KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie - Volkstuin
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Gematigd
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Overzicht Aanwezige Bouwwerken
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.3 Situering Van Het Plangebied
1.4 Planregeling
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Toetsing
2.1 Beleidskader
2.2 Planologische Beperkingen
Hoofdstuk 3 Juridische Vormgeving
3.1 Algemeen
3.2 Toelichting Op De Bestemmingen
3.3 Toelichting Op De Overige Regels
Hoofdstuk 4 Voorbereiding En Uitvoerbaarheid
4.1 Voorbereiding
4.2 Uitvoerbaarheid
Bijlagen
Bijlage 1 Situering Plangebied
Bijlage 2 Omgevingsrapport Bodeminformatiesysteem Flevoland
Bijlage 3 Digitale Watertoets
Bijlage 4 Vooroverleg Reactie Waterschap
Bijlage 5 Vooroverleg Provincie Flevoland
Bijlage 6 Reactienota Vooroverleg

Landelijk gebied, volkstuinen Gemaalweg

Bestemmingsplan - gemeente Noordoostpolder

Vastgesteld op 12-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Landelijk gebied, volkstuinen Gemaalweg met identificatienummer NL.IMRO.0171.BP00572-VS01 van de gemeente Noordoostpolder.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.

1.3 verbeelding

de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Landelijk gebied, volkstuinen Gemaalweg;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 ander-bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.7 ander-werk

een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid;

1.8 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of andere-bouwwerken;

1.10 bebouwingspercentage

de oppervlakte van gebouwen uitgedrukt in procenten van de nader aangegeven gronden;

1.11 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van bebouwing, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde bouwwerken zijn toegelaten;

1.17 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.19 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.20 diepwortelende beplanting

beplanting met een wortelstelsel dat meer dan 0,5 m onder het maaiveld reikt of dat naar verwachting in de toekomst zal doen;

1.21 erf

een aaneengesloten stuk grond, ter plaatse van de op de verbeelding aangeduide gevellijn, in de vorm van een rechthoek, aan de zij- en achterkant omsloten door een erfsingel, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 erfsingel

een strook beplanting bestaande uit struiken en bomen aan drie zijden van het erf ter begrenzing van het erf, van tenminste 6 m breed, of tenminste 3 m breed aan de zijde van een direct naastliggend erf;

1.23 erfsloot

sloot welke vanuit de oorspronkelijke inrichting van het erf altijd direct ligt of heeft gelegen langs de zij- en achterkant van het erf;

1.24 extensieve (dag)recreatie

vormen van recreatief gebruik door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen, waarbij gemotoriseerde sporten niet zijn inbegrepen;

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 gevellijn

  • de op de verbeelding aangeduide lijn die geldt als begrenzing van de gebouwen van de aan de weg gekeerde zijde van een erf, of
  • ingeval van een bestemmingsvlak, niet zijnde een agrarisch erf, de denkbeeldig doorgetrokken lijn van de voorgevel van een gebouw,

1.27 kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, niet zijnde een stacaravan;

1.28 kavelgrens

grens van een kavel zoals die bekend is vanuit de oorspronkelijke cultuurhistorische verkavelingspatroon van de Noordoostpolder;

1.29 kavelsloot

de (denkbeeldig) aanwezige sloot gelegen langs, en ter vorming van, de kavelgrens;

1.30 maaiveld

  1. a. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land,
  2. b. de bovenkant van het terrein dat bebouwing omgeeft;

1.31 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.32 natuur(wetenschappelijke) waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.33 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.34 nutsvoorziening

een voorziening ten dienste van een bedrijf, zoals een gas- en elektriciteitsbedrijf, dat opereert in een sector die beschouwd wordt van openbaar nut te zijn omdat het belangrijke producten of diensten ten nutte van het publiek levert;

1.35 omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.36 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.37 recreatiewoning

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.38 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.39 stacaravan

een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grotere afstanden, als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, en dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.40 standplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.41 tuinperceel

een door het verenigingsbestuur aangewezen perceel grond van 100 m2, waarover het lid van de vereniging huur verschuldigd is;

1.42 volkstuin

een perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik of recreëert;

1.43 volkstuincomplex

een terrein waarop zich twee of meer volkstuinen bevinden;

1.44 woning

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

1.45 woonschip

een schip dat uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd wordt of bestemd is voor bewoning,

1.46 woonwagen

een voor bewoning bestemde ruimte die is geplaatst op een standplaats en die in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst,

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bebouwing

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van bebouwing met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 goothoogte van bebouwing

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 inhoud van bebouwing

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 oppervlakte van bebouwing

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de bebouwing;

2.6 peil

  1. a. voor bebouwing, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang,
  2. b. voor bebouwing, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter bouwhoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw,
  3. c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie - Volkstuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. volkstuincomplex;
  2. b. bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen groenvoorzieningen en parkeerplaatsen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

De in lid 7.1 opgenomen regels zijn van toepassing.

Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Gematigd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de ter plaatse voorkomende archeologische waarde.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Gebruik

Het parkeren voor de bestemming dient ten allen tijde plaats te vinden binnen het betreffende bestemmingsvlak.

6.2 Strijdig gebruik

Het is verboden gronden of bebouwing te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken:

  1. a. als seksinrichting;
  2. b. als standplaats;
  3. c. als ligplaats voor woonboten of -schepen, drijvende recreatiewoningen en andere drijvende woongelegenheden;
  4. d. als stand- of ligplaats van kampeermiddelen, demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en/of dranken, en andere onderkomens;
  5. e. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
  6. f. voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
  7. g. voor militaire oefeningen met rups- en andere zware voertuigen;
  8. h. voor het ophogen van gronden buiten het erf voor permanente bollenteelt;
  9. i. voor (recreatief) nachtverblijf.

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden of het gebruik uitdrukkelijk is toegestaan.

6.3 Toegestaan gebruik

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt niet verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor kabels en leidingen, niet zijnde hoofd(transport)leidingen.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Algemene bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bebouwing voor nutsvoorzieningen, mits de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m3 bedraagt;
  2. b. een afwijking van de grens of richting van paden en waterlopen en ligging van bouwgrenzen en grenzen van bouwvlakken en aanduidingen, mits wordt aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is voor de aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein; voorts geldt dat de afwijking niet meer mag bedragen dan 5 m ten opzichte van hetgeen is aangegeven;
  3. c. een afwijking van de bepalingen ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages.

Artikel 8 Overige Regels

8.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamhedenen dubbelbestemmingen

Voor zover van toepassing verklaard in het betreffende artikel is het verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden), de volgende de werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. a. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting;
  2. b. het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  3. c. het verrichten van grondroeractiviteiten, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  4. d. diepploegen;
  5. e. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  6. f. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  7. g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  8. h. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  9. i. het indrijven van voorwerpen in de bodem.

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, vragen zij schriftelijk advies bij de betreffende beheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veiligheid en het voorkomen van schade.

8.2 Uitzonderingen plicht tot omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Het in lid 8.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  1. a. in het kader van het normale beheer en het onderhoud;
  2. b. op en in gronden die binnen agrarische bouwpercelen zijn begrepen;
  3. c. het aanleggen van verhardingen voor in- en uitritten;
  4. d. waarvoor een monumentenvergunning is vereist inzake de Monumentenwet 1988;
  5. e. mechanisch worden uitgevoerd en daarme vallen onder de werking van de Wet Informatie Uitwisseling Ondergrondse Netwerken;
  6. f. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  7. g. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

8.3 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is (zie bijlage 1), danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

9.2 Bij een omgevingsvergunning afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

9.3 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

Het vorengaande is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

9.4 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.3, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.5 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 9.3, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Landelijk gebied, volkstuinen Gemaalweg.

Bijlagen

Bijlage 1 Overzicht Aanwezige Bouwwerken

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De grond aan de Gemaalweg, tussen de Gemaalweg 19 en Gemaalweg 21 te Rutten is sinds 22 december 1995 in eigendom van de gemeente Lemsterland. De gemeente Lemsterland is op 1 januari 2014 opgegaan in de gemeente De Fryske Marren. De gronden worden sindsdien gebruikt door de volkstuinvereniging Lemmer. Het gebruik van de grond voor volkstuinen is in strijd met de beheersverordening Landelijk gebied. Daarnaast mogen er op de grond geen bouwwerken gerealiseerd worden.

De aanwezige (tuin)percelen hebben een gemiddelde grote van 100 m2. De huurders hebben de mogelijkheid om één of meerdere (tuin)percelen te huren. Een aantal percelen hebben door hun ligging aan de rand van het complex een afwijkende maatvoering.

1.1.1 Digitaal uitwisselbare en vergelijkbare ruimtelijke plannen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten te digitaliseren. Dit betekent dat het verplicht is om een nieuw bestemmingsplan in digitale vorm vast te stellen. Ook moet van het plan een analoge versie op papier worden vastgesteld. De digitale aspecten omvatten het in de digitale vorm vaststellen, beschikbaar stellen, kenbaar maken en verbeelden.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectieve en efficiëntere overheid.

Dit bestemmingsplan is digitaal opgezet conform de landelijk ontwikkelde standaard: het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO2012). Zodoende is het mogelijk het plan digitaal uit te wisselen (met overheden) en digitaal te gaan raadplegen.

1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan "Landelijk gebied, volkstuinen Gemaalweg" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (en tevens een analoge verbeelding op papier) NL.IMRO.0171.BP00572-VS01 met legenda;
  • regels.

Voor de analoge verbeelding is de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) van het gebied Rutten en omgeving, stand januari 2016, gebruikt. De BGT is een digitale basiskaart, opgebouwd uit objecten als wegen, water, groen en spoor die in veel werkprocessen van de overheid nodig zijn.

Met de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden en opstallen aangegeven. De bijbehorende legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen en de regels. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten, de uitkomsten van het onderzoek en de beschrijving van het plan zijn weergegeven. Ook worden enige juridisch-technische aspecten belicht.

1.3 Situering Van Het Plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan “Landelijk gebied, volkstuinen Gemaalweg” ligt ten noorden van Rutten in de oksel van de Gemaalweg, net voor de aansluiting met de Lemsterweg. In bijlage 1Situering plangebied” is de begrenzing van het plangebied weergegeven.

1.4 Planregeling

De planregeling kenmerkt zich door gedetailleerde bestemmingen. Uitgangspunt is dat de gedetailleerde bestemming goed inzicht geeft in de gebruiksmogelijkheden. De bij de bestemming behorende regels beschrijven de gebruiksmogelijkheden.

1.5 Leeswijzer

In het navolgende is in hoofdstuk 2 uiteengezet in hoeverre de nieuwe situatie past binnen geldende beleidskaders en wettelijke bepalingen. Daaruit blijkt dat het plan in die zin uitvoerbaar is. In hoofdstuk 3 is aandacht besteed aan de juridische planopzet en in hoofdstuk 4 zal te zijner tijd aandacht worden besteed aan de reacties op het plan, waaruit de maatschappelijke uitvoerbaarheid kan blijken.

Hoofdstuk 2 Toetsing

2.1 Beleidskader

2.1.1 Rijksbeleid

Het Rijk heeft geen specifiek beleid voor het plangebied geformuleerd dat van invloed is op de inhoud van dit bestemmingsplan.

2.1.2 Beleid Provincie Flevoland

De provincie heeft geen specifiek beleid voor het plangebied geformuleerd dat van invloed is op de inhoud van dit bestemmingsplan.

2.1.3 Beleid Waterschap Zuiderzeeland

Het beleid van het waterschap is gericht op het in stand houden van de capaciteit voor het kunnen opvangen, bergen en afvoeren van hemelwater, het handhaven van het oppervlaktewater peil op de afgesproken peilhoogten en het in stand houden van en goede waterkwaliteit van het oppervlaktewater voor de functie waarvoor het water bedoeld is. Wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld, dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening ervoor te worden gezorgd dat het ruimtelijk beleid in overeenstemming is met het waterbeleid. Daarvoor is de watertoets in het leven geroepen, een procesinstrument dat deze afstemming borgt. In het kader van dit bestemmingsplan is de watertoets succesvol doorlopen. Zie hiertoe paragraaf 2.2.6.

2.1.4 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan Landelijk gebied 2004

Het plangebied van dit bestemmingsplan valt op dit moment in het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004. Daarin is het plangebied bestemd voor 'Agrarisch gebied'. Het vigerende bestemmingsplan biedt niet de mogelijkheid om het plangebied te gebruiken als volkstuincomplex, met de daarbij behorende bebouwing.

Structuurvisie Noordoostpolder 2025

De gemeenteraad heeft op 9 december 2013 de Structuurvisie Noordoostpolder 2025 vastgesteld. Daarin heeft de raad het ruimtelijk beleid bepaald voor de gehele gemeente op hoofdlijnen.

Op basis van deze structuurvisie voert de gemeente beleid op het gebied van recreatie. In de structuurvisie staat daarover het volgende:

"Wij gaan de rand langs het oude land met buurgemeenten recreatief verder ontwikkelen."

Conclusie: Landelijk worden volkstuincomplexen geplaatst onder de bestemming Recreatie. Daarnaast wordt dit bestemmingplan opgesteld in samenwerking met de buurgemeente De Fryske Marren. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen past binnen het gemeentelijk ruimtelijk beleidskader.

2.2 Planologische Beperkingen

2.2.1 Natuurwaarden

Wettelijk kader

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Het plangebied, betreft een volkstuinencomplex dat momenteel (januari 2016) nog volop gebruikt wordt. Rondom het plangebied bevinden zich watergangen. Tussen het plangebied en het naastliggende erf bevindt zich een afgesloten watergang. In het plangebied zijn geen opgaande groenstructuren en bebouwing aanwezig. In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, het gaat om het vastleggen van de huidige situatie.

Onderzoek

Soortbescherming

Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de ‘lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten’. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Ffw van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.

Aangezien binnen het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt zijn er geen negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarde te verwachten. Het aspect soortenbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.

Gebiedsbescherming

Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Nbw 1998 en de provinciale structuurvisie en verordening.

In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het Natuurbeleidsplan waarin het concept van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is opgenomen.

De EHS (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor provincie Flevoland uitgewerkt in de Omgevingsplan Flevoland en de bijbehorende Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

Het plangebied is geen onderdeel van en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998 of de EHS. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied in het kader van de Nbw 1998 betreft het Natura 2000-gebied IJsselmeer, gelegen op een afstand van ruim 1,5 kilometer ten noordwesten van het plangebied. Het meest nabij gelegen beschermde gebied in het kader van de EHS ligt op een afstand van ongeveer 2 kilometer ten oosten van het plangebied. Het plangebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met de beschermde gebieden.

Gezien de natuurwaarde van het plangebied, de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Nbw 1998 en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid op voorhand worden uitgesloten.

Conclusie: Omdat in het plangebied geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt en de bestaande open ruimte niet wordt aangetast, is er geen sprake van negatieve effecten op eventueel voorkomende soorten. Noodzaak tot een nader ecologisch onderzoek is hier dan ook niet aan de orde. Ook zijn er beredeneerd vanuit flora en fauna geen beperkingen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

2.2.2 Archeologie

Wettelijk kader

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Met deze inwerkingtreding werd het Verdrag van Malta, dat op 16 april 1992 onder andere door Nederland is ondertekend, in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt. Het Verdrag van Malta is gericht op het behouden van archeologische waarden in de bodem. Uitgangspunt hierbij is onder andere het uitvoeren van een onderzoek naar archeologische waarden in het plangebied voor het vaststellen van een ruimtelijk plan.

Ook het zogenoemde veroorzakerprincipe is een uitgangspunt van het Verdrag van Malta. Dit betekent dat diegene die mogelijke archeologische waarden in de bodem verstoord, financieel verantwoordelijk is voor voldoende onderzoek naar en het behoud van die archeologische waarden. Met de inwerkingtreding van de Wamz werd ook de Monumentenwet 1988 (Monw) gewijzigd. Op grond van de Monw moet in een ruimtelijk plan (mogelijke) archeologische waarden in de bodem van het plangebied overwogen worden.

Onderzoek

De gemeente Noordoostpolder heeft een Archeologische Basis - en Beleidsadvieskaart voor haar grondgebied op laten stellen in 2007. Op de Basiskaart staan de archeologische waarden en verwachtingen weergegeven, terwijl op de Beleidsadvieskaart maatregelen staan aangegeven die nodig zijn om het archeologisch erfgoed te beschermen. Onderdeel van de inventarisatie waren de ligging en aard van bekende archeologische vindplaatsen, terreinen en al geïnventariseerde gebieden en de archeologische verwachting van niet onderzochte gebieden. Daarnaast zijn de kwaliteit en kwetsbaarheid van archeologische resten en de verstoring en erosie van bodemlagen onderzocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00572-VS01_0001.png"

Archeologische beleidsadvieskaart

Hiervoor is een fragment uit de beleidsadvieskaart weergegeven van het plangebied. Uit deze kaart in combinatie met de legenda blijkt dat er ten aanzien van het plangebied een gematigde verwachting bestaat met betrekking tot het aantreffen van archeologische waarden in de ondergrond. Op grond van deze classificatie is een nadere bescherming in het kader van dit bestemmingsplan noodzakelijk. Hiervoor is in de regels een dubbelbestemming opgenomen.

Conclusie: Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor het aspect archeologie.

2.2.3 Bodemkwaliteit

Aanleiding en doel

De mens gebruikt de bodem op vele manier, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit ook in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat de mens al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft hij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.

Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.

Artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.

Doorwerking naar het plan

In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden wat de kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied is. Tevens dient, op basis van de Mor (Ministeriële regeling omgevingsrecht), bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen in veel gevallen een rapportage van een recent uitgevoerd verkennend bodemonderzoek toegevoegd te worden. Voor verkennend bodemonderzoek op een locatie wordt de norm NEN 5740 gehanteerd (onderzoeksstrategie voor verkennend bodemonderzoek).

De bodemonderzoeksplicht geldt alleen voor bouwwerken waarvoor:

  • een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist;
  • waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend (twee of meer uren per dag) mensen zullen verblijven;
  • die de grond raken;
  • waarvan het bestaande gebruik wijzigt (interne verbouwing);
  • die niet naar aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk genoemd in het Besluit bouwwerken;
  • waarvan geen al bruikbare recente onderzoeksresultaten aanwezig zijn;
  • die geen tijdelijk bouwwerk betreffen waarbij uit het vooronderzoek blijkt dat de locatie onverdacht is.

Woningwet/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Een doelstelling van de Woningwet (artikel 8, tweede lid, onder c) is dat bouwen op verontreinigde bodem wordt tegengegaan. Om hieraan te kunnen voldoen dient bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning (Wabo) voor het bouwen een bodemonderzoeksrapport te worden overgelegd.

Bovengenoemde doelstelling heeft uitsluitend betrekking op bouwwerken:

  • waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
  • voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist;
  • die de grond raken of ten aanzien waarvan het bestaande, niet wederrechtelijk gebruik niet wordt gehandhaafd.

Het bodemonderzoeksrapport dient te voldoen aan de indieningvereisten zoals geregeld in de Regeling omgevingsrecht (MOR).

Ontheffingsgronden voor de onderzoeksplicht zijn onder andere geregeld in de (model) bouwverordening. Hierbij valt te denken aan:

  • Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn;
  • Met het vaststellen van de nieuwe bodemkwaliteitskaarten kan voor de zones waar de achtergrondkwaliteit valt in de klasse "Landbouw/Natuur" of "Wonen" de onderzoekslast voor bouwaanvragen ten aanzien van de bodemkwaliteit gelijk getrokken worden aan die voor vrijkomende grond. Dit houdt in dat er alleen nog een verkennend bodemonderzoek nodig is als uit vooronderzoek blijkt dat er reden is te twijfelen aan de bodemkwaliteit op de bouwlocatie.

(Historisch) gebruik

Het onderzoeksterrein heeft sinds de inpoldering tot halverwege de jaren '70 van de vorige eeuw uitgemaakt van een agrarisch perceel. Nadien is de onderzoekslocatie in gebruik genomen als volkstuinencomplex.

Kwaliteit bodem en herkomst verhoogde stoffen

Voor zover bij de gemeente bekend hebben er in de nabijheid van het gebied waar de werkzaamheden worden uitgevoerd geen calamiteiten plaatsgevonden of is er bodemonderzoek uitgevoerd. Het is niet aannemelijk dat ter plaatse de bodem verontreinigd is.

De locatie valt binnen de bodemkwaliteitszone 'Buitengebied' en de ontgravingskwaliteitsklasse betreft 'Landbouw/natuur'. Uit het door de gemeente uitgevoerde dossier onderzoek blijkt dat er voor zover bij de gemeente bekend ter plaatse verder:

  • geen calamiteiten hebben voorgedaan;
  • dempingen zijn verricht;
  • activiteiten hebben plaatsgevonden met een bodembedreigend karakter.

Conclusie: Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bestemming 'volkstuinencomplex' staat voor de eisen behorend bij bodemonderzoek qua gebruik gelijk aan de bestaande bestemmingen 'agrarisch gebied/landelijk gebied'. Er is feitelijk sprake van een gelijke functie: telen van gewassen.

Het uitgevoerde dossier onderzoek geeft samen met de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Noordoostpolder voldoende informatie over de te verwachten milieu hygiënische kwaliteit ter plaatse van het volkstuinencomplex. Zie ook bijlage 2.

Voor wat betreft de kwaliteit van de bodem hoeven er vanuit milieu hygiënisch oogpunt geen beperkingen te worden gesteld aan het gebruik van de onderzochte locatie.

2.2.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het plan dient te voldoen aan regels voor luchtkwaliteit. Aangetoond moet worden dat er geen normen worden overschreden. Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De luchtkwaliteitseisen betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxide (NOX), fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. Alleen voor NO2 en PM10 worden in Nederland overschrijdingen van de grenswaarden verwacht. Om deze reden zijn enkel deze stoffen onderzocht. Eveneens is PM2,5 meegewogen, waarvoor vanaf januari 2015 grenswaarden gelden.

Onderzoek

Er is geen berekening gemaakt van het aantal verkeersbewegingen. Dit bestemmingsplan legt het huidige gebruik van het volkstuinencomplex vast.

Overigens zal de vaststelling van dit bestemmingsplan geen extra verkeersbewegingen veroorzaken. Het betreft namelijk niet het vergroten van het volkstuinencomplex, maar het mogelijk maken van bouwwerken op het bestaande terrein.

Conclusie: Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor het aspect luchtkwaliteit.

2.2.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in het PR en GR. De normen voor PR en GR hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.

  • Het PR is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats (nabij een bedrijf waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn of langs een transportroute van gevaarlijke stoffen) verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met die gevaarlijke stoffen). Voor het PR gelden grenswaarden die niet mogen worden overschreden. In nieuwe situaties, zoals een nieuw omgevingsbesluit in het kader van de Wro, bedraagt voor kwetsbare objecten de grenswaarde van het PR10-6/jaar.
  • Het GR is de kans per jaar dat een groep van tien of meer personen in één keer het (dodelijke) slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het aantal personen in de nabijheid van een incident heeft invloed op de omvang van het GR. Tussen het aantal personen en de aard en de dichtheid van bebouwing bestaat een causaal verband. Bij de bepaling van de risico's van externe veiligheid is de bebouwing dientengevolge van belang.

Om de verschillen in gebruik van bebouwing bij de beoordeling mee te kunnen wegen, worden voor externe veiligheid kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten onderscheiden. Kwetsbare objecten, die de zwaarste vorm van bescherming genieten, zijn bijvoorbeeld scholen, verpleeghuizen en woonwijken. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde van 10-2/N2, ofwel 10-4/jaar voor 10 slachtoffers, 10-6/jaar per 100 slachtoffers. Hiervan mag het bevoegd gezag gemotiveerd afwijken; een toename van het groepsrisico moet worden verantwoord.

Onderzoek

Uit de Risicokaart Nederland blijkt dat er in de nabijheid zich een LPG station en een propaangastank bevindt die een extern risico vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00572-VS01_0002.png"

Externe risico's in de omgeving van het plangebied

Rond het LPG station dient een minimale afstand tot gevoelige functies te worden aangehouden. De afstand is 500 m. De afstand tot het plangebied is ruim 1000 m. Het andere nabije extern risico bestaat uit een propaangastank op het adres Noordermeerweg 69. De aan te houden afstand tot deze opslagtank bedraagt 10 m. Daaraan kan in ruime mate worden voldaan.

Conclusie: het aspect extern risico staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

2.2.6 Watertoets

In paragraaf 2.1.3 is reeds aangekondigd dat het waterbelang binnen het kader van een bestemmingsplan dient te worden beoordeeld. In dat kader is een (digitale) watertoets uitgevoerd. Het resultaat van deze toets is in bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.

Het resultaat van de watertoets is dat de normale procedure doorlopen moet worden.

In het kader van het vooroverleg is het Waterschap gevraagd nogmaals naar deze uitkomst te kijken. Gezien de aard van voorliggend plan verwacht de gemeente dat het effect op de waterhuishouding en de afvalwaterketen namelijk nagenoeg nihil zal zijn. Het Waterschap heeft de situatie nogmaals bekeken en aangegeven geen waterschapsbelang te hebben in dit plan. Zie hiervoor ook bijlage 4 en 6.

Conclusie: Het redigeren naar de procedure "geen waterschapsbelang" betekent dat het waterschap het niet noodzakelijk acht om in vooroverleg te treden omtrent voorliggend plan.

2.2.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. en anderzijds de hiervoor beschreven milieuonderzoeken. De activiteiten die in het plangebied beoogd zijn, overschrijden geen drempelwaarde uit bijlage D van het Besluit m.e.r. Het huidige complex en gebruik worden met dit bestemmingsplan niet vergroot.

Conclusie: Op basis van de resultaten van de voor dit project uitgevoerde onderzoeken worden (mogelijk na het uitvoeren van maatregelen) onaanvaardbare milieueffecten niet verwacht.

Hoofdstuk 3 Juridische Vormgeving

3.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels en gaat vergezeld van deze toelichting. De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en eventuele opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

Afstemming op de Wabo

In oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Deze wet betreft de samenvoeging van stelsels opdat een samenhangende beoordeling van activiteiten mogelijk is in één procedure die leidt tot één besluit: de omgevingsvergunning. Ingevolge deze wet is ook een algemene maatregel van bestuur (amvb) uitgevaardigd waar ten aanzien van daarbij aangewezen activiteiten geen verbod geldt. Die amvb (Besluit omgevingsrecht-Bor) is te beschouwen als opvolger van het Besluit bouwvergunning vrij en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met bovengenoemde regelgeving met begripsbepalingen en te verwachten regels met betrekking tot vergunningsvrij bouwen en gebruik.

Afwijken van opgenomen normen

Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe worden dan afwijkingsmogelijkheden opgenomen. De bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De uitvoering ervan berust bij burgemeester en wethouders. Deze flexibiliteitsbepaling maakt afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dienen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een afwijking van het bestemmingsplan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen zorgvuldig te vergaren.

Opzet van het plan

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  1. 1. Inleidende regels;
  2. 2. Bestemmingsregels;
  3. 3. Algemene regels;
  4. 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de kaart aangegeven bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Tevens worden per bestemming de bouwmogelijkheden vermeld. Hoofdstuk 3 bevat de bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen en in hoofdstuk 4 komen o.a. het overgangsrecht en de slotregel aan de orde.

3.2 Toelichting Op De Bestemmingen

Het plan kent twee bestemmingen: Recreatie - Volkstuin en Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd.

Recreatie - Volkstuin

In de bestemming "Recreatie - Volkstuin" zijn regels opgenomen met betrekking tot het gebruik van de gronden als volkstuincomplex. Voor de aanwezige en te realiseren bebouwing is maatvoering opgenomen voor de bouwhoogte en het bebouwingspercentage.

Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd

In de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd" zijn regels opgenomen met betrekking tot bescherming van (mogelijk) aanwezige archeologische waardevolle elementen in het plangebied. Op de verbeelding is de archeologische verwachtingswaarde aangeduid. Voor de bepaling van de ligging van deze bestemming én aanduidingen is gebruik gemaakt van de Archeologische monumentenkaart (AMK) en Indicatieve kaart voor archeologische waarden (IKAW).

Voor gebieden in het plangebied waarvoor de gematigde verwachtingswaarde geldt, dient onder bepaalde voorwaarden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verkregen te worden. Overigens is voor bepaalde werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verplicht. Tevens mag onder voorwaarden voor de onderliggende bestemming worden gebouwd.

3.3 Toelichting Op De Overige Regels

Anti - dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu voor een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene gebruiksregels

In het Besluit ruimtelijke ordening is een gebruiksverbod opgenomen. Deze gaat uit van de gedachte, dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk, dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal regels opgenomen, om het mogelijk te maken dat het plan op ondergeschikte punten wordt aangepast. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden in redelijkheid niet mogen worden aangetast. Ook kleine afwijkingen (maximaal 10%) van de in de regels opgenomen, dan wel op de kaart aangegeven maten, kunnen volgens dit artikel mogelijk worden gemaakt. Omdat een en ander zich niet beperkt tot één bestemming maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing. Het verlenen van een afwijking is geen automatisme. Burgemeester en wethouders zullen het verlenen van een afwijking zorgvuldig moeten afwegen en motiveren conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht.

Overgangsregels

Bebouwing en gebruik van gronden die niet voldoen aan de bepalingen van dit bestemmingsplan zijn onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing wordt mogelijk gemaakt. Indien de onder het overgangsrecht gebrachte bebouwing door een calamiteit verloren gaat is volledige herbouw toegestaan. Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot.

Hoofdstuk 4 Voorbereiding En Uitvoerbaarheid

4.1 Voorbereiding

Maatschappelijke betrokkenheid en vooroverleg

In de toelichting van een bestemmingsplan moet ook zijn neergelegd een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Het bestemmingsplan heeft niet als voorontwerp ter inzage gelegen omdat het plangebied al in het voorontwerpbestemmingsplan 'Landelijk gebied 2010' als volkstuinencomplex was opgenomen. Dit voorontwerpbestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn voor deze locatie geen inspraakreacties ingediend.

Het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is voor de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan gevoerd. Zowel het Waterschap als de Provincie zien geen beletselen bij de uiteindelijke realisatie van het voornemen.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Landelijk gebied, volkstuinen Gemaalweg’ wordt ter inzage gelegd voor een periode van 6 weken.

4.2 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft de toelichting zicht in de uitvoerbaarheid van het plan. Ingevolge het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemeen maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij een besluit tot vaststelling kan de raad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om het huidige gebruik vast te leggen en de mogelijkheid tot het bouwen van bouwwerken te faciliteren. De kosten voor het opstellen en het begeleiden van het bestemmingsplan worden door de gemeente en de buurgemeente De Fryske Marren gedeeld en gedragen.

Conclusie: Op basis van deze overweging moet het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.

Bijlagen

Bijlage 1 Situering Plangebied

Bijlage 2 Omgevingsrapport Bodeminformatiesysteem Flevoland

Bijlage 3 Digitale Watertoets

Bijlage 4 Vooroverleg Reactie Waterschap

Bijlage 5 Vooroverleg Provincie Flevoland

Bijlage 6 Reactienota Vooroverleg