Landelijk gebied, Hannie Schaftweg 1 te Emmeloord
Bestemmingsplan - gemeente Noordoostpolder
Vastgesteld op 24-09-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 Plan
het bestemmingsplan Landelijk gebied, Hannie Schaftweg 1 te Emmeloord;
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0171.BP00643-VS01 met de bijbehorende regels;
1.3 Verbeelding
de digitale verbeelding van het bestemmingsplan;
1.4 Aan huis verbonden bedrijf
De in Bijlage 1 Aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.5 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van een beroep (dan wel het verlenen van diensten) op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.8 Achtererfgebied
Erf achter de lijn die een woning doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder de woning opnieuw te doorkruisen of in het erf achter de woning te komen;
1.9 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 Bebouwingsgebied
Achtererfgebied alsmede de grond onder de woning, uitgezonderd de grond onder de oorspronkelijke woning;
1.11 Bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.12 Bedrijfswoning
Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.13 Bestaand
Het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010), destijds vergunningvrij gebruik en/of bebouwing en andere vergunningen zonder de activiteit bouwen;
1.14 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak;
1.15 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.16 Bevoegd gezag
Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.17 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindende hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.18 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 Bouwvlak
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 Dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bijbehorend bouwwerk;
1.21 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel is hier geen horeca begrepen;
1.22 Erf
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van die woning. Gronden met de bestemming 'Groen – Erfsingel' worden niet tot het erf gerekend.
1.23 Extensieve openluchtrecreatie
Vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch en/of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruime, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen en strandjes;
1.24 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 Hoofdgebouw
het gebouw, of gedeelte daarvan, op een perceel dat gelet op de bestemming en
uiterlijke verschijningsvorm het belangrijkste is;
1.26 Horeca
Een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van maaltijden en dranken voor gebruik ter plaatse (restaurantbedrijf), waaronder ook worden verstaan lunchrooms, eethuizen, bistro's, theehuizen, broodjeszaken en dergelijke;
1.27 Kampeermiddel
Een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.28 Mobiel kampeermiddel
Een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kampeerterrein gedurende ten hoogste 3 aansluitende maanden;
1.29 Onderkomen
Een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voorzover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.30 Omgevingsvergunning
Vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.31 Openbaar toegankelijk gebied
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.32 Permanente bewoning
Bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;
1.33 Recreatiewoning
Een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
1.34 Prostitutie
Zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.35 Seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 Vast kampeermiddel
Een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
1.37 Vloeroppervlak
De totale binnenwerks gemeten oppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
1.38 Voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;
1.39 Voorkant
Met het oog op het bepalen van het achtererfgebied aangegeven lijn op de verbeelding;
1.40 Woning
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 peil
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
- c. indien de onder a en b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - Erfsingel
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Erfsingel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. opgaande afschermende beplanting;
- b. een bebouwingsvrije onderhoudsstrook;
- c. erfsloten;
met daaraan ondergeschikt:
- d. tuinen, erven en paden;
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- f. parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Binnen deze bestemming mag niet gebouwd worden.
Artikel 4 Wonen - Voormalige Agrarische Erven
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen – Voormalig agrarische erven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in woningen;
met daarbijbehorende:
- b. gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- d. andere werken;
- e. tuinen, erven en paden;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de regels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt voor de inhoud van woningen en de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken;
- b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen, paden en waterlopen, en ligging van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen krachtens het plan is toegestaan niet meer dan 5 m bedragen;
- c. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van kunstwerken en zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
- f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10 m² bedraagt;
- 2. de totale hoogte niet meer dan 125 % van de toegestane (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- g. voor afwijkingen van bestemmingsgrenzen en aanduidingsgrenzen ten behoeve van erkers, ingangspartijen en andere uitbreidingen van woningen over maximaal de halve gevelbreedte, met een maximale hoogte van 3,5 m, mits die afwijkingen niet meer dan 3 m bedragen ten opzichte van hetgeen krachtens het plan is toegestaan;
Artikel 7 Overige Regels
7.1 Parkeerregeling
- a. Een bouwwerk waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag uitsluitend worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan in voldoende parkeergelegenheid is voorzien die duurzaam in stand wordt gehouden.
- b. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan:
- 1. aan de CROW-parkeernomen zoals deze gelden ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning, uitsluitend indien de beleidsregel als genoemd onder 1 ontbreekt.
- c. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als "Regels van het Landelijk gebied, Hannie Schaftweg 1 te Emmeloord " van de gemeente Noordoostpolder.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemers hebben de agrarische bedrijfslocatie aan de Hannie Schaftweg 1 in Emmeloord gekocht. De bestemming van deze locatie is agrarisch. Echter is de agrarische bedrijfsvoering gestaakt. Initiatiefnemers willen de locatie particulier gaan bewonen. Daarom is de gemeente verzocht om mee te werken aan een functieverandering van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. De gemeente heeft ingestemd hieraan mee te werken.
1.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Hannie Schaftweg 1 te zuidwesten van Emmeloord. Emmeloord is onderdeel van de gemeente Noordoostpolder.
Afbeelding 1: luchtfoto planlocatie (bron: PDOK)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Vigerend bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2004' (onherroepelijk geworden op 11 januari 2008). De gronden zijn hierin bestemd als Agrarisch Gebied. Op dit moment ligt er op het gebied een beheersverordening. Deze is vastgesteld op 21 maart 2016. Dit heeft geen consequenties voor de toekomstige functieverandering.
Afbeelding 2: Vigerend bestemmingsplan ''Landelijk gebied 2004'
Op de planlocatie is de enkelbestemming 'Agrarisch' van kracht.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk twee worden de huidige en de toekomstige situatie van het plangebied toegelicht. In hoofdstuk drie wordt het relevante beleid behandelt. In het vierde hoofdstuk worden de milieuaspecten behandelt die relevant zijn op de planlocatie. In hoofdstuk vijf worden de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken. In hoofdstuk zes wordt er afgesloten met de conclusie.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande En Toekomstige Situatie
De planlocatie is in gebruik geweest als agrarisch bedrijf. Er worden geen agrarische activiteiten meer uitgevoerd. Omdat bij de locatie geen agrarische gronden meer aanwezig zijn, is een herstart als agrarische bedrijfslocatie niet (meer) mogelijk.
Afbeelding 3: erfindeling Hannie Schaftweg 1 te Emmeloord
Aan de voorzijde van het erf staat een bedrijfwoning, daarachter staat een grote schokbetonschuur. Verder is er op het erf nog een kleine schuur en een bergschuur aanwezig. De onsluiting vanaf de weg naar het erf is rechts van de bedrijfswoning. Aan de achterkant van het erf is een een ontsluiting naar de achterliggende gronden. Het erf is omsingeld met erfbeplanting.
De locatie is onderdeel van een groep van 4 erven in een cluster. Zie afbeelding 4. De overige erven hebben een agrarische bestemming. Aansluitend ten zuidoosten is een locatie aanwezig met een drietal burgerwoning. In afbeelding 4 zijn deze woningen rood omcirkeld.
Het toevoegen van een extra woonbestemming als gevolg van de beeindiging van van een agrarisch bedrijf is veelvoorkomend. Zie hiervoor ook paragraaf 3.3. Het beleid schijft voor dat parkeren op eigen terrein moet kunnen plaatsvinden. Hiertoe is op het perceel voldoende ruimte.
Afbeelding 4: Groep van 4 agrarische erven (planlocatie is geel gearceerd).
Op de planlocatie is er sprake van een functieverandering van agrarisch naar wonen. Ondanks de wijziging in bestemming wordt de locatie behouden zoals die nu is. Er is geen sprake van fysieke wijzigingen.
2.2 Landschappelijke Inpassing
In de toekomstige situatie blijft de inrichting van het erf onveranderd. In de gemeente Noordoostpolder, en Flevoland als geheel, vormt de erfsingel een basisonderdeel van het ontwerp van de Noordoostpolder. Het is een voorwaardelijke verplichting bij ruimtelijke procedures voor bestemmingswijzigingen. De gemeente heeft hiervoor een schematisch beplantingsplan opgesteld, deze is terug te vinden in de regels. De erfsingel op de planlocatie is nog in originele staat en voldoet reeds aan het beplantingplan. Door de gemeente is er een inpassingsplan en een bestemmingsplan voorstel opgesteld te vinden in bijlage De historie van de erfsingels is terug te vinden in de bijlage Historie Erfsingels.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten is komen te liggen. Het Rijk houdt zich alleen bezig met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en inmiddels met enkele onderwerpen aangevuld. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 15 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Bro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als verplicht afwegingskader opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):
Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.
In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”
Het voorliggend plan betreft een wijziging van de bestemming 'Agrarisch' in de bestemming 'Wonen'.
Conform actuele jurisprudentie betreft het plan van initiatiefnemers geen stedelijke ontwikkeling. Ontwikkelingen die als zodanig gezien worden zijn groter dan 12 wooneenheden. De ladder voor duurzame verstedelijking' is daarom niet van toepassing op dit initiatief.
Conclusie
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Flevoland Straks (2017)
In de omgevingsvisie 'Flevoland Straks' wordt de langetermijngedachte weergeven op de toekomst van dit gebied tot 2030 en verder. In de visie worden de kansen, opgaven en uitdagingen voor Flevoland beschreven. Provincie Flevoland ziet drie kernopgaven. Ten eerste 'Het verhaal van Flevoland', ten tweede 'krachtige samenleving' en ten slotte 'Ruimte voor initiatief'.
3.2.2 Beleidsregel: kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied
De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Deze beleidsregel maakt het mogelijk om een (voormalig) agrarisch bouwperceel te gaan gebruiken voor algemene bewoning.
3.2.3 Omgevingsprogramma Flevoland
In het omgevingsprogramma Flevoland wordt beschreven hoe de provincie de vitaliteit van het landelijk gebied wil vergroten en de gebruiksmogelijkheden meer wil afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Een van de uitdaging zijn de vrijkomende agrarische erven. Voornamelijk door schaalvergroting in de landbouw komen de kleinere erven leeg te staan. De vrijgekomen erven kunnen worden gebruikt voor algemene bewoning. Het voormalig erf aan de Hannie Schaftweg 1 past een-op-een binnen dit beleid.
Conclusie
De voorgenomen functieverandering past binnen de kaders van het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Noordoostpolder 2025
De structuurvisie 2025 is vastgesteld op 9 december 2013. De visie beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten van de gemeente en kijkt daarbij vooruit naar 2025. Noordoostpolder is van oudsher een agrarische gemeente. Ook vandaag de dag is de landbouw, vooral de akkerbouw, belangrijk. De agrarische sector vormt een belangrijk onderdeel van de economie en is beeldbepalend voor het landschap. De landelijke trend van verdergaande schaalvergroting, verbreding en verduurzaming is ook in de gemeente Noordoostpolder zichtbaar.
De gemeente Noordoostpolder streeft naar een aantrekkelijke, uitnodigende fysieke woon- en leefomgeving. Hierbij wordt ingezet op een afwisselend woningaanbod en worden bijzondere woonmilieus toegevoegd. Daarnaast wordt de mogelijkheid gegeven voor het in gebruik nemen van vrijkomende agrarische bebouwing voor de woonfunctie. De aandacht is gefixeerd op kwaliteit; dat wat er al is behouden, verbeteren en/of transformeren.
Door schaalvergroting komen er jaarlijks tien tot twintig agrarische erven vrij. De omliggende gronden worden verkocht, maar de woning en de bijbehorende agrarische bebouwing (het erf) blijft staan. Om erven een andere invulling te kunnen geven staat de gemeente een woonfunctie onder de voorwaarden toe:
- het woonerf wordt teruggebracht naar de oorspronkelijke omvang en schuren buiten het erf worden gesloopt;
- de erfsingel wordt behouden, dan wel opnieuw aangeplant;
- er maximaal vier woningen per erf worden gebouwd in maximaal drie bouwvolumes; dit kan door te wonen in de huidige bebouwing maar ook door 'rood voor rood' (nieuwbouw in ruil voor sloop van bestaande gebouwen);
- het woonmilieu/woningtype niet concurreert met woningen in de dorpen;
- er geen negatieve effecten optreden voor omliggende bedrijven; bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
De planlocatie kan voldoen aan bovenstaande voorwaarde. In paragraaf 4.1 wordt verder toegelicht dat bedrijven in de omgeving niet worden gehinderd door de functieverandering.
Conclusie
De voorgenomen functieverandering is in overeenstemming met het gemeentelijke beleid.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
Ten behoeve van een passende afstand rond bedrijven, opslagen en installaties, ten opzichte van gevoelige functies is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2012) ontwikkeld. In de vorm van een bedrijvenlijst, zijn de bedrijven en instellingen zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype.
Bedrijven in de directe omgeving van het plangebied kunnen (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid en gevaar en dergelijke veroorzaken. Vooral voor het ontwikkelen van zogenoemde milieugevoelige functies zoals wonen kunnen voor bedrijven een belemmering zijn.
Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) dient te worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren functie een belemmering betekent, of van invloed kan zijn op wonen in de directe omgeving van het plangebied, dan wel dat functies in de omgeving van invloed zijn op de realisering van de gewenste functie. De VNG-publicatie gaat uit van richtafstanden van functies tot aan een rustige woonwijk. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij gemengd gebied dat gezien de functiemenging of ligging nabij drukke routes al een hogere milieubelasting kent. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt als een gemengd gebied gezien de afwisseling tussen (agrarische) bedrijven en woningen.
Hierna wordt toegelicht of de omgeving geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling en andersom.
Onderzoek
Aan de achterzijde van het perceel van de Hannie Schaftweg 1 ligt een vliegveld voor het vliegen met modelvliegtuigen. Voor dit vliegveld is in 2015 een omgevingsvergunning verleend. Bij deze vergunningverlening is onder andere het aspect geluid beoordeeld op omliggende woning, waaronder de woning aan de Hannie Schaftweg 1. Uit deze beoordeling blijkt dat de geluidbelasting van de activiteiten met de modelvliegtuigen de richtwaarde van 55 dB(A) niet worden overschreden. Geconcludeerd is dat het vliegveld op het gebied van geluid milieuhygiënisch inpasbaar is. Deze conclusie wijzigt niet met de voorgenomen functieverandering van de woning. Ook wordt het vliegveld niet gehinderd door de voorgenomen functieverandering van de planlocatie.
Tegenover het vliegveld, aan de andere kant van de Zuidervaart, ligt het industrieterrein Nagelerweg - A6. Het terrein ligt het dichtsbij aan de Hannie Schaftweg 1 ten zuidoosten van de planlocatie. De afstand betreft hier 250 meter. Het grootste deel van de gevestigde bedrijven op het terrein heeft een maximale milieucategorie van 3.2. De minimale afstand tot deze bedrijven bedraagt 100 meter. De afstand tot de Hannie Schaftweg 1 bedraagt echter meer dan 200 meter en is daarmee dus groot genoeg. Er zijn bedrijven toegestaan met een hogere categorie, deze zijn apart aangegeven in het bestemmingsplan. De planlocatie ondervindt geen hinder van het bedrijventerrein.
Het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning aan de Hannie Schaftweg 1 is vanwege de voldoende ruimtelijke scheiding tot omliggende functies aanvaardbaar.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.2 Geur
Er moet voldaan worden aan de afstandseisen die voortvloeien uit de Wet geurhinder en veehouderij. Deze wet geeft specifiek voor geurhinder afstandscriteria tussen stallen van veehouderijen en geurgevoelige objecten (zoals wonen). Deze afstandencriteria variëren van minimaal 50 meter voor een melkveehouderij tot veel grotere afstanden (200 meter) voor intensieve veehouderijen, afhankelijk van diersoort, geslacht van het dier en leeftijd van het dier.
Onderzoek
In de directe omgeving van de Hannie Schaftweg 1 liggen agrarische bestemmingen. Het gaat hierbij om de adressen Hannie Schaftweg 2, 3 en 4 (zie ook afbeelding 4). Uit navraag bij de omgevingsdienst blijkt dat het om meldingsplichtige bedrijven gaat die moeten voldoen aan de bepalingen van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer.
Op basis van de richtafstandenlijst VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zou de maximale afstand in meters in een gemengd gebied tot een milieugevoelige functie zoals wonen 50 meter moeten bedragen.
De gevel waarachter gewoond zal worden (dichtstbijzijnde beoordelingspunt) bevindt zich op meer dan 50 meter van de omliggende agrarische bedrijven.
Nummer 4 ligt op 67 meter, nummer 1 ligt op 74 meter en nummer 3 ligt op 109 meter afstand.
Conclusie
De functieverandering levert geen belemmeringen op voor eventuele uitbreidingen van omliggende agrarische bedrijven. Tevens vormen deze bedrijven geen belemmering voor de woonfunctie.
4.3 Bodem
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek
Op het plangebied is op 9 april 2010 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Belangrijkste aanwijzing voor mogelijke bodemverontreiniging is de bestaande dieseltank op het terrein. Conclusie van het rapport is dat het grootste gedeelte van de locatie nagenoeg vrij is van verontreiningingen. Ter plaatste van de voormalige ondergrondse dieselolie- of petroleumtank is een sterk verhoogd gehalte van minerale olie aangetroffen. Dit onderzoek in opgenomen als bijlage 1 Bodemonderzoek. Er is een aanvullend onderzoek gedaan naar deze plek in juni 2010. De conclusie van dit onderzoek is dat de minerale olieverontreininging ter plaatse van de voormalige ondergrondse dieselolietank beperkt is van omvang en niet een ernstig geval van bodemverontreininging betreft. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 2 Aanvullend bodemonderzoek.
Conclusie
Op de locatie is er enkel sprake van een functieverandering. Er zijn geen geplande graafwerkzaamheden. Ondanks dat het bodemonderzoek afkomstig is uit 2010 kan het als relevant gezien worden. De plek was destijds niet ernstig verontreinigd dus is dat nu, circa negen jaar later, nog steeds niet. Op de locatie staat het aspect bodem de uitvoering van het plan niet in de weg. Er is door de omgevingsdienst bevestigd dat het bodemonderzoek ondanks het dateren uit 2010 nog steeds relevant is.
4.4 Water
Vanaf 1 november 2003 is de watertoets van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De planlocatie valt binnen het waterschap Zuiderzeeland.
Onderzoek
Belangrijkste uitgangspunt bij de watertoets is of het verharde oppervlak toeneemt. Dit is echter op de planlocatie niet aan de orde. Het betreft slechts een functiewijziging, waarbij de bebouwde oppervlakte gelijk blijft aan de huidige situatie. Er zijn geen waterstaatskundige belangen in het geding. De Watertoets is terug te vinden in bijlage 3 Watertoets.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de functieverandering naar wonen.
4.5 Geluidhinder
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels opgenomen voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals bijvoorbeeld woningen) door wegverkeer. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting in het maatgevende toekomstige jaar. In het algemeen is dit 10 jaar na realisatie of na het akoestisch onderzoek.
Onderzoek
Een bedrijfswoning en een burgerwoning dienen in het kader van de Wet geluidhinder allen te worden beschouwd als geluidsgevoelige functies. De voorkeursgrenswaarde is in alle gevallen 48 dB. In de Wgh is aangegeven dat voor nieuwe geluidsgevoelige functies akoestisch onderzoek nodig is. In dit plan is geen sprake van nieuwbouw maar van een functiewijziging. Het uitvoeren van een geluidsonderzoek voor deze woningen is om de volgende redenen niet noodzakelijk:
- de uiterste grenswaarde van agrarische bedrijfswoningen bedraagt 58 dB. De uiterste grenswaarde voor burgerwoningen (vervangende nieuwbouw in buitenstedelijke situaties) bedraagt eveneens 58 dB. De uiterste grenswaarde ligt niet lager dan bij de huidige bestemming;
- het aantal geluidsgehinderden neemt in de nieuwe situatie niet toe;
- de woning wordt niet gesloopt en de woning komt niet dichter bij de weg te liggen.
Conclusie
Het betreft hier een bestaande locatie waarbij er niks wordt veranderd aan de inrichting. Het aspect geluid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.6 Luchtkwaliteit
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Deze wijziging van de Wet milieubeheer is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005.
De wijziging houdt in dat de in Nederland toegepaste koppeling tussen ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit voor een deel wordt ontkoppeld. Dit maakt het mogelijk om niet voor elk ruimtelijk plan te hoeven toetsen aan de normen. Hierbij is metname het begrip “in betekenende mate” van belang.
Net als in het Besluit luchtkwaliteit 2005 zijn ook in de nieuwe wet- en regelgeving grenswaarden opgenomen voor luchtverontreinigende stoffen, te weten in bijlage 2van de Wet milieubeheer.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle gebiedsgerichte programma's en alle Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit’ in werking zijn getreden waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).
AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.
Uit de toelichting bij het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” blijkt dat woninglocaties tot 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.
Conclusie
Op de planlocatie vinden geen fysieke veranderingen plaats aan de inrichting. De luchtkwaliteit zal als gevolg van de functiewijziging niet verslechteren. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg
4.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid beschrijft risico’s met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
- Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.
- Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.
- Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
- Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
- Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
- Besluit risico’s zware ongevallen
- Vuurwerkbesluit
- Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
- Besluit ruimte
- Activiteitenbesluit
Onderzoek
Risico's
Met behulp van de signaleringskaart externe veiligheid is gekeken naar de risico’s in de omgeving van het plangebied. De risicokaart is hulpmiddel om risicobronnen in de omgeving te kunnen bepalen.
Afbeelding 4: externe veiligheid (bron: risicokaart)
Op het terrein was eerder een bovengrondse dieselolietank aanwezig. Hierdoor is de planlocatie aangemerkt als risicovol. De tank is echter al lange tijd niet meer aanwezig.
Op het terrein van de Hannie Schaftweg 2 is tevens een risico aangegeven. Het gaat hier om een bovengrondse dieselolietank. Het invloedsgebied van de tank bedraagt 20 meter en komt niet buiten de erfgrens.
Ten noorden van de planlocatie loopt een buisleiding van de Gasunie. Voor de buisleiding is geen plaatsgebonden risico of groepsgebonden risico aangegeven. Deze buisleiding vormt daarom geen risico voor de planlocatie.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen consequenties voor de functieverandering op de planlocatie.
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie en cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen).
In het navolgende wordt aangegeven op welke wijze met de aspecten archeologie en cultuurhistorie rekening wordt gehouden.
Archeologie
Het projectgebied ligt volgens de gemeentelijke beleidsadvieskaart (december 2018) niet in een gebied met een archeologische verwachting (wit houdt in geen archeologische verwachtingswaarde). Het aspect archeologie heeft geen invloed op de voorgenomen functieverandering naar wonen. Bovendien betreft het slechts een functiewijziging waarbij geen sprake is van bodemverstoring.
Afbeelding 5: planlocatie op archeologische waardenkaart
Cultuurhistorie
De planlocatie heeft geen aanduiding voor cultuurhistorie. Echter is het erf wel een voorbeeld van een traditioneel erf zoals toegelicht in paragraaf 2.2 landschappelijke inpassing. Omdat de huidige inrichting behouden blijft zijn er geen consequenties op het gebied van cultuurhistorie.
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie staan de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.9 Ecologie
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000- gebieden. Daarnaast is het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), in het kader van de gebiedsbescherming van belang. Op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) zijn zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Deze gebieden kunnen nadelige invloed ondervinden als de uitstoot van ammoniak op de gebieden toeneemt. Ter bescherming van deze gebieden is een zone van 250 meter rondom de gebieden aangewezen als buffer, om ontwikkelingen die schadelijk zijn voor deze gebieden te beperken.
Soortenbescherming
Sinds 1 januari 2017 regelt Wet natuurbescherming de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden of er beschermde soorten aanwezig zijn in of nabij het plangebied, in hoeverre het plan negatieve gevolgen kan hebben op die beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.
Toets
Natura 2000
Het meest nabij gelegen Natura 2000 gebied ligt op een afstand van circa 11 kilometer. Dit is het Natura 2000 gebied 'Ketelmeer & Vossemeer'.
Op de planlocatie vinden geen activiteiten meer plaats die ammoniak uitstoot veroorzaken. Het plan heeft daarom geen effecten op Natura 2000 gebieden.
Wav - gebied
Het meest nabij gelegen Wav gebied ligt op een afstand van ruim 15 kilometer.
Op de planlocatie vinden geen activiteiten plaats die invloed hebben op wav gebieden.
Conclusie
Op de planlocatie vinden er geen wijzigingen plaats aan de inrichting. Er zijn geen effecten voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming.
Hoofdstuk 5 Economische Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
De kosten voor de realisatie van de plannen komen voor rekening van initiatiefnemers.
Initiatiefnemers dienen op grond van de legesverordening van de gemeente een vast bedrag aan leges te voldoen en daarmee worden de kosten voor de gemeentelijke procedure gedekt.
Tussen initiatiefnemers en de gemeente zal een planschade overeenkomst gesloten worden, zodat bij een eventuele tegemoetkoming in de planschade van derden de gemeente de kosten kan verhalen op indiener.
Vanuit het aspect economische uitvoerbaarheid worden dan ook geen beperkingen verwacht voor de realisatie van de plannen.
5.2 Vooroverleg En Inspraakreacties
Voor dit bestemmingsplan is er vooroverleg geweest tussen gemeente Noordoostpolder met de provincie Flevoland en het waterschap Zuiderzeeland. De hier genoemde opmerkingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan. Deze reacties zijn toegevoegd in de bijlage Vooroverleg.