Kern Barlo 2010, wijziging Markerinkdijk 2
Wijzigingsplan - gemeente Aalten
Vastgesteld op 23-01-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het Kern Barlo 2010, wijziging Markerinkdijk 2 met identificatienummer NL.IMRO.0197.WP00034--VG01 van de gemeente Aalten;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-gebonden-beroep
het door de gebruik((st)er van de woning uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk (niet zijnde detailhandel), maatschappelijk, juridisch, administratief, persoonlijk, medisch, therapeutisch, kunstzinnig dan wel ontwerptechnisch gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning met daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
1.6 aan-huis-gebonden-bedrijf
het door de gebruik(st)er van de woning beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie behouden blijft.
1.7 ambachtelijk bedrijf
een bedrijf, gericht op het uitoefenen van een ambacht, zijnde het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen en het installeren van goederen.
1.8 archeologisch deskundige
de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
1.9 archeologisch onderzoek
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
1.10 archeologische waarden
de aan gebieden toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
1.11 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12 bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel, bouwvlak of aanduidingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.13 bed & breakfast
het aanbieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt gericht op kortdurend verblijf.
1.14 Besluit externe veiligheid inrichtingen
besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer;
1.15 bestaand
- a. bij bouwwerken:
bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of krachtens deze wetten gegeven voorschriften;
- b. bij gebruik:
gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan, voor zover betrekking hebbend op het desbetreffende gebruik, bestond.
1.16 bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
1.17 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder.
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 bouwwijze
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij:
- a. onder aaneengebouwd wordt verstaan een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
- b. onder twee-aaneen wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
- c. onder vrijstaand wordt verstaan een woning, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen hoofdgebouw is aangebouwd;
- d. onder gestapeld worden appartementen binnen één gebouw verstaan.
1.26 coffeeshop
horecagelegenheid waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt.
1.27 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk en/of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.
1.28 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.29 daknok
hoogste punt van een schuin dak.
1.30 dakvoet
laagste punt van een schuin dak.
1.31 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.32 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.
1.33 escortbedrijf
een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
1.34 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 geluidsgevoelige gebouwen en terreinen
gebouwen welke gebruikt worden voor bewoning of daartoe bestemd zijn danwel andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder.
1.36 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.37 kantoor
een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.
1.38 kantoor- en praktijkruimte
een ruimte waarvan de aard en indeling zijn afgestemd op de uitoefening van administratieve, medische, paramedische, sociaal-wetenschappelijke en andere hiermede vergelijkbare beroepen.
1.39 kelder
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,0 m boven peil is gelegen.
1.40 niet-zelfstandig kantoor
een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft.
1.41 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.42 open erf
het deel van een bouwperceel, waarvoor geen bouwvlak is aangegeven, alsmede gronden binnen een bouwvlak die onbebouwd blijven.
1.43 overkapping
een voor mensen toegankelijke, overdekte en met maximaal 2 wanden omsloten ruimte.
1.44 peil
het aansluitend afgewerkte terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.45 perceelsgrens
de scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.
1.46 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.47 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden en waaronder in elk geval wordt verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.48 sekswinkel
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht.
1.49 slopen
geheel of gedeeltelijk afbreken.
1.50 smartshop
een ruimte waarin detailhandel plaatsvindt in psychotrope stoffen.
1.51 voorgevel
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, indien een gebouw met meerdere gevels naar de weg is toegekeerd wordt de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw aangemerkt als voorgevel.
1.52 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
1.53 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden (één verblijfsobject met een woonfunctie).
1.54 zijerf
erf grenzend aan de naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant van de woning en dat ligt buiten het bouwvlak.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Meetwijze
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven met de daarbij horende in- en uitritten en paden, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. een goede woonsituatie;
- c. de verkeersveiligheid;
- d. de sociale veiligheid;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. het behoud van bomen.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bewoning met de daarbij behorende doeleinden;
- b. bed & breakfast;
- c. aan-huis-gebonden-beroepen en/of -bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in 4.5;
met bijbehorende voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, erven, terreinen, tuinen, parkeervoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- b. het behoud van doorzichten naar het landschap;
- c. een goede woonsituatie;
- d. de verkeersveiligheid;
- e. de sociale veiligheid;
- f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie Gematigd
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie gematigd' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Indien een bouwwerk wordt gebouwd, of een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden worden uitgevoerd binnen verschillende archeologische dubbelbestemmingen op een bouwperceel, gelden de meest vergaande regels voor de uitvoering van het project.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen van bouwwerken, de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:
- a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie gematigd' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
- b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie gematigd' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn, met dien verstande dat de dubbelbestemming gelijkluidende regels bevat als de te wijzigen dubbelbestemming, de genoemde oppervlaktematen komen te vervallen en tevens een uitzondering op de omgevingsvergunning geldt voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,40m onder het bestaande maaiveld.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergrondse gebouwen
Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:
- a. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan onder bovengrondse gebouwen, dan wel maximaal 5 m daarbuiten;
- b. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds tot maximaal 4 m onder de verdiepingsvloer van de eerste bouwlaag.
7.2 Ondergeschikte bouwdelen
7.3 Afwijkingenregeling
In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van dit bestemmingsplan geldt voor bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd in overeenstemming met de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het volgende:
- a. indien de bestaande maatvoering, afstanden en/of oppervlaktes van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de voorgeschreven minima of maxima overschrijden, geldt de bestaande maatvoering, afstand of oppervlakte als maximum respectievelijk minimum;
- b. indien de bestaande situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, afwijkt van de in de regels voorgeschreven situering, is ook de bestaande situering toegestaan.
7.4 Dakkapellen
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Nadere bepaling verboden gebruik
Tot een gebruik strijdig met de regels van dit bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
- a. gebruik als seksinrichting, escortbedrijf, sekswinkel, smartshop en coffeeshop;
- b. gebruik als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening wijzigen ten behoeve van het aanpassen van bouwvlakken, met dien verstande dat:
- a. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
- b. de uitbreiding van het bouwvlak mag niet meer dan 5 m bedragen.
9.2 Nutsvoorzieningen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening wijzigen waarbij gronden worden bestemd voor de bouw van bouwwerken voor verdeel-, regel- en transformatorruimten, met dien verstande dat:
- a. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
- b. de inhoud niet meer dan 150 m³ mag bedragen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.2 Overgangsrecht gebruik
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan 'Kern Barlo 2010, wijziging Markerinkdijk 2'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1. Aanleiding tot een nieuw bestemmingsplan
De gemeente Aalten heeft een verzoek ontvangen voor het realiseren van een woning aan de Markerinkdijk. De locatie bevindt zich op de hoek van de Markerinkdijk en de Lichtenvoordsestraatweg te Barlo. De initiatiefnemer wil op deze locatie, Markerinkdijk 2, een vrijstaande woning realiseren.
1.2 Begrenzing plangebied
Het plangebied bestaat uit een deel van de kavel Markerinkdijk 2. Hier komt een nieuwe vrijstaande woning. Het achterste gedeelte van de kavel maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Voor het achterste gedeelte van de kavel hoeft geen wijziging van het bestemmingsplan te worden doorlopen. Op dit gedeelte van de kavel is geen wijzigingsbevoegheid opgenomen.
Op onderstaande luchtfoto is het plangebied aangegeven. Het rood omcirkelde gebied is
de gehele kavel.
1.3. Vigerende bestemmingsplan
In het geldende Bestemmingsplan Kern Barlo 2010 is het perceel Markerinkdijk 2 bestemd tot 'Tuin-gaard' en dubbelbestemming 'Waarde archeologie'.
Er is op het perceel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming kan worden gewijzigd van 'Tuin-Gaarde' naar 'Wonen' en 'Tuin'. De criteria zijn hieronder opgenomen:
Burgemeester en wethouders kunnen de gronden ter plaatse van aanduiding 'wro-zone- wijzigingsgebied 2 ' wijzigen ten behoeve van de bouw van maximaal één vrijstaande woning, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. uitsluitend is de bouw van maximaal één vrijstaande woning toegestaan;
- b. de goothoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 5,5 m en de bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan 9 m;
- c. de bouwdiepte van de woning mag niet meer bedragen dan 12 m;
- d. uit milieuoogpunt bestaan geen bezwaren voor vestiging van de woning;
- e. de woning vormt geen belemmering voor bedrijfsactiviteiten in de omgeving;
- f. ten behoeve van het bepaalde onder d. en e. geldt in ieder geval het volgende:voldaan wordt aan de normen die gesteld zijn bij of krachtens de Wet geurhinder en veehouderij;
- g. voldaan wordt aan de normen die gesteld zijn bij of krachtens de Wet geluidhinder;
- h. uit onderzoek dient te blijken dat de externe veiligheid voldoende gewaarborgd is;
- i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
- j. de bepalingen uit de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' zijn van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
Het plangebied ligt in de kern van Barlo op de hoek van de Markerinkdijk en de Lichtenvoordsestraatweg. De locatie wordt nu door de eigenaren gebruikt als recreatie ruimte / tuin van de huidige woning aan de Markerinkdijk 1 te Barlo.
Het plangebied is gelegen aan het begin van de Markerinkdijk aan de rand van de dorpskern.De omgeving is een woonstraat. Aan de Markerinkdijk staan vooral (half) vrijstaande woningen en er is sprake van een regelmatig, ruime verkaveling waarbij de woningen op ruime afstand van de weg staan. Het naastgelegen perceel is een bouwkavel met de mogelijkheid tot het bouwen van een vrijstaande woning.
2.2. Planbeschrijving
Initiatiefnemer is van plan een woning te realiseren op het perceel Markerinkdijk 2. De woning wordt gerealiseerd aan de Markerinkdijk. Het perceel wordt aan deze kant ontsloten. De rooilijn van de nieuw te bouwen woning loopt evenwijdig aan die van naastgelegen bouwkavel.
Hieronder een impressie van een mogelijke invulling.
Woning: noordgevel
Woning: zuidgevel
Woning: westgevel
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Dit hoofdstuk beschrijft voor zover relevant- de rijks-, provinciale- , regionale- en /of gemeentelijke beleidsnota's.
3.1 Rijksbeleid
3.1.1.Structuurvisie
De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I & M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo “Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig“.
De SVIR omvat drie hoofdoelen, die als volgt zijn geformuleerd:
1. Concurrerend
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
2. Bereikbaar
Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3. Leefbaar en veilig
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op bijvoorbeeld ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.
Relatie met het plangebied
Met het realiseren van een woning in het plangebied zijn niet direct nationale belangen in het geding.Hierdoor is geen sprake van een rijksverantwoordelijkheid en hebben gemeente en provincie de eerste verantwoordelijkheid om de ruimtelijke aspecten in goede banen te leiden.
3.1.2 Rijksladder voor duurzame verstedelijking
Bij stedelijke ontwikkeling moet in z’n algemeenheid worden getoetst aan de Rijksladder voor duurzame verstedelijking. Sinds het moment dat dit Rijksbeleid van kracht is zijn uitspraken bekend geworden van de Afdeling bestuursrechtspraak. Uit deze jurisprudentie blijkt dat de realisering van slechts één woning niet kan worden gezien als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Rijksladder is dan ook niet aan de orde.
Relatie met het plangebied
Uit de geldende jurisprudentie blijkt dat het realiseren van één woning niet kan worden gezien als stedelijk ontwikkeling. Daarom is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Ten behoeve van de bescherming van de in de SVIR genoemde nationale belangen, worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) algemene regels voorgeschreven die bindend zijn voor de lagere overheden als provincie en gemeente. In het Barro worden de kaderstellende uitspraken uit de SVIR bevestigd. Doel van het Barro is om onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, danwel te beschermen.
Relatie met het plangebied
Met de voorliggende ontwikkeling zijn de onderwerpen uit het Barro niet in het geding.
3.1.4 Waterbeleid
Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese
Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol. In de ruimtelijke plannen
wordt een waterparagraaf opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.
3.1.5 Milieuwetgeving
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Natuurbeschermingswet, Besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Op deze aspecten zal in hoofdstuk 4 nader worden ingegaan.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar biedt ook een doorkijk op Gelderland op de langere termijn. Veel maatschappelijke vraagstukken zijn zo complex dat alleen een gezamenlijke inzet succesvol kan zijn. In de omgevingsvisie zijn de opgaven voor Gelderland daarom in nauwe samenwerking met partners uitgedacht. Daarbij kijken de provincie en partners vanuit een integraal en internationaal perspectief naar Gelderland. Met deze bestuurlijke strategie kunnen voor Gelderland toekomstbestendige keuzes gemaakt worden.
De provincie heeft in de Omgevingsvisie twee doelen gedefinieerd. Het zijn doelen die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken.
- Een duurzame economische structuurversterking.
Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en een vitaal landelijk gebied met voldoende werkgelegenheid. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door het duurzaam versterken van de ruimtelijk-economische structuur. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het bestaande'.
- Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.
Dit doel betekent vooral:- 1. ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek; uitgaan van doelen, niet van regels,
- 2. zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap,
- 3. een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed,
- 4. een gezonde en veilige leefomgeving.
Om deze doelen in beleid te vertalen, hanteert de provincie drie aandachtsgebieden: Dynamisch, Mooi en Divers Gelderland. Ontwikkelingen in Gelderland wil de provincie benaderen vanuit elk van deze drie perspectieven, die elkaar aanvullen:
- Dynamisch: de (ruimtelijk-economische) ontwikkelingen en de geleiding daarvan op provinciaal niveau.
- Mooi: de Gelderse kwaliteiten die bescherming nodig hebben en ruimte voor behoud door ontwikkeling.
- Divers: het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten.
Toetsing
Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. De beoogde ontwikkeling betreft een afronding van de bestaande stedelijke bebouwing van de kern Barlo. Deze beoogde ontwikkeling past in het provinciale ruimtelijke beleid.
3.2.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening geeft alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Toetsing
De met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling is niet strijdig met de RVG
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale structuurvisie Achterhoek 2012
De 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' is door de gemeenteraden in april/mei 2012 vastgesteld. De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. In de actualisatie is zijn de laatste economische en maatschappelijk ontwikkelingen verwerkt , zoals:bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening en de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied.
Deze ontwikkelingen zullen o.a. gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt en hebben ruimtelijk consequenties. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid met als doel dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om te wonen en te recreëren.
Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie: samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid; bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal; balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap;. innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening; ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.
Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.
Relatie tot het plangebied
Op basis van ruimtelijk beleid is het realiseren van de woning mogelijk.De woning is een afronding van de bebouwde omgeving aan de Markerinkdijk waarbij rekening wordt gehouden met de ruimtelijk omgeving.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Woonvisie
Op 23 mei 2017 heeft de gemeenteraad de woningbouwplanning Aalten 2017 voor de periode 2015 tot 2025 vastgesteld. De raad heeft besloten dat het college de mogelijkheid heeft om medewerking te verlenen aan een afwijking of wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan die voorzien in extra woningen. Er is besloten dat de eigenaren nog een jaar, na vaststelling van het beleid, de tijd krijgen om een aanvraag in te dienen.
De aanvraag moet voor 23 mei 2018 worden ingediend. Er ligt nu een aanvraag.
Toetsing
De aanvraag is ingediend voor de gestelde termijn van 23 mei 2018.De beleidsnotitie Woningbouwplanning Aalten 2017 biedt de mogelijkheid om medewerking te geven aan wijzigingsbevoegdheid. De nieuwe woning voldoet aan de hedendaagse eisen (Bouwbesluit) en is levensloopbestendig.
Hoofdstuk 4 Onderzoeksresultaten
4.1 Milieu
4.1.1 Archeologie
Het plangebied is op de archeologische maatregelenkaart aangeduid als een gebied met een gematigde archeologische verwachting. Deze gebieden kenmerken zich vaak door een relatief hoge grondwaterstand, of een toplaag met hoog organisch stofgehalte die pas relatief kort geleden ontstaan is. Mogelijke behoudenswaardige resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn schaars. Er is een verplichting tot archeologisch vooronderzoek bij ingrepen groter dan 2.500 vierkante meter. Omdat de ingreep niet groter is dan 2.500 m² is geen archeologisch vooronderzoek nodig.
4.1.2. Bedrijven en miliezonering
Wanneer door middel van een plan nieuwe, milieuhinder gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhinder gevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
Dit plan voorziet in een gevoelige functie (wonen) maar het betreft slecht een woning. Dit heeft geen consequenties voor de omgeving. In de directe omgeving van de te realiseren woning liggen geen bedrijven waarvan de woning binnen de adviesafstanden uit de VNG-brochure 'bedrijven en milieu zonering' komt te liggen.
4.1.3. Bodem
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is onderzoek noodzakelijk naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op schone grond teworden gerealiseerd.
Relatie met het plangebied
Op het naastgelegen perceel is in 2010 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit kwam naar voren dat de grond geschikt is voor wonen. De locatie kent geen historische bodembedreigende activitieten. De locatie is geschikt voor woningbouw.
Voor deze locatie hoeft geen verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
4.1.4. Geluid
Wanneer in een plan nieuwe geluidsgevoelige ruimten, zoals woningen, worden gerealiseerd, stelt de Wet geluidhinder (Wgh) de verplichting akoestisch onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op de nieuwe woningen ten gevolge van omliggende wegen. Deze geluidsbelasting mag de voorkeursgrenswaarde niet overschrijden. Op basis van Wgh moet bij ruimtelijke ontwikkelingen waarin een bestemmingsplan voorziet rekening worden gehouden met vier geluidsbronnen: wegverkeers-, railverkeers-, industrie- en luchtverkeerslawaai. In dit geval is alleen de geluidsbron wegverkeerslawaai relevant.
Relatie met het plangebied
De woning komt te liggen aan de Markerinkdijk in de bebouwde kom van Barlo. Voor dit deel van de Markerinkdijk geldt een maximum snelheid van 30 km/h. Dat betekent dat deze weg geen zone heeft en er geen voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeersgeluid geldt (Wet geluidhinder).
Het perceel grenst ook aan de Lichtenvoordsestraatweg. Op deze weg geldt een maximum snelheid van 60 km/h. Dat betekent dat deze weg wel een zone heeft en dat de geluidbelasting vanwege wegverkeersgeluid op de gevel van een nieuwe woning in principe niet meer dan 48 dB(A) mag bedragen (Wet geluidhinder).
Gelet op de verkeersintensiteit ligt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, op 4,5 m +mv, op 20 meter uit het hart van de weg. Het bouwvlak ligt op meer dan 20 meter van de Lichtenvoordsestraatweg.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.1.5 Externe veiligheid
In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven of functies gelegen die een risico vormen in het kader van externe veiligheid. Ook zijn er geen wegen die zijn aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook is geen sprake van hoogspanningsleidingen, hoge druk aardgasleiding of buisleidingen of andersoortige leidingen die een risico vormen. Dit betekent dat het uit het oogpunt van externe veiligheid er geen beperkingen zijn voor het bestemmen als een woning.
4.1.6 Geurhinder
In de omgeving van deze locatie zijn geen veehouderijen van enige omvang aanwezig.
Op deze locatie is daarom geen sprake van een onacceptabel geurniveau. Er is sprake van een goed leefklimaat. Verder worden er geen agrarische bedrijven belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden. Andere woningen zijn hiervoor bepalend. Geur is geen belemmering voor realisatie van de woning.
4.17 Luchtkwaliteit
Het plan bestaat uit de bouw van een nieuwe woning. De omvang van het project is klein. Er is slechts beperkt sprake van extra verkeersaantrekkende werking als gevolg van deze nieuwbouwwoning. Er is derhalve sprake van een niet-in-betekenende-mate bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nader onderzoek naar luchtkwaliteit hoeft niet te worden uitgevoerd.
4.2. Watertoets
Het waterbeleid is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel staat het beleid beschreven op een drietal hoofdthema's.
Voor het thema Veiligheid is bescherming tegen hoog water op de rivieren het speerpunt. Het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen staat hierbij centraal.
Het thema Watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden - Bergen - Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst.
Voor het thema Waterketenbeheer streeft Waterschap Rijn en IJssel naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Er is meer ruimte nodig voor het waterbeheer van de toekomst. Ook op andere terreinen, zoals recreatie, wonen en landbouw speelt water een centrale rol. Het waterschap wil in het watertoetsproces vroegtijdig meedenken over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling en wil samen met de gemeente op zoek naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Watertoetstabel
Thema | Toetsvraag | Relevant |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? | Ja Nee Nee |
Wateroverlast (oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? | ja Ja Nee |
Riolering en Afvalwaterketen
De hoeveelheid afvalwater neemt door de ontwikkelingen in dit plan niet toe. Het afvalwater wordt afgevoerd naar het gemengd stelsel van Aalten. Regenwater wordt niet afgevoerd via het riool (zie thema wateroverlast).
Wateroverlast
Door de ontwikkeling binnen het plangebied neemt het verhard oppervlak toe. Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het plan biedt mogelijkheden voor infiltratie op eigen terrein. Op de kavel moet worden uitgegaan van een bergingscapaciteit van minimaal 40 mm per vierkante meter verhard oppervlak. Een bovengrondse overloop/passage naar de openbare weg is mogelijk.
4.3 Ecologie
Op 1 januari 2017 is de wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de boswet, natuurbeschermingswet ’98 en de flora en faunawet.
De algemene doelen van de wet zijn:
- Natuurbescherming en natuurontwikkeling.
- Doelmatig beheer, gebruik en ontwikkeling van natuur voor de vervulling van maatschappelijke functies.
- Behoud en beheer waardevolle landschappen.
De natuurbescherming is ook via deze wet geregeld en behelst de bescherming van de natura- 2000 gebieden. Er is geen natura-200 gebied gelegen in de nabije omgeving.
Relatie met het plangebied
De locatie van ontwikkeling is een tuin- grond, die geen bijzondere natuurwaarden kent. De initiatiefnemer heeft in het kader van de Natuurbeschermingswet een zorgplicht.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1. Economische uitvoerbaarheid
In een realisatieovereenkomst is vastgelegd dat de realisatie van dit plan voor rekening en risico van de ontwikkelende partijen komt, inclusief het planschaderisico.
Het kostenverhaal is hiermee geregeld.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
5.2.1 Vooraankondiging/inspraak
Op 19 september 2017 is de vooraankondiging dat het bestemmingsplan wordt gewijzigd gepubliceerd. Gezien de beperkte omvang en impact van de ontwikkeling is er geen
(verkort) inspraaktraject ingesteld.
5.2.2. Vooroverleg
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op 7 december 2017 laten weten geen opmerkingen te hebben.
5.3 Procedure
5.3.1 Ontwerpfase
Het ontwerpwijzigingsplan is gepubliceerd op 28 november 2017 en heeft met ingang van 1 december 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Hoofdstuk 6 Plansystematiek
6.1 Het digitale bestemmingsplan
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm ook vastgesteld, tegelijk met een volledige analoge verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend. Het Bro laat echter de feitelijke digitale werkwijze voor een groot gedeelte over aan een ministeriële regeling, de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, met de daarbij behorende standaarden. Het gaat daarbij om de inrichting, de vormgeving, de verbeelding, de beschikbaarstelling, de authenticiteit, de integriteit, de volledigheid, de vaststelling en de bekendmaking van de digitale ruimtelijke informatie. De meest relevante standaard van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 wordt hieronder kort toegelicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers geen deel uit van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan. Het bestemmingsplan zelf bestaat uit een verzameling geografisch bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem en die te raadplegen zijn via een interface, zoals een website. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels.
6.2 Planopzet
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en bijbehorend GML-bestand waarin de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat. Het .GML-bestand en de regels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.
In het navolgende worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
6.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
6.2.1.1 Begrippen
Dit artikel bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd.
6.2.1.2 Wijze van meten
In artikel 2 wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels. Ook hier is aansluiting gezocht bij de standaard (meet)regels uit de SVBP 2012. Onderstaand is een voorbeeld opgenomen m.b.t. de interpretatie van de goot- en bouwhoogte van een gebouw.
Voor de bepaling van de goothoogte van een gebouw wordt, indien er sprake is van een lage en hoge druiplijn, uitgegaan van de onderste druiplijn voor het bepalen van de ‘goothoogte’. De bovenste druiplijn wordt aangemerkt als de ‘bouwhoogte’ (zie voorbeelden D en G). Met deze interpretatie wordt aangesloten bij jurisprudentie hieromtrent van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State.
6.2.2 Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze gelden voor het gehele plangebied.
6.2.2.1 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is opgenomen om ervoor te zorgen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing wordt gelaten.
6.2.2.2 Algemene bouwregels
Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot algemene bouwregels.
6.2.2.3 Algemene gebruiksregels
Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot het gebruik van gronden.
6.2.2.4 Algemene aanduidingsregels
Dit artikel regelt enkele aspecten met betrekking tot de gebruikte aanduidingen.
6.2.2.5 Algemene afwijkingsregels
Door middel van de algemene afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsplanregels voor onder andere geringe overschrijding van bepaalde bouwregels, alsmede voor kunstobjecten, bouwwerken van openbaar nut, telecommunicatievoorzieningen enzovoort. Deze bevoegdheid vergroot de flexibiliteit van het plan.
6.2.2.6 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is opgenomen aan welke voorwaarden moet worden voldaan ingeval gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsmogelijkheden.
6.2.2.7 Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure beschreven die gevolgd moet worden bij een uitwerking of wijziging van het plan, dan wel het stellen van nadere eisen.
6.2.2.8 Overige regels
PM
6.2.3 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 4 bevat regels omtrent overgangsrecht en de slotregel. Deze gelden voor het hele plangebied.
6.2.3.1 Overgangsrecht
Dit artikel regelt ten aanzien van gebouwen en van gebruik dat bestaande gebouwen of bestaand gebruik dat afwijkt van het plan, onder voorwaarden mag worden voortgezet.
6.2.3.2 Slotregel
In dit artikel staat de naam van het bestemmingsplan.
Bijlagen