Buitengebied 2014, 6e wijziging Pijperstaart 2
Wijzigingsplan - Gemeente Kampen
Vastgesteld op 22-01-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In de regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het wijzigingsplan Buitengebied 2014, 6e wijziging Pijperstaart 2 met identificatienummer NL.IMRO.0166.00991245-VB01 van de gemeente Kampen.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 (co)mestvergisting
(Een installatie ten behoeve van) de vergisting van een combinatie van mest, andere organische (rest)producten en/of energiegewassen om daarmee energie op te wekken.
1.4 aan-huis-verbonden beroep
Een dienstverlenend beroep, dat door de bewoner in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 afhankelijke woonruimte
een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woningen en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.8 agrarisch bedrijf
Een deeltijd, reëel of volwaardig bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (met uitzondering van houtteelt) en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, zoals een intensief kwekerijbedrijf, glastuinbouwbedrijf, intensief veehouderijbedrijf of grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.
1.9 agrarisch loonbedrijf
een bedrijf dat gericht is op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven en groene- en recreatiefuncties in het buitengebied zo nodig met behulp van landbouwwerktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur. Kenmerkende werkzaamheden zijn cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en agrarisch loonwerk.
1.10 ander-werk
Een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.11 archeologisch onderzoek
Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
1.12 archeologische deskundige
De gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
1.13 archeologische waarde
Een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
1.14 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.15 bebouwingspercentage
Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.16 bed & breakfast
Het bieden door de bewoner van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt in of bij een woning, waarbij in de ruimte die gebruikt wordt voor bed & breakfast geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig is.
1.17 bedrijf
het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten.
1.18 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.19 bedrijfswoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.20 beheerderswoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het het terrein gewenst is voor het beheer en toezicht op het terrein.
1.21 beperkt kwetsbaar object
Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.
1.22 beschermd monument
Monument zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988 of een monument zoals bedoeld in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening.
1.23 beschermd stads- en dorpsgezicht
Het gebied dat bij een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen is als beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988.
1.24 bestaand
- met betrekking tot bebouwing: legale bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning;
- met betrekking tot gebruik: het legale gebruik van grond en bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel toegestaan krachtens een omgevingsvergunning.
1.25 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.26 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.27 bevi-inrichting
Een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit besluit luidde op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
1.28 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.29 bijzondere woonvoorzieningen
een (gedeelte van een) gebouw dat dient om te voorzien in een aangepaste woonbehoefte, bijvoorbeeld ten behoeve van personen voor wie de normale woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals gehandicapten, of anderszins verzorgingsbehoevenden.
1.30 bomenteelt
het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters een en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel containerteelt.
1.31 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.32 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.33 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.34 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.35 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.36 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.37 bouwvlakgrens
De grens van een bouwvlak.
1.38 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.39 bruto-vloeroppervlakte
De som van de binnenwerks gemeten vloeroppervlakten van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw.
1.40 coffeeshop
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse en het verstrekken van verdovende en/of hallucinerende stoffen, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide kleine etenswaren.
1.41 cultuurhistorische waarden
De waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis.
1.42 dagrecreatie
recreatie in de open lucht uitsluitend gedurende een dagperiode op speciaal daarvoor ingerichte terreinen, zoals een wandelbos, wandelpark, strandbad, vis- en zwemvijvers, speel- en ligweide, speelterrein, kinderspeelplaats, dierenpark, volkstuinen of nutstuinen.
1.43 deeltijd agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang van minder dan een halve arbeidskracht en dat valt onder de werkingsfeer van de Wet Milieubeheer.
1.44 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.45 detailhandel in weggebonden artikelen
Detailhandel in een assortiment goederen dat is gebaseerd op de behoeftes van een automobilist of diens passagiers.
1.46 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij, het publiek rechtstreeks al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen belwinkels, internetcafés, kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting..
1.47 Ecologische Hoofdstructuur
samenhangend netwerk van natuur- en landbouwgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen.
1.48 erker
Een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegende transparante uitstraling.
1.49 ervenstructuur
het beeld dat wordt opgeroepen door het samengaan van gebouwde elementen, beplantingselementen en onbebouwde ruimten.
1.50 evenement
Een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het reguliere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijdelijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of vermaak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve, of een daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, en dergelijke.
1.51 extensieve dagrecreatie
recreatie in de open lucht uitsluitend gedurende een dagperiode, waarbij vooral het landschap of bepaalde delen ervan sterk beleefd worden, waarbij weinig of geen gebouwde voorzieningen nodig zijn en waarbij tevens in het algemeen het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is, zoals wandelen, fietsen, verpozen, natuur- en landschapsbeleving en bijbehorende rustpunten.
1.52 garagebox
Een gebouw dat bedoeld is voor de stalling van motorvoertuigen, alsmede als opslagplaats c.q. berging ten behoeve van huishoudelijk gebruik.
1.53 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.54 gebruiksgerichte paardenhouderij
een paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden, het trainen van paarden en uitbrengen in de sport, verhuur van diensten met behulp van paarden en/of de in- en verkoop van paarden, niet zijnde een manege.
1.55 geluidgevoelige functies
Geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, zoals woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen (met uitzondering van gymnastieklokalen en andere gebouwdelen welke niet primair voor les of studiedoeleinden worden gebruikt), ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra en poliklinieken (uitsluitend de gebouwdelen die daadwerkelijk voor de behandeling van patienten worden gebruikt), medische kleuterdagverblijven en terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg.
1.56 gestapelde woning
Een woning onderdeel uitmakende van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat, of waarbij (een deel van) de eerste bouwlaag van het gebouw voor andere met de betreffende bestemming in overeenstemming zijnde doeleinden wordt gebruikt.
1.57 glastuinbouwbedrijf
een bedrijf dat overwegend is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen.
1.58 groepsrisico externe veiligheid
Het groepsrisico als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit besluit luidde op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
1.59 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk buiten gebouwen plaatsvindt en waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals in ieder geval melkrundvee, kalveren van melkvee tot 2 jaar, schapen, paarden, en dieren die worden gehouden op biologische wijze (conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet) of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer. Geiten-, rosékalveren en vleesrundveehouderijen worden als grondgebonden aangemerkt, wanneer er sprake is van een aanzienlijke mate van:
- beweiding op de huiskavel of nabijgelegen gronden;
- mestafzet van het eigen bedrijf hoofdzakelijk op eigen grond;
- voorzien in de voederbehoefte met producten van plaatselijke eigen grond.
1.60 grondgebonden woning
Een gebouw, dat uitsluitend één woning omvat.
1.61 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.62 halfvrijstaande woning
Een twee-onder-één-kap-woning.
1.63 hobbymatige veehouderij
het houden van vee in geringe aantallen ten behoeve van eigen genot en gebruik.
1.64 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.65 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.66 horeca, categorie 1
Vormen van horeca gericht op het bereiden of verstrekken van etenswaren voor consumptie ter plaatse en welke qua openingstijden nagenoeg aansluiten bij winkelvoorzieningen. Hieronder worden in ieder geval verstaan een broodjeszaak, croissanterie, bistro, crêperie, lunchroom, koffie-/theehuis, koffiebar, tearoom of ijssalon.
1.67 horeca, categorie 2
Vormen van horeca gericht op het bereiden of verstrekken van etenswaren voor consumptie ter plaatse en voor elders dan ter plaatse, welke qua openingstijden afwijken van de openingstijden van winkelvoorzieningen, in die zin dat ze ook in de avonduren geopend. Hieronder worden in ieder geval verstaan een hotel, restaurant, traiteur, cafetaria, snackbar, grillroom, shoarmazaak, fast-foodrestaurant, automatiek, snelbuffet of proeflokaal.
1.68 horeca, categorie 3
Vormen van horeca gericht op het verstrekken van dranken of het ten gehore brengen van muziek en gelegenheid geven tot dansen met een dansvloeroppervlak kleiner dan 10 m², zoals een bar-dancing, café, bar of bierhuis. Een biljartcentrum en zaalverhuur voor feesten en partijen worden ook tot deze categorie gerekend.
1.69 horeca, categorie 4
Vormen van horeca gericht op het verstrekken van dranken of het ten gehore brengen van muziek en gelegenheid geven tot dansen met een dansvloeroppervlak groter dan 10 m², zoals een discotheek.
1.70 horecabedrijf
Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.
1.71 houtopstand
bomen, waarvan de omtrek van de stam op 1,30 meter boven het maaiveld gemeten meer dan 30 centimeter bedraagt, en groepen en rijen kleinere bomen en heesters die een min of meer aaneengesloten geheel vormen en een oppervlakte beslaan van niet minder dan 50 m², zoals hagen, houtwallen, broekbosjes, erfbeplantingen en boomgaarden.
1.72 houtsingel
Met bomen en struiken begroeide strook, vaak langs een perceelafscheiding, waarbij de begroeiing zich niet bevindt op een aarden wal.
1.73 houtteelt
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet.
1.74 huishouden
Een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree.
1.75 intensief kwekerijbedrijf
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, zoals een champignonkwekerij, witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht.
1.76 intensief veehouderijbedrijf
een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, witvleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen. Geiten-, rosékalveren en vleesrundveehouderijen worden als niet-grondgebonden aangemerkt, wanneer er geen sprake is van een aanzienlijke mate van:
- beweiding op de huiskavel of nabijgelegen gronden;
- mestafzet van het eigen bedrijf hoofdzakelijk op eigen grond;
- voorzien in de voederbehoefte met producten van plaatselijke eigen grond.
1.77 intensieve neventak
het uitoefenen van een intensieve veehouderij als ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf.
1.78 inwoning
Twee huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn.
1.79 kampeerboerderij
een gebouw dat is bestemd voor recreatief verblijf ten behoeve van groepen, waarbij wordt overnacht in gemeenschappelijke slaapzalen en/of kamers.
1.80 kampeermiddel
Een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.81 kantoor
een ruimte of complex van ruimten, welke dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder is begrepen congres- en vergaderaccommodatie.
1.82 karakteristieke bebouwing
bebouwing welke vanwege de verschijningsvorm, situering, cultuurhistorische waarde, stedenbouwkundige waarde of landschappelijke inpassing een bijzondere waarde heeft.
1.83 kas
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten.
1.84 kelder
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de onderkant niet boven peil is gelegen.
1.85 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
dienstverlenende bedrijvigheid of ambachtelijke bedrijvigheid dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en welke een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.86 kleinschalige horeca
Een horecavoorziening die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen, zoals een theeschenkerij en dergelijke.
1.87 kwetsbaar object
Een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden.
1.88 landschapswaarden
de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.
1.89 lessenaarsdak
Een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen.
1.90 maatschappelijke voorzieningen
Educatieve, sociale, medische, culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie (met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren), voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en bijzondere woonvoorzieningen, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.91 manege
een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het bieden van huisvesting aan die paarden, met de daarbij behorende ondergeschikte functies en voorzieningen.
1.92 mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociaal vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.93 natuurontwikkeling
een complex van menselijke ingrepen in natuur en landschap en regulering van gebruiksactiviteiten gericht op een gewenste ecologische ontwikkeling
1.94 natuurwaarden
de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.95 nevenactiviteit
activiteiten waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte van de gebouwen als zodanig mag worden gebruikt, die uitgevoerd worden naast de hoofdactiviteit op het perceel en die zowel ruimtelijk als bedrijfseconomisch ondergeschikt is aan de primair toegekende functie (vaak agrarisch).
1.96 normaal onderhoud
werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden.
1.97 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.98 overkapping
Een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaand uit een slechts van boven afgesloten of afgedekte ruimte van lichte constructie zonder eigen wanden.
1.99 paardrijbak
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen.
1.100 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.101 peil
- a. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.
1.102 permanente bewoning
bewoning binnen de vaste woonplaats.
1.103 pleziervaartuig
een vaartuig dat gezien zijn inrichting en uitrusting niet bedoeld is voor (nagenoeg) permanente bewoning op een ligplaats, maar hoofdzakelijk wordt gebruikt en bestemd voor niet bedrijfsmatige varende recreatie.
1.104 ponton
Drijvende, dichte bak, al dan niet voorzien van een dek met opbouw, niet zijnde een recreatiewoonschip.
1.105 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.106 productiegerichte paardenhouderij
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden.
1.107 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.108 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
1.109 recreatieperceel
Het kadastraal perceel, zoals dit op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat, welke wordt gebruikt voor recreatieve bewoning.
1.110 recreatieve bewoning
De bewoning die plaatsvindt in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie.
1.111 recreatiewoonschip
een woonschip dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning.
1.112 reëel agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan ten minste een halve arbeidskracht (afhankelijk van het aantal dieren, aard van de gewassen de hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is.
1.113 rijenwoning
Een woning die deel uitmaakt van een rij van meer dan twee aaneengebouwde woningen.
1.114 ruimtelijke kwaliteit
Het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.
1.115 scheidingsgrens
Een op de kaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig aangewezen grens, die binnen een bestemming een scheiding aangeeft tussen gronden waarop een opgenomen aanduiding wel respectievelijk niet van toepassing is.
1.116 seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.117 silo
een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden.
1.118 stacaravan
Een gebouw, gebouwd, ingericht en bestemd voor recreatief nachtverblijf, dat de kenmerken heeft van een mobiele verblijfseenheid, dat in verband met de afmetingen, samenstelling, inrichting en uiterlijk aanzien en gelet op de mate van mobiliteit niet kan worden aangemerkt als een mobiel kampeermiddel om achter een personenauto deel te nemen aan het verkeer.
1.119 standplaats
De ruimte, die door een mobiele verkoopinrichting (zoals een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel) wordt ingenomen om daarmee in de uitoefening van ambulante handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, danwel diensten aan te bieden of te verlenen.
1.120 statische opslag
de binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd voor handel, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.
1.121 stikstofneutraal
een verandering in de agrarische bedrijfsvoering zonder een significante negatieve bijdrage aan de stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied, bijvoorbeeld door het toepassen van beste beschikbare technieken of saldering.
1.122 streekeigen verkoop
het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/in de regio zijn verwerkt of bewerkt.
1.123 terras
Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.
1.124 theeschenkerij
Gelegenheid om thee en koffie, met daaraan ondergeschikt niet-alcoholhoudende dranken en kleine versnaperingen, tegen betaling te nuttigen.
1.125 vaste woonplaats
de plaats waar een persoon (en diens/haar gezin of een daarmee gelijk te stellen groep personen) gedurende een gedeelte van het jaar (ten minste 180 dagen), waaronder in ieder geval een aanzienlijk gedeelte (ten minste 50 dagen) van de maanden december, januari en februari, gehuisvest is.
1.126 verblijfsrecreatie
recreatie in de open lucht en overnachtingen in tenten, caravans, kampeerauto's, zomerhuizen of pleziervaartuigen op speciaal daarvoor ingerichte terreinen.
1.127 verkoopvloeroppervlakte
De voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
1.128 vollegronds tuinbouwbedrijf
een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van tuinbouwgewassen, waarbij de productie overwegend plaatsvindt in de volle grond.
1.129 volwaardig agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf met zodanige omvang en/of structuur dat redelijkerwijs verwacht mag worden, dan wel aantoonbaar is, dat tenminste één persoon een volledige dagtaak met een hoofdinkomen heeft uit het beheer van het bedrijf, de verzorging van het vee, bewerking van het land en/of het uitvoeren van werkzaamheden in kassen of bedrijfsgebouwen.
1.130 voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel dan wel de gevel die met de figuur 'gevellijn' is aangegeven.
1.131 voorgevelrooilijn
De lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.
1.132 voorkeursgrenswaarde
De bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximum waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
1.133 voormalige agrarische bedrijfswoning
een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die niet meer wordt bewoond door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is, en die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf.
1.134 wolfseind
Schuin eindvlak ter plaatse van de kopgevel van een van een kap voorzien gebouw, met een maximum breedte van 40% van de gevel.
1.135 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.136 woningsplitsing
het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer zefstandige woningen.
1.137 woonhuis
Een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.
1.138 woonschip
Een vaartuig dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot permanent woonverblijf van één huishouden.
1.139 woonwagen
Een voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.
1.140 woonwagenstandplaats
Een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de breedte van een gebouw
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
2.2 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Dagrecreatie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatie;
- b. educatie en voorlichting;
- c. kortdurend recreatief nachtverblijf in het kader van verenigingsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'scouting';
- d. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- e. behoud, bescherming en/of herstel van de cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met daarbijbehorende bouwwerken en erven, terreinen, paden, parkeer- en groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bij de toepassing van de bouwregels nadere eisen te stellen. Deze nadere eisen dienen betrekking te hebben op:
- a. de gevelindeling van gebouwen;
- b. de situering en omvang (lengte-, breedte- en hoogteverhouding) van nieuw op te richten bebouwing;
- c. de nokrichting van de kappen van gebouwen;
teneinde een verantwoorde stedenbouwkundige samenhang van de bebouwing onderling te verzekeren.
3.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- 1. lid Karakteristiek onder a en toestaan dat het gevelbeeld wordt gewijzigd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het karakteristieke bebouwingsbeeld.
- b. Een omgevingsvergunning op grond van lid a wordt slechts verleend, wanneer geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- 1. de ervenstructuur;
- 2. de woonsituatie;
- 3. de verkeersveiligheid;
- 4. de parkeergelegenheid;
- 5. de sociale veiligheid;
- 6. de milieusituatie;
- 7. de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
- 8. de cultuurhistorische waarden;
- 9. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
- a. Het is verboden op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen;
- b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing indien en voorzover het een beschermd monument of een gebouw gelegen in beschermd stadsgezicht betreft;
- c. Het slopen:
- 1. van het gehele bouwwerk is slechts toelaatbaar indien dit gepaard gaat met herbouw van een bouwwerk met dezelfde verschijningsvorm;
- 2. van een gedeelte van het bouwwerk is slechts toelaatbaar als het te slopen gedeelte zelf niet beschermenswaardig is en indien bescherming van de cultuurhistorische waarden van het resterende gedeelte van het bouwwerk is gewaarborgd;
- d. in afwijking van c is slopen eveneens toelaatbaar indien handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist, gezien de huidige bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in verhouding tot de kosten van waardedaling en renovatie. Een verzoek om een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk dient in dit geval daartoe vergezeld te gaan van een deskundigenrapport dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde-Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden (terreinen met een hoge verwachtingswaarde) in de bodem.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering,
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de in lid Bestemmingsomschrijving bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de in lid 5.1 bedoelde functies, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte van scheepvaarttekens niet meer dan 15 m mag bedragen;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid Bouwregels ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, met dien verstande dat:
- a. voorafgaande aan de bouw het bevoegde waterstaatsgezag daaromtrent is gehoord;
- b. de waterstaatkundige belangen zoals nader ingevuld in de beleidslijn 'Grote rivieren' zich daar tegen niet verzet.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat - Waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. berging en afvoer van water, ijs en sediment,
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op de in lid Bestemmingsomschrijving bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de in lid 6.1 bedoelde functies, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte van scheepvaarttekens niet meer dan 15 m mag bedragen;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer dan 2,5 m mag bedragen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid Bouwregels ten behoeve van het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, met dien verstande dat:
- a. voorafgaande aan de bouw het bevoegde waterstaatsgezag daaromtrent is gehoord;
- b. de waterstaatkundige belangen zoals nader ingevuld in de beleidslijn 'Grote rivieren' zich daar tegen niet verzet.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
- a. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met de in het plan aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming.
- b. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, als bedoeld onder a, wordt in ieder geval gerekend:
- 1. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
- 2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond bodemspecie en puin voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- 3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 vrijwaringszone - dijk
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte ten behoeve van de bouw van uitkijkposten wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- f. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
- g. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
- 3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;
mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;
- h. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van bestemmings- en bouwvlakken naar de buitenzijde worden overschreden door buitenmuren, mits de grenzen in totaal met niet meer dan 0,50 m worden overschreden;
- i. het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek-)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,50 m;
- j. het bepaalde ten aanzien van de maximum bouwhoogte (m) van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.
- k. de regels ten behoeve van het gebruik van een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs-)woning voor zelfstandige bewoning, mits:
- 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
- 2. het gebruik geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden oplevert, noch leidt tot beperkingen in de bedrijfsvoering van naburige bedrijven;
- 3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende (bebouwings-)regeling voor bijbehorende bouwwerken wordt ingepast, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 80 m2;
- 4. Het bevoegd gezag wint voorafgaande aan de afgifte van de omgevingsvergunning nadere informatie bij de verzoeker in, die zeker moet stellen dat er een zorgbehoefte is, inclusief het feit dat deze naar haar aard tijdelijk is;
- 5. Het bevoegd gezag stelt bij de omgevingsvergunning nadere eisen, die zijn gericht op eindigheid en intrekking van de omgevingsvergunning, zodra de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
- l. de voorwaarden van een voorwaardelijke verplichting zoals deze gelden ter plaatse van een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting' en toestaan dat gebruik of bouwen overeenkomstig de regels binnen de bestemming, waaronder de afwijkingsregels, plaatsvindt.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. In afwijking van het bepaalde onder a kan het bevoegd gezag eenmalig een omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan 'Buitengebied 2014, 6e wijziging Pijperstaart 2'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het 'Gat van Seveningen' is een monding van de IJssel. Hier is de plaatselijke watersportvereniging en jachthaven 'ZC '37' gevestigd. De haven heeft uitzicht op de stad Kampen en is gelegen vlak naast de ingang van het Ganzendiep.
Op de haven bevindt zich een zogeheten Zaanse loods, welke gebruikt wordt voor de opslag van boten. Het betreft een loods uit 1939 die in 1959 is aangekocht en herbouwd door ZC '37 op de huidige plaats. De initiatiefnemer wil deze loods graag vervangen, omdat er geen plaats meer is voor grotere boten. In verband met de karakteristieke Zaanse kenmerken van de loods zal de loods door De Vereniging (tot behoud van) de Zaanse Loods worden afgebroken en in Noord-Holland weer worden opgebouwd.
Afbeelding: impressie bestaande Zaanse loods
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen ten noorden van de rivier de IJssel. Links naast de monding van het Ganzendiep, ligt het Gat van Seveningen. Hier ligt een jachthaven met aanlegplaatsen. De kern van Kampen bevindt zich tegenover het plangebied aan de overzijde van de IJssel. De kern van IJsselmuiden bevindt zich ten oosten van het plangebied. De direct omgeving van het plangebied bestaat uit agrarisch gebied. Uit onderstaande afbeelding volgt de ligging van het plangebied:
Afbeelding: situering plangebied (rood omcirkeld)
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van de desbetreffende loods aan welke gesloopt zal worden. Het betreft een karakteristieke Zaanse loods.
Afbeelding: luchtfoto Pijperstaart 8 (betreffende loods rood omlijnd)
1.3 Bij Dit Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 6e wijziging Pijperstaart 2' bestaat uit de volgende stukken:
- deze toelichting;
- de regels;
- de verbeelding met nummer NL.IMRO.0166.00991245-VB01.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.
1.4 Geldend Bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 6 maart 2014 door de gemeenteraad van de gemeente Kampen.
Op grond van dit bestemmingsplan heeft het perceel Pijperstaart 2 de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' gekregen. Daarnaast ligt op het perceel de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' en 'Waterstaat - Waterkering'. Ten slotte is het plangebied bestemd met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' in verband met de waarborging van het onderhoud en de verbetering van nabije waterkeringen.
Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' opgenomen.
Afbeelding: Bestemmingsplankaart 'Buitengebied 2014'
1.5 Toekomstige Situatie
Gelet op functionaliteit, is de nieuwe botenloods breder dan de bestaande loods. Hierdoor past de botenloods planologisch niet binnen het bestaande bouwvlak. Er moet daarom gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan waarin is opgenomen dat de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 10% mag worden verkleind of vergroot en de grenzen daarbij niet meer dan 10 m worden verschoven. Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de nieuwe loods weer. De volledige bouwplannen zijn opgenomen in Bouwplannen.
’’’
Afbeeldingen: impressie toekomstige botenloods
In de toekomstige situatie wordt het bouwvlak met 2 meter verschoven. Met deze verschuiving vindt er een overschrijding plaats met de maximale vergroting van 10%. De situering is weergegeven op de navolgende afbeelding. Voor de volledige situeringstekening wordt verwezen naar Situeringstekening.
Afbeelding: situering nieuwe botenloods
Wat betreft de voorgenomen ontwikkeling wordt de opslagruimte in totaal kleiner in vergelijking met de huidige situatie. Er is wel een open overkapping aan de dijkzijde, maar die wordt onder andere gebruikt als "milieu-hoek" die dan ook op de huidige locatie wordt weggehaald. Ook de trekker-botenwagen komt daaronder te staan. In de binnenruimte is een toiletkompartiment (ca 66 m2) opgenomen wat betekent dat de huidige toiletcontainer aan de zuidwest zijde van de loods (18 m2) ook verdwijnt. Dit alles betekent dat er minder botenopslag binnen is, maar wel onder geïsoleerde omstandigheden waardoor groot onderhoud zonder belasting op de omgeving (huidige loods is open) plaatsvindt. Daardoor wordt met de nieuwbouw de impact op de omgeving maximaal beperkt. Er is namelijk geen intensivering van gebruik, maar een concentratie van activiteiten die nu buiten plaatsvinden, naar een energie-neutrale binnenruimte zonder impact op de omgeving. Daarbij komt dat in de huidige situatie niet de mogelijkheid bestaat om het volledige energiegebruik met zonnepanelen en zonneboilers op te wekken. Deze mogelijkheid bestaat in de toekomstige situatie wel en hier wordt dan ook gebruik van gemaakt.
1.6 Ruimtelijke En Stedenbouwkundige Inpasbaarheid
Omdat de haven en de daarbij behorende botenloods een beeldbepalende plek inneemt langs de IJssel en het stadsfront Kampen, is een passend ontwerp van belang. Een eenduidige hoofdvorm met een "sobere uitstraling" vormt de basis van het ontwerp.
Er is gekozen voor een eenduidige hoofdvorm waarin alle functies zijn ondergebracht en waar de gekozen materialen en de openingen in de gevel aansluiten bij de hoofdvorm. Ten aanzien van de kleurstelling is aangesloten op gebiedseigen kleuren afgestemd op de oorspronkelijke bebouwing op het perceel danwel het gebied.
De welstandscommisie heeft het ontwerp akkoord bevonden, hierop wordt verder ingegaan in paragraaf Welstandsnota. Hiermee kan gesteld worden dat de plannen ruimtelijk en stedenbouwkundig inpasbaar zijn.
1.7 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk Beleidskaders bevat de relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus.
- Hoofdstuk Onderzoek geeft een beschrijving gegeven van het plangebied met de huidige en toekomstige situatie en de diverse onderzoeksaspecten.
- In hoofdstuk Juridische regeling wordt de juridische planopzet behandeld. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels.
- In hoofdstuk Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid komen de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan bod.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
In de keuze van het te voeren beleid dient een gemeente rekening te houden met het opgestelde relevante beleid op diverse overheidsniveaus. In dit hoofdstuk wordt hieraan de nodige aandacht besteed.
2.1 Nationaal Beleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Rijksbelang 'Grote rivieren' is van toepassing op deze ruimtelijke onderbouwing. Het bouwvlak is gelegen buitendijks en wordt vergroot met 10%. Hierdoor is er sprake van theoretische afname van bergend vermogen en de afvoercapaciteit van de rivier. Feitelijk zal het bebouwd oppervlakte in de toekomstige situatie kleiner zijn als in de huidige situatie. De oude loods is heeft een oppervlakte van ongeveer 450 vierkante meter en de nieuwe loods een oppervlakte van ongeveer 380 vierkante meter. Het bergend vermogen en de afvoercapaciteit van de rivier neemt dus niet af. Deze ruimtelijke onderbouwing raakt verder geen Rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden. De voorgenomen ontwikkeling betreft echter geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft daarom niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)
In de Omgevingsvisie Overijssel (2017) wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. De visie is daarbij gericht op 2030. Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening (2017) opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen.
In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.
Generieke beleidskeuzes (of-vraag)
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” is met name artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingverordening Overijssel van belang. In dit artikel is bepaald dat in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt. Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt er een vervanging van de bestaande bebouwing plaats. Er is echter geen sprake van uitbreiding.
Ontwikkelingsperspectieven (waar-vraag)
Voor het perceel geldt het ontwikkelingsperspectief 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. De provincie wil ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw verbinden met cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.
Gebiedskenmerken (hoe-vraag)
De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. In de lagenbenadering zijn per laag de daarbij horende gebiedskenmerken genoemd. Voor het plangebied zien de gebiedskenmerken van de verschillende lagen er als volgt uit:
Natuurlijke laag: Rivierengebied
Binnen het rivierengebied wordt onderscheid gemaakt tussen oeverwallen en het winterbed. Ontwikkelingen op oeverwallen moeten bijdragen aan het herstel van de natuurlijke variatie. Ontwikkelingen in het winterbed moeten bijdragen aan de vergroting van de ruimte voor de rivier, de rivier-dynamiek, hermeandering en/of het vasthouden van water en aan het versterken van een open en afwisselend dynamisch landschap van geulen of meanders, open vlaktes en zachthoutooibos. De voorgenomen ontwikkeling doet hieraan geen afbreuk, omdat het bouwvollume niet toeneemt en het om vervangende nieuwbouw gaat. Het bouwvolume neemt zelfs af. De oude loods is heeft een oppervlakte van ongeveer 450 vierkante meter en de nieuwe loods een oppervlakte van ongeveer 380 vierkante meter.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Rivierenlandschap
Het rivierenlandschap kenmerkt zich door wegdorpen op de oeverwallen en (handels)steden aan de rivier. De ambitie van de provincie is om de contrasten tussen het dynamische natuurlijke winterbed, de kleinschalige oeverwallen met dorpen, boomgaarden en beplantingen en lage grote open komgronden met verspreide erven op duintjes te vergroten en meer beleefbaar te maken. Ontwikkelingen in het winterbed moeten bijdragen aan recreatieve toegankelijkheid. De voorgenomen ontwikkeling past daarom binnen het rivierenlandschap.
Stedelijke laag: Informele trage netwerk en verspreide bebouwing
Het informele trage netwerk is van toepassing bij ontwikkelingen die plaatsvinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen. De ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het behoud en de verkleining van de maaswijdte van het paden netwerk door lange afstands-, wandel- en fietsroutes te benutten. Daarnaast heeft de locatie het gebiedskenmerk 'verspreide bebouwing', welke ziet het behoud en de ontwikkeling van de kenmerkende erfenstructuur en volumematen bij ontwikkelingen op erven. De voorgenomen ontwikkeling doet aan beide gebiedskenmerken geen afbreuk, omdat het bouwvollume niet toeneemt en het om vervangende nieuwbouw gaat. Het bouwvolume neemt zelfs af. De oude loods is heeft een oppervlakte van ongeveer 450 vierkante meter en de nieuwe loods een oppervlakte van ongeveer 380 vierkante meter.
Lust- en leisurelaag
De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'Lust- en leisurelaag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
2.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening is gelijk aan de Omgevingsvisie op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei van kracht geworden. Het plan is in overeenstemming met de regels uit de verordening.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de provincie Overijssel.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Structuurvisie Kampen 2030 (2013)
Op 28 mei 2009 is de Structuurvisie 2030 Kampen vastgesteld door de raad. Dit strategische document bevat de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid. Hierin wordt aangegeven hoe de gemeente verwacht het ruimtelijk beleid te gaan uitvoeren in de komende jaren. De Structuurvisie is een richtinggevend document.
De gemeentelijke structuurvisie spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente Kampen. Doel is om de verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen stad, landschap, water en gemeenschap zorgvuldig af te wegen en de neuzen in dezelfde richting te krijgen. De structuurvisie is niet sectoraal, maar een integraal document. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen, de kleine kernen en de stad en kijkt daarbij tevens vooruit naar 2030. De integrale structuurvisie biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De visie is niet primair gericht op uitbreiding, maar net zo goed op behoud en verbetering van de bestaande ruimtelijke en sociale kwaliteiten. In de structuurvisie wordt een beeld geschetst van zowel de samenleving als de ruimtelijke omgeving van Kampen. Er wordt gestuurd op ruimtelijke structuren; waar gebeurt wat, op welke manier, op welk moment en waarom. De structuurvisie is een richtinggevend document, om voor de langere termijn de ruimtelijke samenhang tot stand te brengen en bezit daarom een zekere mate van globaliteit en abstractie. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid; ter uitwerking van de structuurvisie zullen masterplannen, uitwerkingsplannen en bestemmingsplannen worden opgesteld.
Ambities voor de gemeente Kampen zijn onder andere:
- Vertrekoverschot ombuigen tot minimaal de nul-migratie. Naast landschappelijk wonen ook inzetten op binnenstedelijke woonmilieus en wonen aan het water.
- Economische ontwikkeling spitst zich toe op watergebonden bedrijvigheid en glastuinbouw. Naast het blijven ontwikkelen van de aanwezige bedrijvigheid echter ook inzetten op de ontwikkeling van nieuwe hoogwaardige bedrijvigheid en zakelijke dienstverlening.
- Uitbouwen van recreatie en toerisme in Kampen, met name in en om de historische binnenstad, in, op en aan het water en in de omliggende landschappen.
- Inspelen op de te verwachten vergrijzing en behouden/verbeteren zorgverlening.
- Behouden en uitbouwen van de landschappelijke kwaliteiten van het Nationaal Landschap IJsseldelta en de ecologische kwaliteiten van de randmeren en open weiden.
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het behoud en de versterking van recreatie en toerisme in Kampen in, op en aan het water. De realisatie van de nieuwe botenloods zal de kwaliteit van de functies ter plaatse verbeteren.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Structuurvisie Kampen 2030.
2.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Zwolle-Zwartewaterland-Kampen
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is vastgesteld door drie gemeenteraden en beslaat het gehele buitengebied. Het doel van het plan is de bijzondere landschappelijke kwaliteiten van de drie gemeenten verder te ontwikkelen.
Het plangebied behoort volgens het LOP tot het deelgebied 'IJssel'. Kenmerken van het gebied zijn tijden van hoog en laag water, slingerend door het landschap. Ook ligt er een belangrijke rol voor de IJssel als rustgebied met natuurterreinen, rietoevers en open randmeren. Ontwikkelingen die bijdragen aan de versterking van de openheid, de herstel van oude rivierlopen en extensieve dagrecreatie op de dijken en de kades worden gezien als gewenst.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de recreatie en het toerisme van Kampen en past hierdoor binnen het LOP.
2.3.3 Welstandsnota
In de Wabo is vastgelegd voor welke bouwwerkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is. Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) is bepaald welke bouwwerken vergunningsvrij zijn en voor welke bouwwerken een bouwvergunning aangevraagd moet worden. Alle vergunningplichtige bouwwerken dienen te worden getoetst aan welstandseisen.
De gemeente heeft een Welstandsnota vervaardigd. Deze Welstandsnota gaat over de kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Kampen. Oude en nieuwe gebouwen in al hun verscheidenheid vormen met elkaar het aanzien en daarmee de welstand van de gemeente. De gemeente Kampen wil dan ook zorgvuldig omgaan met de bebouwing in de gemeente. Daarnaast wil zij ook haar burgers inspireren en stimuleren zorgvuldig om te gaan met verbouwingen aan hun gebouwde eigendommen.
De Welstandsnota is bedoeld om te inspireren en waar mogelijk een nieuwe kijk te bieden op de dagelijkse leefomgeving. Door de Welstandsnota wordt de burger en de aanvrager van een bouwaanvraag inzicht geboden en verheldering gegeven over de beoordeling van (zijn of haar) bouwplannen.
De Welstandsnota Kampen uit 2017, regelt het welstandsbeleid voor de gemeente Kampen door middel van gebiedsgerichte criteria. De gemeente heeft per deelgebied vastgelegd welke criteria toegepast dienen te worden. In de Welstandsnota is het gebied rondom de Noordwendigedijk te Kamperveen opgenomen als 'Buitengebied'.
Beleid
Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Kampen. Het beleid richt zich vooral op boerderijen en de karakteristieken van buurtschappen. Het beleid luidt als volgt: 'Bij verbouwingen en uitbreidingen aan de oorspronkelijke boerderijen en bijgebouwen dienen de karakteristieken van het desbetreffende boerderijtype te worden behouden en waar mogelijk versterkt. Dit geldt ook voor de karakteristieken van de buurtschappen'. Bij de voorgenomen ontwikkeling zal worden aangesloten bij de welstandscriteria die gelden voor het buitengebied voor hoe ver dit mogelijk is. Verder moet worden aangesloten bij de algemene criteria.
Voor een uitgebreide beschrijving van de welstandscriteria wordt verwezen naar de Welstandsnota. Dit is het toetsingskader van de welstandcommisie voor de bouwplannen geweest. De welstandscommissie heeft de nieuwbouwplannen akkoord bevonden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de welstandsnota.
Hoofdstuk 3 Onderzoek
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
3.1 Algemeen
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de sloop van een bestaande loods op het perceel Pijperstaart 2 in Kampen en de realisatie van een nieuwe botenloods. In de navolgende paragrafen worden de randvoorwaarden benoemd waaraan moet worden voldaan gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid en vindt er een toetsing aan deze voorwaarden plaats.
3.1.1 Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid
43.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
- a. grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de plankaart zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij niet meer dan 10 m worden verschoven.
43.1.1 Afwegingskader
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in lid 43.1 genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
- a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
- b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
- c. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.
3.1.2 Toetsing aan wijzigingsbevoegdheid
Artikel 43.1
ad a: Teneinde de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dienen de grenzen van het bouwvlak gewijzigd te worden.
Artikel 43.1.1.
ad a: Het plangebied ligt binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. Deze bestemming en aanduiding genieten een bepaalde bescherming. De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop van een bestaande loods en de nieuwbouw van een nieuwe loods op nagenoeg dezelfde locatie. Daarnaast neemt het oppervak van de verharding niet toe. Er is overleg geweest met het Waterschap en Rijkswaterstaat wat betreft de plannen. Op de conclusie van dit overleg en de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot het aspect water wordt verder ingegaan in paragraaf Water.
ad b: Het initiatief heeft niet tot gevolg dat de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad. Het initiatief omhelst een realisatie van een nieuwe, grotere botenloods. Er is echter geen sprake van een verandering in de gebruiksmogelijkheden van de gronden.
Wel hebben belanghebbenden die zich geschaad voelen in hun belangen door de ontwikkeling van het initiatief de mogelijkheid om gedurende de inzageperiode van zes weken een zienswijze in te dienen. Een nadere toelichting vindt plaats in paragraaf Maatschappelijke uitvoerbaarheid.
ad c: In de navolgende paragrafen wordt per aspect een nadere toelichting gegeven. Hierop vooruitlopend kan worden gesteld dat de genoemde omgevingsacpecten geen belemmering opleveren voor de realisatie van de botenloods.
3.2 Bodem
Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.
Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).
In 1998 is een nulsituatie-bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de jachthaven en hier zijn verschillende bodemverontreinigingen aangetoond:
- Bovengrondse dieseltank (2000 L): matig verhood gehalte aan minerale olie
- Bovengrondse afgewerkte olietank: sterk verhoogde gehalten aan minerale olie
- Opslagloods (betreft locatie huidige aanvraag): matig verhoogd zinkgehalte
- Parkeerterrein: matig verhoogd gehalte aan zink in bovengrond, sterk verhoogde gehalten zink in ondergrond
- Winterstalling: sterk verhoogde gehalten aan PAK
Destijds is aanbevolen om nader onderzoek uit te voeren naar de omvang van de verontreinigingen. Gezien het jaartal van het onderzoek en de toekomstige herinrichting moet een actualiserend en nader onderzoek plaatsvinden. In ieder geval op de locaties die relevant zijn voor de bouwplannen. Daarom is door Ecoreest een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. dit rapport is opgenomen in Bodemonderzoek. De resultaten van dit onderzoek zijn navolgend weergegeven.
Samenvatting
Aanleiding tot het verkennend bodemonderzoek is de geplande vervangende nieuwbouw van een botenloods ter plaatse van het onderzochte terreindeel.
Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het gebruik van de locatie (botenloods).
Vooronderzoek
De onderzochte locatie betreft een bestaande botenloods op het terrein van een jachthaven. De opdrachtgever is voornemens de huidige loods te vervangen door een nieuwe loods. Het buitenterrein rondom de loods is deels verhard met asfalt, beton en tegels. De overige delen van de jachthaven vallen buiten de scope van het onderzoek.
Veldwerkzaamheden
Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie tot circa 3,5 m-mv opgebouwd is uit zandige klei en matig fijn zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1,95 m-mv. Plaatselijk is een laag menggranulaat onder de verharding aanwezig en zijn lichte bijmengingen met baksteen in de bodem waargenomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
Grond:
In de bovengrond overschrijden de gehalten aan zware metalen, minerale olie, PAK en/of PCB de achtergrondwaarden. In de zintuiglijk baksteen houdende delen van de bovengrond (mp. 1 en mp. 4) overschrijden de gehalten aan zink en/of lood de interventiewaarden.
Grondwater:
In het grondwater uit peilbuis 1 overschrijdt het gehalte aan barium de streefwaarde.
Conclusies en aanbevelingen
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er in de bovengrond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. Plaatselijk overschrijden de gehalten aan lood en/of zink de interventiewaarden in de bovengrond.
De onderzoekshypothese, zijnde een verdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd.
De gemeten sterk verhoogde gehalten aan zware metalen geven formeel gezien aanleiding tot nader onderzoek.
Uit informatie van Rijkswaterstaat blijkt echter, dat de locatie buitendijks ligt. Op grond hiervan is ter plaatse niet de Wet bodembescherming maar de Waterwet van toepassing. Rijkswaterstaat is hiervoor bevoegd gezag.
Op grond van de Waterwet bestaat voor de aangetoonde sterke verontreiniging(en) geen noodzaak tot nader onderzoek en/of saneringsmaatregelen.
Ecoreest adviseert om de voorgenomen werkzaamheden te melden bij Rijkswaterstaat door middel van het indienen van een werkplan voor artikel 3.11 van de Waterwet (slopen van een vast object), onder bijvoeging van deze rapportage.
Daarnaast adviseert Ecoreest om de plaatselijk onder de verharding aanwezige laag menggranulaat op asbest te onderzoeken conform paragraaf 5.2.3 van de NEN5720:2017 en/of de NEN5897+C2:2016.
Op 10 september 2018 is een werkplan voor artikel 3.11 van de Waterwet ingediend bij Rijkswaterstaat. Hierbij dit het bodemonderzoek meegestuurd. Waarbij is aangegeven dat in het bodemonderzoek staat dat wordt geadviseerd om onder de verharding aanwezige laag menggranulaat op asbest te onderzoeken. Echter is het zo dat bij de ontwikkeling van de nieuwe botenloods de verharding (stelconplaten) gelicht wordt en vervolgens weer wordt teruggelegd. De grond zal dus niet geroerd worden en asbest zal daarmee niet vrijkomen. Daarmee is aangegeven dat een onderzoek naar asbest in de bodem niet noodzakelijk is.
Conclusie
Het aspect bodem levert vooralsnog geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.3 Water
Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). De watertoets is uitgevoerd en is opgenomen in Watertoets. Dit heeft er toe geleid dat de normale procedure gevolgd moet worden. Het waterschap heeft daarom een uitgangspuntennotitie opgesteld ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling. Deze uitgangspuntennotitie is opgenomen in Uitgangspuntennotitie. Het waterschap adviseert de uitgangspunten te verwerken in het plan. De initiatiefnemer is vrij te bepalen op welke wijze wordt voldaan aan de uitgangspunten. Eventueel kan over maatregelen advies worden gevraagd aan het waterschap.
Waterveiligheid
Beschermen van inwoners tegen overstromingen. Waarborgen van het veiligheidsniveau van dijken en beperken van gevolgen overstromingen door een waterrobuuste inrichting.
Waterkeringen
In het plan ligt een primaire kering. Met betrekking tot waterkeringen hanteert het waterschap het waterstaatswerk en verschillende beschermingszones.
- De functie en stabiliteit van deze waterkering moet te allen tijde worden gegarandeerd. Binnen de Keur worden eisen gesteld met betrekking tot werkzaamheden binnen het waterstaatswerk en (buiten)beschermingszone van de waterkering. Voor werkzaamheden binnen het waterstaatswerk en (buiten)beschermingszone van de waterkering is een Watervergunning op grond van de Keur noodzakelijk.
- Bij de aanvraag van deze watervergunning moet worden aangetoond dat het bouwwerk en de bouwwerkzaamheden het waterkerend vermogen van de waterkering niet in gevaar brengt. Hierbij is de stabiliteit en erosiebestendigheid van de waterkering van belang, maar ook dat de waterkering goed onderhouden en geinspecteerd kan worden.
- Volgens het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) krijgen de gronden waarop een primaire waterkering ligt de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" (tot 4 meter uit de teen van de waterkeringen). De gronden die deel uitmaken van de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering krijgen de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - dijk" (soms tot 100 meter uit de teen van de waterkering).
- Voor dit plan is het van belang dat er een goed vooroverleg met de afdeling vergunningen van het waterschap plaatsvindt. Onderwerpen voor bespreking zijn de afmetingen en locatie van het gebouw, de fundering van het bouwwerk, het eventuele plaatsen van heipalen, de eventuele locatie van een hek en eventueel bijkomende werkzaamheden zoals kabels en leidingen, sloop- en bouwwerkzaamheden en de fasering van deze werkzaamheden.
Buitendijks bouwen
Het plan ligt in een buitendijks gebied. De waterbeheerder is Rijkswaterstaat. Het waterschap adviseert contact op te nemen met Rijkswaterstaat in het kader van de watertoets. De waterkeringen (dijken) zijn in beheer van het waterschap. De ruimtelijke ontwikkeling valt in het waterstaatswerk en beschermingszone van de waterkering. Er is in februari 2016 contact geweest met Rijkswaterstaat. Daarbij gaf Rijkswaterstaat aan dat de locatie voor de nieuw te bouwen loods wat hun betreft akkoord is. Of er nog een watervergunning verleend kan worden hangt af van hoe de loods er uit ziet. Daarom zullen de bouwtekeningen ter beoordeling naar Rijkswaterstaat worden gestuurd.
Overstromingsrisicoparagraaf
De provincie Overijssel verplicht plannen in gebieden met een risico op overstromingen om een overstromingsrisicoparagraaf op te nemen in het bestemmingsplan. Deze paragraaf heeft aandacht voor voorzieningen die zorgen dat er bij een overstroming minder slachtoffers vallen en dat de schade beperkt blijft.
Overstromingsrisicoparagraaf
De waterveiligheid in het gebied rondom Kampen wordt bepaald door een complex samenspel van factoren. Naast de afvoer van de IJssel is de grootste dreiging voor Kampen de opstuwing vanaf het IJsselmeer bij noord-wester storm. Het plangebied is niet gelegen binnen een dijkringgebied. Het plangebied ligt in overstroombaar gebied. Er is daarom ook geen overstromingskans berekend, omdat daarvoor geen dijkdoorbraak nodig is. Het plan betreft echter de sloop en nieuwbouw van een botenloods. Dit betreft niet een locatie welke bewoond wordt en daarnaast zijn er beperkt mensen op de locatie aanwezig. In het ontwerp van het plan en de inrichting van het gebouw zal rekening gehouden worden met hoogwater situaties. Het oppervlakte van de nieuwe loods zal bijvoorbeeld niet vergroten, de ontvangstruimte bevind zich op de eerste verdieping en de technische ruimte is op 60 cm boven maaiveld gesitueerd.
Riolering
Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.
Gescheiden afvoer afvalwater en hemelwater
Er wordt in het plan rekening gehouden met gescheiden waterstromen. Al het afvalwater wordt opgevangen, op een gemeentelijk rioolstelsel geloosd en afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit afvalwater mag niet te worden vermengd met hemelwater. Het hemelwater wordt niet afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, maar binnen het plangebied verwerkt. Bij het gescheiden afvoeren van hemelwater wordt rekening gehouden met de drempelhoogte in relatie tot de fluctuatie van het ontvangende water.
Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht. Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en via een wadi te infiltreren in de bodem. Als infiltratie van het regenwater niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.
Waterkwaliteit
Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico¡¦s voor de volksgezondheid creeert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.
Kwaliteit afvoer hemelwater
Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Licht vervuilde hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater.
Microverontreiniging
Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink mogen niet worden gebruikt.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding en de keringen op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem en de keringen op efficiente en effectieve wijze mogelijk is.
Wijze van onderhoud waterkeringen
Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud en de daarbij geldende voorwaarden. Vanuit beheer en onderhoud zijn er bepaalde uitgangspunten voor de inrichting van het waterstaatswerk.
- Toegankelijkheid: De kering en percelen op de kering moeten ten alle tijden bereikbaar zijn, zodat de schouw plaats kan vinden, schade herstelt kan worden en er gemaaid kan worden.
- Rijdend onderhoud op het waterstaatswerk: Bij onderhoud van de kering geldt een obstakelvrije zone op de kering en de onderhoudsstroken van de kering. Rijdend onderhoud is mogelijk vanaf een helling van 1 op 3 of flauwer. Het maaisel moet op een logisch plek kunnen worden neergelegd, zoals op een onderhoudsstrook aan de onderzijde van de waterkering.
- Praktische zaken omtrent beheer en onderhoud van de kering, zullen besproken worden met de gebiedsbeheerder van het waterschap.
Conclusie
Het aspect water levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.4 Archeologie En Cultuurhistorie
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.
Archeologie
In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:
- archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
- archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
- de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.
Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt geen verandering van gebruik plaats. Daarnaast zijn de gronden niet nader aangeduid met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en betreft het plangebied gronden met een lage archeologisch verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek kan in dit geval achterwege blijven.
Cultuurhistorie
Op de haven bevindt zich een zogeheten Zaanse loods, welke gebruikt wordt voor de opslag van boten. Het betreft een loods uit 1939 die in 1959 is aangekocht en herbouwd door ZC '37 op de huidige plaats. Deze loods wordt vervangen, omdat er geen plaats meer is voor grotere boten. In verband met de karakteristieke Zaanse kenmerken van de loods zal de loods door De Vereniging (tot behoud van) de Zaanse Loods worden afgebroken en in Noord-Holland weer worden opgebouwd.
Conclusie
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie.
3.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De nieuwe Wet natuurbescherming heeft per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. Taken en verantwoordelijkheden voor bescherming van natuur worden zoveel mogelijk bij provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. De grootste veranderingen treden op bij de soortenbescherming. Zo vervalt de beschermingsstatus van een groot aantal planten en van soorten als Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Daarnaast krijgt een aantal bijzondere niet eerder beschermde libellen, dagvlinders, planten en één vissoort (Kwabaal) juist een beschermde status. Provincies krijgen meer bevoegdheid bij het benoemen van beschermde soorten. Bij gebiedsbescherming vervalt de status van Beschermde Natuurmonumenten. De bescherming van Natura 2000-gebieden verandert niet.
Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren/verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.
Het plangebied grenst aan het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit gebied is ook onderdeel van het NNN. Verder liggen in de omgeving van het plangebied de Natura 2000-gebieden 'Zwarte Meer', 'Ketelmeer & Vossemeer' en Veluwerandmeren'. Deze gebieden liggen allemaal op een afstand van meer de 5 kilometer.
Wat betreft de voorgenomen ontwikkeling wordt de opslagruimte in totaal kleiner in vergelijking met de huidige situatie. Er is wel een open overkapping aan de dijkzijde, maar die wordt onder andere gebruikt als "milieu-hoek" die dan ook op de huidige locatie wordt weggehaald. Ook de trekker-botenwagen komt daaronder te staan. In de binnenruimte is een toiletkompartiment (ca 66 m2) opgenomen wat betekent dat de huidige toiletcontainer aan de zuidwest zijde van de loods (18 m2) ook verdwijnt. Dit alles betekent dat er minder botenopslag binnen is, maar wel onder geïsoleerde omstandigheden waardoor groot onderhoud zonder belasting op de omgeving (huidige loods is open) plaatsvindt. Daardoor wordt met de nieuwbouw de impact op de omgeving maximaal beperkt. Er is namelijk geen intensivering van gebruik, maar een concentratie van activiteiten die nu buiten plaatsvinden, naar een energie-neutrale binnenruimte zonder impact op de omgeving. Daarbij komt dat in de huidige situatie niet de mogelijkheid bestaat om het volledige energiegebruik met zonnepanelen en zonneboilers op te wekken. Deze mogelijkheid bestaat in de toekomstige situatie wel en hier wordt dan ook gebruik van gemaakt. Dit betekent dat de stikstof emissie in gebruik daalt. Daarnaast geldt voor de realisatiefase dat kan worden gesteld dat bij realisatie de emissie naar de gevoelige gebieden, gelet op de afstanden, gering zijn en daarnaast van korte duur zijn. Een stikstofberekening wordt daarom niet nodig geacht.
Soortbescherming
Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
Overtreding van de zorgplicht is niet strafbaar gesteld; “de zorgplicht kan wel door toepassing van bestuursdwang worden gehandhaafd”. Deze formulering van de zorgplicht brengt met zich mee dat wanneer men een bepaalde handeling wilt verrichten die gevolgen voor natuurwaarden zou kunnen hebben, men zich daaraan voorafgaand op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van het voorgenomen handelen. De zorgplicht is te allen tijde van toepassing, ook al vindt er geen overtreding van een verbodsbepaling plaats.
De botenloods (van oorsprong een Zaanse open houtloods) herbergt reeds vele jaren een grote (ca. 30 mogelijk meer) broedparen van de boerenzwaluw. Andere zwaluw-soorten als wel vleermuizen (overwinteren) zijn niet in/rond de loods aangetroffen. Er zijn daarom overeengkomen dat er verschillende maatregelen getroffen zullen worden om de populatie te behouden. Een verslag van deze bespreking en besluiten is opgenomen in Bespreking en besluiten m.b.t. ecologische aspecten.
Op basis van het ingediende verzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
- Er vinden geen werkzaamheden plaats, die negatieve effecten kunnen hebben op Natura 2000 gebieden, beschermde Natuurmonumenten, Natuurnetwerk Nederland of natuur buiten het NNN;
- Er worden maatregelen getroffen zoals opgenomen in Bijlage 7 om de zwaluwpopulatie te behouden. Bouwactiviteiten zijn van begin af aan gepland vanaf medio september (vertrek zwaluwen) tot aanvang maart (medio maart komen de zwaluwen terug).
Conclusie
Het aspect ecologie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.6 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai en industrielawaai. Spoorweglawaai is in dit geval niet aan de orde, omdat het plangebied niet nabij een spoorweg ligt.
Wegverkeerslawaai
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten in het kader van wegverkeerslawaai mogelijk gemaakt. Onderzoek naar wegverkeerslawaai kan daarom achterwege blijven.
Industrielawaai
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten in het kader van industrielawaai mogelijk gemaakt. Onderzoek naar industrielawaai kan daarom achterwege blijven.
Conclusie
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geluid.
3.7 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
- b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
- d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).
Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
- voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
- voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
- voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen
Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt geen verandering van gebruik plaats, hierdoor blijft de luchtkwaliteit gelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.8 Externe Veiligheid
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:
- inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
- of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
- of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.
Het plangebied is niet binnen de invloedssfeer gelegen van een risicovolle Bevi-inrichting.
Buisleidingen
In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In en in de directe nabijheid van het plangebied vinden zich geen routes met transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.
Afbeelding: uitsnede plangebied via risicokaart.nl
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.9 Kabels En Leidingen
In of bij het plangebied zijn geen kabels of leidingen op bestemmingsplanniveau gelegen die een risico vormen voor de veiligheid.
Conclusie
Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.10 Toepassen Besluit M.e.r.
Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:
- a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
- b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
- c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.
Toets MER-plicht
Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor de realisatie van een botenloods. Uit de activiteit die mogelijk wordt gemaakt betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ''Ketelmeer & Vossemeer ", is circa 6 kilometer. Gelet op de soort activiteit (botenloods), de huidige bestemming en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Wet Natuurbescherming voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.
Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt geen verandering van gebruik plaats, hierdoor zijn nadelige gevolgen voor het milieu niet aan de orde. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r..
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een Belvedere-gebied, een waterwingebied en een grondwaterbeschermingsgebied ligt.
Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.
Conclusie
Het Besluit M.e.r. vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.11 Verkeer
In de afwegingskaders zoals gesteld bij de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan moet de verkeerstechnische toelaatbaarheid aangetoond zijn. Ten opzichte van de bestaande functie vindt er geen verandering plaats in de verkeersbewegingen, omdat het hier slechts gaat om vervanging van de bestaande botenloods.Daarnaast worden er geen extra functies gecreëerd die invloed hebben op bestaande verkeersituatie.
Conclusie
Vanuit het aspect verkeer zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Juridische Regeling
4.1 Inleiding
Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014, 6e wijziging Pijperstaart 2' dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.
De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
- 1. Inleidende regels.
- 2. Bestemmingsregels.
- 3. Algemene regels.
- 4. Overgangs- en slotregels
In een wijzigingsplan wordt slechts een beperkt aantal regels nader uitgewerkt. Afhankelijk van de wijzigingsbevoegdheid wordt hierbij vaak aangesloten bij de specifieke bestemmingen uit het moederplan. Waar nodig en waar mogelijk worden deze bestemmingen aangevuld. Voor het overige blijven de algemene regels uit het moederplan van kracht, zoals de wijze van meten, de algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden en het overgangsrecht. In verband met de leesbaarheid en de digitale vindbaarheid op www.ruimtelijkeplannen.nl kiest de gemeente Kampen er voor om de algemene regels uit het moederplan één op één op te nemen in het wijzigingsplan.
In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Bij sommige bestemmingen worden ook de wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering, uitwerkingsregels, afwijkingen van de bouwregels en specifieke gebruiksregels omschreven. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.
4.2 Plansystematiek
4.2.1 Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
4.2.2 Regels
4.3 Bestemmingen
In het wijzigingsplan Buitengebied 2014, 6e wijziging Pijperstaart 2 komt de enkelbestemming Recreatie - Dagrecreatie voor.
Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:
- Waarde - Archeologie 1
- Waterstaat - Waterkering
- Waterstaat - Waterstaatkundige functie
4.3.1 Recreatie - Dagrecreatie
De bestemming Recreatie - Dagrecreatie ligt op gronden die horen bij recreatieplassen, aanlegplaatsen en jachthavens. Voor de scoutingvereniging bij het Ganzendiep staan we met de aanduiding 'scouting' kortdurend nachtverblijf toe. Deze bestemming gebruiken we vooral in combinatie met de bestemming Water, met name de aanduidingen 'jachthaven' en 'steiger' binnen deze bestemming. Gebouwen binnen deze gebieden staan we alleen binnen bouwvlakken toe.
4.3.2 Waarde - Archeologie 1
Waarde - Archeologie 1 en 2 regelen de gebieden waar we verwachten dat er archeologische waarden in de bodem zitten.
Waarde 1 geeft gebieden met een hoge verwachtingswaarde aan; bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 50 cm is een archeologisch onderzoek nodig.
Bij Waarde 2 hebben we een middelhoge verwachtingswaarde, hier ligt de grens op 5000 m2.
Waarde 3 beschermt gebieden waar daadwerkelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Dit gebied heeft het hoogste beschermingsniveau: bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek nodig. Deze waarde ligt hoofdzakelijk op terpen.
Om deze bescherming compleet te maken, heeft u een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van grotere werken, met name werkzaamheden waarbij u gaat graven. Ook voor deze activiteiten geldt een ondergrens waar binnen activiteiten zonder vergunning mogelijk zijn (2500 m2, 5000 m2 en 100 m2).
Hoofdstuk 5 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid
5.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het wijzigingsplan zal worden voorgelegd aan de provincie Overijssel en Waterschap Drents Overijsselse Delta. Daarnaast zullen de bouwplannen aan Rijkswaterstaat worden voorgelegd aangezien de ruimtelijke ontwikkeling valt in het waterstaatswerk en beschermingszone van de waterkering. Of er nog een watervergunning verleend kan worden hangt af van hoe de loods er uit ziet. Dit zal Rijkswaterstaat moeten beoordelen.
Verder zal het wijzigingsplan overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.
5.2 Economische Uitvoerbaarheid
Conform artikel 6.12. lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden anderszins verzekerd is. In dit geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De gemeente Kampen en de initiatiefnemers zullen een exploitatieovereenkomst afsluiten.
Hoofdstuk 6 Inspraak En Overleg
6.1 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geeist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bestemmingsplan verzonden naar de volgende instanties:
- Waterschap Drents Overijsselse Delta;
- Rijkswaterstaat;
- Provincie Overijssel.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan verzonden naar de provincie Overijssel en het waterschap Drents Overijsselse Delta en Rijkswaterstaat Oost Nederland.
De provincie heeft per mail op respectievelijk 22 oktober 2018 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het bestemmingsplan. Rijkswaterstaat alsmede het waterschap hebben beide per mail op respectievelijk 16 oktober 2018 en 12 november 2018 aangegeven ook geen bezwaren te hebben tegen het bestemmingsplan. Hiermee is het vooroverleg positief is afgerond.
6.2 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan is op 27 november 2018 gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Brug en de Staatscourant en heeft vanaf 28 november 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.
Bijlage 1 Posities Van Aansluitingen
Bijlage 1 Posities van aansluitingen
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Bouwplannen
Bijlage 4 Situeringstekening
Bijlage 5 Watertoets
Bijlage 6 Uitgangspuntennotitie
Bijlage 6 Uitgangspuntennotitie
Bijlage 7 Bespreking En Besluiten M.b.t. Ecologische Aspecten
Bijlage 7 Bespreking en besluiten m.b.t. ecologische aspecten