagenbenadering en Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing.

De provinciale principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik vragen initiatiefnemers van nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied tevens:

  1. 1. aannemelijk te maken dat dit niet plaats kan vinden in bestaand bebouwd gebied, dat meervoudig ruimtegebruik binnen bestaand bebouwd gebied niet mogelijk is en dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut (principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik).
  2. 2. dat ze passen in het provinciale ontwikkelingsperspectief.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De Provincie Overijssel hanteert een “uitvoeringsmodel” om haar ambities zoals gesteld in de Omgevingsvisie te realiseren. Uitgangspunt daarbij is dat alles kan, mits passend binnen de Provinciale kaders.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0002.png"

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Provincie Overijssel

Voor nieuwe ontwikkelingen moet men volgens het uitvoeringsmodel onderstaande stappen nemen:

  1. 1. Beoogde nieuwe ontwikkelingen mogen niet in strijd zijn met bestaande normen (EHS, drinkwaterbescherming, etc.);
  2. 2. Het buitengebied valt onder het Provinciaal beleid ten aanzien van de Ontwikkelperspectieven Groene omgeving (zie onderstaande kaart). Ontwikkelingen moeten passen bij de door de Provincie beoogde ontwikkelperspectieven.

In het plangebied zijn dit:

  • Realisatie groene en blauwe hoofdstructuur (langs de IJssel, het Zwartewater, het Ganzendiep, Zwarte Meer en Ketelmeer);
  • Buitengebied accent productie: schoonheid van de moderne landbouw (Kampereiland en buitenpolders, Mastenbroek);
  • Buitengebied accent veelzijdig ruimtegebruik: mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren (gebied rond Oosterholt, langs Kamperzeedijk en langs het Zwartewater en de Vecht nabij Zwartsluis, Hasselt en Zwolle).

Tenslotte moet men kijken of de beoogde ontwikkelingen goed in te passen zijn en aansluiten bij de gebiedskenmerken. Deze gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. De Provincie onderscheidt 4 lagen:

  1. 1. Natuurlijke laag (in en op de bodem);
  2. 2. Agrarisch cultuurlandschap;
  3. 3. Stedelijke laag;
  4. 4. Lust- en leisure laag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0003.png"

Een voorbeeld:

'Polderlandschap': Op het Kampereiland krijgen de beeldbepalende landschapselementen, zoals huisterpen, bosjes, bochtige wegen, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimten daartussen, een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van dit historische patroon. Het provinciaal belang is hier de instandhouding van de kenmerkende ruimtelijke structuur. Deze structuur wordt gedragen door de diverse landschapselementen, maar die hoeven niet eeuwig als zodanig precies geconserveerd te worden om het kenmerkende patroon in stand te houden. De provincie schrijft het resultaat voor en de gemeente kan daarbinnen beslissen op welke manier ze dat realiseert. Dat geeft ruimte voor ontwikkeling met behoud van de gebiedsspecifieke kwaliteiten.

Overzicht van gebiedskenmerken van de 4 lagen in het plangebied:

Laag Eenheid Buitengebied Kampen
Natuurlijke laag Dekzandvlakte en ruggen Slagenlandschap en rivierenlandschap
Laagveengebieden (in cultuur gebracht) Polder Mastenbroek, Slagenlandschap, Rivierenlandschap
Laagveenrestanten
Rivierengebied- rivier en uiterwaarden Rivierenlandschap IJssel, Zwartewater, Ganzendiep
Oeverwallen Polder Mastenbroek t.h.v. IJsselmuiden, Rivierenlandschap langs IJssel
Komgronden Polder Mastenbroek en Rivierenlandschap
Zeekleigebied en randmeren Kampereiland en buitenpolders
Agrarisch cultuurlandschap Maten en vlierenlandschap Rivieren- en Slagenlandschap, t.h.v. 's-Heerenbroek
Laagveenontginningen Polder Mastenbroek, Slagenlandschap
Rivierenlandschap Rondom IJssel, Zwartewater en Ganzendiep
Oeverwallen Rivierenlandschap langs IJssel, en Zwartewater
Zeekleilandschap Polder Mastenbroek en buitenpolders
Stedelijke laag Dorpen en buurtschappen Wegdorpen (dijklint)
Verspreide bebouwing Erven
Infrastructuur Gebiedsontsluitings- en erftoegangswegen, informeel trage netwerk, “Kamperlijntje”
Lust& leisure Gebieden voor verblijfsrecreatie Seveningen nabij Kampen
Recreatieve routes en vaarwegen Zie informeel trage netwerk
Stads- en dorpsfronten IJsselfront Kampen, Kamperzeedijk.
Bakens in de tijd Nog ongeïnventariseerd

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Voor de concrete uitwerking van het provinciaal omgevingsbeleid (O2) heeft de provincie Overijssel het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving gemaakt. Hiermee is het eerdere detailkader van Rood voor Rood, Rood voor Groen en Nieuwe landgoederen vervallen. De uitgangspunten zijn dat:

  • Ontwikkelingsruimte en (ruimtelijke) kwaliteitsprestaties in evenwicht moeten zijn (1);
  • en dat elke ontwikkeling bij dient te dragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit, conform de benoemde gebiedskwaliteiten (2).

Voor nieuwe en grootschalig functies in het buitengebied geldt dat indien deze kwaliteitsverbetering niet op “eigen erf” kan worden bereikt (via landschappelijke inpassing), compensatie in de omgeving moet worden gerealiseerd. Grootschalig is:

  • De uitbreiding van een agrarisch bouwperceel groter dan 1,5 ha;
  • Een gebiedsvreemde functie (qua functionaliteit en verschijningsvorm);
  • Een uitbreiding die geen recht doet aan de gebiedskwaliteiten en/of strijdig is met de beleidsdoelstellingen (ontwikkelingsperspectief) van een gebied.

Voor elke nieuwe ontwikkeling vraagt men een basisinspanning, namelijk ten minste landschappelijke inpassing. Ruimtelijke inpassing betekent niet dat er historiserend moet worden ontworpen. Compensatie voor nieuwvestiging en grootschalige ontwikkelingen moet gebiedsconform zijn en kan bestaan uit onder andere:

  • Verbeteren van de landschapskwaliteiten (bijvoorbeeld typerende wegbeplanting);
  • Verbeteren van de maatschappelijke waarde;
  • Verbeteren van de belevingswaarde en/of toegankelijkheid (bijvoorbeeld herstel van zichtlijnen).

Gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid

Wij omarmen het provinciale streven naar meer ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe initiatieven gaan we beoordelen op hoe ruimtelijke kwaliteitswinst wordt beoogd en of de ontwikkelingsruimte voor de nieuwe functie en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in balans zijn. Van de grootschalige ontwikkelingen die hierboven genoemd zijn hebben we de uitbreidingsmogelijkheid voor agrarische bouwvlakken tot 2 hectare in dit bestemmingsplan opgenomen. Wanneer de ruimtelijke kwaliteit voldoende is geborgd, kunnen we medewerking verlenen en de planologische procedure starten.

Uitgangspunten

  • Wij sluiten ons aan bij de werkwijze van de Omgevingsvisie;
  • Het streven naar ruimtelijke kwaliteit is het uitgangspunt bij alle ontwikkelingen, waarbij geldt:

- behoud door ontwikkeling;

- elke ontwikkeling met aanzienlijke ruimtelijke impact leidt tot versterking ruimtelijke kwaliteit;

- ontwikkeling en kwaliteitsverbetering zijn in balans.

2.3 Landbouw

Agrarische activiteiten hebben een hoofdbetekenis voor het karakter van het buitengebied. Generaties lang hebben landbouwers al vorm gegeven aan de inrichting van het landschap. Daarnaast is landbouw ook economisch en sociaal gezien een gewenste activiteit in het buitengebied. Omdat landbouw zo van belang is, krijgt deze sector extra veel aandacht. We beschrijven de huidige situatie en (kort) het bestaande beleid en geven daarnaast de uitgangspunten weer die van toepassing zijn.
Deze uitgangpunten zijn in april 2012 door de verschillende gemeenteraden vastgesteld. Voor dat deel van het buitengebied van de gemeente Kampen dat buiten het Nationaal Landschap IJsseldelta ligt is de Nota van Uitgangspunten in februari 2013 vastgesteld.

2.3.1 Huidige situatie landbouw

Van oudsher bestaat in het plangebied een agrarische traditie en het gebied is hier dan ook volledig op ingericht. Er is (meestal) sprake van grote melkveehouderijbedrijven met voldoende toekomstperspectief. Door de relatieve grootschaligheid van het landschap, met name in Polder Mastenbroek, kan men efficiënt produceren en groeien bedrijven nog steeds. We verwachten dat 20 tot 25% van de bestaande bedrijven over tien jaar niet meer actief zullen zijn. Daar tegenover staat dat een aantal van de in het plangebied aanwezige bedrijven juist zal doorgroeien tot grootschalige landbouwbedrijven. Het deel van het plangebied dat niet in het nationaal landschap ligt wordt eveneens bepaald door melkveehouderijen. Ook hier bevinden zich grote bedrijven met toekomstperspectief en kleinere bedrijven die of langzaam afbouwen of als nevenactiviteit blijven bestaan. In het hele plangebied zijn de afgelopen periode tientallen agrarische bedrijven gestopt. De grond in de gemeente Kampen wordt vooral door de melkveehouderij (60% van de oppervlakte) en schapenhouders (20%) gebruikt. Voor akkerbouw wordt ongeveer 12% van de cultuurgrond ingezet. Sinds 2009 is het aantal koeien in het buitengebied afgenomen met 11%. Langzamerhand worden schapen vervangen door geiten. Van de agrarische bedrijven is ongeveer 90% een melkveebedrijf. Het aantal bedrijven in Kampen is tussen 1983 en 2003 met een kwart gedaald, de werkgelegenheid liep terug van 383 naar 256 voltijdbanen in dezelfde periode. Het aantal bedrijfsopvolgers in Kampen is landelijk gezien hoog (92%). Wel heeft één vijfde van de agrarische bedrijven een ouder bedrijfshoofd zonder opvolging en met een benedengemiddeld inkomen. Het LEI (Landbouw Economisch Instituut) verwacht dat deze bedrijven veel 'afbouwers' zullen kennen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0004.png"

Bedrijfsomvang

De Dienst Regelingen (DLG, 2011) geeft aan dat de gemiddelde bedrijfsomvang in Kampen 232.000 SO is, o.b.v. 365 bedrijven in het complete buitengebied, inclusief de Koekoek en zuidelijke IJsseldelta (o.a. Kamperveen). Het merendeel van de bedrijven heeft een bedrijfsomvang van meer dan 94.000 SO en kan concurrerend opereren. De 46 bedrijven met een bedrijfsomvang tussen de 23.000 en 94.000 SO zijn op het oog bedrijven die moeilijk mee kunnen komen met de schaalvergroting en lijken op papier niet de beste overlevingskansen op de wereldmarkt te hebben. Echter, andere factoren zoals neveninkomsten uit ander werk, eigen vermogen en bedrijfsstijl zijn ook van grote invloed.

Bijna een kwart van de agrarische bestemmingen heeft betrekking op een bedrijfsomvang van 23.000 SO of minder. 23.000 SO komt overeen met minder dan 10 melkkoeien, en dit betreft dus kleinschalig houden van vee ofwel 'hobbyboeren'.

2.3.2 Beleid

De provincie Overijssel wil in de Omgevingsverordening van Overijssel (O2) verstening van het buitengebied tegengaan en de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied behouden en versterken. Het Buitengebied van de van Kampen is in het nieuwe omgevingsbeleid niet aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied (LOG's). Bestaande agrarische ondernemers kunnen in principe gewoon uitbreiden. Nieuwvestiging kan alleen op bestaande agrarische bouwpercelen; de provincie wil hiermee uitbreiding van het aantal agrarische bedrijfslocaties ontmoedigen en verstening van het buitengebied tegengaan. Uitzonderingen kunnen ontstaan als een ondernemer zijn bedrijf verplaatst om publieke belangen doorgang te laten vinden. Hetzelfde geldt als een ondernemer vanwege milieuredenen zijn bedrijf uitplaatst naar een locatie met betere ontwikkelingsmogelijkheden. De bestemming van het oude bouwperceel moet dan wel worden opgeheven, tenzij het bouwperceel opnieuw gebruikt gaat worden voor een volwaardige (tak van) een agrarisch bedrijf. Nieuwvestiging en uitbreiding van grootschalige functies in de groene omgeving kan alleen maar wanneer hier:

1) sociaal-economische of maatschappelijke redenen voor zijn en;
2) het verlies in ecologische en landschappelijke waarden wordt gecompenseerd door versterking van de ruimtelijke kwaliteit. In dit kader gelden de Provinciale kaders ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, (Volgens de SER-ladder zoals in hoofdstuk 2 beschreven).
Wij sluiten met dit bestemmingsplan bij dit beleid aan.

Wij vinden als gemeente kwaliteit van het buitengebied ook zeer belangrijk. De in het buitengebied voorkomende productierichtingen (voornamelijk melkveehouderij) moeten in hun bedrijfsvoering zo veel mogelijk door kunnen gaan, maar moeten daarbij wel rekening houden met de waarden van de groene en blauwe omgeving: strategische visie, 2004. Ons beleid ten aanzien van de landbouw staat onder meer in de Kadernotitie Agrarische bedrijven, september 2003, aanvulling 2004.

De Kadernotitie maakt verschil tussen grondgebonden en intensieve landbouwvormen, maar constateert ook dat een vergelijking tussen de twee agrarische bedrijfstypen steeds minder verschillen in ruimtegebruik en karakter geeft. Nieuwvestiging op nieuwe locaties staan we in principe niet toe. In ieder geval moet hiervoor een aparte bestemmingsplanprocedure worden doorlopen. In het verlengde hiervan is bedrijfssplitsing alleen mogelijk als het nieuwe bedrijf op dezelfde locatie gevestigd blijft of verplaatst naar een bestaand bouwperceel. Omschakeling van grondgebonden agrarische bedrijven naar intensieve veehouderij in het buitengebied 2014 (=buiten de LOG's) is niet meer toegestaan. Hervestiging van landbouwbedrijven is beperkt mogelijk, bij voorkeur op erven van vrijkomende landbouwbedrijven, op voorwaarde dat alle bebouwing uitgezonderd karakteristieke op de oude locatie wordt gesloopt. Hervestigers blijven een agrarische bedrijfsvoering voortzetten en zijn daardoor uitgesloten van deelname aan de Rood voor Rood regeling. We proberen op deze manier verstening van het buitengebied tegen te gaan. Hervestiging moet aansluiten bij de terp- dorps- of lintbebouwing. Nieuwe agrarische bebouwing mag dus in principe niet buiten de bestaande landschapsstructuren en ontginningsbases gebouwd worden. Hervestiging is alleen mogelijk wanneer bestaande landschapskarakteristieken worden versterkt. Een voorbeeld hiervan is landschappelijke inpassing van stallen en streekeigen gevels. Hervestiging op minder dan 250 meter rondom woongebieden en grootschalige dag- en verblijfsrecreatieterreinen is niet toegestaan.

2.3.3 Markt en toekomstige trends

Agrariërs hebben te maken met trends in de wereldmarkt en met wisselend (Europees) landbouwbeleid. Ze gebruiken verschillende ondernemerstrategieën om daar op in te spelen, variërend van rationalisering (schaalvergroting) en specialisatie tot verbreding van de activiteiten. In het plangebied komt vrijwel alleen melkveehouderij voor, een sector die de afgelopen tijd relatief sterk was en ook in de nabije toekomst een gezonde ontwikkeling tegemoet lijkt te gaan. Van de mogelijke ondernemerstrategieën lijkt dan ook de eerste, rationalisering, het meest in de praktijk plaats te vinden. Toch kunnen de andere ontwikkelingen zich de komende tien jaar ook meer gaan voordoen in het gebied. Het bestemmingsplan moet daarom zo flexibel mogelijk zijn, om ondernemers de ruimte te geven voor de diverse ontwikkelingen.

Schaalvergroting

Een gemiddelde agrarische onderneming in ons buitengebied is een melkveebedrijf met ca. 60 koeien. Hoewel er een tendens naar schaalvergroting zichtbaar is, verwachten we niet dat bedrijven zullen doorgroeien tot het formaat van megabedrijven. De afgelopen jaren hebben melkveehouders veel moeten investeren in hun melkquotum, terwijl dat landelijk elk jaar met 2% kromp. Als in 2015 het melkquotum weer verdwijnt, verwachten de agrarische ondernemers dat ze weer meer dan voorheen kunnen investeren in nieuwe stallen. De boeren komen relatief goed door de wereldwijde crisis heen. Juist omdat de boerderijen en de grond een goed onderpand vormen, zijn banken niet terughoudend met financiële ondersteuning van investeringen.

De nieuwe mestwet kan een mogelijke beperking voor schaalvergroting gaan vormen. Door de wetswijziging wordt een nieuw stelsel van verantwoorde mestafzet en verplichte mestverwerking ingevoerd. Veehouders mogen straks niet meer mest produceren dan ze op eigen grond en via vaste contracten kwijt kunnen. Elke veehouder die meer mest produceert dan hij op eigen grond kwijt kan, wordt verplicht een deel van de overschotmest te laten verwerken tot een product dat geen dierlijke mest meer is (bijvoorbeeld kunstmestvervangers) of te exporteren (al dan niet na bewerking). De jaarlijkse mestproductie en de mestplaatsingsruimte drukt men uit in kilogrammen fosfaat. De bedoeling hiervan is een duurzaam evenwicht te realiseren tussen mestproductie en mestafzet. Het systeem is uitgewerkt in overleg met de Land en Tuinbouworganisatie Nederland en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders. Het kabinet vindt dat het huidige systeem van productierechten voor dieren het bedrijfsleven onvoldoende uitdaagt en te weinig impulsen biedt voor innovatie op het vlak van milieu en duurzaamheid. De omvang van het te verwerken deel van de mest wordt bepaald door de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Biologische landbouw

De groei van de biologische landbouw is aan het eind van de zestiger jaren van de vorige eeuw op gang gekomen toen steeds meer mensen zich zorgen maakten over de wijze waarop met het milieu werd omgegaan. De biologische landbouw lijkt daarvoor alternatieven te kunnen bieden. In de tachtiger jaren ligt de nadruk meer en meer op 'gezond leven' en op 'milieuvriendelijke producten'. Biologische land- en tuinbouwproducten worden doorgaans energiezuiniger geproduceerd dan gangbare landbouwproducten. Het fabriceren van kunstmest kost bijvoorbeeld veel energie. De biologische veehouderij gebruikt zoveel mogelijk zelf geproduceerd veevoer en importeert niet, zoals in de gangbare veehouderij gebruikelijk is, grote hoeveelheden uit het buitenland, vanwege de energiekosten van het transport. Tegenwoordig krijgt de kwaliteit (vollere smaak, echtheid en uniciteit van 'vergeten teelten') weer meer aandacht. In Nederland is het marktaandeel nog niet zo groot. Hiervoor zijn meerdere redenen te noemen:

  • De Nederlandse overheid subsidieert relatief weinig (voor opstart)
  • De Nederlandse consument heeft niet veel meer geld over voor biologische producten.
  • De afzetstructuur is lang onvoldoende geweest.
  • De gangbare landbouw is minder milieuverontreinigend da 40 jaar geleden.

Verdieping (bijzondere agrarische teelten)

Een aantal boeren speelt in op nichemarkten en specialiseert zich in voorheen soms ongewone teelten. Pootaardappels en de bijbehorende kennisindustrie is daar een goed voorbeeld daarvan. Andere voorbeelden van bijzondere teelten door agrarisch ondernemers zijn bijvoorbeeld artisjokken, asperges, eetbare bloemen en nieuw typen snijbloemen, bloembollen, viskwekerijen.

Verbreding met (niet-)agrarische nevenactiviteiten

Inkomsten uit agrarische activiteiten komen door concurrentie op de vrije markt steeds meer onder druk te staan. De Europese Unie bouwt het landbouwbeleid steeds verder af. Agrariërs zoeken daarom naar verbreding van hun activiteitenpakket, zodat een nieuwe inkomstenbron ontstaat. Dat kan een agrarische activiteit zijn zoals vleeskalveren naast het melkvee. Het kan ook gaan om het bewerken van eigen producten (tot kaas, ijs, yoghurt) en/ of de verkoop ervan. Ook kunnen ze slim inspelen op nieuwe markten zoals educatie, zorg en recreatie op het platteland. De toenemende kansen in de recreatieve sector hebben geleid tot verkoop van streekambachtelijke en eigen boerderijproducten direct aan huis of boerderij. In de IJsseldelta wordt ook samengewerkt aan eigen produkten, zoals kaas, parfum e.d. In de zorgsector is het gezonde, rustgevende aspect van het leven op het platteland ontdekt en ingezet voor de opvang van zorgbehoevende doelgroepen (gehandicaptenzorg, ouderen of soms delinquenten die op een boerderij re-integreren). Nevenactiviteiten kunnen de leefbaarheid van het platteland vergroten. De meest voorkomende nevenactiviteiten zijn:

  • Kleinschalige recreatie (kamperen bij de boer, paarden, agro-toerisme),
  • Boerderijwinkels,
  • Zorgactiviteiten,
  • Natuur- landschapsbeheer.

2.3.4 Uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied

2.4 Landschap En Cultuurhistorie

Het buitengebied van Kampen is een landschap met een hoge landelijke en cultuurhistorische waarde. Een groot gedeelte van dit gebied, waaronder de polder Mastenbroek en het Kampereiland ligt in het Nationaal Landschap IJsseldelta. Nationale Landschappen zijn landschappen met een bijzondere combinatie van landelijke en cultuurhistorische elementen. Binnen een Nationaal Landschap is ruimte voor sociaaleconomische ontwikkelingen, mits de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden blijven en liefst nog worden versterkt. Dit geldt ook voor het waardevolle cultuurlandschap buiten het Nationaal Landschap. Daarom is de landschappelijke en cultuurhistorische onderlegger voor het hele bestemmingsplangebied van grote betekenis om nieuwe ontwikkelingen met zoveel mogelijk ruimtelijke kwaliteit te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0006.png"

  1. 1. Rivier de IJssel
  2. 2. Kampereiland, Mandjeswaard en Zuiderzeepolders
  3. 3. Kraggenlandschap
  4. 4. Kamperveen en Polder Dronthen
  5. 5. Stroomruggen en Dijken
  6. 6. Polder Mastenbroek
  7. 7. Zwartewater
  8. 8. Broekgebieden
  9. 9. Veldontginning en De Ruiten
  10. 10. Vecht
  11. 11. Ruggen en weteringen

2.4.1 Beleid en ontwikkeling

De gemeenten Kampen, Zwolle en Zwartewaterland werken samen aan behoud en versterking van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta. Het Uitvoeringsprogramma geeft concreet vorm en prioriteit aan de inzet. Het Ontwikkelingsperspectief onderscheidt drie deelgebieden: Polder Mastenbroek, Kampereiland en buitenpolders en Rivierenlandschap. Buiten het Nationaal Landschap vormt het Slagenlandschap van Kampen een gebied met eigen karakter. De landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische kwaliteiten bestaan uit elementen en structuren die samen de wordingsgeschiedenis weer geven, en daaraan gerelateerd de identiteit en beleving van het gebied. Fysieke ruimtelijke en economische ontwikkelingen moeten hier zo goed mogelijk op inspelen. Toeristische activiteiten kunnen hiervan gebruik maken.

Kernkwaliteiten landschap, cultuurhistorie, archeologie

Deelgebied Hoofdkenmerken Structuren
Polder Mastenbroek Weidsheid Geometrie
Lange linten en weteringen
Ontbrekende wegbeplanting
Contrastrijke randen
Kampereiland, Mandjeswaard, Polder de Pieper, Zuiderzeepolder. Openheid Reliëf
Onregelmatige vormen
Rivierarmen
Dijken
Rivierenlandschap Kleinschaligheid en openheid Meanderende rivieren
Uiterwaarden
Contrastrijke randen
Dijken
Historische kernen

Bron: Ontwikkelingsperspectief nationaal Landschap IJsseldelta

De natuurlijke kwaliteiten geven per deelgebied aan welke bijzondere dier- en plantensoorten hier kunnen leven en wat die gunstige omstandigheden inhouden. Sommige soorten planten of dieren zijn bijzonder omdat ze in Nederland weinig meer voorkomen, sinds ons land steeds verder verstedelijkt en ontsloten raakt. Andere dieren en planten hebben een speciale positie in Europees verband, waar de leefgebieden rond riviermondingen bijzonder zijn. Elk deelgebied heeft weer zijn specifieke leefgebieden. De variatie gaat van natte, moerassige tot droge gebieden, van open graslanden tot meer besloten gebieden met riet of dijken. De dynamiek van de rivieren en groter open water is groter dan die van sloten of kolken. En de IJsseldelta kent relatief sterk geïsoleerde gebieden waar de rust de grote aantrekkingsfactor voor flora en fauna is.

Kernkwaliteiten natuur

Deelgebied Hoofdkenmerken Waardevolle leefgebieden
Polder Mastenbroek Veen- en kleibodem

Rust door geringe ontsluiting

Ligging tussen IJssel en Zwarte Water
Graslanden
Rieten (kreken)
Sloten
Dijken
Kolken

Met bijzondere planten en dieren als:
Zwanenbloem
Grutto (bv), purperreiger (vz), kolgans, kleine zwaan (wg)
Goudplevier en watersnip (dt)
8 soorten (Hrl) zoogdieren
Heidekikker (Rls)
Grote en kleine modderkruiper en bittervoorn
(Hrl-vissen in sloten)
Kampereiland, Mandjeswaard, Polder de Pieper, Zuiderzeepolder. Ligging langs Zwarte Meer

Rust door geringe ontsluiting
Graslanden
Kreken
Sloten
Wegbermen

Met bijzondere planten en dieren als:
Eebies, veldgerst, zilte greppelrus
Grutto (bv), kolgans en grauwe gans (wg), goudplevier (dt)
Rivierenlandschap Overstromingen, afzetting en erosie Vochtige graslanden
Moerassen
Hanken en geulen
Kolken en plassen
Dijken

Met bijzondere planten en dieren als:
Rivierfonteinkruid, margriet, cichorei, bitterkruid, kievitsbloem
Kwartelkoning en ijsvogel (bv)
Wilde zwaan, kleine zwaan, kolgans, meerkoet en smient (wg)
Slobeend en grutto (dt),
watervleermuis
Zwarte Meer en Ketelmeer Omvangrijk moeras

Voedselrijk ondiep water

Rust door geringe ontsluiting
Moeras
Ondiep water
Vogeleiland
NURG eilanden
Keteleiland

Met bijzondere planten en dieren als:
Dotterbloem, mattenbies, bittere veldkers
Roerdomp, purperreiger, grote karekiet en baardman (bv)
Lepelaar (zg), aalscholvers, wintertaling en krakeend (dt)
Grauwe ganzen, kolganzen en kleine zwanen (slaappl.; wg)
Watervleermuis, meervleermuis en otter
Zeeforel, zeeprik, rivierprik, kwabaal en meerval
Slagenlandschap
vlak, wijds en strak
“geslagen” (ontgonnen)broekbos
Strakke, regelmatige, langgerekte en evenwijdige kavels loodrecht op de wegen
hagen, solitaire bomen, erven en eendenkooien
Weidevogel- en broedgebieden
Ruigebied in de nazomer
bv=broedvogel; vz=voedselzoekend; wg=wintergasten; dt=doortrekkers; zg=zomergasten; Hrl=Habitatrichtlijn; Rls=rode lijstsoort

Bron: Ontwikkelingsperspectief nationaal Landschap IJsseldelta, bewerking (slagen- en kraggenlandschap: Bureau PAU)

2.4.2 Algemene ontstaansgeschiedenis

Cultuurhistorie slaat op de zichtbare (bovengrondse) elementen die de mens in de loop van de geschiedenis heeft achtergelaten bij het bewonen van een gebied. Het heeft betrekking op landschappelijke, aardkundige en bouwkundige elementen. Het landschap is gevormd door de mens en de natuur, en de zichtbare overblijfselen daarvan zijn de natuurhistorische en cultuurhistorische elementen. Steeds meer mensen interesseren zich hiervoor, en dit kan dan ook een bron van toeristische bezoeken vormen als het goed ontsloten en toegelicht wordt. Daarnaast dragen de cultuurhistorische waarden bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

IJs en veen

In de vroegere IJstijden ontstond de basis voor het huidige landschap. In het pleistoceen werden grind en grof zand afgezet door de toen wild stromende rivieren Vecht en IJssel. In het Laat-Pleistoceen werden deze rivieren rustiger, zodat fijn zand en klei werdt afgezet. Later werden door zandverstuivingen vanuit het drooggevallen Noordzeebekken over het hele gebied zanddekken afgezet. In het Holoceen vond veenvorming plaats in een uitgestrekt gebied tussen het Drents Plateau en de Noordzee. Na de IJstijd werd het warmer en steeg de zeespiegel. De IJssel, oorspronkelijk een zijtak van de Rijn, werd hiervan afgesneden en vormde in die tijd slechts een kleine stroom door het veen. Een doorbraak door een duinenrij aan de kust zorgde uiteindelijk voor het ontstaan van de Zuiderzee. Rond 250 jaar na Christus stopte de veenvorming en werd het land met een laag zeeklei bedekt. Dit is terug te vinden aan de voormalige Zuiderzeekust in het noordwesten van het plangebied.

Delta

De deltavorming startte pas in de twaalfde eeuw en beslaat dus een relatief korte periode. De I

Jssel herstelde zich als zijtak van de Rijn en stroomde meanderend haar weg zoekend tussen de hoogten van de Veluwe en het hoger gelegen Salland om noordelijk uit te monden in de Zuiderzee. Nadat dit landschap door de mens in gebruik werd genomen is het stroomdal van de IJssel met haar zijstromen steeds verder vastgelegd door de aanleg van dijken, om de overstromingen van het vruchtbare land te beperken. Naast de aanvoer van zoet water stond de delta onder invloed van de getijden, waardoor strengen in het landschap ontstonden.

Door het getij werd de zeeklei stroomopwaarts afgezet via de IJssel, het Zwartewater en de Reest (nu het Meppelerdiep), zelfs tot voorbij Hasselt. Door de aanleg van dijken kwam hier in de 13e eeuw een einde aan regelmatige afzetting van zeeklei in de kwelders. De huidige strengen in het landschap vormen de rest van geulen waarlangs het zeewater binnendrong en wegvloeide. Na de ontginning van de polders in de IJsseldelta daalde de bodem geleidelijk tot onder de zee- en rivierwaterpeil. Het land werd hierdoor natter zodat steeds meer moeite gedaan moest worden om de waterafvoer uit de polders goed te regelen. Aanvankelijk zal bemaling via molens hebben plaatsgevonden.

Kamperveen

De Utrechtse bisschop Godfried van Rhenen verleende omstreeks 1200 toestemming aan "enige scamele Friezen" zich te vestigen in het veen ten zuiden van Kampen. Waarschijnlijk ontleent Kamperveen zijn naam aan dit veen. Hier ontstonden de buurtschappen het Zuideinde, De Zande, de Hogeweg en oorspronkelijk ook de Leidijk. De voormalige gemeente Kamperveen lag op de grens van het machtsgebied van de Gelderse heren en de Bisschop van Utrecht, terwijl ook de heren van Buckhorst hun invloed lieten gelden. Dit ging vaak ten koste van de bevolking van Kamperveen.

Aan de Leidijk moet een buurtschap zijn geweest dat in de eerste helft van de veertiende eeuw zijn kerk krijgt, de eerste kerk van Kamperveen. Omdat het gebied regelmatig te lijden had van overstromingen, schoof de bewoning in de loop van de 17de eeuw meer op richting de Hogeweg. In 1839 werden met de toren en de laatste resten van de kerk korte metten gemaakt. De begraafplaats 'De Dompe' werd nog tot 1901 gebruikt. De Leidijk werd in de twintigste eeuw omgelegd zodat deze begraafplaats nu tussen de oude Leidijk en de nieuwe Leidijk ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0008.png"
Begraafplaats De Dompe is nog herkenbaar in het landschap en vertegenwoordigt een hoge cultuurhistorische waarde als overblijfsel van de eerste ontginningsbasis van dit gebied. De begraafplaats wordt beschermd door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3.

De Kamper Eilanden

Het noordelijk deel van het plangebied ligt in de delta van het mondingsgebied van de IJssel. Hier stroomde het IJsselwater via een aantal geulen in de Zuiderzee. De eerste vermeldingen van deze delta dateren uit de veertiende eeuw. Het gebied Kampereiland heeft zich door de eeuwen heen ontwikkeld door langzame landaanwas. De grondsamenstelling bestaat niet alleen uit veen zoals in Kamperveen en Mastenbroek, maar ook uit klei. In 1364 schonk bisschop Jan van Arkel de eilanden in de delta met het eraan gekoppelde recht op aanwas aan Kampen. De stad Kampen ontving in dit gebied van de Utrechtse bisschop 30 hoeven (ca. 550ha) "land dat gras draagt". Daarnaast kon de stad behouden wat het tot dusverre had verworven, namelijk het Sint Nicolaasbroek en de Kruishoop (het latere Haatland). Hierdoor kreeg de stad een aanzienlijk grondgebied in handen, dat tot op heden wordt verpacht, waardoor een andere bedrijfsstructuur dan elders is ontstaan en de bedrijven zijn kleiner zijn dan gemiddeld. Waarschijnlijk kon men de grond aanvankelijk alleen als grasland gebruiken. Vanaf 1503 staat permanente bewoning vast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0009.png"
In de middeleeuwen waren er ongeveer 18 erven op de Kamper eilanden aanwezig. In 1793 waren er al 71 bekend. In 1818 had het Haatland 10 boerderijen, de Zuiderwaard 1 boerderij en de Vossenwaard 4 boerderijen op terpen. Deze boerderijen zijn allemaal verdwenen. Aan de Buitendijksweg zijn in 1818 6 boerderijen op terpen aanwezig. Mogelijk bevatten sommige boerderijen vandaag de dag nog restanten van deze oude boerderijen.

Na de tweede wereldoorlog werden de stadsboerderijen uit de stad Kampen verwijderd en werden in dit gebied nieuwe stadserven gebouwd. Door de afsluiting van de Zuiderzee was het overstromingsgevaar geweken en werden deze boerderijen niet op terpen gebouwd.


Polder Mastenbroek

Polder Mastenbroek werd in de 12de eeuw ontgonnen volgens een voor de middeleeuwen uniek patroon, gebaseerd op drie evenwijdig gegraven weteringen en stond onder invloed van de heren van Voorst en de steden Kampen, Zwolle en Wilsum. Na een oorlog met de heren van Voorst werd dit gebied in 1364 door de bisschop van Utrecht verdeeld. De bisschop hield het gebied westelijk van de Bisschopswetering en Wolter van Voorst kreeg het gebied oostelijk van deze wetering. Rond 1800 vallen grote gedeelten van Mastenbroek onder de gemeente Zwollekerspel. Bij de opheffing van deze gemeente in 1967 werd 's-Heerenbroek aan IJsselmuiden toegevoegd.

Bij de aanleg vanaf 1364 werden de Bisschopswetering, de Oude wetering en de Nieuwe Wetering gegraven met een noord-zuid orientatie. Haaks hierop werd de Trekvaart (Kamperwetering) en in het verlengde hiervan de Kerkwetering gegraven. Naast de weteringen lagen aan twee kanten paden voor de ontsluiting van de boerderijen. Parallel en haaks op de weteringen zijn enkele stegen, smalle paden met een aan weerszijden sloten gesitueerd. De weteringen werden hoofdzakelijk gebruikt voor transport terwijl de stegen, zoals de Brésteeg en de Rieksteeg een secundair belang hadden. Tijdens de ruilverkaveling rond 1977 werden de weteringen gedempt en vervangen door een bredere weg met sloten aan weerszijden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0010.png"
Topografische kaart 1933, De Zwolseweg volgt een groot deel van de historische weg van Oosterholt naar Zwolle die al in 1364 aanwezig moet zijn geweest. De weg ligt namelijk op de scheiding van twee verkavelingsstructuren. De spoorlijn Kampen- Zwolle, in 1865 aangelegd als onderdeel van de lijn Utrecht-Amersfoort-Zwolle-Kampen, doorsnijdt het verkavelingspatroon van de polder Mastenbroek.

De steden Wilsum en Grafhorst

Wilsum is ontstaan op een zandrug langs de IJssel. De hoogte van de zandrug vormde een natuurlijke bescherming tegen het water en zo een goede plek om te wonen. In de oudst bekende vermelding van Wilsum uit 1213 wordt gesproken van het Kerspel Wilsem(Wilsum) en Santlike(Zalk). De bebouwing concentreerde zich eeuwenlang op de zandrug, langs de dijk (voltooid in de 14e eeuw). Al vóór 1321 kreeg Wilsum van de bisschop van Utrecht stadsrechten. Het stadsgebied omvatte de Nieuwstad (een planmatig opgezet buurschap ontstaan na de bedijking van de IJssel), maar niet Harsenhorst en Uiterwijk.

Ook Grafhorst is gesticht op een zandrug. Grafhorst ligt aan het Ganzendiep, een voormalige arm van de IJsseldelta. Vroeger heette deze het 'Graffersche dyp'. Wanneer de nederzetting is gesticht, is onbekend. Het is niet ondenkbaar dat de eerste bewoners van deze streek, de Bruckters en later de Saksische stammen, de zandruggen gedeeltelijk hebben afgegraven. Hieruit zou ook de naam Grafhorst ontstaan kunnen zijn. De naam Grafhorst is immers een samenstelling tussen 'graf' en 'horst'. Het eerste woord is waarschijnlijk afgeleid van het woord 'graven' en het tweede woord betekent 'een met bomen begroeide hoogte' of 'rivierduin'. 12 november 1277 wordt Grafhorst voor het eerst in een officiële acte genoemd. In 1333 verleent de Bisschop van Utrecht het plaatsje Grafhorst stadsrechten.

Zowel Wilsum als Grafhorst hebben zich nooit echt als stad ontwikkeld. Ze onderscheidden zich wel van het platteland door hun bestuursinrichting en eigen rechtspraak. Beide steden hadden bijvoorbeeld hun eigen Burgerweide. In 1937 werden de gemeenten IJsselmuiden, Grafhorst, Wilsum, Kamperveen en Zalk, op voorstel van de gedeputeerde staten van Overijssel, uit het oogpunt van doelmatigheid samengevoegd. Na de fusie van IJsselmuiden en Kampen in 2001 vallen deze grondgebieden onder de gemeente Kampen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0011.png"
Burgerweide(donkergroen) en de gemeentelijke weidegrond(lichtgroen) in de polder Mastenbroek. Volgens de kadastrale gegevens uit 1817.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0012.png"
Bij de verdeling van Mastenbroek werd de stad Wilsum een zogenaamde voorslag toegewezen. In 1407 bedroeg deze "Wylsemer Voirslag" 32 morgen (oppervlaktemaat, iets minder dan een hectare). Mogelijk is deze voorslag opgegaan in de Wilsumer burgerweide. Op 1 april 1936 droeg de gemeente Wilsum formeel haar deelgerechtigheid in het gebruiksrecht van het Burgerland over aan de burgerij van Wilsum. De burgerij van Wilsum droeg daarbij aan de gemeente Wilsum het eigendom van de Scherpenhoek over. Enige jaren na instelling van de gemeente IJsselmuiden verkreeg de burgerij van Wilsum het volle eigendom van het Burgerland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0013.png"
Fragment kadastrale minuut 1818 waarop het sikkelvormige grondgebied tussen de Lagelandweg en de Brinkweg als Hongerenoord is aangegeven


afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0014.png"


Kadastrale minuur 1818, rechts het gebied de Halingen, waar de gemeentelijke Burgerweide lag. Dit gemeenschappelijke weidegebied voor de burgerij was ongeveer 56 ha groot.


afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0015.png"


De tuinen en bospercelen bij Grafhorst, militaire kaart 1845


Buckhorst

Aan de Zalkerdijk, dicht bij de grens tussen Overijssel en Gelderland heeft vanaf in ieder geval de dertiende eeuw tot 1840 het huis Buckhorst gestaan. Op de kadastrale minuut van 1818 staat het kasteel, het kasteelterrein met bijbehorende parkaanleg, de grachten en gebouwen nog volledig ingetekend. De layout van het terrein van het voormalige kasteel is deels bewaard gebleven. De buitengrachten zijn gedempt maar twee van de oudste binnengrachten zijn , de westelijke en oostelijke met een stuk zuidelijk binnengracht zijn nog aanwezig, al zijn zij sterk verland. Op het voormalige kasteeleiland staat nu een boerderij met drie losse schuren, waarvan één gedeeltelijk op de locatie van de middeleeuwse zaalbouw.

Wittenstein

Het landgoed Wittenstein is gesticht in 1596 en bestond uit een buitenhuis met gracht en een rechthoekig landgoed. In de tweede helft van de 19de eeuw werd bij landhuis Wittenstein een boerderij gebouwd die nu nog aanwezig is. Rond 1880 zijn de grachten van het landhuis gedempt en in 1938 werd het huis gesloopt. Op de zelfde plaats bouwde men een nieuw houten huis. Opvallend zijn de lanen die rondom het landgoed aanwezig zijn.

Meerzicht

De eerste aanduiding van het nog bestaande landgoed Meerzicht is te vinden op de kadastrale minuut van 1818. Het landgoed behoorde in het midden van de 19de eeuw tot de bezittingen van Richard van Romunde. In de successie-memorie van deze op 15 april 1853 overleden oud-wethouder van Kampen, wordt Meerzicht als volgt omschreven: een heerenhuis en koepel, hoveniershuis met stalling en schuur, benevens een huis bij het hek, welke laatste thans tot erfje of boerderij is ingericht, zijn hierbij gelegen vijf akkers bouwland, twiegwaarden langs de kolk en trekvaart, bosch en tuingrond, tesamen groot 10 bunder, 43 roeden en 43 el… Het herenhuis, de laan en het huis bij het hek zijn nog aanwezig.

2.4.3 Bestaande situatie - natuurlijke laag

De natuurlijke ondergrond kent in de IJsseldelta een afwisselend patroon van waterlopen, geulen, laag gelegen natte gronden en hoger gelegen droge zandgronden.

In het gebied ingesloten tussen IJssel, Ganzendiep en de polder Mastenbroek liggen de zandruggen min of meer parallel aan IJssel en Ganzendiep. Opvallend is de paraboolvormige zandrug van Oosterholt (mogelijk een rivierduin ontstaan door het opwaaien van rivierzand). De laag gelegen natte gronden grenzend aan IJssel en Ganzendiep zijn rivierkleigronden; de overige laag gelegen natte gronden, ook in de polder Mastenbroek, zijn vooral veengronden.

Het gebied ingesloten tussen IJssel, de grens met Overijssel en voormalige Zuiderzee (nu Drontermeer) is relatief laaggelegen en kent weinig reliëf. Opvallend is de overwegend noord-zuid gerichte structuur van de landschappelijke ondergrond. Langs de IJssel liggen oeverwalafzettingen in een strook min of meer parallel aan de rivier. Ook de oude IJsselarmen volgen hier de noord-zuid gerichtheid van de rivier. Aan de voormalige Zuiderzeezijde liggen parallel aan de vroegere kustlijn walachtige verhogingen, ontstaan in het sedimentatiedek door de getijdenwerking. Afwijkend is hier de gerichtheid van de oude getijdengeulen; deze staan haaks op de vroegere kustlijn. Dit heeft bij de Enk geleidt tot een onderbreking in de noord-zuid gerichte structuur van de bodemlaag; hier bevinden zich min of meer oost-west gerichte zandafzettingen. In het landschap zijn nog restanten van de oude getijdengeul zichtbaar. De Reve, een van oorsprong natuurlijke waterloop, is in het verleden uitgediept, verbreed en rechtgetrokken en als zodanig niet meer in z'n oorspronkelijke vorm, maar nog wel als waterloop te herkennen.


Op de grens van IJssel en voormalige Zuiderzee is een onregelmatiger patroon te zien. De IJssel vertakte zich hier in een aantal 'Diepen' waartussen kleine eilanden, de zogenaamde 'Waarden', ontstonden die in de loop der tijd door verzanding van de geulen aaneengegroeid zijn. In het landschap zijn nog enkele geulen herkenbaar. Door de voortdurende overstromingen is dit gebied overslibt met een laag kalkrijke zavel of klei van verschillende dikte. Het Noorddiep, de Goot, het Ganzediep en het Zwartewater zijn de nu nog overgebleven open delen (met water) van de oorspronkelijke delta.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0016.png"

geomorfologische kaart


Waardestelling

De Kampereilanden zijn aardkundig bijzonder waardevol: het afwisselende patroon van 'Diepen' en 'Waarden' is karakteristiek voor de rivierdelta en vormt een uniek stukje Nederland. Bijzonder is ook de smalle strook met strandwallen parallel aan de voormalige Zuiderzeekust en het laagveen rond Kamperveen. Op kleinere schaal zijn de diverse dekzandkoppen (onder andere ten westen en oosten van de Enk) aardkundig waardevolle elementen.
Aan de rechterzijde van de IJssel zijn de natuurlijke zandruggen, de restanten van het rivierduin (ondanks het feit dat een deel is aangetast door zandafgravingen) en het laagveen in de polder Mastenbroek aardkundig waardevol.


Wijze van bescherming

Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan is het niet nodig om voorschriften op te nemen om de bovengenoemde waarden te beschermen. De natuurlijke zandruggen, restanten van het rivierduin en de dekzandkoppen hebben gedeeltelijke bescherming door de waarde archeologie. Wanneer binnen het plangebied ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen worden gemaakt is het wel nodig om voorschriften ter bescherming van de bovengenoemde waarden op te nemen.

2.4.4 Bestaande laag - agrarische cultuurlandschappen

Het afwisselende patroon van de natuurlijke ondergrond is leesbaar in het landschap van de IJsseldelta; de landschappelijke structuren zijn in het algemeen ook ontstaan in de tijd dat de ingebruikname van het landschap met name bepaald werd door de verscheidenheid in bodem, relief en waterhuishouding.

Vanouds vormen de zandruggen hier de structuurdragers van het landschap: op de zandruggen ontstond de eerste bebouwing van woonkernen als Wilsum, Nieuwstad, Uiterwijk, Oosterholt en Grafhorst, vanaf deze hoger gelegen delen is het omringende lager gelegen landschap in gebruik genomen en verkaveld. De zandruggen zijn daarmee verankerd in het landschap; er is sprake van een sterke samenhang tussen de natuurlijke ondergrond, weg, bebouwing, opgaande beplanting en verkavelingsstructuren. De oeverwallen langs de IJssel kennen een onregelmatig wegenpatroon en blokverkaveling. De bebouwing bestaat uit oude boerderijen en moderne agrarische bedrijven. Op sommige erven zijn de oude fruitboomgaarden nog herkenbaar.

De laag gelegen natte gronden kenden vanouds een gebruik als weide en hooiland. Slootjes zorgen voor de noodzakelijke afwatering van deze gronden en vormden in veel gevallen de perceel- of eigendomsgrenzen. De grote mate van openheid van de laag gelegen natte gronden maakte dat de historische linten met verspreide agrarische bebouwing en opgaande beplanting (onder andere boomgaarden) zich als verdichte linten aftekenden in het agrarisch cultuurlandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0017.png"

Het sikkelvormige grondgebied tussen de Lagelandweg en de Brinkweg en de waterloop in het verlengde hiervan heeft een sterk afwijkende grofmazige verkaveling. Mogelijk is hier sprake geweest van gemeenschappelijke gronden.

In Kamperveen en polder Dronthen vormen de dijken vanouds de structuurdragers van het landschap: vanaf de dijk werd het gebied verkaveld, aan of op de dijk ontstond de eerste bebouwing. Bij de aanleg van de dijken werd gebruik gemaakt van de aanwezige natuurlijke verhogingen in het landschap. De oude dijken zijn daarmee verankerd in het landschap; er is sprake van een sterke samenhang tussen de natuurlijke ondergrond, dijk, terpen, bebouwing, opgaande beplanting, bermsloten en verkavelingstructuren. Bij de Zwartendijk, Venedijk, de Schansdijk, de Leidijk en de Hogeweg is deze samenhang en het daarbij behorende karakteristieke dijkprofiel heel herkenbaar. Door recente (infrastructurele) ingrepen in het landschap is dit bij de Slaper nog slechts op delen het geval. De bedoeling is echter dat dit - in het kader van de landschappelijke inpassing van de Hanzelijn - op korte termijn waar mogelijk hersteld wordt. Bijzonder is het verschil in uiterlijk tussen de oude dijkringen en de jongere dijken. De Zwartendijk, Venedijk, Schansdijk, Slaper en Hogeweg worden begeleid met opgaande beplantingen op de dijk; bij de jongere dijken, zoals de Buitendijks- en Kardoezenweg ontbreekt dit. Verder kennen de oude dijken een typische kronkelstructuur; een gevolg van de diverse dijkdoorbraken. De samenhang tussen kolk en bocht in de dijk is in veel gevallen nog zichtbaar; een enkele kolk is dichtgegroeid of gedempt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0018.png"

Kaartuitsnede Johan Muller: Caerte van de vrijheyt der stad Campen 1724, omgeving Polder Dronthen Ter hoogte van de Enk zorgde de natuurlijke ondergrond voor een onderbreking in de noord-zuid gerichte structuur van het landschap; de oude getijdengeul vormt hier de scheiding tussen de dijkringen van Kampen en Kamperveen. De dijken liggen hier aan weerszijden min of meer parallel aan de oude getijdengeul. Bij de aanleg van de Slaper en de Noordwendigedijk is gebruik gemaakt van de hoger gelegen zandafzettingen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0019.png"

Bij de inpoldering van polder Dronthen werd bij de aanleg van de dijken gebruik gemaakt van de walachtige verhogingen in het sedimentatiedek; de noord-zuid orientatie van de natuurlijke laag is hier leesbaar in de noord-zuid gerichte dijkstructuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0020.png"
Kronkels in de Zwartendijk door de vele dijkdoorbraken

De veengronden ten oosten van de Zwartendijk zijn waarschijnlijk al vanaf de 12e eeuw in gebruik als weide en hooiland. Karakteristiek is hier de lage ligging en de afwijkende – grofmaziger – verkaveling: het gebied kende lang een gemeenschappelijk gebruik als de vroegere stadsweiden van de stad Kampen. De Melm, een noordelijker gelegen voormalige stadsweide, kent sinds 1936 een regelmatige strokenverkaveling. Ook een strokenverkaveling, maar niet altijd even regelmatig, kennen de Zuiderzee(klei)polders Dronthen, Buitendijks en Zevenhuizen. De polder Zeeburg kent een meer blokvormige verkaveling. De veengronden rond Kamperveen kennen een karakteristieke regelmatige slagenverkaveling van langgerekte evenwijdige kavels loodrecht op de wegen/dijken (Leidijk, de Hogeweg en de Venedijk) met de weteringen daartussen (Buitenwetering en Binnenwetering). De smalle percelen worden gebruikt voor grondgebonden landbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0021.png"
Topografische kaart M.J. de Man 1802-1812, slagenverkaveling Kamperveen Van links naar rechts, de Gelderse gracht, de Leidijk, de Binnenwetering, de Hogeweg , de Buitenwetering en de IJsseldijk. Militaire kaart 1859.

De onregelmatige structuur van de natuurlijke ondergrond bij de monding van de IJssel is leesbaar in de typische kronkelstructuren van het agrarisch cultuurlandschap in dit gebied. De natuurlijke hoogten vormden hier de basis voor de eerste bewoning in het plangebied; bij het opwerpen van de terpen werd gebruik gemaakt van de hoogste plekken in het landschap die - tot op zekere hoogte - een natuurlijke bescherming tegen het water boden. Ook voor de dijkaanleg werd aansluiting gezocht bij de hoger gelegen delen in het landschap. De huisbelten liggen verspreid in het landschap; de oudste op de hoogte plekken. Vanaf de hoger gelegen delen van het landschap is het omliggende lager gelegen landschap in gebruik genomen en verkaveld. Karakteristiek voor de noordelijk gelegen gronden bij de monding van de IJssel is de onregelmatige blokverkaveling die samenhangt met het subtiele reliëf en onregelmatige patroon van geulen ('diepen') en waarden. De waarden, de hoger gelegen delen, zijn al eeuwen in gebruik als weide en hooiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0022.png"
Op een kaart van de Hattinga's van 1724-1745 zijn de afzonderlijke waarden nog zichtbaar. Men neemt aan dat de eilanden in verschillende fasen zijn ingedijkt waarbij steeds nieuwe op- en aanwassen in gebruik werden genomen. De overbodig geworden dijken groef men vaak weer af, zodat de grond opnieuw gebruikt kon worden. Delen zijn nu nog als dijk herkenbaar in het landschap, andere delen alleen nog te herkennen in het tracé van wegen of in perceelsscheidingen.

In de polder Mastenbroek zijn de weteringen de structuurdragers. De erven, de meeste op terpen, liggen als verdichte 'kralen' aan deze lange rechte lijnen in de polder. De omliggende gronden zijn vooral in gebruik als hooi- en weidegronden. De verkaveling is streng geometrisch met blokverkaveling en bajonetkruisingen. Toch liggen de wegen vanwege hun ouderdom niet kaarsrecht in het land. De randen van de polder worden gemarkeerd door dijken. Het gridpatroon van de verkaveling loopt niet altijd tot de dijk maar gaat op enkele plekken over in een grillige blokverkaveling, met name in de overgangszone naar bebouwing in (dijk)linten of kernen, gebieden die door een hogere ligging al eerder in gebruik genomen waren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0023.png"

Grofmazige gridstructuur met grote rechthoekige blokverkaveling polder Mastenbroek

Waardenstelling

Bij de ruilverkaveling in de eerste helft van de 20e eeuw is een deel van de oorspronkelijke verkaveling van het plangebied gerationaliseerd, maar de diversiteit in verkavelingspatronen én een groot deel van de landschappelijke karakteristieken zijn behouden. Waardevolle structuren en elementen in het agrarische cultuurlandschap zijn met name de oude dijken, de kolken, huisterpen en broekswegen, maar ook watergangen als de oude Reve, de Binnenwetering en het afwateringskanaal. Waardevol is ook het herkenbare onderscheid tussen de ruimtelijke verschijningsvorm van de verschillende landschappen, zoals bijvoorbeeld tussen het Kampereiland, waar de erven als verdichte eilanden verstrooid in het open landschap liggen, en het zuidwestelijk daarvan gelegen deel van het plangebied, waar de oude dijken met daarop geöriënteerde erven als verdichte linten de ruggengraten van het karakteristieke open laagveenlandschap vormen. De nog gave polderverkaveling van Mastenbroek heeft als eerste rationele verkaveling in Nederland een hoge cultuurhistorische waarde. De cultuurhistorische en recreatieve waarde van de polder Mastenbroek en het Kampereiland hebben een officiële status gekregen door aanwijzing als Nationaal Landschap IJsseldelta.

Wijze van bescherming

De waarde landschap beschermt genoemde elementen. De dijken en broekswegen hebben gedeeltelijke bescherming door de waarde archeologie. Ook de kolken en huisterpen genieten bescherming waardoor deze afdoende zijn beschermd. Wanneer binnen het plangebied ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen worden gemaakt is het wel nodig om voorschriften ter bescherming van de bovengenoemde waarden op te nemen.

2.4.5 Bestaande situatie - stedelijke laag

Ten westen en noordwesten van de stad Kampen bestaat de aanwezige bebouwing nog grotendeels uit agrarische of voormalige agrarische erven; verdichting met andere bebouwing heeft nauwelijks plaatsgevonden. Het gebied heeft daarmee een uitgesproken agrarisch karakter. De kenmerkende erfstructuur kent een onderscheid tussen voor- en achter: de voorkanten met woonfuncties aan de openbare weg, de achterkanten met bedrijfsfuncties aan het landschap. De erven zijn voorzien van stevige erfbeplantingen. De traditionele boerderij staat op een terp en is een hallenhuis waarvan het woongedeelte een rechte topgevel en het bedrijfsgedeelte een wolfseind heeft (minder gevoelig voor de wind). Vanouds zijn deze boerderijen met een rieten kap gedekt. In de buurt van Zuideinde West komt naast het hallenhuis het rietgedekte T-huis veel voor. Ook rond Zalk zijn beide boerderijtypen gangbaar maar hier staan ze niet altijd op terpen. Aan de Zalkerdijk staan de traditionele boerderijen, meestal in de vorm van een rietgedekt hallenhuis met wolfseinden, onder aan de dijk. Het kenmerkende type boerderij uit de periode 1930-1940 is een lage met rode pannengedekte hallenhuisboerderij met wolfseinden aan de voor- en achtergevel. De nieuwe stadserven, gebouwd na de aanleg van de afsluitdijk, zijn in het veld te herkennen aan het feit dat deze niet meer op terpen zijn gebouwd. Kenmerkende typen uit deze tijdsperiode zijn de kop hals romp boerderij (waarbij het bedrijfsgedeelte soms haakvormig werd uitgevoerd) en de hallenhuisboederderij met krimp. De boerderijen uit deze periode kregen een dakbedekking van rode gebakken pannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0024.png"

Wederopbouwboerderij Melmerweg 17 De Mastenbroeker polder

Langs de historische dijken in het gebied is de sterke relatie met de dijk zichtbaar; de bebouwing bevindt zich hoofdzakelijk op verhoogde woonplateaus of terpen aan of op de dijk en de woningen kennen een oriëntatie op de dijk. De meest voorkomende kaprichting is haaks op de dijk. Het feit dat het hooiland een belangrijke inkomstenbron was voor de boeren in dit gebied is nu nog herkenbaar aan de vele hooibergen. De erven zijn meestal voorzien van stevige erfbeplanting. Bij de Buitendijksweg kennen de oude erven een zelfde opzet en relatie met de dijk, ook al is de oude dijk hier nauwelijks meer als zodanig herkenbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0025.png"

Foto kenmerkend erf/kenmerkende bebouwing/kap haaks op de dijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0026.jpg"

Topografische atlas M.J. de Man 1802-1812, gebied rond Kampen. Opmerkelijk is dat de bebouwing langs de Zwartendijk zich lang beperkt heeft tot het deel ten zuiden van de Wilgenweg, het deel van de Maten. Mogelijk speelt het feit dat zich hier in de ondergrond enkele dekzandopduikingen bevinden een rol, maar ongetwijfeld ook het feit dat de noordelijker gelegen broekgronden gemeenschappelijke gronden waren die vrij van bebouwing moesten blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0027.jpg"

Bij de Leidijk stond de bebouwing oorspronkelijk alleen aan de oostkant en bij de Hogeweg juist aan de westkant van de dijk. De richting waar van uit het water bij overstroming kwam zal hier een rol hebben gespeeld.

Op de Kampereilanden liggen de erven onregelmatig verspreid, zowel direct aan de openbare weg als op enige afstand ervan aan een doodlopende 'oprijweg'. De boerderijen zijn hier vanouds laag gehouden in verband met de wind. Daarbij is de zijde met voordeur en ramen op het oosten gericht, zodat de woonkant het minst last heeft van de wind.

De erven in de Mastenbroeker polder zijn vooral op terpen aan de Oude, de Nieuwe en de Bisschopswetering gesitueerd, waarbij het woonhuis in de richting van de wetering is geplaatst. Het traditionele boerderijtype is hier het rietgedekte hallenhuis met wolfseinden. Veel boerderijen zijn van het T-huis type. Bruggen uit de tijd van de ruilverkaveling geven toegang tot de erven.

Ook aan de Zwolse weg komt het T-huis type veel voor. De verspreid gelegen agrarische bebouwing op terpen is hier niet noodzakelijkerwijs georiënteerd op of aan de Zwolseweg; de huisbelten zijn te vinden op de hoge delen in het landschap.

Zuideinde verdient bijzonder vermelding, de bebouwingsconcentratie in de zuidpunt van de polder Kamperveen. Behalve veel traditionele agrarische bebouwing komt hier veel woonbebouwing voor, en zelfs een kerk, een school en twee niet-agrarische bedrijven. Met de beplanting langs wegen en op erven en tuinen kan Zuideinde als een 'kleine kern' in het overigens open landschap gezien worden. De bebouwing sluit aan op de bebouwing bij Zwarteweg (gemeente Oldebroek).

Gemalen en sluizen

Een bijzondere categorie bebouwing in het landschap van de IJsseldelta – van belang voor de waterhuishouding - zijn de gemalen en sluizen. Het stoomgemaal met dubbel schoepenrad aan de Middenwetering (gebouwd in 1856 voor de polder Broeken en Maten) en het electrogemaal aan de Noordwendigedijk (met aangrenzende kolk en overloopkanaal) zijn aangewezen als Rijksmonument.

Grootschalige infrastructuur

De aanleg van bovenregionale infrastructuur (denk aan N307, N50 en Hanzelijn, maar ook de aanleg van de Verlegde Niersallee) heeft tot gevolg gehad dat oude lijnen in het landschap - de Burgemeester Hardenbergweg, de Slaper, de Venedijk, de Zwartendijk en (Boven)broeksweg(en) - zijn doorsneden. Soms alleen in het platte vlak; er is in dat geval nog sprake van een visuele relatie tussen de beide delen. De doorsnijding van de Zwartendijk door de Hanzelijn is hiervan een voorbeeld. In andere gevallen zorgde de doorsnijding voor een onderbreking in de ruimtelijke continuïteit van de oude lijn. De doorsnijding van de Slaper door de dijklichamen van N50 en Hanzelijn is hiervan een voorbeeld.

De nieuwe lijnen in het landschap hebben geen relatie met de onderliggende natuurlijke ondergrond en met bestaande landschapspatronen; bereikbaarheid is de belangrijkste kwaliteit van N50, N307 en Hanzelijn. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de gestroomlijnde technische vormgeving en het knooppunt van bijbehorende op- en afritten. Het bovenregionale, doorgaande karakter maakt dat auto(snel)weg en Hanzelijn moeilijk te kruisen lijnen in het landschap vormen en een barrière zijn voor water, mens, plant en dier. Zo vormt de N50 aan de westzijde van Kampen een vrij harde stadsrand.

Waardenstelling

In het plangebied komen zeer veel waardevolle boerderijen en erven voor. En niet alleen onder de historische boerderijen en erven; ook de moderne boerderijtypen en erven vormen een waardevolle laag in het landschap. In de bijlage is een volledige lijst van cultuurhistorisch waardevolle panden opgenomen. Deze lijst is gebaseerd op inventarisaties van karakteristieke erven en panden (uitgevoerd door Het Oversticht) en de aanwezige Rijks- en Gemeentelijke monumenten.

Het stoomgemaal met dubbel schoepenrad aan de Middenwetering en het electrogemaal aan de Noordwendigedijk met de omliggende waterhuishoudkundige voorzieningen hebben een hoge cultuurhistorische waarde.

Wijze van bescherming

Om de karakteristieke panden in het plangebied te beschermen zijn deze op de verbeelding aangegeven. De karakteristieke erven zijn aangegeven middels de aanduiding W-CH (Waarde Cultuurhistorie). Het gaat veelal om bescherming van de hoofdvorm. Het bestemmingsplan voorziet ter bescherming na agrarische bedrijfsbeeindiging in een mogelijkheid de karakteristieke panden op een erf in te vullen met ten hoogste drie woningen.

2.4.6 Bestaande situatie - lust en leisure laag

Met de komst van de nieuwe lijnen in het landschap is een nieuw perspectief toegevoegd aan de beleving van dat landschap: sneller, van grotere hoogte. De nieuwe dijklichamen van N50 en Hanzelijn fungeren door hun hoogte min of meer als balkons; vanaf de Hanzelijn en de N50 heb je enerzijds zicht op de stad, anderzijds op of 'over' het omliggende landschap. De omgeving van het nieuwe station met de knoop van infrastructuur is in deze 'snelwegwereld' een speciale plek. Het nieuwe station vormt daarin een mooi oriëntatiepunt. Zichten op de Molenbrug en de toren van de Bovenkerk vormen de visuele verbindingen met de stad Kampen. Oude lijnen verknopen het stedelijk gebied met het landschap. Met name de oude broekswegen vormen te voet en op de fiets prachtige verbindingen tussen binnenstad, buitenwijken en landschap en vervullen daarmee een belangrijke functie in het netwerk van langzaam verkeer.

De historische dijken in het buitengebied vormen de 'scenic routes'; vanaf de dijken beleef je het landschap van de IJsseldelta. De verschillende fasen van inpoldering zijn daarbij af te lezen aan de verschillen tussen de oude en de nieuwe dijken; de oude zeedijken vormen besloten en kleinschalige lijnen in de open polders waar de nieuwe dijklichamen de ruimte van het oude agrarische cultuurlandschap begrenzen.

Bijzondere elementen in het landschap vormen de restanten van de landgoederen Wittenstein en Meerzicht én de restanten van de voormalige havezate Buckhorst. De layout van het terrein van Buckhorst is grotendeels bewaard gebleven; in het veld zijn de oude laanstructuren en grachten voor een belangrijk deel nog herkenbaar. Op het voormalige kasteelterrein staat nu een boerderij met drie losse schuren, waarvan één gedeeltelijk op de locatie van de middeleeuwse zaalbouw. Opvallend bij het landgoed Wittenstein zijn vooral de aanwezige lanen; de grachten en het landhuis zijn verdwenen. Op het landgoed Meerzicht is het herenhuis nog aanwezig, en daarnaast ook een laan en 'het huis bij het hek'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0028.png"

Herenhuis Meerzicht

Waardenstelling

Het landschap van de IJsseldelta vertegenwoordigt hier een bijzondere toeristische en recreatieve potentie en vormt een belangrijk onderdeel van de cultuur en identiteit van de gemeente Kampen. Beeldbepalende cultuurhistorische elementen en plekken in het landschap als de oude zeedijken, de boerderijen op een terp of een bocht in de dijk om een kolk vertellen het verhaal van het gebied en zijn belangrijk voor de identiteit van de plek en de mensen die hier wonen, werken en recreëren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0029.png"

Bijzondere elementen als de restanten van de voormalige havezate Buckhorst en de landgoederen Wittenstein en Meerzicht (met de daarbij behorende laan-, paden- en groenstructuren, en bij Meerzicht het herenhuis en het huis bij het hek) vertegenwoordigen een hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Het herenhuis Meerzicht heeft ook een bouwhistorische verwachtingswaarde.

Wijze van bescherming

Gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan en de beschermende werking van de planvoorschriften voor cultuurhistorische elementen zijn de bovengenoemde waarden afdoende beschermd. De landschappelijke structuur van de landgoederen wordt beschermd door de 'waarde landschap'. Het kasteelterrein van Buckhorst, een archeologisch monument, wordt beschermd door de waarde archeologie .

2.5 Archeologie

Het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, heeft als doelstelling de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Om dit 'Verdrag van Malta' in de Nederlandse wetgeving te integreren is in 2007 de 'Wet op de archeologische Monumentenzorg' in werking getreden. Daarmee is de Monumentenwet 1988 gewijzigd op het onderdeel archeologie.

Met het inzetten van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem, bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat we in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moeten omgaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Archeologie houdt zich bezig met het bestuderen van het bodemarchief. Dit zijn oude sporen en structuren die in bepaalde delen van de bodem achtergebleven zijn en informatiewaarde bevatten. Door correcte bestudering kunnen we feiten en omstandigheden van vroeger achterhalen. De betekenis van het gemeentelijke bodemarchief is variabel en bestaat uit waarden en verwachtingen. Een aantal locaties met bekende waarden staan geregistreerd als monument op de Archeologische MonumentenKaart (AMK-terreinen). Hierop staan de stadskern van Kampen, de terpen en de locaties van voorname buitenplaatsen (bijv. Buckhorst te Zalk) enz. Voor het overige gemeentelijke grondgebied geldt een indeling op basis van hoge, middelmatige tot lage verwachtingen. Deze gegevens staan op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, die tevens de AMK-registraties bevat. Op de plankaarten geven we voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen en verwachtingswaarden bevinden. De kern van de huidige archeologiewetgeving omvat bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, moet er oudheidkundig bodemonderzoek plaatsvinden. De informatie van deze bij bodemonderzoek onderzochte resten behouden we vervolgens door middel van documentatie daarvan. Voor gebieden waar we reële verwachtingen hebben ten aanzien van archeologische waarden en waar ruimtelijke ingrepen gaan plaatsvinden moet, bij planvorming van een bepaalde omvang, inventariserend onderzoek plaatsvinden om te bewijzen of er daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek moeten vervolgens volwaardig in de belangenafweging worden meegenomen. Op basis van dit onderzoek kunnen we besluiten tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. Deze beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Kampen berust bij de overheid als bevoegd gezag. In het van geval van Kampen is dit de gemeente Kampen.

Het plangebied algemeen

Het plangebied op de rechteroever van de IJssel bestaat uit een noordelijk en een zuidelijk deel verbonden door een deel van de oeverwalzone van IJsselmuiden. Het overige deel van IJsselmuiden-dorp en polder de Koekoek valt buiten het plangebied en vormt de scheiding tussen de planhelften. Het noordelijk plandeel bestaat uit kampereiland. Dit gebied is in de 14de eeuw ontstaan als een reeks zandbanken in de delta van de IJssel. In de loop der jaren groeiden die zandbanken aaneen tot het huidige Kampereiland. Historische relicten in de vorm van oude dijken en terpen herinneren aan de cultivering van dit gebied. Kampereiland telt tientallen terpen, waarvan meerdere van middeleeuwse ouderdom zijn. Al deze terpen zijn AMK terreinen.

Ten zuiden van IJsselmuiden-de Koekoek bevindt zich het rivierduingebied van Oosterholt. Omdat het rivierduin van oudsher aantrekkelijk moet zijn geweest voor vestiging, geldt voor deze landschappelijke eenheid een hoge archeologische verwachting. Te Oosterholt zijn mogelijk nog resten van een kartuizer klooster aanwezig. Het overige deel van dit plangebied bestaat uit de oeverwalzone en het rivierduin van Wilsum-Nieuwstad. Ook hier geldt voor het rivierduin een hoge verwachting. Het oostelijke deel van het plangebied op rechteroever van de IJssel wordt gevormd door 's-Heerenbroek, dat in de tweede helft van de 14de eeuw gesticht is door de bisschop van Utrecht om diens landerijen in de polder Mastenbroek, die vanaf 1364 ontgonnen werd, te beheren. In dit deel zijn meerdere terpen aanwezig, die allen een AMK status hebben. De dorpskommen van Wilsum en 's-Heerenbroek behoren niet tot het plangebied.

Het plangebied op de linkeroever van de IJssel is door de ligging van plangebied IJsseldelta-Zuid opgesplitst in een noordelijk, midden en zuidelijk deel. Het zuidelijke plandeel omvat het dorpsgebied van Kamperveen en het buitengebied van Zalk. Landschappelijk maakt dit gebied deel uit van de noordwestelijke veenrand langs de Veluwe. Door de IJssel is het landschap bedekt met riviersediment. Kamperveen is ontstaan als een veenontginning in de 13de eeuw. De oude ontginningsstructuur van het dorp wordt aangegeven door de Leidijk en de Hogeweg, en is nog goed herkenbaar. De huidige Leidijk bevindt zich niet op de locatie van de oorspronkelijke Leidijk, maar kent een vergelijkbaar beloop. Haaks op de ontginningsassen Leidijk-Hogedijk groeven de boeren kavels met een zuidwestelijke-noordoostelijke oriëntatie. Op deze manier kwam een slagenlandschap tot stand dat zeer kenmerkend is voor een gecultiveerd middeleeuws veengebied. Langs de nederzettingassen, de Leidijk en de Hogeweg vestigden zich de eerste bewoners. In Kamperveen ontstonden ook enkele buurschappen zoals Zuideinde, De Zande en het Oenen. Het Oenen bestaat niet meer door de inbraak van een getijdengeul van de Zuiderzee. Deze getijdengeul bevond zich ter plaatse van plangebied IJsseldelta-Zuid. Het Zalker deel van het plangebied omvat de komgronden en de oeverwal van Zalk, inclusief de locatie van de voormalige havezate Buckhorst. De havezatelocatie is een beschermd archeologisch (rijks)monument. Het rijk is hier bevoegd gezag. Deze status geldt ook voor twee terpen in Kamperveen. De overige terpen in het plangebied bezitten een reguliere AMK status. De dorpskom van Zalk maakt geen deel uit van het plangebied. Het noordelijke deel van het plangebied kenmerkt zich als een reeks polders. Ten westen van de bebouwde kom van Kampen strekt zich het restant van de voormalige polder Broeken en Maten uit, de middeleeuwse stadsweiden van Kampen. Aan de westzijde hiervan bevindt zich de polder Dronthen. De huidige Buitendijksweg markeerde als voormalig dijktracé eeuwenlang de oeverzone van de polder Dronthen. De aanwassen ten westen van de polder Dronthen werden vanaf de 19de eeuw ingedijkt als de polder Zeeburg. Ten noorden van de polderreeks Broeken en Maten, Dronthen en Zeeburg is een lappendeken aan polders waarvan het gedeelte ten westen van de N50 tot het plangebied behoort. Het middendeel van het plangebied omvat enkele gebiedjes ten noorden en zuiden van het Onderdijks. In het zuidelijke deel hiervan zijn twee terpen gelegen met een AMK status.

Archeologische betekenis.

Een groot deel van het huidige gebied van de gemeente Kampen was vanaf de late prehistorie tot ver in de middeleeuwen onbewoonbaar door veengroei die vanaf ca. 4.600 voor Christus begon. Tot dusver hebben we nog nauwelijks aanwijzingen verkregen omtrent prehistorische bewoning, maar de aanwezigheid hiervan is niet uitgesloten. In de loop van de middeleeuwen, vanaf ca. 950, werd het landschap van de gemeente Kampen in toenemende mate geschikt voor bewoning. Het plangebied is van oudsher benut voor agrarische exploitatie. De boeren maakten gebruik van het natuurlijke reliëf in het landschap en vestigden zich op rivierduinen, oeverwallen, dekzandkoppen of brachten zelf een verhoogd woonplateau aan, de zogenaamde 'belten' (terpen). Oeverwallen en rivierduinen bevinden zich in de oeverzone van de IJssel. Doordat de bedding van de rivier zich -vóór de bedijking- regelmatig verplaatste, liggen deze landschappelijke elementen tamelijk verspreid in de oeverzone. Dekzandkoppen worden vooral in het zuidelijke deel van het plangebied aangetroffen. De archeologische monumenten (AMK-terreinen) in het plangebied zijn hoofdzakelijk historische boerderijterpen. Een andere belangrijke categorie archeologische elementen zijn de historische dijken in het plangebied. Het volledig plangebied kent naast AMK-terreinen (waarvan 3 met een beschermde status), zones met hoge, middelmatige en lage verwachtingswaarden.

Beheersmaatregelen.

De gemeente heeft een archeologische zorgplicht. In dit bestemmingsplan moet de gemeente dan ook aangeven hoe we omgegaan met de archeologische waarden in het plangebied. Het beheer hiervan vindt plaats door de archeologische waarde(n) van de verschillende locaties te vermelden op de begeleidende plankaart inclusief het opnemen van bepalingen (regels) voor grondgebruik. Hieruit vloeit een selectiebeleid voort. In 2009 heeft de gemeente Kampen een kadernota voor archeologische monumentenzorg vastgesteld en is de archeologische waardenkaart tot stand gekomen. Deze geeft een volledig overzicht van de aanwezige vindplaatsen (monumenten) en verwachtingswaarden binnen het gemeentelijk grondgebied.

We hebben eigen gemeentelijk archeologiebeleid in 2013 vastgesteld.

In 2011 is de Erfgoedverordening vastgesteld die beleidsregels stelt voor de monumenten en de verwachtingwaarden op de archeologische waardenkaart.

De status van het terrein kan in een aantal gevallen een belemmering zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling. Bij planontwikkeling moeten locaties met archeologische waarden intact blijven. Wanneer dat niet het geval is, kan de initiatiefnemer tot eventuele bodemverstoring in een aantal gevallen verplicht worden de kosten te dragen voor archeologisch onderzoek. De gemeente geeft in de vorm van planregels aan wanneer een onderzoeksplicht geldt. Pas wanneer een -mogelijk- waardevolle locatie naar het oordeel van de gemeente voldoende is onderzocht verlenen we vrijstelling van onderzoeksplicht. De archeologische status van de locatie wordt dan opgeheven en archeologievrij verklaard. Wij doen dit door voor de deellocatie een selectiebesluit te verstrekken.

Bepalingen

Voor de terreinen met een lage verwachtingswaarde geldt een ondergrens van 10.000 m2. Wanneer ruimtelijke planvorming beneden deze grens blijft geldt vrijstelling. Deze waardestelling kent geen aanduiding op plankaarten. Voor de terreinen met een middelmatige verwachtingswaarde geldt een ondergrens van 5.000 m2. Deze waardestelling kent de aanduiding op plankaarten: waarde - archeologie 2. Voor de terreinen met een hoge verwachtingswaarde geldt een ondergrens van 2.500 m2. Deze waardestelling kent de aanduiding: waarde - archeologie 1. Voor de monumenten geldt rijksbeleid, zij hebben een waarde - archeologie 3 aanduiding. Voor de AMK terreinen geldt dat bodemkundige ingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m2 met een diepte van meer dan 30 cm onderzoeksplichtig zijn. Bij eventueel onderzoek is de gemeente minimaal als toezichthouder betrokken. Voor alle bodemroerende ingrepen blijft de archeologische meldingsplicht, op grond van de Monumentenwet, onverminderd voor het volledige plangebied van kracht. Ook wanneer voor een plangebied, na een eventueel Inventariserend VeldOnderzoek (IVO), een vrijstelling is verleend, blijft de plicht tot melding van archeologische sporen of objecten, volgens artikelen 53 en 54 van de Monumentenwet, van kracht.

Uitgangspunten

De gebieden met de hoogste trefkans verdienen de meeste bescherming. Dit bestemmingsplan stelt daar dan ook striktere randvoorwaarden aan ontwikkelingen. De inputs voor het bestemmingsplan baseren we op het bestaande (rijks-, provinciaal en gemeentelijk) beleid, op analyses van het gebied en op archeologische verwachtingen/waarden kaarten.

2.6 Natuur

De verschillende typen landschappen in het buitengebied zijn van belang voor flora en fauna en spelen daarmee een belangrijke rol in de bijdrage aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de Vogel- en Habitatrichtlijn en Natura2000. De natte agrarische gronden in de IJsseldelta en omgeving zijn belangrijke weidevogelgebieden. De IJsseldelta heeft een grote variëteit aan natuurlijke omstandigheden: grote meren en kleinere waterplassen, de dynamische riviergebieden, rietlanden en oevers, nat polderland dat aantrekkelijk is voor steeds meer bedreigde weidevogels. Natte natuur overheerst, op dat gebied vormt de IJsseldelta een verbindende schakel binnen het landelijke en Europese natuurnetwerk.

Polder Mastenbroek

De belangrijkste natuurfunctie van het oude polderlandschap van Mastenbroek bestaat uit de waarde voor weidevogels. In het broedseizoen vormen de natte graslanden belangrijke broedgebieden voor o.a. de grutto, tureluur, kievit, scholekster, graspieper en de veldleeuwerik. In de winter is het een pleisterplaats voor grote aantallen overwinterende ganzen. De vegetatie in het oude polderlandschap is waardevol vanwege de vochtige graslanden en de vele watergangen. De graslandpercelen met vegetatietypen als Kamgrasweiden, Beemdgras-raaigrasweiden met Grote Vossenstaart en natte graslanden (Moeraszoutgras en Fioringras) hebben belangrijke botanische waarde. Langs enkele slootkanten komt lokaal Smalbladig Fonteinkruid voor.

Daarnaast liggen er diverse kolken in Polder Mastenbroek, overblijfselen van dijkdoorbraken. Deze kolken liggen vooral aan de Kamper Zeedijk en Mastenbroekerdijk. De kolken variëren in diepte. De oeverbegroeiing bestaat uit vochtige graslanden en riet. De kolken hebben een belangrijke waarde voor amfibieën zoals de kleine watersalamander, de gevarieerde randen vormen rijke habitats voor kleine zoogdieren zoals de rosse woelmuis en de aardmuis. Een aantal gebieden zijn aangewezen als beheersgebied (de zogenaamde IJsseldelta-weidevogelgebieden), gericht op weidevogels.

Kampereiland en buitenpolders

De graslanden in de randpolders van het Zwarte Meer zijn belangrijke rust- en broedplaatsen voor weidevogels en overwinterende soorten. De meest voorkomende weidevogels in dit landschap zijn de grutto, tureluur en kemphaan. Overwinterende soorten zijn onder andere de slobeend, zomertaling, krakeend, veldleeuwerik, kolgans, grauwe gans en goudplevier.

Polder Mastenbroek heeft belangrijke botanische waarden, met name wat betreft graslandpercelen met verschillende vegetatietypen zoals Kamgrasweiden, Beemdgras-raaigrasweiden met Grote Vossenstaart en natte grasladen (Moeraszoutgras en Fioringras). Langs de oevers van het Zwarte Meer en enkele slootkanten komen lokaal Smalbladige fonteinkruiden voor.

Kampereiland en de buitenpolders kennen de volgende gebieden met specifiek natuurbeleid, met name op weidevogels:

  • IJsseldelta-weidevogelbeheersgebieden
  • Zuiderzeepolder
  • Achtermaat
  • Polder de Pieper
  • Slaperdijk

Rivierenlandschap

IJssel

De meanderende IJssel en haar uiterwaarden zijn rijk aan flora en fauna. De moerassen, vochtige graslanden, uiterwaarden en oude geulen vormen samen met kolken en dijken waardevolle leefgebieden voor bijzondere planten zoals rivierfonteinkruid, margriet, cichorei, bitterkruid en kievitsbloem. Bijzonder vogels zijn de kwartelkoning, ijsvogel, wilde en klein zwaan, kolhans, meerkoet, smient, slobeend en grutto. Daarnaast komt ook de watervleermuis lang de IJssel voor.

Slagenlandschap

Het slagenlandschap is met name belangrijk als broedgebied voor weidevogels als de scholekster, kievit, grutto, wulp en tureluur. Internationaal is het rustige en open gebied van belang voor grote aantallen overwinterende riet- en kolganzen. Zeldzame hier broedende soorten zijn de zomertaling en kemphaan. In de nazomer is het een landelijk belangrijk ruigebied voor de kemphanen. In herfst en winter internationaal van betekenis voor kolganzen en kleine zwanen. De meest waardevolle vegetatie in dit landschap bevindt zich in de lijnvormige elementen als watergangen, perceelsranden en wegbermen. Zo zijn er enkele droge bermbegroeiingen.

2.6.1 Beleid en wettelijke kaders

De natuurgebieden in het plangebied vallen onder vele beleids- en wettelijk kaders, van Europees tot gemeentelijk niveau. De regels van de hoogste overheidsorganen zijn daarbij veelal vertaald op lager schaalniveau.

2.7 Milieu

2.7.1 Milieueffectrapportage

Algemeen

Met het schrijven van een milieueffectrapport (MER) en het voeren van de procedure (m.e.r.) die daarbij hoort, willen we de milieugevolgen laten zien van verschillende keuzes die we in het voorliggend bestemmingsplan (kunnen) maken. De MER is daarmee beslissingsondersteunend.

Met deze procedure willen we borgen dat alle mogelijke belanghebbenden op de hoogte worden gesteld en kunnen reageren op de breedte en detailniveau van het onderzoek.

Voor het starten van de procedure hebben we een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) laten maken, waarin de aanleiding voor de procedure staat beschreven, welke onderdelen we mee hebben genomen, en tot op welk detailniveau het onderzoek is uitgevoerd. Sommige onderdelen zijn kwantitatief (ondersteund door berekeningen) beschreven en sommige onderdelen kwalitatief (beschrijvend).
Men kan de commissie voor de MER als adviesorgaan inzetten in het kader van de 'Notitie reikwijdte en detailniveau' NRD, maar dit is niet verplicht. We hebben er bewust voor gekozen dit niet te doen vanwege het feit dat voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan buitengebied, wat vooral conserverend van aard is, voldoende voorbeelden van adviezen en richtlijnen door de commissie beschikbaar zijn. Daarnaast hebben we een op dit specifieke gebied ervaren adviesbureau (Oranjewoud) ingeschakeld. Deze notitie heeft ter inzage gelegen, hierop zijn adviezen binnengekomen, (bijlage Ingekomen adviezen Notitie Reikwijdte enDetailniveau) die we hebben verwerkt in de concept Mer.

Na de notitie reikwijdte en detailniveau hebben we de noodzakelijk onderzoeken laten uitvoeren en opgenomen in een MER. Deze concept MER heeft tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Daarnaast hebben we het concept MER aan de commissie voor de MER voorgelegd (dit is een wettelijke plicht) zodat zij een advies konden uitbrengen. Het rapport heeft op zichzelf geen rechtsgevolgen. Het is een ondersteunend instrument op basis waarvan we mede besluiten hoe het we het bestemmingsplan vormgeven.

Op 29 november 2013 heeft de werkgroep van de Commissie MER aangegeven dat het MER een uitvoerbaar alternatief bevat.

'Het MER is goed opgezet, prettig leesbaar en overzichtelijk. Uit de Passende beoordeling (onderdeel van het MER) blijkt dat bij het 'scenario maatregelen' aantasting van Nature 2000 – gebieden als gevolg van stikstofdepositie is uit te sluiten door sturing op maximale emissie en randvoorwaarden voor de bouwvlakvergroting en gebruik. Uit de passende beoordeling blijkt dat er stalmaatregelen beschikbaar zijn waarbij het voor bedrijven mogelijk is om uit te breiden en toch binnen de maximale emissie en randvoorwaarden te blijven ten opzichte van de huidige feitelijke situatie. Het MER bevast daardoor een uitvoerbaar alternatief. '

Het opstellen van een MER (en het voeren van de bijbehorende procedure) mag altijd maar is in sommige gevallen verplicht.

Waarom een (plan)MER

Er bestaan drie mogelijke aanleidingen op grond waarvan voor bestemmingsplannen (agrarisch) buitengebied een mer-plicht kan ontstaan:

Mogelijkheid 1:

  1. 1. Het plan maakt activiteiten mogelijk die genoemd staan in de zogenaamde C-lijst van het Besluit Milieu-effectrapportage (onderdeel van de Wet milieubeheer) waarmee een directe mer-plicht ontstaat.

Op grond van het feit dat de grootte van de bouwvlakken (maximaal tot 2 ha. via een wijzigingsbevoegdheid) zodanig ruim zijn dat we activiteiten uit de C. lijst niet kunnen uitsluiten is het plan direct mer-plichtig.

  1. 2. Het plan maakt activiteiten mogelijk die in de D-lijst van het Besluit Milieu-effectrapportage staan, op grond waarvan we een mer-beoordelingsprocedure moeten starten. Dit houdt in dat het college een gemotiveerd voorstel maakt waarin we uitleggen waarom we wel of geen mer noodzakelijk achten, waarbij het bevoegd gezag (de raad) beslist. Als voorbeeld nemen we een stal voor 200 melkoeien: die past bijna op elk perceel, het plan is daardoor tenminste mer-beoordelingsplichtig.

Onderstaand een niet limitatieve lijst met activiteiten op grond waarvan een directe mer-plicht ontstaat.

Activiteit: Aantal: Mer-beoordelingsplichtig plan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0030.png"

  1. 3. Op grond van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet hebben we een voortoets nodig.

De ecologen waar we advies aan hebben gevraagd vinden het zeer waarschijnlijk dat, indien we een voortoets zouden uitvoeren, zou blijken dat we niet uit kunnen sluiten dat de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt een significant negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van natuurgebieden. In dat geval is een zogenaamd passende beoordeling nodig (een term uit de Natuurbeschermingswet) waarmee we in dit geval tevens met een directe MER-plicht te maken hebben.

Omdat het bestemmingsplan bouwvlakken toelaat (inclusief de wijzigingsbevoegdheid) tot 2 ha. kan in theorie het bestaande aantal dieren meer dan verdubbelen ten opzichte van de huidige situatie. Bovendien zijn er in en rond het plangebied Natura 2000 gebieden aanwezig waarvan de (bestaande) achtergrond depositie van stikstof (dus inclusief die van de huidige stallen) al meer is dan de zogenaamde kritische stikstofdepositie waarde (KD). Deze waarde is de waarde die niet overschreden mag worden om geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de natuurgebieden te veroorzaken. In feite zit het gebied - voor wat betreft de stikstofdepositie - al nagenoeg op slot.

Omdat een voortoets tot genoemde conclusie zal leiden hebben we besloten deze stap over te slaan en direct een passende beoordeling te laten maken. Omdat het plan om meer dan één reden MER-plichtig is en vanwege het feit dat het gebied qua stikstofemissies (nagenoeg) op slot zit, hebben we een MER procedure gestart met onderzoek naar de varianten die in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau zijn beschreven.

De onderzochte varianten in het MER

In het MER zijn de volgende varianten van belang;

  • Referentiesituatie, een samenvoeging van de huidige, feitelijke situatie plus de autonome ontwikkelingen (bijvoorbeeld gestarte vergunningsprocedures en de nog aan te passen stallen aan het Besluit huisvesting). Voor wat betreft de stikstofdepositie laat deze variant zien dat op nagenoeg alle natuurgebieden al een overschrijding van de Kritische Depositie waarde optreedt.
  • Maximale planologische situatie. Deze zeer hypothetische situatie moeten we verplicht in beeld brengen. (de kans dat alle ca 350 bedrijven hun bouwvlakken maximaal gaan invullen is zo goed als nihil - zeker wanneer u kijkt naar de trends en de ontwikkeling in de afgelopen jaren). In deze variant zijn er grote overschrijdingen van de Kritische Depositie -waarden zoals deze voor de verschillende gebieden zijn gedefinieerd.
  • Mitigerende maatregelen. Deze variant laat zien dat een uitbreiding tot 2 hectare wel mogelijk is mits (ten opzichte van het Besluit huisvesting) er aanvullende emissiebeperkende maatregelen worden genomen. Dit zijn gangbare en zich in de praktijk bewezen hebbende technieken. Het toepassen van deze technieken lijdt niet tot onmogelijke exploitaties (in welk geval het plan immers ook niet uitvoerbaar zou zijn). We concluderen dat zelfs een afname van de stikstofemissie ten opzichte van de referentiesituatie aannemelijk is. We borgen in de planregels dat de stikstof emissie niet zal toenemen. (Voorschrijven van maatregelen welke kunnen/moeten worden toegepast mag niet in een ruimtelijk plan en is een keuze van de individuele ondernemer).
  • Overigens: los van de planregels vormt de natuurbeschermingswet een harde "achtervang" omdat deze ziet op de bescherming van de natuurgebieden. Individuele uitbreidingsplannen worden op grond van deze wet getoetst aan de instandhoudingsdoelstellingen.

Op planniveau maken we de gevolgen van alle mogelijke uitbreidingen (cumulatief) inzichtelijk. Voor specifieke resultaten van de berekeningen, kaartmateriaal, toelichting op de verschillende natuurgebieden, mitigerende maatregelen etc. verwijzen we naar het MER met de passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet.

In het MER onderzoeken we alleen de aspecten geur en stikstofdepositie op kwantitatief niveau, de overige milieuaspecten beoordelen we kwalitatief.

Conclusie

Het MER toont aan dat de variant met mitigerende maatregelen uitvoerbaar is bij een volledige benutting van de in het bestemmingsplan vastgelegde bouwvlakken inclusief de wijzigingsmogelijkheden.

2.7.2 Geluid

Geluid kan hinder opleveren voor mensen. De Wet geluidhinder geeft kaders voor wat betreft de normering en de situaties waarvoor een onderzoek verplicht is. Ook al bestaat er geen directe verplichting tot onderzoek dan nog kan op grond van goede ruimtelijke ordening nader onderzoek wenselijk zijn. Omdat dit plan een primair conserverend karakter heeft en geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen of wegen toestaat op grond waarvan onderzoek verplicht is vinden we een verplicht onderzoek niet aan de orde. Wel kan het plan door ontwikkelingen bij bedrijven, wanneer verdere invulling wordt gegeven aan de planologische mogelijkheden, meer verkeer - en daardoor meer - geluid veroorzaken. Omdat deze mogelijke invulling verspreid is over een groot plangebied geeft dit voor geen enkele bestaande bestemming problemen.

In het plan wijzigen we 1 bedrijfsgebouw aan de Rechterveldweg 1 naar een woonfunctie. Hiervoor verlenen we een ontheffing van de in de Wet geluidhinder genoemde voorkeurswaarde. Deze ontheffing hebben we toegevoegd aan de bijlagen.

2.7.3 Bedrijvigheid

In het Activiteitenbesluit van de Wet milieubeheer staan afstanden die men in het buitengebied minimaal moet aanhouden in nieuwe situaties tussen meldingsplichtige bedrijven en geurgevoelige objecten zoals deze in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij staan beschreven. Deze afstand meet men door de kortste afstand tussen het geurgevoelige object (woning) en het dierverblijf te meten. De Wet geurhinder en veehouderij geeft in dit kader voor vergunningsplichtige bedrijven een afstand van 50 meter.

Behalve deze afstanden speelt geurbelasting een bepalende rol. Voor veehouderijen gelden vaste afstanden van de bron van de geur tot geurgevoelige objecten ongeacht de geurbelasting. Deze afstand moet 100 meter zijn in de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom. In deze specifieke milieuwetten staan afstanden en normeringen genoemd voor deze soort agrarische bedrijven opgenomen. Daarom vinden we het niet opportuun daarnaast te werken met de leidraad "Bedrijven en Milieuzonering". Omdat zoals gezegd specifieke milieuwetten harde afstanden kennen boven de richtlijnen nemen we het gebruik van de leidraad "Bedrijven en Milieuzonering" niet in overweging. Bovendien geeft dit plan geen ruimte aan industrieterreinen in de buurt van woonkernen, of juist andersom zodat ook we ook hier het toepassingskader van bovengenoemde leidraad niet gebruiken.

2.7.4 Luchtkwaliteit

Voor het beoordelen van de luchtkwaliteit in de huidige situatie hebben we aangesloten bij de in maart 2013 vastgestelde grootschalige achtergrondconcentraties. In figuur 1 en 2 zijn de vastgestelde achtergrondconcentraties weergegeven voor de in Nederland relevante stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) voor het beoordelingsjaar 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0031.png"

Figuur 1: Achtergrondconcentratie NO2 (2013) in ìg/m3

Uit figuur 1. blijkt dat de achtergrondconcentraties NO2 in de Gemeente Kampen in de huidige situatie minder dan 20 ug/m3 bedragen en hiermee ruim onder de maatgevende grenswaarde van 40 ug/m3 liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0032.png"

Figuur 2: Achtergrondconcentratie PM10 (2013) in ìg/m3

Uit figuur 2. blijkt dat de achtergrondconcentraties PM10 in de Gemeente Kampen in de huidige situatie minder dan 25 ug/m3 bedragen en hiermee ruim onder de maatgevende grenswaarde van 31,2 ug/m3 liggen.

Autonome ontwikkeling

Voor een beoordeling van de autonome ontwikkeling sluiten we aan bij de vastgestelde achtergrondconcentraties. In figuur 3 en 4 staan de vastgestelde achtergrondconcentraties weergegeven voor de in Nederland relevante stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) voor het toekomstige beoordelingsjaar 2020. In de achtergrondconcentraties voor 2020 houden we enerzijds rekening met (autonome) planontwikkelingen in de omgeving en anderzijds met de effecten van bijvoorbeeld steeds schoner wordende motorvoertuigen en industrie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0033.png"

Figuur 3: Achtergrondconcentratie NO2 (2020) in ìg/m3

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0034.png"

Figuur 4: Achtergrondconcentratie PM10 (2020) in ìg/m3

Uit figuur 3 blijkt dat de achtergrondconcentraties NO2 in de Gemeente Kampen in 2020 minder dan 15 ug/m3 bedragen en hiermee ruim onder de maatgevende grenswaarde van 40 ug/m3 liggen.

Uit figuur 4 blijkt dat de achtergrondconcentraties PM10 in de Gemeente Kampen in 2020 vrijwel in de gehele gemeente minder dan 20 ìg/m3 bedragen en hiermee ruim onder de maatgevende grenswaarde van 31,2 ug/m3 liggen.

Wettelijk kader.

De Wm biedt o.a. de volgende grondslagen voor de onderbouwing dat een plan voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit.

  • Het project leidt niet tot een overschrijding van de grenswaarden (art. 5.16 lid 1 sub a)
  • Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (art 5.16 lid 1 sub b onder 1)

Gelet op de forse marges die er zowel in de huidige als in de toekomstige situatie aanwezig zijn ten opzichte van de grenswaarden, kunnen we stellen dat ook door een verdubbeling of zelfs verdriedubbeling van het verkeer (alleen aan de orde als alle planologische ruimte bij alle bedrijven maximaal benut wordt – hetgeen een hoogst onwaarschijnlijke situatie zal zijn) een en ander niet zal leiden tot een overschrijding van de genoemde grenswaarde op geen van de wegen in of buiten het gebied.

Ook andere onderzoeken (zoals het onderzoek ten behoeve van het bestemmingplan IJsseldelta Zuid) bevestigen dat in Kampen ook langs de drukste wegen in het buitengebied (de N50) geen normen zullen worden overschreden (mits geen stagnatie van het verkeer optreedt)

Het verkeer dat dit plan extra kan genereren zal ter plaatse van de N50 overigens van ondergeschikt belang zijn in verhouding tot de overige verkeersstromen.

2.7.5 Geur

Elke gemeente mag voor delen van haar grondgebied ruimer of stringenter geurbeleid voeren, binnen gegeven bandbreedtes en op voorwaarde van een onderbouwing in een structuurvisie. In Kampen hebben we - bewust - geen geurbeleid vastgesteld. In juni 2008 is door de milieudienst van het samenwerkingsverband regio Eindhoven (SRE) (welke landelijk als een expert op dit gebied wordt gezien) een quick-scan uitgevoerd naar de geurbelasting door veehouderijen. Met het doel een onderbouwde afweging te kunnen maken of de gemeente, op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (verder: Wgv), over zou moeten gaan tot het opstellen van een geurgebiedsvisie en geurverordening waardoor ongewenste verslechtering van de cumulatieve geurbelasting zou kunnen worden voorkomen. De conclusie uit dit onderzoek was dat rondom Zalk en in het buitengebied in het Slagenlandschap knelpunten kunnen ontstaan door de aanwezigheid (en uitbreidingsmogelijkheden) van intensieve veehouderijen (Zalk) en de mogelijkheden voor omschakeling van extensieve veehouderijen naar intensieve veehouderijen (Slagenlandschap). Gesteld kon worden dat reeds opgelegde beperkingen voor de groei van veehouderijen, dat wil zeggen het verbod op omschakeling en groei buiten het Slagenlandschap en de scherpe normen ten aanzien van de geurbelasting in niet concentratiegebieden voor het niet-concentratiegebied, in de gemeente Kampen er nauwelijks een verandering van het leefklimaat gaat plaatsvinden. Er was geen aanleiding voor het opstellen van een geurgebiedsvisie en dus ook geen aanleiding over te gaan tot het in verordening vaststellen van een andere normstelling voor individuele geurbelasting.
afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0035.png"Figuur 10.5: achtergrondconcentratie geur in de feitelijke situatie

Achtergrondconcentratie geur

Het grootste deel van de gemeente Kampen kent een leefklimaat variërend tussen 'zeer goed' en 'goed'. Alleen in de directe omgeving van de intensieve veehouderijen wordt het leefklimaat minder goed en varieert dan ook van 'redelijk goed' tot 'extreem slecht'. De bebouwde kommen van zowel Kampen, IJsselmuiden, Wilsum en Grafhorst zijn te omschrijven als 'zeer goed'. Het leefklimaat van de bebouwde kommen Zalk 's-Heerenbroek en Mastenbroek zijn te omschrijven als 'redelijk goed'.

Het bestemmingsplan buitengebied is een in hoofdzaak conserverend plan en voorziet niet in een toename van het aantal geurgevoelige objecten. Wel komt het voor dat een bestaande agrarische bedrijfswoning van functie verandert naar burgerwoning. Nieuwbouw - en daarmee een toename van het aantal geurgevoelige objecten - maakt dit plan niet mogelijk. Agrarische bedrijfswoningen kennen een ander(lager) beschermingsniveau dan burgerwoningen. Dit geldt ook voor voormalige agrarische bedrijfswoningen. (Peildatum is de bestemming per 9 maart 2000 bij functiewijzigingen voor die datum geldt het beschermingsniveau voor een burgerwoning). Bij toetsing van een mogelijke uitbreiding van bedrijven in de omgeving gaan we uit van de normering zoals die in de Wgv staat en die geldt voor vergunningsplichtige bedrijven en zoals die eensluidend is opgenomen in het Activiteitenbesluit voor meldingsplichtige bedrijven.In het MER is een variant berekend waarbij we uitgaan van een maximale invulling van (alle) bouwblokken die voor agrarische bedrijven bestemd zijn. Ook hebben we een variant laten berekenen waarbij in de maximale situatie met het gebruik van mitigerende maatregelen per saldo minder stikstofemissie plaatsvindt ten opzichte van de huidige situatie. Analoog daarn kunnen we ten aanzien van het aspect geur stellen dat uitbreiding ten opzichte van de huidige situatie in algemene zin kan, mits mitigerende maatregelen genomen worden (bijvoorbeeld luchtwassers). De geurbelasting zal daardoor niet toenemen en kan zelfs per saldo afnemen. Wel spelen bij uitbreiding andere criteria een rol die voortvloeien uit o.a. de Meststoffenwet en de Natuurbeschermingswet. Het eerste staat los van de planologische mogelijkheden omdat via de meststoffenwet ook compensatie buiten het plangebied tot de mogelijkheden behoort en blijft daarom in dit kader buiten beschouwing.
Het tweede, met name de stikstofdepositie op natuurgebieden, heeft wel met de planologische mogelijkheden te maken. Dit vraagt een beoordeling per geval. Meestal worden de maximaal toegestane planologische uitbreidingsmogelijkheden niet gebruikt. De in het MER in beeld gebrachte maximumvariant is daarom per saldo gezien geen reële maar een worst case situatie. Geuraspecten blijven een aandachtspunt maar staan de vaststelling van dit plan niet in de weg.

2.7.6 Bodem

Algemeen

Het beleid voor wat betreft duurzaam bodembeheer en bodemkwaliteit staat in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit.

Bij een bestemmingsplan moeten we de bodemkwaliteit van het plangebied inzichtelijk maken. Hierbij denken we aan of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan hinderen, of dat er door bodemverontreiniging gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn. En vervolgens wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om hier helderheid over te krijgen, moet men doorgaans een bodemonderzoek laten doen conform de richtlijnen NEN 5740. Ons uitgangspunt voor wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie.

Onderzoeken

Dit bestemmingsplan heeft voornamelijk betrekking op het conserveren van een bestaande situatie. Voor bestaande situaties hebben we in principe geen bodemonderzoek nodig. Wanneer er toch nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden, dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de bodemgesteldheid. Men moet dan in ieder geval minimaal een historisch onderzoek van de locatie die van bestemming verandert en de directe omgeving ervan laten onderzoeken. Als uit het historisch onderzoek blijk dat de locatie verdacht is, dan kunnen we een nader bodemonderzoek vragen.

Binnen het gebied zijn de afgelopen jaren al verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Zo zijn er bijvoorbeeld onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van bouwaanvragen (verkennend bodemonderzoek) of vanwege bepalingen uit vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer (nul-situatie/BSB-onderzoek). Uit de rapportages van deze onderzoeken blijkt dat over het algemeen lichte overschrijdingen van de onderzochte componenten in de grond en in het grondwater worden aangetroffen. Op locaties zoals Boerderij-erven wordt vaak (sterk) verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK's, minerale olie en/of asbest aangetroffen. In sommige gevallen kan dit leiden tot het moeten uitvoeren van een bodemsanering.

Bodemkwaliteitskaart

De gemeenten en de waterschappen van de regio IJsselland hebben samen voor hun gebied een bodemkwaliteitskaart gemaakt. Nu hebben we dus een actueel en dekkend beeld van de 'diffuse chemische bodemkwaliteit'. De deelnemende gemeenten zijn: Dalfsen, Deventer (deels), Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Staphorst, Steenwijkerland en Zwartewaterland. De Waterschappen zijn Waterschap Groot Salland en Waterschap Velt en Vecht. De bodemkwaliteitskaart voor de betreffende gemeenten biedt hulp bij:

  • het toepassen van grond op en in de bodem;
  • bewijs voor de kwaliteit van de vrijkomende grond en de ontvangende bodem;
  • het wegnemen van mogelijke knelpunten bij grond- en/of baggerstromen.

De bodemkwaliteitskaart voldoet aan de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten en de Handreiking opstellen bodemkwaliteitskaarten binnen de regio IJsselland. Dit betekent onder andere dat locaties die 'verdacht' zijn van ernstige bodemverontreiniging niet op de bodemkwaliteitskaart staan. Zo staan boerderij-erven in het landelijk gebied niet op de kaar omdat deze zijn aangemerkt. Dat houdt in dat voordat er grondverzet op deze locaties plaats gaat vinden, men altijd eerst onderzoek moet verrichten om de kwaliteit van de grond vast te stellen.

De bodemkwaliteitskaart geeft de feitelijke situatie weer. Het buitengebied krijgt de bodemklasse AW2000. Dat wil zeggen dat het buitengebied relatief schoon is en dat er bij grondverzet ook alleen maar AW2000 grond mag worden toegepast.

Conclusie

Het bestemmingsplan Buitengebied heeft een overwegend conserverend karakter. Met het plan maken we geen ontwikkelingen mogelijk waarbij de bodem een belemmering kan vormen voor de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de beperkte ontwikkelingen die we wel rechtstreeks mogelijk maken, moet u bij de bouwaanvraag een historisch (conform NEN 5725) onderzoek en een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) laten uitvoeren. De juridische waarborging hiervoor ligt bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het aspect bodem is hiermee voldoende onderbouwd en levert geen nadere beperking op ten aanzien van onderhavig plan.

In het plangebied zijn een paar locaties waar er vroeger vuilnisbelten waren te weten de Schansdijk, de Zwartendijk en bij Wilsum twee.

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0036.png"

Voormalige stortplaats gesloten voor 1996, Zwartendijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0037.png"

Voormalige stortplaatsen gesloten voor 1996 bij Wilsum

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0038.png"

Voormalige stortplaats gesloten voor 1996, Schansdijk.

http://gisopenbaar.overijssel.nl/website/bodematlas/bodematlas.html

2.7.7 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet we binnen redelijke grenzen waarborgen dat door de (toekomstige) vestiging van bedrijven geen onverantwoorde veiligheidsrisico's ontstaan voor de omgeving. Ook andere risicobronnen moeten we inventariseren en beoordelen om een uitspraak te kunnen doen over de aanvaardbaarheid van de risico's en de mogelijkheden tot het beperken ervan. In en rond het plangebied kunnen zich verschillende ramptypen voordoen. Hoe risico's we risico's met betrekking tot externe veiligheid moeten verantwoorden staat in verschillende regelingen beschreven. Daarnaast heeft de gemeenteraad in 2007 de beleidsnota "Kampen IJsselsterk Veilig" vastgesteld waarin specifiek staat hoe omgegaan moet worden met risico's van bedrijven (inrichtingen) in 4 verschillende soorten gebieden (woongebieden, overige gebied, bedrijventerreinen en industrieterreinen). Het plan Buitengebied zuid valt onder de gebiedstypering "overig gebied".

We beschrijven niet alle veiligheidsaspecten omdat hiervoor specifieke regels gelden we moeten toepassen bij bijvoorbeeld het verlenen van een milieuvergunning of een ontheffing voor een gevaarlijk transport. Alleen als we kunnen voorzien dat door de mogelijkheden die het plan biedt later niet-vergunbare of onverantwoorde situaties (kunnen) ontstaan, moet het plan voldoende waarborgen bieden dat dit niet voorkomt (bijvoorbeeld door vestiging van bepaalde functies uit te sluiten).

Ruimtelijk niet relevante aspecten laten we in een bestemmingsplan buiten beschouwing. In algemene zin geldt dat eent bestemmingplan moet voorkomen dat er onveilige situaties kunnen ontstaan voor zover te voorzien en voor zover dit niet geborgd is binnen (specifiekere) regelingen. Om te bepalen of we een situatie wel of niet verantwoord vinden maken we een onderscheid gemaakt tussen het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor wat betreft het plaatsgebonden risico geldt bijvoorbeeld het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi). Hierin staat dat afhankelijk van de soort bestemmingen (kwetsbaar, beperkt kwetsbaar) en het plaatselijke risico welke bestemming op welke afstand van de risicobron nog is toegestaan.

Voor het groepsrisico bestaat geen norm, alleen een oriënterende waarde. Wanneer het groepsrisico groter wordt dan moeten we dit verantwoorden. Bij een dergelijke verantwoording houden we onder andere rekening met aspecten als bereikbaarheid van de locatie, de bestrijdbaarheid van een ramp en de zelfredzaamheid van de personen binnen het invloedsgebied. (Zelfredzaamheid is belangrijk bij een eventuele ontruiming van het gebied bij een calamiteit). Bij een ruimtelijk plan kijken we niet alleen naar het mogelijk effect van een ongeluk maar ook naar de kans dat een dergelijk ongeluk zich voordoet. Het risico is het product van deze kans en het effect (kans*effect=risico).

Hulpdiensten gaan bij hun advisering uit van het meest voor de hand liggende scenario dat hoort bij de aanwezige of geplande risicobron. Het advies richt zich onder andere op de bereikbaarheid (ook vluchtwegen en zelfredzaamheid van te evacueren personen) en de bestrijdbaarheid. Een calamiteit moet voldoende bereikbaar en bestrijdbaar zijn en de in het effect- en invloedsgebied aanwezige personen moeten zich zoveel mogelijk zelf in veiligheid kunnen brengen.

Voorafgaand aan de vaststelling van een ruimtelijk plan maken we nadrukkelijk de afweging tussen het effect van een calamiteit, de mogelijkheden voor bestrijding daarvan, de hulpverlening en de kans dat de calamiteit zich voordoet. Omdat dit een ruimtelijk plan betreft gaan we niet in op bluswatervoorzieningen. Die zijn ruimtelijk in principe overal mogelijk. Bij de aanleg van de waterleiding in overleggen we met Vitens om te kunnen voorzien in een basiscapaciteit, die wordt afgestemd op de aard van het gebied. Indien op grond van (latere) meer concrete gegevens (bouwvergunning/milieuvergunning) een grotere capaciteit vereist is wordt hierin voorzien door bronnen of oppervlaktewater. Ook andere eisen aan de (brand)veiligheid worden in deze kaders meegenomen.

Beschrijving van het plangebied en de veiligheidsrisico's.

In het Buitengebied liggen een LPG tankstation, drie gasleidingen, de N50 en de Hanzelijn. Deze vallen onder wettelijke regelingen met betrekking tot veiligheidsrisico's.

Hieronder beschrijven we risico's en het de regeling waarin het risico valt. Waar nodig geven we een verantwoording van het groepsrisico.

Luchtverkeer

Risico's m.b.t. luchtverkeer nemen we in dit plan niet mij. We vinden deze voor dit plangebied niet relevant. De kans op een calamiteit als gevolg van een ongeluk met luchtverkeer is zo klein dat dit risico verwaarloosbaar is.

Spoorwegverkeer

In het plangebied ligt de spoorlijn 'Hanzelijn'. Over dit baanvak vervoert men gevaarlijke stoffen. Voor het bestemmingsplan hebben we een onderzoek laten uitvoeren om te kijken wat de veiligheidsrisico's zijn van de Hanzelijn die door het plangebied loopt. Dit onderzoek naar Externe veiligheid uitgevoerd door bureau Save zit bij de bijlagen van dit bestemmingsplan. Op basis van het onderzoek kunnen we zeggen dat er geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de 'oriëntatiewaarde' niet wordt overschreden. Risico's m.b.t. vervoer over het spoor zijn voor het plangebied vanwege de afstand verwaarloosbaar klein. Eventuele groepsrisico's wordt veroorzaakt door bevolking in de bestemmingsplangebieden IJsseldelta zuid en de stationslocatie.

Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Ook de Rijksweg N50 ligt in het plangebied. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor het bestemmingsplan hebben we een onderzoek laten uitvoeren om te kijken wat de veiligheidsrisico's zijn van de Rijksweg N50 die door het plangebied loopt. Dit onderzoekis uitgevoerd door bureau Save zit bij de bijlagen van dit bestemmingsplan. Op basis hiervan kunnen we zeggen dat er geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de 'oriëntatiewaarde' niet wordt overschreden.

Transport over water

Langs het plangebied lopen twee vaarwegen de IJssel en het Vossemeer/Drontemeer. Voor het bestemmingsplan is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de IJssel en het Vossemeer/Drontemeer op het plangebied. De Qra van bureau Save is toegevoegd aan de bijlagen. Aan de hand van de QRA kunnen we stellen dat geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Risico's m.b.t. vervoer over het water zijn voor het plangebied verwaarloosbaar klein.

Inrichtingen

In het plangebied liggen twee LPG tankstations (Zwolseweg, N50). Voor het bestemmingsplan is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van deze LPG tankstations op het plangebied. Aan de hand van de QRA kunnen we stellen dat er geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Buisleidingen

Dichtbij het plangebied liggen een viertal aardgas transportleidingen op diverse afstanden. Voor het bestemmingsplan is een QRA uitgevoerd om te kijken wat de veiligheidsrisico zijn van de aardgastransportleidingen op het plangebied. De QRA van bureau Save is toegevoegd aan de bijlagen. Aan de hand van de QRA kunnen we stellen dat er geen overschrijding plaatsvindt van het plaatsgebonden risico en dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Risico's m.b.t. vervoer over de weg zijn voor het plangebied vanwege de grote afstand verwaarloosbaar klein. Tevens kunnen we stellen dat het groepsrisico wordt veroorzaakt door bevolking in de bestemmingsplannen IJsseldelta zuid en de stationslocatie.Ten aanzien van de bestrijdbaarheid geldt dat het plangebied in algemene zin goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Bij een leidingbreuk van een hoge druk gasleiding waarbij ontsteking plaatsvindt zal de brandweer voornamelijk inzetten op de bestrijding van mogelijke secundaire branden. Om de kans op een explosie te voorkomen wordt een eenmaal ontstoken gaslekkage niet geblust, maar wordt gewacht tot het NUTS-bedrijf de toevoer heeft afgesloten. De zelfredzaamheid van omwonenden die dichtbij een gasleiding verblijven blijft erg belangrijk. Bij een leidingbreuk en ontsteking in een hoge druk gasleiding zal het door de intense hitte waarschijnlijk niet mogelijk zijn om het leiding trace zelf te bereiken. De omliggende bebouwing buiten de 3 kW warmtestralingsgrens is wel voldoende bereikbaar voor de hulpdiensten.


Bestrijdbaarheid / zelfredzaamheid algemeen

We hebben de brandweer gevraagd advies te geven over de mate van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in geval van een ramp voor het plangebied. Ten aanzien van de bestrijdbaarheid geldt dat het plangebied in algemene zin goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Ook zijn er genoeg opstelplaatsen voor hulpdiensten aanwezig binnen het plangebied. Er is voldoende bluswater capaciteit aanwezig en dit bluswater is goed bereikbaar. Ten aanzien van de zelfredzaamheid valt op te merken dat nabij het LPG tankstation een Hotel ligt. Hierin verblijven voornamelijk zelfredzame personen. Verder zijn er voldoende mogelijkheden om van de risicobron af te vluchten. Het Advies van de Brandweer is toegevoegd aan de bijlagen.

Conclusie

Uit het onderzoek van bureau Save blijkt dat in ieder geval aan de wettelijke normen en aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van het groepsrisico voldaan kan worden. Gelet op alle bovenstaande bevindingen wordt de veiligheidssituatie met betrekking tot het groepsrisico verantwoord geacht.

2.7.8 Duurzaamheid en energie

Het plan betreft vooral een conserverend plan. Het plaatsen van zonnepanelen op daken heeft geen ruimtelijk relevante aspecten. Wel gelden er beperkingen voor het plaatsen van zonnepanelen op monumenten (dit staan we in principe niet toe). Ook speelt de beeldkwaliteit een rol, met name in het Nationaal Landschap Ijsseldelta. Op het moment van dit schrijven is er voor agrarische bedrijven een mogelijkheid om asbest daken met subsidie te saneren mits zonnepanelen worden teruggeplaatst (op daken binnen hetzelfde perceel). Zonneparken staan we in principe niet toe. Voor concrete initiatieven maken we dan een beoordeling, er zal in ieder geval een procedure voor nodig zijn.

Dit plan laat geen grootschalige windenergie toe. Dit heeft deels een pragmatische reden omdat onderzoek naar gebiedsbrede toepassing van windenergie forse onderzoekskosten met zich meebrengt. Mocht de situatie zich voordoen dat op locaties concrete plannen zijn dan zal op gaan we op dat moment de aanvraag beoordelen. De provincie heeft als beleid dat windenergie in principe is toegestaan langs hoofdinfra ( in een lijn opstelling) individuele turbines kunnen alleen op industrieterreinen worden geplaatst. In in dit plangebied liggen geen windparken.

Mestvergisting - voor zover gekoppeld aan het bedrijf staan we via een wijzigingsprocedure toe, dit hebben we ook in het MER meegenomen als potentiële bron van stikstofemissie. Vergisting op industriële schaal staan we niet toe. Het plan maakt geen onderscheid tussen monovergisters en co- vergisters. De eerstgenoemden zijn vaak kleinschalige vergisters waarbij het om het vergisten van één stof (mest) gaat. Co-vergisters zijn vaak grotere installaties waarbij diverse stoffen gecombineerd vergist worden, vaak is aanvoer van elders nodig. Het plan regelt de toepassing van warmtekrachtkoppeling (WKK - vaak gekoppeld aan vergisting) niet als zijnde niet ruimtelijk relevant. Dit zal voor zover relevant worden beoordeeld in het kader van de omgevings(milieu)vergunning (of melding) Andere vormen van duurzame energie en het gebruik van bodembronnen wordt in het plan niet geregeld - niet ruimtelijk relevant. De nieuwe AmvB bodemenergie stelt eisen aan bodembronnen en kent een registratieplicht. De in het buitengebied gesitueerde bebouwing is doorgaans ruimtelijk zo open dat interferentie van bronnen (het onderling storen van bronnen waardoor minder rendement) zo goed als uitgesloten is ook omdat nauwelijks sprake is van een verstorend effect door grondwaterstroming.

2.8 Water

Watertoets

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht ons ruimtelijke plannen te 'toetsen op water', de zogenaamde Watertoets. De Watertoets is een instrument dat er voor zorgt ervoor dat we de 'waterbelangen' in een vroegtijdig stadium meenemen het planproces. Het is daarmee een waarborg voor 'water' in ruimtelijke plannen en besluiten.


Beleid Waterschap Groot Salland

Het beleid van het Waterschap Groot Salland staat in het Waterbeheerplan 2010-2015, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid beheer en onderhoud stedelijk water 2013 - 2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Groot Salland een belangrijk regelstellend instrument waarmee we in ruimtelijke plannen rekening moeten houden. Op gemeentelijke niveau gebruiken we het samen met het waterschap opgestelde gemeentelijk Waterplan en het (verbreed) gemeentelijk Rioleringsplan (GRP).

Nationaal Beleid

In de Vierde Nota Waterhuishouding van de Rijksoverheid staat dat in we zowel het landelijk als het stedelijk gebied het zogenoemde 'gewenste grondwaterregime' moeten vaststellen. Dit gewenste grondwaterregime is gekoppeld aan de toegekende functies natuur, landbouw en bebouwd gebied. Later is in het Nationaal Bestuursakkoord Water de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen van het watersysteem benadrukt.

In de polder Mastenbroek voldoet het watersysteem aan de norm die in het kader van het (geactualiseerde) Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2008) is afgesproken. Binnen het Kampereiland ligt nog een opgave voor waterberging van ongeveer 40 hectare. Waar deze wateropgave ingevuld gaat worden is nu nog niet bekend. Dit werken we na 2015 nader uit. Gezien de onbekendheid is het nu nog niet noodzakelijk dat we binnen dit bestemmingsplan rekening houden met mogelijk locaties voor waterberging. Voor het overige is er binnen het plangebied voldoende ruimte voor waterberging en is er dan ook geen kwantitatieve wateropgave.

Het Nationaal Waterplan vervangt sinds eind 2009 de Vierde Nota Waterhuishouding. Belangrijke beleidsthema's van het nieuwe waterplan zijn: waterveiligheid; watertekort en zoetwatervoorziening; wateroverlast; waterkwaliteit; en gebruik van water. Uitgangspunten voor deze beleidsthema's van het Nationaal Waterplan zijn onder andere afspraken uit het (geactualiseerde) Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (2008) en de KRW (Europese kaderrichtlijn Water). Met de herinrichting van de waterlichamen (zoals benoemd in de KRW) streeft het waterschap Groot Salland naar een waterhuishoudkundige situatie die zo goed mogelijk is afgestemd op alle functies in het gebied, daarmee geeft het waterschap invulling aan de gemaakte afspraken vanuit het Nationaal Bestuursakkoord Water, aan het stroomgebiedbeheerplan Rijn-Oost en daarmee aan het Nationaal Waterplan.

Met de herinrichting van (onder andere) de waterlichamen geeft het waterschap Groot Salland invulling aan WB21 (Waterbeheer 21e eeuw). Water wordt door de herinrichting langer vastgehouden in het stroomgebied en minder snel afgevoerd. De noodzaak tot de inlaat van gebiedsvreemd water wordt daarmee beperkt, hetgeen de waterkwaliteit ten goede komt.

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan gaat het om de volgende waterlichamen:

  • Waterlichaam Mastenbroek (Bisschopswetering, Kerkwetering, Nieuwe Wetering en de Oude Wetering).
  • Waterlichaam Goot / Ganzendiep
  • Buiten Reeve
  • Uitwateringskanaal

Voor een groot deel van het plangebied is sprake van veenweidegebieden, zoals de polder Mastenbroek. Het peilbeheer moet daarom worden afgestemd op het gebruik als grasland. Diepere ontwatering is niet toegestaan. Het belang van het water is hier zwaarwegend, zoals aangegeven in de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Het waterbelang is dienend aan de landbouwfunctie. Voor de inrichting en de waterkwaliteit gelden de normen voor wateroverlast uit het (geactualiseerde) Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2008) en de eisen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water als ondergrens.

Beleidsregels Grote Rivieren

In het kader van een goede afvoer van het rivierwater en het borgen van de bergingscapaciteit van overtollig water heeft het Rijk beleidsregels ontwikkeld die gelden voor het rivierbed van de grote rivieren. In het plangebied betreft dit het water en de uiterwaarden (buitendijks gebied) van de IJssel, het Zwarte Meer en het Zwartewater. Het gaat samengevat om het volgende:

  • Bestaande bebouwing mag eenmalig met 10% worden uitgebreid;
  • Nieuwbouw is niet toegestaan indien het functies betreft die niet specifiek rivier- of waterberginggebonden zijn. Echter:

- Functieverandering binnen de bestaande bebouwing is toegestaan. Vervangende nieuwbouw niet.

- Voorzieningen voor recreatie(toer)vaart zijn wel toegestaan. Dit betreft jachthavens, losse aanlegplaatsen, bootreparatie- en servicebedrijven en bunkerstations.

- Zwaarwegend bedrijfseconomisch belang van grondgebonden agrarische bedrijven is een grond voor het toestaan van nieuwe, gerelateerde activiteiten in het rivierbed, mits elders niet mogelijk.

Voor alle nieuwe functies geldt dat deze niet minder ruimte voor de rivier mogen opleveren. Als nieuwe ontwikkelingen ten koste gaan van ruimte voor de rivier (de afvoer- en bergingscapaciteit), dan moet deze ruimte gecompenseerd worden. De waterveiligheid en het veilig functioneren van waterstaatswerken (waterkeringen) mogen niet in gevaar komen.

Deltaprogramma

Het Deltaprogramma heeft ook een relatie met de IJssel-Vecht-delta. In het IJsselmeer en in de randgebieden, zoals het Zwarte Meer, het Vossemeer en de rivier de IJssel, zullen de gevolgen van klimaatverandering merkbaar worden. Om in te spelen op de ontwikkelingen vanuit het landelijke Deltaprogramma is het programma IJssel-vechtdelta opgestart. Hiermee wordt door de regionale overheden (provincie, gemeenten en waterschap) invulling gegeven aan de vraagstukken met betrekking tot klimaatverandering en de effecten hiervan op de waterhuishouding en regio's.

Buitendijks gebied

Voor de peilontwikkeling van het Ketelmeer gaat het vigerende beleid uit van een peilstijging van 1m ten opzichte van het huidige streefpeil. In het kader van het Deltaprogramma zijn inmiddels andere voorstellen gedaan. Richting 2100 gaat RWS voor het IJsselmeer (incl. Ketelmeer) uit van het meestijgen met de zeespiegel tot NAP +30cm als worst-case scenario als gevolg van de klimaatsontwikkeling. Aangezien er in het plangebied enkele regionale keringen zijn die buiten de primaire keringen zijn gelegen is overleg met het waterschap nodig indien er bouwplannen zijn.

Formeel heeft Rijkswaterstaat geen bevoegdheden om veiligheidseisen te stellen aan buitendijkse ontwikkelingen. Hiermee samenhangend acht Rijkswaterstaat zich dus ook niet op voorhand verantwoordelijk voor eventuele schade (aan nieuwe ontwikkelingen) die in het buitendijks gebied wordt geleden en ook niet voor de veiligheid van het buitendijkse gebied. De initiatiefnemer dient zich bewust te zijn van het grotere overstromingsrisico in het buitendijkse gebied.

Primaire watergebieden en waterbergingsgebieden

In de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel staan "waterbergingsgebieden" en "primaire watergebieden" aangewezen. Waterbergingsgebieden en primaire watergebieden hebben (van nature) een primaire functie voor waterberging. In deze gebieden weren we functies die strijdig zijn met het behoud van ruimte voor water. De polders ten noorden van de Kamperzeedijk ook wel de Kampereiland en Mandjeswaard genoemd zijn als 'waterbergingsgebied' aangewezen. Dit betekent niet we hier waterberging realiseren, maar dat we het belang van waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen als kader stellen. De Omgevingsverordening laat concreet geen ontwikkelingen toe die de wateropvangfunctie van het gebied belemmeren.

Agrarische ontwikkelingen zijn hier wel mogelijk, maar ondernemers moeten zelf bepalen hoe ze willen omgaan met kapitaalintensieve investeringen met het oog op veiligheid tegen overstroming, denk hierbij aan meerlaagse veiligheid: 1. Preventie, 2. duurzame ruimtelijke inrichting 3. Rampenbeheersing. Waterbergingsgebieden en primaire watergebieden laten zich vooral combineren met ruimtelijke functies die niet kapitaalintensief zijn zoals: landvoorziening, sport en recreatie, natuur en ecologie. In bepaalde situaties zijn er mogelijkheden voor wonen en water, met kansen voor hoge ruimtelijke kwaliteit. De "waterbergingsgebieden" en "primaire watergebieden" hebben een bestemming gekregen op de Verbeelding.

Invloed op de waterhuishouding

Het waterschap Groot Salland gebruikt als uitgangspunt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen, waar sprake is van een toename van verharding met meer dan 1500 m2, compenserende waterberging gerealiseerd moet worden om afwenteling van wateroverlast te voorkomen. Zonder compenserende waterberging kan namelijk door de toename van verhard oppervlak en de versnelde afvoer van regenwater wateroverlast worden afgewenteld op aangrenzende percelen of op het regionale watersysteem en dit is niet toegestaan. Binnen de regels van dit (consoliderende) bestemmingsplan kunnen dergelijke ontwikkelingen ook niet direct worden uitgevoerd. Het kan eventueel wel via een omgevingsvergunning met gebruik van een wijzigingprocedure. Wanneer een aanvrager vervolgens hiervan gebruik wil maken gaan we toetsen aan de voorwaarden die bij het Omgevingsvergunningenstelsel en de Wijzigingsbevoegdheid horen, zodat we zeker weten dat een dergelijke ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Het realiseren van compenserende waterberging is bijvoorbeeld een optie. Indien u initiatief neemt voor grotere ontwikkelingen, moeten we het bestemmingsplan ter plaatse wijzigen, waarbij we de watertoets doorlopen. In het kader van de watertoets vraagt het waterschap aandacht voor het realiseren van compenserende waterberging.

Bij ontwikkelingen adviseren we voor de aanleghoogte een ontwateringsdiepte van minimaal 100 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Grondwateroverlast als gevolg van afwijkende aanleghoogten is voor verantwoordelijkheid van de initiatiefnemers. Om een goed inzicht te krijgen in het grondwatersysteem adviseren we, in het geval er nieuwe ontwikkelingen plaats vinden, om in overleg met het waterschap zo spoedig mogelijk te starten met een grondwateronderzoek. Dit kan op basis van bestaande peilbuizen binnen of in de omgeving van het plangebied of door het plaatsen van nieuwe peilbuizen. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen adviseren we een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet men aandacht schenken aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies moet aandacht worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies.

Binnen het plangebied liggen beschermingszones van primaire, regionale en overige waterkeringen die op de Legger van het Waterschap Groot Salland staan. De functie/ stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland staan eisen met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden binnen de beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet u een Watervergunning aanvragen. Indien een Watervergunning noodzakelijk is, wordt deze (na eventueel nader overleg) aangevraagd bij het Waterschap Groot Salland. De primaire en regionale waterkeringen zijn, conform het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) op de Verbeelding opgenomen met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering". De beschermingszone langs de waterkering heeft op de plankaart een gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - dijk".

Binnen het plangebied kan er onderscheid gemaakt worden tussen het hoofdwatersysteem (Ketelmeer, De IJssel en Goot/Ganzendiep) en het regionale watersysteem. Beheerders van het hoofdwatersysteem zijn Rijkswaterstaat Oost-Nederland voor de IJssel en Rijkswaterstaat Midden Nederland (Randmeren) voor het Ketelmeer. De provincie Overijssel is de beheerder van Goot/Ganzendiep. De beheerder van het regionaal watersysteem is het waterschap Groot Salland.

Binnen het plangebied liggen beschermingszones van hoofdwatergangen of watergangen van het Waterschap Groot Salland. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij hebben we rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur van het Waterschap Groot Salland staan beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur van het Waterschap Groot Salland opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet u een Watervergunning aanvragen. Ten behoeve van het beheer en onderhoud geldt langs de watergang (vanaf de insteek) een obstakelvrije zone van 5 meter. De hoofdwatergangen hebben we op de Verbeelding bestemd met "Water".

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Binnen de agrarisch-agrarisch bedrijf bestemmingen maken we door middel van een wijzigingsbevoegdheid de uitbreiding van agrarische bouwblokken mogelijk. Bij een toename van het verharde oppervlak moet u aandacht geven aan het bergen en afvoeren van hemelwater. Hiervoor toetsen we aan het voorkeursbeleid hemel- en afvalwater. De mogelijkheden hiertoe zijn onder meer afhankelijk van de gebiedskenmerken, zoals de bodemeigenschappen. Bij de afvoer van overtollig hemelwater is 'oppervlakkige' infiltratie in de bodem, indien mogelijk, het uitgangspunt. Hierbij moet u denken aan 'oppervlakkige' afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. In het voorkeursbeleid besteden we speciale aandacht aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Het rioleringssysteem in het plangebied bestaat voor het grootste gedeelte uit een drukrioleringssysteem met een beperkte capaciteit. Op het drukrioleringssysteem mag geen drainage of regenwater worden aangesloten, omdat het rioleringssysteem daar niet op is berekend.

Grondwaterbescherming

Een deel van het plangebied valt binnen een 'potentieel intrekgebied voor oppervlaktewaterwinning'. In dit gebied is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. In artikel 2.13.3 van de omgevingsverordening staat dat bestemmingsplannen alleen mogen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarin alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor drinkwatervoorziening.

Volgens de artikelen 2.13.4 tm 2.13.8 kunnen we bepaalde functies toch toestaan als er wordt voldaan aan het 'stand-still principe' of het stap-vooruitprincipe'. Aan welk principe voldaan moet worden is afhankelijk van de functie. Indien er voldaan moet worden aan het stand-still dan wel het stap-vooruitprincipe dan moet dit volgens artikel 2.13.9 verantwoord worden op basis van toepassing van de methodiek 'gebiedsgerichte grondwaterbescherming'. Het gaat bij het voorliggende plan om een consoliderend plan waarin geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen. Een toetsing op basis van de methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming is hierdoor niet nodig.

Watertoetsproces

Het waterschap is intensief betrokken geweest bij het uitvoeren van de watertoets voor het plangebied. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Waterschap Groot Salland geeft een positief wateradvies.

2.8.1 Overstromingsrisicoparagraaf

Het plangebied ligt in dijkring 10 (Mastenbroek) en dijkring 11 (IJsseldelta). Dijkring 10 wordt omsloten door de IJssel aan de westzijde, tussen Zwolle en IJsselmuiden, door het Zwarte Meer aan de noordzijde tussen IJsselmuiden en Genemuiden en door het Zwarte Water aan de oostzijde tussen Genemuiden en Zwolle. Dijkring 11 wordt aan de noord- en oostzijde begrenst door de IJssel en aan de westzijde het Vossemeer. Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/2.000 per jaar. Omdat het plangebied gelegen is in zowel dijkring 10 als dijkring 11 is een overstromingsrisicoparagraaf verplicht.

Risico-inventarisatie

Dijkring 10

Voor de keringen van dijkring 10 is de overschrijdingskans genormeerd op 1/2000e per jaar. In het project Veiligheid Nederland in Kaart wordt de actuele kans op een overstroming per jaar groter dan 1% geschat. Indien de geïdentificeerde zwakke plekken in de dijkring zijn aangepast bedraagt de geschatte overstromingskans 1/400e per jaar (Rijkswaterstaat DWW & Jacobs, 2005). Conform de aanname van het PBL, wordt voor de overstromingsrisicozonering bij een dergelijke overschrijdingskans (norm) uitgegaan van een kleine kans op overstromen (Pieterse e.a., 2009). Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op meer dan 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie figuur A).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0039.png"
Figuur A Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 10 Bron: Provincie Overijssel

Voor dijkring 10 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Er is geen maatgevend scenario aan te geven voor het plangebied. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt is sterk afhankelijk van de locatie van de dijkdoorbraak en de plek waar zich men in het plangebied bevind.

Dijkring 11

Voor de keringen van dijkring 11 geldt een vastgestelde veiligheidsnorm van 1/ 2.000 per jaar. Dat betekend dat de keringen bestand moeten zijn op zowel maatgevend hoogwater door opstuwing door storm op het IJsselmeer dat 1/ 2.000 per jaar kan optreden, als maatgevend hoogwater op de IJssel dat 1/ 2.000 per jaar kan optreden. In het overgangsgebied tussen "meergedomineerd"en "riviergedomineerd" zijn de combinaties van hoogwater door opstuwing van het IJsselmeer en hoogwater door hoge rivierafvoer van belang. De keringen van dijkring 11 hebben weinig overhoogte en oversterkte ten opzichte van dit veiligheidsniveau.


Op basis van de provinciale risicokaart wordt de maximale waterdiepte tijdens een overstroming geschat op 2,0 tot 5,0 meter voor de laagste gedeeltes van het plangebied (zie figuur B).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0040.png"
Figuur B Maximale waterdiepte na dijkdoorbraak, dijkring 11 Bron: Provincie Overijssel

Voor dijkring 11 zijn 3 verschillende doorbraakscenario's doorgerekend. Er is geen maatgevend scenario aan te geven voor het plangebied. De tijd tot het plangebied onder water komt indien een dijk doorbreekt is sterk afhankelijk van de locatie van de dijkdoorbraak en de plek waar zich men in het plangebied bevind. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden die gelegen zijn binnen de dijkring Mastenbroek kunnen alleen voorzien in het realiseren van nieuwe bebouwing binnen deze gebieden als er sprake is van zwaarwegend maatschappelijk belang. Het bestemmingsplan stelt in dit geval zodanige voorwaarden dat de veiligheid ook op de lange termijn voldoende is gewaarborgd. Omdat het gaat om een consoliderend plan, waarin de bestaande situatie wordt vastgelegd en er geen nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt, is er geen sprake van voorwaarden voor de lange termijn. Het gaat hier om bewustwording. Vooralsnog wordt voor dit gebied bij een dreigende overstroming ingezet op vroegtijdige evacuatie naar de hoger gelegen gronden binnen het plangebied.

2.9 Sport + Manege

In het bestemmingsplan hebben we naast de manege aan de Zwartendijk, ook het onlangs vastgestelde bestemmingsplan Multisportterrein Schansdijk opgenomen. In genoemd bestemmingsplan is de realisatie van een aantal sportlocaties in combinatie met de sanering van de voormalige vuilstort aan De Schansdijk in Kampen mogelijk gemaakt. Dit betreft de locatie tussen de Schansdijk, de Flevoweg en de N50. Op deze locatie zijn modelvliegclub Cumulus en drie hondenverenigingen, te weten HC De Steller, VHV IJsselmond en HC Kampen, gevestigd. Hiernaast wordt De Kamper Wieler Club vanuit het bedrijventerrein Haatland naar deze locatie verplaatst.

Landschappelijke inpassing

De vorm van het nieuwe recreatieve cluster verwijst naar een boerenerf. Zoals de bestaande erven als verdichte groene eilanden liggen in het open landschap van De Melm, zo zijn de nieuwe sportfuncties op een compacte wijze geclusterd op en rond de voormalige stortplaats, ingebed in opgaande beplanting. Het erf is aan de Schansdijk gesitueerd en ontsloten vanaf de dijk. De bestaande hoogteverschillen van de voormalige stortplaats worden gebruikt bij de vormgeving van het wielerparcours. De beplanting zorgt ervoor dat de verhardingen en opgaande elementen niet zichtbaar zijn vanuit het landschap. De lange zichtlijnen in het open landschap zijn zoveel mogelijk in stand gehouden. Door een brede groene berm houdt de N50 een landschappelijk karakter. Aan de zijde van de N50 en bij het knooppunt met de Flevoweg wordt het bestaande slotenpatroon in stand gehouden.

De bebouwing is gesitueerd in een cluster op een terp. Hoofd- en bijgebouwen vormen samen een ensemble aan een verhard erf waar het parkeren gesitueerd is. De voorzijde van het hoofdgebouw is gericht op het omringende landschap. De omringende ruimte aan deze zichtzijde (tevens de zichtzijde vanaf de N50) behoudt een open en groen karakter.

Rond de wielerbanen en de hondenclubs zorgen streekeigen omringende beplantingen ervoor dat de opdeling in percelen voor verschillende functies aan het oog onttrokken wordt. Het erf presenteert zich aan het omringende landschap als één geheel van bebouwing en beplanting.

2.10 Recreatie

De IJsseldelta is gewaardeerd als Nationaal Landschap, met in de directe nabijheid interessante historische kernen met diverse publiekstrekkers. Het buitengebied is een uitloopgebied vanuit de stad en daarmee een aantrekkelijk gebied om te fiets, wandelend, per boot of kano te verkennen en tussendoor te verpozen in landelijke accommodaties of horecagelegenheden. Een derde van de verblijfsaccommodaties bestaat uit Bed en Breakfast met een kleinschalig karakter.

Beleid

Ons beleid richt zich op het toegankelijker maken van het buitengebied voor inwoners en toeristen. We trachten het landschap meer beleefbaar te maken door de vestiging van kleinschalige recreatie, bed&breakfasts en mini-campings te bevorderen, met name bij agrarische bedrijven. Verbetering van de ontsluiting krijgt vorm in de realisatie van routestructuren zoals een fietspadennetwerk, rustpunten, wandel- en kanoroutes. We geven ook aandacht aan de totstandkoming van lokale ommetjes. Naast een toeristisch-recreatieve functie heeft het buitengebied tevens de functie van een uitloopgebied voor de kernen en steden. Toerisme en recreatie moeten bij voorkeur aansluiten bij de gebiedskenmerken. Omdat het plangebied een sterk agrarische economie heeft, geven we de voorkeur aan recratievormen die niet in de ruimte ingrijpen zoals het kleinschalige kamperen bij de boer en bed & breakfasts langs fietsroutes. De ontsluiting voor recreatieve onderdelen staat verbeeld op de kaarten (zie hieronder) uit de AtlasOverijssel. Zowel de bestaande routes als de toekomstige, gewenste verbindingen zijn aangeven. Het gaat om recreatieve wandelroutes, fietspaden, pontjes en een kanoroutenetwerk. De fietspaden worden gebruikt door recreanten en door 'functioneel verkeer' (bijvoorbeeld scholieren en woonwerkverkeer).

afbeelding "i_NL.IMRO.0166.00991134-VB01_0041.png"

De vele kernen in het gebied, zijn pleisterplaatsen van waaruit u het buitengebied kunt beleven. Hier worden de grotere voorzieningen zoals horecapleinen, campings en jachthavens geconcentreerd. In de uiterwaarden is ontwikkeling van struinnatuur mogelijk. Toerisme en recreatie moeten bij voorkeur aansluiten bij de gebiedskenmerken. Hoe meer recreanten het landschap beleven, des te groter is het draagvlak en daarmee behoud en duurzame ontwikkeling van de kernkwaliteiten. In gebieden met een sterke agrarische economie genieten vooral recreatievormen zoals het kleinschalige kamperen bij de boer, bed & breakfast en dergelijke de voorkeur. In natuurgebieden kunnen bepaalde recreatieve activiteiten in de minst kwetsbare zones onder voorwaarden plaatsvinden. Intensievere vormen van recreatie kunnen een plek krijgen in de nabijheid van en met voldoende ontsluiting op de grotere kernen zoals Kampen, IJsselmuiden, Hasselt, Genemuiden en Zwolle.

2.8.3 Uitgangspunten

  • Bestaande recreatieve functies bestemmen we als zodanig.
  • Het bestemmingsplan stimuleert de ontwikkeling van nieuwe recreatieve functies voor zover passend bij en ondersteunend aan de gebiedskwaliteiten. Maatwerk is dus vereist, we hebben niet op voorhand een limitatieve lijst gemaakt van toegestane activiteiten.
  • Het bestemmingsplan stimuleert de completering van recreatieve routes en netwerken. In gebiedsbestemmingen en agrarische bestemmingen wordt onder voorwaarden de realisatie van ontbrekende schakels of routes mogelijk gemaakt met extensieve routegebonden recreatieve voorzieningen.

2.11 Wonen

Wonen in het buitengebied in het algemeen is bij velen geliefd. Het gebied van de IJsseldelta en omgeving is zeer aantrekkelijk om te wonen. Je kunt er 'recreatief wonen' op korte afstand van steden en dorpen. De rust van de polders of de schoonheid van kronkelende landschappen aan de rivieroevers en Kampereilanden vormen een tegenstelling met het drukkere leven in de steden en kernen. Ter bescherming en behoud van de kenmerkende gebiedswaarden is verdere verdichting door nieuwe woningbouw ongewenst. Dit staat op gespannen voet met de belangstelling die bestaat om te wonen 'midden in het landschap'. Van oorsprong is wonen functie die bij het buitengebied hoort, enerzijds als nederzetting op strategische locaties in het landschap, anderzijds gekoppeld aan agrarische activiteiten. In het buitengebied, dus buiten de bebouwde kom, zijn de meeste woningen gesitueerd in de bedrijfswoning bij landbouwbedrijven, in vrijgekomen boerderijen, in buurtschappen en in lintbebouwing. Enkele woningen zijn daarbuiten gebouwd, in de tijd toen dit nog mogelijk was.

2.11.1 Provinciaal beleid

Uit het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geldt dat de woonfunctie in stedelijk gebied beter past dan in het buitengebied. De Provincie Overijssel ziet de uitbreiding van het wonen in het plangebied dan ook niet als passend. Alleen indien de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar verbeterd kan worden –in aansluiting op de waarden zoals genoemd in de Catalogus Gebiedskenmerken- kan nieuwbouw in het buitengebied onder voorwaarden mogelijk zijn.

2.11.2 Situatie en beleid per gemeente

In het plangebied komen circa 275 burgerwoningen voor, een deel hiervan was 'vroeger' een boerderij. Een aantal van deze woningen hebben nog bijbehorende bedrijfsgebouwen. De bouwvorm is meestal karakteristiek. Bestaande woningen mogen worden vergroot tot 750m3. Grotere woningen zijn gefixeerd naar de inhoudsmaat.

Het Woonplan van Kampen geeft aan dat het toekomstbeleid is gericht op behoud en daar waar nodig verbetering van de woonkwaliteit in relatie tot de landschappelijke kwaliteit. Incidentele woningbouw in het kader van kwaliteitsbehoud en -herstel zal onder strikte condities mogelijk zijn. Hierbij valt onder meer te denken aan behoud van karakteristieke boerderijen door ombouw tot (enkele) woning(en) en lintversterking door ongewenste of verpauperde bedrijfsbebouwing te vervangen door woonbebouwing.

Uitgangspunt

Nieuwe burgerwoningen staan we niet toe. Onder voorwaarden kunnen karakteristieke bijgebouwen tot woning worden verbouwd en is woningsplitsing mogelijk, afhankelijk van het landschaptype. Voor rood-voor-rood transformaties wordt in dit plan geen ruimte geboden.

Vrijkomende agrarische bebouwing (VAB)

Door ontwikkelingen in de landbouwsector komen steeds meer voormalige bedrijfswoningen van boerderijen vrij voor een woonfunctie of bedrijfsmatige activiteit. Hiervoor is beleid ontwikkeld, zie voor meer informatie hoofdstuk 2.3 over landbouw. Daar waar we behoud, bescherming en /of herstel van de cultuurhistorische waarden van belang vinden geven we dit aan met de aanduiding 'karakteristiek'.

Nevenactiviteiten vanuit de woonfunctie

In het buitengebied is het soms zo dat bij de woning verschillende andere, aan het buitengebied te relateren, activiteiten en functies voorkomen. We staan voor deze aanvullende activiteiten een gebruik van gebouwen van maximaal 25% van de aanwezige vloeroppervlakte toe, tot een maximum van 40m2. Dit geldt ook voor een Bed & Breakfast. Via een afwijking van de gebruiksregels kunnen we een gebruik van ten hoogste 25% van de aanwezige vloeroppervlakte, tot een maximum van 100m2 toestaan. Bij percelen waar we de hierboven genoemde aanduiding 'karakteristiek' hebben aangebracht kan dit maximum 250 m2 worden.

Uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied

  • Bestaande woningen geven we een woonbestemming.
  • Bestaande activiteiten en functies op het bouwvlak van de woonbestemming worden overgenomen uit de bestaande bestemmingsplannen voor wat betreft type activiteiten, maatvoering en randvoorwaarden.
  • Het realiseren van nieuwe woningen is in principe niet mogelijk.
  • Uitzonderingen hierop is een woonfunctie in de bedrijfswoning van Vrijkomende Agrarische Bebouwing.

2.12 Voorzieningen

'Voorzieningen' vormt een containerbegrip waaronder we veel verschillende functies verstaan. Maatschappelijke voorzieningen zoals een school, buurthuis, sportvoorzieningen zoals clubhuis/kantine en speelvelden, zorgvoorzieningen zoals een rode kruisgebouw, verpleeghuis, recreatieve voorzieningen die van picknickbank of informatiepaneel kunnen gaan tot commerciële recreatieve voorzieningen zoals horeca of museum. Onder commerciële voorzieningen kunnen ook winkels of een postkantoor vallen.

In het buitengebied komt maar een zeer beperkt aantal niet-commerciële voorzieningen voor. De meeste zijn in de stads- of dorpskernen en linten gelegen. Voorzieningen kunnen een belangrijke bijdrage leveren voor de leefbaarheid op het platteland.

In het buitengebied komen diverse zorgboerderijen voor. Het betreft hier zowel dagbesteding/ -opvang als begeleid wonen.

Uitgangspunten:

  • De bestaande maatschappelijke voorzieningen in het buitengebied worden als zodanig bestemd.
  • Nieuwe maatschappelijke functies (bijvoorbeeld zorgboerderijen) worden bij voorkeur als opvolgfunctie in een VAB gesitueerd. Voor nieuwe functies in VAB's geldt het specifieke VAB-beleid.

2.13 Niet Agrarische Bedrijven

Naast agrarische bedrijvigheid zijn er ook andere ondernemingen in het buitengebied aanwezig. Vaak zijn ze ontstaan uit agrarishe bedrijven of hebben ze zich gevestigd op voormalige agrarische bouwvlakken. Zij zijn van belang voor de sociale en economische vitaliteit van het platteland. Sommige bedrijven zijn direct gerelateerd aan het gebied, zoals een loonbedrijf of rietdekkersbedrijf. Andere commerciële activiteiten kunnen in ook in mindere mate van het gebied afhankelijk zijn, doordat ze producten of diensten buiten het gebied betrekken of afzetten. Binnen de bestaande bebouwing en in geval van vergunde activiteiten kunnen de bedrijven worden voortgezet. Men kan dus niet uitbreiden ten behoeve van de niet agrarische functie.

Beleid

We hanteren het standpunt dat we in beginsel niet-agrarisch functies in het buitengebied voor wat betreft nieuwe bebouwing en nieuwe grondgebruiksvormen die niet functioneel aan het landelijk gebied zijn verbonden niet toestaan. Agrarische hulpbedrijvigheid duiden we specifiek aan, deze staan op een lijst in de bijlage. Sommige bedrijven hebben op de huidige locatie al een 'eindsituatie' bereikt.

Omschakeling

Ons uitgangspunt bij een bedrijfsbestemming is dat we milieucategorie 1 en 2 toestaan. Daarbinnen mag men uitwisselen. Daarbij is wel van belang dat de nieuwe bedrijfsactiviteit naar aard en omvang gelijk te stellen is aan de bestaande activiteit of bij voorkeur minder (milieu)belastend is dan de eerdere activiteit of bedrijvigheid.

Nieuwvestiging

Nieuwvestiging van niet-agrarische en agrarisch aanverwante bedrijven in het buitengebied staan we niet op voorhand toe (uitgezonderd nieuwe bedrijven in vrijkomende agrarische bebouwing). Voor nieuwe functies in Voormalige Agrarische Bedrijven geldt het specifieke VAB-beleid.

Uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied

  • Bestaande niet-agrarisch bedrijven bestemmen we als bedrijf, waarbij een aanduiding het specifieke karakter van de activiteit aangeeft.
  • Bij omschakeling geldt dat we streven naar het gelijk blijven of afnemen van de belasting van het milieu. Aard, hinder en ruimtelijke omvang van de nieuwe bedrijfsactiviteit moeten gelijkwaardig zijn met de oude activiteiten.
  • Nieuwvestiging van niet-agrarische en agrarisch aanverwante bedrijven in het buitengebied staan we niet toe (uitgezonderd nieuwe bedrijven in vrijkomende agrarische bebouwing). Voor nieuwe functies in VAB's geldt het specifieke VAB-beleid.
  • Bestaande, positief bestemde, bedrijven houden hun bestemming. Voor alle niet-agrarische bedrijven geldt dat verdere uitbreiding alleen door middel van een planherziening kan plaatsvinden, mits voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.
  • Uitbreiding van het aantal bedrijfswoningen is niet toegestaan.

2.14 Verkeer

Huidige situatie

Weg

De ontsluiting van de IJsseldelta en Kampen Zuid is in de loop der jaren sterk gewijzigd. Voor het tijdperk van de auto heeft het water een belangrijke rol gespeeld in de bereikbaarheid van dorpen en steden. De IJssel, de voormalige Zuiderzee, het Zwartewater, het Zwartemeer en de kleinere rivierarmen vormden de verkeersaders. Nu zijn de (auto)wegen en spoorlijnen vooral van belang. De wegenstructuur geeft nog altijd een goed beeld van de verkavelingstructuur die door de eeuwen heen ontstaan is in de verschillende landschappen. Binnen het hoofdwegennet maken we onderscheid in een drietal wegencategorieën. De categorisering is gebaseerd op het Startprogramma Duurzaam Veilig Verkeer (1997). Dit startprogramma is opgesteld door VNG, UvW, IPO en Rijk en omvat afspraken over maatregelen om het verkeer structureel veiliger te maken. De rode draad is het voorkomen van verkeersonveiligheid in plaats van deze achteraf te bestrijden.

Een belangrijke voorwaarde voor een duurzaam veilig ingericht wegennet is herkenbaarheid. Deze wordt verkregen door een eenduidige vormgeving van essentiële kenmerken. Voor het wegenwet is functioneel onderscheid gemaakt in Stroomwegen, Gebiedsontsluitingswegen en Erftoegangswegen.

Stroomwegen

Deze wegen zijn bedoeld voor een continue, ongestoorde verkeersafwikkeling met een snelheid van 100 km/u of hoger. De weginrichting is met gescheiden rijbanen en de aansluitingen zijn in beginsel ongelijkvloers. Stroomwegen hebben meestal een parallelstructuur.

Gebiedsontsluitingswegen

Deze wegen hebben een functie voor enerzijds het stromen en anderzijds het uitwisselen. Snelheden liggen op 50 km/u binnen de bebouwde komen en 80 km/u buiten de bebouwde kom. Het uitwisselen gebeurt op kruispunten die bij voorkeur als rotonde zijn vormgegeven.

Erftoegangswegen

Deze wegen zijn bedoeld voor het toegankelijk maken van erven. Alle verkeersdeelnemers zijn gelijkwaardig. Keren, draaien, in- en uitstappen en oversteken moeten zo veilig mogelijk kunnen worden uitgevoerd. De snelheid is 60 km/u buiten de bebouwde kom en 30 km/u binnen de bebouwde kom

Binnen het plangebied zijn verschillende steden met elkaar verbonden en worden gebieden ontsloten. De onderverdeling in de bovengenoemde categorieën is als volgt.

Stroomwegen

N50 vanuit Zwolle via Kampen naar Emmeloord met verbindingen naar de snelwegen. Bij Zwolle de A28 (Amersfoort/Groningen en de A50 (Apeldoorn) en bij Emmeloord de A6 (Lelystad/Joure)

N307 vanuit Kampen richting Dronten/Lelystad

Gebiedsontsluitingswegen

N763 of de Kamperstraatweg naar De Zande/Wezep

N764 of de Zwolseweg van Kampen naar Zwolle

N765 of de Frieseweg van Kampen naar Emmeloord

N331 van Zwolle naar Hasselt/Zwartsluis

N759 van Genemuiden naar Hasselt

N377 van Hasselt naar Lichtmis/A28

N375 van Zwartsluis naar Meppel/Steenwijk

Erftoegangswegen

N760 of de Kamperzeedijk van Kampen naar Genemuiden

Alle overige wegen in het plangebied die een snelheidsregime hebben van 60 km buiten de bebouwde kom en 30 km/u binnen de bebouwde kom. Het plangebied heeft een zeer uitgebreid netwerk van fietspaden voor utilitair en toeristisch gebruik. Tussen Zwolle en Kampen ligt langs de Zwolseweg een fietssnelweg.

Water

Aanvullend op het wegennet is er een belangrijke verbinding over water tussen Genemuiden en Zwartsluis. Een veerpont verzorgt hier de oversteek voor veel scholieren op de fiets.

Spoor

In het plangebied liggen er tussen Kampen en Zwolle nu nog twee spoorverbindingen. Deze zgn. Kamperlijn pendelt gedurende een reistijd van 10 minuten tussen beide steden. De exploitatie is in handen van de provincie. De gemeenten Zwolle en Kampen wensen op dit traject een hoogwaardige openbare vervoersvoorziening te handhaven. In december 2012 is de Hanzelijn, de nieuwe verbinding tussen Zwolle en de Randstad geopend. Het landelijk spoorwegnetwerk is met dit nieuwe deel tussen Zwolle, Kampen, Dronten en Lelystad, uitgebreid. Bestemmingen in het westen zijn met de Hanzelijn aanzienlijk sneller bereisbaar. Op het traject rijdt de intercity tussen Zwolle en Lelystad v.v. en de sprinter rijdt de stopverbinding tussen Zwolle, Dronten en Lelystad v.v.

Openbaar vervoer

In het plangebied is er een busnetwerk dat het openbaar vervoer verzorgt tussen de steden onderling en de dorpen. De provincie is de concessieverlener van dit openbaar vervoer. Mede door de nieuwe Hanzelijn heeft men verbindingen geschrapt om te voorkomen dat er parallelliteit in het vervoer ontstaat. Een bus en een trein op hetzelfde traject is niet de bedoeling. Busvervoer in het buitengebied is uit kostenoverwegingen zeer beperkt. De vervoervraag staat vaak niet in verhouding tot de kosten.Wel is er in het plangebied sprake van een buurtbus die door inzet van vrijwilligers als vervoersvoorziening tussen Wilsum en Zalk in stand wordt gehouden.

Landbouwverkeer

In het plangebied zijn er veel bestemmingen die een relatie hebben met de landbouw, akkerbouw en veeteeltbedrijven. Het is belangrijk om rekening te houden met landbouwverkeer. Veelal vinden de verkeersbewegingen van het landbouwverkeer plaats buiten de bebouwde kom. De combinatie van langzaam fietsverkeer en landbouwverkeer is vaak een knelpunt bij smallere wegen in het buitengebied. Een optimalisatie van de routering van landbouwverkeer bij die knelpunten verdient aandacht.Het platteland is volop in ontwikkeling. Schaalvergroting in de landbouw, een lager voorzieningenniveau op het platteland en de toename van recreatie en toerisme leiden tot andere verplaatsingen en een andersoortig gebruik van de wegen in het buitengebied. Landbouwvoertuigen worden steeds groter en zwaarder. Daarnaast worden de wegen op het platteland steeds meer gebruikt door recreatieve fietsers en wandelaars. Deze ontwikkelingen rond ruimte en mobiliteit beïnvloeden de leefbaarheid en verkeersveiligheid. Nieuwe ontwikkelingen leiden tot grote drukte op het wegennet in het buitengebied. Deze wegen zijn niet ingericht op intensief gebruik met onveilige situaties als gevolg. De verkeersveiligheid op plattelandswegen is een belangrijk aandachtspunt. Er ontstaan nieuwe of nevenfuncties die een verkeersaantrekkende werking hebben en er is dan meer ruimte nodig om te kunnen voldoen aan de parkeervraag. Voorbeelden zijn kinderdagverblijven in voormalige boerderijen, zorgfuncties, campings, museumboerderijen. Bij deze zogenaamde 'andere' functies zullen we dan ook stilstaan bij de werking die de functie heeft op de verkeersveiligheid.

2.15 Kabels, Leidingen En Straalpaden

2.15.1 Hoogspanningsverbindingen

Door de gemeente Kampen lopen diverse hoogspanningsverbindingen zowel ondergronds als bovengronds.

  • 380 kV Zwolle - Ens
  • 220 kV Zwolle - Ens
  • 150 kV Hattem - Lelystad
  • 110 kV Zwolle - Kampen - Ens met een aftakking naar de Koekoekspolder

Deze hoogspanningsverbindingen worden beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Leiding' danwel 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' voor respectievelijk de ondergrondse en bovengrondse tracés.

2.15.2 Watertransportleidingen

  • Zwolle - IJsselmuiden
  • Wezep - Kampen

Deze transportleidingen worden beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Leiding'.

2.15.3 Gastransportleidingen

  • Hattem - Lelystad
  • Wezep - Kampen

Deze transportleidingen beschermen we door middel van de dubbelbestemming 'Leiding'.

2.15.4 Straalpaden

Boven het grondgebied van de gemeente Kampen bevonden zich twee straalpaden van KPN en Ministerie van Defensie. Beide straalpaden zijn opgeheven. Er zijn geen nieuwe straalpaden ingesteld.

Hoofdstuk 3 Juridische Regeling

3.1 Inleiding

We hebben de juridische regeling van dit bestemmingsplan gemaakt op basis van de standaard regelingen van de gemeenten Kampen, Zwartewaterland en Zwolle waarbij we steeds hebben gezocht naar de best passende oplossing. Verder is de regeling gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. We hebben de noodzakelijke aanpassingen, door de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de opname in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van de verplichting tot bescherming van cultuurhistorische waarden, in de regels opgenomen. De regels van Buitengebied 2014 zijn aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied 2014.

De inleidende regels zijn algemeen en bestaan uit de volgende regels:

Toelichting op de opbouw van een artikel in de regels voor enkelbestemmingen:

Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De regels die bij deze bestemmingen horen hebben we per bestemming in een apart artikel aangegeven. Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn staan daar zoveel mogelijk in. Op deze manier ziet u bij de digitale versie van het plan, wanneer u de bestemming aanklikt op adres of bestemmingsvlak, zoveel mogelijk informatie die daar van toepassing is zonder dat u hoeft door te klikken.

De opbouw van een artikel over een bestemmingsregel ziet er als volgt uit:

  1. 1. De bestemmingsomschrijving;
  2. 2. De bouwregels;
  3. 3. Nadere eisen;
  4. 4. Afwijken van de bouwregels;
  5. 5. Specifieke gebruiksregels;
  6. 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  7. 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  8. 8. Eventueel een wijzigingsbevoegdheid.

Hieronder staan de bestemmingsonderdelen met een korte toelichting.

  1. 1. Bestemmingsomschrijving:

In dit bestemmingsartikel geven we een nadere omschrijving van de functie(s) die op de gronden liggen. De hoofdfunctie noemen we als eerste. Als het van toepassing is, maken we aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk. Deze ondergeschikte functies staan altijd ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.

  1. 2. Bouwregels:

In de bouwregels regelen we de bebouwingsregels die voor alle 'bouwwerken' van toepassing zijn. Bij woningen maken we een verschil tussen;

  • 'hoofdgebouwen',
  • 'bijbehorende bouwwerken';
    de definitie van een bijbehorend bouwwerk is 'een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd bouwwerk met een dak'. Deze definitie is verplicht voorgeschreven in de imro-richtlijn SVBP 2012.
  • 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.

De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, moet voldoen staat ook in deze regel. De maximale goothoogte en maximale bouwhoogte geven we in meters weer en de dakhelling in graden.

  1. 3. Nadere eisen:

Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kunnen we in het bestemmingsplan aangeven dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen. Het gaat hier om nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling geeft de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te sturen door het stellen van nadere eisen. De criteria staan in de bepaling van nadere eisen zelf.

We kunnen in het bestemmingsplan bepalen dat we bij het verlenen van een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kunnen afwijken. In deze bepaling staat een opsomming van de bouwregels waarvan we kunnen (hoeft dus niet) afwijken. Een dergelijke afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels nemen we alleen op, als we dit noodzakelijk vinden in verband met ons beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria staan in de afwijkingsregel zelf.

  1. 4. Specifieke gebruiksregels:

In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking sluiten we in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik in ieder geval uit. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan we op voorhand al aangeven dat we deze in ieder geval niet toestaan. Dit neemt niet weg dat gebruiksvormen die niet specifiek zijn omschreven, ook niet toegestaan zijn in de bestemming.

  1. 5. Afwijken van de gebruiksregels:

Bij specifieke gebruiksregels staat in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid staan ook de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro.

  1. 6. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen we specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning verbinden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen staat niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning hebben we opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning staat met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingregel opgenomen.

  1. 7. Wijzigingsbevoegdheid:

Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Het betreft de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen. Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UoV) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Toelichting op de opbouw van een artikel met regels voor dubbelbestemmingen:

Een dubbelbestemming staat in een bestemmingsplan wanneer er twee of meer functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming doen we ter bescherming van een specifiek belang van het betreffende gebied.

Het betreft in dit plan de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1,2 en 3, Waterstaat - Waterkering, Waterstaat-Waterstaatkundige functie, Waterstaat-waterberging, Waarde - landschap, Waarde - natuur, Waarde - beschermd stadsgezicht, Waarde - cultuurhistorie, leiding, en leiding - hoogspanningsverbinding.

Deze bestemmingen liggen als het ware over de gewone (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, ook voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.

De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar we nemen alleen regels ter aanvulling op die we noodzakelijk vinden. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.

3.2 Inleidende Regels

In het artikel begrippen staan de begrippen omschreven die we in de regels gebruiken. Ze staat op alfabet met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingsplan die we verplicht zijn als eerste te noemen. We proberen hiermee misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen.

In het artikel wijze van meten staat de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.

3.3 Algemene Regels

3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moeten we op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opnemen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog een keer meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

3.3.2 Algemene gebruiksregels

3.3.3 Algemene aanduidingsregels

3.3.4 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is de bevoegdheid opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. De criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels staan hier ook in.

3.3.5 Algemene wijzigingsregels

Deze regel maakt het mogelijk bestemmings- bouwvlakken onder de in deze regel omschreven voorwaarden te wijzigen. Ook is het mogelijk om aanduidingen te wijzigen of te verwijderen. het is niet mogelijk om nieuwe aanduidingen aan te brengen.

3.4 Bestemmingsregels

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' komen enkelbestemmingen voor:

  • Agrarisch;
  • Agrarisch - Agrarisch bedrijf;
  • Agrarisch - Glastuinbouw;
  • Bedrijf;
  • Bedrijf - Nutsvoorziening;
  • Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen;
  • Bos;
  • Cultuur en Ontspanning;
  • Groen;
  • Horeca;
  • Maatschappelijk;
  • Maatschappelijk - Militair terrein;
  • Natuur;
  • Recreatie - Dagrecreatie;
  • Recreatie - Verblijfsrecreatie;
  • Recreatie - Volkstuin;
  • Sport;
  • Tuin;
  • Verkeer;
  • Verkeer - Railverkeer;
  • Water
  • Water - Waterstaat;
  • Wonen - 1;
  • Wonen - 2.

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

  • Leiding;
  • Leiding - Hoogspanningsverbinding;
  • Waarde - Archeologie 1;
  • Waarde - Archeologie 2;
  • Waarde - Archeologie 3;
  • Waarde - Beschermd stadsgezicht;
  • Waarde - Cultuurhistorie;
  • Waarde - Landschap;
  • Waarde - Natuur;
  • Waterstaat - Waterberging;
  • Waterstaat - Waterkering;
  • Waterstaat - Waterstaatkundige functie.

3.4.1 Agrarisch

Het grootste deel van de gronden in het bestemmingsplan heeft de bestemming Agrarisch. Deze bestemming regelt de onbebouwde agrarische gronden (weilanden). Op deze gronden staan we in principe geen bebouwing toe. Binnen deze bestemming staan we ook hobbymatige veehouderij nabij woningen toe. Op deze manier is het ook mogelijk voor burgers om hobbydieren in de nabijheid van de woning te weiden.

Bebouwing

Bestaande schuilstallen en vergelijkbare bouwwerken bestemmen we positief door het opnemen van een bouwvlak op maat en een maatvoeringsaanduiding. Nieuwe schuilstallen staan we niet toe. Op deze manier regelen we het uitsterfbeleid voor schuilstallen. Het gaat hier om de volgende gebouwen:

  • Cellesbroeksweg 8, nabij dit adres;
  • Kamper Wetering, solitaire hooiberg (karakteristiek);
  • Kamperzeedijk 14, de "Bolleschuur" (karakteristiek);
  • Kamperzeedijk tussen 5 en 7;
  • Keteleiland;
  • Koppelerwaard;
  • Oosterholtseweg 38, tegenover dit adres;
  • Tasveld 26D.

Afwijkende functies

Binnen de bestemming staan we een aantal afwijkende functies toe. Deze functies geven we aan met diverse aanduidingen. De functie fixeren we vervolgens door de ligging en de maatvoering van de aanduiding. Zo regelen we via aanduidingen bijvoorbeeld bestaande bomentelers, bestaande rijbakken buiten het bouwvlak en de ijsbanen.

Het gaat hier vaak om de legalisering van bestaande functies. Nieuwvestiging van deze functies is ongewenst. Zo bestemmen we bestaande paardrijbakken positief als ze op minimaal 25 meter liggen van omliggende woningen. Nieuwe rijbakken staan we alleen toe binnen een woon- of agrarische bedrijfsbestemming.

Ontwikkeling

In de bestemming Agrarisch maken we het mogelijk via een wijzigingsprocedure om bouw- en bestemmingsvlakken van agrarische bedrijven te vergroten. Het bestemmingsvlak mag maximaal 2,5 ha bedragen, het bouwvlak maximaal 2,0 ha. Het bestemmingsvlak kan iets ruimer zijn dan het bouwvlak, om de mogelijkheid te bieden kuilvoerplaten e.d. buiten het bouwvlak te leggen. Bebouwing waarin dieren worden gehouden mag alleen binnen het bouwvlak tot maximaal 2,0 ha. Voor grotere bouwvlakken moet u een aparte planprocedure doorlopen.

Het gaat hier om een maximale grootte. Dat betekent niet dat elke uitbreiding het maximale aantal ha. moet hebben. Bij elke aanvraag moet u door middel van een bedrijfsplan aantonen welke hoeveelheid ha uitbreiding voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is. Het kan dus ook zo zijn dat we niet de maximale 2,0 ha. maar uitbreiding met een kleinere oppervlakte dan 2 ha. toestaan.

Bij deze wijzigingsbevoegdheid horen een aantal voorwaarden. Een wijziging mag niet plaatsvinden binnen Natura2000 gebieden. Hiernaast wijzigen we alleen maar wanneer u onderbouwt dat de uitbreiding stikstofneutraal uitgevoerd kan worden. Hierover meer onder paragraaf 3.4.2.Agrarisch - Agrarisch bedrijf.

Daarnaast vragen we een goede landschappelijke inpassing conform de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en het Landschapsontwikkelingsplan. Een landschapsinrichtingsplan is een verplicht onderdeel van de aanvraag, waarbij bijvoorbeeld de Ervenconsulent van Het Oversticht een rol kan vervullen. Wanneer we het landschapsinrichtingsplan hebben goedgekeurd, wordt het een onderdeel van het wijzigingsplan via een voorwaardelijke verplichting. Hiermee garanderen we de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing.

Het vergrote bouw- en bestemmingsvlak mag niet meer dan 75 m. van het bestaande bouwvlak worden verlegd. Bij deze verlegging moet u rekening houden met de maximale bouwvlakdiepte in het bestemmingsplan, waarbij we de bouwvlakken maximaal 200 m. diep vanaf het hart van de weg hebben neergelegd.

Kleinschalig kamperen bij een agrarisch bedrijf buiten het bouwvlak kunnen we mogelijk maken met een wijzigingsbevoegdheid, mits buiten Natura2000 gebieden. Deze wijziging geldt specifiek alleen voor agrarische bedrijven als nevenactiviteit. De bevoegdheid gebruiken we niet bij burgerwoningen.

Ons uitgangspunt is dat kamperen plaats moet vinden binnen het bouwvlak. Wanneer dit niet kan, kunnen we het kamperen (gedeeltelijk) buiten het bouwvlak mogelijk maken door het neerleggen van de aanduiding 'kampeerterrein'. Het totaal aantal kampeerplaatsen per bedrijf binnen en buiten het bouwvlak Agrarisch - Agrarisch Bedrijf mag in totaal niet meer dan 25 bedragen. Voorzieningen als toiletten en douches moeten binnen het bouwvlak van het agrarisch bedrijf worden gebouwd. Ook hier geldt dat er sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing en aansluiting bij de ervenstructuur van het boerenerf.

Aanleggen van een werk

In het agrarisch gebied kunt u niet zonder een omgevingsvergunning oppervlakteverhardingen groter dan 1000 m2 aanbrengen. Verhardingen die horen bij het normale agrarische gebruik vallen hier niet onder, zoals het aanleggen van kavel- of koepaden of verhardingen die bij een normale exploitaitie horen. Kuilvoerplaten en dergelijke moeten binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf worden geconcentreerd, dus niet in de bestemming Agrarisch. Oppervlakteverhardingen groter dan 1000 m2 zijn dus eventueel mogelijk, maar hiervoor moet u een omgevingsvergunning aanvragen.

3.4.2 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

welke agrarische bedrijven zijn toegestaan?

In principe staan we uitsluitend grondgebonden bedrijven toe. Legale niet-grondgebonden agrarische bedrijven bestemmen we door middel van de aanduiding 'intensieve veehouderij' (iv). Ook de bestaande intensieve neventakken zijn toegestaan tot de maximaal vergunde dierenaantallen. Deze bedrijven zijn met de vergunde dierenaantallen opgenomen in een bijlage bij de regels. Omschakeling van grondgebonden naar niet-grondgebonden bedrijfsvoering staan we niet toe. In een grondgebonden agrarische bedrijf vindt de bedrijfsvoering hoofdzakelijk buiten gebouwen plaats, zoals een melkveehouderij of een akkerbouwbedrijf. Het gebruik van 'agrarische' gronden is noodzakelijk voor het functioneren van het bedrijf. Tuinbouwbedrijven staan we in deze bestemming niet toe, deze maken we mogelijk binnen de bestemming Agrarisch - Glastuinbouw.

De definities voor grondgebonden en intensieve veehouderij (zie artikel 1 van de regels) geven aan welke diersoorten-veehouderij in welke categorie vallen. De meeste veehouderijen vallen daardoor in de linker kolom in onderstaand schema ('grondgebonden bedrijf') of in de rechter kolom ('intensieve veehouderij').

Bedrijven die geiten, rosékalveren of vleesrundvee houden, zijn niet op voorhand in een van beide categorieën te plaatsen, maar moeten per bedrijf beoordeeld worden (middelste kolom). De mate van grondgebondenheid varieert sterk door verschil in bedrijfsvoering.

Bedrijfstypering voor diersoorten

Grondgebonden veehouderij Beoordeling per bedrijf o.b.v. ruimtelijke criteria Intensieve vee- / dierhouderij
Melkrundvee Geiten Varkens
Kalveren van melkvee
(tot 2 jaar)
Rosékalveren Pluimvee
(kippen, kalkoenen, eenden)
Schapen Vleesrundvee Witvleeskalveren
Paarden Pelsdieren
Biologisch gehouden dieren Maden / wormen
Dieren t.b.v. natuurbeheer Kweekvis

Melkrundvee en hun jongvee tot 2 jaar is grondgebonden

Tot de grondgebonden landbouw horen jongvee-opfokbedrijven in de melkveehouderij, die kalveren van melkvee –ook evt. van derden- de eerste twee jaar laten opgroeien op hun melkveebedrijf. Dit jongvee van de melkrunderen wordt in de praktijk vrijwel altijd beweid.

Geiten-, rosékalveren- en vleesrundveehouderijen

Voor bedrijven die geiten, rosékalveren of vleesrundvee houden, kan de mate van grondgebondenheid sterk verschillen door verschillen in de bedrijfsvoering. Een algemene indeling van deze veehouderijen is daarom niet mogelijk; we moeten per bedrijf beoordelen of de veehouderij intensief of grondgebonden is. Bij een biologische bedrijfsvoering is altijd sprake van grondgebondenheid.

De beoordeling op grondgebondenheid van geiten-, rosékalveren- en vleesrundveehouderijen baseren we op ruimtelijke criteria:

Ruimtelijke criteria voor grondgebondenheid

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk buiten gebouwen plaatsvindt en waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals in ieder geval melkrundvee, kalveren van melkvee tot 2 jaar, schapen, paarden, en dieren die worden gehouden op biologische wijze (conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet) of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer. Geiten-, rosékalveren en vleesrundveehouderijen worden als grondgebonden aangemerkt, wanneer er sprake is van een aanzienlijke mate van:

  • beweiding op de huiskavel of nabijgelegen gronden;
  • mestafzet van het eigen bedrijf hoofdzakelijk op eigen grond;
  • voorzien in de voederbehoefte met producten van plaatselijke eigen grond.

Bij de ontvangst van een aanvraag om een omgevingsvergunning beoordelen we aan de hand van genoemde ruimtelijke criteria of er sprake is van een grondgebonden activiteit of niet. In dit kader kunnen we de aanvrager verplichten om via een bedrijfsrapport de grondgebondenheid te onderbouwen.

Volwaardig, reeël en deeltijd agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf kan volwaardig, reeël of in deeltijd zijn activiteiten uitoefenen. In het laatste geval maken we het niet mogelijk uitbreiding te plegen door gebouwen te bouwen. Deze uitbreidingsmogelijkheden bieden we aan volwaardige bedrijven of aan bedrijven die de potentie hebben om op termijn volwaardig te worden. In dit kader kunnen we de aanvrager verplichten om via een bedrijfsrapport de volwaardigheid te onderbouwen. Het is bij deeltijd bedrijven overigens wel mogelijk om bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen.

Overige agrarische bedrijfsactiviteiten

Naast een akkerbouwbedrijf, grondgebonden of intensieve veehouderij, maken we ook een productiegerichte paardenhouderij bij recht mogelijk binnen deze bestemming. Hiernaast hebben we een aantal bestaande en vergunde activiteiten via een aanduiding specifiek mogelijk gemaakt. Het gaat hier om de al aanwezige bomentelers, agrarische loonbedrijven en de gebruiksgerichte paardenhouderijen. Ook bestaande co-mestvergistingsinstallaties hebben we aangeduid. Met deze aanduiding hebben we de locatie en de oppervlakte van de afwijkende activiteit vastgelegd. Deze activiteit staan we dan ook alleen binnen het vlak van deze aanduiding toe.

Nevenactiviteiten

Bestaande nevenactiviteiten maken we mogelijk met een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit' (sb-aa). Hiernaast maken we het bij alle bedrijven mogelijk om een aantal nevenactiviteiten bij recht uit te oefenen, namelijk kleinschalige beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis, Bed&Breakfast, kleinschalige horeca-activiteiten (zoals een theehuis ed) en de verkoop van streekeigen producten. Deze activeiten staan we tot een gezamenlijke bruto-vloeroppervlakte van maximaal 40 m2 bij recht toe.

Daarnaast maken we het via een afwijkingsprocedure onder voorwaarden (die vooral zien op een goede landschappelijke inpassing) mogelijk, inpandig nevenactiviteiten uit te oefenen met een oppervlakte van 250 m2 of voor statische opslag maximaal 500 m2. Ook maken we het met een afwijking mogelijk om een mini-camping met een maximum van 25 kampeerplekken te realiseren. In eerste instantie vragen we u een mini-camping binnen het bouwvlak te realiseren. Met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid in de bestemming Agrarisch maken we het mogelijk om kamperen ook buiten het bouwvlak te realiseren, mits er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en het gebied niet binnen een Natura 2000 gebied ligt. Ook met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid blijft het aantal kampeerplekken per agrarisch bedrijf maximaal 25.

Locatie opslag en bebouwing

Binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf werken we met een bestemmingsvlak en een bouwvlak. binnen een bouwvlak staan we grootschalige bebouwing toe. Het bestemmingsvlak is in veel gevallen groter dan het bouwvlak. Binnen dit bestemmingvlak staan we lagere bouwwerken voor opslag zoals sleufsilo's toe. Ook paardrijbakken staan we binnen het bestemmingsvlak toe. Gebouwen zijn alleen binnen het bouwvlak en dus niet binnen het bestemmingsvlak toegestaan.

Bedrijfswoning

In het bestemmingsplan staat een specifieke regeling voor bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken. De bedrijfswoning mag in totaal niet meer dan 750 m3 bedragen. Deze inhoud ziet op het hoofdgebouw, e.e.a. in lijn met de bestemming Wonen. Ondergeschikte aangebouwde bijbehorende bouwwerken met een woonfunctie hoeven we dus niet mee te rekenen bij deze inhoud. De totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 100 m2 zijn. Per agrarisch bedrijf staan we maximaal één bedrijfswoning toe. Waar in de bestaande situatie al meer bedrijfswoningen aanwezig zijn, regelen we deze extra bedrijfswoningen met de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.

We hebben in het plan een regeling opgenomen voor de zogenaamde 'plattelandswoningen'. Dit zijn de voormalige agrarische bedrijfswoningen die nu door burgers worden bewoond. In sommige gevallen zien we geen mogelijkheid om deze woning om te zetten naar een officiële woonbestemming, omdat dan de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf worden belemmerd waarvan de bedrijfswoning oorspronkelijk deel uit maakte. Onder voorwaarden is het dan toch mogelijk om bewoning door een burger mogelijk te maken zonder dat er een belemmering optreedt, door het geven van de aanduiding 'voormalige agrarische bedrijfswoning'. De belangrijkste voorwaarde is dat het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoorde nog wel in werking moet zijn.

Bij nieuwbouw van een bedrijfswoning kijken we eerst of er al sprake is van een bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning. Deze tellen mee bij het aantal aanwezige bedrijfswoningen. We maken nieuwbouw niet mogelijk, als er al een bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning aanwezig is op het bedrijf. Zo voorkomen we dat bedrijfswoningen worden afgestoten, waarna weer een nieuwe bedrijfswoning wordt gebouwd.

Ontwikkelingen binnen het bouwvlak: stikstofneutraal

Binnen de bouwvlakken staan we nieuwbouw en uitbreiding van bedrijfsgebouwen in principe toe. Voorwaarde is wel dat de stikstofdepositie op natuurgebieden hierbij niet toeneemt. Het gaat hier om bedrijfsgebouwen waarin dieren verblijven. Via de specifieke gebruiksregels verbieden we in eerste instantie een uitbreiding van het dierenaantal, zoals is opgenomen in de geldende milieuvergunning of melding op grond van het Activiteitenbesluit. Van dit verbod kunnen we afwijken als u kunt aantonen dat de uitbreiding van het dierenaantal stikstofneutraal plaatsvindt. In de begripsomschrijving staat uitgelegd wat stikstofneutraal inhoudt, namelijk dat er geen extra stikstofdepositie plaatsvindt op nabij gelegen Natura-2000 gebieden. Ten opzichte van de feitelijke situatie mag bij uitbreiding geen extra emissie plaatsvinden. In de veehouderij betekent dit dat wanneer u als bedrijf wilt uitbreiden u aan de bestaande situatie 'emissiebeperkende' maatregelen moeten treffen. Deze bepaling is van toepassing wanneer u het bestaande aantal dieren zoals aangegeven in de bijlage zoals bedoeld in artikel 2 van de Regeling ammoniak en veehouderijgaat uitbreiden. Het gaat hier om rundvee, schapen, geiten, varkens, kippen, kalkoenen, eenden, pelsdieren, konijnen, parelhoenders, paarden en struisvogels.

Bedrijfsgebouwen 'moet' u met een kap bouwen. We hebben een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, zodat ook nieuwe staltypen zoals serrestallen mogelijk zijn, mits dit type ter plaatse goed in het landschap past.

We maken het via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk om binnen het bouwvlak ook co-mestvergisting te realiseren en mestverwerking ten behoeve van energieproductie. Deze bevoegdheid gebruiken we alleen buiten het Nationaal Landschap IJsseldelta en buiten de Natura2000 gebieden. Het moet gaan om een kleinschalige co-mestvergisting, waarbij van maximaal drie andere omliggende bedrijven de mest verwerkt mag worden. Omdat co-mestvergisting onder het Bevi kan vallen, vragen we een goede afweging op het gebied van externe veiligheid en landschappelijke inpassing.

Een vergroting van het bouw- en bestemmingsvlak is onder voorwaarden mogelijk binnen de bestemming Agrarisch.

Bedrijfsbeeindiging en opvolgfuncties

Bij bedrijfsbeeindiging maken we het mogelijk om met een wijzigingsprocedure een opvolgfunctie te realiseren in de vrijkomende agrarische bebouwing. Een dergelijke wijziging vraagt maatwerk: er is een groot scala aan opvolgende bestemmingen mogelijk, waarbij verkleining van het bestaande bouwvlak in veel gevallen een eis zal zijn. Binnen de diverse bestemmingen kunnen we hiernaast ook nog met aanduidingen werken (zoals karakteristiek, houtsingel e.d.), om bijvoorbeeld een landschapsinrichtingsplan planologisch goed te verwerken. Dit doen we zodat de complexiteit van het voormalige boerenerf niet wordt aangetast.

Opvolgfuncties kunnen zijn Wonen, Maatschappelijk, Bedrijf of een gebruiksgerichte paardenhouderij. Binnen de maatschappelijke bestemming zijn functies als een zorgboerderij, kampeerboerderij, zorgwoningen ed. goed mogelijk. Bij omzetting naar Wonen maken we het bij karakteristieke panden mogelijk een extra wooneenheid toe te voegen tot een maximum van twee woningen. Binnen de bedrijfsbestemming staan we bedrijven met een lichte milieucategorie (maximaal categorie 2) toe, waarbij we met name ambachtelijke bedrijvigheid mogelijk maken.

Een belangrijke eis bij gebruikmaking van deze bevoegdheid is dat alleovertollige niet-karakteristieke bebouwing gesloopt moet worden. Zonder deze sloop is de VAB-regeling niet mogelijk. Karakteristieke gebouwen hebben een aanduiding karakteristiek. We kunnen hierbij gebruik maken van de uitgevoerde cultuurhistorische inventarisaties door het Oversticht. De sloopopgave bepalen we intern met behulp van advisering van het 'team Cultuurhistorie'. Opvolgfuncties mogen alleen inpandig plaatsvinden en de functie mag geen verzwaring van hinder op de omgeving tot gevolg hebben. Ook willen we dat de infrastructuur op de opvolgfunctie berekend is. Buitenopslag staan we niet toe.

3.4.3 Agrarisch - Glastuinbouw

De glastuinbouw ter hoogte van Meerzicht heeft deze bestemming. Hier vindt nog kleinschalig glastuinbouw plaats. Voor deze bestemming sluiten we aan bij de regels zoals deze in het bestemmingsplan voor het glastuinbouwgebied Koekoekspolder worden opgenomen.

Bebouwing

Binnen deze bestemming staan we kassen en bedrijfsgebouwen ten dienste van een glastuinbouwbedrijf toe. Hiernaast staan we een bedrijfswoning bij het bedrijf toe ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. U mag alleen een bedrijfswoning bouwen wanneer u aantoont dat ter plekke echt een bedrijf aanwezig is, bijvoorbeeld doordat u eerst de bedrijfsgebouwen bouwt. De bedrijfswoning mag in totaal niet meer dan 750 m3 bedragen. Deze inhoud ziet op het hoofdgebouw, e.e.a. in lijn met de bestemming Wonen. Ondergeschikte aangebouwde bijbehorende bouwwerken met een woonfunctie hoeven we niet mee te rekenen bij deze inhoud.

In het plan staat een regeling voor de zogenaamde plattelandswoningen. Dit zijn de voormalige agrarische bedrijfswoningen die nu door burgers worden bewoond. In sommige gevallen kunnen we deze woning niet omzetten naar een woonbestemming, omdat dan de bedrijfsactiviteiten van het agrarische bedrijf worden belemmerd waarbij de bedrijfswoning oorspronkelijk hoorde. Onder voorwaarden maken we het nu dan mogelijk om toch bewoning door een burger toe te laten zonder dat er een belemmering optreedt. De woning krijgt de aanduiding 'voormalige agrarische bedrijfswoning'. De belangrijkste voorwaarde hiervoor is dat het bedrijf waarbij de bedrijfswoning hoorde nog wel in werking moet zijn.

Bij de nieuwbouw van een bedrijfswoning kijken we eerst of er al sprake is van een bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning. Deze tellen namelijk mee bij het aantal aanwezige bedrijfswoningen. Als er al een bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning aanwezig is op het bedrijf, staan we nieuwbouw niet toe. Op deze wijze voorkomen we dat mensen bedrijfswoningen afstoten, waarna vervolgens weer een nieuwe bedrijfswoning wordt aangevraagd en gebouwd.

Bedrijfsbebouwing kunt u alleen ten dienste van een reeël of volwaardig agrarisch bedrijf bouwen.

Gebruik

Met een afwijkingsprocedure kunnen we onder voorwaarden de bewoning van een bedrijfswoning door seizoensarbeiders toestaan. Ook maken we het mogelijk om een aantal nevenactiviteiten bij recht uit te oefenen, namelijk kleinschalige beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis, Bed&Breakfast, kleinschalige horeca-activiteiten (zoals een theehuis ed) en de verkoop van streekeigen producten. Deze activiteiten staan we toe tot 25% van de bruto-vloeroppervlakte van de gebouwen met een maximum van 40 m2.

Hiernaast is het met een afwijkingsprocedure mogelijk om onder voorwaarden (die vooral zien op een goede landschappelijke inpassing) inpandig nevenactiviteiten uit te oefenen met een bruto-vloeroppervlakte van 250 m2 of voor statische opslag maximaal 500 m2.

Bedrijfsbeeindiging en opvolgfuncties

Bij bedrijfsbeeindiging kunnen we met een wijzigingsprocedure een woonfunctie als opvolgfunctie mogelijk maken in de vrijkomende agrarische bebouwing. Een dergelijke wijziging vraagt maatwerk waarvoor we een aantal bestemmingen kunnen toepassen, zoals Water, Tuin, Agrarisch ed. Verkleining van het bouwvlak zal vaak een eis zijn. Binnen de diverse bestemmingen kunnen we hiernaast ook nog met aanduidingen werken (zoals karakteristiek, houtsingel e.d.), om bijvoorbeeld een landschapsinrichtingsplan planologisch goed te verwerken.

Wanneer we gebruik maken van deze bevoegdheid eisen we dat u alle overtollige niet-karakteristieke bebouwing sloopt. Zonder deze sloop is de VAB-regeling niet mogelijk. Om te bepalen welke bebouwing karakteristiek is, kijken we eerst of er sprake is van karakteristieke bebouwing. We kunnen hierbij de uitgevoerde cultuurhistorische inventarisaties door het Oversticht gebruiken. De sloopopgave wordt door het cluster Cultuurhistorie van de gemeente Kampen bepaalt. Hiernaast mogen opvolgfuncties alleen inpandig plaatsvinden en mag de functie geen verzwaring van hinder op de omgeving tot gevolg hebben. De infrastructuur moet op de opvolgfunctie berekend zijn. Buitenopslag staan we niet toe.

3.4.4 Bedrijf

We hebben bestaande bedrijven die niet agrarisch gerelateerd zijn (en dus eigenlijk niet in het buitengebied horen) een bedrijfsbestemming gegeven. Nieuwvestiging van bedrijven staan we niet toe, tenzij er sprake is van een VAB-locatie. We staan in het buitengebied alleen lichtere vormen van bedrijvigheid toe, maximaal milieu-categorie 2 uit de VNG brochure. Bestaande bedrijven die in een hogere milieucategorie zitten, staan we toe met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit'. Wanneer een nieuw bedrijf zich binnen een bestaande bedrijfsbestemming vestigt, mag alleen de lichte categorie bedrijvigheid worden uitgeoefend of de specifieke aanvullende activiteit. Grote lawaaimakende en Bevi bedrijven sluiten we uit. Ook detailhandel staan we niet toe.

Met een afwijkingsprocedure kunnen we eventueel categorie 3 bedrijvigheid toestaan, wanneer de invloed op de omgeving naar haar aard gelijk is aan die van een lagere categorie bedrijvigheid. Ook kunnen we via een afwijking productiegebonden detailhandel en detailhandel in landbouwwerktuigen, landbouwmachines en meststoffen in groothandelsverpakking toestaan.

Bedrijfswoning

Bij bedrijven mag u een bedrijfswoning bouwen, mits deze woonfunctie noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering ter plaatse. Dit staat in de begripsbepaling 'bedrijfswoning'. Het kan dus zijn dat er bedrijfsvormen zijn waarbij geen bedrijfswoning mag worden gebouwd.

Bedrijfswoningen staan we alleen toe ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. In principe staan we één bedrijfswoning toe, tenzij op de verbeelding staat dat we meer wooneenheden toestaan.

3.4.5 Bedrijf - Nutsvoorziening

Hiermee bestemmen we de kleine nutsvoorzieningen, welke niet onder de vergunningsvrije categorie vallen. Nutsvoorzieningen tot 15 m2 en een bouwhoogte van 3 meter bestemmen we niet specifiek. Hiernaast gebruiken we deze bestemming voor hoogspannings- en schakelstations aan de Hagendoornweg.

3.4.6 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen

We gebruiken deze bestemming voor de tankstations binnen de gemeente Kampen. Wanneer er sprake is van lpg-verkoop moeten we de diverse onderdelen waar op grond van het Bevi een risicocontour geldt, aanduiden met de genoemde aanduidingen (vulpunt, gastank en afleverzuil). Op deze manier hebben we deze locaties gefixeerd, dit omdat we de contour vanuit de specifieke locatie van deze onderdelen meten. Alleen de pr 10-6 -contouren staan op de verbeelding. Aangezien we het groepsrisico in een bestemmingsplan moeilijk moeilijk kunnen controleren en handhaven, staat deze contour enkel in de toelichting. Hiernaast staan we in deze bestemmingsomschrijving detailhandel in weggebonden artikelen en een autowasinrichting toe. Voor de luifel van de stations gebruiken we de specifieke bouwaanduiding 'overkapping', aangezien deze luifels een hogere bouwhoogte hebben dan de gebruikelijke bouwwerkenregeling. Met deze aanduiding fixeren we tevens de locatie van de luifel.

Wijziging

We kunnen via de algemene wijzigingsbevoegdheid onder de Algemene Regels aanduidingen verwijderen, zodat met deze mogelijkheid kunnen inspelen op het verwijderen van de lpg-mogelijkheden van tankstations of het veranderen van de pr-contour, of wijziging van de locatie van het vulpunt, gastank of afleverzuil.

3.4.7 Cultuur en Ontspanning

Hiermee bestemmen we de museumboerderij. De beheerderswoning bij de boerderij hebben we als 'specifieke vorm van wonen - beheerderswoning' bestemd. De bunker bij de IJssel krijgt ook de bestemming cultuur en ontspanning.

3.4.8 Groen

De bestemming Groen leggen we op gebieden met specifieke groenwaarden. U kunt hierbij denken aan parken, speelvoorzieningen, groenstroken tussen woningen en groenstroken naast wegen. Ons uitgangspunt is dat we alleen openbaar groen (dwz geen particulier eigendom) als groen bestemmen. Bermen of tussenstroken bij fietspaden en wegen regelen we in de bestemming Verkeer of Verkeer-verblijfsgebied. In de bestemming Groen hebben we specifiek fiets- en voetpaden opgenomen. Deze hebben we dus niet apart bestemd met Verkeer - Verblijfsgebied. Binnen de bestemming groen staan we parkeervoorzieningen niet toe. Deze bestemmen we als Verkeer (- Verblijfsgebied).

Afwijking en wijziging

Met een wijzigingsprocedure kunnen we het plan wijzigen van Groen naar Verkeer of Verkeer - Verblijfsgebied. Zo kunnen we op een makkelijke manier medewerking verlenen aan een verbreding van het straatprofiel of de aanleg van extra parkeerplaatsen, terwijl we wel borgen dat omwonenden hun mening kenbaar kunnen maken.

3.4.9 Horeca

Deze bestemming ligt op het wok restaurant bij de Roggebotsluis en het wegrestaurant en het motel bij de N50, waarbij wehoreca tot en met categorie 2 toestaan. De diverse horeca-categoriëen staan in de begripsomschrijving.

3.4.10 Maatschappelijk

De bestemming Maatschappelijk is breed. In verband met flexibiliteit en uitwisselbaarheid van functies laten we deze bestemming ook breed (ook omdat de ruimtelijke uitstraling van de diverse functies in hoofdzaak hetzelfde is). U kunt hierbij denken aan een kerk, moskee, verzorgingstehuis, bejaardentehuis, gehandicaptenzorg, verenigingsgebouwen, onderwijs, openbare dienstverlening, bibliotheek, zwembad e.d. In de begripsomschrijving die hoort bij 'maatschappelijke voorzieningen' regelen we ondergeschikte horeca (kantines, theeschenkerij e.d.) bij recht. In dit plangebied ligt deze bestemming op het wijkcentrum 'Ons Erf', de school en de kerk bij Kampereiland. Ook de zorgboerderij aan de Kattewaard heeft deze bestemming.

De bestaande bedrijfswoning regelen we met de aanduiding 'bedrijfswoning'. Via de aanduiding zorgwoning hebben we de zorgappartementen bij de Kattewaard mogelijk gemaakt. Hiernaast is de kampeerboerderij via de aanduiding 'Kampeerboerderij' bestemd.

3.4.11 Maatschappelijk - Militair terrein

Via deze bestemming is het militair oefenterrein van de genie bij De Zande bestemd.

3.4.12 Natuurwaarden

Natuurgebieden binnen het plangebied beschermen we met de bestemming Bos of Natuur.

Bos

De bestemming Bos ligt op die gebieden waarbij het bos een afschermende functie heeft of particulier bezit is. Voor deze gebieden vinden we het belangrijk dat het bos in stand blijft. Deze instandhouding regelen we door in de bestemming Bos een vergunningstelsel voor o.a. het kappen van bomen op te nemen. Mede gelet op de grote mate van openheid als kernwaarde van het Nationaal Landschap IJsseldelta, zijn er ook bosgebieden (meestal ruilverkavelingsbosjes) waarbij een inrichting die de openheid ten goede komt wenselijk is. Deze gebieden hebben een bestemming Natuur gekregen, zodat ook een andere natuurinrichting dan bos mogelijk is.

Natuur

De gebieden die als hoofdfunctie voor natuur zijn ingericht, hebben de bestemming Natuur.

Waarde - Natuur

Met deze dubbelbestemming hebben we de Natura-2000 en EHS gebieden in het plangebied beschermd. Binnen deze dubbelbestemming zijn een aantal werken die de instandhoudingsdoelstellingen en natuurlijke waarden van de gebieden zouden kunnen schaden aan een omgevingsvergunning verbonden. Hiernaast is het in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid in de bestemming Agrarisch binnen deze dubbelbestemming mogelijk om nieuwe natuur te realiseren.

3.4.13 Recreatie - Dagrecreatie

De bestemming Recreatie - Dagrecreatie ligt op gronden die horen bij recreatieplassen, aanlegplaatsen en jachthavens. Voor de scoutingvereniging bij het Ganzendiep staan we met de aanduiding 'scouting' kortdurend nachtverblijf toe. Deze bestemming gebruiken we vooral in combinatie met de bestemming Water, met name de aanduidingen 'jachthaven' en 'steiger' binnen deze bestemming. Gebouwen binnen deze gebieden staan we alleen binnen bouwvlakken toe.

3.4.14 Recreatie - Verblijfsrecreatie

In het hele plangebied liggen meerdere recreatiegebieden waar we recreatieve bewoning toestaan. Permanente bewoning staan we zeer zeker niet toe! Omdat de gebieden van elkaar verschillen qua aard, hebben we voor elk van deze gebieden een aparte regeling opgenomen, door per gebied een specifieke aanduiding neer te leggen. Eventuele recreatiewoonschepen hebben we geregeld in de bestemming Water. We hebben de volgende onderverdeling gebruikt:

  • verblijfsrecreatie 1: individuele recreatiewoningen en het gebied Roggebotsluis-Noord;
  • verblijfsrecreatie 2: Camping Seveningen;
  • verblijfsrecreatie 3: de recreatiepercelen aan de oostzijde van het Ganzendiep;
  • verblijfsrecreatie 4: de gronden die naast de ligplaatsen van de recreatiewoonschepen aan de Seveningseweg liggen.

Verblijfsrecreatie 1 - Roggebotsluis-Noord en losse woningen

De oppervlakte van recreatiewoningen hebben we hier vastgelegd door het bouwvlak. Binnen dit bouwvlak mag u tot 3,5 m hoog bouwen. Bijbehorende bouwwerken mag u binnen het bouwvlak en buiten het bouwvlak in het gebied van de aanduiding 'bijgebouw' bouwen. We hebben een aparte oppervlakteregeling opgenomen voor bijbehorende bouwwerken bij de losse recreatiewoningen die binnen de Uiterwaarden van de IJssel liggen, deze hebben we gebaseerd op de bestaande bouwrechten.

Verblijfsrecreatie 2 - Camping Seveningen

Kampeermiddelen mogen hier een oppervlakte van maximaal 60 m2 hebben, waarbij een onderlinge afstand van 6 m geldt. De bestaande dienstgebouwen en sanitaire voorzieningen regelen we met een bouwvlak. Hiernaast mag u buiten de bouwvlakken ook nog 400 m2 voor onderhoudsgebouwen en sanitaire voorzieningen bouwen. De bestaande bedrijfswoning hebben we geregeld via de aanduiding 'bedrijfswoning' .

Verblijfsrecreatie 3 - Recreatiegebied Ganzendiep

Voor de bouwregeling van dit gebied sluiten we aan bij de bestaande regeling van het onlangs vastgestelde bestemmingsplan Recreatiegebied Ganzendiep. We hebben een aantal wijzigingen doorgevoerd om de regeling eenduidig te maken met de andere recreatiegebieden in het plan. Ook is hierdoor de toetsing en de handhaafbaarheid van de regels gemakkelijker. Waar voor recreatiewoningen een inhoudsmaat gold, hebben we deze inhoudsmaat omgezet naar een oppervlaktemaat. Het resultaat blijft in combinatie met de maximale bouwhoogte hetzelfde. Daarnaast is het mogelijk om één bijbehorend bouwwerk van maximaal 10 m2 te hebben. Waar we eerder met een bebouwingsvrije zone hebben gewerkt om aan te geven waar u niet mag bouwen, werken we nu met een bouwvlak om aan te geven waar u wel mag bouwen. Met de bestemming tuin en de figuur Gevellijn geven we aan dat de voorgevelrooilijn aan het Ganzendiep ligt. Dit is belangrijk voor het vergunningsvrij bouwen.

Met een afwijkingsmogelijkheid kunt u bij brede percelen of bij samenvoeging van percelen een iets bredere en/of grotere recreatiewoning of kampeermiddel bouwen. Verder hebben we een afwijkingsregeling opgenomen om het mogelijk te maken de bestaande recreatiewoningen en kampeermiddelen die dichter dan 2,5 m op de perceelsgrens staan, uit te breiden. Met de voorwaarde dat de afstand tot de perceelsgrens ten opzichte van de bestaande situatie niet kleiner wordt. Bij complete nieuwbouw moet u wel aan de eis van 2,5 m vanaf de perceelsgrens voldoen.

Verblijfsrecreatie 4 - Seveningseweg

Dit ziet op het bijgebouwengebied dat hoort bij de recreatiewoonschepen die aan de Seveningseweg liggen. In dit gebied mag u per recreatiewoonschip 1 bijbehorend bouwwerk met een oppervlakte van 20 m2 bouwen.

Persoonsgebonden overgangsrecht

In het kader van het bestemmingsplan Recreatiegebied Ganzendiep is voor een aantal personen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij voor 31 oktober 2003 al permanent in het gebied woonden, een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen. Dit overgangsrecht hebben we in dit bestemmingsplan overgenomen, hierbij hebben we de lijst geactualiseerd met een aantal nieuwe gevallen.

3.4.15 Recreatie - Volkstuin

Deze bestemming ligt op de volkstuinen bij Zendijk naast de Zwolseweg.

3.4.16 Sport

Deze bestemming ligt op de manege aan de Zwartendijk en de Schansdijk. Binnen het bouwvlak staan we gebouwen toe, waarbij we de goot- en bouwhoogte en de maximale oppervlakte via aanduidingen op de verbeelding hebben geregeld. Bij het multisportterein is via de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - beheerderswoning' een beheerderswoning toegestaan.

3.4.17 Tuin

De bestemming ‘Tuin’ ligt op gronden waarvan we het uit stedenbouwkundige overwegingen niet wenselijk vinden deze te bebouwen. Meestal gaat het hier om voorkant- en hoeksituaties. In het geval van karakteristieke bebouwing en/of cultuurhistorische waardevolle erven hebben we de bestemming 'Tuin' meer nauwkeurig om de bebouwing gelegd om deze waarden beter te kunnen beschermen. Binnen de bestemming tuin hebben we wel een erkerregeling opgenomen, zodat onder bepaalde voorwaarden een erker aan de voorkant mogelijk is. Voor het overige kunt u in de bestemming tuin niet bouwen, met uitzondering van andere bouwwerken zoals erfafscheidingen.

3.4.18 Verkeer

Deze bestemming ligt op de in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan aangewezen gebiedsontsluitingswegen, Provinciale wegen en Rijkswegen (stroomwegen). De bestemming verkeer ligt vooral op wegen met zwaar (vracht)verkeer en de 50 km+ wegen. Kruisingen met andere wegen of railverkeer via viaducten regelen we met de aanduiding 'brug'. Kruisingen met vaarwegen in de bestemming Water regelen we ook met de aanduiding 'brug' . Met de aanduiding 'antennemast' maken we de UMTS- en GSM masten langs de N50 mogelijk.

3.4.19 Verkeer - Railverkeer

Deze bestemming ligt op de Hanzelijn en het Kamperlijntje. Viaducten regelen we met de aanduiding 'brug'. Met de aanduiding 'antennemast' maken we de UMTS- en GSM masten langs de Hanzelijn mogelijk.

3.4.20 Waterhuishouding

De waterhuishuiding regelen we met verschillende bestemmingen in het plangebied. beschermd en gereguleerd. Zo voorkomen we dat er activiteiten plaatsvinden die de waterhuishouding aantasten.

Water

Deze bestemming omvat al het water dat van primair belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, hebben we opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen.

Binnen deze bestemmingen maken we met gebruik van aanduidingen specifieke watergerelateerde activiteiten mogelijk. We hebben de bestaande (recreatie)woonschepen in de IJssel en het Ganzendiep bestemd. Met de aanduiding 'woonschepenligplaats' en 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoonschepenligplaats' hebben we de locatie en de maatvoering vastgelegd, in een bijlage bij de regels staan de specifieke maten per schip.

Het bunkerstation dat in de IJssel bij de Loswal ligt, hebben we de aanduiding 'bunkerstation' gegeven.

De twee drijvende horecapontons aan de IJsselkade hebben we aangeduid als 'horeca tot en met categorie 2 en 3'. Bij de palingboot staan we categorie 2 toe, binnen het café 'Het Ponton' staan we categorie 3 toe.

De jachthavens regelen we met de aanduiding 'jachthaven'. Binnen deze aanduiding staan we kortdurend nachtverblijf op pleziervaartuigen toe. Gewone aanlegplaatsen waar we geen nachtverblijf toestaan duiden we aan met 'steiger'.

Bruggen zijn binnen de bestemming Water opgenomen met de aanduiding 'brug', waarbij we de bestaande maatvoering als maximale maatvoering hebben opgenomen. Bij het neerleggen van deze aanduiding op de IJsselbrug hebben we alvast rekening gehouden met de verbreding van de N50.

Water - Waterstaat

Deze bestemming ligt op die gebieden waar bebouwing ten behoeve van de waterhuishouding noodzakelijk is. Deze bebouwing bestaat uit sluizen, gemalen en dergelijke. De gebouwen maken we binnen een bouwvlak mogelijk tot een maximale bouwhoogte van 5 meter.

Waterstaat - Waterkering

Deze bestemming beschermt de primaire waterkeringen in het plangebied. Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, die met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen alleen worden gebouwd met toepassing van een afwijking, op voorwaarde dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen en vooraf advies is ingewonnen van de waterstaatsbeheerder. Naast deze dubbelbestemming geldt de keur van het waterschap Groot Salland. Op basis van de keur heeft is voor een aantal werken en werkzaamheden een Watervergunning van het waterschap nodig. Om dubbele regelgeving en bevoegdheidsconflicten met het Waterschap Groot Salland te voorkomen staan de voorschriften van de keur niet in het bestemmingsplan opgenomen. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een andere (dubbel)bestemming moeten niet alleen de belangen van deze bestemmingen worden afgewogen, maar ook de waterstaatsbelangen. Voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningsvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur is geen omgevingsvergunning nodig.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Deze bestemming ligt op de buitendijkse gronden, deze gronden fungeren als waterberging bij overstroming. Via deze bestemming hebben we gegarandeerd dat bouwactiviteiten met goedkeuring van het waterstaatsgezag plaatsvinden.

Gebiedsaanduiding: Vrijwaringszone - dijk

Conform het Barro moeten we de beschermingszone van de dijk aanduiden met deze gebiedsaanduiding. Deze zone bestaat uit een binnenbeschermingszone van tot 20 m uit de teen van de dijk en een buitenbeschermingszone van 80 m uit de binnenbeschermingszone. Omdat aan de buitenbeschermingszone geen regels zijn gekoppeld, staat alleen de binnenbeschermingszone op de verbeelding.

Waterstaat - Waterberging

Op verzoek van de provincie is op het Kampereiland de dubbelbestemming Waterstaat - Waterberging gelegd alsmede een aanlegvergunning. Dit gebied fungeert naast de buitendijkse gronden ook als waterbergingsgebied bij extreme overstromingen.

3.4.21 Wonen

Wonen is onderverdeeld in twee bestemmingen: 'Wonen - 1' en 'Wonen 2'.

Wonen - 1

Wonen - 1 is een bestemming die geldt voor de rijtjes met arbeiderswoningen in het Buitengebied (o.a. op Kampereiland). De stedenbouwkundige structuur van deze rijtjes lijkt op de woonbebouwing in de bebouwde kom, zodat de bestemmingsregeling van de bebouwde kom op deze woningen van toepassing is. Zo geldt hier onder andere de maximale inhoudsmaat niet en is sprake van een minder mogelijkheden qua nevenactiviteiten en bebouwing in het bijgebouwengebied, omdat deze percelen hierop niet zijn ingericht.

Wonen - 2

De bestemming Wonen - 2 ligt op de overige woningen die door particulieren worden bewoond. Binnen de bestemming staan we grondgebonden woningen toe, waarbij we per woning één huishouden toestaan. Deze woningen zijn in de meeste gevallen vrijstaand. Wanneer er toch meerdere woningen aanwezig zijn in één gebouw, bijvoorbeeld doordat in het verleden woningsplitsing heeft plaatsgevonden, hebben we het aantal woningen aangegeven met de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden'.

Met een afwijkingsprocedure kunnen we karakteristieke woningen van meer dan 1000 m3 opsplitsen zodat bewoning met twee huishoudens mogelijk is. Op deze manier wordt het financieel gemakkelijker om het onderhoud van deze karakteristieke panden te betalen. De splitsing moet wel plaatsvinden met respect voor de karakteristieke waarden van het pand.

Hoofdbebouwing

Een woning mag u bouwen in een bouwvlak. Bouwvlakken hebben we net als bij agrarische bedrijven afgestemd op de plaatselijke situatie en ze variëren in principe in diepte van minimaal 15 meter tot 30 meter maximaal. De bouwvlakken lopen waar mogelijk door tot 6 meter uit de zijdelingse perceelsgrens. Dit laatste is gelijk aan de grotere woonpercelen in de randen van de bebouwde kom zodat de manier van bestemmen zoveel mogelijk hetzelfde blijft. Binnen een bouwvlak staan we één hoofdgebouw toe. Waar we meerdere woningen binnen één bouwvlak toestaan, kan deze bebouwing alleen aan-ééngebouwd plaatsvinden, zodat de karakteristieke vorm van de bebouwing (zoals bijvoorbeeld de boerderij met deel) behouden blijft. Een hoofdgebouw mag een inhoud van maximaal 750 m3 hebben. Deze inhoud slaat alleen op het hoofdgebouw; eventuele aangebouwde ondergeschikte bijbehorende bouwwerken hoeven we dus niet mee te rekenen bij de inhoudsmaat.

Erfbebouwing

In het gebied buiten het bouwvlak met de bestemming Wonen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met een totale oppervlakte van 100 m2. Omdat we bebouwing met een kap in het buitengebied wenselijk vinden, hebben we een goot- en bouwhoogte voorgeschreven van respectievelijk 3 en 6 meter. Bijbehorende bouwwerken moeten 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, tenzij er sprake is van een aanduiding 'bijgebouwen'.

Via een sloop- en vervangingsregeling kunt u bestaande landschapsontsierende bebouwing vervangen, voor zover uw bouwplan niet past binnen de oppervlakte van 100 m2. Het gaat hier vaak om voormalige VAB-locaties. We hebben hierbij de voorwaarde dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundige en landschappelijke verbetering. Dit kan bestaan uit een landschapsinrichtingsplan of de sloop van verpauperde bebouwing of bebouwing die niet binnen de karakteristieken van het gebied passen. Er mag 1 op 1 worden teruggebouwd tot 250 m2, dus sloop van 250 m2 bebouwing en nieuwbouw van 250 m2. Hiernaast is een maximaal terug te bouwen oppervlakte van 350 m2 mogelijk, mits u een grotere sloopinspanning levert: alle oppervlakte die boven de 250 m2 wordt gesloopt, mag u voor 1/3 terugbouwen. Dus bij sloop van 400 m2 mag u 250 m2 en 1/3 van 150 m2, dus in totaal 300 m2 terugbouwen. Met andere woorden, de minimale sloopinspanning voor de maximale 350 m2 is 550 m2.

Uiterwaarden

In het geldende bestemmingsplan voor de Uiterwaarden van de IJssel, hebben we destijds samen met Rijkswaterstaat de bestaande bebouwing met een beperkte uitbreiding als maximale oppervlakte vastgelegd. Dezelfde oppervlaktes staan ook in dit bestemmingsplan opgenomen via de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)'. Dit maximum geldt voor de totale bebouwing; de onderverdeling tussen hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken is aan de eigenaar van het perceel.

Nevenactiviteiten

U kunt een beroep- of bedrijf aan huis uitvoeren of een bed&breakfast exploiteren. We hebben dit bij recht mogelijke gemaakt gelet op de meer verspreide ligging van de woningen in het buitengebied t.o.v. woningen in de bebouwde kom, omdat de verwachte hinder op de omgeving kleiner is. De oppervlakte van deze functies staat op maximaal 25% van het bruto-vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 40 m2. Het moet gaan om echte Bed en Breakfast; een zelfstandige kookgelegenheid kan dus niet. We proberen zo te voorkomen dat B&B's voor zelfstandige (recreatieve) bewoning in gebruik kan worden genomen. In de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel zijn nieuwe recreatiewoningen namelijk verboden. Hiernaast kan ook de plaatselijke horeca profiteren van deze toeristische mogelijkheden, doordat deze in de behoefte aan een avondmaaltijd kan voorzien. De oppervlakte van 40 m2 kunnen we met een afwijkingsprocedure onder voorwaarden verruimen naar 100 m2.

Binnen de bestemming staan we een hobbymatige paardrijbak toe. Lichtmasten bij een paardrijbak zijn onder voorwaarden mogelijk met een afwijkingsprocedure.

Binnen karakteristieke bebouwing (aangeduid met 'karakteristiek') staan we via een afwijkingsprocedure onder voorwaarden ruimere mogelijkheden voor nevenactiviteiten toe, zowel qua functies als qua oppervlakte. Tot maximaal 250 m2 mogen er inpandige nevenactiviteiten plaatsvinden. We hebben geen specifieke functies genoemd, zodat u deze regeling flexibel kunt invullen. Het kan gaan om bed&breakfast of een beroep- en bedrijf aan huis, maar ook om bijvoorbeeld een kinderdagverblijf, dierenpension ed. We vinden het alleen van belang dat de impact op het landschap en de omgeving nihil is of dat sprake is van een verbetering. Op deze manier bieden we aan eigenaren van karakteristieke panden de mogelijkheid om extra inkomsten te genereren waarmee het onderhoud van de panden kan worden betaald.

Bestaande nevenactiviteiten bestemmen we met specifieke aanduidingen: bijvoorbeeld met de aanduiding 'dierenpension', 'kinderdagverblijf' of de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aanvullende activiteit'. Deze laatste aanduiding verwijst naar een in de bijlage opgenomen lijst met de specifieke adressen en nevenactiviteiten.

3.4.22 Leidingen

Leiding

De bestemming leiding valt samen met andere bestemmingen en heet daarom een dubbelbestemming. Deze dubbelbestemming ligt op het ondergrondse net van hoofdtransportleidingen voor de drinkwater-, elektriciteits- en rioleringvoorziening in het plangebied. Deze bestemming heeft een wat bredere zone rond de leidingen zodat we deze beschermen tegen activiteiten die de leidingen kunnen schaden.

Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, die met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen alleen maar worden gebouwd met toepassing van een afwijking, nadat advies van de leidingbeheerder is gevraagd. Ter bescherming van de leidingen hebben we voor het uitvoeren van een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunningenstelsel geschreven.

Leiding - Hoogspanningsleiding

Met deze bestemming hebben we de bovengrondse elektriciteitsleiding beschermd. Ook hier geldt een beschermingsregime voor bouwen en het uitvoeren van werken.

3.4.23 Cultuurhistorie en landschap

In dit bestemmingsplan geven we extra aandacht en bescherming aan de cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden. Het verschil en de grens tussen landschappelijke en cultuurhistorische waarden is niet scherp te stellen; ze vloeien als het ware in elkaar over. Een dijklichaam heeft bijvoorbeeld gelet op zijn ligging in het landschap kenmerkende landschapswaarden. Daarnaast ligt er een hoge verwachting op archeologische vondsten wanneer er in een dijklichaam wordt gegraven. Ook heeft een dijklichaam als voorbeeld van menselijke ingreep in het landschap cultuurhistorische waarden. Omdat we met verschillende bestemmingen werken om deze waarden te beschermen, hebben we in het bestemmingsplan een verschil gemaakt in ondergrondse waarden (Waarde - Archeologie), bovengrondse waarden -niet zijnde bebouwing- (Waarde - Landschap) en bovengrondse waarden in de vorm van bebouwing en het erfensemble (Waarde - Cultuurhistorie, Waarde - Beschermd stadsgezicht en de aanduiding 'karakteristiek'):

Waarde - Archeologie 1, 2 en 3: ondergrondse bescherming

Waarde - Archeologie 1 en 2 regelen de gebieden waar we verwachten dat er archeologische waarden in de bodem zitten.

Waarde 1 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.

Bij Waarde 2 hebben we een middelhoge verwachtingswaarde, hier ligt de grens op 5000 m2.

Waarde 3 beschermt gebieden waar daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Dit gebied heeft het hoogste beschermingsniveau: bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek nodig. Deze waarde ligt hoofdzakelijk op terpen.

Om deze bescherming compleet te maken, heeft u een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van grotere werken, met name werkzaamheden waarbij u gaat graven. Ook voor deze activiteiten geldt een ondergrens waar binnen activiteiten zonder vergunning mogelijk zijn (2500 m2, 5000 m2 en 100 m2)

Waarde - Landschap: bovengrondse bescherming van landschapselementen

Deze bestemming ligt op het hele Nationale Landschap IJsseldelta. Hiermee beschermen we de kernkwaliteiten van het NLIJ. Hiernaast hebben we ook aan enkele gebieden binnen het zuidelijke deel van het buitengebied de bestemming Waarde - Landschap gegeven. Het gaat hier dan om de diverse dijklichamen die in het gebied liggen, zoals de Zwartedijk, Schansdijk etc. Ook de oude lanenstructuur van voormalige landgoederen hebben we beschermd.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden kunnen aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten mogelijk binnen de bestemming, maar wij kunnen als gemeente zelf actie ondernemen wanneer we dat noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast verbieden we om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het vergraven, dempen, verbreden of verdiepen van sloten, vijvers en poelen. Dit zou namelijk tot gevolg kunnen hebben dat het voor het Nationaal Landschap IJsseldelta kenmerkende verkavelingspatroon wordt aangetast. Om de kenmerkende openheid van het nationaal landschap te beschermen hebben we ook het aanplanten van bossen en houtopstanden aan een vergunning gebonden.

Om de regeldruk voor agrariërs niet al te groot te maken, geldt het verbod niet voor dwarssloten (hierdoor wordt het verkavelingspatroon niet aangetast) en hebben we de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf van het verbod uitgesloten. Werkzaamheden op het bedrijfserf kunnen dus gewoon plaatsvinden. De echt waardevolle boerenerven hebben we beschermd met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie, zodat we deze erven via deze bestemming al voldoende hebben beschermd. Ook kunnen we bij niet cultuurhistorisch waardevolle erven met de aanduiding 'houtsingel' binnen de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf waardevolle singelbeplanting beschermen.

Waarde - Cultuurhistorie: bescherming van ervenstructuur

Deze bestemming ligt op cultuurhistorisch waardevolle boerenerven. Het kan hier gaan om agrarische bedrijven die nog in werking zijn en om voormalige boerenerven die nu door particulieren worden bewoond. Via deze bestemming beschermen we de ervenstructuur. De ervenstructuur bestaat uit het erfensemble dat is opgebouwd uit:

  • de samenhang van de bebouwing (opzet hoofd- en bijgebouwen),
  • de aanwezige beplanting (singelbeplanting, boomgaard, losse bomen)
  • en de onbebouwde ruimte (siertuin, moestuin, erfbestrating ed).

Omdat een erfensemble vaak in meerdere bestemmingen ligt (Water, Tuin, Wonen, Verkeer etc.), hebben we dit beschermd via een dubbelbestemming.

In de toelichting staat in paragraaf 2.3.4.18 Ervenstructuur voor de verschillende landschapstypen schetsmatig weergeven waaruit de kenmerkende ervenstructuur van het type landschap bestaat.

Bij vergunningverlening kunnen we aan de hand van deze schetsen toestsen of een beoogd bouwplan past binnen de ervenstructuur van het desbetreffende cultuurhistorisch waardevolle erf.

De bescherming bestaat uit de mogelijkheid van de gemeente om nadere eisen te stellen wanneer gebruik of bouwactiviteiten landschappelijke waarden zouden aantasten. Op voorhand zijn deze activiteiten dus mogelijk binnen de bestemming, maar we kunnen dus als gemeente actie ondernemen wanneer we dit noodzakelijk vinden (vinger aan de pols).

Hiernaast hebben we het verboden om zonder omgevingsvergunning een aantal categorieën werken uit te voeren. Het gaat hier met name om het aanbrengen van grotere oppervlakteverhardingen (> 150 m2), het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden en het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

Aanduiding 'karakteristiek': bescherming individuele bebouwing

In de diverse enkelbestemmingen hebben we karakteristieke bebouwing beschermd via de aanduiding 'karakteristiek'. Deze gebouwen zijn aangewezen naar aanleiding van twee cultuurhistorische inventarisaties die Het Oversticht heeft uitgevoerd. Het gaat hier allereerst om de beschermde monumenten, zoals rijks- en gemeentelijke monumenten. Overigens hebben we voor deze panden geen extra regels gesteld, omdat deze al voldoende beschermd worden door de eisen vanuit de Monumentenwet 1988. Hiernaast gaat het om panden waarvan het naar de openbare ruimte gekeerde gevelbeeld van cultuurhistorische waarde is.

Via deze aanduiding is de massa, dakvorm en gevelindeling beschermd. Via nadere eisen kunnen we eisen stellen aan de gevelindeling, situering, omvang en nokrichting van gebouwen. Ook geldt er een sloopverbod voor deze panden. Met omgevingsvergunning is (gedeeltelijke) sloop wel mogelijk, wanneer voldoende is gewaarborgd dat de cultuurhistorische waarden niet worden aangetast, bijvoorbeeld doordat nieuwe bebouwing plaatsvindt die qua omvang, materialisering en indeling vanuit cultuurhistorisch oogpunt voldoet. Dit is ter beoordeling van het Cluster Cultuurhistorie van de eenheid Ruimtelijke Ontwikkeling van de gemeente Kampen.

Waarde - Beschermd stadsgezicht

Een klein deel van het Beschermd Stadsgezicht ligt ook in het plangebied, namelijk het deel van de IJssel rond de binnenstad. We hebben besloten de IJssel als geheel in het bestemmingsplan Buitengebied te regelen, waardoor ook dit stukje met Beschermd Stadsgezicht in het bestemmingsplan ligt. Feitelijk ligt binnen deze dubbelbestemming geen bebouwing, behalve enkele schepen en ponton's.

3.5 Overgangs- En Slotregels

3.5.1 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is van toepassing zoals in het Bro staat voorgeschreven. Daarnaast hebben we een persoonsgebonden overgangsrecht voor permanente bewoning van recreatiewoningen opgenomen zoals we dit al eerder hebben geregeld in het bestemmingsplan Recreatiegebied Ganzendiep. In haar uitspraak van 29 augustus 2012 heeft de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij twee percelen aan het Ganzendiep geoordeeld dat opnieuw beoordeeld moest worden of de bewoners in aanmerking komen voor een persoonsgebonden overgangsrecht. Deze beoordeling is in het kader van dit bestemmingsplan uitgevoerd en is opgenomen als bijlage (Bijlage 10 Beoordeling persoonsgebonden overgangsrecht Ganzendiep). Deze beoordeling heeft tot gevolg gehad dat de bewoners van één van de twee percelen alsnog onder het persoonsgebonden overgangsrecht vallen.

3.5.2 Slotregel

Als laatste nemen we de slotregel op. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan en de vaststellingregel van het plan.

3.6 Bijlagen

3.7 Handhaving

De bestemmingsregels zijn op een dusdanige manier geformuleerd, dat de handhaving van het bestemmingsplan voor iedereen duidelijk kan zijn. Dit ligt met name in de formulering van de specifieke gebruiksregels, waarin een opsomming staat van de verschillende manieren van gebruik van gronden en bouwwerken die in ieder geval in strijd zijn met de bestemming.

Hoofdstuk 4 Economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter gezien dit conserverende karakter dat binnen het plangebied geen ontwikkelingen met grote financiële gevolgen mogelijk maakt, is het niet nodig om een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan te schrijven. Kosten van initiatieven van derden moeten zijzelf betalen en worden gedekt uit de gemeentelijke legesheffing. Wij hebben tevens een risicoanalyse planschade uit laten voeren door de Anteagroup (voorheen Oranjewoud) die dit ondersteund. Deze analyse is toegevoegd aan de bijlagen van de toelichting.

Hoofdstuk 5 Overleg En Inspraak

5.1 Uitkomsten Overleg

Nota van Uitgangspunten

Het schrijven van een bestemmingsplan voor een buitengebied is een redelijk omvangrijk en meerjarig traject. De Nota van Uitgangspunten (NvU) was een belangrijke eerste inhoudelijke stap in het totstandkomingsproces. Tijdens het schrijven van de uitgangpunten hebben we regelmatig overleg en afstemming gehad met de LTO, de Stadserven, de Pachtersbond en Overijsselse stichting Natuur en Milieu Op 18 oktober 2010 hebben we een speciale dag georganieseerd over agrarische bouwvlakken en nieuwe activiteiten. Eind 2011 hebben we de concept-uitgangspunten gepresenteerd aan het ambtelijke uitvoeringsteam, het bestuurlijk Kernteam en de Adviesraad van het Nationaal Landschap IJsseldelta.

De raden van de gemeente Kampen en Zwartewaterland hebben in het voorjaar van 2011 de Nota van Uitgangspunten vastgesteld (met amendement / motie t.a.v. intensieve veehouderij en t.a.v. functies buiten het bouwvlak). Daarna hebben we de inhoudelijke keuzes in meer detail uitgewerkt in de regels en de verbeelding van het nieuwe bestemmingsplan. De raad van Kampen heeft vervolgens op 2 februari 2013 de nota van uitgangspunten vastgesteld voor dat deel van het buitengebied van Kampen dat buiten het Nationaal Landschap IJsseldelta ligt.

Waterparagraaf

Dit geactualiseerde bestemmingsplan buitengebied betreft een conserverend plan voor het buitengebied, waarin we geen grootschalige, nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. Omdat het een betrekkelijk groot gebied betreft waarin wateraspecten van groot belang zijn, is een volledige watertoetsprocedure van toepassing. Vanwege de gezamenlijke aanpak voor het Nationaal Landschap IJsseldelta is er gedurende het gehele totstandkomingsproces van dit bestemmingsplan ambtelijk overleg gevoerd met het waterschap en de provincie in een werkgroep. De diverse wateraspecten worden in het bestemmingsplan buitengebied geborgd voor zover ze ruimtelijk van belang zijn. Hiermee voorkomen we dubbele regelgeving.

Ontwerp

Dit intensieve proces heeft als resultaat een bestemmingsplan dat we zorgvuldig en in overleg met betrokkenen hebben geschreven. Natuurlijk blijven er altijd punten waarop de gemeentes van mening verschillen met belanghebbenden, vanwege de verschillende invalshoeken en verantwoordelijkheden. Wel is in de afgelopen tijd is de inzet van beide kanten voor draagvlak en afstemming groot geweest.

We hebben een concept ontwerp bestemmingsplan aan de vooroverlegpartners voorgelegd ter becommentariering.

Na aanpassing naar aanleiding van het vooroverleg leggen we het ontwerp ter visie en dan is het voor iedereen mogelijk een zienswijze in te dienen.

5.2 Vooroverleg Reacties

Vooroverlegreactie bestemmingsplan buitengebied Kampen

Augustus 2013

We hebben het concept- ontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening verzonden en de volgende reacties ontvangen.

Overzicht reacties:

  • LTO Noord afdeling NW Overijssel
  • Provincie Overijssel
  • Landschap Overijssel
  • Veiligheidsregio Kampen
  • Tennet
  • Waterschap Groot Salland

Hieronder een overzicht van de ingediende reacties, de gemeentelijke reactie daarop en de eventuele aanpassing in het ontwerpbestemmingsplan. We hebben hierbij zoveel mogelijk een gelijke reactie gegeven als in de gemeentes Zwartewaterland en Zwolle.

Reactie van LTO Noord afdeling West-Overijssel

Opmerking Reactie Gemeente Aanpassing
1a Verzoek om in de toelichting ook andere agrarische sectoren te benoemen, ter aanvulling op de beschrijving dat in het plangebied “vrijwel alleen melkveehouderij voorkomt”.

Akkoord, we voegen de volgende tekst toe aan de toelichting.:
“De grond in de gemeente Kampen wordt vooral door de melkveehouderij (60% van de oppervlakte) en schapenhouders (20%) gebruikt. Voor akkerbouw wordt ongeveer 12% van de cultuurgrond ingezet. Sinds 2009 is het aantal koeien in het buitengebied afgenomen met 11%. Langzamerhand worden schapen vervangen door geiten.

Van de agrarische bedrijven is ongeveer 90% een melkveebedrijf. Het aantal bedrijven is in Kampen tussen 1983 en 2003 met een kwart gedaald, de werkgelegenheid liep terug van 383 naar 256 voltijdbanen in dezelfde periode. Het aantal bedrijfsopvolgers in Kampen is landelijk gezien hoog (92%). Wel heeft één vijfde van de agrarische bedrijven een ouder bedrijfshoofd zonder opvolging en met een benedengemiddeld inkomen. Het LEI (Landbouw Economisch Instituut) verwacht dat deze bedrijven veel 'afbouwers' zal kennen.”
Toevoegen
tekst.
1b De verwachting voor schaalvergroting is subjectief van aard. Beschrijving v/d landbouwtrend aanpassen o.b.v. de trendanalyse van Trendbureau Overijssel.
Samengevat schetst de trendanalyse van Trendbureau Overijssel de ontwikkelingen binnen de landbouw als volgt:
De landbouw heeft zich steeds meer beperkt tot de primaire activiteiten in de vorm van veeteelt of plantenteelt. De bewerking van die agrarische grondstoffen is in toenemende mate terecht gekomen bij de V+G-sector. De toenemende schaalvergroting en specialisatie die nodig waren om de toegevoegde waarde op peil te houden heeft in beide
sectoren geleid tot de toepassing van allerlei machines, apparaten en werktuigen, en het uitbesteden van allerlei vormen van dienstverlening.”(pag. 21)
“De Groene Kracht van Overijsel zit in ieder geval niet in de verwerking van buitenlandse agrarische grondstoffen en in de agrologistiek en -distributie, de twee agro-activiteiten die de laatste decennia vooral in het Westen en het Zuiden van Nederland voor veel extra werkgelegenheid hebben gezorgd. Wat betreft de primaire sector zijn de tuin- en akkerbouw van weinig betekenis in Overijssel. Het zwaartepunt ligt hier overduidelijk bij de veeteelt, zowel de grondgebonden als de intensieve veehouderij.”(pag 31)

Voor Overijssel geldt dus dat de primaire activiteiten, met de daarbij horende specialisatie en schaalvergroting het meeste voorkomen. De Toelichting van het bestemmingsplan beschrijft dit ook en geeft hiernaast ook trends als 'verdieping' en 'verbreding' aan. Het bestemmingsplan en de Trendanalyse zijn dus niet met elkaar in tegenspraak.
Geen
2 In de gebiedsbeschrijving meer aandacht voor de bijzondere situatie op Kampereiland besteden. Akkoord, we voegen de onderstaande tekst toe aan paragraaf 2.4.2:
De Kamper Eilanden
Het noordelijk deel van het plangebied ligt in de delta van het mondingsgebied van de IJssel. Hier stroomde het IJsselwater via een aantal geulen in de Zuiderzee. De eerste vermeldingen van deze delta dateren uit de veertiende eeuw.Het gebied Kampereiland heeft zich door de eeuwen heen ontwikkeld door langzame landaanwas.De grondsamenstelling bestaat niet alleen uit veen zoals in Kamperveen en Mastenbroek, maar ook uit klei. In 1364 schonk bisschop Jan van Arkel de eilanden in de delta met het eraan gekoppelde recht op aanwas aan Kampen. Daarnaast kon de stad behouden wat het tot dusverre had verworven, namelijk het Sint Nicolaasbroek en de Kruishoop (het latere Haatland). Hierdoor kreeg de stad een aanzienlijk grondgebied in handen, dat tot op heden wordt verpacht, waardoor een andere bedrijfsstructuur dan elders is ontstaan en de bedrijven zijn kleiner zijn dan gemiddeld
Hoofdstuk 2.3 (Landschap) geeft meer beschrijvingen van de Kampereilanden.
Paragraaf 2.4.2. aanvullen
3 Verzoek om nokhoogte van agrarische gebouwen van 12 meter (i.p.v. 10) bij recht op te nemen en van 15 meter via een afwijkingsbevoegdheid.
De bouwhoogte van 10 meter is vastgelegd in de door de gemeenteraad vastgestelde Nota's van uitgangspunten bestemmingsplan buitengebied. Tevens is dit de vigerende bouwhoogte. Voor de vaststelling van deze nota van Uitgangspunten hebben we overleg gehad met LTO Noord. LTO heeft ingestemd met een bouwhoogte van 10 meter.
Het bestemmingsplan bevat een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid voor een vergroting van de bouwhoogte van agrarische bedrijfsgebouwen met 10% tot maximaal 11 meter.
Geen
4a Meerdere windturbines van met een ashoogte van 40 meter toestaan. De Provinciale Verordening staat in het Nationaal Landschap helemaal geen windmolens toe.
Daarbuiten vindt de gemeente windmolens met grote hoogte ook zoveel invloed over grote afstanden hebben, dat het alleen mogelijk is middels een planherziening die het type molens en de situering regelt.
Geen
4b Mestvergisting verbreden naar andere vormen van mestverwerking, zoals mestraffinage. Wij willen andere verwerkingsmethoden van mest op een agrarisch bedrijf niet op voorhand al bij recht mogelijk maken.
Dat zou betekenen dat we dan alle nu bestaande technieken op een rij moeten zetten waarvan we vervolgens de milieubelasting per verwerkingsmethode zouden moeten bepalen, wat een ingewikkeld voorschriftencircus geeft.

Momenteel liggen er geen initiatieven, wanneer deze er wel komen dan wordt dat maatwerk.
Een voorbeeld: we hebben een mestverwerkingsbedrijf met milieucategorie 5 binnen de gemeente Kampen, een dergelijk bedrijf willen we niet bij recht in het buitengebied mogelijk maken.
Bovendien: nog sterker dan voor vergisting geldt (afhankelijk van de methode) dat er massa (=aanvoer van derden) nodig is om een bedrijf rendabel te krijgen wat extra verkeersbewegingen op zal leveren.

Met de MER hebben we geen rekening gehouden met andere (meer belastende) vormen van mestverwerking. Op dit moment kunnen we andere vormen van mestverwerking dan mestvergisting nu niet toestaan.
Geen
5 LTO pleit voor een flexibele houding van de gemeente Kampen. De wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van het bestemmingsvlak (3.6.1) beperkt de agrarische sector.
We hebben de ontwikkelingsruimte voor bestaande agrarische bedrijven gerelateerd aan de bedrijfsomvang. Naarmate een bedrijf grotere uitbreidingsplannen heeft, is ook meer aandacht nodig voor de balans met de omgeving in brede zin.
Bedrijfsbebouwing op meer dan 2 hectare is niet mogelijk. Wij vinden dit zo ingrijpend, dat een planherziening nodig is, waarin de consequenties en meest geschikte uitvoering nog nauwkeurig kunnen worden afgewogen.
Geen
6 De voorwaarde dat er geen sprake mag zijn van significant negatieve effecten op de waarde van het gebied, indien er sprake is van een speciale beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn dan wel in het kader van de Habitatrichtlijn, is onterecht en hoort niet thuis in het ruimtelijk afwegingskader van het bestemmingsplan, wordt niet onderbouwd en gaat voorbij aan het toetsingskader van de provincie Overijssel.
Het bestemmingsplan legt geen extra beperking op, maar geeft juist nog ontwikkelingsruimte. Deze ruimtelijke ontwikkelingen zijn echter alleen mogelijk wanneer deze niet leiden tot significant negatieve effecten op de Natura 2000 gebieden. Dit komt voort uit de MER die we hebben laten maken. Conform artikel 7.35 lid 3 van de wet milieubeheer mogen we vervolgens uitkomsten van de MER verwerken in het bestemmingsplan. De ondernemer wordt hierdoor niet extra belast want die verplichting bestaat nu ook al in het kader van de natuurbeschermingswetgeving. Deze randvoorwaarde kunt u vergelijken met bijvoorbeeld het niet mogen veroorzaken van beperking van nabij gelegen agrarische bedrijfsvoering of woonfuncties, of van onevenredige verkeersaantrekkende werking.

De mogelijk effecten op natuurwaarden werden getoetst aan de hand van het provinciale toetsingskader, maar door rechterlijke uitspraken kan die beleidsregel niet meer gehanteerd worden en valt de toetsing op tot de inwerkingtreding van het PAS terug op het wettelijk kader.
Geen









7 Tweede bedrijfswoning via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk maken. We vinden dat een planherziening een meer passend instrument is, omdat er slechts zelden gedurende langere tijd twee bedrijfswoningen noodzakelijk zijn voor gelijkwaardig bij het bedrijf betrokken ondernemers. Uit het verleden blijkt dat de tweede woningen slechts korte tijd daadwerkelijk als bedrijfswoning zijn gebruikt en op de langere termijn ongewenste gevolgen hebben voor de eigen bedrijfsvoering of die van de buren.
Geen
8 De overheid dient te onderzoeken of er archeologische waarden aanwezig zijn en dan te bepalen welke gebieden beschermingswaardig zijn.

Onderzoeksplicht voor verstoringen zoals drainage en ruilverkavelingen schrappen.
De archeologische verwachtingswaarden zijn gebaseerd op nader archeologisch onderzoek. Archeologische verwachtingswaarden van meer dan 50% dienen we via een dubbelbestemming op te nemen. Wanneer u concrete plannen heeft in een gebieden met die dubbelbestemming, dan vragen we meer gedetailleerd onderzoek dat aansluit op de concrete activiteiten. Hierbij vragen we de initiatiefnemers aan te tonen dat er geen bijzondere archeologische waarden zijn ofwel dat deze niet geschaad worden. Dit geldt ook voor ingrepen als drainage.

Een ruilverkaveling betreft soms een proces waarin bijvoorbeeld percelen, sloten en wegen veranderingen ondergaan. Die ingrepen mogen eventuele archeologische waarden niet onevenredig aantasten. Dit onderzoeken we bij de voorbereiding van het herinrichtingsproces.
Geen







Geen
9a Bloembollenteelt wel toestaan binnen de agrarische bestemming. Toelichting en planregels aanpassen.
We verbieden geen bloembollenteelt in de bestemming agrarisch in de regels. Geen
9b Verzoek om de boomkwekerij als agrarische bestemming op te nemen.
Boomkwekerijen kunnen visueel verdichtend werken en daarmee de openheid en weidsheid van het buitengebied mogelijk aantasten. Daarom hebben we boomkwekerijen alleen toegestaan op Agrarische bedrijfsbestemmingen met de aanduiding 'bomenteelt'. Alleen bestaande boomkwekerijen krijgen die aanduiding. Nieuwe boomkwekerijen vragen een nieuwe belangenafweging.
Geen
10 Verzoek om paardenbakken aangrenzend aan het bouwvlak toe te staan. Het bestemmingsplan streeft naar concentratie van bebouwing en andere verdichting in het open platteland. Daarom staan we (nieuwe) paardenbakken alleen toe binnen het bouwvlak.
Bestaande rijbakken die nu al buiten het bouwvlak liggen en geen omliggende woningen hinderen op een afstand van minder dan 25 meter, fixeren we op de bestaande plek met een aanduiding.
Geen
11 Verzoek om op een vrijkomend erf meer dan 2 wooneenheden mogelijk te maken i.v.m. de leefbaarheid.
Alleen karakteristieke panden die groter zijn dan 1000 m3 komen in aanmerking voor splitsing (met een afwijkingsprocedure). Bewoning met twee huishoudens maakt het volgens ons financieel gemakkelijker om het onderhoud van deze karakteristieke panden te betalen. De splitsing moet wel plaatsvinden met respect voor de karakteristieke waarden van het pand. Meer dan twee wooneenheden staan we niet op voorhand al bij recht toe. Geen
12 Verzoek om een intensieve neventak van 500m2 mogelijk te maken op een grondgebonden bouwvlak.

Wij hebben het standpunt dat bestaande intensieve veehouderijen dezelfde uitbreidingsruimte hebben als grondgebonden bedrijven. We willen echter geen nieuwe intensieve veehouderijen, dat houdt in, ook geen nieuwe neventakken intensieve veehouderij Geen
13 Verzoek om omschakeling naar geitenhouderij en kalverhouderij mogelijk te maken.
Bij Geitenhouderij en kalverhouderij is vaak sprake van intensieve veehouderij. We hebben het standpunt dat we omschakeling van een grondgebonden naar een intensieve agrarische bedrijfsvoering in het nieuwe bestemmingsplan niet meer toestaan.
Alleen wanneer een bedrijf aantoonbaar de geiten of kalveren op grondgebonden wijze houdt, kan het wel. In dat geval is er feitelijk geen sprake van omschakeling, maar van het op grondgebonden wijze houden van meerdere soorten vee.
Wanneer de hoofdtak al intensief is, dan is de intensieve neventak op het bouwvlak wel toegestaan. Er blijft immers sprake van het intensief houden van meerdere soorten vee.
Geen
14 Verzoek om etagestal mogelijk te maken.
Agrarische bebouwing in meerdere bouwlagen kan tot onaanvaardbare aantasting van de openheid en landelijke uitstraling leiden. Dit zou eveneens leiden tot een potentiële toename van vee die onaanvaardbare effecten voor natuur en milieu met zich mee brengt.
In de regels staan we daarom maximaal 1 bouwlaag toe. Er kan wel sprake zijn van meerdere bouwlagen zolang de bouwlaag maar niet wordt gebruikt voor het houden van vee.
Geen
15 Verzoek om 40 (ipv 25) kampeerplaatsen toe te staan bij een mini-camping.
Bij een agrarisch bedrijf hebben we ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' kleinschalig kamperen mogelijk gemaakt tot max. 25 plaatsen. Grotere campings vinden we niet passen binnen Agrarisch, deze zouden een eigen bestemming (een vorm van verblijfsrecreatie) moeten krijgen i.p.v. de agrarische bestemming. Geen
16 Het regime van de foerageergebieden schrappen omdat het in oktober 2013 vervalt.

Fourageergebieden zijn in de bestaande bestemmingsplannen niet beschermd via planregels. Dit was niet zo en dat doen we in het nieuwe bestemmingsplan ook niet. Geen
17 Verzoek om rekening te houden met landbouwontwikkelingen (schaalvergroting en grotere machines) in relatie tot aantasting van landschapselementen en patronen.

Relatie met vraag 3 van Landschap Overijssel
We denken dat we een goede balans hebben gevonden tussen de bedrijfseconomische belangen en behoud van landschappelijke waarden. Daarbij erkennen we de rol die de landbouw heeft gespeeld en nog speelt in het beheren van het landschap, daarnaast bouwen we zekerheden in voor de bescherming van waarden die onvervangbaar zijn. Maatwerk geeft straks invulling per situatie en kan in plaats van of/of ook een win/win situatie opleveren.
Geen

Reactie van provincie Overijssel

Opmerking Reactie Aanpassing
1. Binnen het Nationaal Landschap is voor het aanleggen van verhardingen tot 1000m2 geen vergunning vereist, dit staat op gespannen voet met de kwaliteiten van het nationaal Landschap.
Verzoek om de maat te heroverwegen en aan te passen tot en meer gangbare norm.
We gebruiken 1000 m2 net als , Zwartewaterland en Zwolle. Dit baseren we op redelijke agrarische bedrijfsvoering. Het betreft hier vooral verharding en geen opgaande of verdichtende elementen die de openheid en landschapsstructuren niet aantasten. Geen
2. De bosperceeltjes die aangeplant zijn in het kader van de ruilverkaveling zonder ecologische of landschappelijke waarde, zijn bestemd als 'bos' en kennen een wijzigingsbevoegdheid.
Voor de provincie is wijziging in een vergelijkbaar grondgebruik acceptabel, zoals water, moeras, natuurgrasland) onder voorwaarde dat alleen het verwijderen van niet-karakteristieke opgaande beplanting wordt mogelijk gemaakt.
In de bestemming Bos voorkomt een vergunningstelsel voor o.a. het kappen van bomen dat opgaande beplanting `zomaar` kan verdwijnen. We hebben de ruilverkavelingspercelen de bestemming natuur gegeven zodat ook een andere natuurinvulling mogelijk is.
Geen
3. U heeft aangegeven in het plan een regeling op te nemen die verplicht tot het “stikstofneutraal” bouwen indien er sprake is van een toename van het aantal dieren op een agrarische bedrijfslocatie, om effecten op Natura2000-gebieden te voorkomen
Klopt, in de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van een bestemmings- en bouwvlak stellen we bijvoorbeeld dat de initiatiefnemer moet aantonen dat de wijziging stikstofneutraal plaatsvindt.
Daarnaast verbieden we via de specifieke gebruiksregels in eerste instantie een uitbreiding van het dierenaantal. Van dit verbod kunnen we afwijken als de initiatiefnemer kan aantonen dat de uitbreiding van het dierenaantal stikstofneutraal plaatsvindt. In de begripsomschrijving staat wat stikstofneutraal inhoudt, namelijk dat er geen toename van stikstofdepositie optreed op nabij gelegen Natura-2000 gebieden. Overigens moet een aanvrager dit al in het kader van de natuurbeschermingswet vergunning onderzoeken, dus er is geen sprake van extra onderzoekslast.
Geen
4. Aan de buitendijkse gronden is de dubbelbestemming “waterstaat – waterstaatkundige functie” toegekend. Voor die buitendijkse gronden die vallen onder de werkingssfeer van de Beleidslijn grote rivieren geldt een specifiek afwegingskader t.a.v. de bouwmogelijkheden. Verzoek om de regels uit de vigerende bestemmingsplannen over te nemen. Het regime in het vigerende bestemmingsplan regelt hetzelfde als de regels in voorliggend plan. Deze sluiten qua formulering beter aan bij de gezamenlijkheid met de gemeente Zwolle en Zwartewaterland. Geen
5. Verzoek om een specifieke bestemmingsregeling op te nemen voor de buitendijkse gronden van het Kampereiland c.a. dit gericht is op het aangeven van de waterbergingsfunctie van het gebied zoals op de kaarten van de provinciale verordening staat.
We hebben een dubbelbestemming `waterstaat – waterberging' opgenomen. Dubbelbestemming toevoegen
6. Verzoek om de waterhuishouding als af te wegen belang op te nemen in de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden van met name de agrarische bestemmingen.
Bij wijziging en afwijkingprocedures hebben we waterhuishouding als af te wegen belang opgenomen. Aanpassen
7. Verzoek om te pogen de hiërarchie van de 8 dubbelbestemmingen te groeperen in een eenvoudiger hiërarchie die recht doet aan de onderlinge verhouding van de betrokken belangen. We hebben dit aangepast. We hebben het nu gegroepeerd in thema's. Aanpassen
8. Voor de bestemming van de recreatiewoningen aan het Ganzendiep gebruikt u de uitgangspunten van de Omgevingsverordening. Ons standpunt komt overeen met de Omgevingsverordening, nl. nieuwe recreatiewoningen staan we niet toe. De regelgeving van het vigerende plan Ganzendiep hebben we overgenomen. Afwachten

Reactie van Landschap Overijssel

Opmerking Reactie Aanpassing
1 Graag meer toelichting op de verschillende kleuren op de kaart 'Landschap' in bijlage 2 van de Toelichting. Akkoord, we passen de legenda op de kaart uit bijlage 2 aan, zodat blijkt welke kleur een bepaalde landschapswaarde vertegenwoordigt.
De toelichting (zowel de planbeschrijving als de juridische regeling) beschrijft in meer detail welke landschappelijke waarden in de verschillende gebieden van belang zijn en hoe deze beschermd en waar mogelijk verder ontwikkeld worden.
Legenda uitbreiden bij kaart uit bijlage 2
2 De dubbelbestemming “waarde – Landschap” (WR-L) graag op meer plekken op de kaart aangeven, overeenkomstig kaart 'Landschap' in bijlage 2 van de Toelichting. We hebben de dubbelbestemming aangepast overeenkomstig met de kaart landschap uit bijlage 2. Geen
3 Verzoek om dwarssloten en poelen ook vergunningplichtig te maken in de dubbelbesteming dubbelbestemming “waarde – Landschap”.

Relatie met vraag 17 van LTO
Wij zijn van mening dat we een goede balans hebben gevonden tussen de bedrijfseconomische belangen en behoud van landschappelijke waarden. Daarbij erkennen we de rol die de landbouw heeft gespeeld en nog speelt in het beheren van het landschap, maar bouwen we ook zekerheden in voor de bescherming van waarden die onvervangbaar zijn, zoals bijvoorbeeld slotenpatronen. We kiezen voor een realistisch en handhaafbaar vergunningenstelsel, en vinden dat dwars - sloten minder bepalend zijn voor het landschap en daarom niet vergunningplichtig moeten worden. Poelen zijn al vergunningplichtig.
Hierdoor worden de agrarisch ondernemers verplicht niet met álle landschapselementen rekening te houden, maar alleen met de meest belangrijkste.
Geen
4 Verzoek om aandacht te besteden aan de bescherming van weidevogels voor de betreffende gebieden zoals vermeld op de Natuurkaart (bijlage 3 van de Toelichting), op te nemen in het bestemmingsplan. Weidevogels hebben belang bij open graslanden (en akkers) met een hoge grondwaterstand. Het bestemmingsplan beschermt deze omstandigheden vooral door het tegengaan van verdichting (met riet, struweel of bomen) en door de landbouwkundige functie van de agrarische gronden als zodanig te bestemmen.
Een natuurfunctie zou verdere verruiging kunnen opleveren, hetgeen de habitat van de weidevogels niet ten goed komt.
Geen
5 Verzoek om voor alle agrarische erven tot een landschappelijk afgewogen erfinrichting te komen, waarbij niet alleen gebiedskenmerken verkend en behouden worden, maar ook ontwikkeling van landschapswaarden tot de mogelijkheden behoort. Agrarische bouwvlakken zijn er om de bedrijfseconomische ontwikkeling van ondernemers mogelijk te maken tot de gestelde grenzen. Extra aandachtspunten of vereisten koppelen aan bestaande rechten is onwenselijk en onhaalbaar.
Wel kunnen landschappelijke ontwikkelingen op en rond het erf gestimuleerd worden, dat hebben we ook voor ogen met bijvoorbeeld het LandschapsOntwikkelingsPlan (LOP), de groen-blauwe diensten en het volgen van de provinciale Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Inspiratie o.b.v. de analyse van erfinrichtingen (door Het Oversticht) is opgenomen en biedt handvatten voor de aanpak.
Buiten de agrarische erven worden de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in verschillende dubbelbestemmingen beschermd. We erkennen hierbij de rol die de landbouw heeft gespeeld en nog speelt in het beheren van het landschap, en dat maakt dat we vertrouwen hebben in hun beheer in de toekomst. Overigens hebben we alle bouwvlakken al landschappelijk ingepast bij het tekenproces. Dit betreft maatwerk bedrijf versus landschap.
Geen

Reactie van veiligheidsregio IJsselland

Opmerking Reactie Aanpassing
1 Advies om de risicolocaties buiten het plan, waarvan de invloedsgebieden en/of effectgebieden in het plangebied vallen, te verantwoorden en te vermelden op de verbeelding. Akkoord, op de digitale verbeelding zijn de invloedsgebieden en/of effectgebieden gecompleteerd. In de toelichting worden de bronnen ervan vermeld, namelijk eventuele risicolocaties buiten het plangebied.
Aanpassen
2 Advies om de PR 10-6contouren en invloedsgebieden op de verbeelding weer te geven.
De PR 10-6contouren worden op de verbeelding weergegeven.
Het groepsrisico hoeft niet te worden weergegeven op de kaart.
Aanpassen
3 Advies om de verantwoording van het groepsrisico en de analyse van de van de risico's op te stellen in samenspraak met de daarvoor verantwoordelijke afdelingen en instanties.
We hebben de verantwoording van het groepsrisico en de analyse van de risico's geschreven met de betrokken afdelingen inclusief de brandweer.

Geen
4 Advies om de bijgevoegde QRA (projectnummer: 250087 130115-HD72) ter beoordeling voor te leggen
aan de EV deskundigenpool (contactpersoon dhr. R. Kuipers gemeente Enschede).
We hebben de QRA zelf beoordeeld, inzet van de EV deskundigenpool was daarom niet noodzakelijk.
Geen
5 Advies om de beoordeling van de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid en de verantwoording van het
groepsrisico te baseren op het effectgebied. Hierbij samen te werken met de hulpdiensten.
De risicobronnen liggen in dunbevolkte gebieden, waar de personendichtheid erg laag is. De gemeente en de brandweer Kampen hebben gezamenlijk de externe veiligheidsparagraaf en een Memo QRA Buitengebied 2013 geschreven waarin de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid aan bod komen. De Memo is toegevoegd als bijlage bij de Toelichting.
Geen
6. Advies om de oude afstanden van de LPG tankstations te vermelden op de verbeelding.
De risicoparagraaf is vernieuwd. De opgenomen afstanden staan correct op de kaart. De veiligheidscontouren van LPG stations zijn daarmee voldoende geregeld in het bestemmingsplan. U refereert aan oude veiligheidsafstanden.
Geen
7 Advies om de (blus)watercapaciteit in overleg met de gemeentelijke brandweer te controleren.
De brandweer Kampen heeft geadviseerd over de bluswatercapaciteit nabij de risicobronnen, dit staat ook in de Memo QRA buitengebied 2013, onder het hoofdstuk bestrijdbaarheid. Geen
8 Advies om naast de toetsing aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen ook de gevolgen van een
incident met een buisleiding te analyseren.
Ten aanzien van de gevolgen van een incident met een buisleiding hebben we het volgende aangevuld in de Memo QRA buitengebied 2013:

Bestrijdbaarheid/bereikbaarheid buisleiding:
Ten aanzien van de bestrijdbaarheid geldt dat het plangebied in algemene zin goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Bij een leidingbreuk van een hoge druk gasleiding waarbij ontsteking plaatsvindt zal de brandweer voornamelijk inzetten op de bestrijding van mogelijke secundaire branden. Om de kans op een explosie te voorkomen wordt een eenmaal ontstoken gaslekkage niet geblust, maar wachten we tot het NUTS-bedrijf de toevoer heeft afgesloten. De zelfredzaamheid van omwonenden die dichtbij een gasleiding verblijven blijft erg belangrijk. Bij een leidingbreuk en ontsteking in een hoge druk gasleiding zal het door de intense hitte waarschijnlijk niet mogelijk zijn om het leiding tracé zelf te bereiken. De omliggende bebouwing buiten de 3 kW warmtestralingsgrens is wel voldoende bereikbaar voor de hulpdiensten.
Memo aanpassen
9 Advies om een overstromingsrisicoparagraaf op te nemen aan de hand van de handreiking “Overstromingsrisicoparagraaf voor bestemmingsplannen” van de provincie Overijssel.
We hebben de overstromingsrisicoparagraaf in samenspraak met provincie en waterschap geschreven. Geen
10 Advies om samen met de ter zake deskundigen (zoals waterschap en politie) de consequenties van (de voorbereiding op) een evacuatie te toetsen aan de Informatiekaart Overstromingen (voorheen
Coördinatieplan Overstromingen).
Er zit een overstromingsrisicoparagraaf in het bestemmingsplan. Buiten de ruimtelijk aspecten heeft de gemeente ander beleid m.b.t. overstromingen. Geen
11 Advies om omwonenden van risicolocaties op hoogte brengen van zelfredzaamheid en handelingsperspectieven bij evt. incident. Niet aan de orde, omdat er in dit conserverend bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen en dus geen nieuwe risicolocaties mogelijk zijn. Geen

Reactie van TenneT

Opmerking Reactie Aanpassing
1 Verzoek om belemmerende stroken met eigen maten op te nemen die horen bij genoemde 5 bovengrondse en 2 ondergrondse verbindingen en het hoogspanningsstation in het plangebied.
De belemmerende stroken staan goed op de kaart. Aanpassen
2
Verzoek om de bouwhoogte voor hoogspanningsverbinding (25.2) aan te passen naar 63 meter.
We hebben de bouwhoogte aangepast tot maximaal 65 meter. Aanpassen
3 Bij de uitvoering van werkzaamheden en/of activiteiten binnen de belemmerde stroken is een toestemming van TenneT noodzakelijk (bijvoorbeeld ook voor het houden van evenementen). Dit om gevaarlijke situaties voor personen en de hoogspanningsverbinding te kunnen voorkomen.
In de regels staat dat afwijken van de bouwregels alleen mogelijk is na overleg met de leidingbeheerder.

Aanpassen

Reactie van Waterschap Groot Salland

Opmerking Reactie Aanpassing
1 Suggestie om beknoptere versie van de waterparagraaf op te nemen in de Toelichting, inclusief de opmerkingen van het waterschap op deze nieuwe korte paragraaf. De beknopte waterparagraaf is opgenomen.
Aanpassen
2 Verzoek om regels op te nemen voor compenserende waterberging realiseren bij uitbreidingen van het verharde oppervlak tot meer dan 1500 m2 om de afwenteling van wateroverlast op aangrenzende percelen te voorkomen.
Bijvoorbeeld door voorwaarde op te nemen in het omgevingsvergunningenstelsel dat de waterhuishouding niet onevenredig aangetast mag worden bij de wijzigingsbevoegd voor het vergroten van agrarische bouwvlakken.
Akkoord, want dit is nog niet in de Keur van het waterschap geregeld. In artikel 3.4.11 wordt een 10e voorwaarde opgenomen gericht op het voorkomen van aantasting van de waterhuishouding.
Lid 10 toevoegen aan 3.4.11
3. Verzoek om in de regels tegemoet te komen aan toekomstige (na 2015) opgave voor waterberging van 40 ha, dat waarvoor de locatie nog niet is vastgesteld.
Pas wanneer de opgave inhoudelijk en qua locatie concreet is, en de eventuele gevolgen voor de omgevingen beeld zijn gebracht en voldoende (privaatrechtelijk) geregeld, kan het bestemmingsplan deze afspraken vertalen in regels. Geen
4. Verzoek om de buitenbeschermingszones (van 20 tot 100 meter uit de teen van de waterkering), bijvoorbeeld door ze als zodanig te beschermen maar zonder daar een omgevingsvergunningenstelsel aan te koppelen.
Aangezien er geen regels verbonden zijn aan de buitenbeschermingszones, nemen we in het bestemmingsplan geen regeling op.
Geen
5. In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel zijn het Kampereiland en de Mandjeswaard aangewezen als "waterbergingsgebied". Deze gebieden hebben een primaire functie voor waterberging tijdens extreme omstandigheden. Dit houdt in dat er geen ontwikkelingen toegestaan zijn die de wateropvangfunctie van het gebied belemmeren.
Graag hiervoor in overleg een
dubbelbestemming vastleggen op de Verbeelding met bijbehorende Regels.
Voor de buitendijks gelegen gronden, welke bij overstroming als waterberging fungeren, geldt de dubbelbestemming `Waterstaat - Waterstaatkundige functie`.

Eerder is vastgelegd dat de agrarische functie geen belemmering vormt voor de rol van deze gebieden voor wateropvang.

Daarnaast hebben we een dubbelbestemming opgenomen.
Geen
6. Aanpassen van de verwijzing naar de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier in een verwijzing naar de Beleidslijn Grote Rivieren.
Akkoord. Aanpassen

5.3 Inspraak

Nieuwsbrieven

We hebben vier nieuwsbrieven verspreid in oktober 2011, mei 2012, juni 2013, en september 2013 waarin we de voortgang van het bestemmingsplan en de diverse deelonderwerpen hebben toegelicht, we hebben in die nieuwsbrieven ook informatie gegeven over het waarom van de nieuwe bestemmingsplannen en advies over te volgen procedures.

Overleg agrarische bouwvlakken

De gemeenten hebben een intensief informeel voortraject van afstemming met belanghebbenden en overlegpartners opgezet en doorlopen. We hebben een communicatietraject ingezet om de inventarisatiekaart van het bestemmingsplan buitengebied kloppend, actueel en zo goed mogelijk in overeenstemming met de Nota van Uitgangspunten te maken. Sinds begin 2012 hebben we voorstellen voor nieuwe bouwvlakken ingetekend op basis van integrale afweging van ondernemersruimte, landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en andere waarden. De voorstellen en een vragenlijst over de toekomstplannen zijn naar de eigenaren gestuurd. Zij reageerden door akkoord te gaan met het voorgestelde bouwvlak of door een tegenvoorstel. In de meeste gevallen kon dat gehonoreerd worden, soms met een kleine aanpassing. Soms waren de wensen wezenlijk in strijd met de Nota van Uitgangspunten, waardoor honorering niet mogelijk was en daarover zijn de betreffende eigenaren geïnformeerd.

Inloopbijeenkomsten

In juni 2012 zijn vier inloopbijeenkomsten georganiseerd voor eenieder die geïnteresseerd was in de inventarisatiekaarten. In juni 2013 hebben we twee inloopbijeenkomsten voor de agrariers in het plangebied 'buitengebied Zuid' gehouden. De eigenaren konden zien hoe hun perceel ingetekend was, en ze konden vragen stellen over de reden waarom/hoe hun evt. wensen verwerkt waren. De plankaarten waren (interactief) te bekijken en gemeentemedewerkers waren aanwezig om vragen over de kaarten of over bepaalde onderzoeken te beantwoorden. Indien nodig zochten de gemeenten nog e.e.a. na, de vragen werden genoteerd op afzonderlijke reactieformulieren. In elke gemeente zijn die vragen of verzoeken intern besproken. De gevraagde informatie is verzameld c.q. beantwoording is afgewogen en dit is teruggekoppeld aan de vragensteller. Veel bouwvlakken zijn alsnog aangepast aan de wensen van de ondernemers en nu overgenomen op de plankaart van het voorontwerp bestemmingsplan. Op uitnodiging van LTO hebben we deze werkwijze nog eens toegelicht op een afdelingsvergadering in januari 2013.

5.4 Zienswijzen

We hebben het ontwerpbestemmingsplan samen met de concept MER vanaf 2 oktober 2013 zes weken ter inzage gelegd. Hierop hebben we circa 67 zienswijzen ontvangen. In de zienswijzereactienota 'buitengebied 2014' hebben we de zienswijzen kort samengevat en van een reactie voorzien. Mede naar aanleiding van de zienswijzen hebben we een aantal wijzigingen in het bestemmingsplan aangebracht. Deze staan aangegeven achter de gemeentelijke reactie in de zienswijzereactienota buitengebied 2014Zienswijzereactienota, deze nota is opgenomen in de bijlagen bij de toelichting.

Bijlagen Bij De Toelichting

Bijlage 1 Geldende Bestemmingsplannen

Bijlage 2 Ontheffing Hogere Grenswaarde Rechterveldweg 1

Bijlage 3 Advies Van De Brandweer

Bijlage 4 Notitie Reikwijdte En Detailniveau

Bijlage 5 Ingekomen Adviezen Notitie Reikwijdte En Detailniveau

Bijlage 6 Mer

Bijlage 7 Eindrapport Commissie Mer Rapport 2844-24

Bijlage 8 Vervallen

Bijlage 9 Externe Veiligheid

Bijlage 10 Beoordeling Persoonsgebonden Overgangsrecht Ganzendiep

Bijlage 11 Planschaderisicoanalyse

Bijlage 12 Karakteristieke Erven En Panden - Noord

Bijlage 13 Karakteristieke Erven En Panden - Zuid

Bijlage 14 Archeologische Waarden

Bijlage 15 Cultuurhistorische Waarden

Bijlage 16 Landschappelijke Waarden

Bijlage 17 Natuurlijke Waarden

Bijlage 18 Dubbelbestemmingen En Gebiedsaanduidingen

Bijlage 19 Zienswijzereactienota

Bijlage 20 Ruimtelijke Onderbouwing Zuideinde Oost 13

Bijlage 21 Verbeelding In Pdf-formaat