Buitengebied, Haarbrinksweg 68 en 68a Geesteren
Wijzigingsplan - gemeente Tubbergen
Vastgesteld op 05-05-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het wijzigingsplan "Buitengebied, Haarbrinksweg 68 en 68a Geesteren" met identificatienummer NL.IMRO.0183.BUIWPHAARBRW68-VG01 van de gemeente Tubbergen;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016"
het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" met identificatienummer NL.IMRO.0183.1410621-vg01 van de gemeente Tubbergen, zoals dat is vastgesteld op 23 mei 2016;
1.4 verbeelding
de verbeelding van het wijzigingsplan "Buitengebied, Haarbrinksweg 68 en 68a Geesteren", bestaande uit de kaart met nr. NL.IMRO.0183.BUIWPHAARBRW68-VG01;
1.5 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, een aan huis verbonden beroep daaronder niet begrepen;
1.6 bedrijfsmatig
gericht op het behalen van winst;
1.7 bedrijfsmatige kamerverhuur
een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin aan anderen dan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging; een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen;
1.8 bestaand
ten aanzien van vóór 31 december 1997 aanwezige bouwwerken, de legaal aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het wijzigingsplan Buitengebied, Haarbrinksweg 68 Geesteren;
1.9 boerderijkamers/plattelandskamers
Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie bestaande uit maximaal vier bedden, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf en of in combinatie met het serveren van ontbijt, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van bed & breakfast maximaal 60m2 mag bedragen;
1.10 huishouden
een zelfstandig dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
1.11 logiesverstrekkend bedrijf
een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieswooneenheden enkel zijn ingericht voor kortdurend recreatief nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;
1.12 parkeren
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;
1.13 stallen
in een garage of andere bewaarplaats zetten;
1.14 veldschuur
een geheel buiten bouwvlakken/bouwpercelen staande schuur, die wordt of werd gebruikt voor het stallen of het melken van vee, dan wel de opslag van landbouwproducten of agrarische werktuigen, de opslag van overige goederen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebruik;
1.15 voertuig
vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.
1.16 wonen
het gehuisvest zijn in een woning;
1.17 woning
een complex van ruimten in een gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.18 zorfunctie/- boerderij
een zorgfunctie als neventak bij een agrarisch bedrijf waarbij een directe relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang van personen en de agrarische bedrijfsactiviteiten, in dié zin dat de personen al dan niet behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten.
Voor het overige blijven de begrippen behorende bij het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied2016" onverkort van toepassing.
Artikel 2 Wijze Van Meten
De meetvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" blijft onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - 1
De bestemmingsregels van de bestemming Agrarisch - 1 behorende bij bestemmingsplan "TubbergenBuitengebied 2016" blijft onverkort van toepassing, met dien verstande dat:
- a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik of in gebruik laten nemen van nieuwe gebouwen overeenkomstig de in Artikel 3 of Artikel 4 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder dat de in het historisch bodemonderzoek (Bijlage 2) genoemde vervolgstappen uitgevoerd zijn, onder vervolgverstappen wordt verstaan het uitvoeren van een eindonderzoek en het saneren van verontreigingen indien het eindonderzoek daar aanleiding toe geeft.
Artikel 4 Bedrijf
De verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied, Haarbrinksweg 68 Geesteren, is gewijzigd in die zin dat ter plaatse van de bestemming 'bedrijf' de maatvoering 'maximum oppervlakte (m2) is aangepast naar 2.818 m2 en de situering van het bestemmingsvlak is gewijzigd.
De bestemmingsregels van de bestemming Bedrijf behorende bij bestemmingsplan "TubbergenBuitengebied 2016" blijven voor het overige onverkort van toepassing, met dien verstande dat:
- a. artikel 6.2.1. onder j wordt gewijzigd in:
de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
Functie van een bouwwerken | Maximale oppervlakte of inhoud per bouwvlak/bedrijf * | Goothoogte in m* | Dakhelling in °* | Hoogte in m* | ||
per gebouw of overkapping | gezamenlijk | max. | min. | max. | max. | |
Bedrijfsgebouwen en overkappingen | - | zie 6.2.1. onder e | 6,00 | 18 | 60 | 12,00 |
Bedrijfswoningen, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, niet zijnde overkappingen | 1.000 m3 | - | 4,00 | 30^ | 60 | 9,00++ |
Aangebouwde overkappingen aan een bedrijfswoning | - | 75m 2 | 3,00 | - | 60 | 8,00++ |
Vrijstaande | - | 100 m2 | 3,00 | - | 60 | 8,00++ |
* In die gevallen dat de bestaande oppervlakte, inhoud, goothoogte, bouwhoogte en dakhellingen minder (dakhelling) of meer bedragen dan in het schema is voorgeschreven, worden de bestaande maatvoeringen als ten minste (dakhelling) en ten hoogste toelaatbaar aangehouden.
^ Voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken geldt geen minimale dakhelling.
+ De goothoogte van een aangebouwd bijbehorende bouwwerk zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
++ De bouwhoogte van een aangebouwd of vrijstaand bijbehorend bouwwerk zal ten minste 1,00 m lager zijn dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning.
- b. artikel 6.4.1. onder b wordt gewijzigd in:
het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor wonen.
- c. op dit plan ook de volgende regels van toepassing zijn:
- 1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend: het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe gebouwen zonder de uitvoering en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
- 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming Bedrijf worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 12 maanden na ingebruikname van het nieuwe gebouw uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschappelijke maatregelen conform het in Bijlage 1 Erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
- 3. met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder 1 in die zin dat in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in de daar genoemde bijlage andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in het Erfinrichtingsplan opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in het genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
De bestemmingsregels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 behorende bij bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" blijven onverkort van toepassing.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
De bestemmingsregels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 behorende bij het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" blijven onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
De algemene regels van het "bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" zijn overeenkomstig van toepassing, met dien verstande dat op dit plan ook de volgende regels van toepassing zijn:
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Parkeren en laden/lossen
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
9.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan "Buitengebied, Haarbrinksweg 68 en 68a Geesteren" van de gemeente Tubbergen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is eigenaar van het bedrijfsperceel aan de Haarbrinksweg 68 in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Op het perceel wordt een landbouwmechanisatiebedrijf 'Kuipers Lanz Buldogg service' geëxploiteerd. Het voornemen bestaat uit het realiseren van een opslagloods ten behoeve van het landbouwmechanisatiebedrijf. Het gaat om een eenvoudige niet-geïsoleerde opslagloods waar onderdelen of voertuigen kunnen worden opgeslagen.
De voorgenomen ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk, omdat met de gewenste uitbreiding het maximum aan toegestane vierkante meters aan bebouwingsoppervlakte wordt overschreden en de gewenste opslagloods buiten het bestemmingsvlak 'bedrijf' wordt gerealiseerd.
In het bestemmingsplan "Buitengebied Tubbergen 2016" zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen waarmee de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen kan worden verhoogt met 25% en de bedrijfsbestemming qua situering wordt gewijzigd.
Voorliggend wijzigingsplan geeft toepassing aan de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheden. Daarbij wordt aangetoond dat aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan en de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologische oogpunt verantwoord is.
1.2 Ligging Van Het Plangebied
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen, ten zuiden van de kern Geesteren. Kadastraal staat het plangebied bekend als gemeente Tubbergen, sectie K, nummers 9967, 9968, 7738, 7739 (gedeeltelijk) en 2400 (gedeeltelijk). In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Geesteren en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is hierbij indicatief weergegeven met de rode omlijning en ster. Voor de begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Geesteren en de directe omgeving (Bron: PDOK) |
1.3 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het wijzigingsplan "Buitengebied, Haarbrinksweg 68 en 68a Geesteren" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding (NL.IMRO.0183.BUIWPHAARBRW68-VG01) en een renvooi;
- regels en bijlagen.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.
1.4 Huidig Planologisch Regime
1.4.1 Algemeen
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Tubbergen Buitengebied 2016” van de gemeente Tubbergen. Het bestemmingsplan is op 23 mei 2016 door de gemeenteraad vastgesteld.
Daarnaast is het plangebied gelegen in de begrenzing van het ontwerpbestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" en het Facetbestemmingsplan "parkeren Tubbergen", dit plan is op 28 mei 2018 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen.
Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van het geldende bestemmingsplan. Het plangebied is indicatief aangegeven met de rode contour.
![]() |
Afbeelding 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
1.4.2 Beschrijving bestemmingen en aanduidingen
In het geldende bestemmingsplan is het plangebied als 'Bedrijf' (met functieaanduiding 'landbouwmechanisatiebedrijf') en 'Agrarisch - 1' bestemd. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'.
Bedrijf
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van het bedrijf genoemd in de daar aanwezige functieaanduiding. Het plangebied kent in dit geval de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - landbouwmechanisatiebedrijf'. De gronden in het plangebied zijn hoofdzakelijk bestemd voor bedrijfsgebouwen en overkappingen met daaraan ondergeschikt: kleinschalige duurzame energiewinning, wegen en paden en water met de daar bijhorende bedrijfswoningen, tuinen, erven en terreinen, paardrijbakken, parkeervoorzieningen en andere bouwwerken. Tot slot kent het plangebied de 'maatvoering - maximum oppervlakte 2.255 m2'. Dit houdt in dat de maximum oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen maximaal 2.255 m2 mag bedragen.
Agrarisch - 1
Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden en het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen.
Waarde - Archeologie 3
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500m2 en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden, dient aangetoond te worden dat archeologische waarden ontbreken, niet onevenredig worden geschaad of verstoord worden.
Waarde - Archeologie 4
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij de grond met een oppervlakte van 5.000 m2 wordt verstoord dient aangetoond te worden dat archeologische waarden ontbreken, niet onevenredig worden geschaad of verstoord worden.
1.4.3 Strijdigheid
Voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het huidige bestemmingsplan “Tubbergen buitengebied 2016”, aangezien de maximum oppervlakte van 2.255 m2 aan bebouwing al reeds is bereikt en de nieuw te realiseren opslagloods voor een overschrijding zorgt. Daarnaast wordt de loods buiten het bestemmingsvlak gebouwd. Het voornemen kan mogelijk worden gemaakt door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheden zoals opgenomen in artikel 6.6.1 en artikel 6.6.3 in combinatie met 4.7.12 van het geldende bestemmingsplan “Tubbergen buitengebied 2016”.
In artikel 6.6.1. is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen tot het vergroten oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen. Op grond van artikel 6.6.1. van het geldende bestemmingsplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste 125% van de ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (m2)" aangegeven oppervlakte zal bedragen mits:
- a. de vergroting noodzakelijk is voor een goede uitoefening van het bedrijf en verplaatsing van het bedrijf niet mogelijk is;
- b. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- c. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk en in relatie tot de omgeving en de bestaande bebouwing wordt ingepast;
- d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke waarden, de woonsituatie, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
In artikel 6.3.3 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen tot het wijzigen van de situering bestemmingsvlak 'Bedrijf'. Deze wijzigingsbevoegdheid wordt in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid 4.7.12 of 5.7.12. Op grond van artikel 6.6.3 van het geldende bestemmingsplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de bestemming 'Bedrijf' wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - 1' of 'Agrarisch - 2' al dan niet in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid in 4.7.12 of 5.7.12 ten behoeve van het verplaatsen van bestemmingsvlakken, mits:
- a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 4 of 5 van overeenkomstige toepassing zijn;
- b. een deel van het bestemmingsvlak ter plaatse wordt verwijderd en de betreffende gronden worden voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1' of 'Agrarisch - 2';
- c. de huidige ligging van het bestemmingsvlak belemmeringen oplevert voor de omgeving of het bedrijf dan wel met de verplaatsing een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan worden bewerkstelligd;
- d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- e. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de bebouwing op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
- f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Aangezien het bestemmingsvlak 'Bedrijf' in het plangebied is gelegen naast het bestemmingsvlak 'Agrarisch - 1' is in voorliggend geval wijzigingsbevoegdheid 4.7.12 van het geldende bestemmingsplan van toepassing. Op grond van artikel 4.7.12 van het geldende bestemmingsplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzingen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - 1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' al dan niet in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid genoemd 6.6.3 ten behoeve van het verplaatsen van bestemmingsvlakken, mits:
- a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 6 van overeenkomstige toepassing zijn;
- b. daar waar een deel van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' ter plaatse wordt verwijderd, de betreffende gronden worden voorzien van de bestemming 'Agrarisch - 1';
- c. de huidige ligging van het bestemmingsvlak belemmeringen oplevert voor de omgeving of het bedrijf dan wel met de verplaatsing een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan worden bewerkstelligd;
- d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- e. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de bebouwing op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
- f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de waterhuishouding, de waarden van landgoederen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de planologische kaders om de hiervoor benoemde ontwikkeling mogelijk te maken. In hoofdstuk 4.3.1 worden het voornemen getoetst aan de voorwaarden gesteld aan de betreffende wijzigingsbevoegdheden.
1.5 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat een omschrijving van de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Tubbergen beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Tot slot gaat hoofdstuk 8 in op het vooroverleg.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Dit hoofdstuk gaat eerst in op de ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving en vervolgens de huidige situatie binnen het plangebied.
2.1 Landschap En Omgeving
Het plangebied bevindt zich ten zuiden, op circa 2,7 kilometer, van de kern Geesteren. De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving kenmerkt zich voornamelijk door verspreid liggende woonerven, (agrarische)bedrijfspercelen en agrarische gronden.
2.2 Het Plangebied
Het plangebied betreft een bedrijfsperceel van een landbouwmechanisatiebedrijf. Het perceel wordt aan de oost- en zuidzijde begrensd door de Haarbrinksweg en een zijtak van deze weg. Aan de overige zijden wordt het plangebied door agrarische gronden omgeven. De bebouwing op het bedrijfsperceel bestaat uit een bedrijfswoning met inwoning en daarbijhorende bedrijfsgebouwen. Tevens is er tussen de bebouwing verharding aanwezig. Het perceel wordt door drie verharde in- en uitritten ontsloten op de Haarbrinksweg en de zijtak van de Haarbrinksweg. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven.
![]() |
Afbeelding 2.1 Luchtfoto plangebied (Bron: PDOK) |
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ruimtelijke Ontwikkeling
3.1.1 Gewenste ontwikkeling
Initiatiefnemer verzamelt al tientallen jaren oude tractoren en machines en sinds enkele jaren exploiteert de initiatiefnemer een mechanisatiebedrijf wat tractoren en onderdelen van tractoren verkoopt en restaureert.
Om het landbouwmechanisatiebedrijf een duurzaam toekomstperspectief te geven en te komen tot een efficiëntere bedrijfsvoering is een uitbreiding van de opslag voor de tractoren en onderdelen hiervan benodigd. De uitbreiding bestaat uit het realiseren van een niet geïsoleerde opslagloods van 808 m2, bestaande deels uit een prefab betonpaneel met metselwerkmotief en groene damwanden.
De loods wordt op het achterste deel van het perceel gerealiseerd, evenwijdig achter een al bestaande schuur.
![]() |
Afbeelding 3.1 Gewenste loods ten behoeve van opslag van tractoren en onderdelen (Bron: Erwin Meinders) |
3.1.2 Landschappelijke inpassing
Voorwaarde aan de voorgenomen ontwikkeling is dat nieuwe bebouwing landschappelijk wordt ingepast. Belangrijk uitgangspunt hierbij is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Voor het voorliggende initiatief heeft Hannink Landschapsvormgeving een Ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 1.
Nabij de geplande nieuwe loods worden enkele bestaande opstallen gesloopt (O). Deze opstallen waren reeds gebouwd zodat het bedrijf kon uitbreiden in het verleden. De uitstraling van de bebouwing is minder fraai, de nieuw te bouwen loods daarentegen wel. Gesteld kan worden dat de sloop van de bestaande bebouwing en de bouw van de nieuwe loods per definitie een verbetering is van de ruimtelijke kwaliteit. Belangrijk voor het plangebied zijn de bestaande houtopstanden (G). De kavelstructuur is parallel aan de Haarbrinksweg georiënteerd en de houtopstanden benadrukken dat. Het vellen of het gedeeltelijk vellen zou onmiddellijke gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de herkenning van het gebied. Behoud is noodzakelijk en dus is de plek voor de nieuwe loods voorbij de houtwal logisch. De nokrichting is gelijk aan de kavelstructuur waarmee het als passend kan worden ervaren. Met betrekking tot het inpassen van de loods moet subtiel om worden gegaan met het aanbrengen van nieuwe beplanting. Een te groot of te robuust element verstoord de landschapsstructuur. Er is juist sprake van een gezond evenwicht tussen de houtopstanden en de open ruimten daar tussen. Om die reden wordt een tweerijige houtsingel aangeplant aan de zijkant van de nieuwe loods. Door het element min of meer te beheren als vrij uitgroeiende heg krijgt het een hoogte van 3 tot 3,5 meter waarmee de loods voor een groot gedeelte landschappelijk kan worden ingepast. Om de landschappelijke inpassing te blijven garanderen dient het element na 7 tot 10 jaar volledig afgezet te worden om daarna opnieuw weer uit te kunnen lopen. Het erfinrichtingsplan is weergegeven in afbeelding 3.2.
![]() |
Afbeelding 3.2 Erfinrichtingsplan Haarbrinksweg 68, Geesteren (Bron: Hannink LV) |
3.2 Verkeer En Parkeren
3.2.1 Algemeen
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersbewegingen die ontstaan door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van zowel de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381(december 2018)' van het CROW als de beleidsnotitie 'Bouwen en Parkeren'.
Uitgaande van de volgende uitgangspunten:
- Functie: Bedrijf arbeidsintensief / bezoekersextensief (industrie, laboratorium, werkplaats);
- verstedelijkingsgraad: niet stedelijk / gemeente Tubbergen (bron: CBS Statline);
- Stedelijke zone: buitengebied;
- parkeerbehoefte (per 100 m2 bvo): minimaal 2,1 en maximaal 2,6;
- verkeersgeneratie (per 100 m2 bvo): minimaal 9,1 en maximaal 10,9 per etmaal.
3.2.2 Situatie plangebied
Het voornemen is om de bedrijfsbebouwing van het landbouwmechanisatiebedrijf op de Haarbrinksweg 68 uit te breiden met een loods ten behoeve van de opslag van tractoren en onderdelen. De bedrijfsactiviteiten en het personeelsbestand ter plaatse zullen met de voorgenomen ontwikkeling niet toenemen. De nieuw te realiseren bebouwing is noodzakelijk om de bestaande buitenopslag van materiaal te overdekken. Voorgenomen uitbreiding van het landbouwmechanisatiebedrijf brengt gelet op de activiteiten (opslag) geen onevenredige toename van verkeersbewegingen of parkeerbehoefte met zich mee. De parkeerbehoefte en verkeersbewegingen blijven nagenoeg gelijk met de huidige situatie.
3.2.3 Conclusie
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen voorliggende ontwikkeling.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.2 Toetsing van het initiatief aan het Rijksbeleid
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze definitie.
Op voorliggende ontwikkeling is onder andere de overzichtsuitspraak ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2 er in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling en er getoetst moet worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking.
In voorliggend geval wordt de situering van een bestaand bedrijfsperceel gewijzigd, maar neemt de omvang van de bedrijfsbestemming niet toe. De bebouwingsoppervlakte van het bedrijfsperceel neemt ten gevolg van de voorliggende ontwikkeling wel toe met 563 m2 . Hierdoor voorziet voorliggend bestemmingsplan in principe dan ook in een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Behoefte
Het uitbreiden van de opslag voor het landbouwmechanisatiebedrijf is noodzakelijk om tot een duurzamere en efficiëntere bedrijfsvoering te komen. Lanz Buldogg service produceert vrijwel alle van de verkochte onderdelen zelf. In de huidige situatie bevindt de opslag van tractoren en onderdelen zich veelal op het erf in de openlucht. Dit zorgt voor een verrommeld erf en gaat ten koste van de ruimtelijke kwaliteit van het erf. Het is daarom wenselijk om een loods ten behoeve van opslag te realiseren om onderdelen en tractoren op te slaan.
Binnen of buiten bestaand stedelijk gebied
Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het is niet wenselijk en realistisch de benodigde uitbreiding elders te realiseren. Volledige verplaatsing naar een locatie elders (bijv. een bedrijventerrein) is eveneens niet realistisch, dit vanwege de goede staat van de bedrijfsbebouwing en de forse investeringen die de afgelopen jaren op de locatie zijn gepleegd. Verplaatsing van het bedrijf betekent gelet hierop kapitaalvernietiging en brengt onevenredige bedrijfseconomische gevolgen met zich mee. Gezien de opzet van het bedrijf in relatie tot het beoogde doel van de uitbreiding is uitbreiding van de bebouwing op de huidige locatie het meest voor de hand liggend. Het uitbreiden van de bouwmogelijkheden op het bestaande bedrijfsperceel betreft de enige realistische mogelijkheid.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
4.2 Provinciaal Beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.
4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.
De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.
- Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
- Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
- Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- 1. Of - generieke beleidskeuzes;
- 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven;
- 3. Hoe - gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het provinciaal beleid zoals genoemd in de Omgevingsvisie Overijssel, die is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
4.3 Gemeentelijk Beleid
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste beleidsdocumenten die van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling worden hieronder in willekeurige volgorde behandeld.
4.3.1 Bestemmingsplan "Tubbergen buitengebied 2016"
4.3.2 Structuurvisie Tubbergen
4.3.3 Casco-benadering in Noordoost-Twente
4.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
Hoofdstuk 5 Milieu- En Omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan of wijzigingsplannen beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan of wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.
5.1 Geluid
5.1.1 Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
5.1.2 Situatie plangebied
De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van de wijziging van de bedrijfsbestemming en het maximum oppervlakte aan bebouwing bij een bestaand landbouwmechanisatiebedrijf. Voorliggend wijzigingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk. Gelet op het vorenstaande zijn de aspecten wegverkeers-, railverkeer- en industrielawaai zijn dan ook niet van toepassing.
In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van de gewenste ontwikkeling ten opzichte van de omgeving.
5.1.3 Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
5.2 Bodemkwaliteit
5.2.1 Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een vooronderzoek bodem verricht conform de richtlijnen NEN 5725. In dit geval is bodemonderzoek uitgevoerd door Kruse Groep. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Voor de complete rapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 van deze toelichting.
5.2.2 Situatie plangebied
Aan de noordwestzijde van het bedrijfsterrein zal een opslagloods gebouwd worden voor het opslaan van onderdelen en de stalling van tractoren. Hiervoor dient het huidige bouwvlak gewijzigd te worden. Aan de zuidwestzijde van het terrein worden een kapschuur en een overkapping gesloopt en zal het terrein worden ingericht als weiland.
Ter plaatse van de toekomstige opslagloods is het terrein altijd in gebruik geweest als weiland. Het deel ter plaatse van de houtwal en het weiland, dat een agrarische bestemming zal krijgen is altijd in gebruik geweest als houtwal en weiland. Er is geen informatie beschikbaar, waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is. De onderzoekslocatie kan daarom als onverdacht worden beschouwd. Aangezien er geen verontreiniging zijn te verwachten, wordt de bodem geschikt geacht voor de beoogde bestemming.
Ter plaatse van de erfverharding ten noorden van de werkplaats zal de bestemming gewijzigd worden in bedrijf. Het terreindeel is momenteel in gebruik als erfverharding en zal ongewijzigd blijven. Hiervoor was het terreindeel altijd in gebruik als weiland. Er is geen informatie waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is en dit deel van de onderzoekslocatie kan daarom eveneens als onverdacht worden beschouwd. Aangezien er geen verontreiniging zijn te verwachten, wordt de bodem geschikt geacht voor de beoogde bestemming.
Van het westelijke deel van de locatie wordt de bedrijfsbestemming gewijzigd in agrarisch. Het terreindeel is in gebruik geweest als stalling voor tractoren en de opslag van materialen. Aan de oostzijde bevindt zich een zeecontainer met een lekbak. In de lekbak bevond zich in het verleden een dieseltank. Momenteel bevinden zich hier 2 vaten met dieselolie, enkele vaatjes met olie en een aantal jerrycans. Ook heeft het voormalige asbesthoudende dak van de kapschuur in het verleden afgewaterd op onverhard terrein. Op basis hiervan kan niet worden uitgesloten dat er sprake is van een bodemverontreiniging en dat het terrein geschikt is voor de beoogde bestemming (weiland). Om de bodemkwaliteit op dit deel van het terrein vast te stellen wordt een verkennend bodemonderzoek geadviseerd.
Aangezien op dit deel van het terrein de huidige activiteiten beëindigd worden, dient een eindsituatie bodemonderzoek uitgevoerd te worden, om vast te kunnen stellen of deze een (negatieve) invloed hebben gehad op de bodemkwaliteit. Het verkennend bodemonderzoek wordt gecombineerd met het eindsituatie bodemonderzoek.
Op het deel van het terrein waarvan de bedrijfsbestemming niet wijzigt is geen aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk. De voormalige asbestverdachte druppelzones na bij de aanleg van verhardingen en de bouw van de nieuwe schuur niet meer te onderzoeken. De mogelijke verontreiniging ter plaatse van de voormalige kapschuur bevindt zich in de huidige situatie onder een betonvloer. Aangezien de situatie ter plaatse niet gewijzigd zal worden, is er op dit moment geen bodemonderzoek noodzakelijk.
Ter plaatse van de voormalige ondergrondse brandstoftanks is de ondergrond licht verontreinigd met minerale olie. Aangezien de verontreiniging waarschijnlijk na 1987 is ontstaan is er sprake van een geval van zorgplicht en is sanering van de lichte verontreiniging noodzakelijk. De lichte verontreiniging in de ondergrond vormt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging omdat op dit deel van het terrein de situatie ongewijzigd zal blijven.
5.2.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodem, in navolging van bovenstaande aanbevelingen, geen belemmering vormt voor voorliggend plan. In de regels zal een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen om te waarborgen dat eindonderzoek en eventuele noodzakelijke sanering plaatsvindt.
5.3 Luchtkwaliteit
5.3.1 Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:
- Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.2 Situatie plangebied
In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling in vergelijking met voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen, vooral omdat er geen onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen te verwachten is, dat voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. De oppervlakte van de bedrijfsbestemming neemt niet toe. Daarnaast is de uitbreiding bedoeld voor opslag van onderdelen en tractoren, van een relevante toename van de emissie fijnstof of stikstofdepositie is geen sprake. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
5.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.
5.4 Externe Veiligheid
5.4.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
- het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- het Registratiebesluit externe veiligheid;
- het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
- het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
- het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- de Regeling basisnet;
- de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
De regelgeving omtrent het vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleiding is vastgesteld in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
5.4.2 Situatie plangebied
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is hierbij weergegeven met de rode omlijning.
![]() |
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
- zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
- zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
- niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving aangaande externe veiligheid.
5.5 Milieuzonering
5.5.1 Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
5.5.2 Gebiedstypen
Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Rondom het plangebied is geen sprake van matige of sterke functiemenging. Daarom wordt in voorliggend geval uitgegaan van het omgevingstype “rustige woonwijk".
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
5.5.3 Beoordeling
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.4 Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.
5.6 Ecologie
5.6.1 Algemeen
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.
5.6.2 Gebiedsbescherming
5.6.3 Soortenbescherming
5.6.4 Conclusie
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling.
5.7 Archeologie & Cultuurhistorie
5.7.1 Archeologie
5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
5.8 Wateraspecten
5.8.1 Vigerend beleid
5.8.2 Waterparagraaf
5.9 Besluit Milieueffectrapportage
5.9.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een wijzigingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het wijzigingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het wijzigingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het wijzigingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het wijzigingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het wijzigingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het wijzigingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
5.9.2 Situatie plangebied
Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 7,4 kilometer afstand van het plangebied. In paragraaf 5.6.2.1 wordt ingegaan op de effecten van het voornemen op Natura 2000-gebieden. Gelet op deze afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat er geen sprake is van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Gedurende de bouwfase van de nieuw te realiseren opslagloods zal het aantal verkeersbewegingen zo veel als mogelijk worden beperkt door gebruik te maken van doordachte rijschema's en effectief beladen transporten. Verder zal er waar mogelijk gewerkt worden met elektrische werktuigern, dit als vervanging van de met diesel aangedreven werktuigen. Wat betreft de gebruiksfase van het voorgenomen initiatief vindt de opslag op het perceel nu plaats in de buitenlucht. Op basis van dit wijzigingsplan wordt het inpandig opslaan van onderdelen mogelijk gemaakt. Dit voornemen zorgt niet voor een extra stikstofuitstoot dan in de bestaande situatie het geval is. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
Drempelwaarde Besluit m.e.r.
Dit wijzigingsplan voorziet in principe in een directe eindbestemming 'Bedrijf' voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit wijzigingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C en D van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. In voorliggend geval is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject aangezien gelet op de aard en de omvang van de ontwikkeling, er is sprake van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is dan genoemd in onderdeel C en D van het Besluit m.e.r.. Het voorliggende intiatief heeft geen verkeersaantrekkende werking (zie paragraaf 3.2.2) aangezien bestaande buitenopslag wordt overdekt. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit wijzigingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
5.9.3 Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit wijzigingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Aspecten En Planverantwoording
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.
6.2 Opzet Van De Regels
6.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn enkele in het kader van de SVBP2012 verplichte begrippen en enkele aanvullende begrippen opgenomen die dienen ter verduidelijking van de in dit wijzigingsplan gehanteerde definities. Voor het overige worden de begrippen zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied2016" onverkort van toepassing verklaard.
- Wijze van meten (Artikel 2)
de wijze van meten zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" wordt onverkort van toepassing verklaard.
6.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De bestemmingsregels van de (dubbel)bestemmingen Bedrijf, Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' worden onverkort van toepassing verklaard.
6.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Omdat het in dit geval een wijzigingsplan betreft zijn de algemene regels zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" onverkort van toepassing verklaard, met dien verstande dat in dit hoofdstuk, in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening', regels ten aanzien van anti-dubbeltelregel en parkeren zijn opgenomen.
6.2.5 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
6.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Artikel 3 Agrarisch - 1
De gronden die worden uitgeruild ten behoeve van het wijzigen van de bedrijfsbestemming krijgen de bestemming 'Agrarisch - 1'. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen.
'Artikel 4 Bedrijf
Zoals eerder is vermeld is het maximum oppervlakte bedrijfsgebouwen en overkappingen vergroot met 25% van het huidige 'maximum oppervlak' en is het bestemmingsvlak Bedrijf qua situering gewijzigd. Op de verbeelding van het wijzigingsplan is deze maatvoering aangepast. De nieuw te realiseren loods zal landschappelijk worden ingepast zoals is weergegeven in het Erfinrichtingsplan om tot een goede landschappelijke inpassing te komen. Hiervoor is in de specifieke gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Voor het overige zijn de bestemmingsregels zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" voor wat betreft de bestemming Bedrijf onverkort van toepassing verklaard op het plangebied. Op de verbeelding wordt deze bestemming weergegeven.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
De regels behorende bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3, zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" en het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" zijn onverkort van toepassing verklaard.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 4
De regels behorende bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4, zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" en het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" zijn onverkort van toepassing verklaard.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval zijn er geen te verhalen kosten, zodat er geen exploitatieovereenkomst is afgesloten. De gemeentelijke kosten, waaronder leges, komen voor rekening van de aanvrager. Met de aanvrager wordt daarnaast een overeenkomst gesloten waarin tevens de planschade is afgedekt.
Hoofdstuk 8 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen
8.1 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
8.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
8.1.2 Provincie Overijssel
Dit wijzigingsplan wordt niet voorgelegd aan de provincie Overijssel in het kader van het vooroverleg, aangezien er sprake is van een kleinschalige uitbreiding van bedrijfsbebouwing (realiseren nieuwe opslagloods), zonder dat de bedrijfsbestemming wordt vergroot. Een dergelijke ontwikkeling komt overeen met categorie B3 'Plannen/projectbesluiten voor een uitbreiding van een bestaand en bestemd bedrijf, mits deze kleinschalig van omvang zijn' uit de vooroverleglijst van de provincie Overijssel.
8.1.3 Waterschap Vechtstromen
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'normale procedure'. Uit inhoudelijk overleg met het waterschap Vechtstromen is gebleken dat het waterschap geen bezwaren heeft tegen voorgenomen ontwikkeling en dat er geen aanvullend overleg met het waterschap gevoerd hoeft te worden.
8.2 Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is afgezien van een voorontwerp wijzigingsplan.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerp wijzigingsplan heeft voor een termijn van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn er geen zienswijzen binnen gekomen.
Bijlage 1 Erfinrichtingsplan
Bijlage 2 Eindonderzoek Bodem
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan
Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan
Bijlage 2 Rapport Bodemonderzoek
Bijlage 2 Rapport bodemonderzoek
Bijlage 3 Watertoets Resultaat
Bijlage 3 Watertoets resultaat