17e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Zunasche Heide
Wijzigingsplan - Wierden
Vastgesteld op 20-12-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 het plan
het bestemmingsplan 17e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Zunasche Heide van de gemeente Wierden;
1.2 de plankaart
- a. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan "17e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Zunasche Heide" van de gemeente Wierden, bestaande uit de kaart met tekeningnummer NL.IMRO.0189.WB2012000004-VA01;
- b. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan "17e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Zunasche Heide";
1.3 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0189.WB2012000004-VA01met de bijbehorende regels en bijlagen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Regels
2.1 Werking regels bestemmingsplan Buitengebied 2009
De regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2009, vastgesteld op 12 januari 2010, zoals vervat in Bijlage 2 Regels bestemmingsplan Buitengebied 2009 zijn op dit bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van de volgende bepalingen.
2.2 Begrippen
De onderstaande in bestemmingsplan Buitengebied 2009 opgenomen begrippen dienen als volgt te worden gelezen:
- a. aanlegvergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2, lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- b. ontheffing: een afwijking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening.
- c. plankaart:
- 1. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan "17e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Zunasche Heide" van de gemeente Wierden, bestaande uit de kaart met tekeningnummer NL.IMRO.0189.WB2012000004-VA01;
- 2. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan "17e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Zunasche Heide";
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
- b. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
- c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
- d. natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
- e. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;
met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding natuurwaarden de gronden specifiek bestemd zijn voor 'een gebied van communautair belang' ingevolge de Habitatrichtlijn, voor de instandhouding in gunstige staat van het Habitattype 'Vochtige heiden (Noord - Atlantische vochtige heide met Erica tetralix, codering H4010);
met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde.
3.2 Bouwregels
Op de tot Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming.
3.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2.1 en toestaan dat de bouwhoogte wordt verhoogd tot 2,50 m.
3.4 Aanlegvergunning
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Procedureregels
5.1 Ontheffing of nadere eis
Voor een besluit tot verlening van ontheffing of het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
- a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de ondera genoemde termijn;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht Bouwwerken
6.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
6.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
6.3 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 7 Overgangsrecht Gebruik
7.1 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
7.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
7.3 Verbod
Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
7.4 Uitzondering
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan17e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Zunasche Heide.
20 december 2013.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 20 december 2013.
de secretaris
de burgemeester
Bijlage Bij Regels
Bijlage 1 Tabel Aanlegvergunningenstelsel
Bijlage 2 Regels Bestemmingsplan Buitengebied 2009
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Op de locatie Zunasche Heide wordt nieuwe natuur ontwikkeld in aansluiting op bestaande natuurgebiedjes. De natuurontwikkeling maakt onderdeel uit van het landinrichtingsproject Rijssen. Het natuurontwikkelingsproject Zunasche Heide ligt in de gemeentes Hellendoorn en Wierden.
Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet past in de geldende bestemmingsplannen is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Het voorliggend wijzigingsplan beoogt voor de locatie Zunasche Heide het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" van de gemeente Wierden te wijzigen. Voor de locatie dient het plan te worden gewijzigd omdat de voorgenomen ontwikkeling in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, aangezien natuurontwikkeling in de geldende bestemmingen "Agrarisch met waarden - Landschap" en "Agrarisch met waarden -Natuur en Landschap" niet of maar deels mogelijk is. Dit bestemmingsplan regelt de wijziging van de bestemming voor het Wierdense gedeelte van het project Zunasche Heide. In het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, Wijziging Zunasche Heide" is de bestemmingsplanwijziging voor het Hellendoornse gedeelte geregeld.
In het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Hellendoorn is in de algemene wijzigingsbevoegdheden de mogelijkheid opgenomen om de bestemmingen "Agrarisch", "Agrarisch met waarden" en "Groen - Landschapselement" te wijzigen in de bestemming "Natuur" of "Water". Deze wijziging wordt in een wijzigingsplan van de gemeente Hellendoorn geregeld.
Daarnaast vereist de regeling uit het provinciale Natuurbeheerplan dat de bestemming wijzigt in een natuurbestemming.
Binnen het project liggen een aantal percelen die nu de bestemming "Bos" of "Natuur" hebben. Deze percelen maken geen onderdeel van dit bestemmingsplan. Binnen de bestemming "Natuur" is herinrichting van het natuurgebied namelijk mogelijk. De bosgebieden worden niet aangetast en kunnen dus de bestemming "Bos" behouden. Ook zijn de woningen, de agrarische bedrijven en de percelen waarop compensatie voor natschade plaatsvindt buiten dit bestemmingsplan gelaten. De compensatie wordt via een ander traject geregeld omdat de bestemming van die gronden niet verandert.
1.2 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan "17e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Zunasche Heide" bestaat uit de volgende stukken:
- plankaart, schaal 1:5.000; kaart nummer NL.IMRO.0189.WB2012000004-VA01);
- planregels.
Op de plankaart is de bestemming van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. De op dit wijzigingsplan van toepassing zijnde regels zijn als bijlage bijgevoegd. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting.
1.3 Situering Van Het Plangebied
Het plangebied ligt tussen de kernen Nijverdal en Rijssen in en ten oosten van de Holterberg. De westgrens van het natuurontwikkelingsproject is de Ligtenbergerweg en de noordgrens de Smalendijk. Aan de oost- en zuidzijde ligt het plangebied globaal ten noorden van de Schoneveldseweg en aan weerszijden van de Blokkendijk.
Het natuurontwikkelingsproject Zunasche Heide ligt in twee gemeentes: Hellendoorn en Wierden. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het Wierdense gedeelte.
Een overzicht van het gehele natuurontwikkelingsproject is opgenomen in Bijlage 2Kaarten inrichtingsplan Zunasche Heide.
De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven in Bijlage 1 Liggingplangebied.
Hoofdstuk 2 Huidige En Gewenste Situatie
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied bestaat momenteel voor een groot deel uit agrarische percelen: weidegronden en enkele akkers. De verkaveling strekt zich op vanaf de oorspronkelijke ontginningsas. De percelen zijn vaak diep en smal. Tussen de agrarische percelen liggen verspreid bosstroken en - percelen. Er is daarom een afwisseling tussen openheid en beslotenheid. Deze afwisseling in combinatie met de verkaveling is kenmerkend voor dit landschapstype. Een groot aantal sloten, vaak dwars op de ontginningsas, zorgt voor de afwatering van het gebied.
Aan de rand van het plangebied staan een aantal agrarische bedrijven en woningen. In het plangebied zelf staat geen bebouwing. Op korte afstand van de westelijke plangrens ligt het natuurgebied Sallandse Heuvelrug met heidevelden en bossen.
Op de onderstaande afbeelding (bron: Google Earth) is de landschapsstructuur met de opstrekkende en smalle kavels goed te herkennen.
2.2 Gewenste Situatie
Het plangebied wordt opnieuw ingericht en krijgt een natuurbestemming. De gronden worden aan het agrarische gebruik onttrokken. Om het gebied geschikt te maken voor de gewenste natuurdoelen wordt een deel van het gebied afgegraven: de voedselrijke bovenlaag wordt verwijderd. Ook vernatting is noodzakelijk om de gewenste natuurdoelen te bereiken. De volgende maatregelen worden daarom genomen. Er zal tot een diepte van 20 tot 60 centimeter worden afgegraven. Het gewenste vegetatietype voor dit af te graven deel van het plangebied is de kleine zeggegemeenschap. In de rest van het plangebied is kruiden- en faunarijk grasland het gewenste vegetatietype.
In het gebiedje ten zuidoosten van de Blokkendijk worden een aantal nieuwe singels op de kavelgrenzen aangeplant. De bestaande bosstroken en -percelen blijven behouden.
Het gebied wordt beheerd door middel van maaien (het gebied ten noordwesten van de Blokkendijk) en door begrazing (het gebied ten zuidoosten van de Blokkendijk). De watergangen worden gedempt of verondiept. Aan de zuidzijde van het plangebied (langs de Schoneveldsweg) wordt een nieuwe watergang gegraven. Deze nieuwe watergang zorgt voor de ontwatering van de agrarische percelen aan de rand van het nieuwe natuurgebied.
Een deel van de Blokkendijk wordt verhoogd. De precieze uitvoering moet nog worden bepaald. De Ligtenbergweg en de Blokkendijk zijn doorgaande wegen die als fietsroute gebruikt worden. Over de Petersdijk ligt een onverharde fietsroute. Deze bestaande fietsroutes blijven behouden. Om de recreatiemogelijkheden in het gebied uit te breiden wordt een struinpad door het gebied aangelegd. De ligging van het 'pad' wordt in overleg met de gemeente en Staatsbosbeheer nader bepaald. Te zijner tijd zal ook worden bekeken of ondersteunende kleinschalige voorzieningen (bewegwijzering, informatieborden, bankjes) nodig zijn.
De kaarten (waterhuishouding, afgravingen, landschapsontwerp, vegetatietypen en recreatieve paden) behorend bij het inrichtingsplan zijn opgenomen in Bijlage 2 Kaarteninrichtingsplan Zunasche Heide. Een uitgebreide onderbouwing over vegetatietypen en beheer is opgenomen in Bijlage 10 Landschapsecologische uitwerkingnatuurontwikkeling Zunasche Heide
Door de vernatting van het gebied zal op een aantal aangrezende percelen natschade ontstaan. Op deze percelen worden maatregelen genomen om natschade op agrarische percelen te voorkomen of beperken. Per perceel wordt is met de individuele eigenaren afgesproken wat de beste oplossing is: ophogen of drainage aanleggen. In Bijlage 7 Hydrologisch ontwerp Zuna is te zien om welke percelen en maatregelen het gaat. In de oranje gebieden vindt compensatie plaats door middel van ophogen van gronden. In de blauwe gebieden wordt drainage aangelegd.
Na de graafwerkzaamheden worden de ontwikkelingen in het gebied door de natuurbeheerder geevalueerd: welke vegetaties zijn ontstaan en welke dieren komen voor? Op basis van deze evaluatie wordt te zijner tijd een beheer- en onderhoudsplan opgesteld. Voor de waterlopen geldt dat het beheer hetzelfde blijft, alleen liggen de waterlopen op een andere plek dan in de huidige situatie.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Ruimtelijk Beleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte 2006. Deze Structuurvisie is in juni 2011 als ontwerp vastgesteld door de ministerraad en op 22 november 2011 door de Tweede Kamer aangenomen.
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De dertien nationale belangen zijn:
Nationaal belang 1: Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
Nationaal ruimtelijk belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond.
Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.
Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en Faunasoorten.
Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
Nationaal ruimtelijk belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Dit wijzigingsplan raakt de nationale belangen 11 en 13. Het aanleggen van de zogenaamde Ecologische Hoofdstructuur is een rijksbelang evenals zorgvuldig afwegen en besluiten.
In de rest van dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op het concrete beleid van de lagere overheden met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur. In hoofdstuk 6 wordt verder ingegaan op de procedure en de besluitvorming.
Besluit algemene regels ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen (Barro)
In het besluit zijn de regels gesteld om de nationale ruimtelijke belangen veilig te stellen. Er zijn geen regels in opgenomen voor de Ecologische Hoofdstructuur. Dit bestemmingsplan heeft daarom betrekking op de nationale ruimtelijke belangen.
De regels in het Barro schrijven voor bestemmingsplannen niet mogen leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden in de EHS-ebieden, tenzij:
- er sprake is van een groot openbaar belang;
- er geen reële andere mogelijkheden zijn;
- de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.
De provincies zijn verantwoordelijk voor het aanwijzen van de EHS in een provinciale verordening. Ze moeten daarbij ook aangeven welke wezenlijke kenmerken voor de gebieden gelden en aan welke eisen een bestemmingsplan in de EHS moet voldoen.
Conclusie
Dit bestemmingsplan past binnen het nationaal beleid dat natuurontwikkelingen in de EHS-gebieden op provinciaal of gemeentelijk niveau regelt. Het bestemmingsplan is de planologisch-juridische doorvertaling van het provinciale Natuurbeheerplan en de regels en begrenzing van de provinciale EHS zoals die zijn opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
3.2 Provinciaal Ruimtelijk En Natuurbeleid
3.2.1 Landinrichtingsplan Rijssen
Het landinrichtingsplan voor de ruilverkaveling Rijssen is opgesteld door de landinrichtingscommissie Rijssen en in december 1999 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Overijssel.
Het plan heeft betrekking op een gebied van circa 3.800 hectare. Het landinrichtingsplan is afgestemd op bestaand beleid, zoals bijvoorbeeld het beleid voor nieuwe natuurgebieden (lokatie en oppervlakte). Het plan bevat maatregelen voor een verbetering van het landelijk gebied tussen Rijssen, Holten, Nijverdal en Wierden. Hoofddoel is het landelijk gebied mooier en vitaler te maken. Dit betekent een gezonde landbouw, een betere natuur, meer recreatie, een mooi landschap, verkeersveilige situaties en een schoon milieu.
De volgende maatregelen kunnen hieraan een bijdrage leveren:
- verbetering van de inrichting van het landbouwgebied;
- realiseren van natuurontwikkelings- en reservaatsgebieden;
- de aanleg van ecologische verbindingszones en verminderen van barrieres voor de natuur;
- verbeteren van de waterbeheersing voor landbouw en natuur;
- plaatselijk verminderen van bodemverontreinigingen;
- verbeteren van de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen;
- aanleg van fiets-, wandel- en ruiterpaden om de recreatieve mogelijkheden te vergroten en de kwaliteit van de aanwezige paden te verhogen;
- verminderen van verkeersonveilige situaties.
In het landinrichtingsplan zijn de natuurontwikkelingsprojecten Zunasche Heide en Middelveen/Overtoom opgenomen. Het natuurontwikkelingsproject Zunasche Heide is als concreet planonderdeel benoemd. Het is een nieuw natuurgebied op de overgang van de droge stuwwal naar de natte laagtes. Kwelwater is hier belangrijk. De gewenste vegetaties zijn onder meer droge en natte heide, heischrale graslanden, schraalland, bloemrijke hooilanden, matig voedelrijke moerassen en broekbossen. Dit sluit aan op de biotoopeisen van het Korhoen. De inrichting van dit natuurgebied dient daarom gebaseerd te zijn op een natuurlijke afwatering. In de laagste delen dient het grondwater gedurende een lange tijd van het jaar op of tot in het maaiveld te staan. De kwaliteit van dit grondwater zal varieren van regenwaterachtig in de hogere gebieden tot kwelwaterachtig in de lagere gebieden.
De volgende maatregelen zijn nodig bij de natuurontwikkelingsprojecten Zunasche heide en Overtoom:
- dempen/afdammen van waterlopen en sloten.
- gedeeltelijk afgraven van de voedselrijke bovengrond, waarbij de hoog-laaggradiënt in het terrein gevolgd en versterkt wordt. Dit betekent dat de hogere delen voornamelijk gehandhaafd worden en de lagere delen worden verlaagd.
- herstel van microreliëf in de percelen;
- afgraven/doorgraven van wegen en dijken;
- het verkeersluw maken van wegen of onttrekken aan de openbaarheid van een aantal wegen voor het doorgaande verkeer.
3.2.2 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel zijn op 1 juli 2009 vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel uiteengezet. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van het streekplan, Verkeers- en Vervoersplan, Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan. Deze visie is opgesteld met een doorkijk tot 2030. In de Omgevingsverordening zijn instructies opgenomen ten aanzien van de inhoud van de juridisch-planologische documenten. In deze paragraaf komt als eerste de visie aan bod en in navolging hierop de verordening.
Voor de omgevingsvisie heeft de provincie twee thema's die leidend zijn voor alle beleidskeuzes: duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen in projecten en regels. Ontwikkelingsperspectieven schetsen de ontwikkelingsrichtingen voor gebieden. Voor de groene omgeving worden de volgende ontwikkelingsperspectieven geschetst:
- realisatie groene en blauwe hoofdstructuur;
- buitengebied- accent agrarische productie;
- buitengebied- accent veelzijdige gebruiksruimte.
Het plangebied Zunasche Heide ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'realisatie groene hoofdstructuur', het betreft hier de begrensde Ecologische Hoofdstructuur. De aangewezen nieuwe natuur moet nog gerealiseerd worden.
Het plangebied ligt in het landschapstype 'jonge heide- en broekontginningen'. De dragende structuren van dit landschapstype zijn de landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het behoud en de versterking van deze structuren.
De Omgevingsvisie is gedeeltelijk uitgewerkt in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. In de verordening is aangegeven welke gebieden onder de werkingssfeer van de regels voor de Ecologische Hoofdstructuur vallen. De regels hebben dan met name betrekking op eisen die gesteld worden aan ruimtelijke ontwikkelingen, anders dan natuurontwikkeling. Bestemmingsplannen voor de Ecologische Hoofdstructuur "strekken uitsluitend tot behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden behorend tot de gebiedscatgorieen nieuwe, nog niet gerealiseerde natuur en zoekgebied" (artikel 2.7.3. onder b van de Omgevingsverordening). Een natuurbestemming is bij de realisatie van nieuwe natuur dus noodzakelijk.
3.2.3 Natuurbeheerplan
Het Natuurbeheerplan (ontwerp-wijziging, april 2012) is het toetsingskader voor de Subsidieregeling Natuur en Landschapsbeheer. In het Natuurbeheerplan staan de natuurdoelen per gebied met daarbij om welk beheertype het gaat (bijvoorbeeld moeras of bos). Er staat in voor welk (agrarisch) natuurbeheertype subsidies verleend kunnen worden en of het gaat om de ontwikkeling van nieuwe natuur en/of kwaliteitsverbetering
van bestaande natuur.
In het Natuurbeheerplan 2012 is het grootste deel van de Zunasche Heide aangemerkt als "nog om te vormen landbouwgrond naar natuur" en als nieuwe natuur langs de randen van de Sallandse Heuvelrug. Dit betreft een aantal belangrijke kwelgebieden aan de voet van de Sallandse heuvelrug en een aantal kleine inliggende percelen. De kwelgebieden zijn: Vossenbelt, Eelen, Zunasche heide en het Overtoom/Middelveen.
Eelen en de Zunasche heide vormen de aansluiting van de robuuste verbindingzone tussen het Vechtdal via de Sallandse Heuvelrug naar Zuid Twente. Deze kwelgebieden werden grotendeels gevoed met grondwater vanuit de Sallandse Heuvelrug. Dit water is van nature tamelijk zuur, ondanks de soms langer afgelegde weg. In de flanken van de heuvelrug zorgde dit water voor natte vegetaties die gedomineerd werden door kleine zeggen, zoals Zwarte zegge, Sterzegge en Blauwe zegge. Restanten van deze gemeenschappen zijn nog langs slootkanten te vinden, o.a. in de Zunasche heide. In de sloten groeit het Duizendknoopfonteinkruid, die in de Zunasche heide een van haar belangrijkste leefgebieden binnen Overijssel heeft.
Het streefbeeld voor Eelen, Zunasche heide, Overtoom/Middelveen is het volgende: in deze kwelgebieden is herstel van de kwelsituatie nodig zodat de ontwikkeling van Vochtig hooiland (N10.02), Nat schraalland (N10.01), Droge en natte heide (N07.01, N06.04) mogelijk wordt. Deze gebieden zijn een belangrijk uitbreidingsgebied voor de Korhoen. Ten behoeve van de Korhoen is op de overgang van de Zunasche heide naar de Sallandse heuvelrug de ontwikkeling van een kleinschalig gebied met graanakker en droog en kruiden- en faunarijk grasland gewenst. In de deelgebieden Zunasche heide en Eelen worden daarnaast ook bos (Hoog- en laagveenbos N14.02) ontwikkeld als stapstenen in de Robuuste verbinding tussen de Sallandse Heuvelrug en de Regge.
3.2.4 Reconstructieplan Salland-Twente
Het plangebied ligt in het verwevingsgebied. Dit gebied is als zodanig aangewezen in het kader van het Reconstructieplan Salland-Twente. De hoofdlijn van het beleid in het verwevingsgebied is:
- ruimte bieden aan meerdere functies (wonen, recreatie, economie, natuur, landschap etc.);
- de landbouw, waaronder de intensieve veehouderij, beperkt ruimte bieden;
- extra kansen bieden door de ontwikkeling van sterlocaties voor de intensieve veehouderij.
- het mogelijk maken en handhaven van veel functies naast elkaar en in combinatie met elkaar.
Natuurontwikkeling past in de hoofdlijnen van het beleid uit het Reconstructieplan.
3.2.5 Conclusie provinciaal beleid
De provincie Overijssel heeft de Zunasche Heide in meerdere beleidsdocumenten aangewezen als een nieuw natuurgebied dat nog gerealiseerd moet worden. De ontwikkeling past ook in het Reconstructieplan. Een natuurbestemming is gewenst omdat het gebied van functie veranderd: agrarisch gebruik wordt natuurgebied. De kenmerkende landschapsstructuren van het jonge heide- en broekontginningenlandschap moeten behouden en/of versterkt worden.
3.3 Gemeeentelijk Ruimtelijk Beleid
Het voor dit plan relevante ruimtelijk beleid is verwoord in het bestemmingsplan Buitengebied 2009. In dit bestemmingsplan is in de agrarische gebiedsbestemmingen een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de agrarische bestemming om te zetten in een natuurbestemming. Voorwaarden zijn dat de functiewijziging dient ter uitvoering van het provinciaal natuurbeleid en dat er ruimtelijke en hydrologische (natuur)eenheden ontstaan.
Conclusie
Het gemeentelijk ruimtelijk beleid speelt in op de provinciale natuurdoelen doordat er een wijzigingsbevoegdheid voor natuurontwikkeling in het bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden En Onderzoek
4.1 Algemeen
4.2 Milieuaspecten
4.2.1 Bodem
Historisch vooronderzoek
Voor het plangebied is een historisch vooronderzoek uitgevoerd. Het doel van het vooronderzoek is het vaststellen of er op de percelen activiteiten hebben plaatsgevonden die bodemschade kunnen hebben veroorzaakt. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 3 Historisch bodemonderzoek. De conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek volgen hierna:
Resumerend kan op basis van de resultaten worden gesteld dat op het overgrote deel van de onderzoekslocatie geen activiteiten hebben plaatsgevonden die kunnen duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Een uitzondering is de locatie waar asbest is verwijderd (Blokkendijk / Petersdijk, gemeente Wierden)
Op de locatie (in de gemeente Wierden) waar asbest verwijderd is, zijn geen asbestdelen op het maaiveld aangetroffen. Op basis van de terreininspectie is gebleken dat er in het Hellendoornse deel van het plangebied meerdere verdachte deelgebieden (opslag en/of dumpplekken) zijn. Ook kan op voorhand niet uitgesloten worden dat op de onverharde paden in het verleden asbest is toegepast als verharding.
Aanbevolen wordt om ter plaatse van alle verdachte deelgebieden waar op basis van het inrichtingsplan gegraven wordt een verkennend bodem en/of verkennend asbestonderzoek uit te voeren. Op die manier kan gekeken worden of de activiteiten een negatieve invloed hebben gehad op de kwaliteit van de onderliggende bodem.
Verkennend bodem- en asbestonderzoek
In aanvulling op het historisch vooronderzoek is een verkennend bodem-en asbestonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4Verkennend bodem- en asbestonderzoek
De conclusies voor de locaties binnen het graafgebied zijn:
Grond: In het mengmonster van de ondergrond van de onderzoekslocatie zijn geen van de geanalyseerde parameters aangetroffen in gehaltes boven de achtergrondwaarde en/of rapportagegrens.
Grondwater: Met uitzondering van een licht verhoogde concentratie van barium zijn geen van de geanalyseerde parameters aangetroffen boven de streefwaarde en/of rapportagegrens.
Asbest: In het Wierdense gedeelte van het onderzoeksgebied is geen asbest of een verdachte lokatie aangetroffen.
De conclusies voor de locaties buiten het graafgebied zijn:
Grond: In de mengmonsters van de boven- en ondergrond ter plaatse van locatie K zijn gehalten van kobalt tot boven de achtergrondwaarde aangetroffen. De overige geanalyseerde parameters zijn niet aangetroffen in gehalten boven de achtergrondwaarde en/of rapportagegrens. In de mengmonsters van de locaties I en M zijn geen verhogingen aangetroffen.
Grondwater: Met uitzondering van een licht verhoogde concentratie van barium zijn geen van de geanalyseerde parameters aangetroffen boven de streefwaarde en/of rapportagegrens.
Asbest: In het Wierdense gedeelte van het onderzoeksgebied is geen asbest of een verdachte lokatie aangetroffen.
4.2.2 Waterbodem
In het plangebied is een waterbodemonderzoek en bodemkartering uitgevoerd (voor de bodemwerkzaamheden in de gebieden Zunasche Heide en Middelveel-Overtoom). De aanleiding voor dit onderzoek is de voorgenomen land(her)inrichting. Het doel van het waterbodemonderzoek is het vastleggen van de huidige waterbodemkwaliteit.
Daarnaast is tijdens de bodemkartering de bodemopbouw en indicatief de kwaliteit van de grond vastgesteld.
Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 5 Waterbodemonderzoek en Bijlage 6Overzicht boorpunten waterbodem- en karterend onderzoek. De conclusies van het waterbodemonderzoek zijn:
Op basis van het waterbodemonderzoek is gebleken dat binnen het plangebied in enkele onderzochte trajecten een sliblaag aanwezig is. De geschatte hoeveelheid slib bedraagt circa 4.130 m3. Daarnaast zijn in een aantal watergangen bijmengingen met slib waargenomen. Op basis van de onderzoeksresultaten is gebleken dat het overgrote deel van de onderzochte waterbodems vrij toepasbaar is. Binnen het plangebied vallen enkele waterbodems in klasse A of B, waarvan twee watergangen daadwerkelijk een sliblaag bevatten. Aangezien de onderliggende bodemlaag bij het laboratorium tot 7 november 2012 in bewaring staat kan deze indien wenselijk aanvullend worden geanalyseerd. Eén watergang (zonder slib) valt in klasse niet toepasbaar.
Indien de waterbodem ter plaatse van de genoemde trajecten wordt gebaggerd / ontgraven dan dient met rekening te houden dat deze waterbodem beperkt herbruikbaar is. De waterbodems zijn als volgt toepasbaar:
- Klasse A is toepasbaar in watergangen met klasse A of hoger;
- Klasse B is toepasbaar in watergangen met klasse B of hoger;
- Niet toepasbaar dient afgevoerd te worden naar een erkende verwerker.
Klasse vrij toepasbaar kan zonder milieuhygienische beperkingen overal worden toegepast. Bij het dempen en aanleggen van watergangen kan mogelijk gebruik gemaakt worden van de optie "tijdelijke uitname" uit het Besluit Bodemkwaliteit. Deze optie geeft aan dat wanneer een sloot gedempt wordt met grond vrijkomend uit een naastgelegen nieuw te graven sloot, de milieuhygienische kwaliteit van de te verplaatsen grond niet bepaald hoeft te worden.
De conclusies van de bodemkartering zijn:
Door middel van de werkzaamheden is de bodemopbouw in kaart gebracht en is indicatief de kwaliteit van de bodem vast gesteld. Op basis van de chemische analyses kan worden gesteld dat op het overgrote deel ter plaatse van het bodemkarteringstraject en het fietspad geen verhoogde gehalten zijn gemeten. Er zijn een aantal uitzonderingen, deze liggen echter in het gebied Middelveen-Overtoom. Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op deze gebieden.
Ter plaatse van het onderzochte traject is de opdrachtgever voornemend om een nieuwe watergang aan te leggen, waardoor grond zal vrijkomen. De huidige gegevens geven niet meer dan een indicatie van de kwaliteit. Indien de grond hergebruikt gaat worden (in het gebied) is het advies om de grond met dezelfde grondsoort (zand/ veen/ klei/ leem) in drie depots op te delen, namelijk:
- Bodemlagen waarin alle parameters < achtergrondwaarde zijn;
- Bodemlagen waarin een of meerdere parameters > achtergrond en < tussenwaarde zijn;
- Bodemlagen waarin een of meerdere parameters > tussenwaarde < interventiewaarde zijn.
Na het indelen van deze depots dient een partijkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit te worden uitgevoerd. Op basis daarvan kan bepaald worden of de grond hergebruikt kan worden.
4.2.3 Watertoets
De watersystemen in het landelijk gebied van Rijssen, Wierden en Hellendoorn zijn voornamelijk afgestemd op de landbouwfunctie. Door middel van een integraal landinrichtingsproject wordt het gebied opnieuw ingericht en gedeeltelijk van functie veranderd. Voor de voormalige landbouwpercelen die worden omgezet in natuur voldoet het watersysteem niet aan de eisen en wensen die vanuit de natuurfunctie worden gesteld. Om verdroging van de natuurgebieden te voorkomen is vernatting gewenst en om eutrofiering van de natuur te voorkomen is het gewenst om de waterafvoer van landbouwgebieden om de natuur heen te leiden. Daarnaast is het voor de verbetering van de landbouwstructuur gewenst om het watersysteem lokaal te verbeteren, om zodoende te natte omstandigheden of doorsnijding van percelen te voorkomen.
De maatregelen die genomen worden in het watersysteem betreffen onder andere het dempen en verondiepen van watergangen in het nieuwe natuurgebied. Daarnaast worden er nieuwe watergangen aangelegd om de waterafvoer van landbouwgronden om het natuurgebied te leiden. Tenslotte worden er lokaal maatregelen genomen om ongewenste effecten en uitstraling van de inrichting van het natuurgebied te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het draineren en/of ophogen van landbouwpercelen.
De maatregelen voldoen aan Europese, nationale en regionale normen die gesteld worden aan het watersysteem, vanuit onder meer de Kaderrichtlijn Water, Waterbeleid 21ste eeuw en het Waterbeheerplan Regge en Dinkel. De maatregelen hebben een positief effect op het watersysteem, de waterkwaliteit en waterkwantiteit. De effecten van de maatregelen worden gemonitord en waar nodig worden aanpassingen verricht ter voorkoming of beperking van negatieve gevolgen. Geconcludeerd wordt dat de waterhuishoudkundige doelstellingen in dit plan voldoende gewaarborgd zijn
Deze waterparagraaf is samen met het waterschap Regge en Dinkel opgesteld. In het voortraject van het bestemmingsplan zijn diverse overlegmomenten geweest tussen de initiatiefnemer Dienst Landelijk Gebied en het waterschap Regge en Dinkel en heeft afstemming plaatsgevonden over de inhoud van het plan.
4.2.4 Hydrologisch ontwerp
Voor het plan is een hydrologisch ontwerp gemaakt. De te nemen maatregelen zijn op de kaart in Bijlage 7 Hydrologisch ontwerp Zuna opgenomen.
In het plangebied wordt een deel van de sloten gedempt. Een aantal sloten wordt verondiept. In Bijlage 7 Hydrologisch ontwerp Zuna is te zien welke sloten worden gedempt of verondiept. Een deel van het plangebied wordt afgegraven. Het gebied zal hiermee vernatten. Aan de randen van het nieuwe natuurgebied zal dit natschade op een aantal agrarische percelen veroorzaken. Met de individuele eigenaren van deze percelen zijn afspraken gemaakt over het compenseren van de natschade. De betrokken percelen worden opgehoogd of voorzien van drainage. In Bijlage 7Hydrologisch ontwerp Zuna is te zien waar welke maatregelen worden genomen. In de oranje gebieden vindt compensatie plaats door middel van ophogen van gronden. In de blauwe gebieden wordt drainage aangelegd. Bij de Schoneveldsweg wordt een nieuwe watergang voor de afwatering van de agrarische percelen aangelegd.
Omdat deze compensatiepercelen niet van functie veranderen zijn ze niet meegenomen in dit bestemmingsplan.
Na het tekenen van het inrichtingsplan met de schadecompensatiepercelen hebben er en nog een aantal kavelruilen plaatsgevonden. In de noordoosthoek klopt de kaart uit Bijlage 7 Hydrologisch ontwerp Zuna daarom niet helemaal met de begrenzing van dit plangebied.
4.2.5 Externe veiligheid
Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Hierin zijn regels gesteld teneinde de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bedrijven die onder het besluit vallen zijn onder meer grote chemische bedrijven, lpg-tankstations en bedrijven die 10.000 kilo of meer chemicaliën opslaan. Het besluit verplicht gemeenten en provincies voortaan met veiligheidsnormen rekening te houden.
De basis voor de risicobenadering bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (over weg, water en spoor) ligt in "Omgaan met risico's". De algemene uitgangspunten zijn uitgewerkt in de "Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (RNVGS). Sinds augustus 2004 is er sprake van een "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen". Met deze circulaire wordt het beleid als vervat in de RNVGS verder geoperationaliseerd en verduidelijkt.
Op basis van de Risicokaart van de provincie Overijssel blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bedrijven zijn gevestigd die vallen onder het Bevi.
Net ten zuiden van het plangebied ligt een aardgastransportleiding met een veiligheidszone. Beide liggen buiten het plangebied. In en rond het plangebied liggen geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen.
Aan de westzijde ligt net buiten het plangebied het natuurgebied de Sallandse Heuvelrug. Voor dit gebied geldt dat er een risico op natuurbrand is. Omdat in het plangebied Zunasche Heide geen bebouwing of verblijfsruimtes voor mensen worden gerealiseerd onstaan er geen extra risico's voor mensen of kans op schade aan gebouwen. Natuurgebieden herstellen zich na een brand.
4.2.6 Explosievenonderzoek
In de omgeving van het plangebied is tijdens en aan het eind van de Tweede Wereldoorlog gevochten. In het gebied zijn bommen afgeworpen en V1's ingeslagen. Het is mogelijk dat een deel van de bommen en explosieven nog in de grond ligt en nooit zijn afgegaan (blindgangers). Het is daarom van belang om voorafgaand aan de graafwerkzaamheden te onderzoeken of en waar deze niet-gesprongen explosieven liggen. Daarom is een vooronderzoek verricht naar de mogelijkheid dat er nog niet-gesprongen explosieven in de bodem liggen. De conclusies van het vooronderzoek zijn dat in en de directe omgeving van de Zunasche Heide geen blindgangers te verwachten zijn.
Het volledige rapport en de kaart met de lokaties van onder meer mogelijke blindgangers, inslagen, kraters en schuilgaten is opgenomen in Bijlage 8Vooronderzoek aanwezigheid conventionele explosieven.
4.2.7 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid". De wet heeft betrekking op situaties waarbij (spoor)wegen of bedrijventerreinen worden aangelegd of aangepast of wanneer nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen) worden opgericht.
In dit plan zijn deze situaties niet aan de orde. Nader ingaan op dit thema is daarom niet noodzakelijk.
4.2.8 Luchtkwaliteit
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde1, of
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof danwel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
- het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is per 1 augustus 2009 in werking getreden.
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
- infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
- kantoorlocaties: 100.000 m² brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m² brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen van de hiervoor genoemde ontwikkelingen mogelijk en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Er kan daarom geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit "niet in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.
4.2.9 Milieueffectbeoordeling
Om de uitvoering van het landinrichtingsproject Rijssen-West mogelijk te maken is een ruimtelijk besluit nodig. Het gaat om drie bestemmingsplannen omdat het landinrichtingsgebied verspreid ligt over drie gemeentes: Hellendoorn, Rijssen-Holten en Wierden. Het voornemen is daarom getoetst aan het Besluit m.e.r. (april 2011). In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten benoemd waar een m.e.r.(-beoordelings)plicht voor geldt. Relevant zijn de zogenoemde C- en D-lijst uit de bijlage van het Besluit. De m.e.r.-plichtige activiteiten zijn opgenomen in de C-lijst, de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten in de D-lijst. Een andere ingang voor een m.e.r.-plicht zijn de mogelijke effecten op Natura 2000-gebied. De m.e.r.(beoordelings)- plicht is zodoende via de volgende twee ingangen getoetst:
- Via de C- of D- lijst uit het Besluit m.e.r.
- Vanwege mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden
C-lijst: De voorgenomen activiteit bestaat onder andere uit het herinrichten van het plangebied naar nieuwe natuur. In de C-lijst is deze activiteit niet opgenomen. In dit kader geldt dus geen directe m.e.r.-plicht.
D-lijst: De voorgenomen landinrichtingsplannen komen wel voor op de D-lijst. Relevant zijn de drempelwaarden zoals deze voor een landinrichtingsproject (dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan) zijn opgenomen (categorie 9 van de D-lijst):
- Een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw
Het totale oppervlak van de Landinrichting Rijssen-West bedraagt 224,5 hectare en overschrijdt daarmee de drempel van 125 hectare. De Zunasche Heide (92,8 hectare) en Middelveen-Overtoom (131,7 hectare) grenzen weliswaar niet aan elkaar, maar de beide ontwikkelingen dienen als één samenhangend project te worden gezien als onderdeel van de Landinrichting Rijssen-West. Conclusie is dat de voorgenomen landinrichting m.e.r.-beoordelingsplichtig is en dat dit geldt voor de drie te nemen ruimtelijke besluiten, namelijk de drie bestemmingsplannen die vastgesteld moeten worden.
De conclusies naar aanleiding van de m.e.r.-beoordeling zijn als volgt (het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 9 M.e.r.-beoordelingsnotitie:
Na het in beeld brengen van de potentiële effecten door toedoen van de ontwikkeling kan de conclusie worden getrokken dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor milieu worden verwacht. Bij de optredende effecten zowel in de deelgebieden Zuna en Overtoom als omgeving is onderzocht wat de duur, frequentie en omkeerbaarheid is. Voor bijna alle thema’s geldt dat negatieve effecten op basis van voorgenoemde criteria niet worden verwacht. Uitzondering hierop vormt het onderdeel archeologie en ecologie. Hier treden mogelijk (tijdelijk) negatieve effecten op.
Op basis van mitigerende en compenserende maatregelen (mede op basis van daarvoor geldende wetgeving) kunnen deze effecten worden verzacht of weggenomen. Op grond van de conclusies per milieuthema, kan daarom worden geconcludeerd dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uit te sluiten en dat het doorlopen van een (nieuwe) m.e.r.-procedure niet nodig is. Het opstellen van een MER zal naar verwachting geen nieuwe informatie opleveren die wezenlijk is voor de besluitvorming en biedt dan ook geen meerwaarde.
De benoemde negatieve effecten op archeologie en ecologie kunnen op basis van bestaande wet- en regelgeving worden gecompenseerd of verzacht.
Aanbevelingen voor het vervolg
- Ecologie: Bij de uitvoering van de plannen dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen (15 maart tot 15 juli). Hiermee kunnen effecten op jaarrondsoorten worden weggenomen. Verder dient bij de situering van het struinpad rekening te worden gehouden met de verblijfplaats van jaarrondsoorten.
- Archeologie: Indien doormiddel van naderonderzoek archeologische waarden in het gebied worden aangetroffen dienen deze bij voorkeur “in situ” (niet opgraven) te worden behouden. Door hier in de inrichting rekening mee te houden kunnen negatieve effecten worden voorkomen.
Procedure
De m.e.r.-beoordelingsnotitie doorloopt een wettelijk verplichte procedure (artikel 7.19 Wet milieubeheer). De notitie is behandeld in het college, waarbij het besluit is genomen wordt dat er geen m.e.r.-procedure vereist is. Dit besluit wordt -tegelijk met of voorafgaand aan het ter inzage leggen van het bestemmingsplan- ter inzage gelegd. Op het besluit is inspraak mogelijk.
4.2.10 Natuur
4.2.11 Landschap
Het plangebied ligt in een jong heide- en broekontginningslandschap. De dragende structuren van dit landschapstype zijn de landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken.
Het inrichtingsplan houdt rekening met de bestaande structuren van dit landschapstype. De opstrekkende verkaveling vanaf de wegen blijft in stand. De verspreid liggende bospercelen en -stroken blijven behouden. Een deel van de sloten wordt gedempt of verondiept.
De openheid van het gebied blijft behouden doordat er geen nieuwe bospercelen of bomen worden aangeplant. De nieuwe inrichting met vochtig hooiland, nat schraalland, droge en natte heide en een kleinschalig gebied met graanakkers en droog en kruiden- en faunarijk grasland garandeert het behoud van de openheid.
4.2.12 Archeologie
In augustus 2012 is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in een viertal plangebieden in het kader van de voorgenomen natuurherstelwerkzaamheden, in het gebied ten westen van de bebouwde kom van Rijssen (gemeente Rijssen-Holten en Wierden). De aanleiding voor het onderzoek is het voornemen enkele gebieden te ontgraven ten behoeve van de aanleg en verbreding van enkele watergangen. Op basis van het vooronderzoek zijn de volgende conclusies te trekken (het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 13 Archeologisch onderzoek):
- Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat voor de deelgebieden Middelveen-Overtoom A en B een lage archeologische verwachting geldt op het aantreffen van archeologische resten. De aanleiding hiervoor is dat beide plangebieden op basis van de geomorfologische kaart in een relatief lage en natte vlakte hebben gelegen, waarin al dan niet verspoelde dekzanden voorkomen. De hoge vochtigheid van het gebied wordt bevestigd door de beekeerdgronden en moerige eerdgronden die er voorkomen. Vlakbij beide plangebieden zijn wel dekzandruggen aanwezig, waar eventueel archeologische resten op aangetroffen kunnen worden. Deze vallen echter buiten het kader van onderhavig onderzoek.
- Voor de deelgebieden Zunasche Heide A en B geldt op basis van het bureauonderzoek voor delen van het traject een middelhoge tot hoge archeologische verwachting, aangezien beide tracés gedeeltelijk een dekzandrug kruisen. In de top van deze rug kunnen archeologische resten worden aangetroffen, die zeer waarschijnlijk dateren in de periode Laat-Paleolithicum B tot en met het Neolithicum. Nederzettingsresten uit latere perioden worden niet direct verwacht, aangezien na die periode het plangebied door de uitbreiding van het veen te nat is geworden voor bewoning. Voor die periodes geldt daarom ook een lage verwachting (Bronstijd tot en met Nieuwe tijd). Wel kunnen zaken aanwezig zijn als knuppelwegen, rituele deposities en andere sporen van landgebruik.
- Uit het veldonderzoek bij Zunasche Heide is gebleken dat de gebiedsdelen, waar zich een dekzandrug in de ondergrond bevindt, verstoord zijn geraakt, vermoedelijk als gevolg van agrarisch landgebruik en de 19e en 20e eeuwse ontginningen in het gebied. Ook zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats in het plangebied.
Concluderend geldt voor zowel Zunasche Heide A en B als voor Middelveen-Overtoom A en B ten aanzien van alle archeologische perioden een lage archeologische verwachting.
Het advies op basis van het onderzoek is dat voor de plangebieden Middelveen-Overtoom A en B en Zunasche Heide A en B geen aanvullende archeologische maatregelen nodig zijn. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek bestaat er in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen de voorgenomen werkzaamheden. Het terrein is daarmee vanuit archeologische optiek geschikt voor de toekomstige inrichting.
Het archeologisch onderzoek is voorgelegd aan de provinciaal archeoloog en die adviseert hier over het volgende: "Ik adviseer om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren en het plangebied voor wat betreft het omgevingsaspect 'archeologische waarden' vrij te geven. Indien bij de uitvoering van de grondwerkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007), aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in casu de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS)".
4.2.13 Hinder tijdens de aanlegfase
Tijdens de graafwerkzaamheden zal tijdelijk hinder ontstaan voor omwonenden. Het gaat met name om grondtransport. Met de omliggende bewoners worden voorafgaand aan de werkzaamheden afspraken gemaakt over het beperken van de hinder en welke wegen gebruikt gaan worden. Mocht er rijschade ontstaan dan is er geld gereserveerd voor compensatie of herstel. Ook zal overleg plaatsvinden met de wegbeheerder(s).
4.2.14 Voorkomen van natschade
Voor het plan is een hydrologisch ontwerp gemaakt. De te nemen maatregelen zijn op de kaart in Bijlage 7 Hydrologisch ontwerp Zuna opgenomen.
In het plangebied wordt een deel van de sloten gedempt. Een aantal sloten wordt verondiept. In Bijlage 7 Hydrologisch ontwerp Zuna is te zien welke sloten worden gedempt of verondiept. Een deel van het plangebied wordt afgegraven. Het gebied zal hiermee vernatten. Aan de randen van het nieuwe natuurgebied zal dit natschade op een aantal agrarische percelen veroorzaken. Met de individuele eigenaren van deze percelen zijn afspraken gemaakt over het compenseren van de natschade. De betrokken percelen worden opgehoogd of voorzien van drainage. In Bijlage 7Hydrologisch ontwerp Zuna is te zien waar welke maatregelen worden genomen. In de oranje gebieden vindt compensatie plaats door middel van ophogen van gronden. In de blauwe gebieden wordt drainage aangelegd. Bij de Schoneveldsweg wordt een nieuwe watergang voor de afwatering van de agrarische percelen aangelegd.
Omdat deze compensatiepercelen niet van functie veranderen zijn ze niet meegenomen in dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Het Wijzigingsplan
5.1 Algemeen
In het bestemmingsplan Buitengebied 2009 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de bestemmingen "Agrarsich met waarden - Landschap" en "Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap" te wijzigen in de bestemming "Natuur". Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn een aantal voorwaarden verbonden. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op die voorwaarden, wordt een toets aan de voorwaarden uitgevoerd en wordt tenslotte ingegaan op de planopzet en de uitvoerbaarheid.
5.2 De Wijzigingsbevoegdheid
In artikel 7.8 onder i van de bestemmingsplan Buitengebied 2009 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" te wijzigen in de bestemmingen "Natuur", "Bos" of "Water". Aan deze bevoegdheid zijn de volgende voorwaarden gekoppeld:
- natuurontwikkeling vindt uitsluitend plaats ter uitvoering van provinciaal natuurbeleid
- het ruimtelijke en hydrologische (natuur)eenheden betreft.
Dezelfde wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap" (artikel 8.8 onder c)
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging dient een evenredige belangenafweging plaats te vinden waarbij wordt betrokken:
- de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
- de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
- de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
- de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
5.3 Toets Aan De Wijzigingsbevoegdheid
Hierna wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.
- Natuurontwikkeling vindt uitsluitend plaats ter uitvoering van provinciaal natuurbeleid:
het natuurontwikkelingsproject Zunasche Heide is in meerdere provinciale beleidsstukken, zoals de omgevingsvisie (2009) en het landinrichtingsplan Rijssen (1999) aangewezen als een gebied waar nieuwe natuur ontwikkeld moet worden. In het meest recente relevante beleidsdocument over natuurontwikkeling in (Natuurbeheerplan 2012, provincie Overijssel) is het gebied nog steeds aangewezen als een natuurontwikkelingsproject.De natuurontwikkeling vindt dus plaats ter uitvoering van het provinciaal beleid. - Het ruimtelijke en hydrologische (natuur)eenheden betreft:
het natuurontwikkelingsproject Zunasche Heide is een aaneengesloten gebied van circa 130 hectare, waarvan ruim tweederde in de gemeente Wierden ligt. Het gebied wordt begrensd door wegen die daarmee een duidelijke grens. Het inrichtingsplan geeft aan hoe het gebied ingrericht en beheerd gaat worden. Ook in hydrologisch opzicht vormt het gebied één geheel. Door het nemen van een aantal maatregelen zoals dempen en verondiepen van watergangen wordt de Zunasche Heide met name in de kern van het gebied vernat. Aan de randen van het gebied heeft dit effect op een aantal agrarische percelen. Met deze eigenaren zijn afspraken gemaakt over het voorkomen van natschade. Zo wordt drainage aangelegd, een nieuwe watergang langs de Schoneveldsweg aangelegd en worden percelen opgehoogd.
Naar aanleiding van de evenredige belangenafweging kan het volgende worden geconcludeerd.
- De mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
door het nemen van een aantal maatregelen zoals dempen en verondiepen van watergangen wordt de Zunasche Heide met name in de kern van het gebied vernat. Aan de randen van het gebied heeft dit effect op een aantal agrarische percelen, deze percelen zullen natter en minder geschikt voor agrarisch gebruik worden. Met deze individuele eigenaren zijn afspraken gemaakt over het voorkomen van natschade. Zo wordt drainage aangelegd, een nieuwe watergang langs de Schoneveldsweg aangelegd en worden percelen opgehoogd. De belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden dus niet geschaad. - De mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
uit de verschillende onderzoeken (zie ook paragraaf 4.2) blijkt dat de natuurontwikkeling uitvoerbaar is. Met het plan worden natuurwaarden versterkt, en blijven de karakteristieken van het landschap behouden. Mlieutechnisch gezien zijn er geen belemmeringen geconstateerd. - De mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
het plangebied ligt in een jong heide- en broekontginningslandschap, dat gekenmerkt wordt door landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen, die de rechtlijnige ontginningsstructuren versterken. Met dit inrichtingsplan blijft het bestaande landschappelijke raamwerk behouden. De bosstroken, de opstrekkende verkaveling en de openheid tussen veld en bosstroken blijven behouden. In het deel ten zuidoosten van de Klokkendijk wordt nieuwe kavelgrensbeplanting aangeplant. De landschappelijke inpasbaarheid van het natuurontwikkelingsproject is daarmee aangetoond.
- De mate waarin de verkeerssituati e wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur;
de verkeerssituatie wordt niet of nauwelijks beïnvloed. Het nieuwe natuurgebied zal recreanten aantrekken maar deze zullen over de bestaande wegen en fietsroutes worden geleid. In het natuurgebied wordt een struinroute voor wandelaars aangelegd. Er wordt geen parkeerplaats aangelegd. De bestaande wegen en routes blijven ongewijzigd. Een deel van de Klokkendijk zal worden opgehoogd. Met de omwonenden worden afspraken gemaakt over het beperken van de hinder tijdens de graafwerkzaamheden.
5.4 Planopzet
In dit wijzigingsplan heeft de locatie Zunasche Heide de bestemming "Natuur" gekregen. Binnen deze bestemming is natuurontwikkeling mogelijk, evenals het aanleggen aan van voorzieningen voor de extensieve recreatie zoals wandelpaden en de bijbehorende voorzieningen of bouwwerken. De planregels van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 zijn van toepassing verklaard op dit bestemmingsplan.
De relevante planregels van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 zijn als bijlage bij de regels opgenomen.
5.5 Uitvoerbaarheid
De benodigde gronden zijn via de ruilverkaveling in bezit gekomen bij het Bureau Beheer Landbouwgronden. Na de werkzaamheden worden de gronden verkocht aan Staatsbosbeheer die het gebied gaat beheren.
De kosten voor de aanleg en bijbehorende kosten worden betaald uit de ILG-middelen (Investeringsbudget Landelijk Gebied).
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Voor het ontwerpbestemmingsplan "17e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Zunasche heide" wordt de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen op de in de gemeente Wierden gebruikelijke wijze verleend. Omdat dit bestemmingsplan een uitwerking is van het Landinrichtingsplan Rijssen is geen inspraakprocedure gevolgd. Er hebben meerdere inspraak- en informatiebijeenkomsten plaatsgevonden tijdens de procedure voor de vaststelling van het landinrichtingsplan. Met de direct betrokkenen heeft overleg plaatsgevonden en er zijn afspraken met deze betrokkkenen gemaakt. Het bestemmingsplan is daarom direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Het ontwerpwijzigingsplan “17e wijziging bestemmingsplan Buitengebied 2009, Zunasche Heide” heeft met ingang van 29 november 2012 voor zes weken ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode heeft een ieder zijn of haar zienswijze naar voren kunnen brengen. Er zijn drie zienswijzen ingediend deze zijn volledig gelijk (zie Notitie behandeling zienswijzen bij het Vaststellingsbesluit). De zienswijzen zijn ongegrond verklaard.
20 december 2013.