KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 4 Bedrijventerrein - 2
Artikel 5 Bedrijventerrein - 3
Artikel 6 Bos
Artikel 7 Centrum
Artikel 8 Groen
Artikel 9 Horeca
Artikel 10 Maatschappelijk
Artikel 11 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 12 Sport
Artikel 13 Tuin
Artikel 14 Verkeer
Artikel 15 Water
Artikel 16 Wonen
Artikel 17 Wonen - Voormalig Agrarisch Bedrijf
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
Artikel 19 Algemene Bouwregels
Artikel 20 Algemene Gebruiksregels
Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 23 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
Artikel 25 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.3 Situering Van Het Plangebied
1.4 Planregeling
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader En Onderzoek
2.1 Algemeen
2.2 Ruimtelijke Ontstaansgeschiedenis
2.3 Rijksbeleid
2.4 Provinciaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.6 Waterbeleid
2.7 Waterparagraaf
2.8 Milieuaspecten
2.9 Ecologie
2.10 Cultuurhistorie/archeologie
2.11 Externe Veiligheid
2.12 Verkeer En Parkeren
2.13 Handhaving
Hoofdstuk 3 Het Plan
3.1 Algemeen
3.2 Gebiedsbeschrijving
3.3 Bestemmingsplan En De Veranderingen
3.4 Bestemmingen En Aanduidingen
Hoofdstuk 4 De Regels
4.1 Algemeen
4.2 De Regels
4.3 Nadere Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 5 Voorbereiding Plan En Uitvoerbaarheid
5.1 Voorbereiding
5.2 Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Aan Huis Verbonden Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Vigerende Bestemmingsplannen
Bijlage 2 Inspraak- En Overlegnota
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 4 Zienswijzennota

Espel

Bestemmingsplan - gemeente Noordoostpolder

Vastgesteld op 18-10-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Espel van de gemeente Noordoostpolder;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0171.BP00504-VS01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft;

1.5 aaneengebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;

1.6 aan huis verbonden bedrijf

de in Bijlage 1 Aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.7 aan huis verbonden beroep

de uitoefening van een beroep (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 achtererfgebied

erf aan de achterkant en aan de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf, dat geheel of overwegend is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.10 ander-werk

een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;

1.11 atelier

een ruimte waar een kunstenaar zijn werkstukken maakt en eventueel tentoonstelt;

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.14 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.15 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 Bevi-inrichting

inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.19 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.20 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk met een dak;

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

1.29 dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten.

1.30 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bijbehorend bouwwerk;

1.31 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 detailhandel in weggebonden artikelen

detailhandel in een assortiment goederen dat is gebaseerd op de behoeftes van een automobilist of diens passagiers;

1.33 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.34 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.35 discotheek

een gebouw, waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken;

1.36 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.37 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt;

1.38 evenement

een voor publiek toegankelijke verrichting van kunst, ontwikkeling, ontspanning of vermaak, feesten en muziekvoorstellingen daaronder begrepen, waarvoor ingevolge regelgeving een melding moet worden gedaan dan wel vergunning of ontheffing moet worden aangevraagd en verleend;

1.39 extensieve openluchtrecreatie

vormen van recreatief medegebruik door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden;

1.40 galerie

een tentoonstellings- en verkoopruimte voor kunst;

1.41 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.42 geschakelde bouw

bouw waarbij de zijgevel van een woonhuis (gedeeltelijk) aan bijbehorende bouwwerken van een ander woonhuis grenzen;

1.43 gestapelde woning

een woning in een gebouw, dat meerdere geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat;

1.44 groepswonen

Een woning waar meerdere gezinnen of personen samenleven, daaronder begrepen tijdelijke werknemers, en waar zich privévertrekken en zelfbestuurde gemeenschappelijke vertrekken bevinden.

1.45 halfvrijstaande woning

een woonhuis van het type twee-aan-één-gebouwd;

1.46 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.47 horeca

'horeca I':
een bedrijf dat is gericht op het bieden van logies (hotelbedrijf) en het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse (restaurantbedrijf, waaronder ook worden verstaan lunchrooms, eethuizen, bistro's, automaten, broodjeszaken en dergelijke), met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

'horeca II':
een bedrijf dat is gericht op het ter plaatse verstrekken van dranken, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

'horeca III':
elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die in belangrijke mate is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.48 horizontale diepte

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel, dan wel de lengte van een bouwperceel, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens;

1.49 hotel(bedrijf)

een horecabedrijf, dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van nachtverblijf (boeking per nacht) waar maaltijden, kleine etenswaren en dranken kunnen worden verstrekt aan gasten en passanten;

1.50 kampeermiddel

  1. a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.51 kantoor

een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige dan wel financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;

1.52 landhoofd

een bouwwerk dat de overgang vormt van een grondlichaam naar een brug of een viaduct;

1.53 maatschappelijke voorzieningen

het verlenen van diensten in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben, met uitzondering van een seksinrichting;

1.54 natuur(wetenschappe)lijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.55 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.56 nutsvoorziening

een voorziening ten dienste van een bedrijf, zoals een gas- en elektriciteitsbedrijf, dat opereert in een sector die beschouwd wordt van openbaar nut te zijn omdat het belangrijke producten of diensten ten nutte van het publiek levert;

1.57 omgevingsvergunning

vergunning, zoals bedoeld in artikel 1.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.58 ondergeschikte functie

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;

1.59 onderkomens

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;

1.60 pension

een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van
nachtverblijf;

1.61 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.62 professioneel vuurwerk

vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk;

1.63 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.64 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.65 sportkantine

een verblijfslocatie waarin de verstrekking van drank- en etenswaren gericht is op gebruikers van de sportvoorziening;

1.66 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.67 verbeelding/plankaart

a. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan;

b. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan (plankaart);

1.68 volkstuin

een perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;

1.69 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.70 vuurwerkbedrijf

inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 Kg consumentenvuurwerk aanwezig is;

1.71 wadi

een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren;

1.72 Wgh-inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;

1.73 woning

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

1.74 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.75 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

1.76 zolder

de bovenste ruimte in een gebouw onmiddellijk onder de kap.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

2.8 peil

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. c. indien de onder a en b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. nutsvoorzieningen, niet zijnde gasdrukregel- en meetstations;

met daarbijbehorende:

  1. b. gebouwen, een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken daar niet onder begrepen;
  2. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. d. andere-werken.

3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

Artikel 4 Bedrijventerrein - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van Bijlage 2 Staat vanbedrijfsactiviteiten;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', tevens het wonen in een bedrijfswoning;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', uitsluitend kantoren, showrooms en bedrijfswoningen die een functioenele relatie hebben met het achterliggende bedrijf;

met daarbijbehorende:

  1. d. gebouwen, een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken daar niet onder begrepen, tenzij anders in dit plan is geregeld;
  2. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. f. andere-werken;
  4. g. ontsluitingswegen en paden;
  5. h. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. i. groenvoorzieningen;
  7. j. nutsvoorzieningen;
  8. k. parkeervoorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. l. bedrijfskantoren zijn toegestaan en de vloeroppervlakte hiervan ten hoogste 30% bedraagt;
  2. m. detailhandel niet is toegestaan, met uitzondering van:
    1. 1. productiegebonden detailhandel als ondergeschikte functie;
    2. 2. detailhandel in auto's, motoren, boten, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen;
    3. 3. detailhandel in de vorm van een kringloopwinkel; productiegebonden detailhandel;
  3. n. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van bestaande Bevi-inrichtingen;
  4. o. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
  5. p. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  6. q. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit milieu-effectrapportage niet zijn toegestaan.

4.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Bedrijventerrein - 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 van Bijlage 2 Staat vanbedrijfsactiviteiten;
  2. b. er plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', tevens het wonen in een bedrijfswoning;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', uitsluitend kantoren, showrooms en bedrijfswoningen die een functioenele relatie hebben met het achterliggende bedrijf;

met daarbijbehorende:

  1. d. gebouwen, een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken daar niet onder begrepen, tenzij anders in dit plan is geregeld;
  2. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, daaronder begrepen één antennemast ten behoeve van mobiele telefonie;
  3. f. andere-werken;
  4. g. ontsluitingswegen en paden;
  5. h. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. i. groenvoorzieningen;
  7. j. nutsvoorzieningen;
  8. k. parkeervoorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. l. bedrijfskantoren zijn toegestaan en de vloeroppervlakte ten hoogste 30% bedraagt van het brutovloeroppervlak van het bedrijfspand;
  2. m. detailhandel niet is toegestaan, met uitzondering van:
    1. 1. productiegebonden detailhandel als ondergeschikte functie;
    2. 2. detailhandel in auto's, motoren, boten, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen;
    3. 3. detailhandel in de vorm van een kringloopwinkel; productiegebonden detailhandel;
  3. n. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van bestaande Bevi-inrichtingen;
  4. o. vuurwerkbedrijven niet zijn toegestaan;
  5. p. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  6. q. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit milieu-effectrapportage niet zijn toegestaan.

5.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Bos

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos;
  2. b. (hoog)opgaande afschermende beplanting;
  3. c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. speelvoorzieningen, tot een oppervlakte van niet meer dan 500 m² per bestemmingsvlak;
  5. e. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarde;
  6. f. ontsluitingswegen;
  7. g. voet-, rijwiel- en ruiterpaden;
  8. h. kunstwerken;
  9. i. nutsvoorzieningen;
  10. j. evenementen;

met daarbijbehorende:

  1. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. l. andere-werken;
  3. m. voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

Artikel 7 Centrum

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende al dan niet gecombineerde doeleinden:

  1. a. voor zover het de eerste bouwlaag betreft:
    1. 1. detailhandel;
    2. 2. zakelijke dienstverlening al dan niet met een baliefunctie;
    3. 3. dienstverlenende bedrijven en instellingen;
    4. 4. sociale, maatschappelijke en medische doeleinden;
    5. 5. horeca I, tot een oppervlakte van niet meer dan 150 m² per vestiging;
    6. 6. wonen;
  2. b. voor zover het de tweede en volgende bouwlagen betreft:
    1. 1. wonen;
    2. 2. opslagdoeleinden en/of zakelijke dienstverlening ten dienste van en in directe relatie met de onder a genoemde doeleinden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', tevens kantoren;
  4. d. kunstwerken;
  5. e. evenementen;

met daarbijbehorende:

  1. f. gebouwen;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. h. andere-werken;
  4. i. tuinen en erven;
  5. j. verblijfsgebieden;
  6. k. nutsvoorzieningen;
  7. l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. m. groenvoorzieningen;
  9. n. parkeervoorzieningen.

7.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin', tevens een volkstuinencomplex;
  3. c. kunstwerken;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. evenementen;
  6. f. speelvoorzieningen, tot een oppervlakte van niet meer dan 500 m² per bestemmingsvlak;

met daarbijbehorende:

  1. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, landhoofden daar onder begrepen;
  2. h. andere-werken;
  3. i. parkeerplaatsen;
  4. j. water, waterhuishoudkundige voorzieningen en wadi's;
  5. k. voet- en fietspaden;
  6. l. in- en uitritten ten behoeve van aangrenzende percelen.

8.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. horeca I en II;
  2. b. inpandige bedrijfswoning;
  3. c. dorpshuis;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie', tevens dagrecreatieve voorzieningen;

met daarbijbehorende:

  1. e. gebouwen;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. g. andere-werken;
  4. h. tuinen en erven;
  5. i. terrassen;
  6. j. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. k. groenvoorzieningen;
  8. l. parkeervoorzieningen.

9.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen met als ondergeschikte functie de daarbij behorende horeca;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', tevens het wonen in een bedrijfswoning;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'atelier', tevens een atelier en/of galerie;
  4. d. kunstwerken;
  5. e. evenementen;

met daarbijbehorende:

  1. f. gebouwen;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. h. andere-werken;
  4. i. terreinen;
  5. j. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. k. groenvoorzieningen;
  7. l. nutsvoorzieningen;
  8. m. parkeervoorzieningen.

10.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

Artikel 11 Maatschappelijk - Begraafplaats

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een begraafplaats;

met daarbijbehorende:

  1. b. gebouwen, een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken daar niet onder begrepen;
  2. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. d. andere-werken;
  4. e. erven, terreinen en paden;
  5. f. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. g. groenvoorzieningen;
  7. h. parkeervoorzieningen.

11.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

Artikel 12 Sport

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sport- en speelvoorzieningen, niet zijnde voorzieningen voor gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren, tenzij anders in dit plan is geregeld, met de daarbijbehorende sportkantine; wegen en paden;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan', tevens een ijsbaan;
  3. c. kunstwerken;
  4. d. evenementen;

met daarbijbehorende:

  1. e. gebouwen, een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken daar niet onder begrepen, tenzij anders in dit plan is geregeld;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. g. geluidwerende voorzieningen;
  4. h. andere-werken;
  5. i. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. j. nutsvoorzieningen;
  7. k. groenvoorzieningen;
  8. l. parkeervoorzieningen.

12.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

Artikel 13 Tuin

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. parkeervoorzieningen op opritten voor garages behorende bij de op de aangenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met daarbijbehorende:

  1. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. d. andere-werken;
  3. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

13.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

13.3 Afwijken van de bouwregels

13.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 14 Verkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten;
  2. b. voet- en rijwielpaden;
  3. c. kunstwerken;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. evenementen;

met daarbijbehorende:

  1. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bruggen, viaducten en landhoofden daar onder begrepen;
  2. g. andere-werken;
  3. h. watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. i. groenvoorzieningen;
  5. j. parkeervoorzieningen.

14.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

Artikel 15 Water

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water en waterberging;
  2. b. behoud, herstel en ontwikkeling van ecologische waarden;
  3. c. waterwegen;
  4. d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. kunstwerken;
  6. f. nutsvoorzieningen;
  7. g. evenementen;

met daarbijbehorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kades, dammen, duikers, bruggen, stuwen, steigers en landhoofden daar onder begrepen;
  2. i. andere-werken;
  3. j. recreatieve voorzieningen;
  4. k. oevers en groenvoorzieningen.

15.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

Artikel 16 Wonen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in woningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'garage', uitsluitend garageboxen ten dienste van het wonen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', tevens opslag van goederen en onderhoudsmaterialen en schaftgelegenheid;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - pension', tevens een pension;

met daarbijbehorende:

  1. e. gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. g. andere-werken;
  4. h. tuinen, erven en paden;
  5. i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. j. parkeervoorzieningen.

16.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

16.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 17 Wonen - Voormalig Agrarisch Bedrijf

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Voormalig Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in een woning;
  2. b. hobbymatig houden van dieren;
  3. c. opslag en koeling van (agrarische) producten;
  4. d. opslag van landbouwwerktuigen, caravans en boten;

met daarbijbehorende:

  1. e. gebouwen;
  2. f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. g. andere-werken;
  4. h. tuinen, erven en paden;
  5. i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. j. erfsingel ten behoeve van afschermende beplanting van minimaal 8 m breed;
  7. k. groenvoorzieningen;
  8. l. parkeervoorzieningen.

17.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

17.3 Specifieke gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene Bouwregels

19.1 Bestaande maten

Op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan bestaande bebouwing met afwijkingen in maten. afmetingen en/of afstanden mag gehandhaafd worden.

Artikel 20 Algemene Gebruiksregels

20.1 Gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk bij een woning ten dienste van bewoning door een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is aangewezen op de niet bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning.

20.2 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van:

  1. 1. gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
  2. 2. gebouwen ten behoeve van groepswonen;
  3. 3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woonruimte;
  4. 4. omzetting of verkamering van zelfstandige woonruimte in kleinschaliger wonen dan wel onzelfstandige woonruimte;
  5. 5. gronden als staanplaats voor onderkomens;
  6. 6. gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten, voor zover niet noodzakelijk in verband met het normale beheer en onderhoud van de gronden.

Artikel 21 Algemene Aanduidingsregels

21.1 Wro-zone - wijzigingsgebied 1

21.2 Wro-zone - wijzigingsgebied 2

Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt voor bijbehorende bouwwerken;
  2. b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast;
  3. c. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  4. d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  6. f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot mits:
    1. 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10 m2 bedraagt;
    2. 2. de totale hoogte niet meer dan 125 % van de toegestane (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  7. g. de eis dat bij een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd, indien op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

Artikel 23 Overige Regels

23.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

24.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

24.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

24.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

24.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 24.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

24.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 24.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

24.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 24.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Espel.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van 18-10-2012,

voorzitter, griffier,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Espel" regelt het gebruik van de gronden en opstallen van de kern Espel. Het opstellen van dit plan past binnen de wens van de gemeente Noordoostpolder om op korte termijn te kunnen beschikken over een overkoepelend bestemmingsplan voor Espel. Op dit moment gelden voor Espel in totaal 11 bestemmingsplannen. De diverse bestemmingsplannen zijn, mede door de verschillende tijdvakken waarin zij zijn opgesteld, ook in methodisch opzicht niet voldoende op elkaar afgestemd. Met het oog op de rechtsgelijkheid en eenduidigheid, maar ook in verband met de beheersaspecten, is dit ongewenst en ondoelmatig. Ook is het problematisch dat verouderde bestemmingsplannen sommige ontwikkelingen uitsluiten die in de huidige ruimtelijke visie passend (kunnen) worden geacht.

Gelet op de gedateerdheid van de bestaande plannen is een actualisering van het juridisch-planologische kader dan ook gewenst. Behalve de wens voor actuele plannen bestaat er ook een grote behoefte aan standaardisering en uniformering van de ruimtelijke regelgeving in de gemeente Noordoostpolder. Hierin dienen keuzes te worden gemaakt. Dit dient niet alleen het gemak en hanteerbaarheid van de plannen aan de zijde van de overheid, maar geeft ook duidelijkheid voor burgers en ondernemers/bedrijven.

Een actueel plan

Het bestemmingsplan is een belangrijk beleidsinstrument voor de gemeente en tevens het planologische juridisch bindend kader voor burgers. In het plan wordt het ruimtelijk beleid aangegeven voor (in beginsel) de komende tien jaar en het dient vooral als toetsingskader voor bouwplannen en de ruimtelijke inrichting van het gebied. Daarom is het voor bedrijven en burgers van belang dat het bestemmingsplan duidelijk aangeeft wat de ruimtelijke mogelijkheden zijn.

De actualisering van bestemmingsplannen heeft enerzijds betrekking op de vastlegging van en aanpassing aan de feitelijke situatie en anderzijds de aanpassing aan gewijzigde beleidsinzichten en gewijzigde juridische kaders. Dit betekent voor dit bestemmingsplan een minder gedetailleerde opzet. Het plan biedt meer flexibiliteit dan in de oude situatie het geval was.

Digitaal uitwisselbare en vergelijkbare ruimtelijke plannen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Dit betekent dat het verplicht is om een nieuw (bestemmings)plan in digitale vorm vast te stellen. Ook moet van het plan een analoge versie op papier worden vastgesteld. De digitale aspecten omvatten het in digitale vorm vaststellen, beschikbaar stellen, kenbaar maken en verbeelden.

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Dit bestemmingsplan is digitaal opgezet conform de landelijk ontwikkelde standaard: het IMRO (InformatieModel Ruimtelijke Ordening). Zodoende is het mogelijk het plan digitaal uit te wisselen (met overheden) en digitaal te gaan raadplegen.

1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Espel" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (en tevens een analoge verbeelding op papier) NL.IMRO.0171.BP00504-VS01 met legenda;
  • regels.

Voor de analoge verbeelding is de ondergrond van 7 mei 2010 gebruikt.

Met de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen aangegeven. De bijbehorende legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen en de regels. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de beschrijving van het plan zijn weergegeven. Tevens worden enige juridisch-technische aspecten belicht.

1.3 Situering Van Het Plangebied

Espel ligt in de Noordoostpolder, ten westen van Emmeloord tussen Rutten en Tollebeek. Het plangebied betreft het gehele dorp, inclusief het bedrijventerrein, het dorpsbos en enkele sportvelden. Op afbeelding 1.1 is de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 Situering plangebied

1.4 Planregeling

De planregeling kenmerkt zich door gedetailleerde bestemmingen. Uitgangspunt is dat de gedetailleerde bestemming goed inzicht geeft in de gebruiks- en bouwmogelijkheden. De bij de bestemming behorende omschrijving beschrijft de gebruiksmogelijkheden en soms is met een aanduiding een afwijkende gebruiksmogelijkheid vastgelegd.

Afhankelijk van de bestemming is de ene keer sprake van ruime gebruiksmogelijkheden (bijvoorbeeld 'Centrum' en 'Maatschappelijk') en de andere keer gericht toegesneden gebruiksmogelijkheden (bijvoorbeeld 'Wonen').

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de bij dit plan behorende stukken alsmede een toelichting op de ligging en de planbegrenzing van dit plan. In hoofdstuk 2 volgt een historisch overzicht en een overzicht van het rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. Ook wordt verslag gedaan van uitkomsten van onderzoek. In hoofdstuk 3 wordt het plan beschreven.

Van belang zijnde juridisch technische aspecten van de (juridisch bindende) regels worden in hoofdstuk 4 toegelicht. Gegevens over de voorbereiding van het plan en de uitvoerbaarheid sluiten deze toelichting af.

Hoofdstuk 2 Beleidskader En Onderzoek

2.1 Algemeen

In de keuze van het te voeren beleid moet de gemeente rekening houden met het opgestelde eigen beleid en dat van het rijk en de provincie Flevoland. Dit geldt vooral daar waar beleidsuitgangspunten aan de orde komen die betrekking hebben op de inhoud van het plan.

2.2 Ruimtelijke Ontstaansgeschiedenis

De gemeente Noordoostpolder ligt in Nederlands twaalfde provincie, Flevoland. De gemeente heeft een oppervlakte van 59.620 hectare en telt 46.308 inwoners per 1 maart 2010 (bron: CBS).

Emmeloord fungeert als centrumplaats, omringd (op fietsafstand) door 11 dorpen: Bant, Creil, Ens, Espel, Luttelgeest, Kraggenburg, Marknesse, Nagele, Rutten, Tollebeek en Schokland. Sinds 1962 is de Noordoostpolder een zelfstandige gemeente. Het karakter van de gemeente is sterk agrarisch. De ruimtelijke structuur van de polder wordt mede bepaald door de volgende elementen:

  • groene lijsten: boerderijen en dorpen als groene eilanden in de open agrarische ruimte;
  • ringen: IJsselmeerdijk en voormalige Zuiderzeedijk en de dorpenringweg;
  • radialen: het assenkruis dat de dorpenringweg met Emmeloord verbindt;
  • hiërarchische en concentrische opbouw;
  • verkaveling volgens een modulair systeem op basis van een standaardkavel (300m x 800m).

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0002.jpg"

Afbeelding 2.1 Assenkruis en dorpenring

Historie

De Noordoostpolder vertoont duidelijke kenmerken van een rationeel landschap uit de 20e eeuw. Het belangrijkste kenmerk van de Noordoostpolder is dat het is ontworpen als eenheid, waarbij landschap, stedenbouw en architectuur onderdeel uitmaken van één integraal ontwerp. Het polderconcept, de concentrische opbouw op verschillende niveaus, is kenmerkend voor de ruimtelijke structuur. Vanwege het integrale ontwerp en de gaafheid van het landschap zijn de Noordoostpolder (en Urk) in de rijksnota Belvédère gerangschikt onder de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden in Nederland.

Barakkenkampen

Toen de Noordoostpolder in 1942 droogviel, moesten de nieuwe gronden ontgonnen worden om ze voor landbouw geschikt te maken. Dit was een taak van de Directie van de Wieringermeer (Noordoostpolderwerken). Omdat de mechanisatie nog in de kinderschoenen stond, haalde de Directie voor het graven van sloten, ploegen, zaaien, wieden, oogsten en dorsen duizenden arbeiders naar de polder. De verbindingen in en kort na de oorlog waren slecht. De Directie liet voor de tijdelijke huisvesting van de polderwerkers in de polder ruim dertig barakkenkampen bouwen. Het kamp Espel en Espelerbocht waren twee van deze kampen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0003.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0004.png"

Afbeelding 2.2 Impressie ten tijde van de aanleg van de polder (bron: www.emmeloord.info)

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0005.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0006.jpg"

Afbeelding 2.3 Impressie kamp 'Espel' (bron: www.emmeloord.info)

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 22 november 2011 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) door de Tweede Kamer aangenomen. De SVIR vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SER-ladder’), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, doormiddel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur; het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat; het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur, ruimte voor militaire terreinen en activiteiten en ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Op grond laatstgenoemd belang is de polder aangewezen als wederopbouwgebied. Voor dit bestemmingsplan heeft dit geen gevolgen, omdat het plan de bestaande ruimtelijke situatie opnieuw vastlegt. Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, behoudens een beperkte uitbreiding van de Ducdalf (incl. parkeren) en een nieuw gezamenlijke sportaccommodatie. Voor deze uitbreidingsmogelijkheden zijn echter wijzigingsbevoegdheden opgenomen in dit plan.

2.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken uit de SVIR. Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoeder van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het Rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

De gehele Noordoostpolder, exclusief Urk en Schokland, is aangewezen als wederopbouwgebied, op grond van het nationaal belang 'Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten'. In de Visie Erfgoed en Ruimte (paragraaf 2.3.3) worden de kernkwaliteiten van deze gebieden toegelicht. Het Rijk zet in op bestuurlijke afspraken met gemeenten over een ontwikkelingsgerichte bescherming in bestemmingsplannen van deze wederopbouwgebieden. Voor dit bestemmingsplan heeft dit geen gevolgen, aangezien het plan betrekking heeft op bestaand bebouwd gebied.

2.3.3 Visie Erfgoed en Ruimte

In 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en Ruimte' schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. De modernisering van de monumentenzorg wordt hiermee voortgezet. Voor de komende vijf jaren heeft het Rijk vijf prioritaire belangen benoemd:

  1. 1. werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  2. 2. eigenheid en veiligheid:zee kust en rivieren;
  3. 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave:focus op groei en krimp
  4. 4. leven landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
  5. 5. wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Voor de Noordoostpolder en daarmee voor het plangebied is het vijfde belang relevant. Met uitzondering van Schokland en Urk is de gehele polder aangewezen als wederopbouwgebied (zie afbeelding 2.4). Doelstelling van het Rijk is dat de periode 1940-1965 in de toekomstige inrichting van Nederland herkenbaar aanwezig blijft op gebiedsniveau. Ondanks – of misschien ook dankzij - de massale en soms nietsontziende ontwikkelingen, zijn er in deze periode veel ideeënrijke, innovatieve en ongekende ontwerpen gerealiseerd, zowel bij stedelijk herstel en uitbreiding als bij de herinrichting van het landelijk gebied en de aanwinst van nieuw land. De bijzondere eigenschappen van deze gebieden verdienen meer publieke aandacht en de meest bijzondere gebieden een publieke bescherming. De Noordoostpolder is op grond van de volgende karakteristieke aangemerkt als te beschermen wederopbouwgebied:

  1. 1. grootschalige droogmakerij met verspreide, rationeel geordende agrarische bebouwing en erven;
  2. 2. ring van dorpen rond de hoofdkern Emmeloord;
  3. 3. functioneel patroon van wegen en waterwegen met bijbehorende beplantingsprofielen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0007.jpg"

Afbeelding 2.4 Uitsnede kaartbeeld wederopbouwgebieden. Bron: Visie Erfgoed en Ruimte.

2.3.4 Conclusie

Het Rijksbeleid is gericht op zuinig ruimtegebruik. Open ruimte moet zoveel mogelijk behouden blijven. Voor de Noordoostpolder als geheel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met de status van het gebied als wederopbouwgebied. Het voorliggende bestemmingsplan maakt echter geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar legt een bestaande dorpskern me bijbehorende voorzieningen als sportvelden en een bedrijventerrein opnieuw vast. Het plan voldoet hiermee aan het rijksbeleid.

2.4 Provinciaal Beleid

2.4.1 Omgevingsplan Flevoland (2006)

In november 2006 hebben Provinciale Staten van Flevoland een Omgevingsplan vastgesteld. Hierin zijn voor het Flevolandse grondgebied vier strategische plannen opgenomen:

  1. 1. het streekplan;
  2. 2. het milieubeleidsplan;
  3. 3. het waterhuishoudingsplan;
  4. 4. het verkeer- en vervoerplan

Daarnaast bevat het Omgevingsplan de hoofdlijnen van het economische en het sociaal-culturele beleid. Door alles in één integraal plan samen te voegen, zijn de hoofdlijnen van het beleid van de provincie Flevoland compact en is de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen het beste gewaarborgd.

De uitvoering van het Omgevingsplan vraagt van de provincie een nieuwe ontwikkelingsstrategie waarin de provincie nieuwe rollen gaat vervullen. In het Omgevingsplan zijn beleidsvorming en uitvoering gekoppeld en dit wordt weergegeven in de uitvoeringsagenda. De uitvoeringsagenda maakt onderscheid in de integrale gebiedsgerichte aanpak (speerpuntgebieden) en de sectorale aanpak. Voorop staat een gebiedsgerichte aanpak. De provincie richt zich hierbij nadrukkelijk op de provinciale hoofdstructuur. Binnen deze hoofdstructuur worden zeven speerpuntgebieden onderscheiden. Noordelijk Flevoland, waaronder ook de gemeente Noordoostpolder valt, is een van deze speerpuntgebieden.

Relevante beleidsuitgangspunten uit het Omgevingsplan zijn verder:

  • Infrastructuur: Om infrastructuuruitbreidingen mogelijk te maken, dienen gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening te houden met ruimtelijke reserveringen;
  • Wonen: Aan gemeenten wordt gevraagd in hun plannen vast te leggen of nieuwe landgoederen in bepaalde gebieden worden uitgesloten;
  • Natuur: In het plangebied liggen enkele onderdelen van de Ecologische Hoofdstructuur. Het betreft hier onder meer het Kuinderbos, Voorsterbos, het Urkerbos, de Casteleynsplas, Schokland en Schokkerbos. Daarnaast zijn de volgende watergangen aangewezen als Ecologische verbindingszone: de Urkervaart, Lemstervaart en Zwolse Vaart;
  • Landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkunde: De provincie wil de Flevolandse karakteristieken behouden door deze in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen. Daartoe maakt de provincie onderscheid tussen landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en basiskwaliteiten;
  • Waterhuishouding: Voor gebieden met een watertekort of wateroverschot worden maatregelen genomen om tot een duurzame oplossing te komen. In overleg met gemeenten en het waterschap wil de provincie afspraken maken over de waarborging van de waterkwaliteit. Voor kwetsbare wateren bestaan afwijkende voorschriften voor het toestaan van het lozen van afvalwater op het ontvangende oppervlaktewater of in de bodem.
  • Milieu: als windrijke provincie wil Flevoland optimaal gebruik maken van de milieuvoordelen en economische potenties van de opwekking van windenergie zonder de landschappelijke kwaliteiten van de provincie aan te tasten. In de beleidsregel 'windmolens 2008' wordt hier nader bij stilgestaan.

2.4.2 Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011

Op 23 augustus hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland de beleidsregels 'locatiebeleid stedelijk gebied 2011' vastgesteld. In het Omgevingsplan Flevoland 2006 wordt met betrekking tot het provinciale locatiebeleid voor het stedelijk gebied gestreefd naar een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden. Met dit locatiebeleid streeft de provincie naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. Hiermee draagt het bij aan het provinciale verstedelijkingsbeleid dat gericht is op versterking van de bestaande steden en dorpen. Daarbij wordt de ontwikkeling en identiteit in toenemende mate ontleend aan de positie binnen de stedelijke en groenblauwe hoofdstructuren. De nadruk van verdere stedelijke ontwikkelingen ligt op Almere en Lelystad. Dronten en Emmeloord hebben vanwege hun ligging aan één van de ontwikkelingsassen een (kleinere) opvangtaak. De overige kernen in Flevoland voorzien primair in de opvang van de eigen behoefte. De vestigingsmogelijkheden worden ingegeven door binnen een aantal provinciale locatietypen een juiste balans te vinden in vier doelstellingen:

  • Versterking van de economische ontwikkeling van Flevoland;
  • Beheersing van de mobiliteit door een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer en fiets;
  • Efficiënt gebruik van infrastructuur en vervoermiddelen;
  • Verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid, waarbij het parkeerbeleid een belangrijk ondersteunend instrument is.

De provincie geeft in deze beleidsregel aan welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid) daaraan worden verbonden. De gemeenten zijn vervolgens verantwoordelijk voor de concrete aanwijzing en uitwerking van de verschillende typen werklocaties, door middel van een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (zie paragraaf 2.5.10).

Het bedrijventerrein van Espel valt onder het specifieke werkmilieu 'regulier bedrijventerrein'. Hiervoor gelden de volgende regels:

Kantooromvang regulier bedrijventerrein: Ten aanzien van de kantorenomvang geldt dat maximaal 50% kantoorhoudendheid op kavelniveau is toegestaan, met uitzondering van een aan te geven (hoogwaardige) zone op het bedrijventerrein waarvoor een maximum kantoorhoudendheid van 70% op kavelniveau geldt, mits dit milieuhygiënisch kan worden ingepast.

Onder kantoorhoudendheidspercentage wordt ingevolge artikel 3 verstaan: het aandeel bvo dat ingesteld wordt voor kantoorgebonden activiteiten bij (productie-, handels- en transport-) bedrijven.

Ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit geldt dat een beeldkwaliteitsplan wordt toegevoegd aan een ruimtelijk plan voor een werklocatie grenzend aan de snelweg of provinciale weg.

Ten aanzien van de bereikbaarheid geldt:

  1. a. dat het parkeren op eigen terrein danwel op gedeelde parkeerterreinen plaatsvindt, om te voorkomen dat het parkeren wordt afgewenteld op de omgeving;
  2. b. dat een bedrijvenzone waar een maximum percentage kantoorhoudendheid van 70% op kavelniveau wordt gehanteerd, minimaal 2 keer per uur per richting in de spits met openbaar vervoer wordt ontsloten. De gemeente motiveert hoe de potenties voor openbaar vervoer optimaal benut worden;
  3. c. dat voor een adequate auto-ontsluiting er een goede verbinding met het hoofdwegennet is;
  4. d. dat er een goede fietsontsluiting is, die bij voorkeur de woongebieden en de werkgebieden rechtstreeks met elkaar verbindt.
  5. e. dat een mobiliteitstoets wordt uitgevoerd zoals bedoeld in de regionale Nota Mobiliteit.

Ten aanzien van de leefbaarheid geldt dat bedrijven toelaatbaar zijn die genoemd staan in de categorie 1, 2 en 3 van de VNG-bedrijvenstaat. Dit zijn bedrijven met een milieucontour van maximaal 100 m. Hierbinnen zijn in principe geen geluidgevoelige objecten zoals woningen toegestaan. Om onderscheid te maken met centrummilieus en gemengde woonwerkmilieus ligt bij bedrijfsvestiging de voorkeur op categorie 3.

2.4.3 Rugstreeppaddenmanagementplan (2008)

In het kader van het soortenbeleid is door de provincie Flevoland en het Ministerie van LNV een pilot opgestart om na te gaan of werkwijzen mogelijk zijn waarmee bepaalde activiteiten en ontwikkelingen relatief gemakkelijk doorgang kunnen vinden zonder dat de duurzame instandhouding van streng beschermde soorten in gevaar komt. Een nieuw instrument hiervoor kan zijn het ontwikkelen van managementplannen voor streng beschermde soorten met een breed verspreidingsgebied.

Het managementplan dient te worden gezien als een handelingsprotocol dat invulling geeft aan de algemene zorgplicht. Bovendien bevat het plan aanvullende activiteiten en een uitvoeringsprogramma waarin betrokken partijen voor de Rugstreeppad in de Noordoostpolder afspraken maken over bestaande en nieuwe werkwijzen die een duurzaam voortbestaan van de populatie (de zogenaamde gunstige staat van instandhouding) van deze soort garanderen. Daarmee worden uitgebreide ecologische onderzoeken, aanvragen tot afwijking bij een omgevingsvergunning en het stil laten leggen van projecten voorkomen. Daarnaast beoogt het plan extra leefgebied te creëren, waarmee de populatie naar een gunstige staat van instandhouding wordt geleid.

2.4.4 Verordening voor de fysieke leefomgeving (2009)

In de provinciale "Verordening voor de fysieke leefomgeving" vindt een juridische vertaling plaats van het beleid van provinciaal niveau. In de verordening is een aantal regels opgenomen met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. Het betreft onder meer aspecten als: bijzondere gebieden, waterhuishouding, waterkeringen, bescherming landschap et cetera. Voor het plangebied zijn enkele van deze aspecten relevant en deze hebben dan ook een doorwerking in het bestemmingsplan gekregen.

2.4.5 Conclusie

Het provinciaal beleid gaat, evenals het rijksbeleid, uit van zuinig ruimtegebruik. Belangrijkrijk daarbij is dat functies op de juiste locatie gevestigd zijn. Detailhandel is bijvoorbeeld niet toegestaan op een bedrijventerrein. Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en legt bestaande functies opnieuw vast. De regels die voor bestaande functies gelden zijn in overeenstemming met het provinciaal beleid.

2.5 Gemeentelijk Beleid

2.5.1 Structuurplan

In het "Structuurplan" (1992) wordt handhaving van het specifieke landschap van de Noordoostpolder en versterking van de ruimtelijke structuur beschouwd als de basis voor het ruimtelijk beleid. Het agrarische karakter van de gemeente dient ook in de toekomst in het landschapsbeeld tot uitdrukking te komen. Daarnaast is vergroting van de ontsluiting van de gemeente een beleidsuitgangspunt. Wat betreft de bevolkingsontwikkeling richt het beleid zich op de bevolkingsgroei, de bevolkingssamenstelling en op de bevolkingsspreiding. Het versterken van de woonfunctie wordt gerealiseerd door een verhoging van de kwaliteit van het woningaanbod en het aanbod van aantrekkelijke en schone woonmilieus. Wat betreft de verzorgingsstructuur wordt gestreefd naar handhaving en versterking van een zo hoog mogelijk verzorgingsniveau. Om de werkgelegenheid te bevorderen wordt onder meer gestreefd naar het tijdig realiseren en aanbieden van gunstig gelegen bedrijventerreinen. Tot slot is de vergroting van de omvang van het aanbod en de diversiteit van de recreatieve voorzieningen, alsmede het opwaarderen van bestaande voorzieningen beleidsuitgangspunt.

2.5.2 Toekomstvisie gemeente Noordoostpolder 2030

De gemeenteraad van Noordoostpolder heeft de "Toekomstvisie gemeente Noordoostpolder2030" vastgesteld in zijn vergadering van 24 oktober 2002. Achterliggend idee was dat het goed gaat met de gemeente Noordoostpolder in die zin dat de polder een gebied is geworden waar het prettig wonen is en waar met name de agrarische sector een belangrijke rol speelt. Na een periode van opbouwen moeten er plannen komen voor de toekomst en om in te kunnen spelen op toekomstige ontwikkelingen moeten keuzes worden gemaakt.

2.5.3 Woonvisie Noordoostpolder

Op 12 november 2009 is de Woonvisie door de gemeenteraad vastgesteld. De aanleiding voor deze woonvisie is dat de vorige beleidsnota over wonen uit 2001 stamt en alle acties uit deze nota uitgevoerd zijn. Het is tijd voor een herijking van deze notitie.

In 2008 heeft het college besloten dat de focus van de gemeente op 'wonen' naast 'werken' komt te liggen. Dat wil zeggen dat Noordoostpolder zich ook gaat presenteren en profileren als woongemeente. De kwaliteiten die deze gemeente heeft en waarmee zij zich kan onderscheiden van de Randstad liggen op het gebied van wonen. De gemeente biedt namelijk de kwaliteiten ruimte, rust en groen. 'Echte ruimte voor ontwikkeling' wordt het leidend principe in de strategische maatschappelijke en ruimtelijke keuzes. De denkrichting in deze identiteit, wordt nog verder uitgewerkt. De uitwerking kan worden gebouwd op de pijlers:

  • puur energiek, de kenmerken van onze bevolking;
  • betrokken samenwerken, de kenmerken van onze samenleving;
  • respect voor het unieke ontwerp, dit is wat ons beroemd en onderscheidend heeft gemaakt;
  • ontwikkelingsgericht, van oorsprong zijn we allemaal nieuwkomers gericht op nieuwe ontwikkelingen en mensen die denken in kansen en mogelijkheden.

De gemeente is hierbij trots op wat is bereikt maar kijkt ook naar de kansen voor de toekomst als 'nieuwste polder'. Inzet is om te versterken wat sterk is en daarvoor ruimte te bieden.

Dat betekent dat er ruimte moet zijn voor nieuwe initiatieven en dat wordt gezocht naar niches in de markt. Hiermee wil de gemeente ook mensen van buiten de Noordoostpolder verleiden om naar de Noordoostpolder te verhuizen. Een kans om nieuwe woonvormen binnen de gemeente gestalte te geven zijn de vrijkomende agrarische erven. Andere voorbeelden van nieuwe woonvormen zijn: wonen op het water, pakhuiswoningen, wonen bij je paard, collectief particulier opdrachtgeverschap en beton ballon.

De visie op het wonen in Noordoostpolder is vertaald naar acht ambities. Dit laat duidelijk zien wat de komende jaren belangrijk is op het gebied van wonen in de gemeente Noordoostpolder. De ambities zijn:

  1. 1. Noordoostpolder weer op de kaart als aantrekkelijke woongemeente;
  2. 2. Meer vermenging van koop en huur in dorpen in Noordoostpolder, met name op herstructureringslocaties;
  3. 3. Nieuwbouw naast herstructurering in dorpen, ook in de niet zorgclusterdorpen, met behoud van de bijzondere architectonische kwaliteiten (Delftse school en Nieuwe Bouwen);
  4. 4. Flexibel inspelen op trends in de woningmarkt;
  5. 5. Meer aandacht voor doelgroepen, zoals starters, betaalbaarheid van woningen, senioren, buitenlandse werknemers en het topsegment;
  6. 6. De woningmarkt monitoren;
  7. 7. Inzetten op duurzaam bouwen;
  8. 8. Goede samenwerking met alle woningmarktpartijen.

2.5.4 Duurzaamheidsbeleid

De gemeente Noordoostpolder heeft in December 2011 haar duurzaamheidsbeleid vastgesteld. Het duurzaamheidsplan herziet het milieubeleidsplan 2005-2008. Er is gekozen voor een duurzaamheidsplan tegen de achtergrond van de klimaatproblematiek. De aarde warmt op, energieprijzen stijgen en daarom bestaat de noodzaak om over te schakelen op duurzame energievormen en het besparen van energie. Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Hiermee wordt aangesloten bij de definitie van Brundtland-commissie van de VN.

De hoofddoelstelling van het plan is om de uitstoot van CO2 te verminderen en energie te besparen. Om deze hoofddoelstelling te kunnen behalen zijn in het plan (sub)doelstellingen en ambities geformuleerd. Doelstelling zijn (vaak) concreet meetbaar en moeten in de planperiode worden behaald (2012-2015). Ambities zijn abstracter van aard en hebben een doorkijk naar 2030.

Er zijn doelstelling geformuleerd voor de thema's duurzame energie, woningen, bedrijven, leefomgeving, mobiliteit, communicatie/participatie en gemeentelijke organisatie. Deze doelstellingen moeten in acht worden genomen als er concrete initiatieven zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor nieuwe woningbouw of herstructurering van het bedrijventerrein. Hiervoor zijn momenteel overigens geen concrete plannen.

2.5.5 Groenbeleidsplan

In het Groenbeleidsplan 2010-2014 staan de ambities van de gemeente Noordoostpolder voor het (openbaar) groen. Groenvoorzieningen hebben vele functies. Ze zorgen voor leefbaarheid, bepalen het straatbeeld en bieden ruimte voor maatschappelijke doeleinden zoals sport, spel en recreatie. En ze hebben betekenis voor landschap, cultuurhistorie en natuurontwikkeling.

Het Groenbeleidsplan bevat beleid voor de inrichting, het beheer en het gebruik van groenvoorzieningen in de Noordoostpolder. Een deel van dat beleid is relevant bij het opstellen van ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen. Dat geldt in het bijzonder voor de volgende ambities:

  • In iedere kern minimaal 75m2 openbaar groen per woning realiseren en behouden;
  • In iedere straat minimaal 10m2 groen/voortuin per woning realiseren en behouden;
  • De bestaande hoeveelheid van 92m2 per inwoner aan bossen en parken behouden;
  • Groen is een integraal onderdeel van de gehele (openbare) ruimte. Bij planvorming, inrichting en beheer horen elementen zoals woningen, wegen, voortuinen, straatverlichting en groenvoorziening in hun onderlinge samenhang te worden bekeken;
  • Groen mag geen afbreuk doen aan de (sociale en verkeers)veiligheid, maar moet deze waar mogelijk juist versterken;
  • Behoud van de erfsingels, de dorpsbossen, de wegbeplantingen en de centrale brinkachtige groene ruimtes in de dorpen;
  • Behoud van bijzondere bomen (nadere gedefinieerd in de Beleidsregel gemeentelijke bomen, vastgesteld op 21 december 2010);
  • Bij aanleg van nieuwe wijken, bij voorkeur een combinatie maken van oppervlaktewater en groenvoorziening;
  • Bij aanleg van nieuwe bosstroken, streven naar een breedte van ten minste 100 meter;
  • Openbaar groen beheergericht aanleggen. Dit betekent:
  • groen bij voorkeur centreren in de wijk en voldoende ruimte voor de beplanting reserveren (met name voor bomen);
  • logische grenzen tussen gemeentelijk groen en particuliere tuinen;
  • zo min mogelijk obstakels en lastige vormen in de plantvakken.

Het Groenbeleidsplan 2010-2014 is op 7 oktober 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Noordoostpolder.

Situatie Espel

Evenals de meeste andere polderdorpen is Espel ingebed in een 'groene mantel'. Ter bescherming en behoud van de oorspronkelijke groenstructuur wordt in dit bestemmingsplan gewerkt met twee bestemmingen. Het dorpsbos is voorzien van de bestemming Bos; het (overige) groen van de bestemming Groen. Omdat de oorspronkelijke groenstructuur in Espel door de jaren heen niet of nauwelijks is aangepast worden bovengenoemde normgetallen ruimschoots gehaald. De normgetallen zijn met name bedoeld als toetsingsgrondslag bij nieuwe ontwikkelingen, welke dit bestemmingsplan niet mogelijk maakt.

2.5.6 De Noordoostpolder-dorpen

'De Noordoostpolder-dorpen, DNA van een dorp als bouwsteen voor de toekomst', beschrijft de ontwerpuitgangspunten van de Noordoostpolder als geheel en van de 8 dorpen afzonderlijk. Wat maakt Espel tot Espel en Luttelgeest tot Luttelgeest. Daarnaast bevat het rapport in deel 2 opgaven en oplossingsrichtingen met het oog op toekomstige ontwikkelingen.

De Noordoostpolder-dorpen zijn opgebouwd volgens een vast stramien, waarbij per dorp accenten zijn aangebracht. Er kunnen 11 'familiekenmerken' worden onderscheiden, respectievelijk:

  1. 1. Ligging aan de dorpenring

De ontsluiting van de polder en de dorpen is een structurerend element, de dorpen zijn onderling verbonden door een rondweg door de polder; de dorpenring. De dorpenring gaat door of langs de dorpskern. Dit resulteert in kruiswegdorpen en langswegdorpen.

  1. 2. Ligging aan het water

Elk dorp ligt aan een poldervaart. Goederen werden vervoerd over het water. Overslag van de goederen vond plaats op de loswal. Nu is de ligging aan de vaart karakteristiek. Meerdere dorpen hebben een waterfront.

  1. 3. Bedrijven aan de rand en aan het water

In alle dorpen ligt een bedrijventerrein aan de rand van het dorp in verbinding met het water (aan een loswal).

  1. 4. Vizier op het landschap

De dorpen moesten in de oorspronkelijke plannen uitzicht hebben op het open polderlandschap. Meerdere dorpen in de Noordoostpolder hebben vanaf de brink of vanuit de openbare ruimte zicht op het omringende landschap. Dit maakt elk dorp een polderdorp, maar ook elk dorp uniek.

  1. 5. Elk dorp heeft een groene mantel

De mantel biedt ruimte aan wandelpaden, begraafplaatsen, sportvelden en andere recreatieve functies voor het dorp. Het typeert de polderdorpen.

  1. 6. De groene polderstraat

In de oorspronkelijke ontwerpen hebben bijna alle dorpen groene straatprofielen en lanen in het dorp. We noemen deze ‘de groene polderstraten’. Kenmerkend zijn de ruime symmetrische straatprofielen met groene bermen. Het geeft de dorpen een parkachtig karakter. De groene straten en groene mantels samen maken de polderdorpen tot groene oases in de open polder.

  1. 7. De Brink: een groen dorpsplein met voorzieningen

Het hart van de dorpen wordt, met uitzondering van Nagele, gevormd door een groen dorpsplein. Hier bevinden zich de voorzieningen, zoals winkels en kleine bedrijfjes, en de kerken. Bij de aanleg van de dorpen werd zoveel mogelijk begonnen met de aanleg van het dorpscentrum. De benodigde voorzieningen waren hierdoor vanaf het begin aanwezig. Bovendien vertoonde het dorp op deze manier vanaf het begin een duidelijke samenhang.

  1. 8. Drie kerken rond de brink

De meeste dorpen hebben drie kerken, de kerken bevinden zich meestal op of op de hoekpunten van de brink. Veel dorpen hebben een groene zijbrink, die in verbinding staat met de brink, ook hier staat soms een kerk. Uitgangspunt was dat geen van de drie kerken het dorpsbeeld domineerde. Alle kerken moesten even belangrijk zijn. In de praktijk is dit niet altijd het geval. Sommige kerken kunnen door hun architectuur of ligging prominenter zijn dan andere.

  1. 9. Drie scholen in de buurt

De meeste dorpen hebben drie scholen die meestal verspreid staan in de buurten van het dorp, zodat kinderen op veilige en korte afstand van de school woonden.

  1. 10. Delfts Rood

Met uitzondering van Nagele bestaan alle dorpen voornamelijk uit Delfts Rode architectuur: veelal zo goedkoop mogelijk gebouwde woonblokken met de bekende rode baksteen en oranjerode pannen. Sober uitgevoerd, soms met bijzondere details. In alle dorpen bepalen deze Delfts rode woonblokken het beeld van de dorpskern, in veel dorpen ook het dorpsaanzicht.

  1. 11. Elk dorp ontworpen onder supervisie van de Directie van de Wieringermeer

Er waren meerdere ontwerpers betrokken bij de polderdorpen. De eerste plannen werden door de Bouwkundige afdeling van de directie van de Wieringermeer zelf ontworpen. Eerst met de architect Verhagen, later in samenwerking met de stedenbouwkundige Pouderoyen en weer later met architect Th. G. Verlaan. Een aantal dorpen werd ontworpen door externe architecten. Het ontwerpproces vond dan plaats onder supervisie van de stedenbouwkundige adviseurs van de Dienst, Granpré Molière en Verhagen, later namen Van Embden en Komter deze taak over.

2.5.7 Welstandsnota: Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid

Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de welstandsnota "Ruimte voor kwaliteit en welstandsvrijheid" vastgesteld. De welstandsnota geeft richting aan het welstandstoezicht in de Noordoostpolder en voor de inwoners van de gemeente biedt het plan helderheid over de welstandsbeoordeling van hun bouwplannen. Zoals de titel van de nota al aangeeft wordt onderscheid gemaakt tussen welstandsvrije en niet-welstandsvrije gebieden. De selectie van niet-welstandsvrije gebieden heeft plaatsgevonden aan de hand van twee criteria:

  • De cultuurhistorische betekenis van de bebouwing;
  • De zichtbaarheid van de bebouwing vanuit belangrijke openbare ruimtes.

Op basis van deze criteria is besloten dat in de volgende gebieden welstandstoezicht blijft gelden:

  1. 1. De kernen en beeldbepalende gebieden van Emmeloord;
  2. 2. De dorpskernen en beeldbepalende gebieden van Marknesse, Ens, Luttelgeest, Bant, Creil, Espel, Tollebeek, Kraggenburg en Rutten;
  3. 3. Nagele en Schokland in zijn geheel;
  4. 4. Het Landelijk Gebied.

In de gebieden 1 en 2 gelden slechts welstandscriteria voor de voor- en zijkant van hoofdgebouwen. Achterkantsituaties zijn hier welstandsvrij. De overige gebieden in de gemeente zijn volledig welstandsvrij. Deze gebieden bestaan voor het merendeel uit woonwijken van na de 50-er jaren van de vorige eeuw en bedrijventerreinen. De bebouwing in deze gebieden heeft een meer neutrale kwaliteit en draagt in veel mindere mate bij aan het karakteristieke beeld en de ruimtelijke identiteit van de gemeente. Soms is een beeldkwaliteitplan van kracht. Dan gelden uiteraard wel eisen van welstand. Bij nieuwe ontwikkelingen kan een afweging worden gemaakt of een dergelijk plan wordt opgesteld. Voor zover in de welstandsvrije gebieden monumenten of reclameobjecten liggen zijn deze niet welstandsvrij.

Espel

Het dorp Espel is één van de dorpen binnen de Noordoostpolder die gebouwd is als nederzetting rond een centrale ruimte. De centrale ruimte is, net als bij het dorp Espel, meestal een langgerekte Brink waarlangs winkels, woningen en openbare gebouwen staan.

Voor dit gebied gelden algemene en gebiedsgerichte welstandsnormen met betrekking tot de plaatsing, de vormgeving, detaillering, materiaal- en kleurgebruik. Het gebied waar welstandsbeleid geldt is weergegeven in afbeelding 2.5. Buiten dit gebied geldt geen welstandsbeleid. Ten slotte dient vermeld te worden dat In Espel zijn geen monumenten aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0008.png"

Afbeelding 2.5 Begrenzing welstandsvrije- en niet welstandsvrije gebieden in Espel.

2.5.8 Archeologie

Op 4 oktober 2007 heeft de gemeenteraad de archeologische basis- en beleidsadvieskaart inclusief bijbehorende rapportage vastgesteld als gemeentelijk toetsingskader. Op de archeologische beleidsadvieskaart is duidelijk aangegeven in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Ook wordt vermeld in welke mate er archeologische waarden verwacht worden of beschermd zijn. In paragraaf 2.10 wordt ingegaan op de verwachtingswaarde voor het plangebied.

2.5.9 Economisch beleid

De 'Nota Economisch Beleid' (2002) geeft het beleidskader van de gemeente Noordoostpolder op economisch gebied in de komende jaren weer en kan gezien worden als toetsingskader voor (nieuwe) ontwikkelingen op economisch gebied in de gemeente. Doelstelling van het economisch beleid is het voortzetten van de positieve economische ontwikkeling en het bevorderen van duurzame werkgelegenheid. Dat wil zeggen kiezen voor kwaliteit en een economische ontwikkeling in harmonie met andere beleidsontwikkelingen zoals ruimtelijke ordening, milieu en sociale veiligheid. In dit kader is onder andere van belang het onderdeel werken aan huis, waarover in de nota wordt gesteld dat ingespeeld moet worden op de trends van flexibele werktijden en thuiswerken.

2.5.10 Gemeentelijk vestigingsbeleid

Op 9 oktober 2008 heeft de gemeenteraad de "Gemeentelijke VestigingsVisie" (GVV)" vastgesteld. In de GVV wordt een analyse gemaakt van de sociaal economische ontwikkelingen binnen de gemeente Noordoostpolder op basis van een aantal toekomstscenario's. Er is een inventarisatie gemaakt van de bestaande werklocaties binnen de gemeente. De provincie onderscheidt binnen werklocaties detailhandel, kantoren, gemengde locaties wonen/werken en werken/wonen, bedrijventerreinen en terreinen voor zware industrie. Vervolgens is gekeken naar de ontwikkelingswensen, visie van de gemeente waaronder de Toekomstvisie 2030, het economische beleidsplan, het milieubeleidsplan en het meest recente collegeprogramma. Op grond van de visie en de berekende scenario's zijn vervolgens doorzichten gemaakt naar de planning van de verschillende typen werklocaties. Voorts heeft een confrontatie plaatsgevonden van de geprognostiseerde vraag en het aanbod aan werklocaties dat in planning is.

Espel

De woonbebouwing van Espel valt onder het locatietype 'gemengde woonwerkmilieus'. In gemengde woonwerkmilieus wordt de mogelijkheid geboden om werk/bedrijfsfuncties aan huis te hebben. Daarbij worden de volgende randvoorwaarden gesteld:

Ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en 60% van de bijgebouwen met een gezamenlijk maximum van 75m2 per perceel voor gebruik ten behoeve van niet-publiekgerichte bedrijfsactiviteiten, mits:

  • De uitstraling als woning in tact blijft.
  • Het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu.
  • Het gebruik geen nadelige gevolgen heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename veroorzaakt van de parkeerbehoefte.
  • Geen detailhandel wordt uitgeoefend.
  • Het bedrijf door de bewoner wordt uitgeoefend.

Bovenstaande voorwaarden zijn in de regels van het bestemmingsplan verwerkt.

Het bedrijventerrein van Espel valt onder het locatietype 'specifieke werkmilieus, regulier bedrijventerrein'. Conform de visie zijn hier bedrijven toegestaan t/m categorie 3. Categorie 4 en 5 bedrijven zijn hier in beginsel niet toegestaan; deze vallen onder de categorie 'industrieterrein'.

Voor het bedrijventerrein Espel is de komende jaren geen uitbreiding voorzien. De oppervlakte van het terrein blijft gehandhaafd op 19,4 hectare. Het terrein is in de huidige situatie vervallen en er heeft functiemenging plaatsgevonden. Op termijn zal het terrein gerevitaliseerd worden.

2.6 Waterbeleid

Europese Kaderrichtlijn water

De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:

  • Een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
  • Het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
  • Een goede toestand van het grondwater;
  • Een duurzaam gebruik van water;
  • Afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheersysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland:

  • Wet op de waterhuishouding;
  • Wet op de waterkering;
  • Grondwaterwet;
  • Wet verontreiniging oppervlaktewateren;
  • Wet verontreiniging zeewater;
  • Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904);
  • Wet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte');
  • Waterstaatswet 1900;
  • Waterbodemparagraaf uit de Wet bodembescherming.

De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.

Nationaal Waterplan

Het ontwerp Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen.Bij de ontwikkeling van locaties binnen de bebouwde kom wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van behoud van het bestaand groen en water. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een toename van verharding mogelijk zou maken.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water

Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

Beleid gemeente en Waterschap Zuiderzeeland

Op 8 januari 2008 is de Wet gemeentelijke watertaken in werking getreden. Deze wet maakt inmiddels onderdeel uit van de Waterwet. De al bestaande gemeentelijke zorplicht voor het doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater is "verbreed". De gemeente heeft ook een zorgplicht voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater in welke situaties zij redelijkerwijs van de particulier niet kan verlangen om het hemelwater zelf te verwerken. Daarnaast heeft de gemeente de zorg om in het openbaar gebied maatregelen te treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken voor zover deze verantwoordelijkheid bij de gemeente gelegd kan worden.

In de Keur van het waterschap Zuiderzeeland, onderdeel uitmakend van de Waterwet, is aangegeven wat wel en niet mag bij waterkeringen en wateren (de zogenaamde waterstaatswerken).

Gemeentelijk rioleringsplan

Al voordat Waterwet in werking is getreden, is het op een alternatieve manier verzamelen en transporteren van regenwater meer centraal komen te staan. In het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) van de gemeente Noordoostpolder 2008-2011 is vastgesteld, dat in zoverre het inzamelen en transporteren van relatief schoon regenwater buiten de afvalwaterstroom doelmatig kan worden uitgevoerd, deze gescheiden van de afvoer van het stedelijk afvalwater gaat plaatsvinden. Het “gebiedseigen water” wordt op plaatsen waarvoor mogelijkheden aanwezig zijn, vastgehouden en geborgen in aanwezig stedelijk water en/of retentiestroken. Het bergen en vasthouden van regenwater op lokatie mag niet leiden tot (water)overlast voor de woonomgeving. Het ontvlechten van regenwater zoals deze in de bestaande situatie veelal is aangesloten op de aanwezige gemengde rioleringstelsels, moet zowel op grond van financiële als milieutechnische overwegingen voldoende verdedigbaar zijn om deze van het bestaande stelsel los te koppelen.

2.7 Waterparagraaf

Inleiding

In de Nota Ruimte (2006) zijn de drietrapsstrategieën vastgelegd voor:

  • Waterkwantiteit (vasthouden, bergen, afvoeren);
  • Waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).

De waterparagraaf maakt inzichtelijk hoe het vigerend waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen binnen het plangebied van de kern van Espel. Hoe wordt in dit plangebied omgegaan met water en op welke wijze draagt de inrichting bij aan:

  1. 1. Veiligheid;
  2. 2. Voldoende water;
  3. 3. Schoon water.

Proces van de Watertoets

Aan de hand van de beslisboom (figuur 1 blz. 14) uit het Waterkader van het Waterschap Zuiderzeeland (januari 2007) kan voor het voorliggende plan de procedure kleine plannen worden gevolgd.

Beschrijving van het watersysteem

  1. 1. Veiligheid/Waterkeringen

Het plan ligt niet binnen de kern-, vrijwarings- of buitenbeschermingszone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid van een waterkering.

Er wordt in het plan geen gebruik gemaakt van bodemenergie, ofwel warmte koude opslag.

  1. 2. Voldoende Water

Wateroverlast

Herziening van het bestemmingsplan Espel heeft geen gevolgen voor de huidige situatie. Er vindt geen toename van verhard oppervlak en/of het verdwijnen van ruimte voor waterberging plaats. Dit geeft geen aanleiding om compenserende maatregelen te treffen in het kader van het principe “waterneutraal bouwen” om piekafvoeren te kunnen opvangen. Voor dit gebied geldt de afvoernorm van stedelijk gebied. De maximale afvoer uit het gebied is daarbij 1,5 l/s/ha bij een neerslagsituatie met een herhalingstijd van 100 jaar.

Goed functionerend watersysteem

Het bestemmingsplan Espel ligt in het beheergebied van de Lage Afdeling. Het streefpeil voor zowel de zomer- als de winterperiode in de Espelerdwarstocht is -5.70 m NAP.

In de waterpartij ter plaatse van de Keggehof is sprake van een gestuwd peilvak. Het stuwpeil is hoger (-5.50 m NAP) dan het aangrenzende waterpeil. Ten gevolge van weersomstandigheden kan dit waterpeil tijdelijk fluctueren tussen 0,20 m boven en 0,20 m onder het stuwpeil. Door middel van een stuw kan het overtollig water worden afgelaten naar de Espelerdwarstocht. Een voorziening voor het inlaten van water bij watertekort is achterwege gelaten, omdat de waterkwaliteit in Espel en omliggende polder licht brak is en voedselrijk door de aanwezigheid van kwel.

De maaiveldhoogte van -3.80 m NAP aan de noordzijde van de kern tot -4.50 m NAP op het bedrijventerrein langs de Vaartweg.

De bestaande bedrijven en woningen in het plangebied Espel voldoen voldoende aan de minimale drooglegging voor stedelijk gebeid van 1,20 meter, rekeninghoudend met het hiervoor gehanteerd Normaalwaternormpeil (N.W.-normpeil). Er zijn geen structureel nadelige gevolgen aanwezig voor en door (grond)water in de omgeving.

  1. 3. Schoon water

Goede structuur diversiteit

Bij de inrichting van het bestaande watersysteem wordt gestreefd naar het behouden van een ecologisch gezond watersysteem.

Goed omgaan met afvalwater

Het overgrote deel van het hemelwater binnen het bestaande woon- en bedrijvengebied is aangesloten op de riolering. Bij toekomstige vervanging van het bestaande rioleringsstelsel, worden kansen benut om het relatief schone regenwater verder te scheiden van de bestaande afvalwaterstroom. Deze oppervlakken zijn mede als relatief schoon door uitlogende bouwmaterialen buiten de relatief schone regenwaterafvoer te houden.

Goede oppervlaktewaterkwaliteit

In de bestaande dorpskern van Espel is een verbeterd gemengd rioleringsstelsel aangelegd. In dit verbeterd gemengde rioleringsstelsel zijn twee riooloverstorten opgenomen, waarbij incidenteel tijdens hevige regenval overstorten kunnen plaatsvinden op het ontvangende oppervlaktewater. Een noodoverstort bevindt zich in de directe nabijheid van de rotonde aan de Keggehof, waarbij rioolwater bij nood uit het rioleringsstelsel kan overstorten op de Espelerdwarstocht. Bij de hoofdoverstort ter hoogte van de Vaartweg 36 bevindt zich in de groenstrook tussen de Espelerringweg en de Espelerdwarstocht voor de externe overstortmuur een bergbezinkbassin met een inhoud van circa 120 m3. De overstortleiding vanaf de externe overstort staat in directe verbinding met de Espelerdwarstocht. Bij hevige regenval, waarbij het totale rioleringsstelsel overbelast raakt, zorgt het bergbezinkbassin er bij incidentele overstortingen voor, dat de vuiluitworp op het oppervlaktewater van de Espelerdwarstocht met circa 50% wordt teruggedrongen.

Het meest recent uitgevoerde uitbreiding woningbouw in Espel is ontwikkeld ten westen van Turbine-De Wieken. Dit woongebied heeft een gescheiden rioleringsstelsel, waarbij het regenwater bovengronds wordt afgevoerd naar de centraal in het plan aangelegde retentiestroken. In deze retentiestroken vindt eerst infiltratie plaats, vervolgens kan deze komvormige strook zich vullen met water en in de laatste fase vindt bij totale vulling van de strook afvoer plaats naar de omringende watergang rondom het plan. De droogweerafvoer wordt door middel van een opvoergemaal ter hoogte van de Windmolenhoek afgevoerd naar het bestaande gemengde rioleringsstelsel.

Het bedrijventerrein De Bun is voorzien van een gescheiden rioleringsstelsel. De droogweerafvoer voert onder vrijverval af naar het gemengde rioleringsstelsel. Het regenwater wordt door middel van een afzonderlijke leiding direct afgevoerd naar de Espelerdwarstocht.

2.8 Milieuaspecten

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden nagegaan of er bronnen zijn en zo ja, welke, die in of nabij het plangebied een belemmering (kunnen) vormen met name ten opzichte van de in het plan opgenomen gevoelige functies zoals wonen. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan:

  1. a. bodem;
  2. b. geluid (Wet geluidhinder);
  3. c. hinder in de relatie bedrijven en gevoelige functies;
  4. d. luchtkwaliteit.

2.8.1 Bodem

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden gedaan naar de kwaliteit van de bodem. Wanneer een bestemmingsplan betrekking heeft op vastlegging van een bestaande situatie is in beginsel geen bodemonderzoek noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een consoliderend plan en is in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied.

Opgemerkt wordt dat in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is om te bouwen.

2.8.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

In deze paragraaf wordt enkel ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeer. In of nabij het plangebied zelf is geen sprake van een gezoneerd industrieterrein of spoorweg.

Wegverkeer

Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven, indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Omdat in het voorliggende plangebied geen nieuwe gevoelige functies worden geprojecteerd, hoeft derhalve geen akoestische toetsing plaats te vinden.

2.8.3 Hinder

Met de voorbereiding van het onderhavige bestemmingsplan dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen.

Doelstelling van het bestemmingsplan is dat bestaande bedrijfsactiviteiten in beginsel worden gerespecteerd en geregeld. Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening heeft het geen zin een bedrijfsbestemming te projecteren die vanwege milieuregelgeving niet kan worden gerealiseerd. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de ‘omgekeerde werking’). Onderzocht moet dus worden wat – vooral in verband met de nabije aanwezigheid van gevoelige bebouwing of functies (als wonen)– de uitstralingseffecten van bedrijfsactiviteiten zijn en of dan in de nabijheid nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In dat kader worden in de VNG- brochure "Bedrijven en milieuzonering" richtafstanden gegeven. Die afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Het ruimtelijk beleid van rijk en provincies biedt gemeenten beleidsvrijheid voor maatwerk op lokaal niveau. De genoemde VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" is een hulpmiddel bij de invulling daarvan. De brochure kent Staten van Bedrijfsactiviteiten met indelingen in categorieën van bedrijven.

Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen en scholen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

In de richtafstandenlijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

milieucategorie grootste richtafstand
1 10 meter
2 30 meter
3.1 50 meter
3.2 100 meter

De factoren, die hebben geleid tot de indeling in categorieën dienen als indicatief te worden beschouwd, met dien verstande dat de bepalende "grootste afstand" niet mag worden overschreden, indien daardoor een bedrijfsactiviteit ontstaat die niet meer past binnen de indeling. De Staat is gebaseerd op het gemiddelde bedrijfstype. Daardoor kan de milieubelasting van de binnen dit type voorkomende bedrijven onderling nogal verschillen. Deze verschillen kunnen voortvloeien uit:

  • bedrijfsgrootte, productiecapaciteit opgesteld vermogen, aantal productiemedewerkers, terreinoppervlakte en dergelijke;
  • verouderingsgraad, nieuwe ontwikkelingen;
  • productiewijze.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zo ver met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

De mogelijkheden voor bedrijfsvoering worden (vooral) bepaald door milieuregelgeving (o.a. Activiteitenbesluit, Wet Milieubeheer) en het kan voorkomen dat de planologisch geboden gebruiksmogelijkheden dan niet (maximaal) kunnen worden benut.

Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit

Op 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) in werking getreden. Dit besluit bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Inrichtingen die vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit hebben vaak geen milieuvergunning nodig, maar moeten wel voldoen aan de voorschriften van het besluit. In de huidige systematiek vallen alle Wet-milieubeheerinrichtingen onder de algemene regels uit het Activiteitenbesluit, tenzij ze zijn uitgezonderd.

Relatie bedrijfsactiviteiten/woningen

Het onderhavige gebied kent naast een woonfunctie ook de functie van bedrijvigheid (bedrijventerrein) en één solitair bedrijf. Daarnaast is er sprake van horeca en centrumvoorzieningen (winkels).

In het woongebied mag slechts lichte aan huis verbonden bedrijvigheid plaatsvinden. Dit betreft dan bedrijfsactiviteiten waar geen of nauwelijks hinder van uitgaat (zoals een kapsalon of pedicure).

De juridische regeling is zodanig opgesteld, dat in het plangebied geen bedrijvigheid wordt toegestaan die niet past in de directe nabijheid van woningen.

Benadrukt moet worden dat de mogelijkheden voor bedrijvigheid tevens in het kader van de milieuregelgeving wordt beoordeeld.

Voor de bedrijven op de bedrijventerreinen geldt dat de vigerende milieuvergunningen, voor zover van toepassing, afdoende moeten worden geacht.

Aan de noordkant van het bedrijventerrein 'Espel' is de afstand tot woonbebouwing circa 50 meter. In deze zone geldt dat slechts bedrijven zijn toegestaan t/m categori 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 m. De onderlinge afstand tussen beide functies is daarmee voldoende.

2.8.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer opgenomen grenswaarde, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of;
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" is sprake, indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  1. a. woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  2. b. infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  3. c. kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard: het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.

2.9 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Er kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is een gemeente verplicht om te onderzoeken of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast.

Het plangebied ligt niet binnen of in de nabijheid van een speciale beschermingszone, waardoor nader onderzoek voor dit aspect niet noodzakelijk is.

Soortbescherming

De "Flora- en faunawet" heeft tot doel om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Gelet op het feit dat het bestemmingsplan in beginsel conserverend van aard is en geen noemenswaardige ontwikkelingen mogelijk maakt, hoeft in het kader van dit bestemmingsplan geen nader ecologisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt ook voor de streng beschermde rugstreepppad, die in de gehele Noordoostpolder voorkomt. De gemeente Noordoostpolder heeft zich via een convenant gecommiteerd aan een Rugstreeppaddenmanagementplan. Doel van dat managementplan is om de rugstreeppadpopulatie in de Noordoostpolder in stand te houden. De rugstreeppad is een beschermde diersoort die niet verstoord mag worden (flora- en faunawet). Het rugstreeppaddenmanagementplan gaat uit van compensatie en instandhouding van de leefgebieden voor de rugstreeppad. Voor ruimtelijke planvorming betekent dit dat er nieuw leefgebied gerealiseerd wordt, wanneer bestaand leefgebied door de ruimtelijke ontwikkeling verloren gaat. Daarbij worden de volgende ruimtelijke ontwikkelingen specifiek bedoeld; bouwprojecten, infrastructurele projecten, herinrichtingen van het watersysteem en natuurontwikkelingsprojecten Bij de actualisatie van het 'bestemmingsplan Espel' is compensatie van rugstreeppaddenleefgebied niet aan de orde. Het nieuwe plan is een conserverend bestemmingsplan, in die zin dat het niet rechtstrreeks nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Wel bevat het plan een wijzigingsbevoegdheid voor de uitbreiding van party- en bowlingcentrum de Ducdalf. In verband hiermee is reeds een quickscan uitgevoerd (zie bijlage 3). Uit de quickscan blijkt dat er de er geen beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn waarvoor een ontheffing is vereist. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een nieuwe sportaccomodatie. Als van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt wordt nader onderzoek ingesteld. De Flora- en faunawet vormt in zoverre geen belemmering voor een eventuele planwijziging.

2.10 Cultuurhistorie/archeologie

Aspecten van de cultuurhistorie zijn archeologie, historische geografie en historische bouwkunde. Samengenomen leveren ze een meerwaarde op. Vooral bij ontwikkelingen dient te worden bezien in hoeverre aanwezige cultuurhistorische waarden kwetsbaar zijn voor geplande bodemingrepen. Niet ongebruikelijk is dat dan aangegeven wordt op welke manier de cultuurhistorische waarden behouden, hersteld of verder ontwikkeld kunnen worden.

Archeologie

Archeologische waarden worden in toenemende mate in de planvorming betrokken. Een instrument hiervoor is de Archeologische monumentenkaart (AMK), hierop zijn de bekende en gewaardeerde vindplaatsen aangegeven. Er zijn in het plangebied geen archeologische monumenten bekend.

Complementair aan deze kaart zijn de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Archeologische Basis- en Beleidsadvieskaart (ABB) voor het grondgebied van Noordoostpolder. Op de speciaal voor de gemeente Noordoostpolder in 2007 ontwikkelde beleidskaart is aangegeven welke gebieden een hoge, een gematigde, dan wel een lage verwachtingskans op archeologische vondsten hebben. Verder is op de kaart aangegeven waar zich scheepswrakken bevinden en welke gebieden een archeologisch monument betreffen.

De door de gemeenteraad vastgestelde ABB geeft aan in welke gebieden er onderzoek gedaan moet worden en in welke gebieden onderzoek achterwege kan blijven. Uit de kaart blijkt dat het gehele (bestemmings)plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde heeft. In dit gebied geldt op basis van geologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een lage archeologische verwachting. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus klein. Het gebied kent geen voorschriften voor een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden (voormalige aanlegvergunning).

Er is één scheepswrak waargenomen aan de rand van het plangebied. Dit scheepswrak is aangemerkt als 'niet behoudenswaardig'. Hiervoor gelden dan ook geen voorschriften voor een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0009.jpg"

Afbeelding 2.6 Uitsnede Archeologische verwachtingskaart gemeente Noordoostpolder

2.11 Externe Veiligheid

Beleidskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  1. 1. inrichtingen;
  2. 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  3. 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Het Besluit Externe Veiligheid voor Inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien, op grond van een Wro-besluit, de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen met bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Het besluit regelt de normering van de risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen en de relatie daarvan met ruimtelijke ordening.

In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In de circulaire RNVGS (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI.

Voor zowel de behandelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het trainsport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt bepaald door de aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) danwel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriënterende waarde (BEVI) of een oriëntatiewaarde (circulaire Rvgs).

Situatie

Inrichtingen

In de omgeving van het bestemmingsplan Espel zijn geen inrichtingen aanwezig, welke onder de werking van het Bevi vallen. Dit betekent dat geen beperkingen worden opgelegd aan het bestemmingsplan door risicovolle inrichtingen.

Buisleidingen

Binnen het bestemmingsplan gebied zijn geen, voor de ruimtelijke ordening relevante, buisleidingen aanwezig. Dit betekent dat geen beperkingen worden opgelegd aan het bestemmingsplan door buisleidingen.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

Binnen het bestemmingsplan Espel zijn de N712 / N714 gelegen, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het gaat hierbij alleen om transporten van brandbare vloeistoffen. De beperkte hoeveelheden die getransporteerd worden over deze transportas leiden niet tot een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico geen beperkingen oplegt aan het bestemmingsplan.

Omdat geen ontwikkelingen plaatsvinden, leidt het bestemmingsplan niet tot een toename van het groepsrisico. De invulling van de verantwoordingsplicht is conform de RNVGS derhalve niet noodzakelijk.

Uit het ontwerp van het Basisnet Weg blijkt dat geen van de in de directe omgeving aanwezige wegen alsook de in het plangebied gelegen wegen een plaatsgebonden risicocontour 10-6/jr. heeft. Rutten vormt ook geen (mogelijk) aandachtspunt voor het groepsrisico.

Uit het Basisnet Water blijkt eveneens dat er geen wateren in de directe omgeving van Espel zijn die een plaatsgebonden risicocontour hebben van 10-6 of een (mogelijk) aandachtspunt vormt voor het groepsrisico.

Espel is niet gelegen in de nabijheid van een spoorlijn. Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt in dit kader dan ook geen risico.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen nadere beschouwing behoeft.

2.12 Verkeer En Parkeren

Het bestemmingsplan regelt het gebruik van de gronden in een gebied met woonwijken, bossen en sportvoorzieningen dat - globaal gezien - ligt op het kruispuint van de N712 (Rutten-Tollebeek) en N714 (richting Emmeloord).

Het betreft in hoofdzaak een consoliderend plan en is in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Ten aanzien van de bestaande infrastructuur treden geen veranderingen op.

In het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) worden beleidskaders voor wat betreft het verkeer en vervoer voor de gehele gemeente in brede zin behandeld.

2.13 Handhaving

Politiek en samenleving onderkennen steeds nadrukkelijker de cruciale rol van handhaving bij het met elkaar verbinden van werkelijkheid en regels. Met dit groeiend besef van het belang van handhaving en de jurisprudentie in het bestuursrecht waarin steeds meer de beginselplicht tot handhaven is

uitgesproken, wordt de noodzaak van een handhavingsbeleid benadrukt. Een vereiste voor een goede handhaving is een handhaafbaar bestemmingsplan. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor de dorpen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn.

Regels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens

actueel en controleerbaar zijn. In 2005 heeft de gemeenteraad een de kaderstellende nota 'intergale handhaving' vastgesteld. De handhavingsnota wordt gekoppeld aan een uitvoeringsprogramma waarin staat aangegeven op welke wijze de handhaving vorm krijgt en hoe deze wordt uitgevoerd. Dit programma wordt jaarlijks geactualiseerd en vastgesteld. Een belangrijk speerpunt in het beleid is de handhaving van de bouw- en gebruiksregels van bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 3 Het Plan

3.1 Algemeen

Het bestemmingsplan legt de bestaande toestand vast en laat zich kwalificeren als een conserverend bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de bestemmingen die voor de in het plangebied aanwezige gronden zijn gekozen. Voor zo ver nodig worden deze bestemmingen en de daarbij behorende regels in het volgende hoofdstuk nader toegelicht.

In het algemeen kan worden gesteld dat het huidige gebruik van gronden en gebouwen de basis heeft gevormd voor het plan oftewel het onderhavige bestemmingsplan consolideert in dat opzicht in belangrijke mate de aanwezige ruimtelijke situatie. Daarnaast wordt met dit plan beoogd voor de thans bestaande situatie kaders te bieden voor het behoud van een goed woon- en leefklimaat.

3.2 Gebiedsbeschrijving

De naam Espel is afgeleid van Espelbergh, ook Espelo genoemd, een dorp dat ooit ten noorden van Urk gelegen was. In de 16de eeuw resteerde nog één van de dorpen ten noorden van Urk: Espelbergh (of Espelo). Na de Allerheiligenvloed van 1570 resteerde van dat dorp alleen nog de parochiekerk. Het stond vanaf dat moment midden op een bank voor de kust van Urk die bekend staat als de Vormt. De kerk was de laatste jaren van zijn bestaan alleen wadend door zee of per boot bereikbaar. De meeste bewoners van Espelo waren inmiddels in de luwte van de keileembult op het eiland gaan wonen.

Ontwerp

Architect M. Duintjer kreeg de opdracht het ontwerp van Espel voor zijn rekening te nemen. Op 2 mei 1952 werd zijn eerste plan in de Planologische Commissie gepresenteerd. Duintjer werd gevraagd zijn plan te herzien. Het aangepaste plan kwam verder naar het noorden te liggen. Duintjer ontwierp een taps toelopende ruimte met aan het eind een kerk. Ook ontwierp hij een langgerekt noord-zuid gericht plein. De westzijde van dit plein wordt begrensd door in zaagtand gedraaide woningen.

In het ontwerp voor Espel had de auto geen hoge prioriteit. Op diverse plaatsen was de woning niet of moeilijk per auto bereikbaar. In 1952 werd het plan door de minister goedgekeurd. In 1956 startte de bouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0010.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0011.jpg"

Afbeelding 3.1 Espel, Duintjer 1952, eerste ontwerp (links) en Espel, Duintjer 1952, tweede ontwerp (rechts)

Structuur

Espel is een van de latere dorpen die in de Noordoostpolder is ontworpen. Espel ligt langs de polderring. De beperkte groei van Espel heeft langs de ring plaatsgevonden, in de lengterichting van het dorp. Recentere uitbreidingen van woningbouw vinden plaats aan de westkant (in de breedterichting) van het dorp. De oorspronkelijke groene mantel is aan deze zijde verdwenen ten behoeve van woningbouw. Wel is op de luchtfoto te zien dat een nieuwe groenstrook is gerealiseerd aan de westzijde, op enige afstand van de huidige dorpsgrens. Toekomstige uitbreidingen aan deze zijde van het dorp, zouden dan binnen deze nieuwe groene mantel kunnen plaatsvinden

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0012.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0014.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0015.jpg"

Afbeelding 3.2 De ontwikkeling van Espel (1953, 1974, 1995 en 2006)

Bebouwing

De plaatsing van de verschillende bouwstroken vormt de openbare ruimte. De openbare ruimte is wel duidelijk afgebakend en bepaald. De bouwblokken reageren zelf niet op de openbare ruimte: de hoek tussen brink en zijbrink bijvoorbeeld is niet bijzonder vormgegeven en wordt gevormd door een open ruimte tussen twee bouwblokken. De kerken zijn modernistisch vormgegeven. De woningen zijn traditioneel met een gemetselde gevel en een pannenkap. De gevelindeling toont de achterliggende functie en is daarmee minder traditioneel.


afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0016.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0017.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0018.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0019.jpg"

Afbeelding 3.3 Impressie van de bebouwing in Espel

Functie

Binnen het plangebied heeft het overgrote deel van de gebouwen een woonfunctie. Daarnaast is er een klein centrumgebied met verschillende functies, zoals twee galerijen, een partycentrum (met bowlingbaan), restaurant, kapper etc. gesitueerd. Aan de zuidzijde is tevens een klein bedrijventerrein gelegen.

Verder zijn er diverse maatschappelijke functies binnen het plangebied aanwezig, zoals een basisschool (de Ark), een sportzaal, een begraafplaats en kerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0020.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0021.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0022.jpg"afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00504-VS01_0023.jpg"

Afbeelding 3.4 Sportzaal, partycentrum, basisschool en bedrijventerrein

Ook de sportvelden, volkstuinen en het dorpsbos vallen binnen de grenzen van het plangebied.

3.3 Bestemmingsplan En De Veranderingen

De juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan zijn de verbeelding (plankaart) en de regels.

Gekozen is voor een gedetailleerd bestemmingsplan, hetgeen inhoudt dat per bestemming tot in detail inzicht wordt gegeven in de gebruiks-en bouwmogelijkheden. Die gebruiksmogelijkheden worden in de bestemmingsomschrijving benoemd. Binnen een bestemming als "Maatschappelijk" is sprake van (ruime) gebruiksmogelijkheden voor dienstverlening in de medische, sociale, educatieve, culturele, religieuze en administratieve sfeer en andere vormen van dienstverlening, die een min of meer openbaar karakter hebben. In andere bestemmingen als "Bedrijf" en "Sport" zijn de gebruiksmogelijkheden weer beperkter.

De meest opvallende veranderingen betreffen de aanpassing van de bijbehorende bouwwerkenregeling bij de woonfunctie (in beginsel maximaal 50% van het achterfgebied of maximaal 100 m²) en een mantelzorgregeling (in de algemene gebruiksregel).

3.4 Bestemmingen En Aanduidingen

De in het plangebied voorkomende bestemmingen zijn:

  • Bedrijf - Nutsvoorziening
  • Bedrijventerrein - 2
  • Bedrijventerrein - 3
  • Bos
  • Centrum
  • Groen
  • Horeca
  • Maatschappelijk
  • Maatschappelijk - Begraafplaats
  • Sport
  • Tuin
  • Verkeer
  • Water
  • Wonen
  • Wonen - Voormalig Agrarisch Bedrijf

Voorts is in het plan sprake van gebieds-, functie-, bouw- en maatvoerings- aanduidingen. Die aanduidingen worden in de regels verklaard.

Hoofdstuk 4 De Regels

4.1 Algemeen

De regels vormen een juridisch bindend element van het bestemmingsplan.

4.2 De Regels

De regels geven inhoud aan de op de plankaart aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de regels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is.

Op 1 oktober 2010 is de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) in werking getreden. Deze wet voegt diverse stelsels samen, opdat een samenhangende beoordeling van activiteiten mogelijk is in één procedure die leidt tot één besluit: de omgevingsvergunning.

Ingevolge die wet is ook een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) uitgevaardigd waar ten aanzien van daarbij aan te wijzen activiteiten geen verbod geldt. Die AMvB (Besluit omgevingsrecht) kan worden gezien als een opvolger van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningsplichtige bouwwerken.

Dit bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van bovengenoemde regelgeving met begripsbepalingen (onder andere achtererfgebied) en regels met betrekking tot vergunningvrij bouwen en gebruik.

Het kan in een concrete situatie voorkomen, dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan afwijkingsbepalingen (voorheen: ontheffingsbepalingen) opgenomen.

De bevoegdheid om af te wijken van bepaalde normen is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze flexibiliteitsbepaling maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dient het betreffende bevoegd gezag bij afwijkingen de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen zorgvuldig te vergaren.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels.
  2. 2. Bestemmingsregels.
  3. 3. Algemene regels.
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

In Hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In Hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld.

Hoofdstuk 3 bevat de regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijk hoofdstuk onder te brengen.

In Hoofdstuk 4 komen het overgangsrecht en de slotregel (titel van het plan) aan de orde.

4.3 Nadere Toelichting Op De Regels

Bedrijf - Nutsvoorziening

Dit artikel is specifiek bedoeld voor nutsvoorzieningen, waarbij gasdrukregel- en meetstations zijn uitgesloten. Er zijn bouwregels opgenomen voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bedrijventerrein - 2

Deze bestemming is toegekend aan het noordelijke deel van het bedrijventerrein. Binnen de bestemming Bedrijventerrein - 2 zijn bedrijven toelaatbaar t/m categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

In beginsel zijn detailhandelsbedrijven niet toegestaan, met uitzondering van detailhandelsactiviteiten op het gebied van de verkoop van auto's, boten, caravans, landbouwvoertuigen (ABC-goederen) en grove bouwmaterialen alsmede detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of gemonteerd.

Voor een nadere beoordeling over de toelaatbaarheid van de bedrijven is een Staat van Bedrijfsactiviteiten van belang. Naast een omschrijving van de soort/aard van toelaatbaar te achten bedrijven bevat deze Staat indicaties voor de in acht te nemen afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben betrekking op dan wel vloeien voort uit bepaalde activiteiten van het gemiddeld te achten bedrijf in die sector.

Om op eenvoudige wijze te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Via afwijking kunnen bedrijven worden toegelaten die naar de aard van de bedrijvigheid alsmede qua bedrijfsomvang vergelijkbaar zijn met de toegestane bedrijven. Voorwaarde is wel dat deze bedrijven qua hinder en of gevaar geen onevenredige afbreuk doen aan het woonleefmilieu.

Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan, behalve de bestaande bedrijfswoningen. Deze zijn expliciet in het plan aangeduid.

Tenslotte kan nog worden opgemerkt dat de vestiging van Wgh-inrichtingen is uitgesloten. Deze bedrijven komen in het plangebied niet voor, noch zijn zij daar gewenst. Dit geldt ook voor Bevi-inrichtingen.

Bedrijventerrein - 3

Deze bestemming is toegekend aan het zuidelijke deel van het bedrijventerrein. In deze zone zijn bedrijven met een hogere categorie toegestaan (t/m 3.2). De voornaamste reden hiervoor is dat de afstand ten opzichte van de woonbebouwing voldoende groot is. De regeling komt nagenoeg overeen met de bestemming bedrijventerrein-2. Wgh-inrichtingen, Bevi-inrichtingen en inrichtingen die vallen onder het Besluit-m.e.r. 1994 zijn uitgesloten.

Bos

Bos en (hoog)opgaande afschermende beplanting vallen binnen de bestemming bos. Ook zijn speelvoorzieningen, paden en andere voorzieningen toegestaan. Er zijn bouwregels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn niet toegestaan.

Centrum

Dit betreft de bestemmingsregeling voor de centrumvoorzieningen, zoals detailhandel, dienstverlening en horecavoorzieningen.

Voor het verbeteren dan wel het creëren van een vriendelijk vestigingsklimaat wordt het van belang geacht dat een onderlinge uitwisseling van functies mogelijk is. De bestemmingsomschrijving geeft daarom een breed scala aan mogelijkheden met betrekking tot de toegestane functies binnen deze bestemming.

Ten aanzien van horecabedrijven geldt uit een oogpunt van beperking van overlast een indeling (zie begrip "horeca"). Categorie I is binnen deze bestemming toelaatbaar. Er gelden bouwregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Groen

De groenvoorzieningen die structuurbepalend zijn voor het plangebied zijn als zodanig bestemd. Binnen deze bestemmingen zijn onder meer voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en water toegestaan. Bijzondere functies als de ijsbaan, het volkstuinencomplex en de muziektent zijn aangeduid. De regels laten ruimte voor de realisering van een (bovenwijkse) speelvoorziening. Er zijn bouwregels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Met uitzondering van het volkstuinencomplex zijn binnen de bestemming Groen geen gebouwen toegestaan.

Horeca

Deze bestemming voorziet in horecabedrijven en een bijbehorende bedrijfswoning. De bestemming komt slechts eenmaal voor in het plangebied en is toegekend aan party- en bowlingcentrum De Ducdalf (Westerrand 38).

In het begrip 'horeca" wordt een onderscheid in horecabedrijven doorgevoerd. Op basis hiervan is de uitoefening van een restaurant met zalenruimte en een hotel mogelijk (categorie I en II). Nachthoreca (discotheken) is niet toegestaan (categorie III). Er zijn bouwregels gegeven voor bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In verband met uitbreidingswensen van de Ducdalf is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De wijzigsbevoegdheid voorziet in uitbreiding van het bouwvlak aan de voorzijde (Westerrand) en omzetten van de bestemmingsplan 'Bos' naar 'Verkeer' (achterzijde). Dit laatste om voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de functie mogelijk te maken. Meer informatie over de wijzigingsbevoegdheid wordt gegeven onder het kopje 'algemene aanduidingsregels'.

Maatschappelijk

Deze bestemming geldt voor de gronden die thans in gebruik zijn voor maatschappelijke doeleinden zoals scholen, kerken en dergelijke. Er is in beginsel ruimte voor activiteiten die van educatief, cultureel, religieus, medisch en/of van algemeen maatschappelijk belang zijn. Ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" is een bedrijfswoning mogelijk. Er zijn bouwregels gegeven voor bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Maatschappelijk - Begraafplaats

Binnen deze bestemming is uitsluitend een begraafplaats met bijbehorende voorzieningen toegestaan. Er gelden bouwregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Sport

De binnen het plangebied voorkomende sport- en speelvoorzieningen, zoals de sportvelden met bijbehorende voorzieningen, zijn als zodanig bestemd. Er gelden bouwregels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de ontwikkeling van een nieuwe sportaccomodatie bij de sportvelden in Espel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Tuin

De gronden die zijn gelegen voor de woningen hebben de bestemming Tuin gekregen. Uitgangspunt is dat daar geen gebouwen worden opgericht, doch met afwijking kan worden toegestaan dat bouwwerken als erkers en entreepartijen worden gebouwd. Tevens is het middels afwijking van de gebruiksregels mogelijk dat de gronden ten dienste van wonen worden gebruikt.

Verkeer

Deze bestemming heeft betrekking op alle (openbare) verkeers- en parkeervoorzieningen in het plangebied. De bestemmingsomschrijving is ruim van opzet, wat inhoudt dat naast wegen en paden ook groenvoorzieningen mogelijk zijn. Deze meer globale wijze van bestemmen maakt enige flexibiliteit binnen het openbaar gebied mogelijk. Er zijn bouwregels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn niet toegestaan.

Water

Hoofdwatergangen, waterpartijen en overige waterhuishoudkundige voorzieningen zijn als zodanig bestemd. Ook bruggen, duikers, beschoeiingen en dergelijke zijn toegelaten. Er zijn bouwregels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn niet toegestaan.

Wonen

In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat deze gronden zijn bestemd voor wonen in (vrijstaande) woonhuizen. Gelet op de definitie van woonhuizen is sprake van gebouwen die slechts één woning omvatten. Garageboxen en een woonboerderij hebben een aanduiding gekregen.

In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij gebouwen wordt nader onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Onder bijbehorende bouwwerken worden bijgebouwen, aan- en uitbouwen, alsmede bouwwerken met een dak begrepen.

Een bijbehorend bouwwerk mag bijvoorbeeld wel worden gebruikt als slaapkamer van het huishouden dat in de woning is gevestigd. Voor vrijstaande objecten geldt dat zelfstandige bewoning wordt aangemerkt als een gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Voor mantelzorg geldt een speciale regeling (algemene gebruiksregel).

Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Om stedenbouwkundige redenen kunnen bouwaanduidingen zijn aangegeven.

Voorts zijn regels gesteld voor onder andere de maximale hoogtes, de breedte van woningen en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.

Aan de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken (de met garage aangeduide gebouwen tellen niet mee) zijn twee maxima verbonden: de 50%-norm en het aantal m2. De 50%-norm is een beperking op de bouwmogelijkheden op kleine percelen, het maximale aantal m2 is een rem op de bouwmogelijkheden op grote percelen. Bij het berekenen van de toegestane bebouwing geldt de oppervlakte van het zogenaamde achtererfgebied.

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevel of het verlengde daarvan mag ten hoogste 2,5 meter bedragen. Deze regel is met name van belang voor erfafscheidingen.

Gebouwen mogen mede worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis, mits de woonfunctie als hoofdfunctie aanwezig blijft (gemeentelijke beleidsnotitie "werken in de woonomgeving", 2001). Onder beroepsuitoefening aan huis wordt onder meer verstaan het verlenen van diensten op administratief, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied. Deze regeling vloeit voort uit de jurisprudentie zoals die zich heeft ontwikkeld ten aanzien van aan huisgebonden beroepen. Bij twijfelgevallen zal aansluiting moeten worden gezocht bij deze jurisprudentie.

Voor de bedrijfsactiviteiten aan huis geldt een lijst op basis van de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering”. Het betreft geselecteerde licht-milieubelastende bedrijven als genoemd in categorie 1, dan wel bedrijven die naar hun aard en invloed op de omgeving hiermee vergelijkbaar zijn.

Voor zowel beroeps- als bedrijfsuitoefening aan huis zijn eisen opgenomen die de inpasbaarheid in de woonomgeving dienen te waarborgen. Zo is bepaald dat ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en ten hoogste 60% van de bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt voor de activiteit tot een maximum van 75 m2. Tevens dient de activiteit geen afbreuk te doen aan de uitstraling van de woning en dient er geen nadelige invloed te zijn op het woon- en leefmilieu. Ook is een onevenredige toename van de parkeer-/verkeersdruk niet geoorloofd en is detailhandel niet toegestaan. Tenslotte dient de activiteit aan huis door de bewoner te worden uitgeoefend.

Wonen - Voormalig Agrarisch Bedrijf

De voormalige boerderij aan Espelerpad 3 heeft de bestemming Wonen - VoormaligAgrarisch Bedrijf gekregen. Deze is bestemd voor wonen en de volgende functies: het hobbymatig houden van dieren, de opslag en koeling van (agrarische) producten en de opslag van landbouwwerktuigen, caravans en boten. Deze functies mogen alleen inpandig plaatsvinden. Er geldt een aantal bouwregels voor gebouwen (hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Net als bij de bestemming Wonen zijn voor zowel beroeps- als bedrijfsuitoefening aan huis eisen opgenomen die de inpasbaarheid in de woonomgeving dienen te waarborgen.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen, indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene bouwregels

Hierin is geregeld dat bestaande maten, afstanden en afmetingen gehandhaafd mogen blijven, ook al is in de bestemmingsregels iets anders toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat afwijkingen direct onder het overgangsrecht vallen.

Algemene gebruiksregels

In het Besluit ruimtelijke ordening is een gebruiksverbod opgenomen. Deze gaat uit van de gedachte, dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk, dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.

Bepaald is dat het gebruik van behorende bouwwerken bij een woning ten dienste van bewoning door een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is aangewezen op de niet bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning, is toegestaan (zogenaamde mantelzorg).

Algemene aanduidingsregels

Party- en bowlingscentrum de Ducdalf, gevestigd aan de Westerrand 38, heeft uitbreidingswensen. Het gemeentebestuur staat hier in beginsel positief tegenover. Omdat de plannen nog onvoldoende uitgewerkt zijn en de uitvoerbaarheid onvoldoende is aangetoond, is besloten een wijzigingsbevoegd op te nemen. De wijzigingsbevoegdheid ziet enerzijds op het vergroten van het bouwvlak aan de zijde van de Westerrand, anderzijds op de realisatie van extra parkeergelegenheid aan de achterzijde en op het terrein van de voormalige woonwagenstandplaats. Parkeren dient aan deze zijde plaats te vinden, om zo overlast voor bewoners te beperken. In de wijzigingsbevoegdheid zijn diverse voorwaarden opgenomen waaraan moet worden voldaan, alvorens het bestemmingsplan kan worden gewijzigd. Er dient onder meer verkeerskundig en akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Ook moet het plan voorzien in voldoende boscompensatie. Onder vergelijkbare voorwaarden is een wijzigingsbevoegdheid voor de ontwikkeling van een nieuwe sportaccomodatie opgenomen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen, dan wel op de kaart aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het afwijken mag geen automatisme zijn. Het bevoegd gezag zal afwijkingen zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Overige regels: Werking wettelijke regelingen

Hierin is bepaald dat, indien naar wettelijke regelingen wordt verwezen, deze gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.

Overgangsrecht

Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat, is volledige herbouw toegestaan.

Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.

Slotregel

In de slotregel is de titel van het bestemmingsplan opgenomen, in dit geval is dat: Espel.

Hoofdstuk 5 Voorbereiding Plan En Uitvoerbaarheid

5.1 Voorbereiding

5.1.1 Inspraak en vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Espel' heeft in het kader van inspraak en vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vanaf 7 juli 2011 zes weken ter visie gelegen. Er zijn vijf inspraakreacties en één vooroverlegreactie binnengekomen. De samenvatting en beantwoording van de ingekomen reacties is opgenomen in bijlage 2.

5.1.2 Ontwerp

Na afronding van de inspraak- en overlegprocedure is een ontwerp van het bestemmingsplan opgesteld.

Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht. In het kader hiervan heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Espel' met bijbehorende stukken in de periode van 31 mei 2012 tot en met 11 juli 2012 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is één zienswijze ontvangen. De samenvatting en beantwoording hiervan is opgenomen in bijlage 4.

Tevens is het bestemmingsplan ambtshalve - dat wil zeggen: los van reacties van derden - op een aantal punten aangepast. In bijlage 4 is tevens aangegeven welke ambtshalve wijzigingen zijn doorgevoerd.

5.2 Uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening geeft de toelichting inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan.

In het onderhavige geval is sprake van een consoliderend plan, waar geen rechtstreekse ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden. Wel bevat het plan wijzigingsbevoegdheden. Hiervoor geldt dat verhaal van kosten te zijner tijd via een exploitatieplan of anderszins wordt verzekerd. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Bijlage 1 Aan Huis Verbonden Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Vigerende Bestemmingsplannen

Bijlage 1 Vigerende bestemmingsplannen

Bijlage 2 Inspraak- En Overlegnota

Bijlage 2 Inspraak- en overlegnota

Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 3 Quickscan flora en fauna

Bijlage 4 Zienswijzennota

Bijlage 4 Zienswijzennota