Wijziging Borgwijk fase 2, partiele herziening nr.1, omgeving Sigmeyer
Bestemmingsplan - gemeente Raalte
Vastgesteld op 02-03-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0177.BP20160003-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.2 plan:
het bestemmingsplan Wijziging Borgwijk fase 2, partiele herziening nr.1, omgeving Sigmeyer van de gemeente Raalte;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld, ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bedrijf aan huis:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, al dan niet gericht op uiterlijke verzorging (zoals onder andere kapper, pedicure, manicure, gezichtsverzorging), waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en waarbij de woonfunctie blijft behouden;
1.8 beroep aan huis:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.9 beroeps- dan wel bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroep of bedrijf aan huis dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.18 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.19 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of verhuren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.20 dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten, waarbij het publiek (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;
1.21 evenement:
het geheel van al dan niet incidentele dan wel al dan niet kortdurende, maar wel tijdelijke activiteiten , dat plaatsvindt bij een voor publiek toegankelijke gebeurtenis, zoals een feest, kermis, optocht, braderie, wedstrijd of andere bijeenkomst tot ontspanning of vermaak, of een vertoning, voorstelling of herdenking;
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 hellend dak:
een afdakking van een gebouw, die geen horizontale of gebogen vlakken bevat, met uitzondering van dakkapellen of vergelijkbare onderdelen;
1.24 hoofdgebouw:
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw dat, door zijn vorm en/of constructie, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwvlak kan worden aangemerkt;
1.25 inwoning:
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen en dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;
1.26 kantoor:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.27 kunstwerken:
bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;
1.28 kunstobjecten:
bouwwerken geen gebouwen zijnde van culturele aard en bedoeld ter expositie al dan niet in de buitenlucht;
1.29 overkapping:
een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een slechts van boven afgesloten ruimte van lichte constructie zonder dan wel met ten hoogste 1 wand;
1.30 peil:
- a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddelijk aan de weg grenst: een horizontaal vlak gelegen op 30 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in andere gevallen: een horizontaal vlak gelegen op 10 cm boven de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.31 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.32 voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;
1.33 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 afstand tot de perceelsgrens:
de afstand tussen de perceelgrens en het dichtstbijzijnde punt van een bouwwerk;
2.3 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 inhoud van een bouwwerk/gebouw:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 bouwhoogte van een bouwwerk/gebouw:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.6 oppervlakte van een bouwwerk/gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 meten op de verbeelding:
op de verbeelding dient hart-op-hart van de grenzen te worden gemeten;
2.8 overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
met de daarbij behorende:
- b. verhardingen, erven en terreinen;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met daaraan ondergeschikt:
- d. in- en uitritten;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. water.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de milieusituatie;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonstraten, met ten hoogste twee rijstroken, pleinen en paden
- b. voet- en rijwielpaden;
met de daarbij behorende:
- c. speelvoorzieningen;
- d. kunstobjecten;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met daaraan ondergeschikt:
- g. nutsvoorzieningen;
- h. (infiltratie)groenvoorzieningen;
- i. kunstwerken;
- j. waterhuishoudkundige voorzieningen zoals een bergbezinkbassin;
- k. water.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
Artikel 5 Wonen - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroep en/of bedrijf aan huis;
- b. ter plaatse van de aanduiding:
- 1. "vrijstaand", voor vrijstaande woningen;
- 2. "twee-aaneen", voor twee-aan-eengebouwde woningen;
- 3. "aaneengebouwd", voor aaneengebouwde woningen;
met de daarbij behorende:
- c. aan- en bijgebouwen;
- d. tuinen, erven en terreinen;
- e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met daaraan ondergeschikt:
- f. parkeervoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. paden;
- i. waterhuishoudkundige voorzieningen zoals een berg(bezink)voorziening;
- j. water;
- k. (infiltratie)groenvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Parkeren
7.2 Strijdig gebruik
Een gebruik in strijd met het bestemmingsplan is in ieder geval het gebruik:
- a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor opslag-, stort- of bergplaats van voorwerpen, stoffen of producten tenzij in rechtstreeks verband met de bestemming;
- b. detailhandel anders dan in rechtstreeks verband met de bestemming;
- c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- d. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting en/of coffeeshop;
- e. het gebruiken van gronden als standplaats van kampeermiddelen;
- f. het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijgebouwen bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning).
7.3 Parkeren
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Een gebruik in strijd met het bestemmingsplan is in ieder geval het gebruik:
- a. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor opslag-, stort- of bergplaats van voorwerpen, stoffen of producten tenzij in rechtstreeks verband met de bestemming;
- b. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting en coffeeshop;
- c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- d. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Bevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:
- a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 5 m bedraagt;
- b. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein mits de structuur van het plan niet wordt aangetast en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van andere-bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
- e. de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- f. het bepaalde over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek-)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,50 m;
- g. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.
9.2 Afwegingskader
Een in9.1genoemde omgevingsvergunning kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de milieusituatie;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de sociale veiligheid.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bedoelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
"Regels van het bestemmingsplan Wijziging Borgwijk fase 2, partiele herziening nr.1, omgeving Sigmeyer".
Aldus vastgesteld door de Raad in de vergadering d.d. .........
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Met de woonwijk Borgwijk heeft het dorp Luttenberg een uitbreiding in noordoostelijke richting gekregen. De woonwijk is deels opgenomen in het bestemmingsplan 'Luttenberg' (vastgesteld 29 september 2011) en deels in het wijzigingsplan 'Wijziging Borgwijk, fase 2' (vastgesteld 19 juni 2012). Dit wijzigingsplan is onderdeel van het bestemmingsplan Luttenberg.
Deze partiële herziening heeft betrekking op een klein gebiedje ten zuiden van de Sigmeyer in het oostelijk gelegen deel van de woonwijk. Op grond van het bestemmingsplan zijn binnen dit bouwvlak vijf woningen toegestaan van het type vrijstaand en twee-onder-eenkap.
Gebleken is dat dit niet aansluit bij de marktwensen. Om die reden is vooruitlopend op dit bestemmingsplan reeds een uitgebreide Waboprocedure gevoerd voor de bouw van vijf rijwoningen. Daarnaast bestaat het voornemen om naast dit type woning maximaal drie woningen te realiseren van het type vrijstaand en twee-onder-eenkap. Binnen het plangebied mogen dan maximaal acht woningen gerealiseerd worden. Ook wordt er een nieuwe pakeervoorziening in de vorm van een parkeerkoffer aangelegd. Deze voornemens zijn in strijd met de regels van het vigerende bestemmingsplan. Om het planologisch kader te actualiseren en het voornemen mogelijk te maken, is een partiële herziening noodzakelijk.
1.2 Begrenzing Plangebied
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het bouwvlak gelegen ten zuiden van de Sigmeyer. De begrenzing van het plangebied is op de onderstaande afbeelding rood omlijnd weergegeven.
afbeelding - begrenzing van het plangebied
1.3 Opzet Bestemmingsplan En Toelichting
Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
- 1. de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
- 2. de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen gronden, en;
- 3. een verbeelding, met daarop aangegeven de bestemmingen van alle gronden.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
- in hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven;
- in hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de beleidsvisies die relevant zijn;d
- de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven. Aangezien er reeds een woonbestemming is toegekend aan het perceel, zijn de gevolgen voor de verschillende aspecten minimaal. Toch dient in het kader van het nieuwe bestemmingsplan bij deze zaken stilgestaan te worden;
- in hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
- hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Algemeen
Aan de hand van een korte beschrijving van de bestaande regels, wordt in dit hoofdstuk het plan beschreven.
2.2 Beschrijving Huidige Situatie
Op grond van het huidige bestemmingsplan zijn binnen het bouwvlak vijf woningen toegestaan van het type vrijstaand en twee-onder-eenkap. Deze woningen zijn nog niet gerealiseerd.
2.3 Beschrijving Nieuwe Situatie
Op grond van de nieuwe regeling zijn binnen het bouwvlak acht woningen toegestaan van het type rijwoningen, vrijstaand en twee-onder-eenkap.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Algemeen
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de Omgevingsvisie. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende provinciale en gemeentelijke nota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal van dit bestemmingsplan. Bovendien heeft het plangebied al een woonbestemming. De vastlegging van reeds eerder vergunde rechten (de rijwoningen) en de toevoeging van in totaal drie woningen maakt dat het plan nauwelijks gevolgen heeft. Een uitgebreide beschrijving wordt daarom achterwege gelaten. Wel worden enkele relevante aspecten behandeld. In dit hoofdstuk wordt alleen ingegaan op het beleid dat relevant is voor dit bestemmingsplan.
3.2 Nationaal Beleid
3.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Op basis van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, worden aangetoond dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte (trede 1). Vervolgens moet worden aangegeven wat de mogelijkheden zijn om deze behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied op te vangen, bijvoorbeeld door herstructurering of transformatie (trede 2). Indien blijkt dat de ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, kan deze op een geschikte locatie buiten het stedelijk gebied worden gerealiseerd (trede 3).
Voordat wordt overgegaan aan de toetsing van het plan aan de ladder voor duurzame verstedelijking, moet eerst de vraag worden beantwoord of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Sinds de invoering van deze verantwoordingsplicht, heeft zich veel jurisprudentie gevormd, waarbij uitleg en invulling is gegeven aan de ladder.
Voor het plangebied is het wijzigingsplan 'Wijziging Borgwijk, fase 2' van toepassing. Dit wijzigingsplan voorziet ter plekke van het bouwvlak in de bouw van vijf woningen. Een toevoeging van maximaal drie woningen wordt op basis van jurisprudentie niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie uitspraak waarbij eveneens 3 woningen werden toegevoegd: ABRvS 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3929). Daarnaast neemt het fysieke ruimtebeslag ook niet toe. Het bebouwingsgebied wordt ten opzichte van de bestaande situatie immers niet uitgebreid.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk en een laddertoets kan derhalve achterwege blijven.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie provincie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.
Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus die voorzien in woonvraag.
3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
3.3.3 Conclusie
Er worden drie woningen toegevoegd aan bestaand stedelijk gebied. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel, die is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Begin 2016 is door de gemeenten in West-Overijssel ingestemd met de Regionale Woon Programmering (RWP). In het RWP zijn afspraken vastgelegd waaraan de deelnemende gemeenten zich moeten houden.
Zo zijn vraag en aanbod voor de regio in beeld en is bepaald dat gemeenten mogen bouwen voor de lokale behoefte, hetgeen getoetst wordt aan de Primosprognoses voor elke gemeente afzonderlijk.
Voor Raalte is het RWP opgenomen:
Zoals blijkt uit het vorenstaande woningbouwprogramma kent Raalte een netto woningvraag van 880 woningen tot 2026. Hiervan is circa 86% al belegd in onherroepelijke bestemmingsplannen.
Gemeenten mogen maximaal 100% in onherroepelijke bestemmingsplannen vastleggen. Er is dus nog enige ruimte voor het toevoegen van nieuwe woningen. Vervolgens is in juni 2016 de gemeentelijke woonvisie vastgesteld. Woningbouwprogrammering is hier een onderdeel van. Hierin is al rekening gehouden met een toename van het aantal woningen op deze locatie als gevolg van het toen bekende voornemen voor herverkaveling van de strook woningen aan de Sigmeyer.
Kortom de toename van woningen past binnen zowel de Regionale Woon Programmering (RWP) als de gemeentelijke woningbouwprogrammering
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Algemeen
Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het onderhavige bestemmingsplan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden.
4.2 Bodem
Voor vaststelling van het bestemmingsplan moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
In opdracht van de gemeente Raalte is in december 2011 een bodemonderzoek uitgevoerd door Hunneman Milieu-Advies met nummer 2011836/dh/sh. Dit bodemonderzoek is overeenkomstig de norm NEN-5740 uitgevoerd, met de hypothese dat de onderzoekslocatie onverdacht is en beslaat het gehele gebied voor de fase 2 inclusief een deel van fase 1. Daarbij is aanvullend gekeken naar de, voor de gemeente Raalte, kritische parameter arseen.
Ter plaatse van fase 2 zijn drie mengmonsters samengesteld van de bovengrond, met extra aandacht voor een voormalig sloottracé dwars door de onderzoekslocatie. Van de bovengrond zijn drie mengmonsters en van de ondergrond zijn twee mengmonsters samengesteld en onderzocht op het standaard pakket. Tevens zijn twee peilbuizen geplaatst en bemonsterd. In de boven- en ondergrond van de betreffende mengmonsters zijn geen verhoogde gehalten ten opzichte van de streefwaarde aangetoond. In het grondwater zijn de metalen Barium, Chroom, Koper en Zink licht verhoogd aangetroffen. Deze waarden liggen onder de toetsingswaarden voor nader onderzoek. Het gehele plangebied is onderzocht en het onderzoek levert voldoende gegevens op om de situatie vast te leggen ter plaatse van fase 2. Daarbij is het voormalige sloottracé zintuiglijk niet waargenomen. Uit de resultaten blijkt dat in de boven- en ondergrond geen verhoogde waarden zijn aangetoond. De licht verhoogde gehalten aan zware metalen in het grondwater, komen overeen met de resultaten van eerder ter plaatse uitgevoerd onderzoek. De waarden blijven onder de toetsingswaarden en leveren geen beperkingen op. Gezien de resultaten is de locatie geschikt voor het beoogde gebruik woningbouw. De aangetoonde gehalten vormen geen belemmering voor het gebruik van het terrein. Op basis van de bij ons aanwezige onderzoeksgegevens wordt geconcludeerd dat er geen belemmeringen voor het beoogde gebruik van het perceel als woonbestemming. De wijziging van het bouwplan heeft geen invloed op deze conclusie.
Omdat de bestemming ter plaaste niet wijzigt, is voor de ruimtelijke procedure geen nader onderzoek vereist. Voor wat betreft de ruimtelijke procedure is het plan uitvoerbaar. Voorafgaand aan de omgevinsgvergunning voor de acitviteit bouw dient wel een nieuw bodemonderzoek te worden verricht.
4.3 Water
Bij ruimtelijke ingrepen is het verplicht de watertoets toe te passen. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Voor de realisatie van de 2e fase van het woongebied Borgwijk is reeds inzicht geboden in de effecten op de waterhuishouding van de ruimtelijke ingreep. Met dit uitgevoerde onderzoek en het opstellen van deze beknopte waterparagraaf is dit voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling in beeld gebracht.
Door een wijziging van het woningtype en het toevoegen van een parkeerkoffer wordt er in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan een geringe oppervlakteverharding toegevoegd. Hierbij gaat om het om de oppervlakte behorend bij drie woningen. Het bestaande riool is op een geringe toename van het afvalwater berekend. Het hemelwater wordt, net zoals in de rest van de wijk, opgevangen op eigen terrein.
Voor het woongebied Borgwijk is in 2007 een Waterhuishoudings- en Rioleringsplan opgesteld (Grontmij, 31 mei 2007). Hierin zijn de waterhuishoudkundige randvoorwaarden en uitgangspunten vastgelegd en is een rioleringsplan opgesteld voor het gehele woongebied. De hoofdpunten hieruit zijn:
- 1. gescheiden afvoeren van vuil- en hemelwater;
- 2. bovengronds afvoeren van hemelwater vanaf de woningen en zoveel mogelijk toepassen van infiltratie;
- 3. voldoende berging (ook bij extreme neerslag);
- 4. zo min mogelijk beïnvloeding van grond- en oppervlaktewater;
- 5. drooglegging: voor de aanleghoogte van het vloerpeil wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd bij gebouwen van 1,00 m. Het bouwpeil moet minimaal 0,20 meter boven straatpeil zijn.
Deze uitgangspunten zijn nog steeds van toepassing. Gelet op het bovenstaande is nader onderzoek niet noodzakelijk.
4.4 Ecologie
Ten behoeve van het onderzoeken van de effecten van het bestemmingsplan “Wijziging Borgwijk, fase 2” op de natuurwaarden is een Advies Natuurwaarden opgesteld (BügelHajema Adviseurs, d.d. 30 januari 2012, rapportnummer: 194.00.04.03.00). Uit het onderzoek blijkt dat de aanwezige natuurwaarden geen belemmeringen vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het plangebied is op dit moment ingericht als grasveld. Aan de randen van het veld wordt materieel en materiaal gestald. Het veld wordt intensief gebruikt en onderhouden. De verwachting is daarom dat in de tussenliggende tijd tussen onderzoek en nu geen waarden zijn ontstaan die zich tegen deze ontwikkeling verzetten. Nader onderzoek kan daarom achterwege worden gelaten.
4.5 Cultuurhistorie En Archeologie
De wettelijke bescherming van onroerende rijksmonumenten en door het rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten is geregeld in de Erfgoedwet. Deze wet heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stads- en dorpsgezichten en archeologische monumenten boven en onder het water of in de grond. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening moeten cultuurhistorische waarden worden meegewogen.
Cultuurhistorie
Het plangebied maakt deel uit van het voormalige Schandbroek. Dit was een drassig en woest gebied dat aan de voet van de Luttenberg lag en niet of slechts extensief werd gebruikt. Vanaf het midden van de 19e eeuw werden de gronden geleidelijk aan in cultuur gebracht. De Borgweg is één van de wegen die toen ter ontsluiting van het gebied is aangelegd. De Lemelerweg is wel al een oudere verbindingsweg. Er was tot 1850 geen sprake van bebouwing langs deze wegen nabij de planlocatie.
Er is verder geen sprake van de aanwezigheid van cultuurhistorische objecten, structuren of waarden in de planlocatie.
Vanuit de cultuurhistorie zijn dan verder ook geen (beschermende) maatregelen nodig in relatie tot de planontwikkeling.
Archeologie
Het projectgebied is op grond van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart gelegen in een gebied met een lage verwachtingswaarde. Voor gebieden met een lage verwachtingswaarde geldt dat voor projectgebieden groter dan 10 ha. in het landelijk gebied en groter dan 5 ha in de bebouwde kom en/of gelegen binnen een straal van 50 m van AMK-terreinen een archeologisch onderzoeksplicht geldt. De locatie is gelegen in de bebouwde kom van Luttenberg. De oppervlakte van het projectgebied bedraagt aanzienlijk minder dan 5 ha. En het projectgebied is niet binnen 50 meter van AMK terreinen gelegen, zodat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Opgemerkt wordt dat bij het aantreffen van archeologische resten (zoals grondverkleuringen, aardewerk, vuursteen enz.), volgens de Erfgoedwet altijd een meldingsplicht geldt.
4.6 Geluid
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".
In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluid-)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai.
Wegverkeerslawaai
De woningen zijn gelegen in een verblijfsgebied waar een 30 km/u regiem geldt. Ten zuiden van het plangebied ligt de Lemelerweg. De as van de weg is gelegen op ongeveer 55 meter van het plangebied. Ook voor de Lemelerweg geldt ter hoogte van het plangebied een 30 km/u regiem. Uit de geluidniveaukaart van de gemeente Raalte blijkt dat in het plangebied het geluidniveau onder de voorkeursgrenswaarde van 48 decibel ligt. Dit betekent dat er geen nader onderzoek naar de geluidsbelasting op de woningen noodzakelijk is. Wel moet er altijd sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Uit de geluidniveaukaart van de gemeente Raalte blijkt dat in het plangebied het geluidniveau onder de voorkeursgrenswaarde van 48 decibel ligt. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidsbelasting geen belemmeringen vormt voor de ontwikkeling.
4.7 Milieuzonering
Vanuit het principe van 'goede ruimtelijke ordening', zoals genoemd in de Wet ruimtelijke ordening, is het noodzakelijk om bij de beoordeling van de gevolgen voor het plangebied en zijn omgeving, rekening te houden met de milieubelasting die (agrarische) bedrijven veroorzaken. Aanvullend hierop dient in het kader van goede ruimtelijke ordening een goed leefklimaat voor toekomstige gebruikers van het plangebied te worden gegarandeerd.
In de nabijheid van het plangebied zijn ten opzichte van 2012 geen wijzigingen opgetreden. Er zijn geen inrichtingen bijgekomen of inrichtingen uitgebreid. Dit geldt ook voor de geurbelasting van twee veehouderijen die vlakbij de woonwijk liggen. Op basis hiervan wordt gesteld dat het aspect milieuzonering geen belemmeringen vormt voor de ontwikkeling.
4.8 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is een nieuw toetsingskader ontstaan voor luchtkwaliteit bij ruimtelijke projecten. Een toetsingskader dat overeenkomsten kent met het toetsingskader zoals dat in het verleden in het Besluit luchtkwaliteit 2005 was geregeld, maar dat op enkele onderdelen duidelijk afwijkt.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 (van de wet Milieubeheer) opgenomen grenswaarde;
- b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect;
- c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 (van de wet milieubeheer) een grenswaarde is opgenomen;
- d. het project is genoemd of beschreven, of het past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (inwerking getreden op 1 augustus 2009 tot 1 augustus 2014).
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit "in betekenende mate" als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
- infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- kantoorlocaties: 10.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 20.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
In vergelijking met het vigerende bestemmingsplan worden drie woningen toegevoegd. Dit is een ontwikkeling van zeer beperkte omvang en is daarom aan te merken als een project dat “niet in betekenende mate” bijdraagt aan luchtverontreiniging. De ontwikkeling wordt niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
4.9 Externe Veiligheid
Van het aspect externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/ explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
- inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Inrichtingen
De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen regels gesteld. In of nabij het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig, en van blootstelling aan risico's vanwege inrichtingen is dan ook geen sprake.
Buisleidingen
In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Er is daarmee geen sprake van een plaatsgebonden risico of groepsrisico.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, vaarweg of spoorweg
De gemeente heeft routes voor transport van gevaarlijke stoffen aangewezen. Deze liggen niet in of nabij het plangebied. Er is daarmee geen sprake van een plaatsgebonden of groepsrisico.
Conclusie
De ontwikkeling van dit plan wordt niet belemmerd door het aspect externe veiligheid.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemene Juridische Planopzet
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
5.2 Opzet Van De Regels
5.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
• Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
• Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
5.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte, dakhelling, etc.);
- Nadere eisen: omschrijving van de nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen;
- Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig/toegestaan is.
5.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
• Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van bouwplannen.
• Algemene bouwregels (Artikel 7)
In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. In deze regels wordt vastgelegd dat voor het bouwen van bouwwerken voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn.
• Algemene gebruiksregels (Artikel 8)
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn. Tevens wordt in deze regels vastgelegd dat voor de ingebruikname van bebouwing voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn.
• Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
• Overige regels (Artikel 10)
In dit artikel zijn bepalingen ten aanzien van de werking wettelijke regelingen opgenomen.
5.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
Dit bestemmingsplan betreft een ontwikkeling binnen de begrenzing van het geldend bestemmingsplan "Luttenberg". Daarom is met de planregels aansluiting gezocht bij de planregels en plansystematiek van het bestemmingsplan "Luttenburg". Voor de toelichting op en afwegingen van de bestaande regels kan worden verwezen naar het moederplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Onderhavig plan staat op de "uitzonderinglijst vooroverleg ruimtelijke plannen" van de provincie Overijssel d.d. 27 juli 2016. Dit houdt in dat er geen vooroverleg met de provincie noodzakelijk is.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Gezien het feit dat dit plan in overstemming is met het reeds afgestemde Waterhuishoudings- en Rioleringsplan (Grontmij, 31 mei 2007), is nadere afstemming niet noodzakelijk.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken voor zienswijzen ter inzage gelegd. De resultaten van deze terinzagelegging worden te zijner tijd in deze paragraaf weergegeven.
6.3 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. De plankosten en de eventuele planschadevergoeding komt voor rekening van de gemeente. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Advies Natuurwaarden
Bijlage 2 Advies natuurwaarden