KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Groen - Landschapselement
Artikel 6 Maatschappelijk
Artikel 7 Natuur
Artikel 8 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 10 Verkeer - Weg
Artikel 11 Water
Artikel 12 Wonen
Artikel 13 Leiding - Brandstof
Artikel 14 Leiding - Gas
Artikel 15 Leiding - Riool
Artikel 16 Waarde - Archeologie Hoog
Artikel 17 Waarde - Archeologie Middelhoog
Artikel 18 Waarde - Beken En Sprengen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
Artikel 20 Algemene Bouwregels
Artikel 21 Algemene Gebruiksregels
Artikel 22 A-watergang
Artikel 23 Bijzondere Boom
Artikel 24 Cultuurhistorisch Gebied
Artikel 25 Ecologisch Water
Artikel 26 Geluidzone - Industrie
Artikel 27 Kleinschaligheid
Artikel 28 Laanbeplanting
Artikel 29 Open Landschap
Artikel 30 Veiligheidszone - Lpg
Artikel 31 Waardevol Verkavelingspatroon
Artikel 32 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 33 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 34 Algemene Procedureregels
Artikel 35 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Artikel 36 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 37 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 38 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 39 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Opzet Van De Toelichting
2 Beleidskader
2.1 Europees Beleid
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Regionaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
3 Functionele Analyse
3.1 Inleiding
3.2 Bodem En Water
3.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
3.4 Cultuurhistorie En Archeologie
3.5 Landschap En Natuur
3.6 Landbouw
3.7 Wonen En Niet-agrarische Bedrijvigheid
3.8 Recreatie
3.9 Infrastructuur
4 Milieu
4.1 Inleiding
4.2 Bodem
4.3 Milieuzonering
4.4 Geluidhinder
4.5 Luchtkwaliteit
4.6 Externe Veiligheid
4.7 Elektromagnetische Velden
4.8 Energie
5 Gebiedsvisie
5.1 Inleiding
5.2 Landbouw
5.3 Natuur En Landschap
5.4 Cultuurhistorie En Archeologie
5.5 Wonen En Werken
6 Vertaling Gebiedsvisie Naar Regels
6.1 Inleiding
6.2 Landbouw
6.3 Landschap En Natuur
6.4 Planmer
6.5 Cultuurhistorie En Archeologie
6.6 Wonen
6.7 Niet-agrarische Bedrijvigheid
6.8 Recreatie
6.9 Overig
7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding
7.2 Karakter Bestemmingsplan
7.3 Bestemmingen
7.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
8 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Vooroverleg
8.2 Inspraak
8.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
8.4 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Bedrijfstypen
Bijlage 2 Lijst Van Toegelaten Nevenactiviteiten
Bijlage 3 Lijst Van Toegelaten Horecatypen
Bijlage 4 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
Bijlage 5 Lijst Van Toegelaten Maatschappelijke Voorzieningen
Bijlage 1 Cultuurhistorische Analyse Buitengebied Het Woud
Bijlage 2 Cultuurhistorische Waardering Karakteristieke Bebouwing
Bijlage 3 Kaart Cultuurhistorisch Waardevolle Bebouwing
Bijlage 4 Notitie Externe Veiligheid
Bijlage 5 Advies Over Reikwijdte En Detailniveau Van Het Milieueffectrapport
Bijlage 6 Planmer
Bijlage 7 Aanvulling Mer Bestemmingsplan Buitengebied Het Woud
Bijlage 8 Toetsingsadvies Over Het Milieueffectrapport
Bijlage 9 Nota Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 10 Procedureschema

Buitengebied Het Woud

Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn

Vastgesteld op 19-09-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Buitengebied Het Woud van de gemeente Apeldoorn.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.bp1052-vas1 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanduidingsvlak

Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.

1.6 aanvullend assortiment van een tuincentrum

Artikelen die door tuincentra worden gevoerd, niet behoren tot het basisassortiment van een tuincentrum, een relatie hebben met dat basisassortiment en in overeenstemming zijn met de doelstelling van een tuincentrum. Het aanvullend assortiment van een tuincentrum, dat integraal onderdeel uitmaakt van het tuincentrum, bestaat uit vissen en andere dieren, dierenbenodigdheden, zwembaden, hengelsportartikelen, tuinkleding en -schoeisel, tuinspeelgoed en cadeau- en sfeerartikelen (niet zijnde binnenmeubilair en dergelijke).

1.7 agrarisch bedrijf

Een bedrijf, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij en pensionstal, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.

1.8 ander werk

Een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.9 antennedrager

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.10 antenne-installatie

Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.11 A-watergang

Een watergang van overwegend belang voor de waterhuishouding en waterberging, met inbegrip van oevers, taluds, kaden en onderhoudspaden, die in beheer en onderhoud is bij het waterschap.

1.12 basisassortiment van een tuincentrum

De artikelen die van oudsher bij tuincentra, hoveniersbedrijven en kwekerijen verkrijgbaar zijn, bestaande uit:

  1. a. levend materiaal, waaronder in ieder geval begrepen bollen, knollen, zaden, bomen (waaronder kerstbomen), heesters, coniferen, vaste planten, seizoengroen/perkgoed, kamerplanten en snijbloemen;
  2. b. dood materiaal, waaronder in ieder geval begrepen gewasbescherming, meststoffen, grondproducten, vijver- en fonteinmateriaal (waterbakken, pompen, borrelstenen, roosters, vijvers en fonteinen etc.), bestratingsmateriaal, tuinhout, blokhutten, kasjes, serres, tuingereedschappen, video's en boeken over tuin en planten, potterij, barbecue-artikelen, vuurpotten, tuinmeubelen, tuinverlichting, terrasaankleding en kerst- en paasartikelen (bestaande uit decoratief materiaal dat gericht is op de paasdagen en de feestdagen in december).

1.13 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bedrijfsmatige exploitatie

Het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer dan wel exploitatie, dat in de logiesverblijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.

1.15 bedrijfswoning

Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.

1.16 begeleid wonen

Vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.

1.17 beroepsuitoefening aan huis

Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, dat in een woning of bedrijfswoning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.18 bestaand

  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  • bij gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, met dien verstande dat bij veehouderijbedrijven wordt uitgegaan van de ammoniakemissie, het oppervlak aan stalruimte en het aantal dierplaatsen per bedrijf dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bij of krachtens de wet maximaal is toegestaan.

1.19 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.20 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.21 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.

1.24 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 bruto vloeroppervlakte

De gezamenlijke vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels, horeca of andere bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnruimte en overige dienstruimten.

1.27 bijgebouw

Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.

1.28 containerveld

Afgedekte gronden ten behoeve van de bovengrondse teelt van planten in containers

1.29 dependance

Een voor de huisvesting van een zelfstandig huishouden geschikt gebouw dat blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.

1.30 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.32 erkend archeoloog

Een door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen archeoloog die voldoet aan de door en krachtens de Monumentenwet gestelde kwalificaties en eisen.

1.33 evenementen

Periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten. Onder evenementen worden in ieder geval niet begrepen activiteiten die zijn gericht op verkoop uit grote partijen met een beperkt assortiment door één of enkele aanbieders.

1.34 folly

Een bouwwerk bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.

1.35 gebouw

Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 gebruiksgerichte paardenhouderij

Een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone waaronder begrepen een pensionstalling.

1.37 geurgevoelig object

Een gebouw dat is bestemd voor en dat blijkens aard, indeling en inrichting geschikt is voor wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt.

1.38 grondgebonden agrarisch bedrijf

Een agrarisch bedrijf dat overwegend afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden als agrarisch productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond, waaronder begrepen grondgebonden veehouderij.

1.39 grondgebonden veehouderij

Een agrarisch bedrijf dat overwegend gericht is op het houden van dieren en voor de bedrijfsvoering afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond die tot dat bedrijf behoort.

1.40 hoge archeologische verwachtingswaarde

Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten hoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarde en/of vondsten hoog is.

1.41 hoofdgebouw

Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.42 hoofdverblijf

  1. a. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
  2. b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.

1.43 intensieve kwekerij

Een Intensieve kwekerij wordt een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan waar gewassen worden geteeld of dieren worden gekweekt (niet zijnde vee), waarbij nagenoeg geen gebruik wordt gemaakt van daglicht. Voorbeelden hiervan zijn de kweek van champignons, witlof, vis, wormen en maden.

1.44 intensieve veehouderij

Een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m² aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet, het houden van melkrundvee, schapen of paarden en het houden van dieren uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.

1.45 kampeermiddel

Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen recreatiewoning, kampeermiddeltrekkershut of stacaravan zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.

1.46 kantoor

Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.

1.47 kas

Een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.

1.48 kavel

De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.

1.49 kwekerij

Een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.

1.50 lawaaisporten

De autosport, de motorsport, de (model-)vliegsport, karting en soortgelijk geluidproducerende sporten.

1.51 manege

Een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geven tot het beoefenen van de paardensport en als ondergeschikte activiteit al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden al dan niet gecombineerd met het fokken, africhten en verkopen van paarden.

1.52 middelhoge archeologische verwachtingswaarde

Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten middelhoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarde en/of vondsten middelhoog is.

1.53 nevenactiviteit

Een activiteit die uitsluitend naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en uitsluitend door de bewoner en/of ondernemer van die hoofdfunctie uitgeoefend kan worden en wat betreft vloeroppervlakte ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.

1.54 Nederlandse Grootte Eenheid (NGE)

Een rekeneenheid die wordt gehanteerd voor de vaststelling van de omvang van een agrarisch bedrijf, op basis van productiewaarde van oppervlakte, gewassen en dieren.

1.55 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.56 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.57 peil

Het peil gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte bouwterrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogte.

1.58 permanente bewoning

Gebruik als hoofdverblijf als bedoeld in de Wet GBA, waaronder wordt verstaan:

  1. a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet GBA bepaalde noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente, en/of
  2. b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf beschikt.

1.59 productiegerichte paardenhouderij

Een paardenhouderij waar handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.

1.60 prostitutie

Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.

1.61 publieksgerichte dienstverlening

Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.

1.62 recreatief medegebruik

Extensieve vormen van dagrecreatie, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.

1.63 recreatieverblijf

Een gebouw dat bestemd is voor recreatief woonverblijf, niet zijnde permanente bewoning en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.

1.64 recreatiewoning

Een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatieve doeleinden.

1.65 risicovolle inrichting

Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit en/of een inrichting waarbinnen een risicobron aanwezig is met een contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar berekend conform de uitgangspunten zoals vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen.

1.66 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:

  1. a. seksbioscoop
    Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard.
  2. b. seksclub
    Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht.
  3. c. seksautomaat
    Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard.
  4. d. sekswinkel
    Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.
  5. e. prostitutiebedrijf
    Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.

1.67 stacaravan

Onderkomens, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dienen of kunnen dienen tot het dag- en/of nachtverblijf van een of meer personen, die gedurende het hele jaar gebruikt worden voor recreatieve doeleinden door wisselende personen, en die door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand kunnen worden verreden, doch niet bestemd en/of geschikt zijn om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze onderkomens wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt zijn om te worden verreden, worden zij aangemerkt als stacaravan.

1.68 supermarkt

Een winkel met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 500 m2 waar een grote verscheidenheid aan artikelen, grotendeels bestaande uit levensmiddelen, wordt verkocht en waarbij overwegend sprake is van zelfbediening door klanten.

1.69 teeltondersteunende voorzieningen

Voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen, zoals tunnel- en boogkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen en regenkappen.

1.70 trekkershut

Een gebouw zonder sanitaire voorzieningen, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatie.

1.71 tunnelkas

Elke constructie, geen gebouw zijnde, van hout, metaal of anderszins die met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten.

1.72 toeristisch kamperen

Kamperen in kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans.

1.73 tuinbouwbedrijf

Het bedrijfsmatig op commerciële basis telen van groenten, (sier-)bloemen, planten, bomen, bollen of zaden in de volle grond; onder tuinbouwbedrijf wordt in ieder geval niet verstaan een hovenier of tuincentrum.

1.74 tunnelkas

Een kas dan wel platglasconstructie van geringe hoogte, bestaande uit lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.

1.75 verblijfsgebied

Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.

1.76 verblijfsrecreatie

Recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, trekkershutten, recreatiewoningen en/of recreatieverblijven.

1.77 verkoopvloeroppervlakte

Het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.

1.78 waarde

De aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie.

1.79 wezenlijke kenmerken of waarden

Hieronder worden verstaan de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied.

1.80 winkel

Een (deel van een) gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor de uitoefening van detailhandel en/of het verlenen van diensten, waaronder mede worden begrepen videotheken, kapsalons en buffetverkoop. Tot de winkel worden de voor publiek toegankelijke ruimte alsmede de bijbehorende magazijnruimte, kantoren en overige dienstruimten begrepen.

1.81 woning

Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

1.82 wooneenheid

Een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

1.83 zakelijke dienstverlening

Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.

1.84 zonnecollector

Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.

1.85 zorgwonen

Het wonen in een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

1.86 zorgboerderij

Een voorziening in hoofdzaak gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren door personen die niet zelfstandig kunnen werken en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 het bebouwingspercentage

De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.

Ingeval geen bouwvlak dan wel aanduidingsvlak is aangegeven wordt onder bebouwingspercentage verstaan de in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bestemmingsvlak tot de oppervlakte van het bestemmingsvlak, per kavel gemeten.

2.5 de vloeroppervlakte

Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarische bedrijven, met dien verstande dat een gebruik als intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  2. b. glastuinbouw ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
  3. c. bedrijfswoningen;
  4. d. zorgboerderijen;
  5. e. beroepsuitoefening aan huis;
  6. f. nevenactiviteiten in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelatennevenactiviteiten;
  7. g. recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, hobbymatig weiden van vee, wandelen en fietsen;
  8. h. dependances, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dependance';
  9. i. het trainen en berijden van paarden ten dienste van bestemmingsvlakken met de bestemmingen Bedrijf, Maatschappelijk of Wonen en in bestaande paardenbakken;
  10. j. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  11. k. natuurbeheer;
  12. l. nutsvoorzieningen;
  13. m. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 20 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 3.4 genoemde afwijkingen.

Bebouwing Maximale oppervlakte /inhoud Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Bedrijfsgebouwen en overkappingen








bouwvlak 6 m, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' 12 m, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' - de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m
- de oppervlakte aan kassen bedraagt ten hoogste 120% van de bestaande oppervlakte aan kassen
- de afstand van op te richten kassen tot niet bij het bedrijf behorende woningen bedraagt ten minste 30 m
- in afwijking van het hiervoor en het in artikel 20 sublid 20.1.1b bepaalde zijn bestaande gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak toegestaan, met de bestaande oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte als maxima
Bedrijfswoningen 700 m3 4 m, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' -, enzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' - per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen' of 'bedrijfswoning uitgesloten'
- voor het bepalen van de inhoud worden de deel, inpandige garages en bergingen meegeteld;
- de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m
- voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het in artikel 20 lid 20.3 bepaalde
- de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande niet bij het betreffende bedrijf behorende kassen bedraagt ten minste 30 m
Dependances 65 m2 3 m 5 m - de totale oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en dependances mag niet meer dan 75 m2 bedragen
- een dependance heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen
- bij een dependance zijn geen dakkapellen, erkers en balkons toegestaan
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen, bouwwerken geen gebouwen zijnde voor tijdelijke teeltondersteunendevoorzieningen, bestaande sleufsilo's, bestaande mestsilo's, bestaande mestzakken (voor zover een bouwwerk zijnde) en bestaande paardenbakken met bijbehorende bestaande lichtmasten
- mestsilo's
10 m - voor bestaande mestsilo's buiten het bouwvlak gelden de bestaande oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte als maxima
- sleufsilo's
2500 m2 4 m - voor bestaande sleufsilo's buiten het bouwvlak gelden de bestaande oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte als maxima
- mestzakken en mestopslagplaatsen 2 m - voor bestaande mestzakken en mestopslagplaatsen buiten het bouwvlak gelden de bestaande oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte als maxima
- overige silo's
10 m
- erf- en terreinafscheidingen 2 m - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak of voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1,50 m (3.4.1d)
- antenne-installatie
15 m
- bouwwerken voor permanente teeltondersteunende voorzieningen bouwvlak - permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan
- bouwwerken voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen 1,5 m (3.4.1) - maximale bouwhoogte voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen geldt uitsluitend buiten het bouwvlak
- paardenbakken:
- omheiningen
- lichtmasten

1.200 m²
2 m
6 m
voor zover het geen bestaande paardenbak betreft gelden de volgende regels:
- indien de paardenbak geen onderdeel vormt van het agrarisch bedrijf als bedoeld in lid 3.1 is er ten hoogste één paardenbak per bedrijfswoning toegestaan
- de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter;
- uitsluitend in samenhang met het afwijken van de gebruiksregels als bedoeld in lid 3.6.4 zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een paardenbak buiten het bouwvlak toegestaan
- stapmolens 6 m
- overig
6 m

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.

Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 34 opgenomen procedureregels van toepassing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels van artikel 21 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De in artikel 36 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit lid mag alleen plaatsvinden voor zover de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied, waaronder begrepen die van het Natura2000 gebied en van de Ecologische Hoofdstructuur, dan wel het in het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast. Voorts zijn de algemene criteria van artikel 33 lid 33.4 van toepassing.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van :

  1. a. het realiseren van nieuwe waarden;
  2. b. het realiseren van een tweede agrarische bedrijfswoning, mits dit bedrijfseconomisch aantoonbaar noodzakelijk is:
    1. 1. de aard van het bedrijf vereist blijvend toezicht van twee personen op het bedrijf, en
    2. 2. het bedrijf heeft ten minste twee maal de omvang van een volwaardig agrarisch bedrijf, wat overeenkomt met ten minste 140 NGE, waardoor de continuïteit als tweemansbedrijf verzekerd is;
  3. c. het vergroten van een bouwvlak tot een totale oppervlakte van ten hoogste 1,5 hectare, mits:
    1. 1. dit voor een doelmatige en duurzame bedrijfsvoering aantoonbaar noodzakelijk is,
    2. 2. de omvang van het bedrijf ten minste 70 NGE bedraagt,
    3. 3. aangetoond is dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura2000 gebied niet worden aangetast vanwege de ammoniakdepositie, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura2000 gebied;

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
    1. 1. bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten bedrijfstypen;
    2. 2. een dienstverlenend bedrijf ten behoeve van de landbouw (SBI-code 016.1) algemeen b.o.> 500 m2 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hulpbedrijf';
    3. 3. een hoveniersbedrijf (SBI-code 016.3) met een b.o. > 500 m2 ter plaatse van de anduiding 'hovenier';
    4. 4. een bedrijf t.b.v. milieudienstverlening ((SBI-code 38) met een maximale milieucategorie 2 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hulpbedrijf';
    5. 5. een bouwbedrijf (SBI-code 41, 42, 43.1) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf';
    6. 6. een transportbedrijf (SBI-code 494.0) en grondverzetbedrijf met een maximale bebouwingsoppervlakte van 700 m² ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - grondwerk, verhuur en transport';
    7. 7. een transportbedrijf (SBI-code 494.0) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - goederenwegvervoerbedrijf';
    8. 8. een golfkartonfabriek (SBI-code 17212.1) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - golfkartonfabriek';
    9. 9. een wasserij- en strijkinrichting (SBI-code 96011.A) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - wasserij- en strijkinrichting';
    10. 10. een groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen (SBI-code 46712.1) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen';
    11. 11. een groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen en aanverwante producten en detailhandel in campinggas en smeermiddelen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in brandstoffen en detailhandel campinggas ';
    12. 12. een restaurant ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
    13. 13. een verkooppunt voor motorbrandstoffen, daaronder begrepen lpg, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg', met daarbijbeborend vulpunt lpg ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt- lpg';
    14. 14. tuincentrum, ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum';
    15. 15. een gasontvangstation (SBI-code 35, nr D4) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasontvangstation';
    16. 16. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
    17. 17. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    18. 18. tuin en/of erf;
    19. 19. ontsluitingswegen;
    20. 20. groenvoorzieningen;
    21. 21. beroepsuitoefening aan huis;
    22. 22. nutsvoorzieningen;
  2. b. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn niet bestemd voor:
    1. 1. inrichtingen als bedoeld in onderdeel D van bijlage uit het Besluit omgevingsrecht;
    2. 2. risicovolle inrichtingen, met uitzondering van bestaande risicovolle inrichtingen;
    3. 3. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van:
      • I. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van nijverheid en industrie, in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte goederen, niet zijnde detailhandel in textiel, schoeisel en lederwaren, voedings- en genotmiddelen en huishoudelijke artikelen;
      • II. niet voor particulieren toegankelijke detailhandelsbedrijven die zich uitsluitend toeleggen op postorderactiviteiten en/of verkoop via Internet;
      • III. bestaande detailhandelsbedrijven.
  3. c. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen

4.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 20 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 4.4 genoemde afwijkingen.

Bebouwing Maximale oppervlakte /inhoud Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Gebouwen en overkappingen









120% van de bestaande oppervlakte per bestemmingsvlak aan gebouwen en overkappingen 6 m 8,5 m - voor het bepalen van de oppervlakte worden bedrijfswoningen, bijgebouwen niet meegeteld
- per verkooppunt motorbrandstoffen is een overkapping van 50 m2 toegestaan
- de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m
- bebouwing dient binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden.
Bedrijfswoningen 700 m3 4 m - ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen'
- voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld;
- per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen'
- de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m
- voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het in artikel 20 lid 20.3 bepaalde
- de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande kassen bedraagt ten minste 30 m
- bebouwing dient binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden.
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen 75 m2 3 m 5 m - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht (4.4.1a)
- voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis meegeteld
- in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis toegestaan
- bebouwing dient binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen
- erf- en terreinafscheidingen 2 m - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m (4.4.1b)
- antenne-installatie
15 m
- paardenbakken:
- omheiningen
- lichtmasten

2 m
4 m (4.4.1c)
- één paardenbak toegestaan
- de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter


stapmolens 6 m
- overig 6 m

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.

Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 34 opgenomen procedureregels van toepassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels van artikel 21 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De in artikel 36 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 5 Groen - Landschapselement

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen-Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen, en instandhouding van ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting en landschapselementen;
  2. b. instandhouding van cultuurhistorische waarden;
  3. c. water,

met de daarbij behorende bouwwerken.

5.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 20 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.

Bebouwing Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
bouwwerken, geen gebouw zijnde overig: 2 m - van de bouwhoogtebepaling zijn bruggen uitgezonderd

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de bescherming van de bijzondere landschapselementen nadere eisen stellen aan de omvang en situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 6 Maatschappelijk

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. dierenasiel (SBI-code 9609) ter plaatse van de aanduiding 'dierenasiel';
  3. c. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  4. d. beroepsuitoefening aan huis;
  5. e. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  6. f. tuin en/of erf;
  7. g. speelplaatsen
  8. h. ontsluitingswegen;
  9. i. groenvoorzieningen;
  10. j. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 20 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 6.4 genoemde afwijkingen.

Bebouwing Maximale oppervlakt /inhoud Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Gebouwen en overkappingen 120% van de bestaande oppervlakte per bestemmingsvlak aan gebouwen en overkappingen de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven waarde de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven waarde - voor het bepalen van de oppervlakte worden bedrijfswoningen en bijgebouwen niet meegeteld
- de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m
Bedrijfswoningen 700 m3 4 m - ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen'
- voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld;
- per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen'
- de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m
- voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het in artikel 20 lid 20.3 bepaalde
- de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande kassen bedraagt ten minste 30 m
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen 75 m2 3 m 5 m - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht (6.4.1a)
- voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis meegeteld
- in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis toegestaan
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen


- erf- en terrein-afscheidingen 2 m - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m (6.4.1b)
- antenne-installatie 15 m
- paardenbakken:
- omheiningen
- lichtmasten

2 m
4 m
- één paardenbak toegestaan
- de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter
- stapmolens 4 m
- overig 6 m

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak danwel bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.

Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 34 opgenomen procedureregels van toepassing.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels van artikel 21 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.

Het gebruik van bedrijfswoningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening aan huis en voor niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. a. dit gebruik beslaat niet meer dan 40% van de oppervlakte van de bedrijfswoning en 100% van de oppervlakte van de bijgebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50 m2 per kavel ;
  2. b. het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu;
  3. c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte;
  4. d. er wordt geen detailhandel uitgeoefend;
  5. e. de activiteiten veroorzaken geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg;
  6. f. het beroep respectievelijk de bedrijfsmatige activiteiten wordt respectievelijk worden in ieder geval door de bewoner uitgeoefend;
  7. g. bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen toegestaan voor zover deze zijn genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis dan wel naar hun aard en invloed vergelijkbaar zijn met de in deze Lijst genoemde activiteiten.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bos en natuurgebied;
  2. b. bosbouw en houtproductie;
  3. c. extensief grondgebonden agrarisch medegebruik;
  4. d. hoogzitten ten behoeve van faunabeheer;
  5. e. recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, wandelen en fietsen;
  6. f. uitkijktoren, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitkijktoren';
  7. g. parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  8. h. nutsvoorzieningen;
  9. i. bestaande wegen, fiets- en voetpaden;
  10. j. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 20 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.

Bebouwing Maximale oppervlakte /inhoud Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m - de bouwhoogte van een hoogzit mag ten hoogste 5 m bedragen
Bouwwerken t.b.v.
- beheeractiviteiten en natuureducatie
- ecoducten
-uitkijktoren, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitkijktoren'
bestaand bestaand

7.3 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels van artikel 21 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De in artikel 36 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 8 Recreatie - Verblijfsrecreatie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie bieden van recreatief verblijf aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben, in kampeermiddelen en tot het bedrijf behorende recreatieverblijven en groepsaccommodaties, met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, voorzieningen en open terreinen;
  2. b. beroepsuitoefening aan huis;
  3. c. parkeren en ontsluitingswegen;
  4. d. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 20 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 8.4 genoemde afwijkingen.

Bebouwing Maximale oppervlakte /inhoud Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Gebouwen:
de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven waarde de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven waarde
- groepsaccommodaties bestaande oppervlakte
6 m
- voorzieningen bestaande oppervlakte (8.4.1a,b)
3 m 6 m - voor het bepalen van de oppervlakte aan voorzieningen worden bedrijfswoningen en bijgebouwen niet meegeteld
- winkels bestaande oppervlakte (8.4.1a,c)
3 m 6 m
- recreatieverblijven 75 m2/300 m3 per recreatieverblijf 4 m 5 m - het aantal recreatieverblijven mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal
- bij recreatieverblijven zijn geen bijgebouwen toegestaan
- het in artikel 32 lid 32.1 onder e en artikel 33 lid 33.1 onder b bepaaldeis niet van toepassing op de maximale inhoud per recreatieverblijf
Bedrijfswoningen 700 m3 4 m - ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen';
- voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld;
- voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het in artikel 20 lid 20.3 bepaalde
- de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande kassen bedraagt ten minste 30 m
- het in artikel 21 lid 21.2 onder f bepaalde is van overeenkomstige toepassing
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen 75 m2 3 m 5 m - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning(en) of het verlengde daarvan worden opgericht (8.4.1e)
- voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis meegeteld
- in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis dan wel voor de niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis toegestaan
Bijgebouwen bij stacaravans 6 m² 3 m - bij de ingang van een stacaravan is een aanbouw toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 3 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 3,50 m
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen
- erf- en terreinafscheidingen 2 m
- overig 10 m

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak danwel bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.

Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 34 opgenomen procedureregels van toepassing.

8.4 Afwijken van de bouwregels

8.5 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels van artikel 21 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.

Het gebruik van bedrijfswoningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. a. dit gebruik beslaat niet meer dan 40% van de oppervlakte van de bedrijfswoning en 100% van de oppervlakte van de bijgebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50 m2 per kavel ;
  2. b. het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu;
  3. c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte;
  4. d. er wordt geen detailhandel uitgeoefend;
  5. e. de activiteiten veroorzaken geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg;
  6. f. het beroep respectievelijk de bedrijfsmatige activiteiten wordt respectievelijk worden in ieder geval door de bewoner uitgeoefend.

8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De in artikel 36 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied;
  2. b. evenementen;
  3. c. markten en standplaatsen voor ambulante handel;
  4. d. watergangen;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. tuin;
  7. g. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 20 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.

Bebouwing Maximale oppervlakte Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
antenne-installatie: 15 m
speel- en klimtoestellen: 6 m
overig: 2,50 m

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De in artikel 36 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 10 Verkeer - Weg

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Weg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeersdoeleinden (met inbegrip van de nodige rijwegen, vluchtstroken, fiets- en voetpaden), met dien verstande dat per rijweg ten hoogste het bestaande aantal rijstroken zijn toegestaan;
  2. b. parkeerplaatsen en transferia;
  3. c. nutsvoorzieningen;
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;

met de daarbij bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen, waaronder in ieder geval begrepen ongelijkvloerse kruisingen, in- en uitritten, overkappingen, tunnels, bruggen, taluds, bermen en bermsloten, geluidwerende voorzieningen en afschermingen.

10.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 20 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.

Bebouwing Maximale oppervlakte Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde - antenne-installaties: 15 m
- overkappingen: 3 m
- overig: 2 m

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De in artikel 36 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterstaatsdoeleinden in de vorm van een watergang of waterplas met de daarbij behorende oevers;
  2. b. waterberging en waterhuishouding;
  3. c. water- en oeverrecreatie
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen, waaronder in ieder geval begrepen bruggen, taluds, oeverbeschoeiingen,onderhoudspaden en aanlegplaatsen.

11.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 20 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.

Bebouwing Maximale oppervlakte Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde - van de bouwhoogtebepaling zijn bruggen uitgezonderd
-zie tevens de algemene Keur van het Waterschap

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaats en afmetingen van bouwwerken geen gebouwen zijnde in verband met het waarborgen van de waterbergende functie van gronden.

Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 34 opgenomen procedureregels van toepassing.

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, waaronder begrepen begeleid wonen;
  2. b. dependances, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dependance';
  3. c. beroepsuitoefening aan huis;
  4. d. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
  5. e. tuin en/of erf;
  6. f. nevenactiviteiten in de vorm van hobbymatig agrarisch gebruik (minder dan 20 NGE), Bed&Breakfast en/of recreatief rustpunt;
  7. g. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  8. h. nutsvoorzieningen;
  9. i. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;

met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

12.2 Bouwregels

Naast de algemene bouwregels van artikel 20 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 12.4 genoemde afwijkingen.

Bebouwing Maximale oppervlakte /inhoud Maximale goothoogte Maximale bouwhoogte Bijzondere regels
Hoofdgebouwen 700 m3, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume' 4 m, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' -, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' - per bestemmingsvlak, of bouwvlak indien aangegeven, met de bestemming 'Wonen' is één hoofdgebouw toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal hoofdgebouwen'
- per hoofdgebouw is één woning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen'
- voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld
- de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m
- voor het splitsen van de woning in twee wooneenheden geldt het in artikel 20 lid 20.3 bepaalde
- de afstand van een op te richten hoofdgebouw tot bestaande kassen bedraagt ten minste 30 m
- het in artikel 21 lid 21.2 onder f bepaalde is van overeenkomstige toepassing
Bijgebouwen en overkappingen 75 m² per hoofdgebouw, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ' bijgebouwen' waarvoor geldt dat op het perceel:
- hessenallee 58 110 m², en op het perceel
- elsbosweg 13-15 300 m² is toegestaan
(12.4.1a)
3 m 5 m - voor het bepalen van de oppervlakte worden alle op het perceel aanwezige gebouwen, niet zijnde het hoofdgebouw, meegeteld
- bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht (12.4.1b)
- voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis dan wel voor niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis meegeteld
- in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis dan wel voor de niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis toegestaan
Dependances 65 m2 3 m 5 m - de totale oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en dependances mag niet meer dan 75 m2 bedragen
- een dependance heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen
- bij een dependance zijn geen dakkapellen, erkers en balkons toegestaan
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen
- erf- en terreinafscheidingen 2 m - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m (12.4.1c)
- antenne-installatie 15 m
- zwembaden 75 m² per hoofdgebouw
0,50 m
- paardenbakken
- omheiningen
- lichtmasten


2 m
4 m
- per hoofdgebouw mag 1 paardenbak worden aangelegd, ten minste 5 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde hiervan
- de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter
stapmolens 4 m
- overige bouwwerken 2 m - uitsluitend in samenhang met het afwijken van de gebruiksregels als bedoeld in lid 12.6.1 onder a zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een tennisbaan toegestaan tot een hoogte van ten hoogste 5 m

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak danwel bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.

Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 34 opgenomen procedureregels van toepassing.

12.4 Afwijken van de bouwregels

12.5 Specifieke gebruiksregels

Naast de algemene gebruiksregels van artikel 21 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.

  1. a. De aanleg van en het gebruik van gronden als tennisbaan met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde is niet toegestaan.
  2. b. De vloeroppervlakte ten behoeve van nevenactiviteiten in de vorm van Bed&Breakfast en/of recreatief rustpunt bedraagt niet meer dan 75 m2, met dien verstande dat voorzieningen ten behoeve van Bed&Breakfast uitsluitend in het hoofdgebouw zijn toegestaan en buitenopslag ten behoeve van de nevenactiviteiten niet is toegestaan.
  3. c. Het gebruik van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening aan huis en voor niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. 1. dit gebruik beslaat niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijgebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50 m2 per kavel;
    2. 2. het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu;
    3. 3. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte;
    4. 4. er wordt geen detailhandel uitgeoefend;
    5. 5. de activiteiten veroorzaken geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg;
    6. 6. het beroep respectievelijk de bedrijfsmatige activiteiten wordt respectievelijk worden in ieder geval door de bewoner uitgeoefend;
    7. 7. bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen toegestaan voor zover deze behoren tot categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteitenaan huis dan wel naar hun aard en invloed vergelijkbaar zijn met de in deze Lijst als categorie 1 aangemerkte activiteiten.

12.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 13 Leiding - Brandstof

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse brandstofleiding.

13.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 13.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van de brandstofleiding worden gebouwd.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 13.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De in artikel 36 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 14 Leiding - Gas

14.1 Bestemmingsomschrijving

14.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in sublid 14.1.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van de leiding worden gebouwd.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 14.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming, indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies bij de leidingbeheerder is ingewonnen.

14.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet toegestaan.

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De in Artikel 36 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 15 Leiding - Riool

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse riooltransportleiding.

15.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 15.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van de riooltransportleiding worden gebouwd.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 15.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De in artikel 36 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 16 Waarde - Archeologie Hoog

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een hoge archeologischeverwachtingswaarde.

16.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. a. Behoudens het onder c bepaalde dient bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m2 de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarde in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarde is omgegaan.
  3. c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarde van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 17 Waarde - Archeologie Middelhoog

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een middelhogearcheologische verwachtingswaarde.

17.2 Bouwregels

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. a. Behoudens het onder c bepaalde dient bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarde in de bodem kunnen worden behouden;
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
    4. 4. de verplichting om na beëindiging van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarde is omgegaan.
  3. c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

17.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarde van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 18 Waarde - Beken En Sprengen

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beken en sprengen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van landschappelijk en ecologisch waardevolle beken en sprengen.

18.2 Bouwregels

Op de gronden als bedoeld in lid 18.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van het beheer van de beken en sprengen worden gebouwd.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 18.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming, indien en voor zover:

  1. a. uit overleg met de beheerder van de beek of spreng blijkt, dat daartegen uit hoofde van dat beheer geen bezwaar bestaat;
  2. b. de landschappelijke en ecologische waarden van de beek of spreng niet worden aangetast.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene Bouwregels

20.1 Algemene regels

20.2 Afdekking van gebouwen

20.3 Woningsplitsing

Een woning respectievelijk een bedrijfswoning mag gesplitst worden in ten hoogste 2 zelfstandige (bedrijfs-)wooneenheden, mits:

  1. a. de wooneenheden tezamen de ten hoogste toegestane inhoud of oppervlakte van één (bedrijfs-)woning niet overschrijden;
  2. b. de oppervlakte aan bijgebouwen tezamen de ten hoogste toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen behorend bij één (bedrijfs-)woning niet overschrijden; er dient in ieder geval 20 m² aan bijgebouwen per wooneenheid aanwezig te zijn;
  3. c. het karakter van het gebouw als één (bedrijfs-)woning en de samenhangende bouwmassa van het gebouw behouden blijft;
  4. d. de cultuurhistorische dan wel karakteristieke waarde niet onevenredig wordt aangetast;
  5. e. de splitsing geen belemmering vormt voor omliggende (niet-)agrarische bedrijven.

Artikel 21 Algemene Gebruiksregels

21.1 Strijdig gebruik onbebouwde grond

21.2 Strijdig gebruik bebouwde grond

Artikel 22 A-watergang

22.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'a-watergang' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het instandhouden van de A-watergang.

22.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'a-watergang' mogen, in afwijking van de aldaar voorkomende bestemming, uitsluitend bouwwerken ten dienste van het beheer van de A-watergang worden opgericht.Bij de afweging tot medewerking dient tevens de algemene Keur van het Waterschap te worden betrokken.

22.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 22.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de daar voorkomende bestemming(en), indien vooraf advies van de waterbeheerder is ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden.

22.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'a-watergang' nadere eisen stellen omtrent de situering en afmetingen van bouwwerken in verband met het waarborgen van de waterbergende functie van gronden.

Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 34 opgenomen procedureregels van toepassing.

22.5 Strijdig gebruik

Als strijdig gebruik geldt het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'a-watergang':

  1. a. voor teelten die mest en bestrijdingsmiddelen gebruiken, met dien verstande dat bestaand gebruik mag worden voortgezet;
  2. b. op een wijze die leidt tot het belemmeren van de tijdelijke berging van water.

Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.

22.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De in artikel 36 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 23 Bijzondere Boom

23.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'bijzondere boom' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van bijzondere bomen.

23.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'bijzondere boom' dient de afstand van bebouwing tot het hart van de als zodanig aangewezen boom tenminste 10 meter te bedragen.

23.3 Strijdig gebruik

Als strijdig gebruik geldt het agrarisch gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'bijzondere boom', met dien verstande dat bestaand gebruik mag worden voortgezet.

Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De in artikel 36 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 24 Cultuurhistorisch Gebied

24.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch gebied' zijn gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en bescherming van cultuurhistorische waarden, waaronder in ieder geval wordt begrepen de ouderdom, zeldzaamheid en gaafheid van de waardevolle landschapsstructuren van de:

  • Grillige ringsloot, in samenhang met afwateringssloten Groote en Kleine Leigraaf en het
  • Wegenkruis Van Spreekenslaan en De Somp

24.2 Specifieke gebruiksregels

Als strijdig gebruik geldt het gebruik van gronden als bedoeld in lid 24.1 op een wijze die leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke cultuurhistorische kenmerken of cultuurhistorische waarden van het gebied.
Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De in artikel 36 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 25 Ecologisch Water

25.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'ecologisch water' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van water van het hoogste ecologische niveau.

25.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'ecologisch water' mogen, in afwijking van de aldaar voorkomende bestemming, uitsluitend bouwwerken ten dienste van het beheer van het water worden opgericht. Zie tevens de algemene Keur van het Waterschap.

25.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 25.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de daar voorkomende bestemming(en), indien vooraf advies van de waterbeheerder is ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden en dit niet leidt tot verlaging van de grondwaterstand, verslechtering van de waterkwaliteit, aantasting van de morfologie van beken, vennen en waterlopen en/of een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied.

25.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'ecologisch water' nadere eisen stellen omtrent de situering en afmetingen van bouwwerken in verband met het waarborgen van de waterbergende functie van gronden.

Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 34 opgenomen procedureregels van toepassing.

25.5 Strijdig gebruik

Als strijdig gebruik geldt het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'ecologischwater':

  1. a. voor teelten die mest en bestrijdingsmiddelen gebruiken, met dien verstande dat bestaand gebruik mag worden voortgezet;
  2. b. op een wijze die leidt tot het belemmeren van de tijdelijke berging van water;
  3. c. op een wijze die leidt tot verlaging van de grondwaterstand, verslechtering van de waterkwaliteit, aantasting van de morfologie van beken, vennen en waterlopen en/of een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied.

Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.

25.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De in artikel 36 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 26 Geluidzone - Industrie

26.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bebouwing als gevolg van het industrielawaai.

26.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' is het -met uitzondering van herbouw ten behoeve van een bestaande geluidgevoelige functie- niet toegestaan om gebouwen ten behoeve van geluidgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder te bouwen dan wel het gebruik van gebouwen ten behoeve van niet-geluidgevoelige functies, zoals vrijkomende agrarische bebouwing, om te zetten in het gebruik van gebouwen ten behoeve van geluidgevoelige functies.

Artikel 27 Kleinschaligheid

27.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduidingkleinschaligheid' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van de kleinschaligheid van het landschap in de vorm van de kampen, de openheid van de kampen en de beplantingen rond de kampen.

27.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De in artikel 36 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 28 Laanbeplanting

28.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'laanbeplanting' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de laanbeplanting.

28.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden

De in artikel 36 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 29 Open Landschap

29.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'open landschap' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het instandhouden van de openheid van het landschap.

29.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

De in artikel 36 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 30 Veiligheidszone - Lpg

30.1 Aanduidingsregels

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' is geen nieuwvestiging of uitbreiding van de bestaande vloeroppervlakte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen toegestaan.

30.2 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 30.1 bepaalde teneinde de nieuwvestiging en/of uitbreiding van beperkt kwetsbare objecten toe te staan, uitsluitend voorzover daardoor geen onaanvaardbaar veiligheidsrisico optreedt.

30.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduidingsgrens van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' te wijzigen indien dat vanwege wijziging in de regelgeving omtrent externe veiligheid mogelijk of noodzakelijk is.

Artikel 31 Waardevol Verkavelingspatroon

31.1 Aanduidingsregel

Ter plaatse van de aanduiding 'waardevol verkavelingspatroon' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de instandhouding van het verkavelingspatroon in het landschap.

31.2 Strijdig gebruik

Als strijdig gebruik geldt het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'waardevolverkavelingspatroon' op een wijze die leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied.

31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden

De in artikel 36 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn van toepassing.

Artikel 32 Algemene Afwijkingsregels

32.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:

  1. a. ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voorzover -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
  2. b. ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte voor antenne-installaties, voor zover deze de bouwhoogte daarvan niet meer dan 40 meter bedraagt en deze bouwhoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik;
  3. c. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  4. d. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
  5. e. ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat van de inhoudsmaat voor (bedrijfs)woningen en het bepaalde in 3.5.2 en 3.5.3 niet kan worden afgeweken;
  6. f. ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter.

32.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in dit artikel is alleen mogelijk:

  1. a. voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  2. b. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten.

32.3 Aangrenzende percelen

Afwijken als bedoeld in lid 32.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de vergunning kan worden voorkomen.

32.4 Bouwwerken onder het overgangsrecht

Het in lid 32.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 37 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).

Artikel 33 Algemene Wijzigingsregels

33.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:

  1. a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
  2. b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat de maat voor de inhoud van een (bedrijfs)woning niet gewijzigd kan worden en dat het bepaalde in in 3.5.2 en 3.5.3 niet gewijzigd kan worden.
  3. c. teneinde voor antenne-installaties een grotere bouwhoogte dan 40 meter toe te staan indien dat noodzakelijk is voor het beoogde gebruik, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 60 meter mag bedragen.

33.2 Wijzigingsbevoegdheid naar bestemming Natuur

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming 'Agrarisch' om te zetten in bestemming 'Natuur', waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. a. de wijzigingsbevoegdheid vindt plaats ter uitvoering van de volgende natuurdoelen:
    1. 1. behouden en versterken van de het karakteristieke landschap;
    2. 2. realiseren van de ecologische hoofdstructuur;
  2. b. wijziging vindt plaats met inachtneming van het provinciaal beleid inzake bos- en natuurcompensatie en de Boswet.

33.3 Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van dependance

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan vlakken met de bestemming 'Agrarisch', 'Bedrijf' of 'Wonen' de aanduiding 'specifieke vorm van wonen-dependance' toe te voegen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. a. de oppervlakte van een dependance bedraagt niet meer dan 65 m²;
  2. b. de totale oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en dependances bij een (bedrijfs)woning bedraagt niet meer dan 75 m2;
  3. c. een dependance heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen;
  4. d. bij een dependance zijn geen dakkapellen, erkers en balkons toegestaan.

33.4 Voorwaarden voor wijziging

  1. a. Toepassing van wijzigingsbevoegdheden mag alleen plaatsvinden voor zover:
    1. 1. het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
    2. 2. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
    3. 3. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
    4. 4. er geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
    5. 5. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
    6. 6. er, indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt overschreden;
    7. 7. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.
  2. b. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 33.1 onder c voor een antenne-installatie met een bouwhoogte van meer dan 80 meter boven NAP mag alleen plaatsvinden indien de antenne-installatie niet leidt tot een onaanvaardbare vermindering van de werking van de radar, blijkend uit een advies ter zake van de beheerder van de radar.

Artikel 34 Algemene Procedureregels

Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.

Artikel 35 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen

Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.

Artikel 36 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Een Werk, Geen Bouwwerk Zijnde, Of Van Werkzaamheden

36.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een door het bevoegd gezag verleende vergunning de hierna genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren. Bij het verlenen van de vergunning wordt getoetst aan de in onderstaand schema bij de desbetreffende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden aangegeven specifieke beoordelingscriteria en aan de in lid 36.3 opgenomen algemene beoordelingscriteria.

Bestemming/aanduiding werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden Specifieke beoordelingscriteria
aanduiding 'karakteristiek'. het geheel of gedeeltelijk slopen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing - de kosten van het instandhouden van de bebouwing zijn, gezien de aanwezige bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van de bebouwing, aantoonbaar onevenredig in verhouding tot het cultuurhistorische belang van handhaving van de bebouwing; de aanvrager dient dit aan te tonen door een deskundigenrapport in te dienen dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie
- bij een ter zake deskundige is advies ingewonnen over het cultuurhistorisch belang van handhaving van de bebouwing en/of de waardedaling en de renovatiekosten
bestemming Agrarisch (uitsluitend buiten bouwvlak) het aanleggen van recreatieve wegen, paden en parkeervoorzieningen. - aangetoond wordt dat de werkzaamheid niet leidt tot een significante toename van de stikstofdepositie in een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied
aanduiding bijzondere boom
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, de aanleg van leidingen, het egaliseren, ophogen, verharden en afgraven van gronden binnen 5 meter uit het hart van een bijzondere boom
- de bijzondere boom blijft behouden
aanduiding open landschap de aanleg van beplanting - er wordt aangesloten bij bestaande massa's (bebouwing en beplanting) waardoor bestaande open enken open blijven
- er wordt geen aaneengesloten beplanting (bijv. bos, boomgaard, kwekerij) aangelegd
bestemming Water,
aanduiding cultuurhistorischgebied, a-watergang, ecologischwater,
kleinschaligheid
het dempen, graven, vergraven, verleggen, afdammen of herprofileren van waterlopen,
watergangen en/of waterpartijen
- de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en –kwantiteit wordt niet onevenredig aangetast
- bij de waterbeheerder is advies ingewonnen omtrent de vraag of door de ingreep het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden
- cultuurhistorisch waardevolle structuur niet onevenredig wordt aangetast
aanduiding cultuurhistorisch gebied het verleggen van wegen - cultuurhistorisch waardevolle structuur niet onevenredig wordt aangetast
aanduiding ecologisch water
het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding, zoals de wateraan- en afvoer, beïnvloeden door bemaling en onderbemaling, het draineren van gronden, het verbreden en verdiepen, verbeteren en dempen van watergangen en greppels, en het slaan van putten
- de hoge grondwaterstanden alsmede het optreden van kwel blijven behouden
- de differentiatie in abiotische milieu-omstandigheden blijft behouden
- de waterkwaliteit blijft behouden
- de morfologie beken en waterlopen
blijft behouden
- de bestaande kwetsbare vegetaties blijven behouden
bestemming Natuur

het verharden van bestaande onverharde wegen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen - de recreatieve betekenis en het landelijke karakter blijven behouden
- de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte beheer en gebruik
- de infiltratie in de bodem blijft behouden
bestemming Leiding - Gas het planten of rooien van diepwortelende beplanting of bomen, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen,
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op een andere manier voorwerpen ingraven of indrijven, het egaliseren, ophogen en afgraven van gronden, het permanent opslaan van goederen, het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren
- de veiligheid
- het doelmatig functioneren van de leiding
- bij de leidingbeheerder is schriftelijk advies ingewonnen omtrent de vraag of door de ingreep de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht, alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden
bestemming Leiding - Brandstof, Leiding - Riool
het egaliseren, ophogen en afgraven van gronden, heiwerkzaamheden of op een andere manier voorwerpen ingraven of indrijven, het aanbrengen van diepwortelende beplanting en verhardingen - de veiligheid
- bij de leidingbeheerder is advies ingewonnen omtrent de vraag of door de ingreep geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding, alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden
bestemming Natuur
het aanbrengen van ondergrondse leidingen - aanwezige kwetsbare vegetaties blijven behouden
- de recreatieve betekenis blijft behouden
- de ondergrondse leidingen zijn noodzakelijk voor het terreinbeheer dan wel het openbaar nut
bestemming Natuur,
aanduiding kleinschaligheid
het kappen van bomen - het kappen is noodzakelijk voor het beheer van het natuurbos
- er treedt geen significant negatief effect vor de waarde van het natuurbos op
aanduiding laanbeplanting het kappen van bomen - de laanbeplanting als geheel niet onevenredig wordt of kan worden aangetast, dan wel aangetoond wordt dat na afloop van de werkzaamheden bomen opnieuw worden aangeplant, zodanig dat het karakter van de laan als geheel hersteld wordt.

36.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in lid 36.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. a. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, waaronder werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een normale agrarische bedrijfsexploitatie zoals spitwerkzaamheden, met dien verstande dat kwekerijen en boomgaarden niet onder normale agrarische bedrijvigheid worden begrepen, en werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer, waaronder mede begrepen houtproductie in de vorm van uitdunning van bos;
  2. b. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarmee is begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  3. c. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die in redelijkheid slechts kunnen worden aangemerkt als zijnde van zodanig ondergeschikte aard en omvang dat enige wezenlijke invloed op de betreffende waarde en functies niet te verwachten is;
  4. d. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden binnen een afstand van 10 m uit bestaande gebouwen;
  5. e. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals waterontrekking, voor zover daarvoor een vergunning vereist is krachtens artikel 14 van de Grondwaterwet;
  6. f. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals het onttrekken van oppervlaktewater, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens artikel 24 van de Wet op de Waterhuishouding of voor zover deze worden uitgevoerd door of vanwege het waterschap;
  7. g. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een door gedeputeerde staten goedgekeurd natuurontwikkelingsplan;
  8. h. voor het verharden van (fiets)paden binnen het tracé van de onverharde weg.
  9. i. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  10. j. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in de vorm van het geheel of gedeeltelijk slopen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' voor zover:
    1. 1. deze plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag;
    2. 2. waarvoor eerder een vergunning is afgegeven;
    3. 3. de sloopwerkzaamheden in redelijkheid kunnen worden aangemerkt als zijnde van ondergeschikte aard en omvang, zodat enige wezenlijke invloed op de in lid 36.1 bedoelde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet te verwachten is.

36.3 Algemene beoordelingscriteria

Werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel 36 lid 36.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 36.1 bedoelde gronden, die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarde of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 37 Overgangsrecht Bouwwerken

37.1 Overgangsrecht

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

37.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.

37.3 Afwijken bij bijgebouwen

Indien lid 37.1 van toepassing is op bijgebouwen als bedoeld in artikel 1 lid 1.27, kan het bevoegd gezag eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 37.1 bepaalde ten behoeve van het geheel vernieuwen van een gedeelte van die bijgebouwen. Afwijken is alleen mogelijk wanneer gelijktijdig voor elke m2 waarvoor bij omgevingsvergunning wordt afgeweken 2 m2 aan bestaande bijgebouwen wordt afgebroken, met het doel om te komen tot een sanering van de aanwezige bebouwing.

37.4 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 38 Overgangsrecht Gebruik

38.1 Overgangsrecht

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

38.2 Ander strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

38.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

38.4 Overgangsrecht niet van toepassing

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 39 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Het Woud.

Vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn

d.d. 19-09-2013 nr. 95-2013

Mij bekend,

de griffier,

namens hem:

John de Meij

manager Team Omgevingsrecht & Advies

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

'Het Woud' is een deel van het buitengebied van de gemeente Apeldoorn. Voor dit gebied zijn de geldende bestemmingsplannen verouderd en niet meer geschikt als instrument om de ruimtelijke kwaliteit te behouden.

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht om elke tien jaar een nieuw bestemmingsplan voor een gebied vast te stellen. Om deze reden moet de gemeente ook het huidige bestemmingsplan voor Buitengebied Het Woud herzien. Het nieuwe bestemmingsplan zal de bestaande waarden moeten beschermen, maar tegelijkertijd over voldoende flexibiliteit moeten beschikken om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied ligt in de provincie Gelderland op de overgang van de IJssel naar de Veluwe en in het zuidoostelijk deel van de gemeente Apeldoorn, ten zuiden van de A1 en ten oosten van het Apeldoorns Kanaal. De kern Klarenbeek maakt geen deel uit van het plangebied. Nu het Bedrijvenpark niet wordt ontwikkeld, wordt het ook niet meer (apart) bestemd. De locatie is uit het Bestemmingsplan Beekbergsebroek - Biezematen gehaald en wordt meegenomen in het onderhavige bestemmingsplan Buitengebied Het Woud. Het bestemmingsplangebied is ongeveer 2.200 ha groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1052-vas1_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Op dit moment is het geldende plan het bestemmingsplan "Het Woud", (gewijzigd) vastgesteld door de raad op 20 november 1997. Op 7 juli 1998 is het plan grotendeels goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. Daarna heeft de Raad van State op 18 juli 2001 uitspraak gedaan inzake negen ingediende beroepsschriften. Delen van het plan zijn bij die uitspraak buiten goedkeuring gehouden.

In 2006 is gestart met het maken van een planherziening ex. artikel 30 WRO. Om diverse redenen is de planherziening niet afgerond, onder meer vanwege gewijzigde wetgeving en de hiermee samenhangende digitale verplichtingen.

In 2009 is gestart met het maken van een geheel nieuw bestemmingsplan. Daarbij wordt waar mogelijk aangesloten bij de herziening uit 2006. Ook is rekening gehouden met de actuele digitale standaarden IMRO2008 en SVBP2008, de gemeentelijke standaard, en is een aantal (reeds verleende) verzoeken om vrijstelling in het plan verwerkt.

1.4 Opzet Van De Toelichting

De toelichting is bedoeld om het in het bestemmingsplan vastgelegde planlogisch kader vanuit de ruimtelijke en milieusituatie te motiveren en deze in de planregels en de plankaart vast te leggen. Daarbij is onder andere gekeken naar het beleid van de gemeente (en andere overheden), heeft een analyse van het plangebied plaatsgevonden en is aangesloten op vergelijkbare, recente bestemmingsplannen van de gemeente Apeldoorn.

2 Beleidskader

2.1 Europees Beleid

2.1.1 Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De belangrijkste natuurgebieden in Europa zijn aangewezen en moeten uiteindelijk een netwerk gaan vormen. Een eenmaal aangewezen Natura 2000-gebied blijft in principe altijd als natuurgebied bestaan. Twee Europese richtlijnen beschermen het netwerk, namelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.

Middels de Vogelrichtlijn moeten de Europese lidstaten zorgen voor de bescherming, instandhouding en herstel van de leefgebieden van zeldzame vogels. Hiervoor worden 'speciale beschermingszones' ingesteld. Via de Habitatrichtlijn worden natuurlijke leefgemeenschappen van zeldzame plant- en diersoorten beschermd. Ook hiervoor worden ''speciale beschermzones' aangewezen.

In Nederland vallen de Natura 2000-gebieden onder de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Er wordt één aanwijzingsbesluit gehanteerd, dat de diverse vormen van bescherming van het gebied regelt. In dit besluit zijn de instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd, de doelen van de natuurbescherming in dit gebied.

Voor elke ruimtelijke ontwikkeling die kan leiden tot gevolgen voor een of meer van deze instandhoudingsdoelstellingen, is een 'passende beoordeling’ van de gevolgen van de ontwikkeling verplicht. In de passende beoordeling wordt inzichtelijk gemaakt welke gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen worden verwacht en hoe die schade wordt geminimaliseerd door het treffen van bepaalde maatregelen.

Het plangebied ligt niet in, maar wel nabij de Natura 2000-gebieden 'De Veluwe', Uiterwaarden IJssel en 'Landgoederen Brummen'. In paragraaf 3.5.3 wordt hier nader op ingegaan.

2.1.2 Europese Kaderrichtlijn Water

De Europese Richtlijn Water (KRW) ziet erop toe dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Belangrijk instrumenten hierbij zijn de 'KRW-stroomgebiedsbeheerplannen'. Hierin staan afspraken over de te behalen kwantitatieve en kwalitatieve waterdoelen en de weg daar naartoe. De KRW beschermt landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater. De richtlijn heeft tot doel:

  • de kwaliteit van de aquatische ecosystemen te beschermen en te verbeteren;
  • bevorderen van duurzaam gebruik van water, voor bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • verschaffen van een verhoogde bescherming en verbetering van het aquatische milieu. Maatregelen als stopzetten of geleidelijk beëindigen van lozingen, emissies of verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen worden genomen;
  • vermindering van de verontreiniging van grondwater en voorkoming van verdere verontreiniging;
  • verkleinen van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

2.1.3 Gevolgen Europees beleid voor bestemmingsplan

  • Het bestemmingsplan mag geen ontwikkelingen mogelijk maken die de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied significant kunnen aantasten.
  • Aantasting van watersystemen moet worden voorkomen en waar mogelijk dienen watersystemen te worden versterkt (duurzaam waterbeheer).

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter kan worden benut. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik. Daarom brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Hoe de nationale structuurvisie doorwerkt naar de provinciale en gemeentelijke ROinstrumenten is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:

  • Efficiënt gebruik van de ondergrond

In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en buisleidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit;

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's

Het rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen;

  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten

Landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten geven identiteit aan een gebied. Bovendien zijn culturele voorzieningen en cultureel erfgoed van groeiend belang voor de concurrentiekracht van Nederland. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed, kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van landschap laat het rijk over aan de provincies;

  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten

De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt, blijven overeind;

  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten

Het rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.

Hoe de nationale structuurvisie doorwerkt naar de provinciale en gemeentelijke RO-instrumenten is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Kern van de Wet ruimtelijke ordening is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende belangen:

  • Rijksvaarwegen.
  • Project Mainportontwikkeling Roterdam.
  • Kustfundament.
  • Grote rivieren.
  • Waddenzee en waddengebied.
  • Defensie.
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen.
  • Elektriciteitsvoorziening.
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • Ecologische hoofdstructuur (EHS).
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

2.2.3 Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland en heeft de status van een structuurvisie. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. Het doel van het beleid is om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan bestaat uit verschillende aspecten. Het richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en andere vormen van gebruik van water. Er is beleid in opgenomen voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water. Daarnaast bevat het Nationaal Waterplan, naar aanleiding van het advies van de Deltacomissie in 2008, beleid over de maatregelen die genomen moeten worden voor de verwachte klimaatveranderingen.

2.2.4 Modernisering Monumentenzorg

De modernisering van de monumentenzorg is verwoord in een brief van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2009). De modernisering is gestoeld op drie pijlers:

  1. 1. borging van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening;
  2. 2. krachtiger en eenvoudiger sectorale regelgeving;
  3. 3. en het bevorderen van herbestemming.

De cultuurhistorie wordt verankerd in de ruimtelijke ordening. De tijd is voorbij dat ruimtelijke plannen worden gemaakt zonder dat wordt nagedacht over wat de betekenis is van een plek, over wat zich daar heeft afgespeeld, hoe daar mensen hebben gewoond en gewerkt, en wat daarvan zichtbaar moet blijven in de ruimte.

Enerzijds wordt een deel van de sectorale regelgeving overbodig, omdat er veel in de ruimtelijke ordening geregeld zal worden. Anderzijds zal de sectorale energie anders ingezet moeten worden. Daar waar procedures geen of slechts een geringe meerwaarde leveren voor het monument, maar wel een aanzienlijke last zijn voor de eigenaar, zal flink worden ingegrepen. Dit betekent dat er minder en eenvoudiger procedures komen.

De transformatie van monumenten biedt kansen om de beleving van de cultuurhistorische waarden te vergroten, zo lang dat gebeurt met liefde voor het erfgoed. De nieuwe bestemming kan ervoor zorgen dat een monument weer meer wordt gebruikt, de mogelijkheden tot behoud toenemen en meer mensen ermee in contact komen.

Belangrijk zijn ook de kansen die ontstaan in de omgeving van het betreffende project. Aanpassingen aan bijvoorbeeld een karakteristiek gebouw kunnen een grote uitstraling hebben op het gebied eromheen. Het Belvedere-programma heeft vaak laten zien dat de meest interessante oplossingen ontstaan door creatief te zijn binnen de bestaande cultuurhistorische context.

De komende decennia is herbestemming een grote opgave: de leegstand van kerken, scholen, boerderijen en industriële complexen is snel groeiend. Die opgave moet worden aangepakt. Daarbij is zorg in de planningsfase van groot belang. Planvorming bij herbestemming duurt soms jaren, en leegstand tast het gebouw aan. Het beleid in deze derde pijler is er dan ook op gericht de gebouwen in de planperiode tegen verloedering te beschermen. Zo ontstaat rust, ruimte en tijd om plannen te ontwikkelen en financiers te vinden.

2.2.5 Gevolgen nationaal beleid voor het bestemmingsplan

  • Het bestemmingsplan dient een verstedelijking van het platteland te voorkomen door in het buitengebied alleen functies toe te staan die hier aan gebonden zijn.
  • Het contrast in het plangebied van zeer open en besloten gebieden dient zoveel mogelijk te blijven bewaard dan wel te worden versterkt.
  • Het bestemmingsplan dient op gepaste wijze om te gaan met water.
  • Leegstaande gebouwen moeten in de planperiode van herbestemming beschermd worden tegen verloedering.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Streekplan Gelderland 2005 (2005)

Het Streekplan 2005-2015 is op 13 december 2004 door Provinciale Staten vastgesteld. Vanaf 1 juli 2008 is het ruimtelijk beleid onder de (nieuwe) Wro verwoord in de structuurvisie. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat het huidige Streekplan van rechtswege een structuurvisie wordt.

Het Streekplan Gelderland 2005 is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.

Voor ontwikkelingen op het Veluwemassief gelden de thema's rust, ruimte en groen. Het Veluwemassief vormt een belangrijk en omvangrijk onderdeel van de EHS en daarmee van het groenblauwe raamwerk. Tevens behoort ze tot de meest waardevolle landschappen met zelfs een nationale en internationale uitstraling. Inzet is bescherming en ontwikkeling van natuurwaarden, extensivering van menselijke activiteiten, versterking van de toeristisch recreatieve kwaliteit en vermindering van de barrièrewerking van verkeerswegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1052-vas1_0002.jpg"

Afbeelding 2.1: Uitsnede streekplankaart

Functieverandering gebouwen

Vanwege ontwikkelingen in diverse sectoren (zoals landbouw) verliezen in de komende periode veel gebouwen en bouwpercelen in het buitengebied hun huidige functie, of hebben die functie al verloren. Ook zijn er agrariërs die hun agrarische gebouwen deels willen gebruiken voor niet-agrarische activiteiten. De provincie wil bevorderen dat deze gebouwen op een goede wijze kunnen worden (her)gebruikt. Door functieverandering kan tegemoet worden gekomen aan de aanwezige behoefte aan wonen en werken in het buitengebied, zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen.

De doelen van het provinciaal ruimtelijk beleid voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied zijn de volgende:

  • land- en tuinbouwbedrijven de mogelijkheid geven niet-agrarische nevenfuncties te vervullen.
  • de behoefte aan landelijk wonen en in tweede instantie werken accommoderen in vrijgekomen gebouwen in het landelijk gebied. Hiermee kan een impuls worden gegeven aan de leefbaarheid en vitaliteit van het landelijk gebied.
  • verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door vrijgekomen gebouwen te hergebruiken en door per bouwperceel waar functieverandering plaatsvindt de resterende vrijgekomen gebouwen te slopen.

Landgoederen

Ter bevordering van de landschappelijke en ecologische kwaliteit, de toegankelijkheid en deaantrekkelijkheid voor recreanten, met name wandelaars, wordt in Gelderland de mogelijkheid geboden om nieuwe landgoederen aan te leggen. Als definitie van een nieuw landgoed geldt: een openbaar toegankelijk bos- en/of natuurcomplex (al dan niet met overige gronden) met daarin een woongebouw van allure met in beginsel maximaal drie wooneenheden en een minimale omvang van het nieuwe bos of natuurgebied van 5 ha.

Nieuwe landgoederen kunnen gesticht worden in delen van het groenblauwe raamwerk en in het multifunctioneel, niet in EHS-natuur, waardevol open gebied, in weidevogel- en ganzengebieden van provinciaal belang of in het concentratiegebied voor intensieve teelten.


Landbouw

De Gelderse land- en tuinbouw is en blijft een sector waarin ingrijpende veranderingen plaatsvinden. Het is onzeker welke vorm deze precies zullen hebben in de komende periode. Het EU-markt- en prijsbeleid en het milieu- en energiebeleid hebben hierbij grote invloed. Zuivere agrarische bedrijven die worden voortgezet hebben behoefte aan groei. Daarnaast is op veel bedrijven sprake van verbreding van functies; zo ontstaan bedrijven met neventakken. Tenslotte zijn er veel bedrijven die worden beëindigd; waarschijnlijk zal het aantal bedrijven nog sneller afnemen dan in de afgelopen periode al het geval was. Dit zal leiden tot een forse toename van het aantal vrijkomende agrarische gebouwen.

De melkveehouderij vraagt om grotere en extensievere bedrijven. Verwacht wordt dat blijvende zuivere melkveebedrijven zich ontwikkelen tot een fors grotere omvang dan nu het geval is. Deze bedrijven hebben behoefte aan grote huiskavels, die overigens wel in kleinschalige landschappen kunnen worden ontwikkeld. Tevens hebben zij behoefte aan bouwkavels van voldoende omvang. Voor de intensieve veehouderij wordt een versnelling in de afname van het aantal bedrijven verwacht.

Een groot aantal bedrijven in Gelderland heeft zowel melkvee als een intensieve veehouderijtak. Het is de verwachting dat er een versnelde ontmenging zal optreden onder invloed van wettelijke verplichtingen. De verplichtingen zijn specifiek voor de verschillende teelten en moeilijk op bedrijfniveau te verenigen. Of de ontmenging uitvalt ten gunste van melk- of van intensieve veehouderij zal sterk afhangen van de inkomensmogelijkheden.


Toerisme en recreatie

Toeristische en recreatieve activiteiten zijn in het algemeen sterk gebonden aan landschappelijke kwaliteiten en specifieke gebiedskenmerken, zoals water of bosgebieden. Initiatieven voor toeristisch-recreatieve voorzieningen dienen daarom te worden beoordeeld op de mate van aansluiting bij de regionale gebiedskenmerken en hun bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het regionaal toeristisch-recreatieve product. Differentiatie naar aard en intensiteit wordt op die manier gebiedsgericht.

2.3.2 Ruimtelijke verordening Gelderland (2010)

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Op het provinciale niveau betekent de invoering van de nieuwe Wet dat het streekplan als beleidsdocument en het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen zijn komen te vervallen. Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is de provinciale structuurvisie ingevolge artikel 2.2 Wro voor het streekplan in de plaats gekomen. Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro.

Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden vrij gelaten de lokale aspecten naar eigeninzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door GS te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft deze plaats gemaakt voor algemene regels (ruimtelijke verordening). Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.

Provinciale Staten hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld in december 2010 en de deze geldt sinds maart 2011. De volgende onderwerpen zijn hierin opgenomen:

  • verstedelijking;
  • wonen;
  • detailhandel;
  • recreatiewoningen en -parken;
  • glastuinbouw;
  • waterwingebied;
  • grondwaterbeschermingsgebied;
  • oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening;
  • Ecologische Hoofdstructuur (EHS);
  • waardevol open gebied;
  • Nationale Landschappen.

2.3.3 Reconstructieplan Veluwe 2005 (2005)

Het plangebied ligt in het Reconstructiegebied Veluwe. De reconstructieopgaven met de hoogste prioriteit voor het plangebied zijn het realiseren van de EHS, een kwaliteitsverbetering van recreatie en toerisme en het behouden en versterken van landschappelijke en natuurlijke overgangen tussen het Veluwemassief en de randgebieden. Het plangebied ligt in de deelgebieden "De Harmonie" en "Ontspanning voor de Stad". Op de zoneringskaart is het plangebied aangewezen als extensiveringsgebied en verwevingsgebied, inclusief een sterlocatie, zie afbeelding 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1052-vas1_0003.jpg"

Afbeelding 2.2: Uitsnede reconstructiezonering

Zonering

Extensiveringsgebieden

In de extensiveringsgebieden worden de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij beperkt ten behoeve van de bescherming en ontwikkeling van natuur. Binnen de extensiveringsgebieden is nieuwvestiging, hervestiging en uitbreiding van intensieve veehouderij in beginsel niet toegestaan. Uitbreiding is alleen toegestaan, als dit noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn. Omschakeling naar intensieve veehouderij is evenmin toegestaan. Overname van een intensieve veehouderij in de bestaande omvang blijft wel mogelijk. Onder uitbreiding wordt verstaan elke uitbreiding van bestaande bebouwing voor het huisvesten van dieren in de sector intensieve veehouderij, ongeacht of dit bouwen plaatsvindt binnen een agrarisch bouwvlak. Vervangende nieuwbouw van gebouwen bestemd voor de intensieve veehouderij is toegestaan, mits de staloppervlakte niet toeneemt.

Dit beperkende beleid voor intensieve veehouderijen in extensiveringsgebieden is gerechtvaardigd omdat het gaat om zones rond zeer kwetsbare natuur, waar ook andere doelstellingen moeten worden gerealiseerd. Hierbij is ook van belang dat de ontwikkeling van de intensieve veehouderij in deze gebieden al aan beperkingen onderhevig is op grond van de geldende Wet ammoniak en veehouderij (WAV). Vanaf 1 januari 2013 is de milieuwetgeving aangepast. Op 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit milieubeheer in werking getreden. Vanaf 1 januari 2013 vallen veel veehouderijen niet meer onder de WAV, maar onder het Activiteitenbesluit. In de voorschriften van het Activiteitenbesluit zijn overigens wel de gelijke beperkingen opgenomen met betrekking tot de zeer kwetsbare gebieden

Overige agrarische bedrijven zoals grondgebonden veehouderijen, die een belangrijke rol spelen in het beheer en onderhoud van het gebied, dienen wel voldoende perspectief te houden. Nieuwvestiging, uitbreiding en hervestiging van biologische veehouderijen is mogelijk. Het ruimtelijk beleid voor deze gebieden dient zodanig te zijn dat er mogelijkheden zijn voor nieuwe activiteiten, zoals bepaalde vormen van recreatie en landgoedontwikkeling.

Verwevingsgebied

Het beleid voor het verwevingsgebied is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten.

In verwevingsgebieden is nieuwvestiging van intensieve veehouderij uitgesloten. De hervestiging van een bedrijf met intensieve veehouderij op een bestaand bouwvlak waar geen intensieve veehouderij vergund is, is mogelijk. Dit geldt ook voor het omschakelen van een niet-intensieve veehouderij naar een intensieve veehouderij bedrijf. Voor alle duidelijkheid: bestaande bedrijven met intensieve veehouderij behouden hun bestaande bouwvlak en mogen dat deel van het bouwvlak dat wordt gebruikt ten behoeve van de intensieve veehouderijtak in beginsel uitbreiden tot 1 ha. Overname van een bestaand bouwvlak met intensieve veehouderij is mogelijk.

Bouwvlakken voor bedrijven met intensieve veehouderij mogen voor het deel dat gebruikt wordt ten behoeve van de intensieve veehouderij maximaal 1 ha groot worden, met uitzondering van zogenaamde "sterlocaties". Bestaande bouwvlakken die groter zijn dan 1 hectare worden gerespecteerd. Hetzelfde geldt voor ontheffingen op basis waarvan bestaande bouwvlakken van intensieve veehouderij kunnen worden vergroot, voor zover de maximale maten genoemd in dit reconstructieplan nog niet zijn bereikt. Uitbreiding van het bouwvlak groter dan 1 ha is alleen aanvaardbaar als de uitbreiding aantoonbaar noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid, dus om de dieren meer ruimte te geven zonder dat er sprake is van toename van het aantal dierplaatsen.

In het algemeen zal een uitbreiding van het staloppervlak die niet tot doel heeft het aantal dierplaatsen te vergroten, beperkt kunnen blijven tot circa 10%, tenzij op basis van dierenwelzijn een grotere oppervlakte nodig is. De gemeente dient dit in bestemmingsplannen verder in te vullen, rekening houdend met de gebiedskwaliteiten, de bestaande ruimtelijke en milieuhygiënische randvoorwaarden en de geldende overige wet- en regelgeving.

Concentratie van intensieve veehouderij-onderdelen van één bedrijf in verwevingsgebieden is mogelijk indien een toetsing door de gemeente aan de ter plaatse van belang zijnde omgevingsfactoren leidt tot de slotsom dat een bouwvlak kan worden vergroot. Daarbij dient verzekerd te zijn dat de intensieve veehouderij op de andere locaties van het bedrijf in extensiverings- of verwevingsgebied wordt beëindigd. Het concentratiebouwvlak mag dan groter zijn dan 1 ha. Toepassing van deze uitzondering is alleen mogelijk wanneer er veterinaire en/of bedrijfseconomische voordelen zijn en er ook qua omgevingsfactoren een (veel) betere situatie zal ontstaan, zulks primair ter beoordeling van de gemeente.


Landschap (groene wiggen)

In het gebied is een brede groene wig/ tevens ecologische poort aangewezen om enerzijds de landschappelijke en natuurlijke overgangen tussen het CVN en de IJsselvallei te behouden en te versterken en om anderzijds ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen als omsingeling van het CVN met bebouwing en verdere verstening tegen te gaan.


Natuur

De Beekbergse Poorten en het Beekbergerwoud vormen samen een robuuste structuur die de relatie tussen het CVN en de IJsselvallei versterkt. In deze poort is ontwikkelingsruimte voor nieuwe landgoederen en buitens, gecombineerd met waterberging. De poort geldt als een verbindingszone met als doelsoort de Das. Deze ecologische verbindingszone loopt langs weteringen en langs bestaande en te ontwikkelen bosstructuren. Om de gewenste water- en milieuomstandigheden voor natuur te bereiken worden de schone en kwetsbare gebieds- en gebruiksfuncties op basis van de watersysteembenadering binnen deelstroomgebieden geordend. Het Beekbergerwoud is de groene verbinding van en naar de stad.


Landbouw

Kenmerkend voor dit verweven gebied is de verbrede, multifunctionele grondgebonden landbouw. Hier is ruimte voor samenspel tussen onderhoud van landschap, functieverandering van vrijkomende gebouwen en ontwikkeling van andere kleinschalige nevenfuncties als recreatie, zorg en natuur.

De zonering voor de intensieve veehouderij betekent dat de Harmonie voor het grootste deel een verwevingsgebied wordt. In een zone van 250 m om het CVN wordt een extensiveringsgebied. Daarnaast is er een verwevingsgebied met sterlocaties aangewezen.

Een belangrijke bijdrage aan de verdere ontwikkeling van het gebied ligt bij de instandhouding en optimalisatie van de grondgebonden landbouw op de kansrijke plekken. Op landbouwkundig minder gunstige locaties zetten we in op de ontwikkeling van verbrede landbouw in combinatie met extensieve recreatievormen, dienstverlening en detailhandel (ook gekoppeld aan verblijfsrecreatie). Ook kan worden ingezet op biologische landbouw, gezien de ligging nabij de stad voor afzet/markt.


Water

Naast het areaal landbouw ligt er in dit deelgebied een groot areaal waardevolle en zeer waardevolle natte landnatuur. De waterhuishouding zal zoveel mogelijk op beide belangen worden afgestemd (zie ook watermaatregelen bij natuur).

Ruimte voor water kan oplossingen bieden voor zowel te droge als te natte situaties, door het aanwijzen, inrichten en planologisch beschermen van waterbergingsgebieden. Door functies te combineren wordt het beslag op de schaarse ruimte beperkt.

Mogelijkheden liggen er vooral direct gekoppeld aan de beken in het gebied de ontwikkeling van de ecologische poorten, in combinatie met natuur en agrarisch gebruik en bij de realisatie van (nieuwe) landgoederen.

2.3.4 Waterplan Gelderland 2010 - 2015

Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden. In het plan is aangegeven hoe de provincie wil zorgen voor voldoende schoon water en bescherming tegen een bescherming van een overvloed van water. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie en is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie daarvoor wil inzetten.

2.3.5 Nationaal landschap

De Veluwe is door het Rijk aangewezen als één van de Nationale Landschappen om de kwaliteit van het landschap te behouden en te versterken. Met uitzondering van het meest noordelijke deel valt het plangebied binnen dit nationale landschap. Voor de nationale landschappen geldt in het algemeen dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of versterkt. Binnen nationale landschappen is ruimte voor ten hoogste de eigen bevolkingsgroei. De provincie Gelderland is verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor de Nationale Landschappen. Hiertoe is in juli 2007 door Gedeputeerde Staten van Gelderland het Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Veluwe opgesteld, inclusief de begrenzing

2.3.6 Gevolgen provinciaal beleid voor bestemmingsplan

  • De Ecologische Hoofdstructuur dient in het bestemmingsplan te worden vastgelegd, zodat een adequate bescherming kan worden gewaarborgd.
  • Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, moeten deze in overeenstemming zijn met de kernkwaliteiten van het landschap.
  • Het provinciaal belang met betrekking tot thema's zoals verstedelijking, wonen, recreatiewoningen- en parken en nationale landschappen dient in het bestemmingsplan een passende vertaling te krijgen.
  • De reconstructiezonering, in dit plangebied bestaande uit verwevingsgebied, dient door te werken in het bestemmingsplan. Het gaat dan onder meer om regelgeving voor intensieve veehouderijen.
  • Doelen voor het waterbeheer met betrekking tot functies als landbouw, natte natuur en waterbergingsgebieden, zoals geformuleerd in het Waterplan Gelderland, dienen voor zover relevant een vertaling te krijgen in het bestemmingsplan.

2.4 Regionaal Beleid

2.4.1 Regionale structuurvisie Stedendriehoek 2030 (2007)

In de structuurvisie worden de richtinggevende keuzen weergegeven voor de toekomstige ontwikkeling van de Stedendriehoek. Het regionale programma voor wonen en werken is vertaald naar een hoogwaardige ruimtelijke inrichting van het bundelingsgebied Stedendriehoek.

Het uitgangspunt van de structuurvisie is het bundelen en concentreren van het stedelijk ruimtegebruik in en om de bestaande steden en dorpen. Reden om te bundelen zijn onder andere de visuele openheid van het landschap behouden, een innovatieve regionale economie stimuleren en de automobiliteit reduceren. Aan de hand van de lagenbenadering is de visie op de Stedendriehoek opgesteld.

Water, natuur en landschap

De basisfilosofie van het integraal waterbeheer wordt gevolgd, geheel in de lijn van 'eerst vasthouden, dan bergen en dan pas afvoeren', gecombineerd met 'eerst schoon houden, dan scheiden en dan pas zuiveren'. Dit betekent een belangrijke grondslag voor de ruimtelijke keuzen voor het sprengen- en bekenstelsel binnen de regio. Ecologisch herstel is een noodzakelijke voorwaarde.

In economisch opzicht leidt het ruimte geven aan water en het realiseren van waterberging in de regio tot beperkende maatregelen voor de grondgebonden landbouw. De landbouw zal moeten inspelen op mogelijkheden om het huidige agrarisch ruimtegebruik te combineren met flexibel peilbeheer en plekgewijze waterberging. De inzet op regionale waterberging en rivierkundige maatregelen voor de IJssel, biedt mogelijkheden voor hoogwaardige functiecombinaties van wonen, werken en recreatie ('rood' voor 'blauw').

Regionale waterberging in beken, sprengen en weteringen biedt ook kansen voor het ontwikkelen van recreatieve 'langzame' routes van wandel-, fiets- en ruiterpaden. Dit verbetert de toegankelijkheid van het landelijk gebied.


Werken

Een gedeelte van het plangebied is aangewezen als zoekgebied voor een regionaal bedrijventerrein Beekbergen, ten zuiden van de A1. Uit de milieubeoordeling blijkt dat vestiging van bedrijven op de locatie Beekbergen nauwelijks een aantasting betekent voor bodem, natuur en landschap. De regio hecht zwaar aan de openheid van het middengebied. De keuze voor Beekbergen ondersteunt dit. Aangezien de meeste grote bedrijventerreinen een directe relatie hebben met de snelweg A1, dient het nieuwe bedrijventerrein te worden gesitueerd op een strategische locatie aan de A1. Dit betekent dat een regionaal bedrijventerrein bij Beekbergen, naast de reguliere bedrijvigheid, vooral de meer autogerelateerde, grootschalige vormen van werken zal moeten accommoderen. Wat betreft bereikbaarheid sluit de locatie Beekbergen vrij goed aan op het bestaande stedelijke gebied van Apeldoorn en kent een goede bereikbaarheid per fiets. Het inzetten op een evenwichtige economische structuur biedt de beste uitgangssituatie voor goede werkgelegenheidstructuur.

Recreatie, toerisme en voorzieningen

De Stedendriehoek richt zich onder andere op een betere toegankelijkheid van het landelijk gebied door aanleg van een recreatief netwerk van wandel-, fiets- en ruiterpaden, met name in het middengebied. Ook wordt ruimte geboden aan de ontwikkeling van enkele aantrekkelijke, lokale, stedelijke uitloopgebieden in de directe nabijheid van de drie steden.

De structuurvisie vormt bij het opstellen van de gemeentelijke bestemmingsplannen het richtinggevend kader voor de betrokken gemeenten. De bestemmingsplannen vullen de definitieve ontwikkeling in.

2.4.2 Waar de stallen verdwijnen (2008)

In Nederland, en ook in de Stedendriehoek, zet de ontwikkeling naar minder maar grotere landbouwbedrijven door. Daarbij komen erven en agrarische gebouwen vrij. De provincie biedt regio's de mogelijkheid om het beleid voor hergebruik van vrijgekomen en vrijkomende gebouwen in het buitengebied op regionaal niveau nader uit te werken, waarbij van het streekplan is af te wijken. Daartoe hebben de gemeenten in de Stedendriehoek, met uitzondering van de gemeente Epe, het plan opgesteld met bijbehorende regelgeving. In het plan zijn algemene voorwaarden opgenomen.

Het plan biedt de mogelijkheid voor het bouwen van één of meer vrijstaande woningen naast de mogelijkheid van meerdere wooneenheden in één woongebouw. In alle gevallen van functieverandering moet de omgevingskwaliteit er per saldo op vooruit gaan.

Het is mogelijk om nieuwbouw te plegen ten behoeve van functieverandering naar werken en de combinatie wonen/werken. Dit in gevallen waarin sloop en nieuwbouw noodzakelijk zijn om bedrijfstechnische en bedrijfseconomische redenen en in gevallen waarin nieuwbouw beter is voor de ruimtelijke kwaliteit door het slopen van bestaande verpauperde bebouwing;

Binnen de mogelijkheden van het streekplan (maximaal 50% hergebruik voor wonen) maken de gemeenten maatwerk mogelijk. In een groot deel van het gebied is minder dan 50% hergebruik mogelijk. In een beperkt deel van het gebied is hergebruik (voor wonen) tot 50% mogelijk. Ook is in bepaalde gebieden meer hergebruik/nieuwbouw voor werken mogelijk dan 500 m2, namelijk tot 750 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1052-vas1_0004.jpg"

Afbeelding 2.3: Zonering functieverandering wonen en werken

In het kader van wonen valt het plangebied onder de 'Oostelijke Veluweflank en de stadsranden van Apeldoorn'. Dit gebied staat onder een hoge verstedelijkings- en verrommelingdruk. Op geschikte locaties kan functieverandering naar wonen (in combinatie met groene verevening) bijdragen aan het versterken van het landschap, aan het verbeteren van dorpsranden en aan het accommoderen van de behoefte aan landelijk wonen in Apeldoorn.

In het kader van werken mag maximaal 500 m2 of 750 m2 (afhankelijk van de zone) van de vrijgekomen bebouwing worden gebruikt voor een nieuwe werkfunctie. Indien bedrijven willen groeien naar een grotere oppervlakte dan zullen ze moeten uitwijken naar een locatie waar wel een grotere oppervlakte beschikbaar is, bijvoorbeeld op een bedrijventerrein.

Een combinatie van wonen en werken is ook mogelijk. Werken in combinatie met wonen wordt toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 350 m2. Altijd wordt één van de woningen bestemd als bedrijfswoning. Indien meerdere woningen niet op het erf inpasbaar zijn vanwege de benodigde afstand tussen woningen en bedrijf, dan wordt deze functieverandering niet toegestaan.

Nevenfuncties worden toegestaan overeenkomstig het streekplan. Het streekplan gaat er van uit dat naarmate een meer omvangrijke of intensievere vorm van hergebruik mogelijk is, ook de vereveningsopgave op evenredige wijze moet toenemen. Verevening moet bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het perceel of de omgeving daarvan. Het streekplan stelt slopen van overtollige gebouwen als algemene voorwaarde en beschouwt sloop daarom niet als verevening.

2.4.3 Regionale Structuurvisie De Voorlanden (ontwerp, 2009)

In maart 2009 hebben de colleges van de regiogemeenten het ontwerp RSV De Voorlanden vastgesteld.

De uitgangspunten van deze structuurvisie zijn het versterken en uitbouwen van de kwaliteiten van natuur en landschap, een gevarieerde en hoogwaardige woon- en werkomgeving, een sterke landbouw en het toeristische profiel. Deze visie biedt een regionaal kader, waarbij de programma's en projecten waar mogelijk lokaal worden gerealiseerd. Regionale samenwerking is nodig bij zaken die grensoverschrijdend zijn of een regionaal belang hebben, zoals de ontwikkelingen in het landschap, ecologische en waterstructuur en verkeersnetwerken.

Voor water, natuur en landschap wordt ingezet op het waarborgen van de grote variatie aan hoogwaardige landschappen in het gebied.

Bij de netwerken van auto, fiets en openbaar vervoer dienen een aantal leefbaarheidsknelpunten te worden opgelost.

De agrarische sector ontwikkelt zich in de richting van schaalvergroting (grotere bedrijven) en verbreding (zoals agrotoerisme). De regio wil daarvoor, binnen de bestaande kaders van milieu en ruimtelijke ordening, zoveel mogelijk ruimte bieden. Schaalvergroting en verbreding zal moeten aansluiten bij het landschap of nieuwe kwaliteit moeten toevoegen. De regio ontwikkelt hiervoor een kwaliteitsbeleid.

Bij toerisme en recreatie wordt gedacht aan het verbeteren van de toeristische bereikbaarheid, grotere variatie aan toeristisch aanbod en de verdere ontwikkeling van cultuurtoerisme. Nieuwe toeristisch aantrekkelijke routes worden daarbij gecombineerd met nieuwe toeristische uitvalsbases in enkele goed ontsloten kernen en langs de snelwegen. Bij het cultuurtoerisme kan gebruik worden gemaakt van de kanalen, de sprengen en beken, de stoomspoorlijn en de vele landgoederen en cultuurlandschappen. Ook wordt ingezet op kleinschalige verblijfsaccommodaties. Voorts wil de regio een fijnmazig zwerfnetwerk tot ontwikkeling brengen in combinatie met een aantal groene pleisterplaatsen langs de A1.

Door in te zetten op verschillende soorten activiteiten wordt de vitaliteit van de plattelandseconomie versterkt en biedt dit kansen voor werkgelegenheid.

2.4.4 Waterbeheersplan 2010-1015

Waterschap Veluwe is in zijn beheersgebied (onder meer de Veluwe en de IJsselvallei) verantwoordelijk voor de waterhuishouding en de waterkering. Het waterbeheersplan geeft de strategische visie op de waterschapstaken uitgewerkt in concrete doelen en een uitvoeringsstrategie. De doelen vloeien voort uit Europese, nationale en provinciale wet- en regelgeving. Zeven stroomgebiedsuitwerkingsplannen (SUP's) vormen het vertrekpunt van het nieuwe waterbeheersplan. Binnen het stroomgebied bestaat een nauwe samenhang tussen het grond- en oppervlaktewatersysteem, maar ook tussen de kwaliteit van het oppervlaktewater, ecologie en milieu.

Apeldoorn is gelegen in vijf SUP's:

  • Apeldoorns kanaal - Grift;
  • Noordelijke IJsselvallei;
  • Zuidelijke IJsselvallei;
  • Harderwijk-Nunspeet;
  • Ermelo- Putten.

Waterschap Veluwe maakt in de SUP's kenbaar waar werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. In ieder SUP staan de doelen beschreven voor het betreffende deelstroomgebied, evenals de bijbehorende soorten maatregelen. Kortom: wat gaat het waterschap waar doen, op welke manier en wanneer? Het opstellen van de SUP's heeft plaatsgevonden samen met inwoners, mede-overheden en belangenorganisaties. De doelen in de plannen vloeien voort uit Europese, Nationale en provinciale wet-, regelgeving en beleid.

De soorten maatregelen om deze doelen te bereiken zijn in dit SUP genoemd; ze zijn echter nog niet concreet. Ze geven een indicatie over hoe en wanneer Waterschap Veluwe de doelen wil bereiken. Hierbij is een mate van flexibiliteit gewenst. Over deze soorten maatregelen en de uitvoeringsperiode is inspraak geweest.


Het waterschap heeft voor de periode 2010 tot en met 2015 diverse doelen opgesteld. De volgende doelen worden onderscheiden:

  1. 1. Veilige dijken
  2. 2. Gewenste grond- en oppervlaktewaterstanden
  3. 3. Vermindering wateroverlast en water voor droge tijden
  4. 4. Goede onderhoudssituatie
  5. 5. Herstel en behoud van bijzondere natuur
  6. 6. Goede waterkwaliteit
  7. 7. Stedelijk waterbeheer
  8. 8. Transport en zuivering van afvalwater
  9. 9. Brede kijk

De doelen worden in het waterbeheersplan verder geconcretiseerd.

2.4.5 Gevolgen regionaal beleid voor bestemmingsplan

  • Het bestemmingsplan dient nieuwe toeristisch-recreatieve concepten die bij het profiel van de regio aansluiten niet uit te sluiten.
  • Het bestemmingsplan dient ruimte te bieden voor hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing. Ook kan het bestemmingsplan mogelijkheden bieden voor 'Ruimte voor ruimte' (sloop en herbouw onder voorwaarden).

2.5 Gemeentelijk Beleid

2.5.1 Algemeen

Ruimtelijke ontwikkelingsvisie Apeldoorn 2020 (2000)

In de ontwikkelingsvisie is het landelijk gebied, met uitzondering van het toekomstig stedelijk uitloopgebied, niet meegenomen. Echter, ten aanzien van het landelijk gebied en het landelijk wonen wordt opgemerkt dat dit zeer hoog wordt gewaardeerd. Aantasting van het karakter door verdichting moet worden voorkomen.

Integrale dorpsvisie Klarenbeek 2015

Eind september 2003 hebben de gemeenteraden van Apeldoorn en Voorst de Dorpsvisie Klarenbeek vastgesteld. Vanwege het niet doorgaan van de woningbouwontwikkelingen op de huidige sportvelden was het noodzakelijk de dorpsvisie aan te passen om vervolgens het bestemmingsplan vast te kunnen stellen. De colleges van Apeldoorn en Voorst hebben de aangepaste Dorpsvisie Klarenbeek voorbereid en hebben deze op 19 maart 2012 aan de inwoners gepresenteerd, op 28 maart is hierover politieke markt geweest waarin elke fractie van de gemeente is vertegenwoordigd.

Kernpunten van de visie waren behoud en versterking van de leefbaarheid en de sociale samenhang in het dorp, enige verjonging van het dorp, het toevoegen van 220 woningen, een concentratie van voorzieningen en woningen in het nieuwe dorpshart, nieuwe sportvoorzieningen aan de rand van het dorp en de mogelijkheid voor bestaande kleine bedrijven uit het dorp die willen uitbreiden om in het dorp te blijven.

Naar aanleiding van de inspraakavond en de politieke markt wordt de visie gewijzigd.

2.5.2 Structuurvisie 2030

Voor het plangebied als geheel vormt op het gebied van de ruimtelijke ordening de gemeentelijke structuurvisie Buitenstad 2030 het integrale beleidskader. De structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en vervangt de structuurvisie voor het stedelijke gebied uit 2002. De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. Door zo veel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare, krijgt Apeldoorn de ruimte zich te blijven ontwikkelen. Iedereen die een bijdrage kan leveren aan de Buitenstad Apeldoorn wordt uitgenodigd daaraan bij te dragen.

Wenum Wiesel en buitengebied vastgesteld, 10 juni 2013 23 Ruimte bieden is niet vrijblijvend. Ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente; het beste van stad én landschap,

te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente; het beste van stad én landschap,

het beste van modern én historisch, het beste van een centrale ligging én wonen in de luwte,

het beste van bereikbaarheid én nabijheid, het beste van een solide én vernieuwende economie. De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. Denk aan de Veluwe, de beken, sprengen en enken, de fijnmazige voorzieningenstructuur, het Weteringengebied, de spoor- en snelwegen en de parken & lanen. Zij maken Apeldoorn tot Buitenstad. Het fundament van Apeldoorn wordt gekoesterd en versterkt. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie.

Het plangebied behoort in zijn geheel tot het fundament van de Buitenstad. Nauw verbonden

met de verschillende landschappen, kent Apeldoorn een hele reeks dorpen en buurtschappen

met een sterke eigen identiteit. Op de Veluwe vormen Hoog Buurlo en Uddel al lang geleden

agrarische nederzettingen. In Uddel is de overgang van het oude kampenlandschap naar de

sterke moderne heideontginningen zeer markant. In het fundament zijn de kernkwaliteiten van de Buitenstad samengebracht. Die kwaliteiten worden in bestemmingsplannen verankerd. Vanwege hun betekenis voor Apeldoorn als geheel investeert de gemeente in het op kwaliteit houden van het fundament (beheer) en zal dat waar mogelijk ook doen bij het uitbouwen ervan (ontwikkeling), bijvoorbeeld door het herstel van beken en sprengen en het versterken van de gebruikswaarde van het weteringenlandschap.

In veel dorpen moet de gemeente de komende jaren rekening houden met afname of stabilisatie van de bevolking. Handhaving van de (vaak relatief goede) voorzieningenniveau's in de dorpen zal vooral gedragen moeten worden door het inzetten op leefbaarheid, op het multifunctioneel maken van voorzieningen, door het maken van slimme combinaties en door versterking van het draagvlak dat toerisme en recreatie biedt. Daarom zet de gemeente in op:

  • ontwikkeling van de dorpen gericht op het binden van inwoners (leefbaarheid);
  • het verbeteren van de kansen voor dorpse voorzieningen door het bevorderen van multifunctionaliteit en het combineren van functies;
  • versterking van het draagvlak voor winkelvoorzieningen door verhoging van de toeristische attractiviteit en verblijfstijd (meer toeristen die ook nog eens langer blijven).

De structuurvisie is opgesteld in een tijd van veel onzekerheden. Duidelijk is dat de gemeente

rekening moet houden met minder groei en veel ruimere bandbreedten. Apeldoorn beschikt

tot zeker 2030 over voldoende ontwikkelruimte. Nieuwe locaties worden in de structuurvisie

dan ook niet aangewezen. Aanpassingen aan de bestaande woningvoorraad worden belangrijker, bijvoorbeeld om woningen levensloopbestendig te maken of energiezuiniger. Ook omdat het aantal toe te voegen woningen op nieuwbouwlocaties terugloopt, neemt het accent op de bestaande stad en dorpen toe.

2.5.3 De Groene Mal

Het gemeentelijke groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1052-vas1_0005.png"

Figuur 2.3 - De Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat vooral in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de directe woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijk gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem evenals het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

2.5.4 Groot Apeldoorns Landschaps Kookboek

In het Groot Apeldoorns Landschap Kookboek is onderstaande landschapsvisie opgenomen (zie figuur 2.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1052-vas1_0006.jpg"

Figuur 2.6 - Landschapvisiekaart Kookboek Apeldoorn

De visie is opgebouwd uit verschillende landschappelijke eenheden. Voor het bestemmingsplangebied zijn de volgende eenheden van belang:

  • Beekdalen: De beekdalen zullen open worden gehouden en toegankelijk worden gemaakt. De continuïteit wordt gewaarborgd. De randen naast de beekdalen kunnen verdicht worden.
  • Broeklanden: Ook de broeklanden worden open gehouden, aan de randen van het kampenlandschap is verdichting passend.
  • Kamerstructuren: De wegen en kavelgrenzen beplanten, desgewenst bebouwing toevoegen in kamers.
  • Kampenlandschap: Het kampenlandschap bestaat uit een (relatief kleine) onregelmatige blokverkaveling, éénmans engen of kampen genoemd, met daartussen een onregelmatig wegenpatroon.
  • Groene wiggen: Landschap de stad intrekken, onderliggend landschapstype is leidend in vormgeving.
  • Het kanaal en de weteringen: Indien hier geen paden aanwezig zijn, worden deze toegevoegd. Het gewenste beplantingspatroon is afhankelijk van de locatie.

2.5.5 Waterbeleid

Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2005 is 'Werken aan water', het Apeldoorns waterplan 2005 - 2015, vastgesteld. Het waterplan beschrijft de visie van de Apeldoornse waterpartners Vitens, Waterschap Veluwe en gemeente op water in de stad en de dorpen. Het plan stelt de kaders voor het onderhoud en voor toekomstige plannen met water. Tevens dient het plan als basis voor communicatie en als toetsingskader voor de watertoets.

De hoofdlijnen van het waterplan zijn:

  • afkoppelen en bergen
    Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzone naast iedere beek. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
  • herstel van beken en sprengen
    Het beken- en sprengensysteem in het stedelijk gebied van de stad en de dorpen wordt hersteld. De naast de beek liggende waterbergingen krijgen ook een recreatieve functie voor wandelaars en fietsers. De cultuurhistorische waarde van de beken wordt hersteld en de hoge natuurwaarde wordt beschermd. Het sprengenwater wordt verzameld in de Grift en kan ten noorden van Apeldoorn geïnfiltreerd worden op de Veluwe voor drinkwaterbereiding.
  • saneren en beheersen van verontreinigd diep grondwater
    Het verontreinigde diepe grondwater wordt gesaneerd en beheerst. Dit water, samen met grondwater dat vrijkomt bij het bestrijden van wateroverlast, wordt zo veel mogelijk benut. De prioriteitsvolgorde daarbij is: eerst aanwenden voor duurzame energie, vervolgens als voeding naar de beken, daarna naar het kanaal, en tot slot is het bestemd voor infiltratie voor de drinkwaterbereiding. Hiertoe wordt een grondwaterbank in het leven geroepen.

2.5.6 Cultuurhistorisch beleid

Nota I-Cultuur

Algemeen

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.

Archeologische beleidskaart

Op de archeologische beleidskaart staan bekende archeologische vindplaatsen en terreinen waarbij reeds is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn. Daarnaast is het gehele grondgebied van de gemeente Apeldoorn verdeeld in zones met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachtingswaarde. Deze verdeling is gebaseerd op onder andere bodemkundige, geo(morfo)logische, archeologische en historische kaarten en kennis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1052-vas1_0007.png"

Figuur - Archeologische verwachtingskaart

Deze verwachtingswaarden geven geen feitelijke vindplaatsen weer, maar de kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats bij het uitvoeren van bodemingrepen. Concreet betekent dit dat de kans op het aantreffen van archeologische sporen en/of vondsten binnen een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde wel aanwezig is, maar dat deze kans veel kleiner is dan binnen een zone met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde.

Het verschil in de zogenaamde trefkans heeft ertoe geleid dat er verschillende grenzen van bodemingrepen zijn opgesteld, waarbij het uitvoeren van archeologisch onderzoek nodig is.

Het verschil in de zogenaamde trefkans heeft ertoe geleid dat er verschillende grenzen van bodemingrepen zijn opgesteld, waarbij het uitvoeren van archeologisch onderzoek nodig is. Deze grenswaarden zien er als volgt uit:

  • Hoge archeologische verwachting, bebouwde kom: Bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm.
  • Hoge archeologische verwachting, buitengebied: Bij bodemingrepen groter dan 50 m² en dieper dan 35 cm.
  • Middelhoge archeologische verwachting, bebouwde kom: Bij bodemingrepen groter dan
    100 m2 en dieper dan 50 cm.
  • Middelhoge archeologische verwachting, buitengebied: Bij bodemingrepen groter dan
    100 m2 en dieper dan 35 cm.
  • Lage archeologische verwachting, bebouwde kom: Bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 50 cm.
  • Lage archeologische verwachting, buitengebied: Bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 35 cm.

De archeologische beleidskaart zal, in overeenstemming met de Apeldoornse standaardregels, worden doorvertaald naar bestemmingen en planregels. Het Woud ligt in een zone met zowel hoge, middelhoge als lage archeologische verwachtingswaarden.

Cultuurhistorische beleidskaart

Op de cultuurhistorische beleidskaart is aangegeven in hoeverre de cultuurhistorische waarden bepalend zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • bij een hoge attentiewaarde is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking van cultuurhistorische waarden;
  • bij een gemiddelde attentiewaarde is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht, afhankelijk van de resultaten kan volledig onderzoek worden verplicht. Er wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen gestreefd naar behoud, herstel en versterking van cultuurhistorische waarden;
  • bij een lage attentiewaarde is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om bij ruimtelijke ontwikkelingen cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

Op deze kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1052-vas1_0008.png"

Figuur - Cultuurhistorische beleidskaart

Het bestemmingsplangebied Het Woud ligt in een zone met zowel hoge, middelhoge als lage attentiewaarden op de beleidskaart. Op basis daarvan is een cultuurhistorische analyse (CHA) gemaakt, zie paragraaf 3.4.2.1. Bij toekomstige ontwikkelingen kan op grond van de attentiewaarde specifieker onderzoek vereist zijn.

Cultuurhistorische analyse Buitengebied Het Woud

In opdracht van de gemeente Apeldoorn is begin 2010 een cultuurhistorische analyse opgesteld van het plangebied. Het project is uitgevoerd door SB4 in samenwerking met ARCX In het onderzoek zijn cultuurhistorisch waardevolle elementen, structuren en ensembles geïnventariseerd en zijn aanbevelingen gedaan voor het behoud en de ontwikkeling van de aangetroffen waarden. In bijlage 1 bij dit bestemmingsplan is de Cultuurhistorische analyseBuitengebied Het Woud opgenomen. In deze analyse staan ook de waardevolle landschapsstructuren aangegeven het betreft de:

  • Grillige ringsloot, in samenhang met afwateringssloten Groote en Kleine Leigraaf
  • Wegenkruis Van Spreekenslaan en De Somp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1052-vas1_0009.png"

afbeelding waardevolle landschapsstructuren

2.5.7 Welstand

Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.

Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.

Niet voor elke gebied in Apeldoorn gelden gelijke welstandseisen. Voor grote delen van Apeldoorn is een welstandsthema en een welstandsniveau vastgesteld. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing.

In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.

2.5.8 Milieubeleid

Beleidsvisie externe veiligheid

De gemeente Apeldoorn wil haar burgers en bedrijven een veilige leef- en werkomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Apeldoorn het externe veiligheidsbeleid geformuleerd.

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich zowel voor bij risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en beleidsnota's, onder andere in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Invulling geven aan deze wettelijke verplichtingen vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Apeldoorn aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen, bij het nemen van besluiten. Voor het plaatsgebonden risico in bestaande situaties geldt, dat deze moet voldoen aan de wettelijke grenswaarden.

In de bestaande situatie zijn er geen overschrijdingen van de oriënterende waarde van het groepsrisico aanwezig. Toename van de personendichtheid groter dan 1 x de oriënterende waarde moet worden voorkomen; opvullen van de personendichtheid tot 1 x oriënterende waarde is toegestaan.

De uitgangspunten voor het basisniveau externe veiligheid voor nieuwe situaties in woon- en gemengde gebieden zijn dat de realisering van een risicobron met externe veiligheidsconsequenties niet mogelijk is. De realisatie van een beperkt kwetsbaar object is gemotiveerd mogelijk tot 1x de oriënterende waarde.

2.5.9 Geurbeleid

Het geurbeleid van de gemeente Apeldoorn komt tot uiting in de ‘Handreiking geurbeleid en milieuvergunningen’ (maart 2004) en de ‘Beleidsnotitie Industrieel Geurbeleid Apeldoorn’ (april 2004).

Een nieuwe woonlocatie, of een anderszins geurgevoelige bestemming, kan op een zodanige afstand van stankbronnen (en andersom) worden gepland, dat geen of slechts acceptabele mate van hinder te verwachten is. Indicaties voor aan te houden afstanden met betrekking tot een bedrijventerrein zijn onder meer te ontlenen aan vergelijkbare activiteiten of bedrijven uit de VNG publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’. In bijzondere situaties kan maatwerk nodig zijn, waarbij diverse vormen van geuronderzoek kunnen worden uitgevoerd. Van de VNG-publicatie mag slechts worden afgeweken indien dit niet leidt tot een milieuhygiënisch onwenselijke situatie. Gezien het type bedrijven dat in Apeldoorn is gevestigd, evenals het aantal ontvangen klachten omtrent stankoverlast, is een lokaal gemeentelijk geurbeleid slechts voor een handvol bedrijven van toepassing. Als voorbeeld kan worden gedacht aan enkele bedrijven in Apeldoorn die vallen in de branche kunststofverwerkende industrie.

2.5.10 Verkeersbeleid

Verkeersvisie 2010 - 2020 (2009)

In juli 2009 is de Verkeersvisie 2010–2020 vastgesteld. De gemeente Apeldoorn heeft bij het bepalen van verkeersbeleid een aantal vaste doelen, namelijk behoud en zo mogelijk vergroting van verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid. De uitgangspunten van het verkeersbeleid zijn:

  • Faciliteren, kennis vergroten
  • Autoverkeer bundelen
  • Gebruik van bestaande ruimte slim verdelen

In het buitengebied wordt gekozen voor het bundelen van autoverkeer op een aantal hoofdwegen met een maximum snelheid van 80 km/uur, met daarnaast autoluwe verblijfsgebieden. In deze verblijfsgebieden geldt een maximum snelheid van 60 km/uur.

In het buitengebied wordt veel gefietst, onder andere door recreanten en scholieren. De realisatie van 60 km-zones, met fietssuggestiestroken die ook voor automobilisten duidelijk herkenbaar zijn, maken veel wegen beter geschikt voor fietsers. Daarnaast zijn er op sommige wegen verdergaande maatregelen nodig, zoals lagere snelheden bij gemengd verkeer, aparte fietsstroken en goede oversteekvoorzieningen.

Voor wat betreft recreatief fietsen is een goed recreatief netwerk wenselijk. In het buitengebied is het fietsknooppuntennetwerk gerealiseerd dat goed aansluit op omliggende recreatieve bestemmingen. Indien er nieuwe bestemmingen bijkomen, zal ook het netwerk worden aangepast.

2.5.11 Woonbeleid

Notitie Woningsplitsing in het Buitengebied (2006)

Het college van burgemeester en wethouders heeft in 2006 een beleidsnotitie “Woningsplitsing in het Buitengebied” vastgesteld. Splitsen leidt tot efficiënt gebruik van de bestaande oppervlakte/inhoud van woningen en maakt bijvoorbeeld het geheel zelfstandig wonen van kinderen bij ouders (of andersom) mogelijk. Wel geldt dat gesplitste woningen tezamen de maximale toegestane inhoud of oppervlakte van één woning niet mogen overschrijden. Voorts ontstaat er geen groter recht op oppervlakte aan bijgebouwen. Het karakter van de woning als één woning en samenhangende bouwmassa dient behouden te blijven en de extra woning mag geen belemmering vormen voor naastgelegen (niet-) agrarische bedrijven.

Uitwerking dependanceregeling (2009)

In deze uitwerking is een eenduidige regeling voor een dependance-woning opgenomen. De aanleiding hiervoor is de toenemende behoefte aan zorgwoningen. Met deze dependance-regeling kunnen bijvoorbeeld familieleden zorgtaken dicht bij huis op zich nemen.

Om ontoelaatbare of ongeremde groei van "tweede" (commercieel aantrekkelijke) woningen te voorkomen, gelden voor dependance-woningen strikte voorwaarden. Aan een dependance-woning kan uitsluitend medewerking worden verleend na het doorlopen van een afzonderlijke planologische procedure. Met deze procedure kan worden geregeld dat een dependance-woning geen zelfstandig recht heeft op bijgebouwen en dergelijke. Hiermee wordt voorkomen dat de legalisering van de dependance-woning conform de standaard bestemmingsplanruimte resulteert in extra juridische ruimte voor bebouwing. Door het doorlopen van een dergelijke procedure, wordt tevens gegarandeerd dat een goede ruimtelijk afweging wordt gemaakt voor het betreffende perceel en omgeving. Dit is van belang omdat een zorgrelatie tussen mensen, bijvoorbeeld door overlijden, kan worden beëindigd.

2.5.12 Notitie Paardenbakken, Stapmolens (en Lichtmasten)

Het college van burgemeester en wethouders heeft in 2006 een beleidsnotitie inzake paardenbakken, stapmolens (en lichtmasten) vastgesteld. Binnen de woonbestemmingen is een paardenbak juridisch vaak wel toegestaan, maar praktisch vaak onmogelijk. Buiten die vlakken is een paardenbak strijdig met de bestemming (dat geldt voor veel bestaande paardenbakken). De beleidsnotitie maakt een paardenbak buiten de woonbestemming ook mogelijk. Hierbij geldt een afstand tot andere woningen van 50 m. Voorts dient de gehele bak zich binnen een afstand van 75 m van de woning te bevinden. Voor stapmolens en lichtmasten geldt een maximale hoogte van 2 m.

De bestaande paardenbakken en lichtmasten worden als gegeven aanvaard (ook wanneer deze strijdig zijn met het nieuwe beleid), met uitzondering van paardenbakken waar handhavingsprocedures voor zijn gestart.

2.5.13 Duurzaamheidsbeleid

De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de Gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in de nota's "Apeldoorn ontwikkelt Duurzaam, Aanpasbaar en Flexibel" (DAF-nota) en "Apeldoorn Duurzaam, zo doen we dat hier", in de Woonvisie 2010, in het MOP 2005-2009 en in diverse collegebesluiten, waaronder die over het BANS-klimaatprogramma. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het besluit van de gemeenteraad om als stad energieneutraal te zijn in 2020.

Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energie-infrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, ondermeer door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang.

De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota "Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015". Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.

2.5.14 Gevolgen gemeentelijke beleid voor bestemmingsplan

  • Landschappelijke structuren zijn uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen.
  • De verschillende archeologische verwachtingswaarden voor het plangebied zullen moeten worden doorvertaald in het bestemmingsplan. Hieraan worden specifieke voorwaarden gekoppeld in relatie tot de mate van verwachting en de toegestane ingrepen. Aantasting van de verwachtingswaarden wordt voorkomen door middel van een aanlegvergunningstelsel.
  • Cultuurhistorisch waardevolle objecten, structuren en gebieden worden in het bestemmingsplan beschermd.
  • Waardevolle enken, essen, broeklanden en beekdalen dienen hun kenmerkende openheid te behouden.
  • Als er in het buitengebied nieuwe (recreatieve) bestemmingen bijkomen, zal het fietsknooppuntennetwerk worden aangepast.
  • De recreatieve sector moet de ruimte krijgen om zich kwalitatief te kunnen ontwikkelen.
  • Het bestemmingsplan dient de aanwezige natuur in het plangebied te beschermen.
  • Het bestemmingsplan zal in het kader van de externe veiligheid moeten voorkomen dat nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt binnen zoneringen van gevaarlijke inrichtingen en buisleidingen.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen van gevoelige bestemmingen (in het kader van de Wet geurhinder) dient rekening gehouden te worden met geurhinder van agrarische bedrijven.
  • Ontwikkeling van kleinschalig kamperen is binnen de aangewezen gebieden onder voorwaarden mogelijk. Dit zal door middel van een ontheffingsbevoegdheid in de planregels worden geregeld.

3 Functionele Analyse

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk vindt een analyse plaats van de verschillende functies (sectoren) die voor het plangebied van belang zijn. Daarbij wordt per functie ingegaan op de huidige situatie en de ontwikkeling tot heden, maar ook de te verwachten ontwikkelingen en knelpunten. De beschreven functies vormen samen met het beleidskader de basis voor de gebiedsvisie.

Achtereenvolgens komen aan bod:

  • bodem en water;
  • archeologie en cultuurhistorie;
  • landschap en natuur;
  • landbouw;
  • wonen en niet-agrarische bedrijvigheid;
  • recreatie;
  • infrastructuur.

3.2 Bodem En Water

Het plangebied bevindt zich in de beheergebieden "Noordelijke IJsselvallei" en "Zuidelijke IJsselvallei". Beide beheersgebieden vallen onder de verantwoordelijkheid van het Waterschap Veluwe. Het Waterschap is verantwoordelijk voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlakte- en boezemwater.

Noordelijke IJsselvallei

Het stroomgebied van de Noordelijke IJsselvallei beslaat circa 25.000 ha en ligt tussen het Apeldoorns Kanaal en de IJssel en ten noorden van de Veluwse Bandijk, ter hoogte van Klarenbeek. Het gebied helt af van zuid naar noord, wat ook de afwateringsrichting is. De landbouw is de belangrijkste grondgebruiker in het gebied. De waterhuishouding is vrijwel geheel afgestemd op deze functie. Het gebied ligt tegen de westelijke IJsseloever aan en wordt tegen hoge rivierwaterstanden beschermd door de IJsseldijk.

De weteringen en beken in het stroomgebied hebben een belangrijke functie bij het peilbeheer. Afspraken daarover heeft het waterschap vastgelegd in het peilbesluit Terwolde en in streefpeilenplannen. Her en der komen onderbemalingen voor ten behoeve van de afwatering van stedelijke en agrarische gebieden.

In het gebied komt verspreid kwel voor vanuit het Veluwemassief. Tijdens hoogwaterperioden is er ook sprake van kwel vanuit de IJssel; bij lage rivierwaterstanden vindt juist wegzijging plaats. Watertekorten in de weteringen kan het waterschap aanvullen door het inlaten van IJsselwater via het Toevoerkanaal bij Terwolde.

De oppervlaktewaterkwaliteit in het gebied is over het algemeen redelijk tot goed. Plaatselijk is de waterkwaliteit verslechterd als gevolg van het overstorten van rioolwater op het oppervlaktewater, het uit- en afspoelen van meststoffen (fosfaat en stikstof) en zware metalen en door atmosferische depositie. De fosfaat- en stikstofconcentraties blijven tijdens de zomermaanden overwegend binnen de gestelde normen. Tijdens de wintermaanden zijn de concentraties hoger en worden de normen voor stikstof en fosfaat overschreden.

In de vijvers in Apeldoorn, de Twellose beek, Terwoldse Wetering en het Toevoerkanaal leiden overstortingen tot een tijdelijke verslechtering van de kwaliteit van het oppervlaktewater. Dit uit zich voornamelijk in tijdelijk te lage zuurstofgehalten, incidenteel stank en lokale vissterfte. Gebiedsbreed is sprake van te hoge zink- en koperconcentraties in het oppervlaktewater. Ook overschrijden in delen van het stroomgebied enkele andere stoffen mogelijk de gestelde normen. Het gaat hierbij vooral om PCB's en een enkele PAK.

De kwaliteit van de waterbodems in het gebied is redelijk. De aanwezige baggerspecie is overwegend aangemerkt als klasse 2 (hooguit licht tot matig verontreinigd).

Zuidelijke IJsselvallei

Het stroomgebied Zuidelijke IJsselvallei beslaat zo'n 21.500 ha. Het ligt tussen het Centraal Veluws Natuurgebied in het westen en de IJssel in het (zuid)oosten. De Veluwse Bandijk, ter hoogte van Klarenbeek vormt de noordelijke begrenzing. Het gebied helt af van west naar oost. De afwatering is richting de IJssel. Het gebied kenmerkt zich door een grote verwevenheid van natuur en landbouw. Het gebied ligt tegen de westelijke IJsseloever aan en wordt tegen hoge rivierwaterstanden beschermd door de IJsseldijk.

De west-oost stromende beken in het stroomgebied hebben een belangrijke functie bij het peilbeheer. Door middel van stuwbeheer worden de streefpeilen zoveel mogelijk gerealiseerd. Afspraken daarover heeft het waterschap vastgelegd in streefpeilenplannen. Door het hellende karakter van het gebied kan geen water worden ingelaten. Alleen vanuit het Apeldoorns Kanaal is inlaat mogelijk richting de Eerbeekse of Voorstondense Beek, zolang de kwantiteit (peilbesluit voor het Apeldoorns Kanaal) en kwaliteit van het Apeldoorns Kanaal dit toestaan. In het gebied komen slechts enkele onderbemalingen voor ten behoeve van de afwatering van agrarisch gebied: nabij Klarenbeek en de Oude Beek.

In het gebied komt kwel voor vanuit het Veluwemassief. Tijdens hoogwaterperioden is er ook sprake van kwel vanuit de IJssel; bij lage rivierwaterstanden vindt juist wegzijging plaats.

De oppervlaktewaterkwaliteit in het gebied is over het algemeen matig tot redelijk. Plaatselijk is de waterkwaliteit verslechterd als gevolg van het overstorten van rioolwater op het oppervlaktewater, het uit- en afspoelen van meststoffen (fosfaat en stikstof) en zware metalen en door atmosferische depositie. De fosfaatconcentraties overschrijden lokaal de gestelde normen, onder meer in de Voorster-, Voorstondense - en Leuvenheimse Beek. Stikstof wordt op meerdere plaatsen in te hoge concentraties aangetroffen. Op een aantal plaatsen worden te hoge zink- en koperconcentraties in het oppervlaktewater gemeten.

De kwaliteit van de waterbodems in het gebied is redelijk. De aanwezige baggerspecie is overwegend aangemerkt als klasse 2. Dit geldt niet voor de waterbodems van de Eerbeekse of Voorstondense Beek en Hoendernesterbeek, die over grote delen verontreinigd zijn met zware metalen (klasse 3 en 4).

3.2.1 Watertoets

De watertoets is ingesteld om het aspect water in een vroeg stadium mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is wettelijk verplicht en heeft als doel om gezamenlijk met de waterbeheerders de waterhuishoudkundige doelstellingen in een zo vroeg mogelijk stadium in ruimtelijke ontwikkelingen op te nemen. De gemaakte afspraken worden in de waterparagraaf van het bestemmingsplan opgenomen.

Waterparagraaf (voorontwerp) Bestemmingsplan Het Woud

Het bestemmingsplan het Woud betreft een conserverend bestemmingsplan. Behoudens reeds geplande ontwikkelingen worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt, die ingrijpen in de waterhuishouding.

Grondwater

Het plangebied wordt over het algemeen gekenmerkt door ondiepe grondwaterstanden. Bij nieuwe ontwikkelingen dient hiermee rekening te worden gehouden. Eventuele maatregelen voor de ontwatering dienen grondwaterneutraal plaats te vinden.

De belangrijkste ontwikkelingen, die van invloed zijn op de waterhuishouding zijn de implementatie van anti-verdrogingsmaatregelen:

  • Antiverdrogingsmaatregelen Beekbergwoud
  • Antiverdrogingsmaatregelen Empense en Tondenseheide

Deze ontwikkelingen zullen leiden tot hogere grondwaterstanden in met name de natuurontwikkelingsgebieden zelf.

Oppervlaktewater

Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de bestaande natuurwaarden en waterkwaliteit van het oppervlaktewater. De relevante beleidsregels en wet- en regelgeving van het waterschap zijn hierbij van toepassing.

Riolering

De panden in het plangebied zijn veelal aangesloten op de drukriolering of hebben een eigen voorziening voor de behandeling van afvalwater. De drukriolering is bedoeld voor de inzameling en het transport van afvalwater en is niet berekend op de afvoer van hemelwater.

Regenwater

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in het buitengebeid niet mag worden aangesloten op de riolering en verwerkt moet worden op het eigen perceel.

Door de gemeente is in het kader van de hierboven genoemde watertoets een waterparagraaf opgesteld. Deze paragraaf zal als onderdeel van het voorontwerp van bestemmingsplan Buitengebied Het Woud in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro aan het Waterschap Veluwe worden toegezonden. De reactie van het waterschap wordt, indien noodzakelijk, verwerkt in de waterparagraaf.

3.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Kenmerkend voor het plangebied is dat het gebied vrij arm is aan variatie en contrasten.Vooral in het noordelijk deel is het onderscheid tussen de hooilanden en broeklanden amper aanwezig, omdat bijvoorbeeld kavelrandbeplanting vrijwel ontbreekt en omdat het gebied doorsneden is . Door de toename van agrarische activiteiten is het Beekberger Woud in de vorige eeuwen in zijn gaafheid sterk aangetast door de supergepositioneerde snelweg. In het deel ten zuiden van de Beekbergense Beek vormt met name het Apeldoorns Kanaal een harde westgrens, terwijl de historische en landschappelijke binding met het gebied ten westen van het kanaal, in de vorm van de Loenense Beek en diverse wegen, evident is. In het overwegend agrarische gebied komen thans steeds meer ‘gebiedsvreemde’ of ‘footloose’ activiteiten, zoals natuurontwikkeling, nieuwe landgoederen, villa’s en kleinschalige bedrijvigheid aan huis. Er dient te worden gewaakt dat hiervan geen storende werking uitgaat, door een zorgvuldige inpassing in het landschap, een goede erfbeplanting en passende vormgeving van de gebouwen. Een aantal objecten zijn geselecteerd als voorbeeld van positieve beeldkwaliteit.


Ten noorden van de Beekbergense beek is bij de erven vaak sprake van insteekwegen, met name in de hooilandontginningen. Het dorp Klarenbeek vormt hierop een uitzondering, waar de bebouwing langs de weg is gesitueerd.Ten zuiden van de beek is vaker sprake van erven die direct aan de weg liggen. Met name aan de Kostersweg liggen de gebouwen direct aan de weg.

De beplanting volgt in grote lijnen de natuurlijke ondergrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1052-vas1_0010.jpg"

Afbeelding - Ruimtelijke opbouw Het Woud.

3.4 Cultuurhistorie En Archeologie

3.4.1 Archeologie

Op afbeelding 3.5 is een uitsnede van de archeologische beleidskaart met de verwachte trefkans op archeologische resten binnen landschappelijke eenheden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1052-vas1_0011.png"

Afbeelding 3.5: Uitsnede archeologische beleidskaart

De gemeente maakt het volgende onderscheid als het gaat om de archeologische trefkans.

  • Bij een hoge trefkans is bij ruimtelijke ontwikkelingen archeologisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
  • Bij een middelmatige trefkans is bij ruimtelijke ontwikkelingen archeologisch bureauonderzoek verplicht. Afhankelijk van de uitkomsten kan veldonderzoek worden verplicht. Gestreefd wordt naar het behoud van archeologische waarden.
  • Bij een lage trefkans is bij ruimtelijke ontwikkelingen een archeologische quick-scan vereist. Afhankelijk van de resultaten wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Het behoud van archeologische waarden wordt aanbevolen.

3.4.2 Cultuurhistorie

3.5 Landschap En Natuur

3.5.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied ligt in de IJsselvallei. De IJsselvallei was grotendeels een nat gebied tussen de rand van het Veluwemassief en de zandige oeverwallen dichtbij de IJssel. De eerste bewoners van de vallei vestigden zich op de Veluwerand en de oeverwallen.

De oostoever van de IJssel ontpopte zich in de Late Middeleeuwen tot een 'metropolitane' regio van Hanzesteden. Maar het gebied tussen IJssel en Veluwe bleef overwegend luw en agrarisch. Het gebied direct west van de IJssel kende minder dynamiek dan de overzijde of de andere Rijntakken in Gelderland.

Verschillende partijen drukten hun stempel op de ontginning van de IJsselvallei. De natte zandgronden ten westen van de oeverwal, die met een uiterst moeizame afwatering kampten, waren uitsluitend geschikt als grasland en bos.

Op de oostflank van het Veluwemassief ontspringen talrijke beken en sprengen. In de Middeleeuwen ontstond hier nijverheid die gebruik maakte van het schone water en de waterkracht. Als onderdeel van het ambitieuze moderniseringsprogramma van Koning Willem I, besloot men in 1828 om één van de middeleeuwse hoofdweteringen (Grift) om te bouwen tot het Apeldoorns kanaal, zodat de vele papiermolens en wasserijen in het gebied werden ontsloten. Hierdoor werd de basis gelegd voor het samenspel tussen waterbeheer, landbouw, transport, industrie en verstedelijking in deze regio.

3.5.2 Landschap

Het Woud maakt onderdeel uit van het landschap van de IJsselvallei. Kenmerkend is het (half)open ontginningslandschap: een overwegend open gebied met afwisselend bebouwing en beplantingselementen (met name laanbeplanting). Incidenteel komen (restanten van) houtwallen, houtsingels en bossages voor. Vanaf de wegen zijn er doorzichten naar het agrarisch gebied.

Dit landschaptype wordt gekenmerkt door merendeels rechtlijnige verkavelings- en wegenpatronen. De bebouwing is geconcentreerd langs de wegen en komt verspreid in het gebied voor.

Het landschap wordt begrensd door de rijksweg A1 in het noorden van het plangebied en doorsneden door de A50 in het westen van het plangebied.

3.5.3 Natuur

3.6 Landbouw

Voor gegevens over de agrarische sector in Apeldoorn is gebruik gemaakt van de StatLine Database van het Centraal bureau voor de Statistiek. De cijfers zijn per gemeente beschikbaar. Het is dus niet mogelijk om uitsluitend de gegevens van de agrarische bedrijven uit het plangebied te bekijken. De meest recente gegevens van het CBS stammen uit 2009. Deze gegevens zijn aangevuld met specifiekere gemeentelijke informatie, afkomstig uit het provinciale Web-BvB (2011).

Aantal agrarische bedrijven in de gemeente

In de gehele gemeente Apeldoorn (dus niet uitsluitend het plangebied) is het aantal landbouwbedrijven afgenomen. In het jaar 2000 waren er nog 862 bedrijven, in 2004 waren er 709 bedrijven en in 2009 was dit aantal gedaald tot 596 agrarische bedrijven.

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het aantal en type agrarische bedrijvigheid binnen de gemeente.

Type bedrijf 2000 2002 2004 2006 2008 2009
Akkerbouw 288 251 235 222 213 202
Vollegrondstuinbouw 39 42 41 28 25 24
Glastuinbouw 26 21 21 21 17 15
Graasdierbedrijven 401 357 345 329 314 304
Hokdierbedrijven 108 81 67 57 58 51
Totaal 862 752 709 657 610 596

Tabel 3.1: Agrarische bedrijven in Apeldoorn

In de gehele gemeente komen met name akkerbouw, graasdierbedrijven en hokdierbedrijven voor. Alle typen agrarische bedrijven zijn in vergelijking met het jaar 2000 in aantal afgenomen.

  • Graasdierbedrijven: Opvallend aan de gegevens over de veestapel van graasdierbedrijven is dat het "reguliere" vee in aantal is afgenomen. Het gaat dan om melk- en fokvee en vlees- en weidevee. Ook het aantal schapen en geiten is afgenomen. Bijzonder is dat het aantal paarden en pony's is toegenomen (van 777 stuks in 2000 naar 877stuks in 2008). Dit is geheel in overeenstemming met de landelijke trend van de "verpaarding" van het landschap. Door meer vrije tijd en meer bestedingsruimte neemt de vraag naar paarden toe. Dit leidt ertoe dat er meer paardenbedrijven in het landelijk gebied komen (paardenfokkerijen), maar ook het hobbymatige gebruik door particulieren is sterk in opkomst.
  • Hokdierbedrijven: Het aantal hokdieren is met name afgenomen als het om kippen gaat. In 2000 waren er 542.002 kippen bij hokdierbedrijven. In 2008 waren dit er nog maar 322.685. Bij vleeskalveren is een diverser beeld waarneembaar: het aantal vleeskalveren is iets toegenomen van 29.928 in 2000 naar 30.919 in 2008. Voor vleesvarkens (20 kg en meer) is er juist sprake van een afname van 33.443 stuks in 2000 naar 26.601 vleesvarkens in 2008. In het algemeen kan worden aangenomen dat de hokdierbedrijven door de strenge regels op milieu- en dierenwelzijngebied onder druk staan. Dit betekent dat deze bedrijven veelal in het verleden noodgedwongen zijn gestopt. De overgebleven hokdierbedrijven proberen hun bedrijfsvoering te continueren door het aantal dierplaatsen te verruimen (meer dierplaatsen bij minder bedrijven, oftewel schaalvergroting).
  • Akkerbouw: Alhoewel het aantal akkerbouwbedrijven in de gemeente Apeldoorn is afgenomen, is het areaal aan akkerbouwgrond toegenomen (schaalvergroting). In 2000 was 1.943 ha grond in gebruik bij akkerbouwbedrijven, in 2008 was dit toegenomen naar 2.028 ha. De belangrijkste akkerbouwgewassen in de gemeente in 2008 waren groenvoedergewassen zoals maïs (1.462 ha) en granen (326 ha).

Veehouderijen in het plangebied

Op basis van omgevingvergunninggegevens voor de Activiteitenbesluit milieu dan wel op basis van melding ingevolge het Activiteitenbesluit is de volgende tabel opgesteld met betrekking tot de veehouderijen in het plangebied.

Type veehouderij Aantal bedrijven < 20 nge Aantal bedrijven >= 20 nge Gemiddelde omvang bedrijven >= 20 nge
geiten --- 1 132
leghennen --- 1 76
melkrundvee 12 36 114
overig pluimvee 1 --- n.v.t.
paarden 2 3 37
schapen 1 --- n.v.t.
vleeskuikens --- 2 156
vleesvarkens --- 3 97
vleesvee 5 6 81
zeugen --- 5 118
totaal 21 57 ---

Tabel 3.2: Veehouderijen in het plangebied (2011)

Opvallend is dat het merendeel van de veehouderijen in het plangebied uit melkrundveebedrijven bestaan. Op de tweede en derde plaats staan de vleesveebedrijven en de zeugenhouderijen. Dit zijn tevens de bedrijven met de grootste bedrijfsomvang (>100 nge) en hebben in het algemeen goede toekomstperspectieven. Dit zijn grote, moderne agrarische bedrijven, waarvan mag worden verwacht dat de bedrijfsvoering de komende planperiode wordt voortgezet.

Er zijn 21 veehouderijbedrijven met een zeer beperkte omvang (tot 20 nge). In deze situatie is de omvang dusdanig beperkt dat de agrarische activiteiten niet (meer) bedrijfsmatig worden uitgevoerd. Het gaat om "hobbyboeren", de agrarische activiteiten worden bij wijze van hobby uitgevoerd.

Vermeldenswaardig is dat er ongeveer 5 zeer grote veehouderijen in het plangebied bestaan (> 200 nge), en dat er zelfs één bedrijf is met omvang van meer dan 400 nge.

Verbrede landbouw

Verbrede landbouw houdt in dat het agrarisch bedrijf het inkomen aanvult met andere activiteiten, die vanuit de boerderij worden verricht. In het rapport van Alterra 'Bedrijfseconomische ontwikkelingen in de agrarische sector, Bestemmingsplannen buitengebied gemeente Apeldoorn' (2010) is hier onderzoek naar gedaan. In het zuidoostelijk deel van het buitengebied van de gemeente komen met name recreatie, stalling en productverkoop als nevenactiviteit voor.

Reconstructie

Het plangebied maakt onderdeel uit van Het Reconstructieplan Veluwe. Dit betekent dat bij wijziging van de agrarische bedrijfsvoering of bij uitbreiding van het intensieve agrarische bedrijf de regels uit het Reconstructieplan van toepassing zijn. In paragraaf 2.3.3 en 6.2.3 wordt hier nader op ingegaan.

Toekomstige ontwikkelingen

De betekenis van markt- en beleidsontwikkelingen voor individuele landbouwbedrijven is onzeker. Op bedrijfsniveau zijn grofweg drie ontwikkelingsrichtingen te onderscheiden.

  1. 1. Aan de ene kant zijn er bedrijven die zich richten op de wereldmarkt door te kiezen voor schaalvergroting en specialisatie (verdieping). Deze bedrijven proberen de kansen te benutten die ontstaan door de verdergaande liberalisering van het agrarische handelsverkeer. Het gaat vaak om grootschalige, kapitaal- en kennisintensieve bedrijven die kunnen produceren tegen lage kosten per eenheid product. Ook biologische landbouw is een vorm van verdieping.
  2. 2. Daarnaast zijn er bedrijven die kiezen voor verbredingdoor de agrarische productie te combineren met andere bronnen van inkomsten zoals natuur- en landschapsbeheer, toerisme (dag- en verblijfsrecreatie), verwerking en verkoop aan huis of zorgtaken. De omvang van het agrarisch bedrijf is vaak te beperkt, of hun product te standaard, om te kunnen concurreren op de wereldmarkt. De verwachting is dat verbrede landbouw in de nabije toekomst verder zal toenemen.
  3. 3. Een deel van de agrarische bedrijven zal de bedrijfsvoering niet kunnen of willen voortzetten. Met name de bedrijven zonder bedrijfsopvolging zullen stoppen. In de gemeente Apeldoorn waren er in 2000 van de 456 agrarische bedrijven maar 74 bekend met één of meer bedrijfsopvolgers. Een voortzetting van het agrarisch bedrijf kan in de toekomst een probleem worden.

Uit tabel 3.1 blijkt dat ook in Apeldoorn het aantal agrarische bedrijven afneemt. Dit betekent dat er sprake zal zijn van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (VAB). In het algemeen blijft het voormalige bedrijfshoofd op de boerderij wonen. De stallen komen veelal leeg te staan of worden gebruikt door derden voor bijvoorbeeld opslagdoeleinden. Dit hergebruik kan echter ongewenste neveneffecten hebben, zoals een verkeersaantrekkende werking of verrommeling.

Behalve een hergebruik van de vrijkomende agrarische bebouwing kan het in sommige gevallen ruimtelijk wenselijk zijn dat de overtollige bebouwing wordt gesloopt. Wanneer een aanzienlijke hoeveelheid bebouwing wordt gesloopt, kan ten compensatie de mogelijkheid worden geboden om een nieuwe burgerwoning op te richtten. Een dergelijke regeling wordt "Rood voor Rood" genoemd.

3.7 Wonen En Niet-agrarische Bedrijvigheid

3.7.1 Wonen

In het plangebied is een diversiteit aan woningen aanwezig. Het gaat daarbij zowel om agrarische als niet-agrarische bedrijfswoningen, maar ook om burgerwoningen. Deze burgerwoningen bestaan voor een deel uit voormalige agrarische bedrijfswoningen. Omdat het agrarisch bedrijf is gestopt, is de agrarische bedrijfswoning zijn functie verloren en in gebruik genomen als burgerwoning. De woningen liggen verspreid door het plangebied, vaak gelegen langs de doorgaande wegen.

Wonen in het landelijk gebied is zeer in trek. Mede gelet op de aanwezigheid van de Veluwe en de ligging bij steden als Apeldoorn, Deventer en Zutphen is de vraag naar woningen groot. Nieuwbouw van burgerwoningen is echter niet aan de orde. Om de “verstening” van het landelijk gebied tegen te gaan is het rijks- en provinciaal beleid om hier in principe geen nieuwe woningen toe te laten. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld wanneer hier een aanzienlijke hoeveelheid bebouwing wordt gesloopt en er sprake is van een kwaliteitsverbetering. Een regeling als 'Rood voor Rood' speelt hierop in.

Zoals al eerder is opgemerkt is er bij burgers in het buitengebied steeds meer belangstelling voor het hobbymatig houden van paarden. Doordat dit veelal gepaard gaat met bebouwing (paardenbakken, lichtmasten en dergelijke), kan dit het beeld van het landschap beïnvloeden.

3.7.2 Bedrijven

In het plangebied bevinden zich een aantal niet-agrarische bedrijven. Het gaat daarbij om zelfstandige bedrijven, maar ook om "beroep aan huis". Deze zelfstandige bedrijven hebben deels een binding met het buitengebied, bijvoorbeeld agrarisch loonbedrijf. Het merendeel heeft echter geen duidelijke binding met het buitengebied, zoals een autohandel. Bij beroep aan huis gaat het om een kleinschalig éénpersoonsbedrijfje dat in de woning of in een bijgebouw wordt uitgeoefend.

Grote niet-agrarische bedrijven in het plangebied zijn bijvoorbeeld een papierfabriek en en transport- en grondverzetbedrijf. Behalve genoemde bedrijven zijn bijvoorbeeld ook een afvalwaterzuivering en horeca aanwezig.

Aangenomen kan worden dat voor de meeste niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke instellingen een ontwikkelingsperspectief aanwezig is. Hiervoor zal enige uitbreiding gewenst zijn. Ten gevolge van niet-agrarische bedrijvigheid kan overlast voor de omgeving optreden (verkeersdruk, milieubelasting, verrommeling). Niet-agrarische bedrijven kunnen echter ook positieve effecten hebben, zoals een behoud van de werkgelegenheid op het platteland.

Voor niet-agrarische bedrijven is het vigerende beleid dat deze niet aan het landelijk gebied zijn gebonden en daarom binnen het stedelijk gebied en/of op een bedrijventerrein thuishoren. In principe is het oprichten van een nieuw niet-agrarisch bedrijf niet mogelijk. Een uitzondering hierop is de situatie dat een (niet)-agrarisch bedrijf eindigt en een nieuwe functie in de vrijkomende bebouwing wordt gevestigd. Hieraan worden door het rijk, de provincie en de regio voorwaarden verbonden.

De gemeente Apeldoorn had het voornemen om een regionaal bedrijventerrein 'Beekbergsebroek en Biezematen' te ontwikkelen. De planningsopgave voor het terrein betrof 105 hectare netto uitgeefbaar terrein, te ontwikkelen in drie logische opeenvolgende (en zelfstandig af te ronden) fasen. De behoefte aan en het uitgiftetempo van alle bedrijventerreinen is onlangs opnieuw bekeken. Zeker is dat in ieder geval binnen de komende 10 jaar (bestemmingsplan termijn) het Bedrijvenpark Apeldoorn A1 Zuid (Beekbergsebroek) niet ontwikkeld gaat worden. Nu het Bedrijvenpark in deze planperiode niet wordt ontwikkeld wordt het ook niet meer (apart) bestemd. De locatie is uit het Bestemmingsplan Beekbergsebroek - Biezematen gehaald en zal daarom worden meegenomen in het onderhavige bestemmingsplan Buitengebied Het Woud. Handhaving van de vigerende (met name agrarische) bestemmingen is hierbij uitgangspunt.

3.8 Recreatie

Apeldoorn is een aantrekkelijke gemeente voor recreanten. Dit komt door de bijzondere ligging met een rijke variatie aan natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Nationaal Park De Veluwe en het IJsseldal bieden een afwisselend landschap met hoge natuurwaarden.

Buiten het plangebied liggen diverse toeristische attracties: een natuurgebied van internationaal niveau (Nationaal Park De Veluwe), cultuurhistorisch waardevolle objecten (Paleis Het Loo, Radio Kootwijk)en diverse attractieparken (De Apenheul, Koningin Juliana Toren).

Het plangebied zelf kent enkele recreatieve voorzieningen. Het gebied is geschikt voor een extensief recreatief medegebruik (wandelen, fietsen) en er zijn vissteigers en picknickplaatsen aanwezig. Er zijn twee campings aanwezig, waaronder een boerencamping aan de Klarenbeekseweg 8. Daarnaast is er Papierfabriek De Middelste Molen met bijbehorend museum en ten westen van het plangebied ligt de spoorlijn Dieren-Apeldoorn met een ('s zomers) rijdende stoomtrein.

In zijn algemeenheid krijgen mensen steeds meer vrije tijd. De verwachting is dat de vraag naar recreatiemogelijkheden zal toenemen. Een deel van deze mensen zal de rust en de ruimte van het platteland opzoeken. De agrarische sector kan op deze vraag inspelen door bijvoorbeeld mogelijkheden te bieden voor "kamperen bij de boer", "bed & breakfast", verhuur van fietsen, kleinschalige horeca (theetuin), etc.

Ten aanzien van de spoorlijn Dieren-Apeldoorn ten westen van het plangebied, heeft VSM de wens uitgesproken om voor de stoomtrein meer opstapplaatsen te creëren.

3.9 Infrastructuur

Autoverkeer

In het plangebied zijn twee rijksverkeerswegen aanwezig:

  • A1 (Amsterdam-Hengelo): Rijkswaterstaat heeft de weg tussen knooppunt Beekbergen bij Apeldoorn en de afslag Deventer-Oost voorzien van spitsstroken. Bij grote drukte gaat in beide richtingen een derde rijstrook open. Over de snelweg liggen diverse ecoducten. Deze maken echter geen deel uit van het plangebied.
  • A50 (Eindhoven-Zwolle): Dit is één van de routes die het noorden en zuiden van Nederland verbinden. De weg is bovendien een belangrijke schakel voor verkeer van en naar Duitsland, België en Frankrijk. Tussen Apeldoorn en Arnhem liggen twee ecoducten (beiden buiten het plangebied).

Beide wegen kruisen elkaar op knooppunt Beekbergen.

De wegen Kanaal-Zuid (ligt ten westen van het plangebied) en de (Klarenbeekseweg (N789) zijn wegen met een maximum snelheid van 80 km/u. voor de overige wegen in het plangebied geldt een maximum snelheid van 60 km/u. Dit zijn de verblijfswegen buiten de bebouwde kom.

Uitbreiding A1

De A1 is een belangrijke verbindingsas voor het verkeer in Oost Nederland en voor de bereikbaarheid tussen de Randstad, Stedendriehoek, Twente en verder naar Duitsland.

Al vanaf 1995 wordt er gestudeerd op de mogelijkheden van structurele capaciteitsvergroting van de A1 als achterlandverbinding. Het betreft het traject tussen Apeldoorn-Zuid en knooppunt Azelo. Er moeten nog enkele afrondende verkenningen plaatsvinden. Dit geheel moet binnen afzienbare tijd leiden tot een opname van de A1 in het MIRT (Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport). Opname in het MIRT biedt uitvoeringszekerheid van de capaciteitsvergroting van de A1.

Om de verschillende mogelijkheden van capaciteitsvergroting niet te frustreren wordt rekening gehouden met een straal van 50 tot 100 meter waarin toekomstige ontwikkelingen alleen in overleg kunnen plaatsvinden.

Transport gevaarlijke stoffen

Binnen het plangebied zijn verschillende transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelegen, te weten: de rijkswegen A1 en A50 (autosnelweg) en de provinciale wegen Klarenbeekseweg en Kanaal Zuid. De PR 10-6-contour op basis van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is voor zover bekend niet aanwezig. Het groepsrisico binnen 200 meter vanaf de weg dient te worden bepaald en te worden verantwoord.

Gelet op het conserverende karakter van de bestemmingsplanherziening zal de bevolkingsdichtheid niet toenemen en een berekening en verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Spoorwegen

Ten noordoosten van het plangebied ligt de spoorlijn Apeldoorn-Zutphen. De trein stopt ook op station Klarenbeek.

De spoorlijn Dieren-Apeldoorn ten westen van het plangebied is in gebruik bij de Veluwse Stroomtrein Maatschappij. De stoomtrein wordt voor recreatieve doeleinden ingezet, met name in de vakantieperioden (op incidentele basis).

Vaarwegen

De westelijke grens van het plangebied wordt gevormd door het Apeldoorns Kanaal. Het kanaal heeft nog steeds een functie voor de waterhuishouding van het gebied. Ten behoeve van de watervoorziening wordt het kanaal gevoed door Veluwse sprengen en beken. In 1972 is het kanaal gesloten voor de scheepvaart.

Fietsverkeer

Door het plangebied ligen diverse utilitaire en recreatieve fietsroutes. Deze verbinden de stad Apeldoorn met de omliggende dorpen.

Brandstofleiding
In het zuid-oosten van het plangebied is een ondergrondse buisleiding voor het transport van brandbare vloeistoffen van Defensie gelegen. Voor deze leiding moet tenminste een zakelijke rechtstrook van 5 meter aangehouden worden vanaf het hart van de leiding aan beide zijden. Een veiligheidszone langs de transportleiding voor brandbare vloeistoffen van de (K1,) K2 en K3 categorieën is op basis van de gegevens van de risicokaart niet noodzakelijk.


Aardgastransportleiding

In het zuid-oosten van het plangebied is aardgastransportleiding gelegen. Het betreft een 4 inch leiding met een ontwerpdruk van 40 bar, kenmerk N599-33. Op basis van het (ontwerp) Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) moet worden getoetst aan het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Een PR 10-6- contour is niet aanwezig. De inventarisatieafstand (komt overeen met het invloedsgebied) rondom de aardgasleiding bedraagt 45 meter. Indien met het nieuwe bestemmingplan de bevolkingsdichtheid binnen de inventarisatieafstand van 45 meter toeneemt, dient het groepsrisico berekend te worden. Om te kunnen toetsen aan de nieuwste inzichten dient dan een verzoek bij de Gasunie te worden ingediend voor het bepalen van het groepsrisico (GR) van de aardgastransportleiding. Het groepsrisico moet vervolgens verantwoord worden. De hoogte van het groepsrisico zal naar alle waarschijnlijkheid geen belemmering opleveren.

Ook geldt voor de leiding een Belemmerde Strook (BS) van 5 meter aan weerszijden van de leiding.


Rioolpersleiding

In het noordwesten van het plangebied ligt een rioolpersleiding. Er geldt een bebouwingsvrije afstand van 4 m aan weerszijden van de hartlijn van de persleiding.

radarverstoringsgebied
Het Woud is gelegen in het radarverstoringsgebied van de radar Nieuw Milligen. In het bestemmingsplan worden niet direct gebouwen of andere bouwwerken toegestaan die hoger zijn dan 45 m boven maaiveld. Middels een wijzigingsbevoegdheid worden antennemasten toegestaan. Hiervoor geldt als voorwaarde dat er geen onaanvaardbare vermindering van de werking van de radar mag ontstaan. Dit moet blijken uit een advies van de beheerder van de radar.

4 Milieu

4.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

Bestemmingsplan Buitengebied Het Woud is een beheersplan. Er zijn alleen nieuwe ontwikkelingen in opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld. In die planologische procedures is onderzoek uitgevoerd naar de diverse milieuaspecten en is dit onderzoek beschreven. Met uitzondering van de agrarische bedrijven, is het voor dit bestemmingsplan daarom niet nodig onderzoek uit te voeren en wordt volstaan met een beschrijving van de milieuaspecten. Voor agrarische bedrijven voorziet het plan wel in een verruimde ontwikkelingsmogelijkheden. Die zijn onderzocht in het planMER.

4.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen niet meer dan 5 jaar oud zijn.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten is ook in het kader van de bouwvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. In de praktijk worden deze onderzoeken vaak gecombineerd.

Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. In het kader van een aanvraag van een bouwvergunning (omgevingsvergunning) moet een onderzoek worden uitgevoerd naar de mogelijke bodemverontreiniging.

4.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk
1 10 m
2 30 m
3.1 50 m
3.2 100 m
4.1 200 m
4.2 300 m
5.1 t/m 6 500 m tot 1.500 m

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussenbedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

In zijn algemeenheid hebben bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten weinig invloed op hun omgeving. Deze bedrijven zijn dan ook vanuit milieuoverwegingen inpasbaar in het plangebied. Voor bedrijven in een hogere milieucategorie wordt een maatbestemming opgenomen.

4.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

In algemene zin laat dit bestemmingsplan geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige functies toe. Bovendien worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of bedrijventerreinen aangelegd. Op grond van de Wet geluidhinder hoeft daarom geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Hierna wordt elk geluidsbron afzonderlijk toegelicht.

4.4.1 Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53-63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Het plangebied ligt in de zones van verschillende wegen zoals bijvoorbeeld de A1 en de A50, de Elsbosweg, Weterschoten en de Klarenbeekseweg. Van woningen die binnen deze zone worden geprojecteerd moet de geluidsbelasting worden bepaald. Indien alle nieuwe woningen binnen het vlak van de vigerende woonbestemming worden geprojecteerd is geen nadere procedure nodig. Indien het vlak van een nieuwe woonbestemming dichter bij de weg wordt geprojecteerd én de voorkeurswaarde van 48 dB wordt overschreden, dienen maatregelen te worden beschouwd en/of dient een hogere waarden procedure te worden gevolgd.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.Verder zal in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook onderzoek moeten worden gedaan naar de akoestische effecten op de bestaande woonomgeving van plannen met een toename van verkeer over bestaande wegen.

Bij het te zijner tijd indienen van de bouwvergunningaanvraag kan het, afhankelijk van de geluidsbelasting, nodig zijn een onderzoek naar de geluidwering te overleggen.

4.4.2 Wegverkeerslawaai: nieuwe weg nabij bestaande geluidgevoelige bestemming

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe weg nabij nieuwe en bestaande woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Het bestemmingsplan maakt echter geen nieuwe wegen mogelijk.

4.4.3 Spoorweglawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande spoorwegen

Op grond van de Wgh hebben spoorlijnen van rechtswege een geluidzone. Het traject Apeldoorn-Zutphen heeft een geluidzone van 100 meter. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen zo'n geluidzone moeten terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde woningen (en andere geluidsgevoelige bestemmingen) de grenswaarden uit het Besluit geluidhinder spoorwegen in acht genomen worden. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB. Bij een hogere geluidbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 68 dB (Lden) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

In het plangebied bevinden zich géén geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidzone van de spoorweg.

4.4.4 Industrielawaai

Het bedrijventerrein Kieveen grenst aan Buitengebied Het Woud. Het betreft een gezoneerd industrieterrein op basis van industrielawaai (Kieveen). De geluidszone loopt deels over het plangebied van onderhavig bestemmingsplan het Woud. De geluidzone is op de verbeelding aangegeven. In artikel 26 geluidzone - industrie is de bijbehorende regeling opgenomen.

4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De belangrijkste stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de grenswaarden voor de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Apeldoorn al jaren voldaan. Dit blijkt uit de jaarlijkse monitoringsrapporten over luchtkwaliteit.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Bij ministeriële regeling (de Regeling niet in betekenende mate bijdragen) zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin (o.a.) het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder de categorieën van gevallen is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Indien de voorgenomen ontwikkeling wel in betekenende mate bijdraagt én de grenswaarde wordt overschreden, kan de ontwikkeling eventueel door projectsaldering of opname in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit worden gerealiseerd.

4.6 Externe Veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Op dit moment wordt echter gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving te weten Wet Basisnet en Besluit transport gevaarlijke stoffen, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Nota Milieu veiligheid

In december 2011 is de Nota Milieuveiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze nota is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

In de nota is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.

Het Projectbureau externe veiligheid van de Regio Stedendriehoek heeft beoordeeld welke externe veiligheidsconsequenties voortvloeien uit de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Het Woud. In de bijlage van de Toelichting op het bestemmingsplan is een uitgebreide beoordeling van de binnen en nabij het plangebied gelegen risicobronnen opgenomen. Het betreft de “Notitie – Beoordeling externe veiligheid ten behoeve van het Bestemmingsplan Buitengebied Het Woud”.

Onderzoeksresultaten

Figuur 1 geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1052-vas1_0016.png"

Stationaire bronnen

Binnen het plangebied zijn drie risicobedrijven gelegen die vallen onder de regelgeving van het Bevi. Het betreft hier :

    1. 1. LPG tankstation Voorsterweg 147;
    2. 2. LPG tankstation Shell de Somp A50 oostzijde;
    3. 3. LPG tankstation Texaco de Brink A50 westzijde.

Plaatsgebonden risico risicovolle bedrijven Bevi

LPG tankstation hebben een drietal PR 10-6 contouren (plaatsgebonden risico):

rond het vulpunt: 45 meter

rond de ondergrondse reservoirs: 25 meter;

rond de afleverzuil: 15 meter.

Binnen deze contouren zijn geen (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten gelegen.

Groepsrisico

Geen van de drie LPG tankstations leidt tot een groepsrisico voor de omgeving. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe bouwtitels zodat ook in de toekomst geen groepsrisico zal ontstaan.

Gasdrukmeet- en regelstation Smurfit-Lona

Binnen het plangebied is het gasdrukmeet- en regelstations Smurfit Lona gelegen.

Voor dit station moet op grond van het Activiteitenbesluit een veiligheidszone van 15 meter worden aangehouden tot kwetsbare objecten en 4 meter tot beperkt kwetsbare objecten. Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen moet een belemmerende strook van 4 meter rond buisleidingen worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleiding. Deze leiding voert tot aan het gasstation zodat ook 4 meter rond het gasstation dezelfde regels gelden als rond een buisleiding.

Het gasdrukmeet- en regelstation wordt als dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan. Binnen een zone van 15 meter rond het gasdrukmeet- en regelstation mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht.

Propaantanks

Binnen het plangebied zijn diverse propaantanks gelegen. Rond deze propaantanks moet op grond van het activiteitenbesluit een veiligheidszone aangehouden worden. De propaantanks zijn allen gelegen in het buitengebied. Gezien het relatief mobiele karakter van een propaantank heeft het geen meerwaarde deze via het ruimtelijk spoor nader te reguleren.

Mobiele bronnen

Plaatsgebonden risico mobiele risicobronnen

Binnen en/of nabij de planlocatie zijn de Rijkswegen A1 en A50, de provinciale weg N789, een viertal hogedrukaardgasbuisleidingen en een buisleiding van DPO gelegen.

Uit de beoordelingsresultaten valt af te leiden dat deze risicobronnen geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 per jaar hebben die over bestaande of geprojecteerde kwetsbare objecten is gelegen.

Groepsrisico

Het groepsrisico ten gevolge van deze mobiele risicobronnen binnen en nabij het plangebied overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe bouwtitels binnen de invloedsgebieden van de diverse risicobronnen. Het groepsrisico neemt ten gevolge van de vaststelling van het plan derhalve niet toe.

Rond de hogedrukaardgasbuisleidingen wordt een belemmeringenstrook aangehouden van 4 meter.

Rond de buisleiding van DPO wordt een belemmeringenstrook aangehouden van 5 meter. De belemmeringenstrook is primair bedoeld voor beheer en onderhoud van de buisleiding. Deze strook wordt als dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan.

Verantwoording groepsrisico

De verantwoording van het groepsrisico is verwoord in de 'Notitie beoordeling externe veiligheid t.b.v het bestemmingsplan Buitengebied Het Woud' welke als bijlage 4 in de toelichting is opgenomen.

4.7 Elektromagnetische Velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

In het plangebied bevindt zich geen bovengrondse hoogspanningsleiding.

4.8 Energie

Het streven is om in 2020 enkel lokaal opgewekte duurzame energie te verbruiken in de bebouwde kom van Apeldoorn (energieneutraal). Het energiebeleid van de gemeente is op drie speerpunten gebaseerd (Trias energetica):

  • Beperking energie aanvraag (isolatie);
  • Efficiënt gebruik van eindige energie bronnen (WKO -Warmte Koude Opslag- en restwarmte);
  • Gebruik van duurzame energie (zon en wind).

Investeringen in duurzame energie worden steeds meer rendabel. Dat maakt duurzame energie één van de meest groeiende markten. Verder is bij de bouw, verkoop en verhuur van een gebouw een energielabel (energieprestatiecertificaat, EPC) noodzakelijk. Dit label geeft inzicht in de benodigde hoeveelheid energie voor de woning of het gebouw, zoals voor verwarming, warmwatervoorziening, koeling, ventilatie en verlichting.

Vooral bij nieuwe ontwikkelingen liggen kansen voor energie. Maar ook binnen bestaande gebieden zijn er mogelijkheden. In een later stadium zal bekeken moeten worden of WKO, gebruik van zonne- en windenergie mogelijk zijn.

5 Gebiedsvisie

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan dient de huidige functies en waarden vast te leggen, maar moet ook rekening houden met toekomstige ontwikkelingen die kunnen plaats vinden in het kader van bijvoorbeeld de reconstructie, plattelandsvernieuwing of ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur.

De gebiedsvisie geeft aan hoe de analyse uit hoofdstuk 3 en 4 is vertaald naar de bestemmingslegging. Tevens wordt aangegeven wat de belangrijkste uitgangspunten zijn voor de planregels.

5.2 Landbouw

Het gebied heeft een belangrijke functie voor de landbouw. Het merendeel van buitengebied kent een agrarisch grondgebruik. Het bestemmingsplan dient het agrarisch gebruik te behouden en waar mogelijk ontwikkelingsmogelijkheden bieden. De agrarische productiegronden krijgen daarom de bestemming "Agrarisch". Daarbij moet echter wel rekening worden gehouden met het geldend beleid, wetten en regels, zoals onder meer het Reconstructieplan.

In principe worden aan alle typen agrarische bedrijvigheid uitbreidingsmogelijkheden geboden, met uitzondering van intensieve veehouderij en glastuinbouw.

Voor intensieve veehouderij gelden de regels van de reconstructiewetgeving. In het verwevingsgebied is geen nieuwvestiging van intensieve veehouderijen op een nieuw agrarisch bouwvlak toegestaan. Uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen is mogelijk tot maximaal 1 ha.

Gelet op het belang van de openheid als landschappelijke waarde, is het ongewenst dat deze wordt aangetast door nieuwe glastuinbouwbedrijven. Hiervoor zijn in het provinciale beleid speciale concentratiegebieden aangewezen. Het plangebied is echter geen concentratiegebied.

In de vigerende bestemmingsplannen waren geen agrarische bouwvlakken opgenomen, maar werd gebruikt gemaakt van een "verbale" regeling. Op basis van landelijke afspraken over de vormgeving en digitalisering van bestemmingsplannen is het nu echter verplicht om agrarische bouwvlakken op te nemen.

De grootte van de agrarische bouwvlakken is van verschillende factoren afhankelijk, onder andere het type agrarisch bedrijf (vanwege het reconstructiebeleid), de huidige bedrijfsomvang en de aanwezige bebouwing en verharding. Alle bestaande bebouwing en verharding wordt in principe binnen het agrarisch bouwvlak opgenomen (de agrarische bedrijfswoning, de bedrijfsgebouwen, erfverharding, mestsilo's, kuilvoerplaten, etc.).

Niet alleen de omvang van het agrarisch bouwvlak is bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden, maar ook of er nevenfuncties kunnen worden toegelaten, en zo ja, om welk soort functies gaat het en in welke omvang. Daarbij dient aansluiting te worden gezocht op het beleid van de Regio Stedendriehoek. Nevenfuncties zullen onder voorwaarden mogelijk worden gemaakt.

Als gevolg van de beëindiging van agrarische bedrijven zullen de komende jaren steeds meer agrarische bedrijfsgebouwen leeg komen te staan. Om te voorkomen dat hierdoor verval en leegstand ontstaat, is sloop en/of hergebruik van vrijkomende agrarische panden gewenst. In paragraaf 6.2.7wordt hier nader op ingegaan.

5.3 Natuur En Landschap

De bestaande natuur- en bosgebieden krijgen een bestemming "Natuur". Dit geldt echter niet voor de nog te ontwikkelen natuurgebieden. Zolang deze nog in agrarisch gebruik zijn, blijft er sprake van een agrarische bestemming. Wel zal een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen om, wanneer er zekerheid bestaat dat de natuurontwikkeling daadwerkelijk gaat plaatsvinden, de bestemming "Agrarisch" gewijzigd kan worden in de bestemming "Natuur".

Daarnaast moet het bestemmingsplan rekening houden met de externe werking van de Natura 2000-gebieden. In deze gebieden staat de instandhouding van het natuurgebied voorop. In principe is alles verboden wat het halen of behouden van de instandhoudingsdoelstellingen in de weg staat of in gevaar brengt. Het bestemmingsplan dient hiermee rekening te houden. in paragraaf 6.3.5 wordt hier nader op ingegaan. Daarnaast geldt voor het gehele plangebied de soortbescherming op basis van de Flora en faunawet.

Ook de landschapswaarden zijn (mede) bepalend voor de bestemmingslegging. Kenmerkend is het open landschap met landschapselementen als lanen en houtwallen/-singels, lijnstructuren zoals het Apeldoorns Kanaal en beken en de 'polderstructuur' van het ontgonnen Beekbergerwoud. Een bestemmingsplan kent verschillende mogelijkheden om de landschappelijke waarden te beschermen.

  • via een eigen bestemming op de verbeelding: de bestemming Natuur voor o.a. Beekbergerpoort, Beekbergerwoud en de Groene Wig. Voor grotere landschapselementen zoals houtwallen of bosschages wordt de bestemming 'Groen - Landschapselement' opgenomen.
  • via een aanduiding op de verbeelding met bijbehorende planregels: Bijzondere landschappelijke karakteristieken zoals openheid, kleinschaligheid, waardevolle verkavelingsstructuur zullen middels een aanduiding worden beschermd;
  • via de bestemmingsomschrijving in de planregels (medebestemming).

Naast de Natura 2000-zonering is een deel van het plangebied ook aangewezen voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Er vindt overlap plaats met de Natura 2000-zonering, maar de EHS omvat een groter gebied. Deze gronden worden op de verbeelding mede 'bestemd' voor 'Beken en sprengen' of 'Ecologisch water', waardoor ontwikkelingen die de natuurwaarden significant zouden kunnen aantasten, worden tegengegaan en er ruimte wordt gecreëerd voor eventuele versterking en ontwikkeling. Gebieden die zijn aangewezen voor 'EHS verweving' krijgen geen aparte natuurbestemming, maar behouden hun vigerende bestemming ('Agrarisch').

Natuurontwikkeling wordt mogelijk gemaakte door een wijzigingsbevoegdheid, waarmee de bestemming van agrarische gebieden gewijzigd kan worden naar 'Natuur' of 'Water'.

Om deze waarden te behouden, dient het bestemmingsplan ontwikkelingen te voorkomen die daaraan afbreuk doen. In paragraaf 6.3.1 wordt hier nader op ingegaan.

5.4 Cultuurhistorie En Archeologie

Het bestemmingsplan dient te voorkomen dat de diverse cultuurhistorische en archeologische waarden in het plangebied verloren kunnen gaan. Overigens worden archeologie en cultuurhistorie niet alleen met behulp van het bestemmingsplan beschermd, maar ook via sectorale wet- en regelgeving. Behoud van de cultuurhistorische en archeologische waarden via het bestemmingsplan dient te gebeuren door in de planregels voor de bescherming van deze waarden te zorgen (voorzover dit geen deel uitmaakt van andere wettelijke regelingen).

De gemeente heeft een Cultuur Historische Analyse (CHA) laten opstellen. In de analyse is aangegeven welke cultuurhistorische en archeologische waarden zich in het plangebied bevinden (zie paragraaf 3.4.2.1).

Cultuurlandschap

Voor de beschermenswaardige cultuurhistorische elementen, zoals deze in de CHA zijn aangegeven, wordt een beschermende regeling opgenomen. Een deel van de aanbevelingen uit de CHA behoren echter niet tot de werkingssfeer van het bestemmingsplan (bijvoorbeeld omdat dit beter past binnen een beeldkwaliteitplan). Het bestemmingsplan kan echter de volgende aanbevelingen wel ruimtelijk-juridisch regelen:

  • cultuurhistorisch waardevolle waterlopen en sprengen: via de voor Apeldoorn gebruikelijke dubbelbestemming 'Waarde - Beken en sprengen' worden de natuur- en cultuurhistorische waarden beschermd.
  • afwisseling openheid en half-openheid in het landschap: het bestemmingsplan zal openheid, houtopstanden, bebouwing en kleinschaligheid van het landschap regelen door primaire bestemmingen en aanduidingen;
  • behoud van landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle lokale verschillen in bebouwing: door middel van aanduiding voor beperkte omvang van woningen langs de waardevolle oude structuren Apeldoorns Kanaal en Voorsterweg (zie ook paragraaf 5.5);
  • behoud van de landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle hoofdstructuur van de ontginning van het voormalige Beekbergerwoud: door middel van de gebiedsaanduiding 'cultuurhistorisch gebied';
  • cultuurhistorisch waardevolle landschapsstructuur van de oude onregelmatige verkaveling in het gebied tussen de Elsbosweg en Hooiland heeft de aanduiding 'waardevol verkavelingpatroon' gekregen.

Het Apeldoorns Kanaal vormt de westelijke begrenzing van het bestemmingsplangebied. Dit kanaal is in de 19de eeuw aangelegd om de oostflank van de Veluwe te ontsluiten voor de scheepvaart, en het gebied daarmee op te stuwen in de vaart der volkeren. Nadat het transport over water ernstig terrein verloor ten opzichte van het wegtransport, werd het kanaal in 1973 gesloten voor de scheepvaart. Sindsdien is de voornaamste functie van het kanaal de werking als groen-blauwe verbinding vanuit de stad naar het omringende landschap.

De zes gemeenten waar het kanaal doorheen loopt, hebben gezamenlijk onderzoek gedaan naar landschappelijke herinrichting, herstel van cultuurhistorische waarden en naar de mogelijkheden om het kanaal weer bevaarbaar maken. Dit alles met het doel om de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis leesbaar te houden en de regionale identiteit te versterken. De ambitie om het Kanaal opnieuw bevaarbaar te maken wordt vooralsnog in Apeldoorn niet omgezet in positieve actie, maar de gemeenten delen het uitgangspunt om eventuele bevaarbaarheid niet verder te verhinderen door afdammingen en dergelijke. De ambitie om het Kanaal tot intergemeentelijk beschermd gezicht te benoemen is bevroren.

De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk om het Kanaal herkenbaar te houden als cultuurhistorisch relict en de bijbehorende waarden in stand te houden. Dit gebeurt onder andere via de diverse bestemmingsplannen. De provincie Gelderland heeft in de nota Belvoir 3 Cultuurhistorische beleid 2009-2012 het Apeldoorns Kanaal benoemd als cultuurhistorisch waardevolle structuur in de IJsselvallei, die in samenhang met bijbehorende sluizen en gebouwen duidelijk als industrieel erfgoed herkenbaar moet blijven.

Monumenten
Voor objecten die zijn aangewezen als Rijks- of gemeentelijk monument (zie par. 3.4.2.2) geldt dat deze op basis van bestaande wet- en regelgeving al een bescherming kennen. Daarom wordt geen aanvullende regeling in het bestemmingsplan opgenomen.

Karakteristieke objecten
Er zijn echter ook andere cultuurhistorisch waardevolle objecten, die geen formele status als Rijks- of gemeentelijk monument kennen. Deze karakteristieke en kenmerkende bouwwerken wil de gemeente in haar bestemmingsplannen beschermen: zij zijn daarom opgenomen als Karakteristiek object. Dit komt voort uit het nieuwe rijksbeleid Modernisering Monumentenzorg, waarin wordt bepaald dat cultuurhistorische belangen moeten worden meegewogen in de ruimtelijke ordening. Dit beleid is omarmd door de gemeenteraad van Apeldoorn.

Karakteristieke objecten zijn vanwege hun aanzienlijke cultuurhistorische en beeldwaarde belangrijk om te behouden. Ze komen vooral vanwege aantasting op detailniveau niet in aanmerking voor de status van beschermd monument.

Op grond van de Cultuurhistorische Analyse en de gemeentedekkende Inventarisatie waardevolle bebouwing en structuren uit 1993, is in 2011 een selectie gemaakt, waarbij gebouwen zijn gewaardeerd op ruimtelijke waarde, historische waarde en objectwaarde. Het onderzoek is vervat in het rapport Ruimtelijke en cultuurhistorische waardering van de karakteristieke bebouwing in Het Woud, Apeldoorn dat als bijlagen 1 en 2 bij dit bestemmingsplan is opgenomen (zie ook par.3.4.2.2). In het oude bestemmingsplan waren al een aantal karakteristieke panden aangeduid, vanwege de belangrijke rol in het ter plaatse aanwezige stedenbouwkundige beeld. Indien inmiddels niet gesloopt of te sterk gewijzigd, komen deze panden in het rapport voor.

Voor de Karakteristieke objecten zullen specifieke regels gaan gelden, onder andere met betrekking tot sloop. In paragraaf 6.5 wordt dit nader toegelicht.

Archeologie
Voor de hoge en middelhoge archeologische (verwachtings)waarden in het gebied betekent dit dat deze door middel van een dubbelbestemming op de verbeelding (plankaart) en bijbehorende regels dienen te worden beschermd.

5.5 Wonen En Werken

De bestaande, legale burgerwoningen krijgen de bestemming "Wonen". De bedrijfswoningen maken deel uit van de bedrijfsbestemming en worden daarom niet apart bestemd voor wonen.

Alle niet-agrarische bedrijven die legaal en bij wijze van hoofdactiviteit worden uitgeoefend, krijgen een bedrijfsbestemming. Niet-agrarische bedrijven kunnen een bijdrage leveren aan de vitaliteit van het landelijk gebied. Echter, om de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied te behouden zal nieuwe, grootschalige bedrijvigheid plaats moeten vinden op industrie- of bedrijventerreinen. De huidige (kleinschalige) bedrijvigheid die in het plangebied aanwezig is, wil de gemeente behouden door deze positief te bestemmen en enige uitbreidingsruimte te bieden.

6 Vertaling Gebiedsvisie Naar Regels

6.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk is aangegeven hoe de keuze voor de meest voorkomende bestemmingen is gemaakt. De gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn bepalend (zoals genoemd in de planregels) voor de uitoefening met betrekking tot de specifieke bestemming. Daarom wordt in dit hoofdstuk een nadere invulling van de bestemmingen gegeven.

Het bestemmingsplan zal in principe een 'conserverend' karakter hebben: de waarden van Het Woud dienen te worden behouden. Het geldende recht uit het huidige bestemmingsplan wordt in principe overgenomen, tenzij er ruimtelijke argumenten zijn om hiervan af te wijken.

6.2 Landbouw

6.2.1 Agrarische bestemmingen

Het plangebied vervult een belangrijke agrarische functie. Het grootste deel van het plangebied heeft daarom de bestemming 'Agrarisch' gekregen. Binnen deze bestemming staat het behoud en de ontwikkeling van de agrarische sector voorop, met inachtname van de Reconstructieregelgeving, Ecologische Hoofdstructuur en de kenmerkende landschapswaarden.

6.2.2 Agrarische productietakken

Binnen de agrarische bestemming “Agrarisch” zijn diverse vormen van agrarische bedrijvigheid toegestaan:

  • I. Grondgebonden veehouderij: veehouderij is de tak van landbouw waarbij men vee houdt voor het verkrijgen van melk, eieren, vlees of bont. Wanneer de productie hoofdzakelijk afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden, spreekt men van een grondgebonden veehouderij. Deze bedrijven hebben een agrarische bestemming gekregen. Onder een grondgebonden veehouderij worden ook paardenhouderijbedrijven verstaan, die zich richten op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het fokken van paarden en/of pony's. Het gaat dan veelal om paardenfokkerijen, opfokbedrijven en stoeterijen. Deze paardenfokkerijen maken onderdeel uit van de agrarische bestemming en krijgen daarom geen aparte aanduiding op de plankaart gekregen. In die gevallen dat er sprake is van een legale, niet-agrarisch paardenbedrijf als hoofdactiviteit, is een bedrijfs- of recreatieve bestemming opgenomen.
  • II. Intensieve veehouderijen: Het betreft het houden van vee zoals dat in de Wet Milieubeheer staat aangegeven. Het gaat dan vooral om het houden van slacht-, fok-, of legdieren in gebouwen zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de grond als productiemiddel. Ook pelsdier- en geitenhouderijen vallen hieronder. Voor intensieve veehouderijen geldt het beleid zoals dat in het Reconstructieplan is opgenomen.
  • III. Akkerbouw: Akkerbouw is het bedrijfsmatig (op commerciële basis) telen van gewassen. Het bedrijf is afhankelijk van de grond als productiefactor. Voorbeelden van akkerbouwgewassen zijn suikerbieten, aardappelen, graansoorten, snijmaïs, vezelvlas, koolzaad en cichorei. Voor akkerbouwbedrijven geldt hetzelfde beleid als voor grondgebonden veehouderijen.
  • IV. Tuinbouw (kwekerij): Tuinbouw is het bedrijfsmatig (op commerciële basis) telen van groenten, (sier)bloemen, -planten, -bomen, -struiken, bollen, graszoden of zaden. Binnen de vollegrondstuinbouw worden tuinbouwgewassen, groenten, snijbloemen, fruit of bloembollen buiten (in de volle grond) geteeld. Hoveniersbedrijven en tuincentra zijn géén tuinbouwbedrijven. Een hovenier is immers hoofdzakelijk bezig met het ontwerpen, aanleggen en onderhouden van tuinen. Een tuincentrum is vooral gericht op de verkoop van (elders gekweekt) plantmateriaal. Binnen de agrarische bestemming worden tuinbouwbedrijven niet als recht toegestaan, maar via een afwijkingsmogelijkheid. De groeiperiode van de gewassen bedraagt veelal meerdere jaren. Binnen één perceel kunnen dus zowel jong als verkooprijp materiaal staan. Dit kan, sterker dan bij akkerbouw, een zeer wisselend ruimtelijk beeld geven. Vanwege deze landschappelijke impact is een afwijkingsregeling opgenomen voor de gebieden die zijn aangeduid als 'open'. Via de afwijking kunnen de gevolgen voor de aanwezige landschaps- en natuurwaarden worden afgewogen. Als één van de afwijkingscriteria zal worden opgenomen dat wordt getoetst of er sprake is van een wezenlijke aantasting van de openheid. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van plantmateriaal met een beperkte groeihoogte, kan de kwekerij alsnog worden toegelaten. De teelt van gewassen door middel van 'containers' wordt geregeld zoals in paragraaf 6.2.5.2 is genoemd.
    In de glastuinbouw wordt in een kas geteeld. Het gaat dan vaak om de teelt van groenten, snijbloemen of potplanten. Voor glastuinbouwbedrijven geldt dat de landschappelijke impact groot is. Daarom is het provinciale beleid opgenomen dat nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven in principe alleen in concentratiegebieden is toegestaan (buiten het plangebied). Het bestemmingsplan maakt glastuinbouw niet mogelijk, dus ook niet nieuwvestiging of het doorgroeien van glastuinbouw als neventak naar hoofdtak.
  • V. Onder een intensieve kwekerij wordt een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan waar gewassen worden geteeld of dieren worden gekweekt (niet zijnde vee), waarbij nagenoeg geen gebruik wordt gemaakt van daglicht. Voorbeelden hiervan zijn de kweek van champignons, witlof, vis, wormen en maden. Deze agrarische bedrijven komen in het plangebied niet voor.

6.2.3 Reconstructieplan en intensieve veehouderij

Omdat het plangebied deel uitmaakt van het reconstructiegebied Veluwe, moet het reconstructiebeleid worden doorvertaald in het bestemmingsplan (art. 11 en art. 27 Reconstructiewet). Het plangebied bestaat uit 'verwevingsgebied'.

Het Reconstructieplan Veluwe heeft voor wat betreft het aspect intensieve veehouderij een rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan. Dit betekent dat alle veehouderijen met een intensieve hoofd- of neventak onder de regels van het Reconstructieplan vallen. De in het Reconstructieplan vastgelegde zonering (verwevingsgebied) is bepalend voor de regeling van intensieve veehouderij in het bestemmingsplan. Deze zonering wordt op de verbeelding weergegeven door middel van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – intensieve veehouderij verwevingsgebied”.

In figuur 6.1 is aangegeven welke regels in het bestemmingsplan voor intensieve veehouderijen zijn opgenomen.

Regeling intensieve veehouderij in bestemminsplan Verwevingsgebied
Nieuwvestiging (op nieuw agrarisch bouwvlak Nee
Hervestiging (op bestaand agrarisch bouwvlak Ja
Uitbreiding intensieve bedrijfsbebouwing (op bestaand agrarisch bouwvlak) Ja, mits dit aantoonbaar noodzakelijk is voor een doelmatige en duurzame agrarische bedrijfsvoering (uitbreiding bouwvlak tot maximaal 1 ha)
Vergroten agrarisch bouwvlak Ja, mist de uitbreiding noodzakelijk is om intensieve veehouderijtakken te concentreren op één locatie, de intensieve takken elders worden beëindigd, dit aantoonbaar noodzakelijk is voor een doelmatige en duurzame agrarische bedrijfsvoering, er veterinaire en/of bedrijfseconomisch voordelen zijn en de ruimtelijke kwaliteit in zijn totaliteit verbeterd (uitbreiding bouwvlak tot maximaal 1,5 ha).

Figuur 6.1 - Regeling voor intensieve veehouderijen

6.2.4 Agrarische bouwvlakken

6.2.5 Bouwmogelijkheden

6.2.6 Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven

Vanouds zijn agrarische bedrijven gericht op het verkrijgen van een gezinsinkomen door middel van de teelt van gewassen en/of het houden van vee. De laatste jaren richten agrarische bedrijven zich in toenemende mate ook op andere dan deze reguliere agrarische activiteiten. Te denken valt aan een zorgboerderij, agro-toerisme ('kamperen bij de boer', 'plattelandskamers'), detailhandel en bewerking van agrarische producten. Ook kan het gaan om de levering van 'groene' en 'blauwe' diensten ten gunste van natuur en waterbeheer. Tevens wordt met deze nieuwe activiteiten ingespeeld op veranderende wensen van de consument. Dit wordt ook wel landbouw met verbrede doelstelling genoemd en vormt een wezenlijk onderdeel van plattelandsvernieuwing. Door deze verbreding kan de sociaal-economische basis van de agrarische sector en van het buitengebied in het algemeen worden versterkt.

Een neventak hoeft niet per definitie agrarisch gelieerd te zijn. Een neventak kan voor de agrariër een welkome aanvulling betekenen op het inkomen en hem zo in staat stellen om de agrarische activiteiten (de kernactiviteiten) voort te zetten.

Nevenactiviteiten die kleinschalig zijn en geen wezenlijke effecten op de omgeving hebben, kunnen rechtstreeks worden toegelaten. Het gaat daarbij om categorie 1 bedrijven van de Lijst van toegelaten nevenactiviteiten.

Van overige nevenactiviteiten kan niet bij voorbaat worden gesteld dat deze geen wezenlijk effect op de omgeving hebben. Daarom wordt voor deze nevenactiviteiten een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Aan deze afwijking worden onder meer de volgende voorwaarden verbonden:

  • de hoofdtak dient agrarisch te blijven;
  • de neventak mag niet meer dan 25% van het vloeroppervlak van de hoofdfunctie in beslag nemen, met een maximum van 350 m2;
  • er mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking ontstaan;
  • de belangen van de omliggende functies mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • in het geval van dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten mag de nevenactiviteit niet meer dan 75 m vanaf de rand van het agrarisch bouwvlak plaatsvinden;
  • er moet worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing (gebiedseigen welstandsbeleid);

6.2.7 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (VAB) en Rood voor Rood

Daarnaast zullen er in het plangebied ook situaties voorkomen waarin agrarische bedrijven zullen stoppen. De vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen raken hun agrarische functie kwijt. Met deze vrijkomende bedrijfsgebouwen (functieverandering) kan als volgt worden omgegaan:

  • de gebouwen komen beschikbaar voor hergebruik door een andere, niet-agrarische functie;
  • de gebouwen worden gesloopt, wanneer er een aanzienlijke hoeveelheid bebouwing wordt gesloopt kan hier een nieuwe burgerwoning voor in de plaats worden opgericht.
  • Tevens dient binnen het voormalige agrarische bouwperceel sprake te zijn van kwaliteitswinst. Dit kan worden bereikt door het opleggen van specifieke voorwaarden, waaronder verkleining van het bestaande bouwvlak en het opstellen van een erfinrichtingsplan.

Voor het gelderse deel van de Stedendriehoek is hier beleid voor opgesteld in de nota 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' (2008). In dit bestemmingsplan wordt op het beleid uit deze nota aangesloten. Dit betekent dat wanneer de gemeente verzoeken voor functieverandering of Rood voor Rood krijgt, deze passen binnen het beleid, de gemeente hieraan wil meewerken en aan de onderzoeksverplichtingen is voldaan, deze verzoeken in principe zoveel mogelijk worden meegenomen in dit bestemmingsplanproces.

6.3 Landschap En Natuur

6.3.1 Landschappelijke en natuurbestemmingen

De bestaande bos- en natuurgebieden hebben de bestemming “Natuur” gekregen. Deze bestemming is onder meer opgenomen voor de bos- en natuurgebieden die in eigendom en beheer zijn van natuurbeherende organisaties, zoals Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten. Het ruimtelijk beleid is gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van de natuurwaarden.

De bestaande landschapselementen (zoals houtwallen en –singels, bosschages, randbeplanting) worden bestemd als “Groen - landschapselement”. De kleinere elementen zijn medebestemd binnen de agrarische bestemming.

Binnen de bestemming 'Agrarisch' worden door middel van specifieke aanduidingen de landschappelijke waarden vastgelegd, waaronder de openheid.

6.3.2 Regeling ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden

In die situaties dat er binnen de bestemming 'Agrarisch' ook plaatselijke, locatiespecifieke landschapswaarden voorkomen, wordt dit specifiek aangegeven. Het gaat om waarden buiten de bouwvlakken. Zoals:

  • Bijzondere boom: de kenmerkende bomen, zoals deze door de gemeente Apeldoorn zijn aangewezen;
  • Ecologisch water: De HEN- en SED-watergangen hebben een aanduiding 'ecologisch water' gekregen, waardoor de ecologische waarde medebeschermd wordt.
  • Kleinschaligheid: Kenmerkend is de afwisseling tussen opgaande beplanting (landschapselementen) en open perceeltjes ('kamers').
  • Open landschap: Het gaat om delen van het buitengebied waar de openheid deel uitmaakt van de landschappelijke waarden. Het beplanten van broeklanden alsmede grondverzetwerkzaamheden zullen omgevingsvergunningplichtig worden gesteld.

6.3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden (voormalige aanlegvergunning)

Ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden zal een aantal werken en werkzaamheden (buiten het bouwvlak) eerst moeten worden getoetst op hun effect op de natuur- en landschapswaarden. Door een omgevingsvergunning te eisen heeft de gemeente een dergelijk toetsingsmoment. Deze werkzaamheden zijn dus niet bij voorbaat strijdig met de natuur- en landschapswaarden. Wanneer de werkzaamheden geen blijvende, wezenlijke invloed hebben op de natuur- en landschapswaarden, zal een omgevingsvergunning worden verleend.

Een omgevingsvergunning hoeft niet te worden aangevraagd wanneer er sprake is van een normaal onderhoud of beheer. Onder normale onderhoudswerkzaamheden worden werkzaamheden verstaan die periodiek moeten worden uitgevoerd ter instandhouding van de binnen een gebied aanwezige functies en waarden, zoals deze blijken uit de opgenomen bestemming.

6.3.4 Natuurontwikkeling

De gemeente streeft naar een verdere versterking van de natuurwaarden en wil in het bestemmingsplan hiervoor de nodige ontwikkelingsruimte opnemen. In de regels van het bestemmingsplan zal de volgende mogelijkheid worden opgenomen:

  • een algemene wijzigingbevoegdheid voor het omzetten van gronden met een bestemming 'Agrarisch' in de bestemming 'Natuur' of 'Water'. De realisatie kan alleen plaatsvinden met instemming van de betrokken eigenaren. In de voorwaarden bij wijziging zal worden opgenomen dat dit niet de bijzondere waarden mag aantasten (waaronder cultuurhistorische waarden openheid).
  • de dubbelbestemming 'Waarde - beken en sprengen' voor de beken en de aanliggende gronden. De gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van de natuur- en cultuurhistorische waarden.

Realisatie van ecologische verbindingszones kan ook plaatsvinden door middel van het nemen van specifieke beheermaatregelen op agrarische gronden. De agrarische gronden worden zo beter geschikt als verspreidingsroute voor planten en dieren. Hiervoor hoeft echter geen regeling in het bestemmingsplan te worden opgenomen, zolang het hoofdgebruik agrarisch (A) blijft. Agrarische gronden worden in de bestemmingsomschrijving mede bestemd voor agrarisch natuurbeheer.

6.3.5 Natura 2000

Bij de voorbereidingen van de bestemmingsplannen is sprake van de m.e.r.-plicht. Deze plicht geldt voor wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen (zoals bestemmingsplannen) waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet.

Op basis van de Natuurbeschermingswet wordt het Natura 2000-gebied 'De Veluwe' beschermd. Wanneer een ingreep gepland is in of nabij een Natura 2000-gebied, dient voor de ingreep onderzocht te zijn of er een significant effect wordt verwacht op de gestelde doelen. Wanneer een dergelijk effect, als gevolg van de ingreep, niet uitgesloten kan worden, dient een vergunning aangevraagd te worden bij de provincie. Het bestemmingsplan kan een dergelijke ingreep/ontwikkeling mogelijk maken.

In paragraaf 6.4 wordt hier nader op ingegaan.

6.3.6 Nieuwe landgoederen

Nieuwe landgoederen zijn een vorm van een “win-win” situatie in het landelijk gebied. Aan de ene kant kunnen natuur en landschap erbij gebaat zijn dat er op een bepaalde locatie (openbaar toegankelijke) nieuwe natuur wordt gecreëerd, aan de andere kant ontstaat de mogelijkheid om in het buitengebied woonbebouwing van allure op te richten. De gemeente is dan ook een voorstander van nieuwe landgoederen, mist er sprake is van voldoende verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Deze 'ruimtelijke kwaliteit' is onder andere afhankelijk van:

  • de mate waarin de nieuwe natuur- en landschapswaarden passen bij de gewenste natuurdoeltypen;
  • de afstemming tussen de landschappelijke inpassing en de kernkwaliteiten van het landschap;
  • de wijze waarop de cultuurhistorische waarden bij de inrichting van het landgoed een rol hebben gespeeld;
  • de wijze waarop de inrichting van het landgoed (gebouwen en groene elementen) een architectonische eenheid vormt die past binnen de gemeentelijk beeldkwaliteitseisen;
  • de wijze waarop de recreatieve (mede)gebruiksmogelijkheden aansluiten bij bestaande recreatieve routes en voorzieningen.

Gelet op de vele (kwalitatieve) randvoorwaarden die aan een nieuw landgoed worden gesteld, is het geen eenvoudige opgave om dit in de bestemmingsplanregels te vatten. Of een nieuw landgoed mag worden opgericht is van tal van factoren afhankelijk, onder meer de aard, ligging, inrichting en inpassing in de omgeving. Dit dient via maatwerk te worden bepaald, waarop een wijzigingsbevoegdheid niet voldoende is toegesneden. Nieuwe landgoederen zijn daarom niet via het bestemmingsplan geregeld, ook omdat de realisatie van nieuwe landgoederen binnen de planperiode niet regelmatig zal voorkomen. Wanneer er een aanvraag komt voor een nieuw landgoed, en deze voldoet aan de gemeentelijke kwaliteits- en kwantiteitseisen, dan kan dit via een aparte planologische procedure ruimtelijk worden ingepast.

6.4 Planmer

Bij de voorbereidingen van de bestemmingsplannen is sprake van de m.e.r.-plicht. Deze plicht geldt voor wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen (zoals bestemmingsplannen):

  • waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet;
  • die het kader vormen voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten (zoals agrarische bedrijven van een bepaald type en minimale omvang).

Op basis van de Natuurbeschermingswet wordt het Natura 2000-gebied 'De Veluwe' beschermd. Wanneer een ingreep gepland is in of nabij een Natura 2000-gebied, dient voor de ingreep onderzocht te zijn of er een significant effect wordt verwacht op de gestelde doelen. Wanneer een dergelijk effect, als gevolg van de ingreep, niet uitgesloten kan worden, dient een vergunning aangevraagd te worden bij de provincie. Het bestemmingsplan kan een degelijke ingreep/ontwikkeling mogelijk maken.

Het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderij kan leiden tot extra ammoniakdepositie op de Veluwe. Deze toename aan ammoniakdepositie kan leiden tot een significant negatief effect op de instandhoudingdoelen van de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan extra ontwikkelingsruimte voor recreatiebedrijven leiden tot een toename aan recreatiedruk op de Natura 2000-gebieden. Ook dit kan leiden tot een significant effect op de instandhoudingdoelen.

De gemeente heeft voor al haar 'buitengebied-bestemmingsplannen' (zie figuur 6.3) middels een planMER onderzocht in hoeverre de geboden ruimte in de nieuwe bestemmingsplannen kan leiden tot significante effecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1052-vas1_0017.png"

Figuur 6.3 - Ligging onderzochte buitengebied-bestemmingsplannen

De resultaten van het PlanMER zijn doorvertaald in de Apeldoornse 'Standaard Landelijk Gebied, versie vertaling planMER', d.d. 15 december 2011. Deze standaardregels zijn toegepast op voorliggend bestemmingsplan.

Bij de toetsing van het MER en de Passende beoordeling signaleerde de Commissie m.e.r. een aantal tekortkomingen, die zij essentieel acht voor het volwaardig meewegen van het milieubelang voor de besluitvorming van de afzonderlijke bestemmingsplannen. De Commissie adviseerde de ontbrekende informatie per bestemmingsplan aan te vullen voordat het definitieve besluit over het betreffende plan kon worden genomen. Het advies over reikwijdte en detailniveau van het milieueffectrapport is opgenomen als Bijlage 5 Advies over reikwijdteen detailniveau van het milieueffectrapport. Het toetsingsadvies over het milieueffectrapport is opgenomen als Bijlage 8 Toetsingsadvies over het milieueffectrapport.

Deze memo, zie Bijlage 7 Aanvulling MER bestemmingsplan buitengebied Het Woud, levert de gevraagde informatie voor het bestemmingsplan Het Woud. De memo gaat eerst nader in op het advies van de Commissie m.e.r.. Vervolgens zijn de milieueffecten voor het deelgebied Het Woud uitgewerkt voor de aspecten natuur en geur. Hiervoor is het worst case scenario beschreven, zijn de effecten bepaald, de conclusies getrokken en aanbevelingen opgenomen.

Voor het deelaspect ammoniak & natuur en het aspect geur zijn de effecten opnieuw berekend op basis van het worst-case scenario uit het MER. Echter nu is alleen uitgegaan van een groeiscenario voor het deelgebied Het Woud en de groei is begrensd door de drempelwaarden uit de Provinciale verordening stikstof en Natura 2000 Gelderland (indicatief bepaald).

De doorvertaling van het planMER in de regels heeft ertoe geleid dat uitbreiding van het aantal dierplaatsen -voor zowel grondgebonden agrarische bedrijven als intensieve veehouderijen- alleen mogelijk is onder stricte voorwaarden. Middels een afwijkingsbevoegdheid in de regels is dit opgenomen in lid 3.6.2 en 3.6.3. In 3.8 is voor bedrijven met een omvang van meer dan 70 NGE een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het vergroten van het agrarische bouwvlak tot 1,5 ha. Hiervoor gelden stricte voorwaarden.

6.5 Cultuurhistorie En Archeologie

De bescherming van de rijks- en de gemeentelijke monumenten is afdoende geregeld in het kader van respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening. Het bestemmingsplan bevat hier geen regels voor.

6.5.1 Archeologische waarden

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.

In de bestemmingsplanregels is conform de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg een regeling voor de omgang met archeologische waarden opgenomen. Deze regeling sluit aan op de Apeldoornse standaardregels.

6.5.2 Monumenten en karakteristieke objecten

De bescherming van de rijks- en de gemeentelijke monumenten is afdoende geregeld in het kader van respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening. Het bestemmingsplan bevat hier geen regels voor. Wel zijn de bestaande monumentale woningen 'strak omkaderd' door hier middels maatwerk een bouwvlak en bouwhoogtes aan toe te kennen, waarbuiten uitbreiding niet mogelijk is. Aan de achterzijde wordt, waar mogelijk, wel enige uitbreidingsruimte geboden.

Karakteristieke objecten hebben geen monumentenstatus, maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdragen aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie. Deze karakteristieke objecten hebben in het bestemmingsplan een aanduiding gekregen met daaraan gekoppeld een sloopvergunningstelsel, waarin is bepaald dat de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden moeten worden meegewogen in het besluit tot het al dan niet verlenen van de sloopvergunning. Daarnaast is de aanduiding van bouwvlak en bouwhoogte op de verbeelding op de bestaande situatie afgestemd. Aan de achterzijde wordt, waar mogelijk, wel enige uitbreidingsruimte geboden.

In bijlage 2 Cultuurhistorische waardering karakteristieke bebouwing en 3 Kaartcultuurhistorisch waardevolle bebouwing is opgenomen welke panden als cultuurhistorisch waardevol zijn aangeduid. Zie ook de adreslijst in paragraaf 3.4.2.2.

6.5.3 Cultuurlandschap

De in paragraaf 3.4.2 genoemde waarden zijn vertaald in diverse gebiedsaanduidingen zoals kleinschaligheid, open landschapcultuurhistorisch gebied en de dubbelbestemmingen als Waarde - Beken en sprengen (zie paragraaf 5.4).

6.6 Wonen

6.6.1 Inhoud bestaande woningen en bijgebouwen

De bouwvlakken die in gebruik zijn voor burgerwoondoeleinden, zijn bestemd voor 'Wonen'. Binnen het bouwvlak zijn behalve de woning (en eventuele aan- en uitbouwen) ook bijgebouwen, tuin en erf toegestaan. Deze systematiek (een algemene woonbestemming) sluit aan bij de overige buitengebieden binnen de gemeente. Het geldend recht wordt in principe bij de bestemmingslegging gerespecteerd. Daar waar meerdere burgerwoningen zich binnen hetzelfde bestemmingsvlak bevinden, wordt dit op de verbeelding aangegeven met een symbool.

In die situaties waar een onevenredig groot bestemmingsvlak 'Wonen' is opgenomen, of wanneer er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol pand, is de keuze gemaakt om niet alleen een bestemmingsvlak op te nemen, maar ook een bouwvlak. De woning dient binnen het bouwvlak te staan. De bijgebouwen, erf en tuin mogen binnen het bestemmingsvlak worden gerealiseerd.

De inhoud van burgerwoningen mag maximaal 700 m3 bedragen. Hiermee wordt aangesloten bij de standaard maatvoering voor woningen in het buitengebied van Apeldoorn. Voor een aantal woningen wordt afgeweken van deze standaard zoals voor woningen langs de Voorsterweg en het Apeldoorns Kanaal. Hier geldt een bouwvolume van maximaal 500 m³. De Voorsterweg toont heel sterk een samenhangende reeks van kleine woonpanden, waar een afwijking naar een groter bouwvolume uit de toon zou vallen. Voor het Kanaal speelt de cultuurhistorische context en de landschappelijke waarde een belangrijke rol. Het toevoegen van grootschalige bebouwingselementen aan het kanaal vormen een bedreiging voor dit beeld en wijken af van het oorspronkelijke ambachtelijke karakter van de bebouwing. De bebouwing moet ondergeschikt blijven aan de krachtige lijn van het kanaal en zijn monumentale boombeplanting. Het bouwvolume van 500 m³ is bij de betreffende panden op de verbeelding zichtbaar gemaakt middels een aanduiding.

Voor de oppervlakte aan bijgebouwen geldt een maximale oppervlaktemaat van 75 m2.

Kleinschalige nevenactiviteiten in de vorm van bed & breakfast en recreatief rustpunt zijn rechtstreeks toegestaan binnen de bestaande bebouwing op het bouwvlak, tot een maximale oppervlaktemaat van 75 m2.

6.6.2 Woningsplitsing

Het gemeentelijk beleid voor woningsplitsing is vastgelegd in de notitie “Woningsplitsing in het buitengebied” (2006). Onder het splitsen van woningen wordt verstaan:

Het treffen van voorzieningen in bestaande (al dan niet gedeeltelijk/geheel te vernieuwen) woningen zodanig dat binnen de bestaande (of te vernieuwen/te vergroten) bouwmassa meerdere zelfstandige woningen/wooneenheden ontstaan. De zelfstandigheid blijkt uit de aanwezigheid per woning van een eigen toegang (eventueel voor- en achterdeur), keuken, badkamer, woon- en slaapkamers. In de bouwmassa is dus een geheel gesloten woningscheidende wand(en) aanwezig.'

Beide delen van de splitsing vormen dus geheel zelfstandige woningen met zonodig een eigen toegangspad, brievenbus, tuin en erf. Wel dient er sprake te blijven van behoud van het karakter van het gebouw als één woning en samenhangende bouwmassa van het hoofdgebouw). De gesplitste woningen worden bestemd via een aparte aanduiding.

In het bestemmingsplan worden regels opgenomen die woningsplitsing onder voorwaarden mogelijk maken. Voor de inhoud wordt aangesloten bij de gemeentelijke beleidsnota. De regels voor woningsplitsing gelden zowel voor burgerwoningen, agrarische bedrijfswoningen en niet-agrarische bedrijfswoningen.

6.6.3 Mantelzorg (dependances)

In bijzondere omstandigheden kan er behoefte zijn aan het verlenen van zorg vanuit de woning. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de verzorging van oudere of gehandicapte familieleden. De gemeente biedt hier mogelijkheden voor in de vorm van 'dependances'. Er is sprake van een dependance indien een woondeel wordt betrokken bij een woning dat daar in eerste instantie niet primair voor bedoeld is, bijvoorbeeld een bijgebouw. Een dependance-woning is een voor de huisvesting van een zelfstandig huishouden geschikt gebouw, dat (juridisch) onderdeel blijft uitmaken van een woning en dat ondergeschikt is aan de hoofdwoning.

Voor een dependance-woning geldt een aantal voorwaarden, waaronder een maximaal toegestane oppervlakte. In het bestemmingsplan worden dependance-woningen onder voorwaarden mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Er wordt aangesloten met de gemeentelijke standaardregeling.

6.7 Niet-agrarische Bedrijvigheid

6.7.1 Bedrijfsbestemmingen

Alle niet-agrarische bedrijven die legaal en bij wijze van hoofdactiviteit worden uitgeoefend (niet zijnde beroep of bedrijf aan huis), hebben een bedrijfsbestemming gekregen. Het gaat daarbij veelal om ambacht, handel en nijverheid.

Binnen de bestemming 'Bedrijf' is bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de Lijst van toegelaten bedrijfstypen toegestaan. Wanneer er zich op dit moment bedrijven in het plangebied voorkomen die hiervan op basis van geldende rechten afwijken, dan wordt deze 'afwijking' specifiek aangeduid op de plankaart. Het kan daarbij gaan om bedrijven in categorie 3.1 of hoger van de Lijst van toegelaten bedrijfstypen.

Een uitbreiding van de bestaande bebouwing is met maximaal 20% toegestaan, met een maximum van 375 m2.

Wanneer een bedrijf met meer dan 20% wil groeien, biedt het bestemmingsplan hiervoor geen mogelijkheden. Bij een dergelijke omvangrijke uitbreiding wordt aanbevolen om te overwegen of het bedrijf nog op zijn plek is in het plangebied, of dat verplaatsing naar een bedrijventerrein een betere optie is.

6.7.2 Nieuwvestiging

Het oprichten van een niet-agrarisch bedrijf op een nog niet bestaand bestemmingsvlak wordt in dit plan niet mogelijk gemaakt. Dit omdat een niet-agrarisch bedrijf in principe niet aan het buitengebied is gekoppeld en ook in stedelijk gebied of vanaf een bedrijventerrein kan worden uitgeoefend. Extra bedrijfslocaties in het buitengebied leiden tot een niet-noodzakelijk 'verstening' van het landschap.

In bepaalde situaties kunnen uitzonderingen mogelijk zijn (maatwerk). Hiervoor zal een aparte buitenplanse planologische procedure moeten worden gevolgd. De gemeente kan dan een gedegen afweging maken tussen de ruimtelijk-economische belangen en die van de leefomgeving.

6.7.3 Functieverandering

Ingeval van bedrijfsbeëindiging, dan wel in die gevallen waarin handhaving van de bestaande bedrijfsfunctie minder wenselijk is, is het mogelijk om een ander soort bedrijf toe te staan, zonder dat daarvoor een aparte procedure hoeft te worden doorlopen. Voorwaarde hierbij is dat daardoor in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht geen ongunstiger situatie mag ontstaan dan voorheen het geval was. Bedrijfsactiviteiten worden in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering ingedeeld naar categorieën. Bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn in het algemeen inpasbaar in het landelijk gebied. Bij beëindiging van de bedrijfsfunctie kan zonder meer worden omgeschakeld naar een bedrijfsfunctie in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

6.8 Recreatie

6.8.1 Recreatiebestemmingen

In het plangebied komen beperkt recreatieve functies voor. Er zijn twee campings aanwezig. Beide campings zijn bestemd voor recreatieve doeleinden. Het oprichten van bebouwing is alleen mogelijk binnen het bouwvlak. Dit om een verspreiding aan gebouwen te voorkomen.

Een uitbreiding van de bebouwing is mogelijk tot maximaal 20% (totaal maximaal 375 m2), zoals in paragraaf 6.7.1 is toegelicht.

6.8.2 Kamperen

Een positieve bestemming wordt alleen toegekend aan bestaande, legale kampeerlocaties. Nieuwvestiging of uitbreiding van kampeerterreinen wordt niet geregeld in het bestemmingsplan. Initiatieven hiertoe worden, aan de hand van de kampeernota en overig relevant beleid, specifiek afgewogen en, voorzover aanvaardbaar, ingepast middels een nieuw bestemmingsplan.

Kleinschalig kamperen (minicampings of 'kamperen bij de boer', maximaal 25 standplaatsen) wordt onder voorwaarden mogelijk gemaakt bij zowel agrarische bedrijven als woningen. De voorwaarden richten zich onder meer op de bescherming van eventueel aanwezige waarden in een gebied en het voorkomen van onevenredige hinder voor aanwezige functies in de omgeving. Kamperen is alleen mogelijk in de periode 15 maart tot en met 31 oktober. Er wordt geen extra bebouwing toegestaan. Een sanitairunit moet worden geplaatst binnen de toegestane gebouwen.

6.8.3 Extensief recreatief medegebruik

Extensief recreatief medegebruik houdt in dat een gebied mede kan/mag worden benut voor wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, skaten, etc. Het uitgangspunt is om dit rechtsreeks mogelijk te maken binnen de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Natuur', tenzij dit vanwege bijzondere omstandigheden niet mogelijk is.

Overigens betekent een dergelijke medebestemming niet dat een gebied ook vrij toegankelijk is. De eigenaar van de gronden is degene die bepaald of de geboden mogelijkheden uit het bestemmingsplan ook daadwerkelijk benut kunnen worden.

6.8.4 Paardenbakken

Bij de bewoners en gebruikers van het buitengebied bestaat een toenemende belangstelling voor het houden van paarden. Dit betekent dat ook de behoefte aan paardenbakken toeneemt. Omdat paardenbakken een “rommelige” uitstraling kunnen hebben, zijn deze niet overal toegestaan. Binnen het agrarisch bouwvlak of binnen het bestemmingsvlak 'Bedrijf' of 'Maatschappelijk' is maximaal één paardenbak mogelijk ten behoeve van een hobbymatig gebruik. Via een afwijkingsmogelijkheid is het mogelijk om de paardenbak buiten het bouwvlak, maar wel in de nabijheid van de bebouwing op te richten. Hierbij dient de paardenbak binnen een maximale afstand van 75 m van het bijbehorende agrarisch bouwvlak te liggen en op een zorgvuldige manier in het landschap te worden ingepast, bijvoorbeeld door afschermende gebiedseigen beplanting (behalve als het om een gebied gaat met waardevolle openheid). Het oprichten van een paardenbak is niet mogelijk in de bestemming 'Natuur'. Daarnaast wordt 50 m als minimale afstand tussen een paardenbak en een (bedrijfs)woning van derden gehanteerd. Deze maat wordt, ter bescherming van het woongenot van derden, als minimale maat noodzakelijk geacht.

Stapmolens, paddocks, longeercirkels en andere 'paardgerelateerde' voorzieningen kunnen nodig zijn bij bedrijven waar paarden bedrijfsmatig worden gehouden. Omdat dit bij burgerwoningen niet het geval is, zullen dergelijke voorzieningen voor een hobbymatig gebruik worden uitgesloten.

6.9 Overig

6.9.1 Maatschappelijke functies

In het plangebied komt een aantal maatschappelijke functies voor, namelijk kerken, twee dierenasiels, een verenigingsgebouw en een sociale werkplaats. Deze hebben een bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. Voor de uitbreidingsmogelijkheden geldt in principe de 20%-regeling, zoals eerder is genoemd.

6.9.2 Verleende vrijstellingen en herzieningen

In het bestemingsplan zijn eerder verleende vrijstellingen / postzegelplannen verwerkt. Het gaat om de volgende situaties:

  • De realisatie van een kwekerij/glastuinbouwbedrijf op de hoek Kanaal-Zuid - Voorsterweg te Klarenbeek ex. art. 19 lid 2 (oude) WRO.
  • De uitbreiding van bedrijfsgebouwen en de realisatie van een vervangende bedrijfswoning op het perceel Brinkenweg 36-38 te Klarenbeek ex. art 19, lid 2 (oude) WRO (loonbedrijf)
  • De realisatie van een biomassavergistingsinstallatie bij het intensieve veehouderijbedrijf op het perceel Kleine Dijk 11 te Klarenbeek ex. artikel 19, lid 2 (oude) WRO.
  • De functieverandering van agrarisch naar wonen op het perceel aan de Klarenbeekseweg 8.
  • Een bedrijfsuitbreiding op het perceel aan de Klarenbeekseweg 13-15.
  • De functieverandering aan de Hessen-Allee 58 te Klarenbeek.
  • Een tweede agrarische bedrijfswoning op het perceel aan de Krommedijk 15 te Klarenbeek
  • De wijziging van een agrarische bestemming naar een bedrijfsbestemming aan de Brinkenweg 87a.
  • De mogelijkheid voor uitbreiding van het agrarisch bedrijf aan de Lokaalweg 10.
  • De omzetting van een agrarisch bedrijf naar een woonbestemming aan de Woudweg 63.

7 Juridische Planopzet

7.1 Inleiding

In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. Dit heeft geleidt tot de gebiedsvisie in hoofdstuk 5, met een vertaling naar de planregels in hoofdstuk 6. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de verbeelding beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

7.2 Karakter Bestemmingsplan

Bestemmingsplan Het Woud en buitengebied is een beheersplan, waarin de bestaande situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen. Daarmee wordt bedoeld dat de bestaande situatie is vastgelegd en is voorzien van een actuele regeling en dat er alleen nieuwe ontwikkelingen in zijn opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld.

Er is een vrij gedetailleerde bestemmingssystematiek toegepast. De verschillende functies zijn daarbij op perceelsniveau voorzien van een passende bestemming. Er is, waar mogelijk, gestreefd naar een uniforme manier van bestemmen, zodat vergelijkbare planologische mogelijkheden gelden voor vergelijkbare situaties. Tegelijkertijd is gestreefd naar een bepaalde flexibiliteit binnen de verschillende bestemmingen. Het groen binnen de wegprofielen is bijvoorbeeld niet bestemd als Groen, maar is opgenomen in de bestemming Verkeer - Weg respectievelijk Verkeer - Verblijfsgebied. Hierdoor wordt voorkomen dat voor elke beperkte wijziging het bestemmingsplan moet worden herzien.

Voor de regels en de verbeelding is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008.

7.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Agrarisch

De gronden binnen deze bestemming zijn bedoeld voor agrarische bedrijvigheid, met inachtname van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Voor intensieve veehouderijen gelden vanwege het reconstructiebeleid specifieke regels. De intensieve veehouderijen hebben een aparte aanduiding op de plankaart gekregen. Glastuinbouwbedrijven, tuinbouwbedrijven en intensieve kwekerijen en pelsdierhouderijen in de open lucht zijn niet toegestaan. De agrarische bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen en overige verhardingen dienen binnen het agrarisch bouwvlak te worden opgericht.

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. De agrarische bedrijfswoning mag maximaal 700 m3 bedragen. Voor de bedrijfsgebouwen geldt een algemene maatvoering (maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 10 m).

Bedrijf

De bedrijven die in het plangebied voorkomen hebben de bestemming Bedrijf. Op gronden met deze bestemming zijn altijd bedrijven van milieucategorie 1 en 2 toegestaan.

Daar waar een bedrijf in een hogere milieucategorie aanwezig is dat niet naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven in de milieucategorie die op grond van de richtafstand toegelaten kan worden, is aangegeven dat naast die op grond van de richtafstanden toelaatbare categorie bedrijven ook het aanwezige bedrijfstype is toegelaten. Dit heeft tot gevolg dat het bestaande legaal aanwezige bedrijfstype kan worden voortgezet maar niet kan worden omgezet in een ander bedrijfstype met een hogere milieucategorie dan ter plaatse aanvaardbaar is. In de regels wordt voor de bedrijfsactiviteiten van categorie 1 en 2 die zijn toegelaten, verwezen naar de bijlage die bij de regels is opgenomen.

Ten opzichte van de basislijst van de VNG is de hier gehanteerde Lijst van toegelaten bedrijfstypen nader ingeperkt. Dit is gebeurd vanwege milieuhygiënische en planologische redenen.

Per bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan. Om alle twijfel weg te nemen is bepaald dat beroepsuitoefening aan huis is toegestaan.

Door middel van het verlenen van een afwijkingsmogelijkheid kunnen ook bedrijven die niet voorkomen op de Lijst en bedrijven uit een hogere categorie dan bij recht is toegestaan worden toegelaten, mits ze naar aard en invloed op hun omgeving vergelijkbaar zijn met de bij recht toegestane bedrijven. In de daartoe opgenomen procedure van afwijking kan worden bezien of de benodigde hinderbeperkende maatregelen mogelijk zijn (bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe technieken). Criterium voor het verlenen van afwijking is in dit geval dat de hinder die resulteert na het nemen van maatregelen niet groter is dan van de ter plekke wel bij recht toegelaten bedrijven zou kunnen worden verwacht.

Binnen de bestemming Bedrijf is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.

Groen - Landschapselement

Deze bestemming is opgenomen voor alle groenvoorzieningen en beplantingen van enige omvang. Hier mogen geen gebouwen worden opgericht, maar wel bouwwerken van maximaal 2 m hoog.

Horeca

Op gronden met de bestemming Horeca zijn horecavormen in categorie 1 van de 'lijst van toegelaten horecatypen' toegestaan. Middels een afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders ook andere horecatypen worden toelaten. Criterium is dat de dan toegelaten horecavorm naar aard en invloed vergelijkbaar is met de bij recht toegelaten vormen. Per bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan.

Maatschappelijk

Binnen deze bestemming zijn de in het plangebied aanwezige maatschappelijke voorzieningen ondergebracht. Om de nodige flexibiliteit te kunnen bieden is binnen deze bestemming een vrije uitwisseling tussen de verschillende maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Welke voorzieningen dat zijn staat in de die in de bijlagen bij de regels is opgenomen. Per bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan.

Natuur

Deze bestemming is toegekend aan alle gronden waar de hoofdfunctie bos- of natuurgebied is.

Recreatie - Verblijfsrecreatie

Op de gronden met de bestemming Recreatie zijn verblijfsrecreatieve functies mogelijk, inclusief bouwwerken en parkeervoorzieningen.

Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.

Verkeer - Weg

De wegen met primair een functie voor het doorgaande verkeer hebben de bestemming Verkeer - Weg gekregen.

Wonen

Deze woonbestemming is toegekend aan de burgerwoningen in het buitengebied en sluit aan bij de gemeentelijke standaard hiervoor. Binnen het bestemmingsvlak is géén onderscheid gemaakt tussen wonen, tuin en erf, omdat hiertoe de ruimtelijke noodzaak ontbreekt.

Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van (een deel van) woning ten behoeve van beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. In bijgebouwen is het gebruik toegestaan in Wonen. Er worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de 'Lijst van toegelaten bedrijfsmatige activiteiten aan huis' zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.

Leiding - Gas, Leiding- Brandstof en Leiding - Riool

De gronden met de dubbelbestemming Leiding – Gas, Leiding - Brandstof en Leidiing - Riool zijn mede bestemd voor een ondergrondse gastransportleiding, brandstofleiding en rioolpersleiding. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de leiding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van een afwijkingsbevoegdheid. Deze kan pas worden verleend wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Er is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen waarbij aan de aanleg van diepwortelende beplanting, grondwerken, het aanbrengen van verhardingen en heiwerkzaamheden, beperkingen worden gesteld.

Waarde - Archeologie hoog en Waarde - Archeologie middelhoog

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als gebied met hoge trefkans op archeologische resten hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als gebied met middelhoge trefkans op archeologische resten hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog gekregen. Voor beide bestemmingen geldt dat bij het indienen van een bouwaanvraag voor een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (Hoog) respectievelijk 100 m2 (Middelhoog) tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Als uit dit rapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk zullen worden verstoord kunnen burgemeester en wethouders bepaalde voorwaarden aan de bouwvergunning verbinden. Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren. Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt in beide bestemmingen een aanlegvergunningvereiste.

Waarde - Beken en Sprengen

De dubbelbestemming Waarde - Beken en sprengen is gegeven aan de beken met een landschappelijke, cultuurhistorische en/of ecologische waarde. De gronden zijn, naast de daar voorkomende andere bestemmingen, mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologisch waardevolle beken en sprengen. De dubbelbestemming beoogt ook de beekoevers te beschermen. Daarom is het bestemmingsvlak beduidend breder dan de beek zelf. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van het beheer van de beken of sprengen worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van ontheffing. Er kan pas ontheffing worden verleend wanneer vooraf advies van de beheerder van de beek of spreng is opgenomen. Als voorwaarde is daarnaast opgenomen dat de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van de beek of spreng niet mogen worden aangetast. Ook deze bestemming kent voor een aantal werken en werkzaamheden een aanlegvergunningvereiste.

7.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 20 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 20.1 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele pangebied is toegestaan. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 20.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf die bouwhoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 21 staan de algemene gebruiksregels. Hierin is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming en daarmee onder het gebruiksverbod van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening vallen. Onderdeel g hiervan verdient bespreking. De archeologische beleidskaart geeft voor het gehele grondgebied van Apeldoorn aan hoe hoog de trefkans op archeologische resten per gebied is. Gebieden met een hoge trefkans hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog gekregen, gebieden waar die trefkans middelhoog is hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog gekregen. De overige gebieden, waar de trefkans op archeologische resten laag is, hebben geen dubbelbestemming gekregen. Daarvoor geldt onderdeel g van de Algemene gebruiksregels. Daarin is bepaald dat het verstoren van archeologische waarden in die gebieden door het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden over een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld in strijd is met de bestemming, tenzij uit archeologisch onderzoek is gebleken dat die waarden niet onevenredig worden verstoord. Indien de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bij voorbeeld eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren.

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de gebiedsaanduidingen opgenomen. Dit zijn regels voor gebiedsaanduidingen die in meerdere bestemmingen voorkomen. Hier is onder andere een regeling opgenomen voor de bomen die door burgemeester en wethouders als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de verbeelding aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan ontheffing worden verleend voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een aanlegvergunning is verleend.

Een andere gebiedsaanduiding is bijvoorbeeld Cultuurhistorisch gebied. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding van de cultuurhistorische waardevolle / karakteristieke objecten en structuren. Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de bescherming van de cultuurhistorische waarden, nadere eisen stellen aan de omvang en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In artikel 34 staan de procedureregels die bij nadere eisen in acht genomen moeten worden. Artikel 35 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

8 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid

8.1 Vooroverleg

Met de betrokken dorpsraden zijn er gesprekken geweest. Daarnaast heeft er op 9 augustus 2012 een veldschouw plaatsgevonden waarbij verschillende parijen (dorpsraden, Gelders genootschap, mensen CRK en gemeente) aanwezig waren.

8.2 Inspraak

Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft het voorontwerp van dit bestemmingsplan met ingang van 24 mei 2012 gedurende vier weken voor een ieder ter inzage gelegen met de mogelijkheid een inspraakreactie in te dienen.

Daarnaast is op 23 mei 2012 een inloopavond gehouden over het voorontwerp bestemmingsplan. Ook is een brochure opgesteld en deze is huis-aan-huis verspreid.


Er zijn 91 reacties ontvangen. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota inspraak en overleg die is opgenomen als bijlage 9 Nota inspraak en vooroverleg bij het bestemmingsplan.

8.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg, ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, opgestuurd aan instanties die bij de planvorming betrokken dienen te worden. Er zijn in totaal 6 reacties ontvangen. Deze reacties zijn in de Nota inspraak en overleg opgenomen, welke als bijlage 9 Nota inspraak en vooroverleg bij het bestemmingsplan is gevoegd.

8.4 Financieel-economische Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is overwegend een actualisatie van het geldende bestemmingsplan. In dit plan is een enkele nieuwe ontwikkeling opgenomen waarvoor een anterieur contract is aangegaan. Het verhaal van kosten is daardoor verzekerd. Omdat het bestemmingsplan verder geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig.

Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Bedrijfstypen

Deze bijlage is ontleend aan "Bedrijven en milieuzonering", Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).

Categorale bedrijfsindeling AmerAdviseurs bv R.O. Amersfoort (v1; d.d. 2009)

AFSTANDEN
IN METERS
INDICES
SBI-CODE OMSCHRIJVING GEUR STOF GELUID GEVAAR CATEGORIE VERKEER BODEM LUCHT
Tabel 1: Bedrijven
01 LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW
016 Dienstverlening t.b.v. de landbouw:
016 - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m² 30 10 30 10 2 1
016 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² 30 10 30 10 2 1
0162 KI-stations 30 10 30 0 2 1
10, 11 VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
1032, 1039 Groente- en fruitconservenfabrieken:
1052 - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² 10 0 30 0 2 1
1071 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1071 - v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens 30 10 30 10 2 1
10821 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
10821 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m² 30 10 30 10 2 1
10821 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m² 30 10 30 10 2 1
1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider e.d. 10 0 30 0 2 1
14 VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
141 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 10 10 30 10 2 2
16 HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.
162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 10 10 30 0 2 1
58 UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 10 0 30 0 2 1 B
1814 Grafische afwerking 0 0 10 0 1 1
1814 Binderijen 30 0 30 0 2 2
1813 Grafische reproductie en zetten 30 0 10 10 2 2 B
1814 Overige grafische aktiviteiten 30 0 30 10 2 2 B
182 Reproductiebedrijven opgenomen media 0 0 10 0 1 1
20 VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2120 Farmaceutische productenfabrieken:
2120 - verbandmiddelenfabrieken 10 10 30 10 2 2
23 VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
232, 234 Aardewerkfabrieken:
232, 234 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW 10 10 30 10 2 1 L
26, 28, 33 VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
26, 28, 33 Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie 30 10 30 10 2 1
26, 27, 33 VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH.
293 Elektrotechnische industrie n.e.g. 30 10 30 10 2 1
26, 32, 33 VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
26, 32, 33 Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie 30 0 30 0 2 1
31 VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
9524 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m² 0 10 10 0 1 1
321 Fabricage van munten, sieraden e.d. 30 10 10 10 2 1 B
322 Muziekinstrumentenfabrieken 30 10 30 10 2 2
32991 Sociale werkvoorziening 0 30 30 0 2 1
35 PRODUCTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
35 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
35 - < 10 MVA 0 0 30 10 2 1 B
35 Gasdistributiebedrijven:
35 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A 0 0 10 10 1 1
35 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C 0 0 30 10 2 1
35 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
35 - blokverwarming 10 0 30 10 2 1
36 WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
36 Waterwinning-/ bereiding- bedrijven:
36 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
36 - < 1 MW 0 0 30 10 2 1
41,
42, 43
BOUWNIJVERHEID
41, 42, 43 - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² 0 10 30 10 2 1 B
45, 47 HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
451, 452, 454 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven 10 0 30 10 2 2 B
45204 Autobeklederijen 0 0 10 10 1 1
45205 Autowasserijen 10 0 30 0 2 3
453 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires 0 0 30 10 2 1
46 GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
461 Handelsbemiddeling (kantoren) 0 0 10 0 1 1
4622 Grth in bloemen en planten 10 10 30 0 2 2
4634 Grth in dranken 0 0 30 0 2 2
4635 Grth in tabaksproducten 10 0 30 0 2 2
4636 Grth in suiker, chocolade en suikerwerk 10 10 30 0 2 2
4637 Grth in koffie, thee, cacao en specerijen 30 10 30 0 2 2
4638, 4639 Grth in overige voedings- en genotmiddelen 10 10 30 10 2 2
464, 46733 Grth in overige consumentenartikelen 10 10 30 10 2 2
46499 Grth in vuurwerk en munitie:
46499 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton 10 0 30 10 V 2 2
46499 - munitie 0 0 30 30 2 2
4673 Grth in hout en bouwmaterialen:
4673 - algemeen: b.o. <= 2000 m² 0 10 30 10 2 1
46735 zand en grind:
46735 - algemeen: b.o. <= 200 m² 0 10 30 0 2 1
4674 Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
4674 - algemeen: b.o. < = 2.000 m² 0 0 30 0 2 1
46752 Grth in kunstmeststoffen 30 30 30 30 2 1
4676 Grth in overige intermediaire goederen 10 10 30 10 2 2
466, 469 Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. 0 0 30 0 2 2
47 DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN
952 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 0 0 10 10 1 1
55 LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING
562 Cateringbedrijven 10 0 30 10 2 1
49 VERVOER OVER LAND
493 Taxibedrijven 0 0 30 0 2 2
495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen 0 0 30 10 2 1 B
52 DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER
52109 Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) 0 0 30 10 2 2
5221 Autoparkeerterreinen, parkeergarages 10 0 30 0 2 3 L
53 POST EN TELECOMMUNICATIE
531, 532 Post- en koeriersdiensten 0 0 30 0 2 2
61 Telecommunicatiebedrijven 0 0 10 0 1 1
61 zendinstallaties:
61 - FM en TV 0 0 0 10 1 1
61 - GSM en UMTS-steunzenders (indien omgevingsvergunningplichtig) 0 0 0 10 1 1
77 VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
7711 Personenautoverhuurbedrijven 10 0 30 10 2 2
772 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. 10 10 30 10 2 2
62 COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
62 Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 0 0 10 0 1 1
58, 63 Datacentra 0 0 30 0 2 1
72 SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
721 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 30 10 30 30 2 1
722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 0 0 10 0 1 1
63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
74203 Foto- en filmontwikkelcentrales 10 0 30 10 2 2 B
82992 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. 0 0 10 0 1 2
37, 38, 39 MILIEUDIENSTVERLENING
3700 rioolgemalen 30 0 10 0 2 1
382 Afvalverwerkingsbedrijven:
382 - verwerking fotochemisch en galvano-afval 10 10 30 30 2 1 B L
59 CULTUUR, SPORT EN RECREATIE
591, 592, 601, 602 Studio's (film, TV, radio, geluid) 0 0 30 10 2 2
931 Sportscholen, gymnastiekzalen 0 0 30 0 2 2
96 OVERIGE DIENSTVERLENING
96012 Chemische wasserijen en ververijen 30 0 30 30 2 2 B L
96013 Wasverzendinrichtingen 0 0 30 0 2 1
96013 Wasserettes, wassalons 0 0 10 0 1 1
9602 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten 0 0 10 0 1 1
9313, 9604 Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden 10 0 30 0 2 1
9609 Persoonlijke dienstverlening n.e.g. 0 0 10 0 1 1

Bijlage 2 Lijst Van Toegelaten Nevenactiviteiten

OMSCHRIJVING
CATEGORIE
Bed&Breakfast 1
Recreatief rustpunt 1
Natuurbeheer 1
Detailhandel, verkoop van op het betreffende agrarisch bedrijf vervaardigde agrarische producten 1
Detailhandel, verkoop van voor de streek kenmerkende en als zodanig herkenbare, ter plaatse vervaardigde agrarische producten 2
Kleinschalig kamperen, bestaande uit ten hoogste 25 standplaatsen uitsluitend ten behoeve van kampeermiddelen, uitsluitend in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, waarbij de afstand van ten minste 200 m tussen kampeerterreinen moet worden aangehouden 2
Recreatieverblijven, uitsluitend in bestaande gebouwen; het aantal recreatieverblijven per kavel mag niet meer dan 3 bedragen en de oppervlakte per recreatieverblijf mag niet meer dan 25 m2 bedragen 2
Recreatieve outdoor-activiteiten, waaronder boerengolf, paintball, .....? 2
Educatiecentrum, museum 2
Verhuur paarden, fietsen, kano's 2
Huifkarcentrum 2
gebruiksgerichte paardenhouderij 2
Semi-agrarische bedrijvigheid ( agrarische hulpbedrijf, hoveniersbedrijf, bosbouwbedrijf, paardenpension, beperken tot bedrijven in milieucategorie 1 en 2 2

Bijlage 3 Lijst Van Toegelaten Horecatypen

SBI Omschrijving Geur Stof Geluid Gevaar Grootste afstand Categorie
5510 Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra 10 0 10 10 10 1
561 Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding 10 0 10 10 10 1
563.1 Café's, bars 0 0 10 10 10 1
563.2 Discotheken, muziekcafé's 0 0 30 10 30 2

Bijlage 4 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis

SBI-CODE OMSCHRIJVING
CATEGORIE
581 Uitgeverijen (kantoren) 1
1814A Grafische afwerking 1
182 Reproduktiebedrijven opgenomen media 1
9524 Meubelstoffeerderijen 1
461 Handelsbemiddeling (kantoren) 1
952 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 1
50, 51 Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) 1
5222 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) 1
5229 Expediteurs, cargadoors (kantoren) 1
791 Reisorganisaties 1
61 Telecommunicatiebedrijven 1
64, 65 Banken, verzekeringsbedrijf/kantoor 1
41, 68 Verhuur van en handel in onroerend goed 1
62 Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. 1
722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 1
63, 69 t/m71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 Overige zakelijke dienstverlening: kantoren 1
9602 Schoonheidsspecialist op afspraak 1
9602 Kapper op afspraak 1
9609 Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd 1

Bijlage 5 Lijst Van Toegelaten Maatschappelijke Voorzieningen

SBI Omschrijving Geur Stof Geluid Gevaar Grootste afstand Categorie
9101
9102
Musea en ateliers 0 0 10 0 10 1
4773 Apotheken 0 0 0 10 10 1
84 Openbaar bestuur (kantoren e.d.) 0 0 10 0 10 1
8621, 8622, 8623 Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven 0 0 10 0 10 1
8691 8692 Consultatiebureaus 0 0 10 0 10 1
9101 Bibliotheken 0 0 10 0 10 1
9603 Uitvaartcentra 0 0 10 0 10 1
852 8531 Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs 0 0 30 0 30 2
8532, 854, 855 Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs 10 0 30 10 30 2
8610 Ziekenhuizen 10 0 30 10 30 2
871 Verpleeghuizen 10 0 30 0 30 2
8891 Kinderopvang 0 0 30 0 30 2
9491 Kerkgebouwen e.d. 0 0 30 0 30 2
94991 Buurt- en clubhuizen 0 0 30 0 30 2
8425 Brandweerkazernes 0 0 50 0 50 3.1
9609A Dierenasiels en -pensions 30 0 100 0 100 3.2
96032 Crematoria 100 10 30 10 100 3.2

Bijlage 1 Cultuurhistorische Analyse Buitengebied Het Woud

Bijlage 1 Cultuurhistorische analyse Buitengebied Het Woud

Bijlage 2 Cultuurhistorische Waardering Karakteristieke Bebouwing

Bijlage 2 Cultuurhistorische waardering karakteristieke bebouwing

Bijlage 3 Kaart Cultuurhistorisch Waardevolle Bebouwing

Bijlage 3 Kaart cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

Bijlage 4 Notitie Externe Veiligheid

Bijlage 4 Notitie externe veiligheid

Bijlage 5 Advies Over Reikwijdte En Detailniveau Van Het Milieueffectrapport

Bijlage 5 Advies over reikwijdte en detailniveau van het milieueffectrapport

Bijlage 6 Planmer

Bijlage 6 planMER

Bijlage 7 Aanvulling Mer Bestemmingsplan Buitengebied Het Woud

Bijlage 7 Aanvulling MER bestemmingsplan buitengebied Het Woud

Bijlage 8 Toetsingsadvies Over Het Milieueffectrapport

Bijlage 8 Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Bijlage 9 Nota Inspraak En Vooroverleg

Bijlage 9 Nota inspraak en vooroverleg

Bijlage 10 Procedureschema

Voorbereidingsbesluit datum van inwerkingtreding
-
Voorbereidingsbesluit geldig t/m
-
Voorontwerp ter inzage
24-05-2012 - 20-06-2012
Ontwerpplan ter inzage
04-04-2013 - 15-05-2013
Vaststelling door gemeenteraad
19-09-2013
Terinzagelegging vastgesteld plan
03-10-2013 - 13-11-2013