KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 2
Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
Artikel 5 Natuur - Natuur En Bos
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Artikel 7 Waarde - Natuur En Landschap
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overige Regels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Horende Stukken
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieuzonering
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Geur
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Watertoets
4.8 Ecologie
4.9 Cultuurhistorie En Archeologie
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Toelichting Op Het Juridisch Systeem
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 2 Toelichting Ecologiche Hoofdstructuur

Buitengebied 2013, partiële herziening 1-3 te De Lutte

Bestemmingsplan - Gemeente Losser

Vastgesteld op 12-10-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied 2013, partiële herziening Luttikhuisweg 1-3 met identificatienummer NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0401;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aan- of uitbouw:

een onderdeel van een hoofdgebouw dat door de vorm daarvan onderscheiden kan worden en dat door zijn ligging en/of in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 agrarische bebouwing:

alle gebouwen die behoren bij het agrarische bedrijf, waartoe worden gerekend de bedrijfswoning, dierenverblijven, mestopslagplaatsen, sleufsilo's, schuren en andere bijgebouwen;

1.8 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, met inbegrip van productiegerichte paardenhouderijen;

1.9 agrarische cultuurgrond

grond die wordt gebruikt voor het telen van gewassen en het houden van dieren;

1.10 agrarische biomassavergisting (co-vergisting):

mestverwerking waarbij gebruik wordt gemaakt van mest afkomstig van het eigen agrarische bedrijf en/of van aangevoerde mest van derden, met toevoeging van eigen en/of van derden afkomstige co-substraten;

1.11 agrarisch loonbedrijf:

een niet-industrieel bedrijf dat (nagenoeg) volledig is gericht op het verlenen van diensten of het leveren van goederen aan agrarische bedrijven;

1.12 agrarisch medegebruik:

een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarisch gebruik is toegestaan;

1.13 appartementen:

het geheel van bijbehorende vertrekken als afzonderlijk gemeubileerde woongelegenheid in een groter gebouw;

1.14 archeologische waarde:

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.15 bed and breakfast:

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bed and breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.17 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.18 bedrijf:

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.19 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.20 bedrijfsmatige exploitatie:

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie dat in de recreatieverblijven daadwerkelijk recreatief verblijf plaatsvindt;

1.21 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.22 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.23 bestaande:

  1. 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning;
  2. 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;

1.24 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.25 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.26 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.27 boerderijappartement:

een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden, waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf;

1.28 boom- en sierteelt:

het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vrucht- en fruitbomen, struiken en vaste planten (onder meer bestemd voor tuinen en parken), rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van vollegrondsteelt, dan wel pot- of containerteelt;

1.29 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.30 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.31 bouwlaag:

een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, met uitzondering van onderbouwen, kelders en kappen; de eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond;

1.32 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.33 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.34 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.35 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvan die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.36 bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf:

een bouwwerk dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, met een met de grond verbonden constructie van enige omvang en met een plaatsgebonden karakter;

1.37 café:

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;

1.38 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.39 dagopvang:

het gedeeltelijk of hele dagen opvangen van personen, die niet in staat zijn alleen te zijn, door mensen die niet tot de ouders, familie of voogden behoren;

1.40 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.41 dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.42 Ecologische Hoofdstructuur (EHS):

samenhangend netwerk van natuur- en landbouwgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van soorten en ecosystemen;

1.43 ecologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.44 erfinrichtingsplan:

plan dat aangeeft op welke wijze een nieuwe ontwikkeling binnen de bestaande erfstructuur wordt ingepast; tot deze inpassing behoren de situering van de opstallen en de inrichting van het erf, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap;

1.45 evenement:

een voor het publiek toegankelijke activiteit met een duur van ten hoogste veertien dagen aaneengesloten. Onder de duur van de activiteit wordt eveneens de periode verstaan die benodigd is voor het opbouwen en afbreken van de voor de activiteit benodigde voorzieningen;

1.46 extensieve dagrecreatie:

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.47 extensiveringsgebied:

gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van reconstructie onmogelijk wordt gemaakt;

1.48 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.49 gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen een dak;

1.50 groepsaccommodatie:

een verblijf of meerdere verblijven met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde kampeermiddelen of stacaravans, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantiedoeleinden en andere recreatieve doeleinden;

1.51 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;

1.52 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen;

1.53 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.54 hotel:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en het verhuren en ter plaatse beschikbaar stellen van zaalruimten;

1.55 hulpbehoevende in de zin van mantelzorgbehoevende:

een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen, zoals genoemd in de Wet maatschappelijke ondersteuning, ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

1.56 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met ten minste 250 m² bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer, met uitzondering van bedrijven of delen daarvan:

  • waar melkrundvee, schapen of paarden worden gehouden; onder melkrundvee wordt begrepen melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie, met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest dan wel zijn droog gezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee ouder dan twee jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren;
  • waar dieren biologisch worden gehouden overeenkomstig de krachtens artikel 2 Landbouwkwaliteitswet gestelde regels;
  • waar dieren uitsluitend of in hoofdzaak worden gehouden ten behoeve van natuurbeheer;

1.57 kampeerboerderij:

boerderij (of een deel daarvan) met zeer eenvoudige voorzieningen voor verblijfsrecreatief gebruik waar meerdere personen in dezelfde ruimte verblijven;

1.58 kampeermiddel:

een onderkomen dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder plaatsgebonden karakter;

1.59 kampeerterrein:

een terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.60 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;

1.61 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.62 kelder/onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven het peil is gelegen;

1.63 kleinschalige bedrijfsactiviteit:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel of prostitutie zijnde, waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.64 kleinschalig kamperen:

verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter, in de vorm van een kampeerterrein met maximaal 25 kampeerplaatsen en alleen bedoeld voor kampeermiddelen;

1.65 kwekerij:

het voortbrengen van houtige en niet-houtige siergewassen, fruitbomen, struiken en vaste planten, onder meer bestemd voor tuinen en parken, één en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel pot- of containerteelt;

1.66 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.67 landbouwontwikkelingsgebied:

gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheden tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij;

1.68 landgoed:

een groot stuk grond van meerdere hectares, met landerijen, tuinen en daarop vaak een of meerdere landhuizen, een kasteel grote boerderij of kerk;

1.69 landschappelijk inpassingsplan:

plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt; tot deze inpassing behoren de situering van opstallen en de inrichting van het perceel, waaronder de erfbeplanting ten opzichte van het landschap; het gaat om bestaande en gewenste karakteristieken en kwaliteiten van het landschap;

1.70 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.71 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.72 manege:

bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het bieden van huisvesting aan die paarden;

1.73 mantelzorg:

langdurige zorg die, niet in het kader van een hulpverlenend beroep, wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

1.74 mestverwerking:

het behandelen van dierlijke mest door het toepassen van basistechnieken of combinaties daarvan, met als doel de aard, de samenstelling of de hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zodat deze mest beter kan worden gebruikt of geschikt wordt voor andere functies;

1.75 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.76 natuurkampeerterrein:

terrein of plaats gelegen in een natuurgebied, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.77 nevenactiviteit:

een activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit ;

1.78 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf;

een agrarisch bedrijf, waarbij hoofdzakelijk geen gebruik wordt gemaakt van open grond;

1.79 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven;

1.80 paardrijbak:

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.81 peil:

  1. 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. 3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;

1.82 pension:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten;

1.83 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.84 plattelandskamer:

een (deel) van een (voormalig) agrarisch gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in kamer en waar keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte worden ondergebracht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf;

1.85 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.86 productiegerichte paardenhouderij:

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht, die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden;

1.87 recreatiewoning:

een complex van ruimten, dat dient voor recreatief verblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.88 restaurant:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

1.89 risicogevoelig bouwwerk c.q. object:

een bouwwerk c.q. object, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;

1.90 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een veiligheidsafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.91 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.92 streekeigen producten:

producten die zijn voortgebracht op ambachtelijke wijze op agrarische bedrijven gelegen in de gemeente Losser of in naburige gemeenten;

1.93 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen van onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);

in de vorm van:

  • permanente teeltondersteunende voorzieningen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt, zoals waterbassins;
  • tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, die op dezelfde locatie kunnen worden gebruikt zolang de teelt dit vereist, met een maximum van zes maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden in ieder geval verstaan: folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten;

1.94 theeschenkerij:

gelegenheid om thee en koffie, met daaraan ondergeschikt andere niet-alcoholhoudende dranken en kleine versnaperingen, tegen betaling te nuttigen;

1.95 trekkershut:

houten blokhut met een maximale oppervlakte van 30 m2, waarvoor een vergunning ingevolge artikel 2.1, lid 1 onder a Wabo is vereist en dat dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben; er is sprake van een trekkershut indien er sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie;

1.96 tuincentrum:

kwekerij van siergewassen voor kamer en tuin, waar ook bijpassende benodigdheden worden verkocht;

1.97 verwevingsgebied:

gedeelte van een reconstructiegebied ingericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is, mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten;

1.98 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.99 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;

1.100 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.101 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.102 woonhuis:

een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk:

2.7 de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:

tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers met ten hoogste 50% van de gevelbreedte van een hoofdgebouw, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarische cultuurgrond;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, met dien verstande dat hieronder het behoud en/of herstel van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken wordt begrepen:
      • erven met erfbeplanting;
      • de kleinschalige en onregelmatige verkaveling;
      • de perceelsafscheidingen in de vorm van houtwallen, singels en waterlopen;
      • de bestaande zandwegen;
      • het reliëf en de bolle ligging van de essen;
  2. c. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  3. d. extensieve dagrecreatie;
  4. e. behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden in de vorm van karakteristieke panden, landkruizen en Mariakapellen;

met daarbij behorende

  1. f. nutsvoorzieningen;
  2. g. bestaande landbouwwegen, alsmede voet- en fietspaden en overige infrastructurele voorzieningen;
  3. h. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging.

De Mariakapellen zijn aangeduid met de 'specifieke bouwaanduiding - Mariakapel'. De landkruizen zijn aangeduid met de 'specifieke bouwaanduiding - landkruis'. De karakteristieke panden zijn, afhankelijk van hun beschermde status, aangeduid met de 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' of 'karakteristiek'.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.2.1:

en worden toegestaan dat gebouwen, in de functie van schuilgelegenheden voor dieren, worden gebouwd, mits:

    1. 1. het gebouw wordt geplaatst op de rand van een solitair gelegen weiland met een minimale oppervlakte van 3 ha;
    2. 2. de oppervlakte ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    3. 3. de bouwhoogte ten hoogste 3 m zal bedragen;
    4. 4. de goothoogte ten minste 1 m en ten hoogste 2 m zal bedragen;
    5. 5. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast en er geen afbreuk wordt gedaan aan natuurlijke waarden, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    6. 6. de noodzaak in het kader van dierenwelzijn kan worden aangetoond.
  1. b. lid 3.2.1:

en worden toegestaan dat het bouwvlak van een aangrenzend bouwperceel van een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt vergroot op de agrarische gronden die grenzen aan het betreffende bouwperceel, waarbij geldt dat:

  • bedrijven met een bedrijfseconomische omvang van nge 41-70 (volwaardig) het bouwvlak kunnen uitbreiden tot in totaal maximaal 1,5 ha;
  • bedrijven met een bedrijfseconomische omvang van nge 71+ (tweemaal volwaardig) het bouwvlak kunnen uitbreiden tot in totaal maximaal 2 ha;

mits:

    1. 1. de noodzaak hiertoe uit hoofde van de bedrijfsvoering is aangetoond;
    2. 2. de landschappelijke inpassing voldoende is gewaarborgd door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
    3. 3. is aangetoond dat geen onvenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    4. 4. voor zover de vergroting van het bouwvlak gepaard gaat met een toename van staloppervlak ten behoeve van landbouwhuisdieren, er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden.
  1. c. lid 3.2.1:

en worden toegestaan dat gebouwen, in de functie van beheergebouwen, worden gebouwd, mits:

    1. 1. het gebouw bedoeld is voor het beheer van een landgoed met een oppervlakte van meer dan 50 ha;
    2. 2. het aantal beheergebouwen per landgoed niet meer bedraagt dan één;
    3. 3. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m2;
    4. 4. de noodzaak in het kader van de bedrijfsvoering kan worden aangetoond;
    5. 5. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast en er geen afbreuk wordt gedaan aan natuurlijke waarden, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van de gronden ten behoeve van boom- en sierteelt ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - essen' en ter plaatse van de bestemmingen 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' en 'Waterstaat - Herinrichting beek', met uitzondering van het bestaande gebruik;
  2. b. het gebruik van de gronden voor de opslag van mest, veevoer en materialen;
  3. c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
  4. d. de aanleg van paardrijbakken.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 3.4, sub a:

voor het gebruik van gronden voor boom- en sierteelt ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - essen' en ter plaatse van de bestemmingen 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' en 'Waterstaat - Herinrichting beek', onder voorwaarde dat de landschappelijke kwaliteiten niet onevenredig worden aangetast;

  1. b. lid 3.4, sub b:

voor het gebruik van gronden voor opslag van kuilvoer en materialen voor de agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat hieraan voorwaarden kunnen worden gesteld op het gebied van landschappelijke inpassing en afscherming.

  1. c. lid 3.4, sub d:

en worden toegestaan dat de gronden ten behoeve van een paardrijbak worden gebruikt, mits:

    1. 1. deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegestaan in aansluiting op de bestaande bebouwing;
    2. 2. ten hoogste één paardrijbak wordt aangelegd met een oppervlakte van maximaal 1.200 m2;
    3. 3. de bouwhoogte van de omheiningen van paardrijbakken ten hoogste 1,8 m zal bedragen, met dien verstande dat de afrasteringen en omheiningen transparant zullen worden vormgegeven;
    4. 4. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van anderen en overigens ook geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
    5. 5. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 4 m en 3 m bedragen;
    6. 6. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en archeologisch waarden.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas in de vorm van eenrijige beplanting of houtwallen, langs landbouwgronden of schuilgelegenheid voor vee, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt en voorzover niet geregeld volgens de Boswet of krachtens een op grond van de Boswet vastgestelde verordening;
    2. 2. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van bosaanplant tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1 ha;.
    3. 3. het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1 ha;
    4. 4. het diepploegen, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
    5. 5. het aanleggen van drainage, uitgezonderd herdrainage;
    6. 6. het dempen, verdiepen en/of graven van sloten, poelen en/of andere watergangen en/of - partijen;
    7. 7. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie;
    8. 8. het aanleggen en/of verharden van paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
      • het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van percelen en veldschuren; en
      • het aanbrengen van verhardingen tot ten hoogste 5 m rondom en aansluitend op veldschuren ten behoeve van het gebruik van veldschuren;
    9. 9. het aanleggen en verharden van paden op gronden ten behoeve van het gebruik door kwekerijen;
    10. 10. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of –leidingen;
    11. 11. het uitvoeren van exploitatieboringen.
  2. b. Het in lid 3.6, sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    1. 1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik (ten behoeve van natuurbeheer) betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
    3. 3. dienen ter uitvoering en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur, ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde - Natuur en landschap.
  3. c. De in lid 3.6, sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
    1. 1. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    2. 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden. De aanleg van een ecologische verbindingszone moet passen binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur, dan wel deze moet betrekking hebben op particulier natuurbeheer.
  4. d. Indien de vergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

3.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

  1. a. Het is verboden zoner of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen of delen daarvan te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
  2. b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    1. 1. het normale onderhoud betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  3. c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven, en/of het delen van het pand betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karateristieke hoofdvorm veroorzaken.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Agrarisch bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een grondgebonden agrarisch bedrijf, met dien verstande dat per bestemmingsvlak niet meer dan één agrarisch bedrijf is toegestaan en met dien verstande dat een kwekerij, voor zover het de hoofdactiviteit van het agrarisch bedrijf betreft, uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
  2. b. een agrarisch bedrijf met een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  3. c. een agrarisch loonbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf';
  4. d. het wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met mantelzorg of een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit;

met daarbij behorend(e):

  1. e. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
  2. f. bedrijfswoningen;
  3. g. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  4. h. torensilo's, platen en bassins;
  5. i. mestverwerkingsinstallaties;
  6. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  7. k. nutsvoorzieningen;
  8. l. tuinen, erven en terreinen;
  9. m. water;
  10. n. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  11. o. wegen, paden en parkeervoorzieningen.

Mestverwerking in de vorm van agrarische biomassavergisting (co-vergisting) is toegestaan, met dien verstande dat:

  • het bedrijf alleen eigen geproduceerde mest verwerkt en eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toevoegt; de co-vergiste mest mag alleen op het bedrijf behorende gronden worden gebruikt;
  • de doorzet minder dan 100 ton per dag bedraagt;
  • de totale biogasopslagcapaciteit niet groter is dan 2.000 m³.

In de bestemming is de aanleg van één paardrijbak per bestemmingsvlak voor hobbymatig gebruik begrepen, met een oppervlakte van ten hoogste 1.200 m².

In de bestemming is het stallen van caravans, campers en boten in bestaande bedrijfsbebouwing begrepen.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. c. lid 4.2.1, sub h:

en worden toegestaan dat de goothoogte van bedrijfsgebouwen wordt verhoogd tot ten hoogste 8 m;

  1. d. lid 4.2.1, sub h:

en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, overkappingen, en mestverwerkingsinstallaties wordt verhoogd tot ten hoogste 12 m, mits er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

  1. e. lid 4.2.1, sub h:

en worden toegestaan dat de bouwhoogte van torensilo’s wordt verhoogd tot 15 m, mits er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. a. lid 4.4, sub a:

en worden toegestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met die vorm van agrarische biomassavergisting (co-vergisting) waarbij het bedrijf:

  • eigen geproduceerde mest verwerkt en de co-vergiste mest gebruikt op de gronden die tot het bedrijf behoren of afvoert naar derden; of
  • aangevoerde mest verwerkt en de co-vergiste mest gebruikt op de tot het bedrijf behorende gronden, mits:
    1. 1. is aangetoond dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    2. 2. er sprake is van een bouwperceel, gelegen aan een weg die berekend is op zwaar verkeer;
    3. 3. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  1. b. lid 4.4, sub b:

en worden toegestaan dat een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een nevenactiviteit, met dien verstande dat alle activiteiten ten behoeve van de uitoefening van de nevenactiviteit worden ondergebracht binnen de bestaande bebouwing en er geen sprake is van buitenopslag van (afval)materialen en goederen, behorende bij deze nevenactiviteit;

  1. c. lid 4.4, sub f:

en worden toegestaan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor twee huishoudens ten behoeve van inwoning, mits:

    1. 1. deze afwijkingsmogelijkheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon;
    2. 2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot (tenzij tevens de afwijkingsmogelijkheid in lid 4.3, sub c is toegepast) en er geen sprake is van splitsing in meerdere woningen;
    3. 3. er sprake blijft van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft;
    4. 4. er sprake blijft van één aansluiting op de verschillende nutsvoorzieningen en er geen toename van het aantal inritten naar het perceel plaatsvindt;
    5. 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    6. 6. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  1. d. lid 4.4, sub h:

en worden toegestaan dat een kampeerterrein voor kleinschalig kamperen op een agrarisch bouwperceel wordt aangelegd, met dien verstande dat:

  • kleinschalig kamperen alleen is toegestaan bij een functionerend of een voormalig agrarisch bedrijf;
  • er maximaal 25 kampeerplaatsen zijn toegestaan, gedurende het kampeerseizoen van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • er maximaal één trekkershut is toegestaan;
  • er ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing een erfinrichtingsplan, afgestemd op de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsontwikkelingsplan, wordt opgesteld;
  1. e. lid 4.4, sub h:

en worden toegestaan dat een deel van de woning of de bestaande (voormalige) bedrijfsgebouwen worden gebruikt voor plattelandskamers, mits:

    1. 1. de oppervlakte per kamer niet meer bedraagt dan 60 m2 en de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 500 m2 bedraagt;
    2. 2. het aantal kamers per bestemmingsvlak minimaal twee is, tenzij het een karakteristiek en/of bijzonder gebouw betreft;
    3. 3. de kamers ruimtelijk en functioneel-technisch één geheel vormen met de overige bebouwing en voldoet aan redelijke eisen van welstand;
    4. 4. de landschappelijke inpassing met gebiedseigen beplanting voldoende is gewaarborgd;
    5. 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    6. 6. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    7. 7. er geen sprake is van aantasting van cultuurhistorische, landschappelijke of monumentale waarden;
    8. 8. de bestaande woonfunctie behouden blijft;
    9. 9. het parkeren binnen het bestemmingsvlak plaatsvindt, waarbij de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
    10. 10. er sprake is van bedrijfsmatige exploitatie.
  1. f. lid 4.4, sub h:

en worden toegestaan dat vrijstaande (voormalige) bedrijfsgebouwen worden gebruikt voor boerderijappartementen, mits:

    1. 1. de oppervlakte per appartement groter is dan 50 m2 en de inhoud niet meer bedraagt dan 250 m3;
    2. 2. het appartement in de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd; indien dit niet mogelijk is, kan de haalbaarheid van herbouw op dezelfde plaats worden onderzocht, waarbij het maximale toegestane percentage aan bebouw niet mag worden overschreden;
    3. 3. het appartement ruimtelijk en functioneel-technisch één geheel vormen met de overige bebouwing en voldoet aan redelijke eisen van welstand;
    4. 4. de landschappelijke inpassing met gebiedseigen beplanting voldoende is gewaarborgd;
    5. 5. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    6. 6. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    7. 7. er geen sprake is van aantasting van cultuurhistorische, landschappelijke of monumentale waarden;
    8. 8. de bestaande woonfunctie behouden blijft;
    9. 9. het parkeren binnen het bestemmingsvlak plaatsvindt, waarbij de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast;
    10. 10. er sprake is van bedrijfsmatige exploitatie.
  1. g. lid 4.4, sub j:

en worden toegestaan dat vrijstaande bijgebouwen worden gebruikt voor tijdelijke bewoning door een hulpbehoevende, met als doel het verlenen van mantelzorg, mits:

    1. 1. de hulpbehoevende een naast familielid is;
    2. 2. de hulpbehoevendheid wordt geïndiceerd door medewerkers van de afdeling Werk, inkomen en zorg, teamzorg;
    3. 3. niet reeds een tweede woning of tweede zelfstandige woonruimte aanwezig is;
    4. 4. de afstand tussen het hoofdgebouw en het mantelzorggebouw ten hoogste 20 m bedraagt;
    5. 5. geen sprake is van een zelfstandige woonunit;
    6. 6. voorts wordt voldaan aan de voorwaarden zoals vervat in ter zake vastgestelde beleidsregel Mantelzorgwoningen gemeente Losser.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Natuur - Natuur En Bos

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur - Natuur en bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. natuur;
  2. b. bestaande bossen en bosbouw;
  3. c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden;
  4. d. cultuurgrond, waarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, zoals houtwallen, houtsingels en bosschages, worden nagestreefd;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. extensieve dagrecreatie;
  2. f. bijenkasten;

met daarbij behorende:

  1. g. gebouwen ten behoeve van het beheer en onderhoud van bos- en natuurgebieden;
  2. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  3. i. voet- en fietspaden, alsmede overige infrastructurele voorzieningen;
  4. j. nutsvoorzieningen;
  5. k. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging;
  6. l. sloten, beken, poelen en daarmee gelijk te stellen water.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  2. b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de productiegebonden detailhandel;
  3. c. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten, met uitzondering van tijdelijke opslag van landbouwproducten, niet zijnde mest (maximaal zes maanden per jaar);
  4. d. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
  5. e. het aanleggen van drainage.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het af- en/of vergraven van gronden;
    2. 2. het verwijderen van bomen en/of houtgewas voor zover niet geregeld in de Boswet en de krachtens deze wet gestelde voorschriften, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;
    3. 3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, voor zover niet geregeld in de Boswet en de krachtens deze wet gestelde voorschriften;
    4. 4. het graven, baggeren en/of verdiepen en verbreden van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
    5. 5. het dempen van beken, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
    6. 6. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    7. 7. het aanleggen van fiets- en voetpaden;
    8. 8. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie;
    9. 9. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
  2. b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    1. 1. het normale (en planmatig) onderhoud betreffen;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
  3. c. De in lid 5.4, sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden en er geen significant negatieve aantasting plaatsvindt van de Natura 2000-gebieden Dinkelland en Landgoederen Oldenzaal;
  4. d. Voor de in lid 5.4, sub a, onder 1 tot en met 5 genoemde activiteiten zullen uitsluitend vergunningen worden verleend als de activiteiten worden uitgevoerd in het kader van natuurbeheer.
  5. e. Indien de vergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met een hoge verwachtingswaarde.

6.2 Bouwregels

In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan of gelijk is aan 2.000 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:

  1. a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wabo een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo de volgende regels worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van burgemeester en wethouders is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2, sub a voor de overlegging van het aldaar genoemde archeologische rapport, indien naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. Daarbij maakt de gemeente gebruik van de archeologische advieskaart van RAAP (RAAP-rapport 264: Herinrichting Losser Noord, een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; juni 1997 en RAAP-rapport 640: Herinrichting Losser-Zuid, provincie Overijssel; een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; maart 2001). De woorden 'het rapport als bedoeld onder a' dienen in dat geval te worden gelezen als 'andere beschikbare informatie'.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 6.1 omschreven gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.000 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, aanleg of rooien van bos of boomgaard, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, aanbrengen en verwijderen van funderingen;
  2. b. De in lid 6.4, sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    2. 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    3. 3. de herdrainage, het uitbaggeren van sloten of het normale onderhoud betreffen;
    4. 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    5. 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
  3. c. De in lid 6.4, sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde - Archeologie 2 wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

Artikel 7 Waarde - Natuur En Landschap

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Natuur en landschap aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur, wat in ieder geval de verplichting inhoudt van behoud van areaal, kwaliteit en samenhang van de betrokken gebieden.

7.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor activiteiten die significante effecten op de natuurlijke waarden zullen of kunnen hebben.

7.3 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2, maar niet nadat ontheffing is verleend door Gedeputeerde Staten en is voldaan aan de in de Omgevingsverordening gestelde voorwaarden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Indien en voorzover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is benodigd, geldt dat de daarin genoemde werken en werkzaamheden, voorzover deze althans niet worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming Waarde - Natuur en landschap, uitsluitend toelaatbaar zijn mits:

  1. a. door die werken of werkzaamheden tevens geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden als bedoeld in lid 7.1.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de zin dat de bestemming Waarde - Natuur en landschap wordt verwijderd als de basisbestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Natuur - Natuur en bos'.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen,anders dan waar dit krachtens de bestemming of aanduiding is toegestaan;
  2. b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  4. d. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  5. e. het storten van puin en afvalstoffen;
  6. f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  7. g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.

9.1 Algemene aanduidingsregels

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlakte- en inhoudsmaten, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsregels voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten, mits:
    1. 1. de antenne niet kan worden geplaatst op een bestaand hoog bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen hoog bouwwerk;
    2. 2. de antenne wordt geplaatst in aansluiting op grote infrastructuurlijnen;
    3. 3. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    4. 4. de bouwhoogte van een mast, inclusief antenne, ten hoogste 40 m zal bedragen;
    5. 5. is aangetoond dat er geen verstoring van de radar plaatsvindt; dit radarverstoringsonderzoek moet worden uitgevoerd indien de mast binnen 15 nautische mijlen (circa 28 km) van de radar wordt geplaatst en de mast hoger is dan 45 m boven de maaiveldhoogte ter plaatse van de radar (40 m);
    6. 6. het aantal masten binnen de gemeente niet meer bedraagt dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit conform het Plaatsingsplan, zoals vastgesteld door het Rijk, de VNG en de gezamenlijke mobiele telefoonaanbieders;
    7. 7. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. c. het bepaalde in Artikel 4 voor het bouwen van gebouwtjes, waaronder overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen voor kleinschalig kamperen, mits:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    2. 2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3 m zal bedragen;
    3. 3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 18º zal bedragen;
    4. 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. d. ten behoeve van (bouw)projecten voor aanleg van nieuwe en aanpassing van bestaande water- en groenvoorzieningen, alsmede aanpassing van bestaande wegvoorzieningen, mits deze kleinschalig zijn, niet samenhangen met een nieuwe planmatige uitbreiding en mits het karakter van de bestaande voorziening c.q. weg niet verandert;
  5. e. ten behoeve van (bouw)projecten voor openbare (nuts)voorzieningen, religieuze voorzieningen, voorzieningen voor het openbaar vervoer of het wegverkeer, alsmede voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik en natuurbeheer met een maximum oppervlakte van 75 m2, mits:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan of onevenredige hinder of beperkingen oplevert voor aangrenzende of nabij gelegen functies of bestemmingen;
    2. 2. geen sprake is van onevenredige aantasting of afbreuk van natuur en landschap;
    3. 3. naar aard en schaal past in de stedenbouwkundige structuur en omgeving.
  6. f. het bepaalde in de regels over de aan te houden afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en kan een kleinere afstand worden toegestaan, mits dit geen onevenredige hinder of beperkingen oplevert voor aangrenzende functies of bestemmingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Aanvullende werking welstandscriteria

De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

11.2 Natuurtoets

Bij toepassing van de bevoegdheid middels een omgevingsvergunning af te wijken en van wijzigingsbevoegdheden in dit bestemmingsplan dient voordat een omgevingsvergunning wordt verleend, dan wel een wijzigingsplan wordt vastgesteld, te zijn aangetoond dat op voorhand redelijkerwijs is te verwachten dat:

  • een Natuurbeschermingswetvergunning, indien vereist, kan worden verleend;
  • een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet, indien vereist, kan worden verleend.

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. 2. Bij een omgevingsvergunning kan eenmalig worden afgeweken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening Luttikhuisweg 1-3.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De heer O.J. Nijhuis heeft een agrarisch bedijf aan de Luttikhuisweg 1-3 in De Lutte. Bij het bedrijf moet een kantoorruimte en een aardappelbewaarloods worden gerealiseerd. Binnen het vigerende bouwvlak van het agrarisch bedrijf is in principe nog fysieke ruimte voor deze twee functies, namelijk in de tuin behorende bij de woningen (noordwest hoek) en op de plek van de huidige buitenopslag voor aardappelen (centraal).

Deze opties zijn echter niet gewenst binnen de gewenste bedrijfsopzet (duidelijke scheiding wonen en werken). Voor het overige is het bouwvlak in gebruik ten behoeve van gebouwen en manoeuvreerruimte voor de aanwezige landbouwvoertuigen en -machines.

Het is niet de bedoeling het bouwvlak te vergroten voor de nieuwe gebouwen. De begrenzing van het bouwvlak zal wel worden aangepast, zodat de gewenste bedrijfsgebouwen binnen de nieuwe begrenzing van het aangepaste bouwvlak passen.

Een dergelijke verandering van het bouwvlak is niet passend in het vigerend bestemmingsplan. Om de nieuwe vorm van het bouwvlak en de nieuwe bedrijfsgebouwen juridisch-planologisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de Luttikhuisweg 1-3 in De Lutte, in het buitengebied van de gemeente Losser. Op onderstaande afbeelding is de ligging in de omgeving inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0401_0001.png"

Figuur 1: Ligging plangebied (blauwe stip) in omgeving (bron: bing.maps)

In onderstaand figuur is een meer gedetailleerde luchtfoto opgenomen van de planlocatie.afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0401_0002.png"

Figuur 2: Ligging plangebied (blauwe stip) (bron: bing.maps)

1.3 Vigerende Bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Losser van kracht. Dit plan is vastgsteld op 19 maart 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0401_0003.png"

Figuur 3: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied Losser (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De locatie heeft de bestemmings 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Gronden met de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ zijn bedoeld voor een grondgebonden agrarisch bedrijf met de daarbij behorende bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen. Binnen deze bestemming zijn verder onder andere tuinen en erven, wegen, paden en parkeervoorzieningen, torensilo’s, platen en bassins en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Middels een bouwvlak is aangeduid waar mag worden bebouwd ten behoeve van het agrarisch bedrijf.

Daarnaast heeft de locatie een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en een gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'.

De dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ voorziet in het behoud en de bescherming van de gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen ‘reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ en ‘reconstructiewetzone - extensiveringsgebied’ gelden specifiek regels ten aanzien van intensieve veehouderijen, waarvan in dit geval geen sprake is.

Kleine delen van de locatie, aan de oost- en zuidzijde hebben de gebiedsaanduiding 'essen'. De gronden ten noorden en oosten van het bedrijf hebben de bestemming 'Natuur - Natuur en bos'.

NB: Op 10 juni 2014 is het bestemmingsplan Buitengebied Veegplan 2013 vastgesteld. in dit plan zijn geringe aanpassingen gedaan op het bestemmingsplan Buitengebied Losser die geen (significant) effecten sorteren ten opzichte van dit plan. Het betreft zeer geringe correcties en aanpassingen die de juridische regeling in overeenstemming brengt met de feitelijke situatie. Het veegplan heeft geen betrekking op de locatie Luttikhuisweg 1 in De Lutte.

1.4 De Bij Het Plan Horende Stukken

Bij het plan behorende stukken van het bestemmingsplan Buitengebied 2013, partiële herziening Luttikhuisweg 1-3 is vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0401 en bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting (inclusief bijlagen):
  • verbeelding;
  • regels.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. De juridische planopzet wordt in het vijfde hoofdstuk uiteengezet. Hoofdstuk 6 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige Situatie

Er is ter plaatse van het perceel aan de Luttikhuisweg 1-3 sprake van agrarische activiteiten. De heer O.J. Nijhuis heeft een akkerbouwbedrijf en verbouwt aardappels, maïs en graan.

De heer Nijhuis heeft circa 38 ha cultuurgrond in De Lutte, pacht 20 ha grond in Borculo (14 ha bos en 6 ha gras) en hij heeft 15 ha in Duitsland voor de teelt van zetmeelaardappelen. De gronden in Duitsland heeft het bedrijf in verband met wisselbouw 1:4, de heer Nijhuis komt hiermee op de eigen grond in Nederland niet uit. In totaal is er circa 59 ha beschikbaar ten behoeve van de akkerbouw.

De akkerbouwwerkzaamheden worden natuurlijk hoofdzakelijk op de percelen uitgevoerd. Aan de Luttikhuisweg 1-3 te Losser worden de voertuigen, machines, hooi en aardappelen opgeslagen. Daarnaast is er sprake van een kleine werkplaats waar kleine reparaties aan de voertuigen en machines worden uitgevoerd.

Aanleiding voor dit bestemmingsplan is de bouw van een kantoor en een aardappelbewaarloods. Op de beoogde locatie voor het kantoor is in de huidige situatie enige begroeiing en opslag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0401_0004.jpg"

Figuur 4: fotocompilatie huidige situatie beoogde locatie kantoor

Op de beoogde locatie van de aardappelbewaarloods staat in de huidige situatie opslag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0401_0005.jpg"

Figuur 5: fotocompilatie huidige situatie beoogde locatie aardappelbewaarloods

In onderstaande afbeelding is aangeven welke bebouwing in de huidige situatie aanwezig binnen het vigerende bestemmingplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0401_0006.png"

Figuur 6: situering bebouwing in relatie tot vigerende bestemmingen en bouwvlak

2.2 Toekomstige Situatie

Met de bouw van de kantoorruimte en de aardappelbewaarloods zal herinrichting van het erf noodzakelijk zijn. Zogezegd leidt dit niet tot een vergroting van het vigerende bouwvlak maar wel tot een verandering van de vorm zodat het kantoor en de loods gebouwd kunnen worden gerealiseerd op de gewenste plek.

Kantoorruimte

De heer Nijhuis wil aan de Luttikhuisweg 1-3 in 2014 graag een volwaardig kantoor realiseren met aan afmeting van 8 x 10 meter. Op dit moment is er een 'kantoorruimte' ingericht in het tuinhuisje aan de noordzijde van het perceel. Deze ruimte heeft echter geen zicht op de bedrijfsgebouwen en ingang van het perceel. Daarnaast is het tuinhuisje deels privé in gebruik (speelruimte en overdekte zitplaats), wat geen wenselijke situatie is.

Met de realisatie van een nieuw kantoor ten zuiden van de bestaande werktuigenberging kan de heer Nijhuis ook controle en toezicht uitoefenen. Vanuit het nieuwe kantoor is er zicht op de hoofdinrit. Daarnaast ligt deze dichtbij de uitrit naar de omliggende gronden aan de noordoostzijde van het perceel. Er wordt met het kantoor tevens ruimte gecreëerd voor de administratie en het archief. Met de verplaatsing van het kantoor wordt ook een duidelijke scheiding gecreëerd tussen werken en privé. In onderstaande afbeelding is een aanzicht van het kantoor, tegen de berging aangebouwd, te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0401_0007.png"

Figuur 7: 3d aanzicht kantoor

Aardappelbewaarloods

In 2015 wil de heer Nijhuis een aardappelbewaarloods realiseren voor de opslag van consumptieaardappelen. Deze loods krijgt een afmeting van circa 16 x 20 meter. Deze aardappelen zijn afkomstig van de eigen gronden en/of kunnen worden aangekocht van derden. Op dit moment worden de aardappelen tijdelijk opgeslagen op de betreffende percelen of op het erf aan de Luttikhuisweg 1-3 (oktober t/m december). Om de houdbaarheid te vergroten wil de heer Nijhuis graag een bewaarloods realiseren.

De bewaarloods moet worden gerealiseerd ten zuiden van de huidige bebouwing (hooiopslag) in een bosje. De bestaande buitenopslag (klinkers/beton) blijft behouden voor de (tijdelijke) opslag van eventuele akkerbouwproducten (bijvoorbeeld maïs en/of gras).

Er zijn op dit moment nog geen tekeningen van de aardappelbewaarloods. Het idee is om de loods conform de aanzicht en hoogte gelijk aan de huidige machineberging uit te voeren. Daarnaast worden er ventilatoren in de achtergevel aangebracht. In onderstaand figuur is een aantal foto's van de huidige machineberging opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0401_0008.jpg"

Figuur 8: fotocompilatie huidige machineberging

Indeling erf en bouwvlak

Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met een bijbehorend bouwvlak van ruim 1 hectare. Er is nog ruimte voor bebouwing in de tuin behorende bij de woningen (noordwest hoek) en op de plek van de huidige aardappelopslag (centraal).

Deze opties zijn echter niet gewenst binnen de gewenste bedrijfsopzet (duidelijke scheiding wonen en werken). Daarnaast is de loods voor de opslag van aardappelen vrij kolossaal en 'valt deze mooi weg' in het bestaande bosje. Voor het overige is het bouwvlak in gebruik ten behoeve van gebouwen en manoeuvreerruimte voor de aanwezige landbouwvoertuigen en -machines.

De heer Nijhuis heeft niet de intentie om het bouwvlak te vergroten. Er wordt voorgesteld om de begrenzing van het bouwvlak aan te passen, zodat de gewenste bedrijfsgebouwen binnen de begrenzing passen. De netto toename ter plaatse van de gewenste bedrijfsgebouwen, wordt gecompenseerd met eenzelfde netto afname aan de noordwesthoek van het huidige bouwvlak.

De beoogde locaties van de bedrijfsgebouwen vallen binnen de bestemming 'Natuur - Natuur en Bos'. Met name op de locatie van de beoogde kantoorruimte is het gebruik niet in overeenstemming met deze bestemming. Er is op dit moment sprake van een kunstmestsilo en opslag van bedrijfsmaterialen. Ten zuiden van de hooiopslag is wel een bosje gesitueerd met eiken en grove dennen. Daarnaast ligt er nog een tank ten behoeve van wateropslag. Deze wordt verwijderd op het moment dat de bewaarloods wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0401_0009.png"

Figuur 9: situering bebouwing en aangepaste vorm bouwvlak

Het gaat om ruim 1.800 m2 afname van de bestemming 'Natuur- Natuur en Bos'. Om deze afname te compenseren wordt voorgesteld om een nabijgelegen perceel te herbestemmen. Dit perceel heeft op dit moment de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch-2' en een oppervlakte van circa 3.200 m2.

Aan de westzijde van het huidige bestemmingsvlak wordt een (ongebruikte) oppervlakte van 1.834 m2 wordt verwijderd en deze wordt toegevoegd aan de oostzijde van het bestemmingsvlak. Het gebied met een thans geldende agrarische bedrijfsbestemming wordt in de planwijziging bestemd tot een agrarische gebiedsbestemming.

In onderstaande afbeelding is de toekomstige terrein- en gebouwindeling weergegeven in relatie tot het nieuwe bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0401_0010.png"

Figuur 10: situering bebouwing en aangepaste vorm bouwvlak

Natuurcompensatie

Om een extra kwaliteitsimpuls aan de ontwikkeling te geven zal een noordelijk gelegen stuk grasland worden ingeplant met bomen. Door de aanplant van 3.000 m2 nieuwe inheemse beplanting wordt er een verbinding met het omliggende bos gecreëerd.

2.2.1 Landschappelijke inpassing

Ter compensatie van het te kapen bosperceel wordt nieuwe natuur aan de noordwestzijde aangelegd met een oppervlakte van 3.204 m2. Hoe dit perceel wordt ingericht en welke maatregelen daarvoor worden getroffen zijn in een Ruimtelijk Kwaliteitsplan (zie Bijlage 1) duidelijk gemaakt. Dit plan maakt een onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Het Ruimtelijk Kwaliteitsplan is een voorwaarde op basis van het provinciaal beleid van Overijssel (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving).

In het Ruimtelijk Kwaliteitsplan wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze de gebouwen landschappelijk worden ingepast. Dit is in onderstaande afbeelding samengevat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0401_0011.png"

Figuur 11: Erfinrichtingsplan (bron: Buro Stad+Land)

De door de provincie gevraagde extra kwaliteitsimpuls wordt gerealiseerd door aan de noordzijde van het erf circa 3.000 m2 nieuwe natuur te realiseren.

De daadwerkelijke realisatie van de natuurlijke inrichting en landschappelijk inpassing van de gebouwen zijn als voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan geregeld middels artikel 4.2.3.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op het bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op het rijks, regionaal, provinciaal en gemeentelijk beleid, die een relatie hebben met het plangebied.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. De SVIR heeft diverse nota’s vervangen, zoals de Nota Ruimte en Nota Mobiliteit. Ook zijn met het SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken vervallen die zijn benoemd in de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Gekozen is voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Uit de SVIR blijkt dat het Rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten en zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel richt. Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2013 in werking getreden.

Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren. Een van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Middels verschillende lagen worden de landschappelijke kenmerken van de locatie beschreven in de omgevingsvisie:

Natuurlijke laag dekzandvlakte en -ruggen

Het plangebied ligt in het type ‘Dekzandvlakte en –ruggen’. Dit beslaat een groot deel van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk zandlandschap achter, dat zich kenmerkt door relatief grote verschillen in droog en nat, en hoog en laag gebied. De bodem bestaat uit podzolgronden. Van oorsprong komen er op deze gronden wintereiken-beukenbossen voor op de hoge delen en op de lage delen berken-zomereiken- en elzen-eikenbossen.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap essenlandschap

Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen: de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op de overgang naar de lager gelegen maten- en flierenlanden. Zo lagen ze droog en werden tegelijkertijd de werkafstanden zo kort mogelijk gehouden. De zandpaden volgden steeds de lange ‘luie’ lijnen van het landschap. Het landschapsbeeld was afwisselend en contrastrijk, volgend aan de organische patronen van het natuurlijke landschap.

Ecologische Hoofstructuur

De beoogde ontwikkelingen vinden deels plaats in de vastgestelde begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De gronden zijn hierin aangegeven als 'bestaande natuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0401_0012.png"

Figuur 12: Detail begrenzing EHS & Zone ONW (bron: Atlas van Overijssel)

Voor relatief kleinschalige ontwikkelingen in de EHS is er in de omgevingsverordening, paragraaf 2.7.6 lid 4 een ontheffing opgenomen. Er wordt een ontheffing verleed als is aangetoond en verzekerd dat deze wijziging:

  1. a. de wezenlijke kenmerken en waarden slechts in beperkte mate aantast;
  2. b. de kwaliteit en kwantiteit van de EHS op het betreffende gebiedsniveau tenminste behoudt;
  3. c. plaatsvindt na een zorgvuldige afweging van alternatieve locaties;
  4. d. maatregelen bevat die resulteren in een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing.

In Bijlage 2 is een uitwerking van de bovengenoemde onderdelen opgenomen.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving moet ervoor zorgen dat bij grootschalige ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of uitbreiding van bestaande bebouwing) extra wordt geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit. Het gaat dan om een aanvullende kwaliteitsprestatie bovenop de reguliere inpassingsvereisten. De hoogte van de kwaliteitsprestatie hangt af van drie factoren:

  • of de nieuwe functie gebiedseigen of gebiedsvreemd is;
  • wat de schaal en de impact op de omgeving is;
  • wordt alleen een privé of ook een maatschappelijk belang gediend.

Het formeel-juridisch kader voor afspraken hierover is de herziening van het bestemmingsplan of het projectbesluit. Uit de onderbouwing moet blijken dat er een goed evenwicht is tussen de ontwikkeling van bebouwing en de investering in ruimtelijke kwaliteit. In samenwerking met gemeenten is een Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (september 2010) opgesteld met praktische aanbevelingen en referentieprojecten.

Het borgen en versterken van de ruimtelijke kwaliteit bij ontwikkelingen in de groene omgeving is verankerd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.

In de toelichting van de Omgevingsverordening is aangegeven dat de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving in elk geval van toepassing is als een agrarisch bouwperceel ontstaat dat groter is dan 1,5 ha. De precieze invulling is een kwestie van maatwerk. In het Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving zijn hiervoor algemene criteria opgenomen. Er is een Ruimtelijke Kwaliteitsplan (zie Bijlage 1) opgesteld dat geldt als een uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. De uitwerking bevat een ruimtelijke onderbouwing van de nagestreefde balans tussen de bouw van het kantoor en de aardappelbewaarloods en de ruimtelijke kwaliteit.

3.3 Regionaal Beleid

3.3.1 Landschapsontwikkelingsplan Noordoost Twente en Twenterand

Hoofddoel van het landschapsontwikkelingsplan (LOP) uit 2008 is het formuleren van de gewenste ontwikkelingsrichting voor het landschap voor de komende 10 jaar in de gemeenten Dinkelland, Tubbergen, Oldenzaal, Losser en Twenterand.

Ontwikkelingen in het landschap zijn in Losser altijd heel rustig verlopen. Hedendaagse krachten, zoals wonen (nieuw rood) in het buitengebied, in het landschap zijn zo sterk dat ze het landschap kunnen omvormen tot een niet herkenbaar landschap. Het LOP buigt deze ontwikkelingen om ten behoeve van behoud van de landschapskarakteristiek. De voornemens in het LOP moeten in vervolgprojecten tot uitvoering worden gebracht. Meer concreet is het de bedoeling dat het LOP een bijdrage levert aan:

  • behoud, herstel, versterking en vernieuwing van landschappelijke kwaliteiten;
  • een vitaal en veerkrachtig landschap;
  • het bijsturen van ontwikkelingen;
  • een gezamenlijke aanpak.

Binnen het LOP is het plangebied onderdeel van het deelgebied Oldenzaalse Stuwwal. Door de hoge reliëfgraad, de grote hoogteverschillen en de ondoorlatendheid van de bodem wordt de Oldenzaalse stuwwal gekenmerkt door vele waardevolle bronnen en snelstromende beken. Herstel van het watersysteem, de bronnen en het vermogen om water te kunnen vasthouden heeft hier dan ook hoge prioriteit, ten behoeve van herstel van het Dinkelsysteem. Daarnaast gaat de aandacht uit naar het duurzaam behoud en het versterken van de vele landgoederen. Er wordt hier ruimte geboden aan ontwikkeling van nieuwe landgoederen, aansluitend bij de schaal en het karakter van het landschap. Binnen het LOP wordt het projectgebied aangemerkt als Kampenlandschap.

Streefbeeld
De bos- en heideontginningen op de stuwwallen bestaan uit grote bos- en natuurgebieden. In dit landschap zijn op verschillende plekken in Losser landgoederen ontstaan. Deze hebben op eigen wijze bijgedragen aan de hedendaagse landschapskwaliteit. Behoud en uitbreiden van de aanwezige natuur-, cultuur en landschapswaarden staat hier voorop. De flank van de stuwwal, vormt een lappendeken van afwisselend besloten bossen en open ruimten.

Ontwikkelingsrichting
Bijzonder in dit deelgebied zijn de markante hoogteverschillen en de vele bovenlopen die dwars door het gebied van de Oldenzaalse stuwwal naar de Dinkel lopen. Het landschap van een eeuw geleden is nog deels herkenbaar, dit dient gerespecteerd te worden met ontwikkelingen die in het gebied worden gestimuleerd. Het gaat vooral om ontwikkelingen die het ‘boeren’ mogelijk moet houden en het extensief ‘boeren’ mogelijk moet maken. Dit sluit aan op het reconstructiebeleid, waarin dit gebied als extensiveringsgebied aangewezen is. Naast de landbouw is natuurontwikkeling belangrijk. Lutterveld is in het provinciaal Natuurbeleidsplan 2000 aangewezen als provinciale ecologische hoofdstructuur. Ook de habitatrichtlijn Landgoederen Oldenzaal ligt in dit deelgebied. In Lutterveld liggen verschillende natuurgebieden zoals het Smoddebosch. Deze dienen behouden te blijven of uitgebreid te worden. Ontwikkelingen zoals natuurcampings of landgoederen kunnen hier een bijdrage aan leveren. Tussen de jonge bos- en heideontginningen liggen kampen. De kleinschalige randen van de kampen worden versterkt, door ruimte te bieden voor nieuwe woon-, werk- en recreatieve bebouwingen. Aandachtspunten zijn:

  • Actief herstel van kleine landschapselementen, erfbeplantingen en steilranden;
  • Stimuleren grondgebonden landbouw op de essen en kampen(behoud openheid);
  • Aanleg recreatieve paden, herstel en/of openstellen kerkepaden;
  • Ruimte bieden aan kleinschalige ontwikkelingen gecombineerd met aanleg van landschapselementen en groenstructuren langs de randen van de grote escomplexen;
  • Kwalitatief schoon bronwater rond bronnen langer vasthouden door het dempen van sloten.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Losser

De (concept) Structuurvisie Losser (april 2012 geeft een actueel beeld van het ruimtelijk ordeningsbeleid van de gemeente. Met de totstandkoming van de visie beschikt de gemeente over een samenhangend beleidsdocument dat leidend is voor de ruimtelijke ordening en ontwikkelingen voor de komende 10 jaar.

De structuurvisie geeft richting op welke wijze de ruimtelijke kwaliteiten van de gemeente kunnen worden behouden en versterkt. In de visie wordt bepaald wat de essentiële, gebiedsspecifieke kwaliteiten zijn, waar kansen liggen en hoe ontwikkelingen op deze kwaliteiten en kansen kunnen inspelen.

Visie op hoofdlijnen: Boeren blijven boeren
Het landschap van Losser is grotendeels een cultuurlandschap gemaakt door de boeren. Ook nu vormt de grondgebonden veehouderij de belangrijkste agrarische tak in de gemeente. Het is de wens om dit zo te houden. In het reconstructieplan is al een strategie uitgewerkt voor de toekomst van de landbouw die hier op aansluit.

Een groot aantal bedrijven zal echter haar agrarische functie in de toekomst verliezen. De gronden kunnen veelal in agrarisch gebruik blijven, maar voor de gebouwen dient een nieuwe functie te worden gevonden. De gemeente heeft daartoe VAB-beleid opgesteld en kent tevens het Rood-voor-Rood beleid om sloop van voormalige bedrijfsgebouwen te compenseren.

Visie Buitengebied
Voor de ontwikkelingen in het buitengebied is al veel geregeld. Het bestaande toetsingskader voor initiatieven in het buitengebied bestaat uit:

  • het bestemmingsplan buitengebied;
  • de kadernota buitengebied;
  • het provinciale beleid bestaande uit de omgevingsvisie, de omgevingsverordening en de kwaliteitsimpuls groene omgeving.

Met de structuurvisie Losser wordt het actuele, provinciale beleid vertaald naar de situatie van de gemeente en vormt daarmee een praktisch toetsingskader voor toekomstige ontwikkelingen.

3.4.2 Erfgoedverordening

De gemeente Losser beschikt over een Erfgoedverordening (laatste versie 15-6-2010). In deze verordening zijn regels gesteld ten aanzien van bebouwing en archeologie. Het gaat hierbij om regels omtrent de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten, de omgang met (rijks)monumenten en de instandhouding van archeologische terreinen.

Ten aanzien van archeologie wordt opgemerkt dat de erfgoedverordening een uitwerking is van de verplichting om, bij het vaststellen van bestemmingsplannen, rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en verwachtingen. De erfgoedverordening is op dit punt van kracht tot in het bestemmingsplan een regeling is opgenomen die in overeenstemming is met de Wamz of Erfgoedverordening.

De gemeente Losser beschikt over een archeologierapport, waarin een gedetailleerde uitwerking wordt gegeven van de (mogelijke) gebieden met archeologische waarden in de gemeente (RAAP-rapport 264: Herinrichting Losser Noord een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; juni 1997 en RAAPrapport 640; Herinrichting Losser-Zuid, provincie Overijssel; een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; maart 2001). Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zullen ook deze uitgewerkte kaarten door de gemeente worden gebruikt om te bepalen of archeologisch onderzoek nodig is.

Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Het gaat daarbij (vooral) om de mogelijke effecten van de activiteit dit het plan heeft op de omgeving. Bij deze effectbeschrijving is uitgegaan van de maximale invulling van de ruimte die het plan biedt.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en ander gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals hiervoor al genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe (interne werking).

In de VNG-brochure wordt bij akkerbouwbedrijven (bedrijfsgebouwen) voor het aspect geur een richtafstand van 10 meter aangehouden. Op basis van de VNG-brochure geldt bij akkerbouwbedrijven voor het aspect geluid de grootste richtafstand qua milieuhinder, te weten 30 meter.

4.1.2 Onderzoek

In het kader van de milieuzonering wordt vooral getoetst aan de nieuwe functies van de aardappelloods en de kantoorruimte in het aangepaste agrarisch bouwvlak.

Direct ten noorden van het agrarisch bedrijf bevindt zich een burgerwoning op het adres Lossersestraat 79. De kortste afstand van het agrarisch bouwvlak tot de grens van de woonbestemming is in het vigerend bestemmingsplan 42 meter. Het bouwvlak aan de noordzijde (dichtsbij de woning gelegen) wordt niet aangepast. De afstand tussen het agrarisch bedrijf en de woning blijft daarmee dus onveranderd. De afstand tussen de nieuwe aardappelbewaarloods en de woning bedraagt meer dan 200 meter. Een dergelijk grote afstand betekent dat er geen verslechtering plaats vindt ten aanzien van de milieuhinder. Er wordt voldaan aan de minimale afstandseisen.

4.2 Bodem

4.2.1 Wettelijk kader

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Er wordt gestreefd naar een duurzaam bodembeheer. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt.

Uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn, dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

4.2.2 Onderzoek

De bodemonderzoeksplicht is van toepassing bij bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven, bijvoorbeeld om te werken, onderwijs te geven of te genieten. Uit de toelichting op de Woningwet blijkt dat met bovenstaande omschrijving wordt bedoeld 'enige tijd' oftewel een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk) dag. Het gaat daarbij niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan een dag) verblijven van dezelfde mensen in een gebouw. Voor de aardappelbewaarloods geldt dat hier niet structureel mensen verblijven. De gronden waarop de loods èn het kantoor gebouwd wordt (in feite een nieuw gedeelte van het bouwvlak) is altijd in gebruik geweest als natuur en is ook als zodanig bestemd geweest. Er is geen reden om aan te nemen dat de bodem ter plaatse verontreinigd is. Een nader onderzoek naar de gesteldheid van de bodem is niet noodzakelijk. De bodemkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Geluid

4.3.1 Wettelijk kader

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. DeWgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door ondermeer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De Wgh richt zich voornamelijk op de bescherming van de woonomgeving en bevat normen voor de geluidbelasting op gevoelige bestemming (o.a. woningen). Bij het wijzigen van de bestemming geldt een onderzoeksplicht voor het aspect geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen en op de geluidsbelasting van de activiteiten die het plan mogelijk maakt.

4.3.2 Onderzoek

Er wordt binnen het project geen extra geluidgevoelig object in de vormvan een woning toegevoegd. Het beoogd plan betreft een uitbreiding van een agrarische bedrijf dat geen geluidgevoelige ruimte bevat. De loods, maar ook het kantoor zijn niet geluidsgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder. Om die reden worden er geen eisen gesteld aan de geluidwering van de gevels. Er behoeft dan ook geen nader onderzoek gedaan te worden naar het wegverkeers- en of industrielawaai.

Op basis van de VNG-brochure geldt bij akkerbouwbedrijven voor het aspect geluid de grootste richtafstand qua milieuhinder, te weten 30 meter. Met de uitbreiding van het bedrijf, in de vorm van de aardappelbewaarloods zal er een geluidsbron worden toegevoegd. De afstand tussen het agrarisch bouwvlak en de woonbestemming van de noordelijk gelegen woning bedraagt 42 meter. De loods wordt gesitueerd in het zuidelijke gedeelte van het aangepaste bouwvlak. Tussen de loods en de dichtsbijzijnde woning, Lossersestraat 79 zit een afstand van meer dan 200 meter. Bovendien bevinden zich tussen de loods en de woning meerdere bestaande gebouwen. Een verslechtering ten aanzien van het geluidhinder wordt daarom ook niet verwacht en wordt een geluidsonderzoek niet nodig geacht.

4.4 Geur

4.4.1 Wettelijk kader

Bij het voorbereiden en opstellen van een ruimtelijk plan dienen voor wat betreft geurhinder de volgende vragen te worden beantwoord.

  • Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd?
  • Wordt niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad?

De gemeente Losser heeft geen eigen geurverordening. Voldaan moet worden aan de vaste afstanden voor geur in het Activiteitenbesluit:

De inrichting is gelegen buiten de bebouwde kom en het betreft hier de opslag van agrarische bedrijfsstoffen. Een opslag (de nieuwe aardappelloods) moet dan op minstens 50 meter van een geurgevoelig object liggen.

Gemeten moet worden vanaf de buitenzijde van het geurgevoelig object tot het emissiepunt van de opslag waar de geur de ruimte kan verlaten - bijvoorbeeld een ventilatie-opening, of een deur die regelmatig open staat.

4.4.2 Onderzoek

In dit bestemmingsplan gaat het om uitbreiding van een bestaand akkerbouwbedrijf. Het bouwvlak wordt voornamelijk aan de west- en zuidzijde van het bedrijf aangepast. De nieuwe aardappelloods komt in het meest zuidelijk deel van het bouwvlak te liggen. De woning die het meest dicht bij is gelegen ligt aan de noordzijde van het bedrijf. De afstand tot de woning wordt ten opzichte van het bouwvlak niet verkleind. De afstand van de woning tot de loods bedraagt zo´n 214 meter.

Dit betekent dat ruimschoots aan de richtafstand voldaan wordt. Er wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling qua geurhinder niet leidt tot onevenredige overlast voor de direct omwonenden.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Wettelijk kader

Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet, is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen.

Met de invoering van het criterium 'niet in betekenende mate' (= artikel 5.16 lid 4 Wm) hoeven besluiten die onder dat criterium vallen niet meer te worden getoetst aan die grenswaarden. Er kan in die gevallen worden volstaan met het aannemelijk maken dat het voorgenomen project qua omvang beneden de in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteiteisen)' (NIBM) genoemde aantallen te bouwen woningen of vierkante meter bruto vloeroppervlak of andere begrenzingen blijven, dan wel het aannemelijk maken dat de concentratietoename ten gevolge van het betreffende besluit niet de 3% grens overschrijdt.

4.5.2 Onderzoek

Door de beoogde uitbreiding is de verwachting dat er sprake zal zijn van een zeer geringe verkeersbewegingen.

In de gemeente Losser bevindt zich geen meetstation om de luchtkwaliteit te meten. Wel is er een landelijk meetnet luchtkwaliteit, in beheer bij het RIVM. Op basis van dit netwerk (dichtstbijzijnde station ligt aan de Luttenbergerweg in Hellendoorn), computermodellen met betrekking tot langjarige meteodata en trends (ontwikkeling emissies) komt men tot een berekende achtergrondwaarde. In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied wordt ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit opgemerkt dat in de huidige situatie de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof niet worden overschreden (bron: Grootschalige Concentratiekaarten). Ook in de toekomstige situatie van het bestemmingsplan Buitengebied (gedurende de planperiode, tot 2030) worden de grenswaarden niet overschreden (hoogte achtergrondconcentratie neemt zelfs af).

Gelet op bovenstaande zal het beoogd initiatief niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en voldoet derhalve uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening .

4.5.3 Wettelijk kader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In de Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007 worden de (nauwkeurigheids) eisen ten aanzien van metingen van de luchtverontreinigende stoffen nader uitgewerkt. Onder andere is in deze regeling de hoeveelheid fijn stof van natuurlijke oorsprong opgenomen welke mag worden afgetrokken van de gemeten of berekende fijnstofconcentraties in de lucht. Dit wordt in de praktijk ook wel de 'zeezout-aftrek' genoemd. Voor de gemeente Losser betekent dit dat de jaargemiddelde concentratie van PM10 mag worden verminderd met 3 ìg/m³. Het aantal overschrijdingsdagen mag worden verminderd met zes.

4.5.4 Onderzoek

Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit wordt opgemerkt dat in de huidige situatie de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof niet worden overschreden (bron: Grootschalige Concentratiekaarten en bestemmingsplan Buitengebied Losser). Ook in de toekomstige situatie van het bestemmingsplan Buitengebied Losser (gedurende de planperiode, tot 2030) worden de grenswaarden niet overschreden (hoogte achtergrondconcentratie neemt zelfs af).

Aangezien de beoogde ontwikkeling niet zal leiden tot een toename van het aantal verkeersbewegingen zal deze geen grenswaarden overschrijden en niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het initiatief voldoet derhalve uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

4.6 Externe Veiligheid

4.6.1 Wettelijk kader

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Daarmee is vastgelegd dat er rekening wordt gehouden met de invloed van de risicovolle inrichtingen en/of transportroutes op geplande gevoelige objecten. Er wordt voorkomen dat zich (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 risicocontour van risicovolle inrichtingen en/of transportroutes bevinden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) in werking getreden. Het doel van het Bevb is het formuleren van veiligheidseisen, het borgen van de planologische inpassing van buisleidingen in bestemmingsplannen en het regelen van adequaat toezicht. Het Bevb regelt op vergelijkbare wijze als in het Bevi de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn de ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico en verantwoording van groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor belemmeringenstroken.

4.6.2 Onderzoek

Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn met name bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen).

De risicokaart laat het volgende beeld zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0401_0013.png"

Figuur 13: risicokaart provincie Overijssel (bron: www.risicokaart.nl)

Er vindt in de omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats of zijn hoofdgasleidingen aanwezig. Ook zijn er geen inrichting die onder de reikwijdte van het besluit vallen. Externe veiligheid geeft geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.7 Watertoets

4.7.1 Wettelijk kader

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het plan voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf. In onder andere de "Kaderrichtlijn Water", het "Nationaal Waterplan" en de adviezen van de "Commissie Waterbeheer 21ste eeuw" is het beleid met betrekking tot water en waterbeheer vastgelegd.

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen wordt een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

De watertoets is het vroeg informeren en adviseren van en door de waterbeheerder van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is ingediend bij het Waterschap .

4.7.2 Onderzoek

PM

4.8 Ecologie

4.8.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten, verwerkt. Op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de volgende gebieden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
  • beschermde natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur (EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De EHS is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.

Soortenbescherming
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.

4.8.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

In de omgeving liggen zowel Natura 2000-gebieden als Beschermde Natuurmonumenten. Ten opzichte van het plangebied is de afstand tot deze gebieden bijna een kilometer. De beoogde ontwikkelingen op het bedrijf zullen gezien deze afstand geen effect hebben op de Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten. In onderstaande afbeelding zijn de gebieden respectievelijk rood en oranje omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.BP0008PH10-0401_0014.png"

Figuur 13: natuurgebieden in de omgeving

Uit bovenstaande afbeelding blijkt dat rond het bedrijf veel gronden liggen die onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (groen omlijnd). Deze gronden liggen op een kortere afstand dan 250 meter. Mede dit is aanleiding geweest om het bouwvlak niet te vergroten maar alleen qua vorm aan te passen. Daarnaast zal natuurcompensatie plaats vinden direct ten noorden van het plangebied. In het Ruimtelijke Kwaliteitsplan (zie Bijlage 1) is hier zorgvuldig invulling aan gegeven. Hiermee zal de waarden en de oppervlakte van de Ecologische Hoofdstructuur niet worden aangetast.

Soortenbescherming
Voor het verkennen van mogelijk schadelijke effecten van de ontwikkeling activiteit moet een vergelijk worden gemaakt tussen de huidige en de gewenste situatie binnen het bouwvlak. Door de aanpassing van de vorm van het bouwvlak zal de hoeveelheid natuurgronden netto gezien niet verminderd worden. Gezien de extra kwaliteitsimpuls zal er aan de noordzijde van het erf circa 3.000 m2 nieuwe natuur gerealiseerd worden. Hiermee vergroot het oppervlakte natuurgrond zelfs ten opzichte van de huidige situatie.

Met de bouw van de loods en het kantoor wordt gekozen voor een zo compact mogelijk erf. Het nieuwe kantoor zal aansluiten op een bestaande loods en daardoor de ruimtelijke kwaliteit van het erf niet beïnvloeden. De aardappelbewaarloods wordt aansluitend op een bestaande wagenschuur gebouwd. Op deze locatie is sprake van een halfopen inheems bos van zomereiken met een ondergroei van rhodondendrons. Voor de bouw zullen een aantal bomen moeten worden gekapt en rhodondendrons worden verplaatst. Na realisatie wordt de westzijde van de loods verzacht met een boomgroep van eiken. Het zal bestaan uit inheemse bomen en struiken. Met de aanplant zullen twee bosjes met elkaar verbonden worden. De aanplant biedt daarmee compensatie van de gekapte bomen en een extra ecologische waarde.

Een verslechtering van de ecologische waarde en de soorten in het gebied wordt met dit bestemmingsplan geacht niet aan de orde te zijn.

4.9 Cultuurhistorie En Archeologie

4.9.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 januari 2012 dient met de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening, ingegaan te worden op de relatie van het ruimtelijk voornemen en de aanwezige cultuurhistorische waarden. Naast de cultuurhistorische waarde dient er rekening gehouden te worden met de archeologische (verwachting)waarde van een gebied. In 2007 is de Wet archeologische monumentenzorg in werking getreden. De wet zorgt er voor dat het archeologisch erfgoed in de bodem beschermd wordt in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

De gemeente Losser beschikt over een Erfgoedverordening (15 juni 2010) welke als uitgangspunt geldt voor archeologische waarden toekenningen in bestemmingsplannen.

4.9.2 Onderzoek

Op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied zijn de bekende archeologisch waardevolle terreinen door middel van de dubbelbestemming ´Waarde - Archeologie´ aangegeven. De begrenzing van deze terreinen is overgenomen van de Archeologische Monumentenkaart (AMK), zoals vervaardigd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Ergoedverordening. De waardering van de terreinen is gebaseerd op de belevingswaarde, de fysieke kwaliteit en de inhoudelijke kwaliteiten van die terreinen, waarbij toetsing en beoordeling plaatsvinden op basis van schoonheid, herinneringswaarde, gaafheid, conservering, zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde en representativiteit.

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan Buitengebied de dubbelbestemming ´Waarde Archeologie 2´ aangezien de locatie een hoge trefkans heeft op archeologische vondsten. Deze dubbelbestemming is overgenomen in dit bestemmingsplan.

Voor gebieden met een hoge trefkans geldt dat een omgevingsvergunning nodig is indien werkzaamheden dieper dan 30 cm (beneden maaiveld) plaatsvinden en de oppervlakte van de ontwikkeling meer dan 2.000 m2 bedraagt. Hierbij moet worden aangetoond dat de archeolgische waarden niet onevenredig worden aangetast. Voor dit project is hier geen sprake van.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de meest recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen" uit 2012, kortweg SVBP2012.

5.1 Toelichting Op Het Juridisch Systeem

Met de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012) is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

5.1.1 Verbeelding

Op de (zowel analoge als digitale) verbeeldingen zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.

Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2012 als uitgangspunt gehanteerd. In de SVBP2012 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven. De aanduidingen dienen voor de leesbaarheid van de verbeelding (kadastrale indeling of bestaande bebouwing) of hebben betrekking op wat er wel of niet is toegestaan.

Naast de hoofdbestemmingen bevat het plan ook enkele dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. Er is sprake van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Natuur en Landschap', omdat er op bepaalde gronden in het plan deze onafhankelijke bestemmingen voor komen. De gebiedsaanduiding heeft betrekking op specifieke gebieden binnen de bestemmingen, in de situatie 'overige zone - essen' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'. Voor deze gronden gelden specifieke regels en/of nadere afwegingen.

5.1.2 Regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd.

Bij de opzet van de planregels is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan Buitengebied Losser. Alleen wanneer er een concrete aanleiding was om maatwerk te leveren voor dit plangebied zijn de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Losser hierop aangepast.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. 1. inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. 2. bestemmingsregels;
  3. 3. algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  4. 4. overgangs- en slotregels.

5.2 Toelichting Op De Bestemmingen

In voorliggend bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een zogenoemde ‘voorwaardelijke verplichting’. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak (uitspraak “Linderveld” - AbRS 22 maart 2006, BR 2006, p. 546, nr. 200502510/1) blijkt dat in een bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting, zoals hierboven beschreven, kan worden opgenomen.Omdat dit een relatief nieuw instrument is wordt een uitleg noodzakelijk geacht. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging opdat verzekerd is dat de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de groene omgeving verzekerd zijn. Deze maatregelen zijn (mits ruimtelijk relevant, niet geheel geborgd middels sectorale wetgeving of middels de privaatrechtelijke overeenkomst welke is gesloten) als voorwaardelijke verplichting in de regels van het plan opgenomen. Concreet betekent dit dat het gebruik van, en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken pas is toegestaan nadat de landschapsmaatregelen als opgenomen in het beplantingsplan zijn gerealiseerd. Een omgevingsvergunning wordt onder de voorwaarde verleend dat het beplantingsplan binnen een bepaalde termijn na het onherroepellijk worden van de omgevingsvergunning is uitgevoerd. Op deze manier wordt een goede landschappelijke inpassing van het gehele erf.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Verder wordt ingegaan op de economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.

6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt geëist dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan vooroverleg wordt gevoerd met die diensten van het rijk en de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied 2013, partiële herziening Luttikhuisweg 1-3 heeft, op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn heeft iedereen mondeling of schriftelijk de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. Binnen deze periode zijn geen zienswijzen tegen het plan kenbaar gemaakt.

6.2 Economische Uitvoerbaarheid

In het voorliggende geval gaat het om een particulier initiatief. De kosten van de realisatie van de beoogde ontwikkeling, alsmede de kosten voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. De afspraken zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. In deze overeenkomst worden zaken als onder meer de kosten van de aanpassing van de bestaande openbare ruimte en planschade geregeld. Deze overeenkomst vormt voldoende onderbouwing om af te zien van het opstellen van een exploitatieplan.

Bijlagen

Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan

Bijlage 2 Toelichting Ecologiche Hoofdstructuur