Landelijk gebied, Westerringweg 8 te Espel
Bestemmingsplan - Gemeente Noordoostpolder
Vastgesteld op 11-12-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Landelijk gebied, Westerringweg 8 te Espel met identificatienummer NL.IMRO.0171.BP00736-VS01 van de gemeente Noordoostpolder;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.6 bebouwingsgebied:
achtererfgebied alsmede de grond onder de woning, uitgezonderd de grond onder de oorspronkelijke woning;
1.7 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.8 bestaand:
- a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan legaal bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend;
- b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan legaal bestaat;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.12 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een woning dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindende woning verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bijbehorend bouwwerk;
1.15 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.16 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woning en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van die woning;
1.17 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.18 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.19 omgevingsvergunning:
vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.20 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.21 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.22 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor huisvesting van één huishouding.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 peil:
- a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
- c. indien de onder a en b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier', tevens een hoveniersbedrijf;
met daarbijbehorende:
- c. gebouwen en bijbehorende bouwwerken;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. andere werken;
- f. tuinen, erven en paden;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde Wa8
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA8' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Gebruik
Het parkeren ten behoeve van de bestemming dient te allen tijde plaats te vinden binnen het betreffende bestemmingsvlak.
6.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend, het gebruiken of laten gebruiken van gronden:
- a. als seksinrichting;
- b. als standplaats;
- c. als stand- of ligplaats van kampeermiddelen, demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en/of dranken, en andere onderkomens;
- d. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
- e. voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
- f. voor militaire oefeningen met rups- en andere zware voertuigen;
- g. voor het ophogen van gronden buiten het erf ten behoeve van permanente bollenteelt.
Een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden of het gebruik uitdrukkelijk is toegestaan.
6.3 Toegestaan gebruik
Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval niet gerekend, het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van:
- Kabels en leidingen, niet zijnde hoofd(transport)leidingen.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat dit niet geldt voor bijbehorende bouwwerken;
- b. de regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast;
- c. de regels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot mits:
- 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10 m2 bedraagt;
- 2. de totale hoogte niet meer dan 125 % van de toegestane (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
- f. de eis dat bij een aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd, indien op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
Artikel 8 Parkeerregels
8.1 Voldoende parkeergelegenheid
- a. De in het plangebied aanwezige gronden mogen slechts worden bebouwd en/of in gebruik worden genomen en/of het gebruik van deze gronden mag enkel worden gewijzigd onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid bij, op of onder het gebouw dan wel bij, op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort worden gerealiseerd.
- b. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a, dienen na realisering in stand te worden gehouden voor het gebruik waar de betreffende voorzieningen voor nodig zijn.
8.2 Voldoende laad- en losruimte
Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die ruimte. Deze bepaling geldt niet:
- a. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
- b. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
8.3 Beleidsregels
Bij verlenen omgevingsvergunning voor de in lid 8.1 sub a genoemde gronden, past het bevoegd gezag de beleidsregels van 'Bijlage 2 Nota Parkeernormen' toe met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
8.4 Afwijken
8.5 Nadere eis
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van parkeergelegenheid en laad- en losruimte, als dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
- c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplanLandelijk gebied, Westerringweg 8 te Espel
van de gemeente Noordoostpolder.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Westerringweg 8 te Espel in de gemeente Noordoostpolder wil initiatiefnemer op het perceel het bestaande kinderdagverblijf verder uitbreiden door een nieuw gebouw te realiseren. In de voorgenomen situatie wordt de kinderopvang aangemerkt als nieuwe hoofdactiviteit op het perceel. Tot voor 2009 was een loonwerkbedrijf gevestigd op het perceel, maar deze werkzaamheden zijn afgebouwd en verandert in een hoveniersbedrijf. Het hoveniers bedrijf is niet meer aan te merken als de hoofdactiviteit op het perceel. Op het perceel is daarnaast een bedrijfswoning aanwezig.
De initiatiefnemer heeft het plan middels een principeverzoek voorgelegd aan de gemeente Noordoostpolder. De gemeente heeft positief gereageerd op het planvoornemen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1. Op de eerder aangeleverde situatietekening is het nieuwe gebouw gesitueerd binnen de bebouwingsvrijzone van 12m gemeten vanaf de kavelsloot. De bebouwing dient te liggen buiten deze zone.
- 2. De erfsingelbeplanting met daarbij behorende bebouwingsvrijezone moet 12 m breed zijn (2-6-4 m). In de huidige situatie is de erfbeplanting niet overal aanwezig. In het bestemmingsplan moet een voorwaardelijke bepaling opgenomen voor de instandhouding van de bestaande erfbeplanting.
- 3. Op het perceel is een propaantank aanwezig. Dit vraagt om een nadere toelichting en onderbouwing in relatie tot veiligheid.
- 4. De kinderopvang bevindt zich in de geluidszonering van de Westerringweg. De effecten hiervan moeten nader onderzocht of onderbouwd worden.
De gewenste ontwikkeling is niet mogelijk op basis van de geldende planologische regeling uit de beheersverordening 'Beheersverordening Landelijk gebied'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hier in.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied ten noorden van Espel in de gemeente Noordoostpolder. Het perceel staat bekend als kadastrale gemeente Noordoostpolder, sectie E en perceelnummer 1246. In figuur 1.1 is het plangebied weergegeven ten opzichte van de omgeving.
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied
1.3 Planologische Regeling
1.3.1 Algemeen
Het plangebied ligt binnen de grenzen van de beheersverordening 'Beheersverordening Landelijk gebied', vastgesteld op 21 maart 2016 door de gemeenteraad van Noordoostpolder. Een uitsnede van de beheersverordening ter plaatse van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Ligging plangebied met een uitsnede van de geldende beheersverordening
1.3.2 Beschrijving bestemmingen
Het plangebied heeft de bestemming 'Bedrijven'. Binnen de bestemming zijn bedrijven toegestaan met een nadere bestemming die vermeld is met een code. Het plangebied heef de code B65, waar ter plaatse een agrarisch loonwerkbedrijf is toegestaan.
Tenslotte is binnen het gehele plangebied het paraplubestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' van toepassing. In dit parapluplan wordt het parkeerbeleid juridisch geborgd. In paragraaf 4.1 wordt hier nader op ingegaan.
Omgevingsvergunning
Voor het perceel aan de Westerringweg 8 is eerder een omgevingsvergunning verleend, waardoor de bestaande kinderopvang met maximaal 22 plaatsen als nevenactiviteit is toegestaan. Het kinderdagverblijf is gevestigd in de bestaande bedrijfswoning.
Strijdigheid
De werkzaamheden van het loonwerkbedrijf zijn dusdanig afgebouwd, dat deze activiteit niet meer aan te merken is als hoofdactiviteit. Het bedrijf wordt inmiddels gezien als 'bedrijf aan huis'.
In de toekomstige situatie is het mogelijk om 35 kinderen op te vangen en hierdoor wordt het aantal van 22 opvangplaatsen overschreden. Door de uitbreiding is de kinderopvang aan te merken als nieuw hoofdactiviteit. Het in gebruik nemen van de gronden ten behoeve van maatschappelijke doeleinde (kinderopvang) als hoofdactiviteit is niet toegestaan.
1.3.3 Conclusie
De ontwikkeling om de kinderopvang als hoofdactiviteit aan te duiden is niet passend binnen de huidige beheersverordening. Om de ontwikkeling hiervan toch mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het bestemmingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied bevindt zich aan de Westerringweg 8 in het landelijke gebied ten noorden van Espel. In het plangebied is een bedrijfswoning, kinderdagverblijf en hovenierbedrijf aanwezig.
Het hoveniersbedrijf is gevestigd in de rode kapschuur en grote schuur aan de oostzijde op het perceel. Het hoveniersbedrijf voert geen werkzaamheden uit in het plangebied: het gaat enkel om de opslag van materieel en het wegrijden van personeel. De werkzaamheden vinden dus plaats buiten het plangebied.
Het kinderdagverblijf is gevestigd in de schuur horendende bij de bedrijfswoning en heeft ten zuiden van de woning een buitenruimte. Door middel van een omgevingsvergunning is het toegestaan om maximaal 22 kinderen op te vangen op deze locatie. Deze capaciteit wordt in de huidige situatie volledig benut.
Voor het brengen en ophalen van de kinderen is aan de noordzijde een inrit en parkeerplaats aanwezig. Deze inrit en parkeerplaats wordt ook gebruikt door het hoveniersbedrijf. In figuur 2.1 is een luchtfoto opgenomen van het plangebied in de huidige situatie.
Figuur 2.1 Ligging plangebied met de luchtfoto van huidige situatie
2.2 Gewenste Ontwikkeling
De initiatiefnemer is voornemens het kinderdagverblijf verder uitbreiden en buitenschoolse opvang aan te bieden. Door deze uitbreiding wordt het kinderdagverblijf en de buitenschools opvang de nieuwe hoofdactiviteit op het perceel. De initiatiefnemer wil graag een nieuw gebouw plaatsen die voorziet in 35 extra kindplaatsen. Het gaat om 15 plaatsen voor het kinderdagverblijf en 20 plekken voor de BSO. In toekomstige situatie zijn er totaal 57 kindplaatsen.
De huidige bebouwing is echter te klein voor de gewenste uitbreiding en daarom is het noodzakelijk een nieuw gebouw te realiseren. Het gebouw is gesitueerd op de oost-zuidzijde van het perceel en ligt 12 meter uit de kavelsloot. Hierdoor wordt voldaan aan de gestelde eisen vanuit de gemeente om te bouwen buiten de bebouwingsvrije zone. Het nieuwe gebouw heeft een oppervlakte van 180 m2 en een maximale bouwhoogte van 3,5 m.
Om te voorzien in de parkeerbehoefte worden 14 nieuwe parkeerplaatsen aangelegd voor het brengen en halen van de kinderen en het personeel.
In figuur 2.2. is de situeringtekening weergegeven van het gehele perceel en in figuur 2.3 van de toekomstige inrichting van het nieuwe gebouw.
Figuur 2.2 Toekomstige inrichting van het plangebied
Figuur 2.3 Inrichting van het nieuwe gebouw
Het hoveniersbedrijf blijft ongewijzigd en breidt niet verder uit. Dit wordt in de toekomstige situatie een ondergeschikte functie. Het kinderdagverblijf in de bedrijfswoning blijft bestaan in te toekomstige situatie.
Landschappelijke inpassing
In het principeverzoek staat vermeld dat in de huidige situatie de erfbeplanting niet overal aanwezig is en dat het opstellen van een landschappelijk inpassingsplan noodzakelijk is. Het inpassingplan is opgenomen in bijlage 1. In de toekomstige situatie wordt de erfbeplanting verdicht met bomen en struiken, zodat langs bijna de gehele erfsingel erfbeplanting aanwezig is.
Het inrichtingsplan voldoet aan de volgende voorwaarden:
- De nieuwe bomen en struiken zijn conform het gemeentelijke beplantingsplan
- De planten worden in 5 rijen gepland.
- De onderlinge afstand van de rijen is maximaal 150 cm.
- De onderlinge afstand in de rij is maximaal 150 cm.
- Per 2,25 m2 wordt tenminste één boom of struik geplant.
Een andere verplichting is dat de erfsingel gemiddeld 6 m breed moet zijn. Het is vanuit verkeersveiligheidsoverwegingen en parkeeroverwegingen niet mogelijk om overal 6 m te hanteren. In figuur 2.4 is te zien dat een klein deel van de erfsingel geen 6 meter breed is ter hoogte van de parkeerplaatsen bij de inrit van het perceel. Ter compensatie wordt de erfsingel naast de parkeerplaatsen verbreed met een extra halve meter. De ietwat dunnere erfsingel wordt daarnaast verder verdicht met onderbegroeing zodat vanuit het aanzicht van de omgeving van voldoende kwaliteit is.
In figuur 2.4 is een uitsnede opgenomen van het inrichtingsplan.
Figuur 2.4 Uitsnede inrichtingsplan
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft de uitdagingen van de toekomst weer en geeft daarbij aan wat de nationale belangen zijn, welke keuzes op nationaal niveau gemaakt worden en welke richting daarbij wordt gegeven aan decentrale keuzes. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie om grote opgaven aan te pakken. Bij het maken van alle plannen moet aandacht worden besteed aan de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid.
De belangrijkste opgaven van de NOVI zijn:
- 1. klimaatbestendige inrichting van Nederland met oog voor energietransitie;
- 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. toekomstbestendige ontwikkeling van landelijk gebied.
Daarbij gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven op welke wijze medeoverheden en de samenleving uitvoering geven aan de NOVI. Nederland is daarbij verdeeld in vijf landsdelen. Voor Friesland is een uitvoeringsagenda voor landsdeel Noord in de maak (contour).
Toetsing
Het plan raakt geen rijksbelangen die gesteld zijn in de NOVI.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is de Ladder voor Duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de Ladder, is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
- Bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
- Stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, deze ontwikkeling dient dan in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.
De beoogde ontwikkeling heeft een ruimtebeslag kleiner dan 500 m2 en raakt daarom geen belangen zoals gesteld in de Ladder. Een toetsing aan de ladder is om die reden niet noodzakelijk.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie FlevolandStraks
De Omgevingsvisie FlevolandStraks is vastgesteld op 8 november 2017. De Omgevingsvisie
FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. De visie is richtinggevend voor alle andere
provinciale beleidsinstrumenten.
De Omgevingsvisie FlevolandStraks heeft drie kernopgaven:
- Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving).
- Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving).
- Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).
De ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van kinderopvang en het aanbieden buitenschoolse opvang en draagt daarmee bij aan extra opvangplaatsen waar momenteel een groot te kort aan is in de gemeente Noordoospolder. Hiermee ontstaat een sterkere sociaal-economische omgeving. Gelet op het voorstaande sluit het voornemen goed aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening Flevoland is vastgesteld op 27 februari 2019. De omgevingsverordening geeft regels voor de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsverordening Flevoland zijn de volgende regels relevant voor het plan:
- bescherming landschap: de Omgevingsverordening schrijft voor dat het verboden is om zonder ontheffing 1 of meerdere borden te plaatsen, te doen plaatsen, geplaatst te houden, aan te brengen, te doen aanbrengen of aangebracht te houden op een onroerende zaak;
- watersystemen: de Omgevingsverordening schrijft regels voor die betrekking hebben op het watersysteem;
- Natuurnetwerk Nederland (werkingsgebied): in de Omgevingsverordening zijn regels gesteld over Natuurnetwerk Nederland (NNN);
- bodemsanering: de Omgevingsverordening geeft regels over bodemsanering in aanvulling op de Wet bodembescherming.
Het landschap wordt door het planvoornemen niet aangetast, maar juist verbeterd door de uitvoering van het bijbehorende landschappelijke inpassingplan. Daarnaast wordt het watersysteem niet gewijzigd, zoals toegelicht in paragraaf 4.8. In paragraaf 4.5.2.1 is beargumenteerd dat het plan niet strijdig is met de regels met betrekking tot het NNN. Als laatst wordt in paragraaf 4.9 nader ingegaan om het aspect bodem. Het plan sluit aan bij de van uitgangspunten het provinciaal beleid.
Conclusie
Het beleid van de provincie Flevoland vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Structuurvisie Noordoostpolder 2025
Van oorsprong is Noordoostpolder een agrarische gemeente. Tegenwoordig is de werkgelegenheid meer verspreid over verschillende sectoren. In de landbouwsector neemt het aantal bedrijven af en blijvende agrarische bedrijven zullen een schaalvergroting doormaken.
De grootste opgave voor de gemeente Noordoostpolder is het verbreden van de economie. Dit willen ze bereiken door het creëren van een gevarieerde werkgelegenheid in verschillende sectoren en op verschillende opleidingsniveaus. Ze willen een minimaal gelijkblijvende verhouding tussen de beroepsbevolking en de werkgelegenheid.
Het toestaan van kleinschalige niet-agrarische bedrijvigheid (zoals loonbedrijven, timmerbedrijven, maatschappelijke voorzieningen) biedt kansen voor de leefbaarheid van het landelijk gebied.
Maatschappelijke voorzieningen zoals peuterspeelwerk, sport, onderwijs, zorg, kinderopvang, en ontmoetingsfuncties dragen bij aan de leefbaarheid en hebben plaats dichtbij de inwoners en hun leefomgeving: de buurt en de wijk. Ze dragen bij aan de leefbaarheid omdat mensen elkaar kunnen ontmoeten, talenten kunnen ontwikkelen, dingen van elkaar kunnen leren, elkaar kunnen helpen, bezig kunnen zijn, enzovoorts. Een goede spreiding en bereikbaarheid van voorzieningen is belangrijk. Het voorzieningenniveau moet passen bij dat wat er nodig is en bij het schaalniveau van een
leefgemeenschap.
Het initiatief betreft het realiseren van een maatschappelijke functie welke bijdraagt aan een goede spreiding en bereikbaarheid van voorzieningen. Daarnaast is er in de gemeente vraag naar meer kinderopvangplaatsen. Het initiatief sluit aan bij de uitgangspunten van het beleid.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Verkeer En Parkeren
4.1.1 Verkeer
Voor de verkeersgeneratie heeft de gemeente Noordoostpolder geen beleid. Daarom is de verkeersgeneratie berekend aan de hand van de meest recente CROW publicatie 381.
De gemeente Noordoostpolder betreft een weinig stedelijke gemeente en het plangebied is gelegen in het buitengebied. Met de berekening is het keuze parkeerkencijfer gemiddeld gehanteerd. Het plan voorziet in een kinderdagverblijf (crèche) met een oppervlakte van 180 m2 bvo. De beoogde ontwikkeling zorgt voor een verkeersgeneratie van 68 mvt/etmaal.
De Westerringweg beschikt over voldoende capaciteit om dit verkeer af te wikkelen. Daarmee ontstaan er geen belemmeringen in de verkeersafwikkeling.
4.1.2 Parkeren
Voor berekenen van de parkeerbehoefte is de 'Nota Parkeernomen Noordoostpolder 2016' gehanteerd.
Kinderopvang
De nieuwe hoofdfunctie is een kinderdagopvang en dit valt volgens de nota onder de hoofdfunctie 'onderwijs'. Een kinderdagverblijf/buitenschoolse opvang (exclusief kiss & ride) heeft een parkeerbehoefte van 1,5 met 100 m2 bvo voor het personeel. De beoogde ontwikkeling zorgt voor een parkeerbehoefte van afgerond 3.
Het aantal parkeerplaatsen ten behoeve van kiss and ride wordt voor een school berekend op basis van een formule. De percentages en reductiefactoren uit de formule zijn te vinden in tabel.
Formule
- Aantal leerlingen x 50-80 % leerlingen auto halen en brengen x reductiefactor parkeerduurx reductiefactor aantal kinderen per auto.
Tabel 4.1. Gegevens t.b.v. berekening brengen en halen
Doelgroep | % halen en brengen met de auto | Reductiefactor parkeerduur | Reductiefactor aantal kinderen per auto |
Kinderdagverblijf | 50-80% | 0,25 | 0.75 |
Met 57 opvangplaatsen en een percentage van 80% ontstaat er een parkeerbehoefte van afgerond 9. De totale parkeerbehoefte komt daarmee op 12 parkeerplekken voor de kinderopvang.
Hoveniersbedrijf
Het hoveniersbedrijf is een bedrijf arbeidsextensief/ bezoekers extensief en hiervoor geldt per 100 m2 bvo een parkeerbehoefte van 1,1 in het buitengebied. Het bedrijf heeft een bvo van circa 200 m2 en heeft een parkeerbehoefte van 2,2.
Bedrijfswoning
Voor een vrijstaande koopwoning geldt een parkeerbehoefte van 2,4 in het buitengebied.
De totale parkeerbehoefte bedraagt afgerond 17 parkeerplaatsen. In de toekomstige situatie worden 18 parkeerplaatsen aangelegd. Daarmee wordt volledig op eigen terrein voorzien in de parkeerbehoefte.
4.1.3 Conclusie
Op het terrein zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig om te voorzien in de ontstane parkeerbehoefte. De verkeersgeneratie neemt zeer gering toe en de Westerringweg is in staat om de verkeersgeneratie goed af te wikkelen. Het aspect parkeren en verkeer is voldoende gewaarborgd in het plan.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.2.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd.
Gebiedstypen
Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of van 'gemengd gebied'. In tabel 4.1 zijn de richtlijnafstanden voor gemengd en rustig gebied weergegeven.
Een ''rustige woonwijk'' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor en langs de randen is weinig verstoring door verkeer.
Een ''gemengd gebied'' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast de woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
Tabel 4.2 Milieucategorieën met bijbehorende richtafstand per omgevingstype (bron: VNG)
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van het toetsingskader dient onderzoek verricht te worden naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Het plangebied ligt in het buitengebied van Espel en kan worden gezien als een 'gemengd gebied'. Het plangebied is gelegen in het buitengebed met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid.
4.2.2 Toetsing
Interne werking
- Melkveebedrijf
In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere agrarische bedrijven. Het dichtstbijzijnde bedrijf, een melkveebedrijf, is gelegen aan de Westerringweg 10 en deze boerderij ligt op circa 210 meter afstand. Voor het fokken en houden van rundvee geldt de milieucategorie van 3.2 en een richtafstand van 50 meter. Het plangebied ligt buiten deze zone en zal geen hinder ondervinden van dit bedrijf. - Varkenshouderij
Op circa 240 meter afstand, gelegen aan de Westerringweg 5, ligt een varkenshouderij. Dit bedrijf heeft de milieucategorie 4.1 en hiervoor geldt een richtafstand van 100 meter. Het plangebied ligt ruim buiten de invloedszone van het bedrijf.
Externe werking
Een hoveniersbedrijf en kinderopvang zijn opgenomen in de VNG-uitgaven 'Bedrijven en milieuzonering'.
- Kinderopvang
Een kinderopvang heeft de milieucategorie 2 en een richtafstand van 30. In een straal van 30 m zijn geen andere gevoelige objecten gelegen. Hierbij geldt de bestaande woning op het perceel als bedrijfswoning. Deze is dus niet gevoelig voor de bedrijfshinder afkomstig van de kinderopvang. - Hoveniersbedrijf (bvo <500 m2)
Voor dit type hoveniersbedrijf geldt de milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid en geur en 10 meter voor gevaar. In gemengd gebied de afstand minimaal 10 meter bedragen. Aan deze afstand wordt niet voldaan, echter voert het hoveniersbedrijf geen werkzaamheden uit op het perceel. Het gaat alleen om het vervoeren van materieel voor het uitvoeren van de werkzaamheden elders. Er is hierdoor geen sprake van geluid afkomstig van het materieel en de geur en stof van werkzaamheden zijn niet aanwezig.
Voor gevaar geldt een afstand van 10 meter en de kinderopvang valt net binnen deze straal. De situatie is al veiliger aangezien de werkzaamheden niet plaatsvinden op het perceel. Daarnaast zullen de werkbusjes aan de westkant van het perceel wegrijden; dit terrein is niet toegankelijk voor de kinderen. Voor de veiligheid van de kinderen is een hekwerk geplaatst in de buitenruimte. Tussen de hoveniersactiviteiten en de buitenruimte van de kinderen zit circa 16 meter ruimte. Gezien het feit dat de buitenruimte goed beveilig is en het hoveniersbedrijf geen activiteiten uitvoert op het perceel is het onwaarschijnlijk dat de kinderopvang hinder ondervindt van het hoveniersbedrijf. Tevens is in de eerder verleende omgevingsvergunning dit aspect al voldoende beoordeeld.
4.2.3 Conclusie
Het aspect bedrijf- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Spuitzones
4.3.1 Algemeen
Ter plaatse van agrarische gronden kan sprake zijn van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Bij ruimtelijke plannen in de omgeving van agrarische gronden dienen deze mogelijke gezondheidsrisico’s te worden afgewogen. Er gelden geen wettelijke normen of afstandseisen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de omgeving van woningen.
Toch wordt, in het kader van goede ruimtelijke ordening, gekeken hoe de woningen zich verhouden tot deze agrarische gronden. Hiervoor wordt veelal getoetst met een richtafstand van 50 meter tussen de woningen en agrarische gronden. De 50 meter contour is geen harde grens. Verkleinen van een spuitzone is in beginsel mogelijk maar dit dient wel goed te worden gemotiveerd.
4.3.2 Toetsing
Rondom het plangebied bevinden zich verschillende landbouwpercelen. Voor de spuitzone moet uitgegaan worden van de planologische mogelijkheden. In de beheersverordening Landelijk gebied (2016-03-21) hebben de agrarisch percelen de bestemming 'Agrarisch gebied - (o) openheid van landschap'. Binnen deze bestemming is het behoud van de landschappelijke openheid een belangrijke doelstelling. Verondersteld wordt dat hoogopgaande boomkwekerij of fruitteelt daarbij niet is toegestaan. Op het perceel is fruitteelt dan planologisch niet mogelijk. Vooral bij fruitteelt worden bomen op hoogte gespoten waardoor spuitnevel door de wind gedragen kan worden. Op de percelen is het wel mogelijk om bloembollen te telen. Bij bloembollenteelt is sprake van lage spuitnevel.
In Nederland is een dominante zuidwesten wind. Hiermee is de ligging van het plangebied ten opzichte van de landbouwactiviteiten op de landbouwpercelen aan de zuidwestkant maatgevend. Tussen het plangebied met de voorgenomen activiteiten en de agrarische gronden is een groensingel (van zes meter) en een kavelsloot aanwezig. De afstand tussen de activiteiten bedraagt circa 15 meter. Onderzocht is welke gewassen in de afgelopen 10 jaar zijn geteeld op de landbouwpercelen in een straal van 50 meter rondom het plangebied. Op de omringende landbouwpercelen is in de afgelopen jaren aardappelen, tarwe, tulpen, uien en bloembollen geteeld. Hiermee is sprake van een lage spuitnevel.
De initiatiefnemer heeft met de eigenaar/gebruiker van de landbouwpercelen contact gehad. Om de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische percelen niet te belemmeren en de gezondheidsrisico's van de kinderen te beschermen zijn een aantal werkafspraken afgestemd. Om “drift” van gewasbeschermingsmiddelen te wordt voorkomen op het moment dat kinderen aanwezig zijn. De volgende afspraken zijn gemaakt:
- 1. De kinderopvang is dagelijks geopend tot 18:00 uur. Toepassen van bestrijdingsmiddelen op de kavel naast Westerringweg 8 gebeurt pas na 18:00 uur.
- 2. Is van toepassing in uitzonderlijke gevallen. Op het moment dat punt 1 omwille van bijvoorbeeld weersinvloeden of andere noodzakelijk reden niet mogelijk is wordt het kinderdagverblijf gebeld. Het kinderdagverblijf zorgt vervolgens voor dat de kinderen in de woning of (toekomstige) units worden gebracht met de ramen en deuren gesloten.
4.3.3 Conclusie
Voor de agrarische percelen rondom het plangebied wordt niet voldaan aan de richtafstand van 50 meter die gehanteerd wordt voor spuitzone's. Op de agrarische percelen is bloementeelt mogelijk op een afstand van circa 15 meter tot de woningen/tuinen/kinderdagverblijf. Gelet op het type teelt met een lage spuitnevel, de erfsingel van 6 meter en de gemaakte werkafspraken kan verondersteld worden dat een gezondheidsrisico aanvaardbaar is.
4.4 Geluid
4.4.1 Algemeen
Een kinderopvang worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat ook sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau wanneer de ontwikkeling is gesitueerd nabij niet gezoneerde wegen (30 km/u wegen).
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
4.4.2 Toetsing
In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient een toetsing aan de Wet geluidhinder plaats te vinden en is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op het plangebied/perceel als gevolg van de Westerringweg. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2.
In figuur 4.1 is een overzicht gegeven van de berekende geluidbelasting vanwege de Westerringweg.
Figuur 4.1 overzicht van de berekende geluidbelasting Lden in dB vanwege het Onderduikerspad (inclusief 2 dB aftrek o.b.v. artikel 110g Wgh)
Uit het onderzoek blijkt dat voor de nieuwe en bestaande gebouwen van de kinderopvang aan de Westerringweg 8 te Espel de geluidbelasting vanwege de Westerringweg niet hoger is dan Lden = 48 dB. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Een en ander betekent dat de Wet geluidhinder de uitvoering van het plan niet in de weg staat; een hogere waarde procedure is niet aan de orde.
4.4.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Ecologie
4.5.1 Algemeen
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
• Natura2000-gebieden;
• Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura2000-gebieden
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan alsnog worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst aan het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij'-principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Dit is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb)
In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
4.5.2 Toetsing
4.5.3 Conclusie
Uit de stikstofberekening blijkt dat significante negatieve effecten op beschermde gebieden tijdens de aanleg- en gebruiksfase kunnen worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteit en nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht. Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling heeft tevens geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het NNN.
4.6 Cultuurhistorie
4.6.1 Algemeen
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of cultureel erfgoed wordt geraakt.
Voor het aspect is de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Flevoland en het gemeentelijke beleidsstuk 'Erfgoed in de gemeente Noordoostpolder' geraadpleegd.
4.6.2 Toetsing
Er zijn geen cultuurhistorische waarden aangetroffen in het plangebied.
4.6.3 Conclusie
Er is geen onderzoek noodzakelijk naar het aspect cultuurhistorie en dit aspect vormt geen belemmering voor dit plan.
4.7 Archeologie
4.7.1 Algemeen
Het Rijk en de provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden meegewogen.
4.7.2 Toetsing
De gemeente Noordoostpolder hanteert een eigen Archeologische beleidsadvieskaart, waarvan gebruik is gemaakt voor dit bestemmingsplan. Het plangebied ligt in de beleidscategorie 'WA-8'. Voor deze gronden geldt een archeologische onderzoeksplicht bij ingrepen met een oppervlakte vanaf 10.000 m2 en ingrepen met een diepte van 100 cm of meer. Het plangebied is kleiner dan 10.000 m2 en daardoor vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Daarnaast heeft het nieuwe gebouw een oppervlakte van 180 m2.
4.7.3 Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Om de archeologische waarden te blijven beschermen is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA8' opgenomen.
4.8 Water
4.8.1 Algemeen
In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen over de wijze waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In de zogenaamde waterparagraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets.
4.8.2 Toetsing
Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast
veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.”
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Zuiderzeeland. De uitkomsten van de watertoets zijn opgenomen in bijlage 4 Het waterschap adviseert de korte procedure, deze is aangevraagd. Daarnaast gelden de volgende adviezen:
Thema Waterveiligheid
- Het plangebied ligt niet in een beschermingszone van een primaire waterkering. Voor het onderdeel primaire waterkering zijn geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
- Het plangebied ligt niet buitendijks. Voor het onderdeel regionale waterkeringen zijn geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
Thema Schoon water
Dit advies is onder andere van toepassing wanneer de initiatiefnemer een nieuw watersysteem gaat aanleggen. De beoogde ontwikkeling voorziet niet in een nieuw watersysteem.
Het waterschap heeft aangeven dat de onderstaande uitgangspunten en randvoorwaarden van toepassing zijn.
- Wijziging lozingen: Uitgangspunten: In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'. Verontreinigingen worden voorkomen of aangepakt bij de bron. Randvoorwaarden: Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon regenwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Indien hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een vergunning nodig.
- Goed omgaan met afvalwater: Streefbeeld: Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Uitgangspunten :Afstromend regenwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd. Verontreinigingen door afvalwater (huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater) worden voorkomen.
- Uitlogende materialen
Met het oog op de oppervlaktewaterkwaliteit is geadviseerd om geen uitlogende bouwmaterialen toe te passen. Bij de bouw worden geen uitlogende materialen gebruikt. - Lozing hemelwater
Het water wordt opgevangen en via het perceel stroomt het hemelwater naar de sloot aan de rand van het perceel. Deze sloot is voldoende uitgerust om grote hoeveelheden hemelwater op te vangen. - Lozing huishoudelijke afval
De eigenaren zullen een melding maken van de gewijzigde lozingssituatie bij het waterschap Zuiderzeeland en het plan nader afstemmen. Daarnaast wordt een nieuw septic-tank aangelegd om het nieuwe gebouw op aan te sluiten.
Thema Voldoende Water
Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger.
Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.
Thema Voldoende water/Wateroverlast Streefbeeld
Binnen het plangebied is geen sprake van een toename in verhard oppervlak, of deze is gering (minder dan 750 m² in stedelijk gebied of minder dan 2.500 m² in landelijk gebied).
Het plangebied is gelegen in landelijk gebied en met de realisatie van het gebouw met een oppervlakte van 180 m2 blijft het plan onder de vrijstellingsgrens van 2.500 m2. Daarnaast worden parkeerplaatsen gerealiseerd op de reeds bestaande erfverharding en wordt voor een drietal parkeerplaatsen (circa 20 m2) grasveld verhard. Gelet op de totale omvang is daarom is geen compensatie noodzakelijk voor dit plan.
4.8.3 Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Bodem
4.9.1 Algemeen
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving geldt in de volgende situaties een uitzondering op de bodemonderzoeksplicht:
- bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
- bouwen van bouwwerken waarin niet (of nagenoeg niet) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder dan twee uur gehanteerd;
- B&W verlenen vrijstelling omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal vijf jaar oud en waarvan het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).
4.9.2 Toetsing
Voor de realisatie van het plan wordt een verkennend bodemonderzoek verricht, zie bijlage 5. Uit het onderzoek komen de volgende resultaten:
- In mengmonster MM02 (traject: 0,00 - 0,50 m -mv.) van de bovengrond is een achtergrondwaarde overschrijding met cadmium aangetoond.
- In mengmonsters MM01 en MM03 zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte componenten aangetoond.
- In het grondwater van peilbuis 01 (filter: 2,5 - 3,5 m -mv.) is een streefwaarde overschrijding met barium aangetoond.
Voor wat betreft de overschrijdingen van de achtergrondwaarde/streefwaarde in de grond en in het grondwater zijn er, ten aanzien van de kwaliteit van de bodem, op basis van de Wet Bodembescherming geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
4.9.3 Conclusie
De bodem is van voldoende kwaliteit voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Luchtkwaliteit
4.10.1 Algemeen
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.
4.10.2 Toetsing
Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat er in Espel en omgeving sprake is van een goede luchtkwaliteit.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een kleinschalige uitbreiding van een kinderdagverblijf/BSO en blijft daarmee onder de NIBM-grens. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
4.10.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering.
4.11 Externe Veiligheid
4.11.1 Algemeen
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR drukt de kans per jaar uit dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval indien hij zich onafgebroken (24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.
4.11.2 Toetsing
De risico-kaart is geraadpleegd en in en aanwezige bronnen in en nabij het plangebied zijn weergegeven in figuur 4.4. Op de risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals: ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Op navolgende kaart is met de rode ster de projectlocatie aangegeven.
Figuur 4.4 Risicokaart
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen dan wel bij inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt binnen een gebied waarvoor een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Ten noorden van het plangebied zijn op meerdere percelen propaantanken aanwezig. Het plangebied is echter niet gelegen in het explosie-aandachtsgebied.
4.11.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het initiatief.
4.12 Kabels En Leidingen
4.12.1 Algemeen
Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).
4.12.2 Toetsing
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen of straalpaden aanwezig.
4.12.3 Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het plan.
4.13 Vormvrije M.e.r.- Beoordeling
4.13.1 Algemeen
In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan plan-m.e.r-plichtig, project-m.e.r-plichtig of m.e.r-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r.-drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarbij de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van (meer dan) 100 hectare of indien een aaneengesloten gebied 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). In de voorgenomen ontwikkeling wordt het mogelijk om de kinderopvang verder uit te breiden en deze activiteit blijft onder de 100 hectare. Daarmee blijft de ontwikkeling onder de drempelwaarden. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
4.13.2 Toetsing
In dit kader is een separate aanmeldingsnotitie opgesteld en deze is opgenomen in bijlage 6. Hieruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en die op eenzelfde manier zijn verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en in bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
5.2 Toelichting Op De Bestemmingen
Maatschappelijk
Het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. De gronden zijn hiermee onder meer bestemd voor een kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang. Ter plaatse van de aanduiding 'hovenier' is ook een hoveniersbedrijf toegestaan. Binnen de bestemming is tevens een bedrijfswoning toegestaan.
In de huidige situatie was sprake van een bedrijfsbestemming met een kinderopvang als nevenfunctie. Met de uitbreiding van de maatschappelijke functies wordt de het hoveniersbedrijf met bijbehorende bedrijfswoning een ondergeschikte functie. Daarom is gekozen voor de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming is het toegestaan om maatschappelijke voorzieningen- en te realiseren, met daaraan ondergeschikt het hoveniersbedrijf en om te wonen. Hierbij is slechts één bedrijfswoning toegestaan per bestemmingsvlak. Tussen de aan de weg gekeerde grens van een bestemmingsvlak van het bestaande dichtst bij de weg gelegen gebouw, mogen geen bedrijfsgebouwen worden gebouwd. De bedrijfswoning mag gebouwd worden binnen een strook van 40 m vanaf de aan de wegzijde gelegen grens van het aangegeven bestemmingsvlak.
Verder mag de afstand van gebouwen tot de achter- en zijgrenzen van het bestemmingsvlak niet minder dan 12 m bedragen. Tot slot geldt voor alle gebouwen een maximale bouwhoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 12 meter, tenzij de bestaande hoogtes hoger zijn. Verder mag 20 % van de oppervlakte van het bestemmingsvlak worden bebouwd, met een maximum van 2.000 m2. Hierbij wordt de lijn gevolgd van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' (2004).
Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA8
In het plangebied zijn mogelijk archeologische waarden aanwezig die beschermd moeten worden zoals in paragraaf 4.7 is omschreven. Om deze reden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde WA8' opgenomen. De gronden zijn hierdoor, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische verwachtingswaarden. Dit houdt in dat bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 en dieper dan 1,00 meter archeologisch onderzoek moet worden verricht.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Participatie
De initiatiefnemer heeft een participatieplan opgesteld conform het participatieplan van de gemeente Noordoostpolder. Het plan is kenbaar gemaakt aan de bewoners van de Westerringweg 2 t/m 12. De initiatiefnemer heeft een brief opgesteld met een toelichting van het plan en deze brief is persoonlijk afgegeven met een mondelinge toelichting. De buren hebben tijdens de mondelinge toelichting positief gereageerd op het plan. Naderhand zijn is er geen terugkoppeling geweest op het plan.
De ouders van kinderen uit de opvang zijn allemaal geïnformeerd door middel van de maandelijkse nieuwsbrief. Hier is tot op heden geen negatieve reactie op ontvangen.
Overleg en inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. Het voorontwerp is voor inspraak ter inzage gelegd.
De provincie Flevoland heeft enkele opmerkingen gemaakt ten aanzien van het bestemmingsplan. De provincie heeft aangegeven dat het omgevingsprogramma ontbreekt in het hoofdstuk beleid en wil graag weten hoeverre in het plan rekening wordt gehouden met natuurinclusief bouwen. Beide aspecten is toegevoegd aan de toelichting van het bestemmingsplan.
Voor externe veiligheid heeft de provincie aangegeven dat de veiligheidsafstand van 25 tot 50 meter in acht moeten worden genomen met betrekking tot de propaantank. Deze tank is niet meer aanwezig op het perceel en tekstueel verwijderd uit de paragraaf externe veiligheid.
Waterschap Zuiderzeeland heeft verzoekt de paragrafen 'Goed functionerend watersysteem' te verwijderen en de paragrafen 'Wijzing lozing' en 'goed omgaan met afvalwater' op te nemen. Deze paragrafen zijn gewijzigd in de toelichting van het bestemmingsplan.
Zienswijze
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage liggen. Tijdens deze periode heeft een ieder in de gelegenheid om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Vaststelling
Het bestemmingsplan is vervolgens door de gemeenteraad op 11 december 2023 ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Voorliggend plan betreft een particulier initiatief. De voor dit plan en de ruimtelijke procedure te maken kosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Met initiatiefnemer worden hier afspraken over gemaakt. De kosten zijn anderszins verzekerd.
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 2 Nota Parkeernormen
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek
Bijlage 3 Stikstofberekening
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 6 Aanmeldingsnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 6 Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling