Buitengebied, Ootmarsumseweg 332 en 332a in Reutum
Wijzigingsplan - Gemeente Tubbergen
Vastgesteld op 23-01-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het wijzigingsplan "Buitengebied, Ootmarsumseweg 332 en 332a in Reutum" met identificatienummer 'NL.IMRO.0183.BUIWPOOTM332EN332A-VG01' van de gemeente Tubbergen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;
1.3 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
een dienstverlenend beroep of een bedrijf dat op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met dien verstande dat er geen detailhandel is toegestaan met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.7 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.8 appartement:
een geheel van bijbehorende vertrekken als afzonderlijk gemeubileerde woongelegenheid, bedoeld voor verblijfsrecreatie, in een groter gebouw;
1.9 archeologische waarden:
oudheidkundige waarden in de bodem die van belang zijn voor de kennis en studie van (de culturele overblijfselen van) de beschavingsgeschiedenis;
1.10 archeologisch waardevol terrein:
een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.12 bed and breakfast:
een verblijfsrecreatieve medegebruiksvorm als ondergeschikte activiteit in een (bedrijfs)woning, waarbij in de (bedrijfs)woning periodiek kortdurend recreatief verblijf wordt verschaft en ontbijt wordt geserveerd, gedreven door de bewoner(s) van die (bedrijfs)woning. Onder bed and breakfast wordt in ieder geval niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
1.13 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, een aan huis verbonden beroep daaronder niet begrepen;
1.14 bedrijfsgebouw:
een gebouw, geen bedrijfswoning zijnde, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.15 bestaand:
ten aanzien van de vóór 1998 aanwezige bouwwerken, ten aanzien van de legaal aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik;
- bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het Bestemmingsplan Buitengebied Tubbergen 2016;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijbehorend bouwwerk:
een architectonisch ondergeschikte uitbreiding van een woonhuis/bedrijfswoning dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend woonhuis/bedrijfswoning verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.19 boerderijkamers:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf en of in combinatie met het serveren van ontbijt;
1.20 boomteelt:
de teelt van boomkwekerijgewassen, zoals laanbomen, klimplanten, rozen inclusief onderstammen en buitenrozen, coniferen, sierheesters, kerstbomen, heidesoorten, bos- en haagplantsoen en vruchtbomen en- struiken inclusief vruchtboomonderstammen;
1.21 boomteeltbedrijf:
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van boomkwekerijgewassen:
1.22 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk:
1.23 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.26 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.27 camper:
motorvoertuig dat is ingericht om te kunnen slapen en te verblijven;
1.28 cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.30 extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, de aanleg van een vis- of picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 groepsaccommodatie
(deel van) een gebouw welke blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers waar een dagverblijf beschikbaar is waarin de gasten mede huishoudelijke werkzaamheden verrichten;
1.33 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.34 huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals keuken, sanitaire voorzieningen en entree, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen worden daaronder niet begrepen;
1.35 inpassingsplan:
een plan waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze een ontwikkeling wordt ingepast op het betreffende perceel en in relatie tot de omgeving;
1.36 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor ingevolge de Woningwet een omgevingsvergunning is vereist;
1.37 kleinschalige duurzame energiewinning:
winning van energie uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, aard- en omgevingswarmte;
1.38 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.39 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
1.40 overkapping:
een bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
1.41 parkeren:
een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen;
1.42 peil:
- a. indien op het land wordt gebouwd:
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het aansluitende terrein na voltooiing van de bouw plus maximaal 60 centimeter;
- 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- b. indien over of in het water wordt gebouwd:
- 1. het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.43 permanente bewoning;
bewoning door een of meer personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken;
1.44 plattelandskamers:
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf en of in combinatie met het serveren van ontbijt;
1.45 productiegebonden detailhandel:
een ondergeschikte vorm van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.46 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.47 prostitutiebedrijf:
een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie;
1.48 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privéhuis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.49 sierteelt:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken;
1.50 stacaravan/chalet
een kampeermiddel, al dan niet voorzien van een as/wielstelsel, dat mede gelet op de afmetingen kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;
1.51 stallen:
in een garage of andere bewaarplaats zetten;
1.52 voertuig:
vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren;
1.53 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de feitelijke indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.54 vrij beroep:
een professionele dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij gebruik wordt gemaakt van verworvenheden verkregen door een academische of hogere beroepsopleiding. Het vrije beroep dient te worden uitgeoefend door de gebruiker van de woning;
1.55 wonen:
het gehuisvest zijn in een woning;:
1.56 woning:
een complex van ruimten in een gebouw dat dient voor huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.57 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden. Alle aangebouwde bijbehorende bouwwerken maken daarbij onderdeel uit van het woonhuis;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 afstand tot de (bouw)perceelgrens
tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst;
2.7 afstand tot de weg
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de zijde van de weg;
2.8 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woonhuizen en bijbehorende bouwwerken, al dan niet in combinatie met en in ondergeschikte mate ruimte voor:
- 1. een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf dan wel een vrij beroep;
- 2. mantelzorg;
- 3. bed and breakfast;
- 4. bestaande kleinschalige kampeerterreinen;
- 5. een agrarische handelsonderneming, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - agrarische handelsonderneming";
- 6. een atelier, ter plaatse van de aanduiding "atelier";
- 7. een autobedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - autobedrijf";
- 8. een autoherstelinrichting, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - autoherstelinrichting";
- 9. een buitenstalling, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - buitenstalling";
- 10. een chalet, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - chalet";
- 11. dagrecreatie, ter plaatse van de aanduiding "dagrecreatie";
- 12. een dierenartsenpraktijk, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - dierenartsenpraktijk";
- 13. een dierenpension, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - dierenpension";
- 14. een eierengroothandel, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - eierengroothandel";
- 15. een garagebedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf";"
- 16. een hondenkennel, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - hondenkennel";
- 17. een houtbewerkingsbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - houtbewerkingsbedrijf";
- 18. een installatiebedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf";
- 19. een kinderdagverblijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf";
- 20. kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van pensions en vakantieappartementen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kleinschalige verblijfsrecreatie';
- 21. een klussenbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - klussenbedrijf";
- 22. een lasbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - lasbedrijf";
- 23. een meubelmakerij, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - meubelmakerij";
- 24. een motorherstelinrichting, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - motorherstelinrichting";
- 25. een onderhoudsbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - onderhoudsbedrijf";
- 26. opslag, niet zijnde opslag van brand- en explosiegevaarlijke stoffen, goederen en/of materialen, ter plaatse van de aanduiding "opslag";
- 27. een paardentrailershandelsbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - handel in paardentrailers";
- 28. een paardentrainingsbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - paardentrainingsbedrijf";
- 29. een (para-)medische praktijkruimte, ter plaatse van de aanduiding "praktijkruimte";
- 30. een timmerwerkplaats, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkplaats";
- 31. een handel in veevoeder, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - veevoederhandel";
- 32. vuurwerkopslag, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - vuurwerkopslag";
- 33. een werktuigenstalling, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - werktuigenstalling";
- 34. een winkel, ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
- 35. workshops, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - workshops";
tenzij ter plaatse van de aanduiding "wonen uitgesloten", in welk geval geen woonhuizen en bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan;
- b. woonhuizen op de wijze van plattelandswoningen en bijbehorende bouwwerken bij plattelandswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, een vrij beroep, mantelzorg, mantelzorg en/of bed and breakfast, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning";
- c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van landgoederen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - landgoed”;
met daaraan ondergeschikt:
- d. kleinschalige duurzame energiewinning;
- e. wegen en paden;
- f. water;
met de daarbijbehorende:
- g. tuinen, erven en terreinen;
- h. paardrijbakken;
- i. parkeervoorzieningen;
- j. andere bouwwerken;
waarbij ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - handhaven hoofdvorm", het behoud en het herstel van de bestaande hoofdvorm van de woonhuizen wordt nagestreefd.
3.2 Bouwregels
Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels binnen de bestemming zijn toegelaten, met uitzondering van functies die op basis van VAB+ beleid zijn toegelaten, in welk geval vervangende nieuwbouw is toegestaan waarbij de inhoud van de bestaande bebouwing niet mag worden vergroot.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- het behoud van de archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde -Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Algemene bouwregels
6.2 Afwijken van de algemene bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.1.1 onder a in die zin dat gebouwen dichter op de weg worden gebouwd, mits:
- a. instemming is verkregen van de wegbeheerder vanuit een oogpunt van wegbeheer en/of verkeersveiligheid;
- b. de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
- c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik en laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie, anders dan in de regels van het bestemmingsplan is toegelaten;
- b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- c. het gebruik en laten gebruiken van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouw- en gebruiksactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik en laten gebruiken van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties en/of standplaatsen voor detailhandel, tenzij hiervoor ingevolge een wettelijk voorschrift een vergunning, en/of afwijking is verleend;
- e. het storten van puin en afvalstoffen, anders dan in de vorm van opslag ten dienste van een loon- en grondverzetsbedrijf voor een periode van maximaal zes maanden per kalenderjaar en met uitzondering van organisch materiaal zoals bladeren, berm- en slootmaaisel ter verbetering van de bodemstructuur van de agrarische gronden voor een periode van maximaal twaalf maanden per kalenderjaar;
- f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
- g. het gebruik en laten gebruiken van gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame of daarmee gelijk te stellen weilandborden, anders dan tijdelijke borden overeenkomstig de redelijke eisen van welstand;
- h. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken voor bedrijfsmatige kamerverhuur;
- i. het gebruik en laten gebruiken van bijbehorende bouwwerken, recreatiewoningen, boerderijkamers, plattelandskamers, groepsaccommodaties, kampeermiddelen en stacaravans ten behoeve van permanente bewoning;
- j. het gebruik van bijgebouwen, recreatiewoningen, boerderijkamers, plattelandskamers, groepsaccommodaties, kampeermiddelen, chalets en stacaravans ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders dan wel elders werkzaam zijnde arbeiders;
- k. het gebruik en laten gebruik van (zelfstandig) bewonen van gebouwen, niet zijnde woningen.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan
8.2 vrijwaringszone - radarverstoringsgebied
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- a. het bepaalde in het plan op ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, met dien verstande dat de afstand tussen enige bouwgrens en de weg niet wordt verkleind, de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, en de afwijking noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- b. de bij recht in de regels gegeven afmetingen en percentages, met uitzondering van de inhouds- en oppervlaktematen, tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages;
- c. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen, waaronder overkappingen, in die zin dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen, gebouwtjes en overkappingen, ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, mits:
- 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen, waaronder overkappingen, per kampeerterrein ten hoogste 50 m2 zal bedragen;
- 2. de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
- 3. de dakhelling van een gebouw of een overkapping ten minste 15o zal bedragen;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
- d. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen de bouwgrens of daar waar geen sprake is van een bouwgrens, de voorgevel, de grenzen of de voorgevel naar de buitenzijde worden overschreden door:
- 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
- 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
- 3. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen,
- 4. erkers over maximaal 3/5 deel van de gevelbreedte, mits de afstand tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 2,00 m bedraagt, tenzij gebouwen aaneengebouwd zijn;
mits de bouwgrens met niet meer dan 1,00 m wordt overschreden;
- e. de bestemmingsregels ten behoeve van de bouw van kleine niet voor wonen bestemde bouwwerken voor (semi-)openbare diensten met dien verstande dat:
- 1. de inhoud ten hoogste 50 m3 bedraagt;
- 2. in afwijking van het gestelde onder 1 de inhoud van gebouwen ten behoeve van gasdrukregel- en meetstation ten hoogste 15 m3 bedraagt;
- 3. de bouwhoogte van de gebouwen ten hoogste 5,00 m bedraagt;
- 4. deze afwijking niet van toepassing is binnen de bestemming 'Bos - Natuur';
- f. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van andere bouwwerken, met dien verstande dat de bouwhoogte wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- g. de bestemmingsregels van de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de inrichting van een camperterrein, mits:
- 1. het terrein uitsluitend gebruikt mag worden voor de plaatsing van ten hoogste 25 campers;
- 2. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat de bebouwing op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
- 3. het terrein op of direct aansluitend aan een agrarische bedrijfskavel of een voormalige agrarische bedrijfskavel wordt aangelegd. Indien daarvan geen sprake is, zal met maatwerk sprake moeten zijn van een goede landschappelijke inpassing;
- 4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de landschappelijke en natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt verwijderd, mits:
- 1. na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
- b. enige bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van de bouw van zend-, ontvangst- en/of sirenemasten met een bouwhoogte van ten hoogste 45,00 m, mits:
- 1. sitesharing op een bestaande mast of locatie in alle redelijkheid niet mogelijk is;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de landschappelijke en natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- c. in enige bestemming de oppervlaktemaat van vrijstaande bijbehorende bouwwerken kan worden gewijzigd, mits:
- 1. bij toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels en uitgangspunten van het beleid 'Buitengebied met Kwaliteit' worden toegepast, en dat indien deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
- 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de landschappelijke en natuurlijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 12.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het 12.1 sub a met maximaal 10%.
- c. 12.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.2 sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in 12.2 sub a na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. 12.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen bestemmingsplan 2006, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied, Ootmarsumseweg 332 en 332a in Reutum" van de gemeente Tubbergen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Door verscheidene omstandigheden en processen is op de Nederlandse woningmarkt krapte ontstaan. Naast het bouwen van nieuwe woningen helpt ook het op een andere wijze gebruiken van bestaande woningen tegen deze krapte. Middels functieverandering kan bestaande bouw bruikbaar worden gemaakt voor regulier wonen, zo ook door het herbestemmen van bestaande bedrijfswoningen.
Voorliggend plan betreft een dergelijk initiatief om een bestaande aaneengebouwde bedrijfswoning met twee wooneenheden met een bedrijfsbestemming te herbestemmen tot reguliere woning met een woonbestemming. Het plan heeft betrekking op de bedrijfswoning aan de Ootmarsumseweg 332/332a te Reutum. De percelen kennen de bestemming 'Bedrijf' met de aanduiding 'opslag'. Op het perceel staat een loods met een oppervlakte van circa 515 m2. De bedrijfsmatige activiteiten welke voorheen op het perceel werden ontplooid zijn al enkele jaren beëindigd. De bestaande bedrijfswoning mag enkel worden bewoond door personen die met het aldaar gevestigde bedrijf zijn verbonden. Om de overdracht van de wooneenheden op derden mogelijk te maken dient de bedrijfswoning te worden bestemd als reguliere woning. Met het toevoegen van een reguliere woning aan de woningvoorraad wordt een kleine bijdrage geleverd aan het tegengaan van de woningmarktkrapte.
Deze herbestemming kan worden gerealiseerd middels een in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan' opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Met deze wijzigingsbevoegdheid zijn Burgermeester en Wethouders bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat de bestemming 'Bedrijf', ten behoeve van functieverandering wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Daarbij gelden enkele voorwaarden waaraan moet worden getoetst, onderhavig plan voldoet aan deze voorwaarden (paragraaf 3.3.3) en middels de wijzigingsbevoegdheid kan daarom worden overgegaan tot het wijzigen van de bestemming.
Voorliggend wijzigingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologische kader en toont aan dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening' en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gesitueerd in het buitengebied van de gemeente Tubbergen aan de Ootmarsumseweg 332/332a te Reutum. Dit betreft de N349 welke Albergen verbindt met Ootmarsum. Ter hoogte van het plangebied is de maximumsnelheid 50 km per uur. Ten oosten en noorden van het plangebied bevinden zich enkele woonpercelen. Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich enige bedrijvigheid in de vorm van een schilderbedrijf, autobedrijf/garage en een onbemand tankstation. Ten zuiden van het plangebied is sprake van agrarische gronden. Figuur 1.1 toont de geografische ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving. Figuur 1.2 toont de bestaande situatie en begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.1 Geografische ligging plangebied
Figuur 1.2 Bestaande situatie en planbegrenzing
1.3 Vigerend Planologisch Regime
Bestemmingsplan(nen)
Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen "Tubbergen Buitengebied 2016" en "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan". Deze bestemmingsplannen zijn respectievelijk op 23 mei 2016 en 15 december 2020 door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen vastgesteld. Figuur 1.3 toont de ter plaatse vigerende planologische situatie. Deze situatie wordt navolgend nader toegelicht.
Figuur 1.3 Vigerende planologische situatie
Bedrijf
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor alle vormen van niet-agrarische bedrijvigheid. Hierbij zijn onder andere toegestaan bedrijfsgebouwen en overkappingen met daarbijbehorende bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf, een vrij beroep, mantelzorg en/of bed and breakfast. Ter plaatse van de functieaanduiding 'opslag' zijn bedrijfsgebouwen en overkappingen bestemd voor opslag, niet zijnde opslag van explosiegevaarlijke stoffen. Tevens toegestaan zijn daarbijbehorende tuinen, erven en terreinen, paardrijbakken, parkeervoorzieningen en andere bouwwerken.
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen en bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden bouwregels. Per bestemmingsvlak zijn uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één bedrijf toegestaan. De gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen zal ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (m2)" aangegeven oppervlakte bedragen. Voor de bestemming geldt een maximum oppervlakte van 655 m2.
In artikel 6.6.2 'Functieverandering naar wonen' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee Burgermeester en Wethouders de bestemming kunnen wijzigen naar 'Wonen'.
Waarde - Archeologie 3
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, zijn aangetoond dat geen archeologische waarden worden geschaad.
Overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan
De voor 'overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, niet zijnde boom- en sierteelt binnen de bouwpercelen en met uitzondering van bestaande locaties waar sierteelt, boomteelt, houtteelt of overige opgaande teeltvormen aanwezig zijn, zoals die zijn opgenomen in de bijlage bij de toelichting.
Vrijwaringszone - radarverstoringsgebied
De voor 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim. Op de met 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zal de bouw- of tiphoogte van bouwwerken binnen de ter plaatse voorkomende bestemmingen ten hoogste 115 m ten opzichte van NAP bedragen.
Strijdigheid
De bedrijfsmatige activiteiten welke ter plaatse van het plangebied werden ontplooid zijn beëindigd. Het bewonen van de wooneenheden Ootmarsumseweg 332 en 332a door een huishouden dat geen verbinding heeft met het aldaar gevestigde bedrijf is in strijd het bestemmingsplan. Om de overdracht van de wooneenheden op derden en reguliere bewoning van het woonhuis mogelijk te maken dient de bedrijfswoning te worden herbestemd. Dit is mogelijk door de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen naar 'Wonen' middels de in artikel 6.6.2 opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Hierbij moet worden voldaan aan de opgenomen voorwaarden:
- a. Na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 37 en/of artikel 4 of 5 van overeenkomstige toepassing zijn;
- b. De bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
- c. In geval sprake is van bedrijfs- en recreatieve functie een passende op de bedrijfsactiviteit afgestemde aanduiding binnen het bestemmingsvlak voor wonen wordt aangebracht;
- d. Er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- e. Geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Toets
- a. In onderhavig wijzigingsplan worden de regels van artikel 37 (Wonen) van het hiervoor genoemde bestemmingsplan opgenomen;
- b. De bedrijfsactiviteiten ter plaatse van het plangebied zijn al reeds 20 jaar beëindigd;
- c. In de toekomstige situatie zal geen sprake meer zijn van bedrijfsmatige activiteit;
- d. Op het naastliggend erf aan de Ootmarsumseweg 330 en 330a bevindt zich Schilderbedrijf Deterink. Aan de Ootmarsumseweg 326 bevindt zich Finkers Auto's en EGR Reiniging en een onbemand tankstation van Argos. Door de bestemmingswijziging is geen sprake van onevenredige schade in de zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 4.9 Bedrijven en milieuzonering;
- e. De bestemmingswijziging brengt geen onevenredige afbreuk aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Het plan is in overeenstemming met de voorwaarden, derhalve kan van de wijzigingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt. Voorliggend wijzigingsplan voorziet daarmee in het gewijzigde planologische regime waarmee het plan wordt gerealiseerd.
1.4 Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "Buitengebied, Ootmarsumseweg 332 en 332a in Reutum" bestaat uit de volgende stukken:
- toelichting;
- bijlagen bij de toelichting;
- verbeelding (tek.no. NL.IMRO.0183.BUIWPOOTM332EN332A-VG01)
- regels;
- bijlagen bij de regels.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
De toelichting van het bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water die bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn betrokken en beoordeeld. In Hoofdstuk5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt de juridische procedure tot vaststelling beschreven en verantwoord. In Hoofdstuk 6 wordt de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Tot slot wordt in Hoofdstuk 7 ingegaan op de planologische procedure aan de hand van de onderwerpen vooroverleg en zienswijzen.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plan
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied is gesitueerd aan de Ootmarsumseweg 332/332a te Reutum en ligt in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Het perceel is ingericht met een aaneengebouwde bedrijfswoning met twee wooneenheden met bijbehorende bijgebouwen, tuininrichting, parkeergelegenheid en het bedrijfsgedeelte. Dit bedrijfsgedeelte betreft een loods van circa 515 m2 met daaromheen verharding. De bedrijfsactiviteiten zijn al 20 jaar geleden beëindigd en het perceel wordt daarmee feitelijk al gebruikt voor regulier wonen.
Figuur 2.1 Straatbeeld van de bestaande situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Het initiatief voorziet niet in fysieke wijzigingen in de inrichting van de woning of het perceel. Er vindt enkel een juridisch-planologische wijziging plaats in de zin dat de bestaande bestemming 'Bedrijf' met bijkomende aanduiding 'opslag' wordt gewijzigd naar 'Wonen'. Tevens wordt de aanduiding 'aaneengebouwd' opgenomen ter plaatse van het woonhuis. De overige ter plaatse geldende dubbelbestemming 'Archeologie – 3' en gebiedsaanduidingen worden overgenomen en blijven van toepassing. De regels voor 'Wonen' worden conform artikel 37 van het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" overgenomen.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel
In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.
Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.
Om de omgevingsvisie tot uitvoering te brengen bevat deze een uitvoeringsmodel. In dat model staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die ruimtelijke onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Voorliggend plan is getoetst aan de relevante beleidsregels uit de provinciale verordening en worden in de navolgende hoofdstukken beschreven.
3.2.3 Conclusie provinciaal beleid
Geconcludeerd wordt dat de in het voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Tubbergen
3.3.2 Beleid Buitengebied met kwaliteit
3.3.3 Bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan"
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Algemeen
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
4.2 Bodem
4.2.1 Algemeen
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
4.2.2 Planspecifiek
In het kader van de bestemmingswijziging is een verkennend bodemonderzoek NEN 5740 uitgevoerd door Lycens B.V. De rapportage behorende bij het onderzoek is bijgevoegd bij voorliggende toelichting als Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek. Navolgend worden de bevindingen van het onderzoek toegelicht.
De baksteenhoudende bovengrond bevat een licht verhoogd gehalte aan PAK en de visueel schone bovengrond bevat een licht verhoogd gehalte aan lood. De achtergrondwaarden worden in geringe mate overschreden. De ondergrond blijkt niet verontreinigd te zijn met de onderzochte parameters.
In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond.
De gestelde "hypothese onverdachte locatie" dient te worden verworpen doordat in de bovengrond licht verhoogde gehalten zijn gemeten. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.
De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater geen belemmering vormt voor de geplande planologische procedure.
4.2.3 Conclusie
Het (milieu)aspect bodem(kwaliteit) vormt geen belemmering voor dit plan.
4.3 Water
4.3.1 Algemeen
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Waterschap Vechtstromen
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
Het Waterschap heeft de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staan de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
- 1. de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
- 2. de waterkwaliteit die onder druk staat;
- 3. de transitie naar een duurzame ontwikkeling.
4.3.2 Planspecifiek
Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een gewijzigd juridisch-planologisch regime. Volledigheidshalve is de watertoets uitgevoerd gezien deze verplicht is voor ruimtelijke plannen. Het toetsingsdocument is opgenomen bij de toelichting als Bijlage 2 Digitale watertoets. Uit de watertoets is gebleken dat sprake is van een 'geen belang procedure'. Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan daarmee geen waterschapsbelangen schaadt.
4.3.3 Conclusie
Het (milieu)aspect water vormt geen belemmering voor dit plan.
4.4 Cultuurhistorie
4.4.1 Algemeen
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.
4.4.2 Planspecifiek
Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten of bijzondere cultuurhistorische waarden. In de omgeving van het plangebied is eveneens geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle elementen. Gezien dit plan uitsluitend voorziet in een bestemmingswijziging zal geen sprake zijn van de negatieve beïnvloeding van bestaande cultuurhistorie.
4.4.3 Conclusie
Het (milieu)aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.
4.5 Archeologie
4.5.1 Algemeen
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
4.5.2 Planspecifiek
Ter plaatse van het plangebied geldt in de bestaande situatie de dubbelbestemming 'Archeologie - 3'. Hiermee zijn eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem beschermd tegen ingrepen die kunnen leiden tot afbreuk van die waarden. Voorliggend plan voorziet uitsluitend in een bestemmingswijziging, er worden geen fysieke (bodem)ingrepen voorzien die kunnen leiden tot afbreuk van archeologische waarden. Daarbij blijft de archeologische dubbelbestemming met het hierin vervatte beschermingsregime behouden middels voorliggend plan. Er kan derhalve worden uitgesloten dat eventuele archeologische waarden worden geschaad als gevolg van onderhavig plan.
4.5.3 Conclusie
Het (milieu)aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit plan.
4.6 Flora En Fauna
4.6.1 Algemeen
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in het gebied en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
- 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
- 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
- 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
4.6.2 Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet uitsluitend in een bestemmingswijziging. De bestaande inrichting en het feitelijke huidige gebruik wijzigen niet. Er worden geen fysieke ingrepen zoals sloop of bomenkap voorzien die kunnen leiden tot afbreuk van ecologische waarden. Er kan derhalve worden uitgesloten dat eventuele ecologische waarden worden geschaad als gevolg van onderhavig plan.
4.6.3 Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor dit plan.
4.7 Akoestiek
4.7.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
4.7.2 Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet uitsluitend in een bestemmingswijziging. Er worden geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd of wijzigingen aan bestaande gevoelige objecten mogelijk gemaakt. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
4.7.3 Conclusie
Het (milieu)aspect akoestiek vormt geen belemmering voor dit plan.
4.8 Luchtkwaliteit
4.8.1 Algemeen
De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
- negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
- mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
4.8.2 Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet uitsluitend in een bestemmingswijziging. Er worden geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd of wijzigingen aan bestaande gevoelige objecten mogelijk gemaakt. Geconstateerd wordt dat het plan NIBM is.
4.8.3 Conclusie
Het (milieu)aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
4.9.1 Algemeen
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering'
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
4.9.2 Onderzoek
Een gebied kan aangemerkt worden als een gemengd gebied als "direct naast woningen andere functies voorkomen zoals kleine bedrijven en sportvelden" (ABRvS 1 december 2010, 201008212/1/R1 en 201008213/2/R1, LJN BO6591), als de woning(en) gelegen zijn aan de rand van een woonwijk, omgeven door (spoor)wegen en nabij een instelling voor voortgezet onderwijs (ABRvS 4 augustus 2010, 200908729/1/R2, LJN BN3151), of als ter plaatse naast woningen ook kleine bedrijven voorkomen (ABRvS 21 juni 2010, 201003018/1/R1 en 201003018/2/R1, LJN BM9627). Ook de menging van woningen, een bedrijfsverzamelgebouw, een belastingkantoor, een vestiging van het CWI en een bedrijf leidt tot een gemengd gebied (ABRvS 24 november 2004, 200404442/1, LJN AR6301).
Door de verscheidenheid aan functies (wonen, agrarisch, detailhandel en bedrijf) rondom het plangebied en de ligging aan een drukke ontsluitingsweg (provinciale weg) is in onderhavig initiatief sprake van een 'gemengd gebied'. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich twee bedrijven. Op het naastgelegen perceel aan de Ootmarsumseweg 328, 330 en 330a bevindt zich Schildersbedrijf Deterink en op het adres Ootmarsumseweg 326 bevindt zich Flinkers Auto's & EGR Reiniging en een onbemand tankstation van Argos.
Schildersbedrijf Deterink betreft een kleinschalig schildersbedrijf, het bedrijf kent in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Detailhandel'. Een kleinschalig schildersbedrijf sluit in de VNG-brochure het meest aan bij de categorie 'Detailhandel voor zover n.e.g.', waarbij een milieucategorie 1 geldt. Hiervoor geldt binnen gemengd gebied een richtafstand van 0 meter, hier wordt aan voldaan.
Flinkers Auto's en EGR Reiniging kent binnen het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf'. In de VNG-brochure sluit het bedrijf het meest aan bij 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven', waar een milieucategorie van 2 geldt. Hiervoor geldt binnen een 'gemengd gebied' een grootste richtafstand van 10 meter. Met een afstand van circa 27,5 meter, gemeten tussen de dichtstbijzijnde punten van beide percelen wordt aan de richtafstand voldaan. De bedrijfsgebouwen van Flinkers bevinden zich op een ruimere afstand. Er wordt derhalve voldaan aan de richtafstanden.
Op het perceel van Flinkers is tevens een onbemand tankstation van Argos gesitueerd. Hier wordt geen LPG verkocht. Dit sluit aan bij de VNG-categorie 'Benzineservicestation - zonder LPG', waarvoor milieucategorie 2 geldt. Hiervoor geldt binnen 'gemengd gebied' een grootste richtafstand van 10 meter. Met een afstand van circa 53 meter, gemeten vanaf het tankstation (bouwwerk) tot aan de dichtstbijzijnde perceelsgrens van het plangebied, wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand.
Er wordt voldaan aan de richtafstanden, derhalve wordt geconstateerd dat ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast worden bestaande bedrijven niet (verder) in hun gebruiksmogelijkheden beperkt.
4.9.3 Conclusie
Het (milieu)aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit plan.
4.10 Externe Veiligheid
4.10.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
4.10.2 Planspecifiek
Als gevolg van de bestemmingswijziging betreft de woning in het plangebied een (beperkt) kwetsbaar object. Beoordeeld moet worden of het object binnen het invloedsgebied van risicobronnen is gesitueerd.
In de omgeving van het plangebied is een enkele risicovolle inrichting gesitueerd, dit betreft het onbemande tankstation (zonder LPG) van Argos aan de Ootmarsumseweg 326. Voor tankstations zonder LPG geldt geen minimale afstandseis tot externe (beperkt) kwetsbare objecten.
Figuur 4.1 Risicobronnen omgeving plangebied
4.10.3 Conclusie
Het (milieu)aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
4.11 Kabels En Leidingen
4.11.1 Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
4.11.2 Planspecifiek
Voorliggend wijzigingsplan voorziet uitsluitend in een bestemmingswijziging. Er worden geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk gemaakt. In de omgeving van het plangebied bevinden zich bovendien geen relevante kabels of leidingen.
4.11.3 Conclusie
Het (milieu)aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit plan.
4.12 Verkeer En Parkeren
Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat als gevolg van een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Tubbergen hanteert voor het bepalen van de parkeerbehoefte de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018', echter wordt hierin voor het buitengebied verwezen naar de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)’ van het CROW. Op basis van deze publicatie kan eveneens de verkeersgeneratie worden bepaald.
In voorliggend geval is sprake van de volgende uitgangspunten:
- Verstedelijkingsgraad: niet stedelijk / gemeente Tubbergen (Bron: CBS Statline);
- Stedelijke zone: buitengebied.
4.12.1 Verkeer
De gemeentelijke parkeernota noemt geen cijfers ten aanzien van de verkeersgeneratie. Voor deze berekening is daarom aansluiting gezocht bij de CROW publicatie 'toekomstbestendig parkeren'. In deze nota wordt uitgegaan van een minimum en maximum norm. Dat is de bandbreedte. In dit geval wordt van een gemiddelde uitgegaan.
Bestaande situatie
In het plangebied is een aaneengebouwde bedrijfswoning met opslagloods gesitueerd. Voor de wooneenheden geldt een (theoretische) verkeersgeneratie van 7,8 per eenheid. Voor de loods wordt aangesloten bij de categorie 'Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf'. Hiervoor geldt een (theoretische) verkeersgeneratie van 4,8 per 100 m2 bvo. De bestaande loods heeft een oppervlakte van 515 m2, de (theoretische) verkeersgeneratie bedraagt derhalve 24,72 voertuigbewegingen per etmaal. De totale theoretische verkeergeneratie is daarmee 40,3 voertuigbewegingen per etmaal.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie is in het plangebied nog steeds sprake van een aaneengebouwd woonhuis met twee wooneenheden, hiervoor geldt een (theoretische) verkeersgeneratie van 7,8 per eenheid. De bedrijfsmatige activiteiten worden gesaneerd. Er is derhalve sprake van een afname in de theoretische verkeergeneratie van 24,72 voertuigbewegingen per etmaal. Dit komt de plaatselijke verkeersafwikkeling ten goede. De totale theoretische verkeergeneratie is daarmee 15,6 voertuigbewegingen per etmaal.
Geconstateerd wordt dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor het plan.
4.12.2 Parkeren
Bestaande situatie
In het plangebied is een aaneengebouwde bedrijfswoning met opslagloods gesitueerd. Voor de wooneenheden geldt een (theoretische) parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per eenheid. Voor de loods wordt aangesloten bij de categorie 'Bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf'. Hiervoor geldt een (theoretische) parkeerbehoefte van 1,05 per 100 m2 bvo. De bestaande loods heeft een oppervlakte van 515 m2, de (theoretische) parkeerbehoefte bedraagt derhalve 5,25 parkeerplaatsen. De totale theoretische parkeerbehoefte is daarmee 9,65 parkeerplaatsen. Op het perceel is voldoende ruimte om te parkeren.
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie is in het plangebied nog steeds sprake van een aaneengebouwd woonhuis met twee wooneenheden, hiervoor geldt een (theoretische) parkeerbehoefte van 2,2 per eenheid. De bedrijfsmatige activiteiten worden gesaneerd. Er is derhalve sprake van een afname in de theoretische parkeerbehoefte van 5,25 parkeerplaatsen. In toekomstige situatie is sprake van een parkeerbehoefte van 4,4 parkeerplaatsen. Er is in het plangebied ruimvoldoende gelegenheid om te voorzien in deze parkeerbehoefte.
Geconstateerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor het plan.
4.12.3 Conclusie
Het (milieu)aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor dit plan.
4.13 Mer-toets
4.13.1 Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
- Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
- Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
4.13.2 Onderzoek
Voor onderhavig initiatief is activiteit D11.2 uit onderdeel D van de Bijlage van het Besluit m.e.r. van toepassing: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
- 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Het planvoornemen betreft de herbestemming van een bestaande bedrijfsbestemming, inclusief bedrijfswoning, naar de bestemming "Wonen". Er wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt. Hieronder wordt beschreven of de onder 1 tot en met 3 genoemde drempelwaarden al dan niet worden overschreden.
Ad 1: De oppervlakte van het initiatief bedraagt aanzienlijk minder dan 100 hectare. Aldus geldt dat de drempelwaarde niet wordt overschreven.
Ad 2: Het initiatief heeft geen betrekking op het bouwen van 2.000 of meer woningen. Deze drempelwaarde wordt niet overschreden en is dus niet relevant.
Ad 3: Het initiatief voorziet niet in de realisatie van 200.000 m2 of meer aan bedrijfsvloeroppervlakte.
Op basis van het bovenstaande volgt dat onderhavig initiatief in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in het kader van het Besluit m.e.r. Daarbij dient in acht te worden genomen dat de locatie in de bestaande situatie reeds een stedelijke bestemming heeft, namelijk "Bedrijf", waarbinnen een stedelijk gebruik is toegestaan. In de toekomstige situatie geldt de bestemming "Wonen", dit is eveneens een stedelijk gebruik hoewel de gebruiksmogelijkheden minder intensief zijn. Geconstateerd wordt dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in het kader van het Besluit m.e.r. Het doorlopen van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.
4.13.3 Conclusie
Aangezien onderhavig iniatief geen stedelijke ontwikkeling betreft is er geen aanleiding om een m.e.r-procedure te doorlopen.
Hoofdstuk 5 Juridische Plantoelichting
5.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels.
5.2 Opzet Van De Regels
5.2.1 Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het wijzigingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels;
- 2. Bestemmingsregels;
- 3. Algemene regels;
- 4. Overgangs- en slotregels.
5.2.2 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn de voor dit plan relevante begripsbepalingen opgenomen. Deze begrippen zijn ontleend aan het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan".
- Wijze van meten (Artikel 2)
In dit artikel zijn de voor dit plan relevante meetvoorschriften opgenomen. Deze meetvoorschriften zijn ontleend aan het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan".
5.2.3 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De bestemmingsregels van de (dubbel)bestemmingen 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie 3' zijn overgenomen conform het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan".
5.2.4 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Omdat het in dit geval een wijzigingsplan betreft zijn de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" voor zover relevant overgenomen.
5.2.5 Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.
5.3 Verantwoording Van De Regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordening regelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
Artikel 3 Wonen
Voorliggend wijzigingsplan is mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan". Voorwaarde voor de wijzigingsbevoegdheid om de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen naar 'Wonen' is dat de regels van de bestemming 'Wonen' uit het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" overeenkomstig van toepassing worden. In onderhavig wijzigingsplan zijn derhalve de betreffende regels van dit artikel opgenomen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
De regels behorende bij de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3, zoals opgenomen in bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016" en het bestemmingsplan "Tubbergen Buitengebied 2016 Veegplan" zijn overeenkomstig in dit plan opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan/wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan/wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een planschade-overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee zijn de eventuele kosten voortkomend uit planschade voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke kosten, waaronder leges, komen eveneens voor rekening van de aanvrager.
Hoofdstuk 7 Vooroverleg, Inspraak En Zienswijzen
7.1 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkeling geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie
Gelet op de aard en omvang van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling wordt het voeren van vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.
Waterschap
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'geen belang procedure'. Aanvullend vooroverleg met het waterschap is niet noodzakelijk.
7.2 Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, is afgezien van een voorontwerp wijzigingsplan.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerp van het wijzigingsplan 'Buitengebied, Ootmarsumseweg 332 en 332a in Reutum' heeft van 22 novemeber 2023 tot 3 januari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder een zienswijze in kunnen dienen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen binnengekomen.
Bijlage 1 Ondergeschikte Tweede Tak Of Een Deeltijdfunctie
Bijlage 1 Ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek