KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Gebied
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Gematigd
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Procedureregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassingstekening
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Voor Het Project
1.2 Projectgebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten
4.1 Milieu
4.2 Ecologie
4.3 Verkeer En Parkeren
4.4 Archeologie
4.5 Wateraspecten
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
5.3 Handhaving
Bijlagen
Bijlage 1 Stedebouwkundig Preadvies
Bijlage 2 Tekening Landschappelijke Inpassing
Bijlage 3 Watertoets Samenvatting
Bijlage 4 Watertoets Toetsresultaat
Bijlage 5 Reactie Vooroverleg Provincie Flevoland
Bijlage 6 Reactie Vooroverleg Waterschap Watertoetsadvies
Bijlage 7 Reactie Vooroverleg Waterschap Watertoets
Bijlage 8 Reactie Ontwerpplan Provinvie Flevoland
Bijlage 9 Reactie Ontwerpplan Waterschap

Landelijk gebied, Oud Emmeloorderweg 2 te Emmeloord

Bestemmingsplan - gemeente Noordoostpolder

Vastgesteld op 18-04-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Oud Emmeloorderweg 2 te Nagele' met identificatienummer NL.IMRO.0171.BP00576-VS01 van de gemeente Noordoostpolder;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0171.BP0576-VS01 met de bijbehorende regels;

1.3 verbeelding

de digitale verbeelding van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied, Oud Emmeloorderweg 2 te Nagele';

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 AGF-producten

aardappelen, groente en fruit;

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat geheel of overwegend is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten, niet zijnde (bio)gas of elektriciteit, door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van een paardenpension, manege en intensieve veehouderij;

1.7 agrarisch loonwerkbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven en het verrichten van cultuurtechnische werkzaamheden, met behulp van werktuigen;

1.8 akker- en tuinbouw

de teelt van gewassen op open grond; daaronder niet begrepen bosbouw, sierteelt en fruitteelt;

1.9 agrarisch aanverwant bedrijf

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter levering van goederen of diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten verwerkt;

1.10 ander-bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of werkzaamheid;

1.11 ander werk

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.14 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.15 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.16 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt;

1.26 erfsingel

een strook beplanting bestaande uit struiken en bomen aan drie zijden van het erf ter begrenzing van het erf, van tenminste 6 m breed, of tenminste 3 m breed aan de zijde van een direct naastliggend erf;

1.27 erfsloot

sloot welke vanuit de oorspronkelijke inrichting van het erf altijd direct ligt of heeft gelegen langs de zij- en achterkant van het erf;

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 gevellijn

de op de verbeelding aangeduide lijn die geldt als begrenzing van de gebouwen van de aan de weg gekeerde zijde van een erf, of:

ingeval van een bestemmingsvlak, niet zijnde een agrarisch erf, de denkbeeldig doorgetrokken lijn van de voorgevel van een gebouw;

1.30 hoofdgebouw

het gebouw, of gedeelte daarvan, op een perceel dat gelet op de bestemming en uiterlijke verschijningsvorm het belangrijkste is;

1.31 kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, niet zijnde een stacaravan;

1.32 kavelgrens

grens van een kavel zoals die bekend is vanuit de oorspronkelijke cultuurhistorische verkavelingspatroon van de Noordoostpolder;

1.33 kavelsloot

de (denkbeeldig) aanwezige sloot gelegen langs, en ter vorming van, de kavelgrens;

1.34 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.35 nevenactiviteit

ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf.

1.36 nutsvoorziening

een voorziening ten dienste van een bedrijf, zoals een gas- en elektriciteitsbedrijf, dat opereert in een sector die beschouwd wordt van openbaar nut te zijn omdat het belangrijke producten of diensten ten nutte van het publiek levert;

1.37 omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.38 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden;

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.39 recreatiewoning

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.40 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.41 staat van bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.42 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.43 woning

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 peil

  1. a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  2. b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
  3. c. indien de onder a en b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Gebied

3.1 Doeleinden

1. De op de plankaart als 'Agrarisch gebied' aangewezen gronden, zijn bestemd voor:

a. agrarische bedrijvigheid:

- in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf,

- in de vorm van een intensieve veehouderij, uitsluitend toegestaan daar waar geen nadere

aanduiding 'Intensieve veehouderij niet toegestaan' voorkomt.

b. instandhouding van de openheid van het landschap, voorzover de gronden op de verbeelding als ”openheid van het landschap” zijn aangeduid,

c. instandhouding van en onderzoek naar ter plaatse voorkomende, uit archeologisch en cultuurhistorisch oogpunt waardevolle objecten, voor zover de gronden op de plankaart als "gebied met archeologische waarde of verwachtingswaarde" zijn aangeduid,

d. instandhouding van het aanwezige cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatroon,

e. instandhouding en ontwikkeling van de afschermende erfbeplanting, met daarbij behorende erfsloot, direct aansluitend aan de zijgrenzen en de achtergrens van het bebouwingsvlak, met uitzondering van gronden binnen de op de plankaart voorkomende aanduiding “staand glas toegestaan”,

f. extensieve openluchtrecreatie, zoals kavelpaden, sloten en andere watergangen.

2. Onder bedrijven als bedoeld in lid 1 zijn detailhandelsbedrijven niet begrepen, tenzij het detailhandel betreft, als ondergeschikte nevenactiviteit, in ter plaatse voortgebrachte producten en/of in AGF (aardappelen, groente en fruit), met een maximale verkoopvloeroppervlakte van 100 m².

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6 Wijzigingsbevoegdheid schrappen aanduiding "intensieve veehouderij toegestaan"

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, het plan zodanig te wijzigen, dat de aanduiding “intensieve veehouderij toegestaan” behorende bij een bebouwingsvlak van de plankaart geschrapt wordt voorzover vast staat dat de betreffende intensieve veehouderij geen hoofdtak is.

Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Gematigd

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden)

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde gematigd' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van:

a. gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;

b. vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woonruimte;

c. gronden en gebouwen voor de uitoefening van detailhandel, behoudens als ondergeschikte nevenactiviteit, in ter plaatse van voortgebrachten producten en/of in AGF (aardappelen, groente en fruit);

d. gronden als stand- of ligplaats van kampeermiddelen;

e. gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten, voor zover niet noodzakelijk in verband met het normale beheer en onderhoud van de gronden.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Algemene wijzigingsveboegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemminggrenzen in het plan te wijzigen, mits wordt aangetoond dat:

a. hiertoe dringende redenen zijn, die hen na het ter inzage leggen van het plan ter kennis zijn gekomen;

b. de wijziging het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet onevenredig schaadt.

Voorts geldt dat de geldende oppervlakte van het bij de wijziging betrokken bestemmingsvlak met niet meer dan 10% mag worden verkleind of vergroot.

7.2 Wijziging agrarische bestemming na bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden na beëindiging van het agrarisch bedrijf als bedoeld in Artikel 3 te wijzigen in de in artikel 28 lid 3 en 4 van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' aangegeven bestemmingen, met inachtneming van de daarin opgenomen bepalingen.

Artikel 8 Algemene Procedureregels

8.1 Afwijken bij een omgevingsvergunning

Op de voorbereiding van een besluit tot afwijking bij een omgevingsvergunning is de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde procedure van toepassing.

8.2 Wijziging

Voor een besluit tot wijziging van het plan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent de wijziging besluiten.

Artikel 9 Overige Regels

9.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

10.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.

10.3 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.7 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "'Landelijk gebied, Oud Emmeloorderweg 2 te Nagele'".

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassingstekening

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Voor Het Project

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing betreft een herziening van de regels uit het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2004" van de gemeente Noordoostpolder ten behoeve van het realiseren van een nieuwe werktuigenberging aansluitend op een bestaande landbouwschuur. Ter plaatse van de voorziene nieuwbouw is reeds een oude vleeskalverenstal gesloopt ten behoeve van de gewenste nieuwbouw.

Op dit moment is de "beheersverordening Landelijk Gebied" van toepassing, wat inhoudt dat deze beheersverordening de grondslag vormt voor deze partiële herziening. Waar in dit plan "Landelijk gebied 2004" wordt genoemd, wordt dan verwezen naar de "Beheersverordening Landelijk Gebied".

In hoofdstuk 2 wordt het initiatief verder toegelicht, daar is een situatietekening van de nieuwe situatie opgenomen.

De voorgenomen ontwikkeling is noodzakelijk vanwege de behoefte aan een optimale werktuigenberging met werkplaats ten dienste van de akkerbouwtak. Tevens wordt in deze werktuigenberging een entreeruimte met hygiënesluis opgenomen welke vanuit regelgeving voorgeschreven is voor de neventak vleeskalveren in het kader van voorkomen van insleep van dierziekten.

De voorgenomen ontwikkeling is strijdig met de regels uit het vigerende bestemmingsplan. Echter, omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is, wordt door de gemeente in principe medewerking verleend. Hiervoor dient een ruimtelijke procedure gevolgd te worden in de vorm van een partiële herziening van het bestemmingsplan. In de voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt op basis van onderzoeken gemotiveerd waarom medewerking kan worden verleend en waarom dat kan in het kader van de Wro.

1.2 Projectgebied

De projectlocatie is gelegen ten noorden van Nagele aan de Oud Emmeloorderweg 2 en wordt begrensd door de Oud Emmeloorderweg en percelen landbouwgrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00576-VS01_0001.png"

Luchtfoto omgeving plangebied met aanduiding planlocatie

Bron: Bing Maps (Microsoft)

De betreffende locatie is kadastraal bekend onder gemeente Noordoostpolder, sectie D, nummers74, 1599 en 1602. In de volgende figuur is de kadastrale ligging van de projectlocatie weergegeven.


afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00576-VS01_0002.jpg"

Situatietekening met kadastrale gegevens
Bron: DLV Advies

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Op de projectlocatie zijn de regels van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2004" van toepassing. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Noordoostpolder op 29 september 2005 en goedgekeurd door de provincie Flevoland op 28 maart 2006.

Een bestemmingsplan moet binnen tien jaar geactualiseerd zijn. Momenteel maakt de stikstofproblematiek het voor de gemeente Noordoostpolder nagenoeg onmogelijk een nieuw, generiek bestemmingsplan voor het landelijk gebied op te stellen. Om te kunnen voldoen aan de actualisatieplicht heeft de gemeente er daarom voor gekozen om een beheersverordening vast te stellen. De Beheersverordening 'Landelijk gebied' van de gemeente Noordoostpolder is op 21 maart 2016 vastgesteld. Deze beheersverordening continueert de regels van het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004'.

Zoals te zien in de volgende figuur is de projectlocatie aan de Oud Emmeloorderweg 2 te Nagele gelegen in een gebied met de bestemming "Agrarisch gebied" met de aanduiding "Ai" (Intensieve veehouderij toegestaan). Verder wordt duidelijk dat de begrenzing van het bebouwingsvlak een bestaand gebouw doorsnijdt. De beoogde nieuwbouw van de werktuigenberging ligt in het verlengde van de bestaande aardappelschuur die deels al buiten het bebouwingsvlak ligt. Vanwege de aanduiding "Ai" "Intensieve veehouderij toegestaan" is overschrijding van de begrenzing van het bebouwingsvlak niet toegestaan. Artikel 5 lid 11 van het bestemmingsplan bevat een afwijkingsbevoegdheid voor overschrijding van de grens van het bebouwingsvlak, mits geen sprake is van de bestemming intensieve veehouderij als hoofdtak (Ai). Wegens het conserverend karakter van de beheersverordening kan deze wijzigingsbevoegdheid niet meer toegepast worden.

Ten tijde van de vaststelling van het vigerende betemmingsplan was reeds sprake van de aanwezigheid van de betreffende schuur en dus ook van de overschrijding van de begrenzing van het bebouwingsvlak. Vóór de actualisatie van het bestemmingplan in 2006 is via een vrijstelling medewerking verleend aan het bouwen van het betreffende te verlengen bedrijfsgebouw. Ook de nieuwbouw komt gedeeltelijk buiten het bebouwingsvlak te liggen en is daarmee strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Er is echter geen sprake van vergroting van de al aanwezige overschrijding.


afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00576-VS01_0003.jpg"

Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan
Bron: Gemeente Noordoostpolder

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt via een partiële herziening van het bestemmingsplan waarin de aanduiding 'Ai' op het perceel Oud Emmeloorderweg 2 te Nagele gedeeltelijk blijft behouden voor een deel van het plangebied. Tevens wordt een deel van het plangebied voorzien van de aanduiding 'Ai niet toegestaan'; dit betreft het deel waar sprake is van de bestaande akkerbouwschuur met de voorziene uitbreiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00576-VS01_0004.png"

Huidige bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij, in rood aangegeven.

Bron: DLV-Advies

In de gewenste bedrijfssituatie bedraagt de oppervlakte van de bebouwing voor intensieve veehouderij (rood gearceerd in bovenstaande afbeelding) 1737 m2.

Vanwege de aanwezigheid van reeds volgroeide singelbeplanting wordt er voor gekozen om voor de aan te passen en nieuw aan te leggen singels aan te sluiten bij de reeds aanwezige singelbeplanting en erfsloten. In het onderdeel landschappelijke inpassing 2.2.2 wordt hier nader op in gegaan. Dit houdt tevens in dat de nieuwbouw binnen de strook van 14 meter gerealiseerd gaat worden hetgeen formeel volgens artikel 3.2.2 niet is toegestaan. In de verbeelding van dit plan is daarom ter plaatse van overschrijding van de bebouwingsvrije strook de aanduiding 'bebouwing toegestaan' opgenomen waarmee de gewenste nieuwbouw gerealiseerd kan worden.

De partiële herziening dient een goede ruimtelijke onderbouwing te bevatten. Voorliggend document betreft de ruimtelijke onderbouwing waarin wordt aangetoond dat er geen sprake is van belemmeringen op milieutechnisch en ruimtelijk vlak.

1.4 Leeswijzer

Deze onderbouwing is als volgt opgebouwd:

  1. 1. Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en gewenste situatie en bevat een beschrijving van de situatie ter plaatse zoals momenteel bekend en de gewenste situatie ter plaatse na realisatie van het project.
  2. 2. Hoofdstuk 3 gaat in op de vigerende beleidskaders. Hierin wordt het project getoetst aan het ruimtelijk beleid van de provincie en de gemeente.
  3. 3. Hoofdstuk 4 gaat in op de toetsing van het project aan de aspecten milieu, ecologie, verkeer en parkeren, archeologie en water. Hierin worden verschillende bureaustudies beschreven.
  4. 4. Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het project. Hierin wordt de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project getoetst en wordt nader ingegaan op handhaving. Tevens bevat het hoofdstuk een beschrijving van de ingekomen (inspraak)reacties en op welke wijze deze reacties zijn verwerkt.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het projectgebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt het voorgenomen initiatief behandeld.

2.1 Huidige Situatie

2.1.1 Gebiedsprofiel

Het akkerbouwbedrijf van de initiatiefnemer is gelegen aan de Oud Emmeloorderweg 2 te Nagele en is gelegen in het landelijk gebied van de gemeente Noordoostpolder.

De omgeving van de projectlocatie bestaat voornamelijk uit landbouwgebied. Nabij de projectlocatie zijn aan de overzijde van de Oud Emmeloorderweg een tweetal woningen van derden gelegen op een afstand van ca. 40 meter (gemeten van voorgevel te verlengen aardappelschuur tot voorgevel van dichtstbij gelegen woning).

2.1.2 Ruimtelijke structuur

De projectlocatie bestaat in de huidige situatie uit een akkerbouwbedrijf met een neventak vleeskalveren.

Ter plaatse zijn diverse bedrijfsgebouwen aanwezig bestaande uit een landbouwschuur ten behoeve van de opslag van aardappelen en uien en een klein gedeelte werktuigenberging, een drietal gekoppelde vleeskalverenstallen, een oudere vleeskalverenstal en een landbouwschuur met werktuigenberging en bewaarcel. Aan de achterzijde van het bedrijf zijn twee mestopslagsilo's aanwezig welke deels buiten het vigerende bouwvlak liggen.

Het huidige bouwvlak ter plaatse is 0,8 hectare groot. In de volgende figuur is de huidige situatie in een luchtfoto weergegeven.

Zoals uit de luchtfoto duidelijk wordt is rond het bedrijf singelbeplanting aanwezig waarmee de huidige situatie landschappelijk is ingepast. Op de luchtfoto is nog de (smalle) vleeskalverenstal zichtbaar achter de te verlengen aardappelschuur, deze is inmiddels gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00576-VS01_0005.jpg"

Luchtfoto huidige situatie
Bron: Bing Maps (Microsoft).

2.2 Toekomstige Situatie

2.2.1 Ruimtelijke structuur

De initiatiefnemer is voornemens op de projectlocatie een bestaande aardappelschuur te verlengen met een gedeelte werktuigenberging. Ter plaatse van de voorziene nieuwbouw is een bestaande vleeskalverenstal reeds gesloopt.

In de gewenste situatie zal het volgende aan bebouwing en/of verharding worden opgericht en verwijderd:

Bebouwing
----------------------------------------------------------------
Nieuwbouw werktuigenberging 700 m2
Sloop vleeskalverenstal -/- 290 m2
Te verwijderen erfverharding -/- 200 m2

----------------------------------------------------------------
Erfverharding (inclusief spoelplaats) 390 m2
-----------------------------------------------------------------
Totaal: 600 m2

De toename in verhard oppervlak bedraagt dus 600 m2.

In de volgende figuur is de gewenste situatie in een situatietekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00576-VS01_0006.png"

Gewenste situatie na nieuwbouw werktuigenberging

Bron: DLV Advies

Het huidige bestemmingsvlak is niet passend om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Hierdoor is het wenselijk het bestemmingsvlak te vergroten. De gewenste omvang van het nieuwe bestemmingsvlak bedraagt ruim 1.4 hectare.

Het voorgenomen project is op enkele punten strijdig met de regels uit het vigerend bestemmingsplan van de gemeente Noordoostpolder. Met de partiële herziening van het bestemmingsplan wordt het project mogelijk gemaakt. Op welke punten het voorgenomen project strijdig is, en voor welke onderdelen de partiële herziening geldt, wordt nader uitgewerkt in de paragraaf 'Geldende bestemmingsplannen' (paragraaf 1.3).

De gemeente Noordoostpolder heeft als antwoord op het eerder ingediende principeverzoek ten behoeve van dit project door middel van een brief d.d. 13 oktober 2015 aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het voorgenomen project van de initiatiefnemer, mits de ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft voor de ruimtelijke, milieutechnische en landschappelijke aspecten. In deze onderbouwing wordt verder aangetoond of er sprake is van eventuele nadelige gevolgen voor de genoemde aspecten. Het "Stedebouwkundig preadvies" dat mede ten grondslag lag aan het antwoord van de gemeente op het principeverzoek is als bijlage 1 toegevoegd.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet verloren gaat maar, indien mogelijk, juist wordt versterkt. Tevens is vanuit het ruimtelijke beleid een goede landschappelijke inpassing een vereiste. In dit plan is sprake van nieuwbouw binnen een agrarisch erf op een locatie waar nu reeds bebouwing aanwezig is in de vorm van een (te slopen) vleeskalverenstal en erfverharding. Er is sprake van uitbreiding van het erf buiten de huidige begrenzing om de landschappelijke inpassing te verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00576-VS01_0007.png"

Erfbeeld bestaande situatie volgens stedebouwkundig preadvies gemeente

Bron: gemeente Noordoostpolder

Een voorwaarde die door de gemeente gesteld is bij de vrijstelling in 2006 is 'Een met kavelsloot en erfsingel omzoomt erf'. In de huidige situatie wordt niet geheel voldaan aan die voorwaarde omdat aan de voorzijde van het erf de erfsingel niet volledig is doorgetrokken ter plaatse van de aanwezige landbouwschuur en ook aan de oostzijde van het erf is geen volledige erfsingelbeplanting aanwezig. Verder is er ook geen sprake van een volledig doorgetrokken erfsloot op de juiste positie.

In het stedebouwkundig preadvies (bijlage 1) van de gemeente wordt onderstaande afbeelding als wenselijke situatie inclusief uitbreiding aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00576-VS01_0008.png"

Wenselijke situatie inclusief uitbreiding volgens stedebouwkunding preadvies

Bron: Gemeente Noordoostpolder

Als voorwaarden voor de nieuwe erfaankleding worden genoemd:

- Nieuwe kavelsloot aan oostzijde en achterzijde perceel.

- Nieuwe, volwaardige (6 meter breed) erfsingel langs de oostzijde en achterzijde van het perceel.

- Verdichten erfsingel aan kopse kant bestaand bedrijfsgebouw.

Vanwege de aanwezigheid van twee mestsilo's en een sleufsilo aan de achterzijde van het bedrijf zal de erfsingel aan de achterzijde van het bedrijf ten zuiden van de sleufsilo worden aangelegd waarbij tevens een nieuwe erfsloot wordt aangelegd. In de volgende figuur is de landschappelijke inpassing weergegeven van de gewenste situatie waarbij rekening is gehouden met het stedebouwkundig preadvies en de aanpassing in de inpassing aan de zuidzijde van het erf in verband met de aanwezige mestsilo's en sleufsilo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00576-VS01_0009.png"

Landschappelijke inpassing nieuwe situatie

Bron: DLV-Advies

In bijlage 2 is de volledige landschappelijke inpassingstekening opgenomen met informatie over uitvoering van de erfsingelbeplanting. De erfgrens zal aan de achterzijde rechtgetrokken worden. De erfsingel zal dan ook opnieuw aangeplant/verplaatst moeten worden op die plekken. Tevens wordt aan de achterzijde een nieuwe erfsloot aangelegd.

Bij de uitvoering van het beoogde bouwplan wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden en hiermee kan worden gesteld dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Daarbij wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van twee mestsilo's aan de achterzijde van het bedrijf.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt de SVIR een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk- en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.

Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het Rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden of projecten van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of er sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de SVIR compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen.

In het Barro wordt een aantal projecten die van nationaal belang zijn genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen één of meerdere projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

In het Barro zijn dertien projecten van nationaal belang beschreven:

Mainport ontwikkeling Rotterdam.

Kustfundament.

Grote rivieren.

Waddenzee en Waddengebied.

Defensie.

Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Rijksvaarwegen.

Hoofdwegen en hoofdspoorwegen.

Ektriciteitsvoorziening.

Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

Ecologische hoofdstructuur.

Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

IJsselmeergebied.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en “vermindering van de bestuurlijke drukte”. De bedoeling is duidelijk: belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Dat zal inderdaad wellicht leiden tot een versnelde uitvoering van de in het Barro opgenomen projecten.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. De planlocatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, te voldoen aan een drietal voorwaarden, ook wel 'treden' genoemd.

Onderdeel a (Trede 1) verplicht overheden om nieuwe stedelijke ontwikkelingen af te stemmen op de geconstateerde actuele behoefte en de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien ook regionaal af te stemmen. Op deze wijze wordt over- en ondercapaciteit zoveel mogelijk voorkomen.

Onderdeel b (Trede 2) vraagt om te beoordelen of de beoogde ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied in de betreffende regio kan worden gerealiseerd. Dit betekent dat wordt bezien of binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien door middel van herstructurering, transformatie of anderszins. Onderdeel hiervan is dat wordt bekeken of leegstaande verstedelijkingsruimte door het treffen van kwalitatieve maatregelen in de behoefte kan voorzien.

Onderdeel c (Trede 3) bepaalt dat moet worden beoordeeld in hoeverre de ontwikkeling mogelijk is op locaties die al ontsloten zijn of ontsloten worden door verschillende modaliteiten op een schaal die passend is bij de beoogde ontwikkeling.

Een 'stedelijke ontwikkeling' is als volgt gedefinieerd:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,

woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Op basis van deze definitie is de voorgenomen ontwikkeling, waarbij sprake is van een ontwikkeling bij een agrarisch bedrijf, niet als stedelijke ontwikkeling aan te merken, waarmee verdere toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet is vereist.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsplan Flevoland 2006

Op 2 november 2006 is het Omgevingsplan Flevoland 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. In dit Omgevingsplan is het omgevingsbeleid van de provincie Flevoland vastgelegd voor de periode 2006 - 2015 met een doorkijk naar 2030. Tevens bevat het Omgevingsplan de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Welstandsnota

De welstandsnota van de gemeente Noordoostpolder is vastgesteld op 28 maart 2013 en wordt momenteel herzien. Uit deze welstandsnota blijkt dat een groot deel van het grondgebied van de gemeente welstandsvrij is. Voor het overige gedeelte gelden voor bepaalde categorieën bouwwerken nog maar zeer beperkte welstandseisen. Het voorliggende plan ligt in het buitengebied en in dit gebied zijn er vanuit de welstandsnota geen welstandscriteria bij de beoordeling van bouwplannen. In de welstandsnota worden wel eisen gesteld aan het kleurgebruik van bedrijfsgebouwen. Daar zijn alleen gedekte kleuren toegestaan.

In dit plan is sprake van uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw in dezelfde (gedekte) kleurstelling als het bestaande deel. Daarmee wordt voldaan aan de criteria vanuit de welstandsnota.

Verder wordt in de welstandsnota aangegeven dat het vanuit stedenbouwkundig en cultuurhistorisch oogpunt van belang is dat groensingels rond de erven worden gehandhaafd. Dat wordt echter niet door de welstandsnota geregeld maar via het bestemmingsplan. In paragraaf 2.2.2 is aangegeven op welke wijze de gewenste situatie ter plaatse zal worden ingepast.

3.3.2 Gemeentelijke structuurvisie

De structuurvisie Noordoostpolder 2025 biedt mogelijkheden voor de uitbreiding van de bewaarloods. In de structuurvisie wordt aangegeven dat de landbouw - en zeker de akkerbouw en tuinbouw - de komende jaren volop de ruimte moet krijgen om verder te ontwikkelen. Het bedrijf van de intitiatiefnemer betreft een volwaardig akkerbouwbedrijf met een neventak intensieve veehouderij. Het bedrijf behoort daarmee tot de categorie landbouwbedrijven die volgens de stuctuurvisie de ruimte moet krijgen om zich verder te ontwikkelen. Op grond van de structuurvisie is de uitbreiding dan ook wenselijk.

Daarnaast zal de bedrijfsvoering efficiënter en rendabeler worden wegens de vergroting (verlenging) van de bestaande landbouwschuur. Dit sluit aan bij de gedachte in de structuurvisie dat er ruimte wordt geboden voor uitbreiding van het agrarisch erf ten behoeve van een rendabele bedrijfsvoering. Afhankelijk van de situatie en de functie zal er maatwerk geleverd moeten worden. In paragraaf 2.2.2 is aagegeven op welke wijze de gewenste situatie ter plaatse zal worden ingepast waarmee voldaan wordt aan de maatwerkbenadering zoals de structuurvisie verlangd.

In de structuurvisie wordt aangegeven dat de erfsingels rond de erven van groot cultuurhistorisch landschappelijke waarde voor de Noordoostpolder zijn. Het levert de typering 'groene eilanden in een open akkerbouwlandschap' en geeft een menselijke maat en verbetering van de bewoonbaarheid. Om die reden schrijft de gemeente een erfsingel voor bij zowel bestaande als aan te passen en te verruimen erven. De erfsingel is minimaal 6 meter breed en aan de binnenzijde van de erfsingel dient een bebouwingsvrije ruimte van eveneens 6 meter in acht genomen te worden. Daardoor komt de erfsingelgrensbepaling uit op 12 meter tussen de insteek (binnenzijde) van de erf-/kavelsloot en de bebouwing aldus de structuurvisie en 14 meter van hart erf-/kavelsloot en de bebouwing. In de volgende figuur is het streefbeeld van de erfsingel zoals beschreven in de structuurvisie weergegeven.'''

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00576-VS01_0010.png"
Dwarsdoorsnede erfsingel volgens 'Structuurvisie Noordoostpolder 2025'

Bron: Gemeente Noordoostpolder

In onderhavige situatie is reeds sprake van erfsingelbeplanting welke maatvoering niet overeenkomt met het gestelde in de structuurvisie ten aanzien van de vrije ruimte tussen bebouwing en singebeplanting. Vanwege de aanwezigheid van reeds volgroeide singelbeplanting wordt er voor gekozen om voor de aan te passen en nieuw aan te leggen singels aan te sluiten bij de bestaande maatvoering. In het onderdeel landschappelijke inpassing 2.2.2 wordt hier nader op in gegaan. De inrichtingstekening / het beplantingsplan is leidend ten aanzien van de te realiseren landchappelijke inpassing. De landschappelijke inpassing voor dit plan is geborgd door middel van een voorwaardelijke bepaling die is opgenomen in de regels van dit plan.

3.3.3 Beleidsregel instandhouding beplantingen Noordoostpolder

Op 9 januari 2013 heeft de gemeente Noordoostpolder de 'Beleidsregel instandhouding landschappelijke beplantingen Noordoostpolder' vast gesteld. In deze beleidsregel geeft het college aan hoe zij haar publiekrechtelijke bevoegdheden invult om landschappelijke beplantingen in stand te houden. In de beleidsregel zijn onder andere richtlijnen opgenomen voor de uitvoering van de toe te passen erfsingelbeplanting. In het onderdeel landschappelijke inpassing 2.2.2 wordt aangetoond dat de nieuw aan te leggen en aan te passen erfsingels voldoen aan de beleidsregel.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- En Milieuaspecten

De uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan of project moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) als de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project. Van de ruimtelijke- en milieuaspecten wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in het volgende hoofdstuk behandeld. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn of mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat.

Hierbij dient eerst inzichtelijk gemaakt te worden of er sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging. De gronden waarop de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt zijn in gebruik als agrarisch erf. De bouw zal plaatsvinden op ondergrond van een vleeskalverenstal welke gesloopt is en een sloot die gedempt is. Om aan te tonen of sprake is van een feitelijke verontreiniging dient bij ontwikkelingen een bodemonderzoek uitgevoerd te worden conform de wettelijke norm NEN 5740. Een dergelijk onderzoek moet aantonen of de bodemkwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling gevolgen heeft op de gewenste activiteiten ter plaatse. Dit is echter vooral van belang bij bestemmings- en/of functiewijzigingen die inrichtingen mogelijk maken waarbij gedurende een groot deel van de dag mensen aanwezig zullen zijn. In dergelijke gevallen dient middels een bodemonderzoek te worden aangetoond of de bodem ter plaatse dusdanig verontreinigd is dat dit risico's voor de gezondheid met zich meebrengt en daarmee dus de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging in de weg staat.In onderhavig geval is geen sprake van een bestemmings- en/of functiewijziging die een inrichting mogelijk maakt waarin gedurende een groot deel van de dag mensen aanwezig zullen zijn. Hiermee zijn geen risico's te verwachten voor de gezondheid en staat de bodemgesteldheid de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

Hiermee kan worden gesteld dat de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen bestemmings- en/of functiewijziging niet in de weg zal staan.

Op de locatie waar gebouwd gaat worden heeft in het verleden een gierkelder en een sloot gezeten. Zowel de gierkelder, als de sloot is gedempt. Er zijn geen gegevens bekend van de grond die hiervoor gebruikt is. Daarom zal er voorafgaand aan de bouw een verkennend bodemonderzoek verricht worden.

4.1.2 Milieuzonering

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt, moet dit nader worden gemotiveerd. Het scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:

  1. 1. het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige functies (bijvoorbeeld woningen);
  2. 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bijvoorbeeld bedrijven die te maken hebben met milieubelastende acitviteiten zodat zij de activiteiten duurzaam en binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

4.1.3 Geur

De Wet geurhinder veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Het tijdstip van inwerkingtreding van de wet is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 12 december 2006. Op 18 december 2006 is de Wet geurhinder en veehouderij gepubliceerd.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.

Bij gemeentelijke verordening kunnen gemeenten afwijken van de wettelijke normen. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel V-Stacks gebied.

De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied betreft de realisatie van een werktuigenberging aansluitend op een akkerbouwschuur ten behoeve van aardappelbewaring. Er vindt geen uitbreiding plaats in de omvang van de neventak vleeskalveren. Om de uitbreiding van de akkerbouwschuur te kunnen realiseren wordt een oude vleeskalverenstal gesloopt. Voor de gewenste bedrijfsomvang qua vleeskalveren is in juni 2015 een omgevingsvergunning aangevraagd. In verband met gewijzigde welzijnsnormen en enkele interne wijzigingen is een vergunning aangevraagd voor het houden van 650 vleeskalveren. Het bedrijf was in bezit van een milieuvergunning voor het houden van 850 vleeskalveren. Hieruit blijkt dat sprake is van een afname van de omvang van de tak vleeskalveren met 200 dieren.

In verband met de aanvraag omgevingsvergunning is een geurberekening uitgevoerd met het programma V-stacks. De samenvatting van de uitkomsten van die berekening is aangegeven in de volgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00576-VS01_0011.png"

Tabel toets geurbelasting

Bron: DLV Advies

De gemeente Noordoostpolder heeft geen eigen geurbeleid. Dit houdt in dat de wettelijke normen aangehouden moeten worden. Ingevolge artikel 3 lid 1 van de Wgv is aangegeven dat een vergunning voor een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van de veehouderij op een geurgevoelig object:

  • gelegen buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 8.0 odeurunits (ou) per m3 lucht;
  • gelegen buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 2.0 ou per m3 lucht;
  • gelegen binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 14.0 ou per m3 lucht;
  • gelegen binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 3.0 ou per m3 lucht.

Het dichtstbijzijnde gevoelige object is gelegen buiten het concentratiegebied en buiten de bebouwde kom. Hierbij mag de geurbelasting van de veehouderij op het gevoelig object niet meer dan 8 ou per m3 bedragen.

Voor dit bedrijf is sprake van een vigerende milieuvergunning die een hogere geurbelasting toestaat omdat er in het verleden al sprake was van een overbelaste situatie.

Met de voorgenomen ontwikkeling neemt de omvang van de tak vleeskalveren af en daarmee neemt ook de geurbelasting af. Daarmee wordt voldaan aan de Wet geurhinder veehouderij.

4.1.4 Luchtkwaliteit

De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. De wet vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Met name paragraaf 5.2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe 5.2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

De Eerste Kamer is op 9 oktober 2007 akkoord gegaan met het wetsvoorstel over luchtkwaliteitseisen. Projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) aan de luchtverontreiniging hoeven volgens het wetsvoorstel niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3) voor fijnstof en stikstofoxiden (NO2).

De voorgenomen ontwikkeling betreft de nieuwbouw van een werktuigenberging aansluitend op een bestaande akkerbouwschuur. De verwachting is dat de realisatie van deze werktuigenberging geen nadelige invloed zal hebben op de luchtkwaliteit en daarmee binnen de NIBM-regeling zal vallen. Ook is er geen sprake van uitbreiding in dieraantallen en zal er dus ook geen sprake zijn van verslechtering van de luchtkwaliteit in relatie tot de veehouderij op de projectlocatie.

4.1.5 Geluid

De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:

  1. 1. Woningen.
  2. 2. Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  3. 3. Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder voorkomen zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Het aantal verkeersbewegingen zal bij de voorgenomen ontwikkeling niet in onevenredige mate toenemen. Tevens is een goede ontsluiting aan de Oud Emmeloorderweg gerealiseerd waarbij op eigen terrein voldoende gelegenheid is om te keren en parkeren. Hiermee zal de geluidbelasting die wordt veroorzaakt door vrachtverkeer niet verder toenemen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidsoverlast veroorzakende inrichtingen opgericht. Er is in principe sprake van vervangende nieuwbouw. Daardoor is geen sprake van een toename van mogelijk te veroorzaken industrielawaai van de projectlocatie voor de omgeving.

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen geluidgevoelige objecten opgericht. Hiermee kan verdere toetsing achterwege blijven.

4.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen een risicocontour en/of het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen de risicocontour en/of het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn standaard afstanden opgenomen waarbij wordt voldaan aan de grenswaarden van het plaatsgebonden risico. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en nabij gelegen, al dan niet geprojecteerde, (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2 lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

4.1.7 Directe ammoniakschade

Bij een intensief varkens- of pluimveebedrijf kan sprake zijn van directe ammoniakschade. Dit is de schade die ammoniak uit de stallen van dergelijke bedrijven kan veroorzaken aan gewassen die verbouwd worden nabij de stal. In de onderhavige situatie is sprake van een bedrijf met vleeskalveren.

In het Activiteitenbesluit is ammoniakschade echter niet opgenomen omdat dit wordt gezien als bedrijfsschade in plaats van als milieuschade. Het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek heeft in 1981 het rapport “Stallucht en Planten” opgesteld. Hierin worden de gevolgen van ammoniak uit dergelijke bedrijven op verschillende gevoelige planten en/of bomen uiteengezet. In dit rapport zijn richtafstanden opgenomen tussen de stallen en gevoelige planten en/of bomen. Indien gewenst kan in het bestemmingsplan rekening gehouden worden met de in het rapport genoemde afstanden tussen bedrijfsmatige boomkwekerijen en de stallen.

In 1996 is het rapport aangevuld met het rapport "Effecten van ammoniak op planten in de directe omgeving van stallen, update van een risicoschatting" van het Instituut AB-DLO van het Ministerie van LNV. In november 1998 is door middel van een mailing aan de Nederlandse gemeenten algemene bekendheid aan dit rapport gegeven. Tevens is de bijbehorende notitie "Risico van gewasschade in de directe omgeving van ammoniakbronnen” van AB-DLO van 23 juli 1997 bekend gemaakt. De vraag is in hoeverre ook dit rapport en deze notitie bij de beoordeling van directe ammoniakschade afkomstig van een vergunningplichtige inrichting betrokken dient te worden.

Hierover heeft de Raad van State een uitspraak gedaan waaruit blijkt dat deze notitie bij beoordeling van plannen of projecten ten behoeve van een varkens- en/of pluimveebedrijf niet gehanteerd hoeft te worden. De richtafstanden uit het rapport “Stallucht en Planten” kunnen echter toegepast worden.

Het rapport "Stallucht en Planten” geeft richtafstanden van 50 meter tussen stallen en gevoelige planten en bomen (zoals coniferen) en 25 meter tussen stallen en minder gevoelige planten en bomen.

Nabij de projectlocatie zijn geen bedrijfsmatige boomkwekerijen gelegen welke directe ammoniakschade zouden kunnen ondervinden van het bedrijf van de initiatiefnemer. Hiermee zal geen sprake zijn van directe ammoniakschade. Overigens is er met de voorziene ontwikkeling binnen het plangebied geen sprake van een bedrijf met pluimvee of varkens maar van vleeskalveren. Verder worden er in de gewenste situatie minder vleeskalveren gehouden dan de oorspronkelijke milieuvergunning toe liet en daarmee zal ook de ammoniakuitstoot lager zijn dan in de huidige situatie waarmee er geen nadelige gevolgen voor het aspect directe ammoniakschade aan de orde zijn.

4.1.8 Voortoets MER-beoordeling

4.2 Ecologie

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

4.2.1 Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet 1998richt zich op de bescherming van gebieden. Sinds 1 oktober 2005 zijn hierin ook de bepalingen vanuit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, aangevuld met de vroegere beschermde- en staatsnatuurmonumenten en het Verdrag van Ramsar verwerkt.

In de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  1. 1. Natura 2000 gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden).
  2. 2. Beschermde natuurmonumenten.
  3. 3. Wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is er de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) die in het kader van de gebiedsbescherming van belang is. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  1. 1. Vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden.
  2. 2. Verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden.
  3. 3. Verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Daarnaast is het bij uitbreiding van agrarische bedrijven van belang te kijken naar de invloed op mogelijke (zeer) kwetsbare gebieden in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij, de zogenaamde Wav-gebieden. Dit zijn voor verzuring gevoelige gebieden waarbij toename van de uitstoot van ammoniak op deze gebieden kan leiden tot een onevenredige aantasting ervan.

4.2.2 Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven.

Voor de soortenbescherming geldt dat deze voor elk projectgebied geldt. In elk gebied kunnen bijzondere soorten voorkomen en/of elk projectgebied kan geschikt zijn voor deze soorten. Voor alle aanwezige flora en fauna geldt de zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet, die van toepassing is op zowel beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten. .

De Flora- en faunawet maakt onderscheid in verschillende categorieën waarin de beschermde soorten flora en fauna zijn onderverdeeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:

  • Soorten van lijst 1 van de Flora- en faunawet.
  • Soorten van lijst 2 en/of 3 van de Flora- en faunawet.
  • Soorten van de Rode Lijst van het ministerie van EL&I.

Voor elk van de categorieën gelden er regels ten aanzien van een vrijstelling of het verkrijgen van een ontheffing etc.

Daarnaast zijn voor vogels richtlijnen opgenomen vanuit de Vogelrichtlijn. Alle vogels zijn namelijk beschermd in het kader van de Vogelrichtlijn. Werkzaamheden in en in de omgeving van het projectgebied tijdens de broedtijd (15 maart -15 juli) kunnen sterke negatieve effecten hebben op de meeste vogelsoorten door vernietiging van broedplaatsen en verstoring van reproductie. Werkzaamheden in deze periode zijn dan ook niet toegestaan. Indien broedvogels binnen het broedseizoen worden verstoord, wordt wettelijk gezien geen ontheffing verleend. Buiten het broedseizoen kan wel een ontheffing worden verleend.

Tevens zijn voor enkele soorten richtlijnen opgenomen vanuit de Habitatrichtlijn. Voor deze soorten zijn beschermde gebieden aangewezen (Natura 2000). Bescherming van deze soorten vindt plaats door de gebiedsbescherming. Zoals aangetoond in paragraaf 4.2.1.1 levert dit aspect geen belemmering op voor dit plan.

De grond op de projectlocatie bestaat voornamelijk uit agrarisch erf en is voorzien van erfverharding en of bebouwing. Aansluitend op het erf is sprake van akkerland waar regelmatig akkerbouwgewassen worden geteeld waarbij de grond regelmatig in beroering wordt gebracht. Hierdoor is het aannemelijk dat zich binnen het projectgebied geen beschermde soorten planten bevinden. Daardoor kan worden aangenomen dat met de voorgenomen ontwikkeling geen bedreigde plantensoorten worden aangetast.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling worden geen bestaande gebouwen gesloopt waarin zich mogelijke beschermde soorten vleermuizen kunnen ophouden. Ook worden geen bomen gekapt die door de aanwezigheid van holen geschikt zijn als verblijfsplaats voor vleermuizen.Ook voor andere beschermde soorten zoogdieren, amfibieën en insekten geldt dat het plangebied niet voldoet aan de habitateisen ten aanzien van het foerageren of voortplanten van die soorten. De aanleg van een nieuwe erfsloot en de verbreding en uitbreiding van de erfsingel biedt mogelijk wel nieuw leefgebied voor bepaalde soorten dieren.

Binnen het projectgebied zijn geen broedplaatsen van vogels aanwezig. Om te voorkomen dat mogelijk toekomstige broedplaatsen worden aangetast dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. De werkzaamheden zullen dan ook buiten het broedseizoen plaatsvinden tenzij er in de tussentijd nog vogels gaan broeden waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Daarmee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen vogels en broedplaatsen worden aangetast.

Concluderend wordt gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied geen nadelige gevolgen heeft voor beschermde dieren en planten.

4.3 Verkeer En Parkeren

Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeers- en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de voorgenomen ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt.

4.3.1 Ontsluiting

Een goede ontsluiting is gerealiseerd op de Oud Emmeloorderweg. De projectlocatie is voorzien van een inrit welke aansluit op de Oud Emmeloorderweg. Hierbij heeft het inkomend en vertrekkend verkeer voldoende ruimte om het bedrijf te betreden en te verlaten, waardoor geen onnodige verkeershinder op de openbare weg zal plaatsvinden.

Op het terrein zelf is voldoende gelegenheid voor personenauto's en vrachtwagens om te keren. Hierbij hoeft niet op de openbare weg alsnog gekeerd te worden, waardoor geen achteruit rijdende personenauto's en/of vrachtwagens de openbare weg op hoeven rijden. Dit aspect heeft geen nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid.

4.3.2 Verkeersbewegingen

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal het aantal verkeersbewegingen niet in onevenredige mate toenemen maar juist afnemen. Door de verkleining van de veehouderijtak zal het aantal transporten van kalveren van en naar het bedrijf op jaarbasis afnemen evenals de mestproductie en de daarmee gepaard gaande mestafvoertransporten. Hierdoor zal de verkeersdruk op de omgeving en de infrastructuur afnemen. Omdat geen sprake is van toename van de verkeersbewegingen zal de verkeersveiligheid ter plaatse ook niet nadelig worden beïnvloed.

4.3.3 Infrastructuur

Een nieuwe ontwikkeling mag geen nadelige gevolgen hebben op de bestaande infrastructuur. Hierbij is het van belang de bestaande infrastructuur zoveel mogelijk te behouden en, waar mogelijk, te versterken.

Bij de voorgenomen ontwikkeling zal uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Hierbij zal rekening worden gehouden met de capaciteit van de ontsluitingsweg, zodat er geen situatie ontstaat waarbij meer verkeer over de ontsluitingsweg rijdt dan dat deze kan verwerken.

Hiermee kan worden gesteld dat er geen sprake is van aantasting van de bestaande infrastructuur.

4.3.4 Parkeren

In de huidige situatie vindt het parkeren geheel op eigen terrein plaats. Bij de voorgenomen ontwikkeling is het vereist dat het parkeren ook na realisatie van het project geheel op eigen terrein plaatsvindt. Ook na realisatie van het project zal er op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn voor zowel vracht- als personenauto's om te kunnen parkeren. Hiermee zal parkeren, ook na realisatie van het project, geheel op eigen terrein plaatsvinden.

4.4 Archeologie

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

De gemeente Noordoostpolder heeft eigen archeologiebeleid vastgesteld, waarbij de kans op het aantreffen van archeologische resten in de bodem in beeld is gebracht op een archeologische verwachtingskaart. Afhankelijk van de waarde stelt de gemeente voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

Zoals te zien op de archeologische verwachtingskaart, welke is weergegeven in de volgende figuur, is de projectlocatie gelegen in een gebied met een gematigde verwachtingswaarde met “aanlegvergunning categorie 3”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00576-VS01_0015.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00576-VS01_0016.png"
Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart gemeente Noordoostpolder
Bron: Gemeente Noordoostpolder

Ten aanzien van gebieden met een gematigde verwachtingswaarde geeft de gemeente een vrijstellingsgrens aan voor verstoringen kleiner dan 5.000 m2 en ondieper dan 50 cm - mv. De nieuwbouw bedraagt 700 m2 en daarmee kan gesteld worden dat er geen archeologisch onderzoek behoeft te worden uitgevoerd.

Hiermee kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen archeologische resten zullen worden geschaad. Mochten tijdens de werkzaamheden alsnog vondsten worden gedaan, dan zullen deze worden gemeld bij het bevoegd gezag.

4.5 Wateraspecten

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.a.) voorkomen worden en kan ook de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

4.5.1 Waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.

De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De procedure geen waterbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. In dit geval is actieve betrokkenheid van Waterschap Zuiderzeeland nodig. Deze uitgangspuntennotitie dient als goede basis voor het overleg (bijlage 4). De samenvatting van de watertoets die doorlopen is voor dit plan is als bijlage 3 toegevoegd aan deze ruimtelijke onderbouwing.

De relevante randvoorwaarden voor het plan zijn gerangschikt onder zeven streefbeelden, ingedeeld op basis van de drie waterthema's 'Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water'. Op deze manier wordt een goed overzicht verkregen van de randvoorwaarden en kan eveneens herleid worden waarop deze gebaseerd zijn.

4.5.2 Voorgenomen activiteit

Het projectgebied bevindt zich aan de Oud Emmeloorderweg 2 te Nagele en heeft de bestemming 'Agrarisch Bedrijf'. Ter plaatse is een akkerbouwbedrijf met neventak vleeskalveren aanwezig. Met de voorgenomen ontwikkeling zal er netto een toename zijn van de oppervlakte verhard oppervlak van 600 m2, zijnde dakoppervlak en erfverharding.

4.5.3 Thema veiligheid

De projectlocatie valt binnen het werkgebied van Waterschap Zuiderzeeland. Volgens de waterkaart van het waterschap, zoals weergegeven in de volgende figuur, is de projectlocatie niet buitendijks gelegen en ligt het plangebied ook niet in een keurzone van de waterkering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00576-VS01_0017.png"
Waterkaart op basis van de watertoets
Bron: Waterschap Zuiderzeeland

Door verschillen in ondergrond en in het moment van drooglegging varieert de verwachte bodemdaling binnen het gebied. In Flevoland zijn de grootste bodemdalingen te verwachten in gebieden waar er nog sprake is van rijping van de jonge kleibodems (met name Zuidelijk Flevoland) en waar ondiep in de bodem veen is terug te vinden. Het gaat dan om het gebied rond Almere, ten noordwesten en ten oosten van Emmeloord, ten westen en noorden van het voormalige eiland Schokland en tussen Rutten en Lemmer. Aan de oostkant van het voormalige eiland Schokland zijn maatregelen genomen om verdere bodemdaling te voorkomen. Het plangebied aan de Emmeloorderweg valt net buiten het hiervoor begrensde "bodemdalingsgebied Noordwest Schokland" zoals duidelijk wordt uit de volgende kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0171.BP00576-VS01_0018.png"

Kaart "bodemdalingsgebied Noord West Schokland"

Brond: Waterschap Zuiderzeeland

Geconcludeerd kan worden dat de projectlocatie niet in een gebied is gelegen waar problematiek speelt ten aanzien van het thema veiligheid inclusief en / of het thema bodemdaling. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidsuitgangspunten van het waterschap, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.

4.5.4 Thema voldoende water

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is veelal de aanleg van extra waterberging van belang (waterbergingscompensatie).

4.5.5 Thema schoon water

Om negatieve effecten op de huidige goede waterkwaliteit te voorkomen en waterbesparing te bereiken wordt/worden:

  • Zoveel mogelijk maatregelen getroffen om het waterverbruik zo gering mogelijk te laten zijn en verontreiniging van het regenwater en oppervlaktewater te voorkomen.
  • Duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen toegepast.
  • Een bergingsvoorziening gerealiseerd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Het project is een bij een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aangewezen bouwplan ex artikel 6.12 Wro. Hierin is het onderdeel grondexploitatie opgenomen. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt naast dit project een overeenkomst gesloten met betrekking tot hetgeen voortvloeit uit dit onderdeel van de Wro. In deze overeenkomst is opgenomen dat alle gemaakte kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure voor rekening van de initiatiefnemer zijn. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Noordoostpolder.

Verder zal ook eventuele planschade in de overeenkomst worden geregeld. Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het project begrepen gronden anderzijds verzekerd, waarmee geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld. Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.

5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het voorliggend project betreft een herziening van de bepalingen uit het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2004" van gemeente Noordoostpolder en wordt opgesteld conform de procedure zoals is opgenomen in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De vooroverleg reacties van waterschap Zuiderzeeland en de provincie Flevoland zijn als bijlage 6 en 7 toegevoegd aan deze toelichting.

In het kader van de procedure is het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gesteld. Tijdens de terinzagetermijn is eenieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen, conform de procedure zoals gesteld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Van zowel de Provincie Flevoland (bijlage 8) als het Waterschap Zuiderzeeland (bijlage 9) is een reactie binnen gekomen waarin aangegeven wordt dat het plan geen aanleiding geeft tot het indienen van een zienswijze.

5.3 Handhaving

Het bestemmingsplan en een omgevingsvergunning zijn bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in de omgevingsvergunning ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Noordoostpolder vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.

Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast. In het kader van een ruimtelijk project heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet. Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van een bestemmingsplan of een vrijstelling.

Handhaving vindt plaats aan het handhavingsbeleid van de gemeente Noordoostpolder.

Bijlagen

Bijlage 1 Stedebouwkundig Preadvies

Bijlage 2 Tekening Landschappelijke Inpassing

Bijlage 3 Watertoets Samenvatting

Bijlage 4 Watertoets Toetsresultaat

Bijlage 5 Reactie Vooroverleg Provincie Flevoland

Bijlage 6 Reactie Vooroverleg Waterschap Watertoetsadvies

Bijlage 7 Reactie Vooroverleg Waterschap Watertoets

Bijlage 8 Reactie Ontwerpplan Provinvie Flevoland

Bijlage 9 Reactie Ontwerpplan Waterschap