bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening verplaatsing recreatiewoning en aanpassing fietsroute Lutterzand
Bestemmingsplan - Losser
Vastgesteld op 17-09-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Buitengebied, partiële herziening fietsroute en recreatiewoningen Lutterzand' met identificatienummer NL.IMRO.0168.01BP005PH06-0401 van de gemeente Losser;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan- of uitbouw
een onderdeel van een hoofdgebouw dat door de vorm daarvan onderscheiden kan worden en dat door zijn ligging en/of in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 archeologische waarde
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 bestaande
- 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning;
- 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.9 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.13 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.14 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.16 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.17 evenement
een voor het publiek toegankelijke activiteit met een duur van ten hoogste veertien dagen aaneengesloten. Onder de duur van de activiteit wordt eveneens de periode verstaan die benodigd is voor het opbouwen en afbreken van de voor de activiteit benodigde voorzieningen;
1.18 extensieve dagrecreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
1.19 extensiveringsgebied
gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van reconstructie onmogelijk wordt gemaakt;
1.20 gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.21 gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen een dak;
1.22 kampeermiddel
een onderkomen dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder plaatsgebonden karakter;
1.23 kampeerterrein
een terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen;
1.24 kelder
een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven het peil is gelegen;
1.25 kleinschalig kamperen
verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter, in de vorm van een kampeerterrein met maximaal 25 kampeerplaatsen en alleen bedoeld voor kampeermiddelen;
1.26 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.27 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.28 overkapping
een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven;
1.29 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.30 peil
- 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
1.31 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;
1.32 recreatiewoning
een complex van ruimten, dat dient voor recreatief verblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.33 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.34 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
- a. De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
- b. De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
- c. De inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
- d. De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen. bouwonderdelen.
- e. De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
- f. De afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers met ten hoogste 50% van de gevelbreedte van een hoofdgebouw, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur - Natuur En Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Natuur en Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. natuur;
- b. bestaande bossen en bosbouw;
- c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden;
- d. de bescherming van het gebied Dinkelland (Natura 2000), ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - speciale beschermingszone 1' en het voorkomen van significant negatieve aantasting van de natuurlijke kenmerken van deze gebieden;
- e. cultuurgrond, waarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, zoals houtwallen, houtsingels en bosschages, worden nagestreefd;
met daaraan ondergeschikt:
- f. extensieve dagrecreatie;
- g. bijenkasten;
met daarbij behorende:
- h. overige bouwwerken;
- i. voet- en fietspaden, alsmede overige infrastructurele voorzieningen;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder waterberging;
- l. sloten, beken, poelen en daarmee gelijk te stellen water.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
- b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de productiegebonden detailhandel;
- c. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten, niet zijnde mest (maximaal zes maanden per jaar);
- d. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
- e. het aanleggen van drainage.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het af- en/of vergraven van gronden;
- 2. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;
- 3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
- 4. het graven, baggeren en/of verdiepen en verbreden van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
- 5. het dempen van beken, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
- 6. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
- 7. het aanleggen van fiets- en voetpaden;
- 8. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie;
- 9. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
- b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
- 1. het normale (en planmatig) onderhoud betreffen;
- 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
- c. De in 3.4 onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden en er geen significant negatieve aantasting plaatsvindt van de gebieden de Natura 2000-gebieden Dinkelland en Landgoederen Oldenzaal.
- d. Voor de in 3.4 onder a 1 tot en met 5 genoemde activiteiten zullen uitsluitend vergunningen worden verleend als de activiteiten worden uitgevoerd in het kader van natuurbeheer.
- e. Indien de vergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
Artikel 4 Recreatie - Recreatiewoning
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Recreatiewoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. recreatiewoningen;
- b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een recreatiewoning;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'terras', tevens ondergeschikte lichte horeca in de vorm van de verkoop van koffie, thee en ijs met een terras van maximaal 30 m2;
met daarbij behorende:
- d. tuinen, erven en terreinen;
- e. overige bouwwerken;
- f. een extra berging van maximaal 9 m2 voor de verkoop van koffie, thee en ijs op het terras ter plaatse van de aanduiding 'terras'.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor permanente bewoning.
Artikel 5 Verkeer - Fietspad
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Fietspad' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. fietspaden;
- b. infrastructurele voorzieningen, zoals bruggen, dammen en/of duikers;
- c. bermsloten, bermen en beplanting;
met daarbij behorende:
- d. overige bouwwerken.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met een hoge verwachtingswaarde.
6.2 Bouwregels
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan of gelijk is aan 2.000 m2 en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:
- a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wabo een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; de verplichting om een archeologisch rapport te overleggen geldt niet voor bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 2.000 m2 wordt uitgebreid;
- b. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo de volgende regels worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van burgemeester en wethouders is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2, sub a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport indien naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. Daarbij maakt de gemeente gebruik van de archeologische advieskaart van RAAP (RAAP-rapport 264: Herinrichting Losser Noord, een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; juni 1997 en RAAP-rapport 640: Herinrichting Losser-Zuid, provincie Overijssel; een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; maart 2001). De woorden 'het rapport als bedoeld onder a' dienen in dat geval te worden gelezen als 'andere beschikbare informatie'.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in 6.1 omschreven gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.000 m2, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, aanleg of rooien van bos of boomgaard, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, aanbrengen en verwijderen van funderingen;
met dien verstande dat de omgevingsvergunning ook verplicht is voor:
- 1. gebieden met een kleinere oppervlaktemaat dan 2.000 m2 en dieper dan 0,3 m die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m uit de bestemming 'Waarde - Archeologie 1'.
- b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
- 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- 3. de herdrainage, het uitbaggeren van sloten of het normale onderhoud betreffen;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
- c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
- d. Bij de beslissing over de omgevingsvergunning zal worden betrokken de oppervlakte die aantoonbaar reeds eerder door één van de onder a genoemde werkzaamheden is verstoord.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde.
7.2 Bouwregels
In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan of gelijk is aan 2.500 m2 en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:
- a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wabo een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; de verplichting om een archeologisch rapport te overleggen geldt niet voor bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 2.500 m2 wordt uitgebreid;
- b. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo de volgende regels worden verbonden:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van burgemeester en wethouders is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.2, onder a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport indien naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. Daarbij maakt de gemeente gebruik van de archeologische advieskaart van RAAP (RAAP-rapport 264: Herinrichting Losser Noord, een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; juni 1997 en RAAP-rapport 640: Herinrichting Losser-Zuid, provincie Overijssel; een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; maart 2001). De woorden 'het rapport als bedoeld onder a' dienen in dat geval te worden gelezen als 'andere beschikbare informatie'.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in 7.1 omschreven gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m2, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, aanleg of rooien van bos of boomgaard, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, aanbrengen en verwijderen van funderingen;
met dien verstande dat de omgevingsvergunning ook verplicht is voor:
- 1. gebieden met een kleinere oppervlaktemaat dan 5.000 m2 en dieper dan 0,3 m die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m uit de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' of 'Waarde - Archeologie 2'.
- b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
- 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- 3. de herdrainage, het uitbaggeren van sloten of het normale onderhoud betreffen;
- 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
- c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
- d. Bij de beslissing over de omgevingsvergunning zal worden betrokken de oppervlakte die aantoonbaar reeds eerder door één van de onder a genoemde werkzaamheden is verstoord.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
Artikel 8 Waterstaat - Waterbergingsgebied
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. de tijdelijke berging van water;
b. de waterhuishouding;
met daarbij behorende:
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de bouwregels en worden toegestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- a. vooraf advies wordt ingewonnen bij het waterschap;
- b. geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterberging en de waterhuishouding.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Indien en voorzover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is benodigd, geldt dat de daarin genoemde werken en werkzaamheden - voorzover deze althans niet worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' - uitsluitend toelaatbaar zijn mits:
- a. door die werken of werkzaamheden tevens geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishoudkundige belangen als bedoeld in 8.1;
- b. vooraf advies is ingewonnen bij het waterschap.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar kleinschalig kamperen is toegestaan;
- b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
- e. het storten van puin en afvalstoffen;
- f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
11.1 Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' geldt dat uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij niet mogelijk is.
11.2 Overige zone - speciale beschermingszone 1
Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - speciale beschermingszone 1' geldt dat deze gronden, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) (basisbestemming), zijn aangewezen voor de bescherming van de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000-gebied Dinkelland, ingevolge de aanmelding bij de Europese Commissie door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, zoals opgenomen in Bijlage 1 Ontwerpbesluit Dinkelland.
De bescherming, voor zover betrekking hebbend op de aanwijzingsbesluiten van de Habitatgebieden, is niet van toepassing op bestaande bebouwing (inclusief tuinen en erven) en verhardingen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten, mits:
- 1. de antenne niet kan worden geplaatst op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
- 2. de antenne wordt geplaatst in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
- 3. de mast radiografisch noodzakelijk is;
- 4. de hoogte van een mast, inclusief antenne, ten hoogste 40 m zal bedragen;
- 5. is aangetoond dat er geen ontoelaatbare verstoring van de radarsystemen van de Koninklijke Luchtmacht plaatsvindt; dit radarverstoringsonderzoek moet worden uitgevoerd indien de mast hoger is dan 85 m ten opzichte van N.A.P.;
- 6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer bedraagt dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit conform het Plaatsingsplan, zoals vastgesteld door het Rijk, de VNG en de gezamenlijke mobiele telefoonaanbieders;
- 7. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, en toestaan dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m2 zal bedragen;
- 2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3 m zal bedragen;
- 3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 18º zal bedragen;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. het bestemmingsplan ten behoeve van (bouw)projecten voor aanleg van nieuwe en aanpassing van bestaande water- en groenvoorzieningen, alsmede aanpassing van bestaande wegvoorzieningen, mits deze kleinschalig zijn, niet samenhangen met een nieuwe planmatige uitbreiding en mits het karakter van de bestaande voorziening c.q. weg niet verandert;
- e. het bestemmingsplan ten behoeve van (bouw)projecten voor openbare (nuts)voorzieningen, religieuze voorzieningen, voorzieningen voor het openbaar vervoer of het wegverkeer, alsmede voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik en natuurbeheer met een maximum oppervlakte van 75 m2, mits:
- 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan of onevenredige hinder of beperkingen oplevert voor aangrenzende of nabij gelegen functies of bestemmingen;
- 2. geen sprake is van onevenredige aantasting of afbreuk van natuur en landschap;
- 3. naar aard en schaal past in de stedenbouwkundige structuur en omgeving.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Aanvullende werking welstandscriteria
De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in de wet bedoelde welstandscriteria.
13.2 Natuurtoets
Bij toepassing van de bevoegdheid middels een omgevingsvergunning af te wijken en van wijzigingsbevoegdheden in dit bestemmingsplan dient voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, dan wel een wijzigingsplan wordt vastgesteld, te zijn aangetoond dat op voorhand redelijkerwijs is te verwachten dat:
- a. een Natuurbeschermingswetvergunning, indien vereist, kan worden verleend;
- b. een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet, indien vereist, kan worden verleend.
13.3 Landschapstoets
Voordat voor ontwikkelingen binnen gebieden die zijn aangewezen als Nationaal Landschap:
- a. een omgevingsvergunning wordt verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan;
- b. een omgevingsvergunning wordt verleend voor werken en werkzaamheden;
- c. een wijzigingsplan wordt vastgesteld;
dient afstemming plaats te vinden met het landschappelijk afwegingskader zoals dat vastgelegd is voor het Nationaal Landschap en in de regionale en gemeentelijke uitwerkingsplannen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht Bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 15 Overgangsrecht Gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, partiële herziening fietsroute en recreatiewoningen Lutterzand'.
17 september 2013.
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Ontwerpbesluit Dinkelland
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Inleiding
Lutterzand is een natuurgebied en in alle seizoenen een aantrekkelijk wandel- en fietsgebied. Met de (ANWB) Luttermarkeroute en de Saksenroute (fiets- en wandelroute) is het gebied goed toegankelijk. Het riviertje de Dinkel kronkelt door dit natuurgebied.
Door de meanderende Dinkel is het tot voor kort in gebruik zijnde toeristisch fiets-/voetpad voor een deel verdwenen en onbruikbaar geworden. Dit komt omdat het pad in de loop der jaren in de bedding van de rivier terecht is gekomen. Voor het fiets-/voetpad is in de directe omgeving een alternatief tracé gevonden. De locatie van het oude pad wordt ingericht voor natuur.
In combinatie met de vastlegging van die nieuwe toeristische route, kan gekomen worden tot de verplaatsing van een 'los' (dat wil in dit geval zeggen: niet in de nabijheid van andere bebouwing) in het natuurgebied gelegen recreatiewoning nabij het pand Molterheurneweg 7. Op die wijze kan de waardevolle locatie worden teruggegeven aan de natuur. De als compensatie nieuw te bouwen recreatiewoning zal dan aansluitend aan de bestaande huisjes nabij Paviljoen 't Lutterzand worden gebouwd. Ook wordt bij de recreatiewoning Lutterzandweg 12r de verkoop van koffie, thee en ijs met terras van maximaal 30 m2 mogelijk gemaakt, zodanig dat het ondergeschikt is aan de bestemming als recreatiewoning.
Dit bestemmingsplan beoogt dus de vastlegging van de nieuwe route voor het fiets-/voetpad, de verplaatsing van een recreatiewoning naar een meer bebouwd gebied en het toestaan van ondergeschikte horeca bij een andere recreatiewoning.
Om de voorgenomen ontwikkelingen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Plangebied
Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat globaal gelegen is aan de zuidwestkant van het Lutterzand. Het plangebied bestaat uit meerdere locaties:
- 1. Het tracé van het fiets-/voetpad ligt ter plaatse van de 'Greune Stet'. Het tracé wordt in noordelijke richting verplaatst en wordt aangesloten op het te handhaven deel van het bestaande fiets-/voetpad.
- 2. De oorspronkelijke plaats van de recreatiewoning ligt 'los' in het natuurgebied ten zuidwesten van de Dinkel. De locatie ligt ten oosten van het agrarisch bedrijf op de locatie Molterheurneweg 7.
- 3. De nieuwe recreatiewoning is gesitueerd ter hoogte van de kruising Saksenroute - Lutterzandweg. De woning komt nabij een cluster van recreatiewoningen bij Paviljoen 't Lutterzand te liggen.
- 4. De recreatiewoning Lutterzandweg 12r ligt ten noordoosten van de meander 'Greune Stet'. De recreatiewoning ligt nabij het nieuwe tracé van het fiets-/voetpad.
Op de afbeelding 'Globale ligging plangebied' is de globale ligging van de locaties weergegeven. In Bijlage 1 is de exacte ligging van de locaties van het plangebied weergegeven.
Afbeelding: Globale ligging plangebied
1.3 Planologisch-juridische Regeling
1.3.1 Geldende bestemmingsplannen
De geldende planologisch-juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Losser. Het bestemmingsplan is op 19 maart 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.
Op basis van het bestemmingsplan geldt het volgende:
- 1. De gronden van het oude tracé hebben de bestemming 'Verkeer - Fietspad' en de gronden van het nieuwe tracé hebben de bestemming 'Natuur - Natuur en Bos'. Voor deze gronden gelden ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en voor een deel van de gronden de aanduiding 'overige zone - speciale beschermingszone 1'.
- 2. De locatie van de oorspronkelijke recreatiewoning is bestemd als 'Recreatie - Recreatiewoning'. Voor deze locatie is sprake van de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' en 'Waarde - Archeologie 2' en de aanduidingen 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'overige zone - speciale beschermingszone 1'.
- 3. De gronden ter plaatse van de nieuwe recreatiewoning hebben de bestemming 'Natuur - Natuur en Bos'. Ook geldt voor de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
- 4. De bestaande en te behouden recreatiewoning is bestemd als 'Recreatie - Recreatiewoning'. De gronden hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn de voorgenomen ontwikkelingen niet mogelijk.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Buitengebied, partiële herziening fietsroute en recreatiewoningen Lutterzand' bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding, schaal 1:2.500 (tek. nr. NL.IMRO.0168.01BP005PH06-0401);
- regels.
Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.
Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarnaast wordt hier onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Algemeen
Het Europese, nationale en provinciale beleid voor ruimtelijke ordening is neergelegd in onder meer beleidsnota's, verordeningen en structuurvisies. Het beleid van hogere overheden werkt meestal door in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook in de gemeente Losser is dit het geval.
Met het beleid van hogere overheden gaan over het algemeen heel andere belangen gepaard en is vaak sprake van een ander schaalniveau dan het niveau van een (kleinschalig) bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt daarom uitsluitend ingegaan op beleid dat voor de ontwikkeling van het plangebied van toepassing is.
2.2 Rijksbeleid
2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor het plangebied zijn de volgende nationale belangen relevant:
- Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
- Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
Daarnaast dient er in zijn algemeenheid sprake te zijn van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Daarom is behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van belang. In de paragrafen 2.3.2 en 2.4.1 is hier nader op ingegaan.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) waar ruimte is voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. In paragraaf 3.3 is weergegeven hoe hiermee rekening is gehouden bij de voorgenomen ontwikkelingen.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over betrekkelijk kleinschalige ontwikkelingen zoals opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij de voorgenomen ontwikkelingen.
De voorgenomen ontwikkelingen voldoen aan de uitgangspunten zoals verwoord in de SVIR.
2.2.2 Flora en fauna
De Europese Vogelrichtlijn heeft als doel de bescherming van in het wild levende vogels en hun leefgebied op het grondgebied van de Europese Unie. Dit vindt plaats door de aanwijzing van zogenaamde speciale beschermingszones. In principe geldt dit ook voor de Habitatrichtlijn, die is gericht op het instandhouden van het natuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna.
In Nederland is de vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn vereiste bescherming van soorten overgenomen in onder andere de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet regelt de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op de voor het plangebied relevante aspecten.
2.2.3 Natuurbeschermingswet
Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de gebiedsbescherming van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving verankerd (de soortbescherming is reeds verankerd in de Flora- en faunawet).
Uitgangspunt van de gewijzigde Natuurbeschermingswet is een integrale bescherming van de aangewezen Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen Vogel- of Habitatrichtlijngebied dient te worden gereguleerd.
Bij activiteiten in of nabij een Vogel- of Habitatrichtlijngebied wordt een onderscheid gemaakt tussen plannen, projecten en andere handelingen die significante gevolgen kunnen hebben voor het aangewezen Vogel- of Habitatrichtlijngebied en alle overige handelingen die schadelijk kunnen zijn. Voor plannen, projecten of andere handelingen die geen significante gevolgen hebben, wordt de zware afwegingsprocedure van de Habitatrichtlijn niet verplicht. Onderzoek naar mogelijke effecten blijft echter noodzakelijk. In paragraaf 3.3 is, in relatie tot het voorliggende plan, hier nader op ingegaan.
2.3 Provinciaal Beleid
2.3.1 Omgevingsvisie Overijssel
Sinds 1 juli 2009 is het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel, die daarmee het streekplan, het verkeer- en vervoerplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan van de provincie vervangt.
De Omgevingsvisie geeft de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel tot 2030 weer en is hoofdzakelijk sociaal-economisch van aard.
Dit betekent dat ruimte wordt gemaakt voor ontwikkeling van werkgelegenheid en dat hoogwaardige woonmilieus tot stand worden gebracht. Het provinciale belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord, wordt verzekerd door middel van de Omgevingsverordening. Ook hier geldt: decentraal wat kan, centraal wat moet.
Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:
- Duurzaamheid.
- Ruimtelijke kwaliteit.
De gehanteerde definitie van duurzaamheid is: 'Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien'.
Ruimtelijke kwaliteit is volgens de provincie: 'Datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mensen belangrijk is. Of duurzamer gesteld: Wat voor mens, plant en dier belangrijk is'. Deze ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.
Voor de uitvoer van ruimtelijke projecten vindt de provincie het belangrijk om met partners een gezamenlijke visie of doel te delen. De provincie heeft daarom een uitvoeringsmodel opgesteld waarmee de verschillende thema's uit de Omgevingsvisie in een plan behandeld worden. Alle projecten zijn te plaatsen in de samenhang van Generieke beleidskeuzes, Ontwikkelingsperspectieven en Gebiedskenmerken. Deze zijn in het volgende schema weergegeven.
Afbeelding: Uitvoeringsmodel
2.3.2 Omgevingsverordening Overijssel
Voor bestemmingsplannen geldt dat zij moeten voldoen aan een aantal aspecten die in de Omgevingsverordening Overijssel is weergegeven. Hieronder worden de belangrijkste aspecten weergegeven.
De provincie heeft ambtelijk al aangegeven in beginsel akkoord te zijn met de voorgenomen ontwikkeling.
Artikel 2.1.4 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
De gronden van de oorspronkelijke recreatiewoning op een afzonderlijke locatie midden in een natuurgebied, worden teruggegeven aan de natuur. De nieuw te bouwen recreatiewoning komt in een cluster te staan in de nabijheid van aanwezige recreatiewoningen en een ontsluitingsweg. Het bestemmingsplan legt met de compenserende nieuwbouw van de recreatiewoning wel een extra ruimtebeslag op de groene omgeving, dit echter alleen maar omdat herbenutting van de oorspronkelijke recreatiewoning in de groene omgeving in dit geval niet wenselijk is.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit die aansluit bij de geldende gebiedskenmerken (zoals die zijn genoemd in paragraaf 2.3.1.3). Door de ontwikkelingen neemt de beleefbaarheid van het Lutterzand en de Dinkel weer toe door die noodzakelijke verlegging van het fiets-/voetpad.
De nieuwe ontwikkelingen passen echter niet binnen het ontwikkelingsperspectief uit de Omgevingsvisie Overijssel (zoals vermeld in paragraaf 2.3.1.2).
De gemeenteraad mag van dit ontwikkelingsperspectief afwijken, mits gemotiveerd wanneer er sprake is sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen en voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken.
Zoals reeds eerder is aangeven, zal de verlegging van de fiets-/wandelroute en de verplaatsing van een afzonderlijk in een natuurgebied gelegen recreatiewoning waarbij de gronden worden teruggegeven aan de natuur, de beleefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit van het gebied alleen maar ten goede komen.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving
Het bestemmingsplan voorziet in een verplaatsing van een recreatiewoning, een verlegging van een fiets-/voetpad en de mogelijkheid voor verkoop van koffie, thee en ijs met beperkt terras in de Groene omgeving.
Het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Ter plaatse van de 'Greune Stet' is er geen doorgaand fiets- en voetpad meer, deze wordt in noordelijke richting verplaatst, iets meer het bos in. Bij de 'Greune Stet' wordt een rustpunt gerealiseerd waardoor de gevolgen van intensief fiets- en wandelverkeer niet meer een belasting geven aan de oever. Daarnaast wordt de oever met beplanting versterkt. Op deze wijze zal de afkalving nog slechts op een natuurlijke wijze plaatsvinden.
De te verplaatsen recreatiewoning wordt opgebouwd op een open plek in het bos, aansluitend aan een bestaand cluster van recreatiewoningen. Op de oorspronkelijke plaats van de recreatiewoning is er weer sprake van natuur (eigendom Staatsbosbeheer).
Artikel 2.6.4 Nieuwe ontwikkelingen (Nationaal Landschap Noordoost-Twente)
Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die begrensd zijn als Nationaal Landschap, als de ontwikkelingen bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten zijnde:
- a. het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
- b. de grote mate van kleinschaligheid;
- c. het groene karakter.
In de verordening zijn in bijlage 7 tabel B deze kernkwaliteiten toegespitst op de gebiedskenmerken. Voor het plangebied gelden de volgende kwaliteiten:
Het plangebied maakt deel uit van een natuurgebied en met een boscomplex dat de omzoming van de open ruimtes vormt. Er is geen sprake van grote open ruimten die planmatig of rechtlijnig verkaveld zijn. De locatie nabij Molterheurneweg 7 is gelegen in een 'rommelige driehoekstructuur'.
Artikel 2.7 Ecologische Hoofdstructuur
Het ruimtelijk beleid van de EHS is gericht op het behoud en de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden die als EHS zijn aangewezen. Om te voorkomen dat aanwezige en potentiële natuurwaarden worden aangetast, zijn in principe geen ontwikkelingen toegestaan die significante effecten hebben op deze waarden.
Er kan echter aanleiding zijn om toch ontwikkelingen toe te staan. De mogelijkheid om een uitzondering te maken op de algemene lijn van behoud en duurzame ontwikkeling van wezenlijke kenmerken en waarden, is aan strikte voorwaarden gebonden. Dit ‘nee, tenzij-beleid' is vastgelegd in artikel 2.7.3 in combinatie met artikel 2.7.4 (voorwaarden waaronder afwijking van het beschermingsregime mogelijk is). Artikel 2.7.4 is per 1 september 2013 in werking gegaan.
In artikel 2.7.4 lid 3 is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor kleinschalige ontwikkelingen die weinig impact hebben op wezenlijk kenmerken en waarden. De gemeenteraad is op grond van artikel 2.7.4 lid 3 bevoegd om bij de vaststelling van bestemmingsplannen af te wijken ten behoeve relatief kleinschalige ontwikkelingen waarvoor een wijziging van het bestemmingsplan nodig is, mits is aangetoond en verzekerd dat:
- a. de wezenlijke kenmerken en waarden slechts in beperkte mate aantast;
- b. per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS, of een vergroting van de oppervlakte van de EHS;
- c. plaatsvindt na een zorgvuldige afweging van alternatieve locaties.
Op basis van het provinciaal belang in de EHS moet de provincie in het vooroverleg akkoord geven over de toepassing van de afwijking.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid uit artikel 2.7.4 lid 3.
Het betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling. Bij het fiets-/voetpad wordt het tracé over een beperkte afstand verplaatst en wordt aangesloten op het bestaande fiets-/voetpad. Voor de te verplaatsen recreatiewoning is sprake van een vermindering van het grondbeslag ten opzichte van de oorspronkelijke locatie van de recreatiewoning. Bij de recreatiewoning Lutterzandweg 12r wordt een kleinschalig terras van geringe omvang mogelijk gemaakt, zodanig dat het ondergeschikt is aan de bestemming als recreatiewoning.
A. De wezenlijke kenmerken en waarden worden slechts in beperkte mate aangetast
Voor Lutterzand gelden de gebiedscategorie 'bestaande natuur' en 'nieuwe natuur gerealiseerd'. Hierna is per locatie aangegeven op welke wijze rekening wordt gehouden met de natuur:
- 1. Bij de verlegging van het voet-/fietspad is sprake van een verlichting van de recreatieve druk op de Dinkeloever. De gronden van het bestaande pad worden teruggegeven aan de natuur en daarvoor in de plaats komt een nieuw pad waarmee de doorgaande verbinding weer intact is. Voor het pad worden weliswaar nieuwe delen van de route aangelegd, maar er worden geen bomen gekapt. Bovendien gaat de gemeente ter plaatse van de Greune Stet nieuwe beplanting aanbrengen om de instandhouding van het uitzichtpunt van de oever te verbeteren en te verstevigen. Hiermee ontstaat een versterking voor de natuur.
- 2. De locatie van de oorspronkelijke recreatiewoning is gesitueerd in een gevoelige groene omgeving en is slechts bereikbaar via wegen en paden en niet bereikbaar via de openbare weg. Conclusie mag zijn dat de aanwezigheid en het gebruik van die recreatiewoning erg belastend is voor de groene omgeving en een negatieve factor is voor het gewenste onderlinge verband van natuurwaarden. In de drang om gebieden met hoge natuurwaarden (weer) te verbinden, komt dan snel de wenselijkheid van verplaatsing van belastende elementen in beeld.
- 3. De recreatiewoning wordt verplaatst binnen hetzelfde gebied en komt op een open plek aan de westzijde van het Lutterzand. Sinds jaren is aan de west- en oostzijde van het Lutterzand sprake van de aanwezigheid van recreatiewoningen. Aan de oostzijde is sprake van bos van hoge kwaliteit en met maximale mogelijkheden om hoge natuurwaarden (weer) in een onderling verband te brengen. Nabij de reeds aanwezige recreatiewoningen aan de westzijde (bij de Lutterzandweg en nabij Landgoedcamping Het Meuleman) is sprake van bos van een duidelijk mindere kwaliteit, een groot aantal open plekken en de nabijheid van (ook verharde) openbare wegen. Gezien de wens om de nieuwe natuur in de groene omgeving te ontdoen van storende dan wel belastende elementen, is een verhuizing van die elementen naar de rand (in dit geval naar bovenomschreven westzijde) en bij toereikende ontsluitingswegen zeer wenselijk. Na verplaatsing van de recreatiewoning kan de nieuwe natuur maximaal ingezet worden voor het ontwikkelingsperspectief 'realisatie groene en blauwe hoofdstructuur' en het bijbehorend aspect 'aaneengesloten structuur van natuurgebieden'. Op de oorspronkelijke locatie van de recreatiewoning nabij Molterheurneweg 7 is sprake van een - voor de factor natuur ongewenst - grondbeslag (bestemmingsvlak 'Recreatie - Recreatiewoning') van ruim 900 m2. Voor de open plek in het minder waardevol te achten bosgebied, kan worden uitgegaan van een grondbeslag van circa 400 m2. Dit betreft dus een duidelijke vermindering.
- 4. Voor het terras bij de bestaande recreatiewoning Lutterzandweg 12r is de ontwikkeling voor de verkoop van koffie, thee en ijs met beperkt terras van maximaal 30 m2, zodanig kleinschalig dat het ondergeschikt is aan de bestemming als recreatiewoning. Hiervoor gaat geen areaal en kwaliteit van natuur verloren; de natuur blijft onverminderd in stand.
B. Per saldo een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS, of een vergroting van de oppervlakte van de EHS
In het kader van de voorliggende ontwikkeling is per saldo sprake van een verbetering voor de natuur. Hieronder zijn per locatie de gevolgen aangegeven (zoals ook aangegeven onder A), waaruit blijkt dat per saldo een natuurverbetering plaatsvindt.
- 1. De locatie van het oude tracé wordt ingericht voor natuur. Bij de verlegging van het fiets-/voetpad ontstaat minder recreatieve druk op de natuur. Tevens wordt bij de Greune Stet nieuwe beplanting aangebracht. Hiermee ontstaat een versterking voor de natuur.
- 2. De oorspronkelijke locatie van de recreatiewoning, die waardevol is voor de natuur, wordt teruggegeven aan de natuur. De mogelijkheden voor de oorspronkelijke recreatiewoning zijn belastend voor de gevoelige groene omgeving. Ook heeft dit een negatief effect op het gewenste onderlinge verband van natuurwaarden. Door de recreatiewoning (belastend element) te verplaatsen, kunnen gebieden met hoge natuurwaarden worden verbonden.
- 3. De recreatiewoning komt aan de westzijde van het Lutterzand, waar sinds jaren sprake is van recreatiewoningen. De recreatiewoning wordt gesitueerd op een open plek. In dit gebied heeft het bos een duidelijk mindere kwaliteit, zijn een groot aantal open plekken en is er de nabijheid van (ook verharde) openbare wegen. Om natuur te ontdoen van belastende elementen, is een verhuizing van de recreatiewoning naar de nieuwe locatie bij ontsluitingswegen zeer wenselijk. Op de oorspronkelijke locatie kan de nieuwe natuur maximaal ingezet worden voor de realisatie van de groene en blauwe hoofdstructuur en een aaneengesloten structuur van natuurgebieden. Bovendien wordt de oppervlakte van de natuur in de EHS vergroot. Op de oorspronkelijke locatie is sprake van een grondbeslag van ruim 900 m2. Voor de open plek in het minder waardevol te achten bosgebied, wordt uitgegaan van een grondbeslag van circa 400 m2. Dit betreft dus een duidelijke vermindering.
- 4. Bij de locatie Lutterzandweg 12r blijft de natuur onverminderd in stand. Er gaat geen areaal en kwaliteit van natuur verloren.
C. Zorgvuldige afweging van alternatieve locaties.
Bij de voorgenomen ontwikkelingen is sprake van een zorgvuldige afweging. Bij de ontwikkeling is ingezet op een duurzame oplossing, zie ook paragraaf 4.3. Hierbij is gekeken naar verschillende locaties, de bestaande en potentiële natuurwaarden en recreatieve functies. Voor de verlegging van het fiets-/voetpad is in de directe omgeving, aansluitend op het bestaande pad, een tracé gevonden. Voor de verplaatsing van de recreatiewoning is ook gekeken naar andere locaties met bebouwing in de nabije omgeving, zoals aangegeven onder A. Gekozen is voor een locatie nabij de reeds aanwezige recreatiewoningen aan de westzijde van het Lutterzand, omdat hier sprake is van een minder waardevol te achten bosgebied, een groot aantal open plekken en de nabijheid van openbare wegen. De ontwikkeling op Lutterzandweg 12r is zodanig kleinschalig dat het ondergeschikt is aan de bestemming als recreatiewoning, waarbij de natuur blijft onverminderd in stand blijft. De ontwikkelingen worden landschappelijk en natuurlijk ingepast in de omgeving. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd, zie verder paragraaf 3.3. De quickscan is opgenomen in Bijlage 2. Hieruit blijkt dat, rekening houdend met de genoemde uitgangspunten, er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect ecologie.
In het kader van de voorliggende ontwikkeling is sprake van een verbetering voor de natuur. De afwijking van het EHS-beleid is hiermee gerechtvaardigd. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is in een vroegtijdig stadium op bestuurlijk en ambtelijk niveau met de provincie overleg gevoerd. De provincie heeft aangegeven er van overtuigd te zijn dat in de voorliggende situatie de gemeente Losser inhoudelijk op de juiste wijze gaat handelen.
Conclusie
De provincie heeft aangegeven akkoord gegeven over de toepassing van de afwijking. Geconcludeerd mag worden dat in dit geval sprake is van een uitwisseling die geen netto-verlies (maar netto-winst) van areaal en kwaliteit met zich meebrengt en die bijdraagt aan de samenhang van de wezenlijke kenmerken en waarden in de betreffende gebiedscategorieën.
2.4 Regionaal Beleid
2.4.1 Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap Noordoost-Twente
Door de gemeenten Tubbergen, Dinkelland, Oldenzaal en Losser, het Waterschap Regge en Dinkel en de provincie Overijssel is een gebiedsprogramma opgesteld voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Het gebied heeft deze status te danken aan de bijzondere kwaliteiten van het gebied zoals de grote mate van kleinschaligheid, het groene karakter en een samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. De opgave is om deze bijzondere kwaliteiten te behouden, te beheren en waar mogelijk te versterken. De doelen voor Nationaal Landschap Noordoost-Twente in 2013 zijn opgeschreven in het Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap Noordoost-Twente.
De ontwikkelingsrichtingen die het perspectief geeft, zijn:
- landbouwers maken het landschap (ontwikkeling van landbouw waarbij rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap);
- koester de gebiedskwaliteiten (de structuur en de bijzondere kwaliteit van het landschap koesteren, verder ontwikkelen en versterken);
- versterk de beleving van een onthaastend landschap (aanleg nieuwe wandel- en fietspaden, routes, (informatie-)voorzieningen om de recreatie te bevorderen. Tegelijkertijd dient echter wel de kwaliteit en sfeer van het gebied behouden te blijven);
- zorg voor een groene woon- en werkomgeving (vestiging van bewoners en bedrijven in het buitengebied is mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden en/of versterkt).
Aan de hand van deze ontwikkelingsrichtingen is een aantal concrete actiepunten benoemd (uitvoeringsprojecten). In het Uitvoeringsprogramma voor het Nationaal Landschap zal uiteindelijk, met zicht op de beschikbare middelen, een keuze worden gemaakt betreffende de uitvoering van de actiepunten.
In het gebiedsprogramma 2007-2013 zijn daarbij 6 programmalijnen onderscheiden:
- 1. Perspectiefvolle landbouw.
- 2. Behoud en versterking van de kwaliteit van natuur en (cultuur)landschap.
- 3. Economische vitaliteit.
- 4. Versterking sociale vitaliteit en leefbaarheid.
- 5. Veerkrachtig watersysteem.
- 6. Gebieds- en planuitwerkingen en procesactiviteiten.
Ambities voor natuur zijn tot 2013:
- Het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur inclusief ecologische verbindingszones (uiteindelijk circa 1.750 hectare nieuwe natuur), met een aandeel van 40-60 % particulieren in het eigendom en beheer; beschermen van natuurwaarden en soortendiversiteit.
- Behoud en ontwikkeling van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap. Herstel en behoud van de kwaliteit van open en kleinschalige landschappen (cultuurhistorische kwaliteiten). Kansen benutten om de archeologische waarde als onderdeel van het cultuurlandschap te behouden, zichtbaar te maken en de kennis erover toegankelijk te maken voor bewoners en bezoekers.
- Behoud en ontwikkeling van de landgoederen in Noordoost-Twente, als cultureel erfgoed en als dragend element in de versterking van de landschappenstructuur.
- Stimuleren van aanleg, herstel en beheer van landschapselementen via het Landschapszorgsysteem.
Vanuit de programmalijn economische vitaliteit zijn de ambities onder meer:
- Vergroten van belevingswaarde en de recreatieve voorzieningen in de natuur en op het platteland. Het uitbreiden van de routenetwerken en het bevorderen van recreatief (mede-)gebruik.
- Het verbeteren van de kwaliteit van recreatievoorzieningen en toeristische bedrijven.
Eén van de daarbij genoemde doelen is de uitbreiding van het fietsnetwerk en de kwaliteitsverbetering van fietspaden.
Ook is een doelstelling om een gezamenlijke visie te hebben op kwaliteit en kwantiteit van verblijfsaccommodaties, waaronder inpassing of verplaatsing van recreatiebedrijven, inclusief plan van aanpak en faciliterende maatregelen.
Conclusie
Door vastlegging van de nieuwe route, de verplaatsing van de recreatiewoning en mogelijkheid voor verkoop van koffie, thee en ijs met beperkt terras worden de ambities van de visie gediend.
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.5.1 Kadernota Buitengebied Losser
In de Kadernota Buitengebied Losser is de gemeentelijke ontwikkelingsvisie weergegeven voor het buitengebied van de gemeente Losser. Onder meer wordt aangegeven waar de gemeente wil intensiveren en extensiveren in agrarische activiteiten. Daarnaast is voor verschillende thema's een visie gegeven, zoals ten aanzien van verblijfsrecreatie en de ontwikkeling van het landschap.
Afbeelding: Uitsnede kadernota
Verblijfsrecreatie
De 'moderne recreant' vraagt kwaliteit. Rust en ruimte zijn daarbij belangrijke begrippen. Wat betreft bestaande recreatiebedrijven zal de gemeente initiatieven op het gebied van kwaliteitsverbetering ondersteunen. Voor een aantal recreatiebedrijven kan dit betekenen dat wordt gezocht naar een ruimere opzet van het terrein. Daarbij kan uitbreiding van het terrein aan de orde zijn om het bestaande aantal standplaatsen te behouden. In combinatie met een goede inpassing van het terrein zijn hier wellicht mooie resultaten te behalen. De gemeente verwacht in dat kader veel van de uitvoering van 'bedrijfsnatuurplannen'. Met name in het Lutterzand streeft de gemeente naar een verbetering van de landschappelijke inpassing van de bestaande terreinen.
Versterken landschapsstructuur
In de jonge ontginningen binnen het jong heide- en broekontginningslandschap streeft de gemeente bij voorbeeld naar een accentuering van de grootschaligheid. In deze gebieden is beplanting dan ook hoofdzakelijk gewenst langs wegen en bestaande natuurelementen. In de oudere ontginningen streeft de gemeente naar het ontwikkelen en versterken van een meer fijnmaziger karakter. In deze gebieden is de visie gericht op het aanbrengen van weg- en kavelbeplanting, erfbeplanting en boselementen. Binnen hetzelfde landschapstype kan op die manier een accentverschil ontstaan, zodat het eigen karakter van de oudere en de jongere ontginningen kan worden benadrukt.
Conclusie
De kwaliteitsverbetering van recreatieterreinen is één van de ambities van de gemeente Losser. Ook wordt een verbetering van de landschappelijke inpassing van bestaande terreinen in het Lutterzand voorgestaan en daar valt in dit geval veel winst te behalen.
2.5.2 Bestemmingsplan Buitengebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Losser. De geldende planologisch-juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in bestemmingsplan 'Buitengebied', dat op 19 maart 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de voorgenomen ontwikkeling bij Lutterzand mogelijk. Het bestemmingsplan is afgestemd op het bestemmingsplan 'Buitengebied'.
2.5.3 Toekomstvisie Lutterzand
In het gebied Lutterzand zijn van oudsher veel functies aanwezig. In het gebied komen landgoederen voor, er is sprake van bosbouw, natuur, landbouw, dagrecreatie en verblijfsrecreatie. Het gebied is van belang als stedelijk uitloopgebied voor een aantal plaatsen in de omgeving. Het gebied kent een uitgebreid netwerk aan fiets- en wandelpaden en is aangewezen als aardkundig monument. Daarnaast speelt ook water een rol vanwege de Dinkel die door dit gebied stroomt.
Voor Lutterzand is een realistische integrale toekomstvisie opgesteld, waarin alle functies een plek hebben gekregen. De visie beperkt zich niet alleen tot het natuurgebied Lutterzand. Er is gekozen voor een groter gebied om voldoende ontwikkelingsperspectief voor de verschillende functies te hebben.
De toekomstvisie is gericht op het verbeteren van knelpunten en het maken van een kader voor ontwikkelingen in het gebied. In de toekomstvisie zijn de huidige waarden, knelpunten en kansen in beeld gebracht.
Voor dagrecreatie gelden onder andere de volgende kansen:
- Spreiden van bezoekers over het Lutterzand door middel van aanleg van extra wandel- en fietspaden.
- Gebied voor dagrecreatie vergroten.
- 'Ontmengen' van fietser, wandelaars en auto's.
Voor verblijfsrecreatie gelden onder andere de volgende kansen:
- Verblijfsrecreatie door middel van 'groei-krimp' clusteren zodat het grootste deel van het Lutterzand vrij blijft van huisjes of stacaravans.
- Groei gericht op kwaliteit, rust en wellness.
- Ontwikkeling van verblijfsrecreatieve voorzieningen volgens het 'voor wat hoort wat' principe.
Bij de toekomstvisie voor het Lutterzand staat de kernkwaliteit 'natuur' voorop. Ook krijgen de functie recreatie en landbouw voldoende ruimte, maar wel met oog voor de natuurwaarden en ruimtelijke afbakening. De Dinkel krijgt bijzondere aandacht en bescherming. De druk van bezoekers en parkeerders op het gebied wordt zoveel mogelijk verspreid. Kwaliteit en eenduidige uitstraling vormen de basis voor recreatieve voorzieningen.
Op de afbeelding 'Uitsnede kaart Toekomstvisie Lutterzand' zijn de zoneringen van de toekomstvisie in beeld gebracht.
Afbeelding: Uitsnede kaart Toekomstvisie Lutterzand
Voor het plangebied geldt het volgende:
- 1. De gronden van het oude en nieuwe fiets-/voetpad vallen binnen de zone 'natuur met dagrecreatie'. Het grootste deel van Lutterzand blijft voor de recreant gewoon openbaar toegankelijk. In deze zone met subkoers dagrecreatie ontstaan er kansen voor optimalisatie van het routenetwerk voor wandelen en fietsen, plaatsing van meubilair van natuurlijke materialen en informatiepanelen over de aanwezige natuur- en cultuurhistorische waarden. Een spreiding van bezoekers kan gestimuleerd worden door een slimme routing, bebording en verspreiding van voorzieningen.
- 2. De locatie van de voormalige recreatiewoning valt binnen de zone 'natuur'. De natuurwaarden in de zone 'natuur' zijn bijzonder en vragen om bescherming. Het gebied tussen de Kramerwatergang en de Dinkel leent zich bij uitstek voor een beperkte toegang. Dit gebied is daarom in de toekomst voorzien als groene 'natuur' zone. Voor de toekomst is het van belang dat de verstorende werking van woonfuncties in de natuurzones niet verder toe neemt. Het betekent dat een eventuele andere bestemming geen verstorende werking op de natuurwaarden mag hebben en geen toename van de bebouwing teweeg kan brengen. De activiteiten moeten aansluiten bij het de uitgangspunten van deze toekomstvisie: kwaliteit, rust, wellness en natuur.
- 3. De gronden van de nieuw te bouwen recreatiewoning valt binnen de zone 'natuur met verblijfsrecreatie/horeca'. De toekomstvisie gaat uit van een ruimtelijke clustering van de verblijfsrecreatie. Wensbeeld is dat losse huisjes, verspreid over het Lutterzand, in de toekomst niet meer voorkomen. De locaties voor verblijfsrecreatie en horeca zijn afgebakende zones waarbij nog steeds de natuur voorop staat. In deze zones heeft de verblijfsrecreatie wel ontwikkelingsmogelijkheden gericht op kwaliteit, mits deze aangepast zijn op natuurwaarden en het karakter van het Lutterzand. Indien ondernemers in de toekomst verblijfsrecreatieve voorzieningen willen ontwikkelen, zullen zij binnen de aangewezen clusters ruimte moeten zoeken. Deze geclusterde benadering biedt kansen voor een specifieke marketing gericht op natuurbeleving, rust, wellness en kwaliteit.
- 4. De bestaande en te behouden recreatiewoning valt binnen de bestemming 'natuur met dagrecreatie'. Zie onder 1 voor de uitgangspunten van deze zone.
De voorgenomen ontwikkelingen passen binnen de uitgangspunten die voor de verschillende zones gelden.
2.5.4 Welstandsnota
Om de kwaliteit van de gebouwde omgeving te bewaken is door de gemeente het welstandsbeleid geformuleerd in de Welstandsnota. Het welstandsbeleid is opgesteld aan de hand van gebiedsgerichte welstandscriteria en deze criteria zijn weer gekoppeld aan deelgebieden. De verschillende deelgebieden hebben een duidelijk waarneembare samenhang door de verschijningsvorm en functie van de bebouwing in combinatie met de stedenbouwkundige opzet. Vaak is de bebouwing ook in dezelfde periode gerealiseerd. Naast de verschijningsvorm en de functie is ook de hoofdstructuur een middel om tot een gebiedsindeling te komen.
In de door de gemeenteraad op 22 maart 2004 vastgestelde Welstandsnota zijn richtlijnen opgenomen voor het plangebied. De locaties van het plangebied vallen binnen 'heide- en broekontginningslandschap' en 'essen-kampenlandschap'. Het beleid is er op gericht dat de bebouwingskarakteristieken worden gerespecteerd. Geformuleerd is ook dat nieuwe woningen (villa's) door erfinrichting, plaatsing en hoofdvorm van de gebouwen in het landschap dienen te worden ingepast. Andere stijlen en vormgeving zijn binnen deze voorwaarden goed mogelijk.
Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten
3.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Allereerst wordt inzicht gegeven in de bestaande situatie van het plangebied.
Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied.
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de relevante aspecten en een samenvatting van de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor meer uitgebreide informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.
3.2 Cultuurhistorie En Archeologie
In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die in 2007 van kracht is geworden. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden.
De belangrijkste uitgangspunten van de Wamz zijn:
- archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
- archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming
- de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voorzover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.
De gemeente dient de ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.
Met de Wamz is ook de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Deze wet is gericht op het behoud van bouwkundige monumenten, zoals gebouwen en bouwwerken, het behoud van archeologische monumenten en landschappelijke monumenten en de bescherming van beschermde stads- en dorpsgezichten.
Archeologie
In de Wamz wordt tevens de aanwijzing van archeologische monumenten geregeld. De wet bepaald daarnaast dat archeologisch waardevolle terreinen op een herkenbare manier in het plan worden vastgelegd.
Door de provincie Overijssel zijn de archeologische verwachtingswaarden in beeld gebracht op de 'Archeologische verwachtingskaart'. Een uitsnede hiervan is weergeven op de afbeelding 'Uitsnede archeologische verwachtingskaart'.
Afbeelding: Uitsnede archeologische verwachtingskaart
De locaties van het plangebied hebben hoge en middelhoge verwachtingswaarden.
Het gebied met de hoge verwachtingswaarde betreft de locatie van de oorspronkelijke recreatiewoning. Voor gebieden met een hoge verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij werkzaamheden dieper dan 30 cm (beneden maaiveld) en een oppervlakte van meer dan 2.000 m2. Gezien het feit dat op deze locatie geen fysieke ingrepen met betrekking tot de bodem worden verricht, is er in het kader van dit bestemmingsplan geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. In dit plan is de hoge archeologische verwachtingswaarde vastgelegd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Het gebied met de middelhoge verwachtingswaarde betreft de overige locaties van het plangebied. Voor gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij werkzaamheden dieper dan 30 cm (beneden maaiveld) en een oppervlakte van meer dan 2.500 m2. Bij de voorgenomen ontwikkelingen is dit niet het geval. Derhalve wordt gesteld dat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. In dit bestemmingsplan is de middelhoge archeologische verwachtingswaarde vastgelegd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
In het plangebied komen geen archeologische monumenten voor.
Bouwkundige monumenten
Er zijn in Nederland rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten in Nederland.
Monumenten met de status rijksmonument vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W). De bescherming van deze monumenten is afdoende geregeld in het kader van de Monumentenwet. In het plangebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig.
De gemeentelijke monumenten hebben geen nationale betekenis, maar zijn wel van belang voor een gemeente of regio. Deze groep is omvangrijker, maar heeft geen officiële status. In het plangebied komen geen gemeentelijke monumenten voor.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.
3.3 Ecologie
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.
Soortenbescherming
Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Zorgplicht
De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.
Onderzoek
In het kader van het bestemmingsplan is een ecologische quickscan uitgevoerd (EcoGroen Advies BV, projectcode 13135, van 13 mei 2013). De quickscan is opgenomen in Bijlage 2.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Van de voorgenomen ontwikkelingen ligt alleen de locatie van de voormalige recreatiewoning binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Dinkelland. De overige drie locaties liggen er net buiten. In een Natura 2000-gebied zijn erven (verhardingen en tuinen) over het algemeen geëxclaveerd. Dit betekent dat deze geen onderdeel zijn van het Natura 2000-gebied. De sloop van de woning heeft dus geen directe effecten op het Habitatrichtlijngebied.
Omdat het erf van de locatie echter wel omgeven wordt door Natura 2000 en ook direct grenst aan het habitattype Alluviale bossen, zijn effecten op voorhand niet uit te sluiten. Of effecten optreden hangt grotendeels af van de wijze van werkzaamheden en eventuele nieuwe inrichting van de locatie. De woning is niet meer aanwezig. Indien de werkzaamheden op de locatie daadwerkelijk beperkt blijven tot het erf en geen ingrepen uitgevoerd worden die de abiotische omstandigheden van de locatie en de omgeving aantasten (bijvoorbeeld verlaging van het grondwaterpeil of vergravingen), zijn negatieve effecten naar verwachting uit te sluiten.
De overige ontwikkelingen vinden plaats buiten het Natura 2000-gebied. Van directe effecten is hier dus geen sprake. Eventueel optredende effecten blijven beperkt tot effecten als gevolg van externe werking.
Gezien de al hoge recreatiedruk op en in de omgeving, wordt niet verwacht dat de wijzigingen leiden tot een meetbare toename van de recreatiedruk. Ook de aanleg van de fietspaden en de (ver)bouwing van de woning gebeurt op de hogere delen ten opzichte van de Dinkel, waardoor hier naar verwachting geen sprake zal zijn van aantasting van bijvoorbeeld grondwaterstanden. Ook door deze ontwikkelingen worden dus geen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied verwacht.
Ecologische Hoofdstructuur
Van de vier locaties liggen de drie locaties binnen de begrenzing van de EHS. De EHS is op alle drie de locaties begrensd als EHS 'bestaande natuur' en 'nieuwe natuur gerealiseerd'. Omdat het EHS-beleid (in Overijssel) geen externe werking kent, of te wel effecten die van buitenaf op de EHS een negatief zouden kunnen hebben, is voor de andere locatie geen toetsing aan het EHS-beleid aan de orde.
Bij de voorgenomen ontwikkelingen van de locaties binnen de EHS moet worden getoetst aan het EHS-beleid. Hiervoor moet worden gekeken naar het type natuur dat op de locatie aanwezig is en door de ontwikkeling dus verdwijnt.
Op alle drie de locaties betreft het hier het natuurbeheertype Droog bos met productie. Alleen het fietspad is ook deels begrensd als het natuurbeheertype Dennen-, eiken- en beukenbos. De waarden van deze bosgebieden zijn relatief beperkt. Er zijn bijvoorbeeld geen beschermde of bedreigde plantensoorten aangetroffen of strikt beschermde diersoorten.
In de ecologische quickscan is aangegeven dat hiervoor een compensatieopgave geldt. Dit is gebaseerd op het op dat moment geldende provinciale beleid. Echter, zoals in paragraaf 2.3.2 is aangegeven, is de provinciale Omgevingsverordening gewijzigd. Volgens de gewijzigde Omgevingsverordening, die per 1 september 2013 in werking is gegaan, geldt voor dat onderdeel dat gemeenten onder voorwaarden gemotiveerd kunnen afwijken van het provinciale EHS-beschermingsbeleid. In paragraaf 2.3.2 is inzichtelijk gemaakt dat de voorgenomen ontwikkelingen op de betreffende locaties leiden tot een natuurverbetering. De afwijking van het EHS-beleid is hiermee gerechtvaardigd. In het voorliggende geval is sprake van een uitwisseling die geen netto-verlies, maar netto-winst van areaal en kwaliteit met zich meebrengt. Ook dragen de ontwikkelingen bij aan de samenhang van de wezenlijke kenmerken en waarden in de bijbehorende gebiedscategorieën.
Soortbescherming
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat in het plangebied diverse beschermde soorten (kunnen) voorkomen. Geconcludeerd wordt dan ook dat negatieve effecten te verwachten zijn op individuen en leefgebied van beschermde soorten.
De negatieve effecten op vaste rust- en verblijfplaatsen hebben echter alleen betrekking op algemene soorten (tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet) en vogels (beoordeeld als tabel 2 van de Flora- en faunawet). Voor de algemene soorten geldt een algehele vrijstelling op de ontheffingsplicht bij ruimtelijke ingrepen en zijn vervolgstappen dus niet noodzakelijk. Voor vogels geldt dat voor verstorende werkzaamheden in het broedseizoen geen ontheffing wordt verleend, omdat het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen over het algemeen een goed alternatief is.
Wanneer de werkzaamheden dus buiten het broedseizoen uitgevoerd worden, zijn vervolgstappen niet noodzakelijk. De zorgplicht blijft, ongeacht de status van de soorten, wel van kracht.
Conclusie
Rekening houdend met het bovenstaande leidt het aspect ecologie niet tot beperkingen van de voorgenomen ontwikkeling.
3.4 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluids(over)last ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer of industrieterreinen. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect 'geluid'.
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen kunnen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen kunnen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.
De voorgenomen woning wordt niet gerealiseerd binnen het invloedsgebied van spoorwegen en industrieterreinen, welke voorzien zijn van een geluidszone volgens de Wet geluidhinder (Wgh). Derhalve zijn deze geluidsaspecten niet relevant. In dit geval is alleen het wegverkeerslawaai relevant.
Wegverkeerslawaai
Aangezien recreatiewoningen volgens de Wet geluidhinder (artikel 1) niet worden aangeduid als geluidgevoelige object, behoeft het aspect geluid ingevolge die regelgeving geen nadere toelichting.
Vorenstaande laat onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of het aspect geluid een aanvaardbaar woon- en/of leefklimaat bij de recreatiewoning in de weg staat. De te verplaatsen recreatiewoning ligt nabij een verharde weg voor niet-doorgaand verkeer met door het jaar heen een beperkte intensiteit van het verkeer. In dat kader kan worden opgemerkt dat, ondanks de nabije aanwezigheid van de weg, sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
3.5 Bodem
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.
Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Onderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie van de nieuw te bouwen recreatiewoning (Eco Reest BV, Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van Lutterzandweg te De Lutte (Losser), projectnummer 130330, van 24 april 2013). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.
Het doel van het onderzoek is om een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein om te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie.
Het onderzoeksterrein heeft een oppervlakte van circa 900 m2 en bestaat uit een open plek in het bos. Ter plaatse zijn geen verhardingen aanwezig. Tijdens de terreininspectie is het maaiveld onderworpen aan een visuele inspectie met betrekking tot asbest verdacht materiaal. Dergelijk materiaal is visueel niet waargenomen.
Uit de veldwerkzaamheden kan worden geconcludeerd dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit matig fijn, plaatselijk humeus zand. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op 1.5 m-mv.
Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal bij het onderzoeksterrein waargenomen.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat er in het grondwater overschrijdingen van de streefwaarden aan barium en zink uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De tussenwaarden nader onderzoek zijn niet overschreden. De verhogingen worden beschouwd als zijnde achtergrondconcentraties.
De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, wordt hiermee derhalve bevestigd. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de recreatieve bestemming van het terrein, is geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn.
De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de recreatieve bestemming van het terrein. Toepassing van eventueel vrijkomende grond op het terrein zelf wordt geacht als milieuhygiënisch verantwoord.
Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaatsvinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend AP-04 onderzoek. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.
Conclusie
Het aspect bodem leidt niet tot beperkingen van de voorgenomen ontwikkeling.
3.6 Water
3.6.1 Algemeen
De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij het Waterschap Regge en Dinkel. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.
3.6.2 Waterrelevant Beleid
De belangrijkste beleidsdocumenten, waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven, zijn de 4e Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), Beleidslijn Grote Rivieren en de Nota Ruimte.
3.6.3 Watertoetsproces
De gemeente Losser heeft het Waterschap Regge en Dinkel geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. In Bijlage 4 zijn de samenvatting en de resultaten hiervan opgenomen. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Er is geen toename van het verhard oppervlakte, maar juist een afname. Het bestemmingsvlak van de oorspronkelijke woning was ruim 900 m2, het nieuwe bestemmingsvlak van de te verplaatsen recreatiewoning is circa 400 m2. Het nieuwe tracé van het fiets-/voetpad is circa 100 m2 ruimer.
Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied. De locatie met gronden die teruggegeven wordt aan de natuur, ligt het meest nabij de Dinkel. Hier vinden geen vergravingen plaats, maar zijn de gronden bestemd voor de natuur.
Hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Riolering
Het afvalwater zal worden afgevoerd via een persleiding die reeds aanwezig is in het plangebied.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte.
3.7 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
- b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
- d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Besluit niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Vooralsnog geldt dat:
- voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
- voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
- voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.
Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven. Daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
3.8 Bedrijven En Milieuzonering
De locaties van het plangebied liggen in een natuurgebied. In de omgeving van de locaties waarvoor in het voorliggende bestemmingsplan een milieugevoelige functie is toegestaan, zijn geen bedrijven met milieuzones gevestigd. Daarom hoeft geen nadere aandacht te worden besteed aan het aspect bedrijven en milieuzonering.
Conclusie
Voor het voorliggend bestemmingsplan vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering.
3.9 Externe Veiligheid
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid ('Indeling Leidraad maatramp') zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.
Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (hierna: Bevi) regels gesteld.
Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:
- Of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico.
- Of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor kwetsbare objecten geldt een plaatsgebonden risico PR 10-6 en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR 10-6.
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Buisleidingen
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals aardgas, plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Conclusie
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan leidt het aspect externe veiligheid niet tot belemmeringen.
Hoofdstuk 4 Het Plan
4.1 Algemeen
Dit bestemmingsplan beoogt de vastlegging van een nieuwe route voor het fiets-/voetpad. Ter plaatse van de 'Greune Stet' is, door de meanderende Dinkel, het tot voor kort in gebruik zijnde toeristisch fiets-/voetpad voor een deel verdwenen en onbruikbaar geworden. Voor dat fiets-/voetpad moet in de directe omgeving een alternatief worden gevonden. Het pad wordt in noordelijke richting verplaatst. Bij de 'Greune Stet' wordt een rustpunt gerealiseerd waardoor de gevolgen van intensief fiets- en wandelverkeer niet meer een belasting geven van de oever. Daarnaast wordt de oever met beplanting versterkt. Op deze wijze zal de afkalving nog slechts op een natuurlijke wijze plaatsvinden.
In combinatie met de vastlegging van die nieuwe toeristische route kan gekomen worden tot een verplaatsing van een recreatiewoning van een 'los' in het natuurgebied gelegen locatie naar een locatie aansluitend aan de bestaande huisjes nabij Paviljoen 't Lutterzand. Op die wijze kan de waardevolle locatie in het natuurgebied worden teruggegeven aan de natuur. Daarnaast wordt bij de recreatiewoning Lutterzandweg 12r de verkoop van koffie, thee en ijs met terras van maximaal 30 m2 mogelijk gemaakt, ondergeschikt aan de bestemming als recreatiewoning.
4.2 Beschrijving Bestaande Situatie
Het Lutterzand is in 2007 aangewezen als aardkundig monument. Het is een natuurmonument dat zijn belang ontleent aan zijn aardkundige (geologische, geomorfologische, bodemkundige) betekenis. Een aardkundig monument heeft geen status als een rijks- of gemeentelijk monument, maar is bedoeld om interesse voor het gebied op te wekken en de kennis over dit gebied onder een breder publiek te verspreiden. Ook terreinbeheerders zetten zich in voor bescherming en behoud van aardkundig waardevolle landvormen. Voorts hebben verschillende landelijke organisaties zich het lot van de aardkundige resten in het landschap aangetrokken.
Afbeelding: Fiets-/voetpad door het Lutterzand nabij de 'Greune Stet'
Het gebied Lutterzand is een natuurgebied en in alle seizoenen aantrekkelijk om te wandelen en fietsen. Met de (ANWB) Luttermarkeroute en de Saksenroute (fiets- en wandelroute) is het gebied goed toegankelijk.
Door het gebied loopt de rivier de Dinkel. Deze rivier begint in de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen en komt bij Losser Nederland binnen. Het eerste gedeelte op Nederlands grondgebied meandert de rivier ongehinderd langs het Lutterzand. Het riviertje kronkelt door het landschap en doordat het water in de buitenbocht sneller stroomt dan in de binnenbocht zijn daar door erosie steile oeverranden ontstaan.
Het tracé van het fiets-/voetpad ligt bij de 'Greune Stet' kort langs de Dinkel.
Nabij de locatie Molterheurneweg 7 is sprake van de aanwezigheid van een vrijstaande, 'los' in het natuurgebied gelegen, recreatiewoning. Terwijl ter hoogte van de kruising Saksenroute - Lutterzandweg (nabij Paviljoen 't Lutterzand) sprake is van de geclusterde aanwezigheid van recreatiewoningen.
Op de locatie Lutterzandweg 12r is een recreatiewoning aanwezig. De locatie ligt ten noordoosten van de meander 'Greune Stet' en ligt nabij het tracé van het fiets-/voetpad.
4.3 Afweging Ontwikkeling
Bij de 'Greune Stet' in het Lutterzand, tussen de Kribbenbrugweg en de Lutterzandweg, is de veel gebruikte fiets-/wandelroute (Luttermarkeroute) gelegen.
Het fiets-/voetpad is uitgesleten door zandverstuivingen waardoor er boomwortels bloot zijn komen te liggen. Er zijn hierdoor niet overbrugbare hoogteverschillen ontstaan, zie de afbeelding 'Huidige situatie fiets-/voetpad'. De huidige fiets-/wandelroute is over het dit tracé niet meer toegankelijk/bruikbaar en een verlegging van het fietspad is daarom noodzakelijk.
Afbeelding: Huidige situatie fiets-/voetpad nabij de 'Greune Stet'
De eigenaar van de ondergrond kan zich vinden in die verplaatsing, mits er sprake zal zijn van een duurzame oplossing. Met het oog op een duurzame oplossing is ingezet op de verplaatsing van de solitair in het natuurgebied gelegen recreatiewoning naar het cluster van veertien recreatiewoningen rondom Paviljoen 't Lutterzand. Ook wordt bij de recreatiewoning Lutterzandweg 12r de verkoop van koffie, thee en ijs met terras van maximaal 30 m2 mogelijk gemaakt, zodanig dat het ondergeschikt is aan de bestemming als recreatiewoning.
Argumenten om mee te werken aan een duurzame oplossing zijn de volgende:
- 1. Er spelen veel belangen bij het in stand houden van een fiets-/wandelroute langs de 'Greune Stet', zowel voor toeristen als eigen inwoners. De 'Greune Stet' is één van de parels van de gemeente Losser. Een toegankelijkheid voor fietsers en wandelaars is er alleen via de fiets-/wandelroute en daarmee is de fiets-/wandelroute van wezenlijk belang voor de gemeente.
- 2. De plaats van de nieuw te bouwen recreatiewoning is zoveel mogelijk bepaald in de directe omgeving van bestaande huisjes. Daarbij is rekening gehouden met de aanwezige wegen en rioolaansluitingen.
- 3. Het nieuwe tracé van het fiets-/voetpad bij de 'Greune Stet' loopt aan de onderzijde van de heuvel bij de 'Greune Stet' en maakt daarmee de doorgaande verbinding weer intact.
In het kader van ecologie is sprake van een natuurverbetering door de verplaatsing van een recreatiewoning en verlegging van het fiets-/voetpad. De oorspronkelijke locatie van de recreatiewoning en het oorspronkelijke tracé worden teruggegeven aan de natuur.
- De oorspronkelijke plaats van de recreatiewoning ligt 'los' in het natuurgebied ten zuidwesten van de Dinkel. Dit betreft een waardevolle locatie in het natuurgebied. De locatie wordt teruggegeven aan de natuur. De nieuwe recreatiewoning wordt aansluitend aan een bestaand terrein met recreatiewoningen gebouwd.
- Bij de 'Greune Stet' wordt een rustpunt gerealiseerd waardoor de gevolgen van intensief fiets- en wandelverkeer niet meer een belasting geven aan de oever. De oever wordt met beplanting versterkt. Op deze wijze zal de afkalving nog slechts op een natuurlijke wijze plaatsvinden. De toegankelijkheid van het pad wordt gebied wordt beperkter om afkalving als gevolg van intensiteit tegen te gaan.
4.4 Beschrijving Plan
Vertaling in het bestemmingsplan
Het voorgenomen ontwikkelingen zijn vertaald in het bestemmingsplan:
- 1. Voor de gronden van het oude tracé is de bestemming 'Natuur - Natuur en Bos' opgenomen en voor de gronden van het nieuwe tracé de bestemming 'Verkeer - Fietspad'.
- 2. Op de oorspronkelijke plaats van de recreatiewoning is er weer sprake van natuur, daarvoor is de bestemming 'Natuur - Natuur en Bos' opgenomen.
- 3. De gronden ter plaatse van de nieuwe recreatiewoning hebben de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning'.
- 4. De bestaande en te behouden recreatiewoning is bestemd als 'Recreatie - Recreatiewoning' met de aanduiding 'terras' voor ondergeschikte lichte horeca in de vorm van de verkoop van koffie, thee en ijs met een terras van maximaal 30 m2.
Deze bestemmingen verzekeren het gebruik van de gronden voor de voorgenomen ontwikkelingen en maken ander gebruik niet mogelijk. De uitgangspunten van de ontwikkelingen worden door middel van het bestemmingsplan vastgelegd.
Voor deze bestemmingen en de daarbij te beschermen waarde is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Losser', dat op 19 maart 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Verkeer en parkeren
De locatie van de nieuw te bouwen recreatiewoning wordt ontsloten via de Lutterzandweg. Naar aanleiding van het bouwplan zal er geen sprake zijn van een significante verkeerstoename.
Met de nieuwbouw zal het aantal benodigde parkeerplaatsen beperkt toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt gerealiseerd op eigen terrein, waardoor de parkeerdruk in de openbare ruimte niet toeneemt.
Duurzaam bouwen
Duurzaam bouwen is het op zodanige manier bouwen dat gedurende de gehele levensloop van het gebouw en de gebouwde omgeving zo min mogelijk (milieu-)belasting ontstaat. Nieuwbouwprojecten zijn bij uitstek geschikt voor het doen van duurzame investeringen en kunnen op termijn veel opleveren. Het gebruik van (hergebruikte en herbruikbare) bouwmaterialen met een lange levensduur is hierbij een belangrijke maatregel (minder onderhoud). Daarnaast liggen maatregelen vooral in het gebruik van energie door (de gebruikers van) het gebouw.
Duurzaam energieverbruik is eenvoudig samen te vatten door middel van het model Trias Energetica, dat ontwikkeld is door Novem (Nederlandse Organisatie voor Energie en Milieu, nu Agentschap NL). Drie stappen helpen bij het verduurzamen van een bouwproject.
- 1. Beperk de energievraag
De eerste en belangrijkste stap is: beperk de energievraag, oftewel: gebruik zo min mogelijk energie. Dit kan door isolatie, efficiënt en bewust verbruik. Door op deze manier energie te besparen valt veel winst te behalen. - 2. Gebruik duurzame energie
De tweede stap is gericht op duurzaam opgewekte energie zoals (passieve) zonne-energie of windenergie, bodemwarmte, biomassa en waterkracht. Deze vormen zorgen voor een beperkte aantasting van het milieu (geen tot weinig CO2 uitstoot) en zijn niet eindig zoals fossiele brandstoffen. Op deze manier wordt men ook minder afhankelijk van externe leveranciers. - 3. Gebruik fossiele energie (aardgas, kolen) zo schoon en efficiënt mogelijk
Indien er na stap één en twee nog een energiebehoefte overblijft, zal dit mogelijk aangevuld moeten worden met energie uit energiebronnen die op kunnen raken, zoals aardolie, aardgas en kolen.
Ook hierin kan een duurzamere keuze voor een aanbieder worden gemaakt. De keuze van bijvoorbeeld van elektriciteitscentrales op aardgas is vanwege de lagere CO2 uitstoot beter voor het milieu dan een kolencentrale.
Daarnaast kan voor de gebruiker de keuze voor een (zeer) hoge rendementsketel nog een groot verschil maken voor het energieverbruik.
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Regels
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen', kortweg SVBP.
De planregels
De planregels geven inhoud aan de gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is.
De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:
- 1. Inleidende regels.
- 2. Bestemmingsregels.
- 3. Algemene regels.
- 4. Overgangs- en slotregels.
In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.
De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.
5.2 Nadere Toelichting Op De Bestemmingen
Voor de bestemmingen en de opbouw van de regels is aansluiting gezocht bij de regels van het vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Losser'.
Onderstaand worden enige regels van een toelichting voorzien.
Bestemming 'Natuur - Natuur en Bos'
De locatie van het oude tracé van het fiets-/voetpad en de locatie van de oorspronkelijke recreatiewoning zijn bestemd als 'Natuur - Natuur en Bos'. Hiermee kunnen deze waardevolle gebieden worden teruggegeven aan de natuur.
Bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning'
Vanwege de recreatieve functie die deze woningen hebben en om permanente bewoning tegen te gaan, hebben de recreatiewoningen in het bestemmingsplan een bestemming als recreatiewoning gekregen.
Voor de locatie Lutterzandweg 12r is de aanduiding 'terras' opgenomen ten behoeve van ondergeschikte lichte horeca in de vorm van de verkoop van koffie, thee en ijs met een terras van maximaal 30 m2. Bij deze locatie is een extra berging van 9 m2 mogelijk ten behoeve van de verkoop van koffie, thee en ijs op het terras, naar aanleiding van het amendement bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
Bestemming 'Verkeer - Fietspad'
Het nieuw te realiseren, vrijliggende fiets-/voetpad is bestemd als 'Verkeer – Fietspad'.
Dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 2'
Het plangebied bestaat uit gebieden met een hoge en middelhoge trefkans op archeologische vondsten. In dit bestemmingsplan is voor de gebieden met een hoge en middelhoge trefkans een regeling opgenomen in de vorm van een dubbelbestemming.
Voor gebieden met een hoge trefkans (dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2') geldt dat een omgevingsvergunning nodig is indien werkzaamheden dieper dan 30 cm (beneden maaiveld) plaatsvinden en de oppervlakte van de ontwikkeling meer dan 2.000 m2 bedraagt.
Voor gebieden met een middelhoge trefkans (dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3') geldt dat een omgevingsvergunning nodig is indien werkzaamheden dieper dan 30 cm (beneden maaiveld) plaatsvinden en de oppervlakte van de ontwikkeling meer dan 2.500 m2 bedraagt.
Voor de archeologische dubbelbestemmingen geldt dat indien schriftelijk is aangetoond dat onderzoek heeft uitgewezen dat er geen waarden zijn, een archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.
Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied'
Langs de Dinkel bevinden zich gebieden die bij hoog water onder water komen te staan. Deze gebieden zijn aangewezen als waterbergingsgebieden en hebben in de bestemming een specifieke regeling gekregen (dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied'). In de betreffende gebieden zijn geen (bouw)werkzaamheden toegestaan die de uitvoering van de waterberging in de weg staan. Daarom geldt bijvoorbeeld dat (in afwijking van de basisbestemming) bouwen niet is toegestaan binnen de dubbelbestemming, dan wel na advisering (let op: het gaat dus niet over goedkeuring) van het waterschap.
Aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'
Op het plangebied (en het gehele gemeentelijk buitengebied) is de Reconstructiewet van toepassing, waarin onderscheid wordt gemaakt in drie gebieden (extensiveringsgebied, verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied). Voor deze gebieden gelden verschillende voorwaarden wat betreft ontwikkelingen.
Voor het plangebied geldt de reconstructiewetzone extensiveringsgebied. Dit gebied is in het voorliggende bestemmingsplan voorzien van de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.
Aanduiding 'overige zone - speciale beschermingszone 1'
In de nabijheid van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Dinkelland. Dit gebied kent eigen, unieke instandhoudingsdoelstellingen ten aanzien van de aanwezige natuur. De mogelijkheden die dit gebied heeft, onder meer ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen, hangen samen met deze doelstellingen. Derhalve is door middel van een gebiedsaanduiding een bescherming op deze gebieden gelegd, gericht op de instandhoudingsdoelstellingen. Dit is de gebiedsaanduiding 'overige zone - speciale beschermingszone 1'.
De aanduiding ligt op het perceel van de voormalige recreatiewoning, op een deel van het oude tracé van het fiets-/voetpad en op een heel beperkt deel van het nieuwe tracé van het fiets-/voetpad (voor het geringe deel waar het fiets-/voetpad nu al aanwezig is).
De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelstellingen, en is juist gunstiger voor de natuur. Het tracé en de recreatiewoning worden verplaatst naar het gebied buiten de speciale beschermingszone. Ter plaatse van de 'Greune Stet' wordt het fiets- en voetpad verlegd. Bij de 'Greune Stet' wordt een rustpunt gerealiseerd waardoor er geen negatieve gevolgen zijn van intensief fiets- en wandelverkeer op de oever. De oever wordt versterkt door middel van beplanting. Hierdoor zal slechts sprake zijn van afkalving op een natuurlijke wijze. Bovendien wordt door de verplaatsing van de recreatiewoning een locatie die in een waardevol natuurgebied ligt, teruggegeven aan de natuur. De te verplaatsen recreatiewoning wordt gerealiseerd op een open plek in het bos, aansluitend aan een bestaand cluster van recreatiewoningen.
Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van bebouwing te voorkomen. Dit zou zich kunnen voordoen wanneer een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van het maximale bebouwingspercentage was betrokken opnieuw bij zo'n berekening, maar nu ten behoeve van een ander bouwperceel, wordt betrokken.
Algemene gebruiksregels
Voor de redactie van de gebruiksbepaling is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend.
Algemene aanduidingsregels
De aanduidingsregels zijn extra regels die gelden bovenop de regels die gesteld zijn in de bestaande bestemmingen. Op deze wijze kun je één keer een regeling in de algemene aanduidingsregels opnemen in plaats van een aparte regeling in alle aparte van toepassing zijnde bestemmingen.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel bevat algemene afwijkingsregels. Het betreft dan in beginsel afwijkingen met een beperkte impact. Ook afwijkingen van nader aangegeven maten en afmetingen kunnen met behulp van deze algemene regel mogelijk worden gemaakt.
Overgangs- en slotregels
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn standaardregels gesteld, die in elk bestemmingsplan moeten worden opgenomen, zo ook regels van overgangsrecht. Het betreft overgangsrecht voor bouwwerken en overgangsrecht voor gebruik. Voor de toepassing van het overgangsrecht geldt het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.
Volgens de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening). De gemeenteraad kan, bij de vaststelling van het bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen onder meer als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.
In dit geval is het verhaal van kosten anderszins verzekerd, namelijk via de gesloten overeenkomst met de initiatiefnemer voor wat betreft de recreatiewoningen. De kosten voor de fietsroute zijn voor de gemeente Losser. De gemeenteraad zal dan ook geen exploitatieplan vaststellen. Het ontwerpbesluit om geen exploitatieplan vast te stellen wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Hoofdstuk 7 Inspraak En Overleg
7.1 Overleg
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan is in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg gepleegd met de instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Provincie Overijssel
Op basis van art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening heeft overleg plaatsgevonden met de provincie. het kader van de voorliggende ontwikkeling is sprake van een verbetering voor de natuur. De provincie heeft aangegeven akkoord gegeven over de toepassing van de afwijking. Wel heeft de provincie gevraagd om de onderbouwing van de afwijking van de provinciale omgevingsverordening nadrukkelijker te onderbouwen. Dit is verwerkt in het bestemmingsplan.
7.2 Inspraak
Aangezien de voorgenomen ontwikkeling relatief kleinschalig is, is geen gelegenheid tot inspraak overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening geboden.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, partiële herziening fietsroute en recreatiewoningen Lutterzand' is conform de Wet ruimtelijke ordening voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In het begin van de periode is een informatiebijeenkomst gehouden in het Lutterzand. De resultaten van de voorbereidingsprocedure zijn in het vaststellingsbesluit verwerkt.
september 2013.