Barnewinkel
Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn
Vastgesteld op 21-03-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Barnewinkel van de gemeente Apeldoorn.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.bp1070-vas1 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 A-watergang
Een watergang van overwegend belang voor de waterhuishouding en waterberging, met inbegrip van oevers, taluds, kaden en onderhoudspaden, die in beheer en onderhoud is bij het waterschap.
1.4 aan- of uitbouw
Een aan een woning toegevoegd visueel ondergeschikt bouwdeel, waarin woonfuncties zijn toegestaan, gelegen:
- ter plaatse van de aanduiding 'erf';
- binnen het bouwvlak, op het gedeelte waar volgens deze regels de bouw van een woning niet is toegestaan.
1.5 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.6 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.7 aanduidingsvlak
Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.
1.8 aanvullend assortiment van een tuincentrum
Artikelen die door tuincentra worden gevoerd, niet behoren tot het basisassortiment van eentuincentrum, een relatie hebben met dat basisassortiment en in overeenstemming zijn met de doelstelling van een tuincentrum. Het aanvullend assortiment van een tuincentrum, dat integraal onderdeel uitmaakt van het tuincentrum, bestaat uit vissen en andere dieren, dierenbenodigdheden, zwembaden, hengelsportartikelen, tuinkleding en -schoeisel, tuinspeelgoed en cadeau- en sfeerartikelen (niet zijnde binnenmeubilair en dergelijke).
1.9 agrarisch bedrijf
Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.
1.10 ander werk
Een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.11 antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.12 antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.13 basisassortiment van een tuincentrum
De artikelen die van oudsher bij tuincentra, hoveniersbedrijven en kwekerijen verkrijgbaar zijn, bestaande uit:
- a. levend materiaal, waaronder in ieder geval begrepen bollen, knollen, zaden, bomen (waaronder kerstbomen), heesters, coniferen, vaste planten, seizoengroen/perkgoed, kamerplanten en snijbloemen;
- b. dood materiaal, waaronder in ieder geval begrepen gewasbescherming, meststoffen, grondproducten, vijver- en fonteinmateriaal (waterbakken, pompen, borrelstenen, roosters, vijvers en fonteinen etc.), bestratingsmateriaal, tuinhout, blokhutten, kasjes, serres, tuingereedschappen, video's en boeken over tuin en planten, potterij, barbecue-artikelen, vuurpotten, tuinmeubelen, tuinverlichting, terrasaankleding en kerst- en paasartikelen (bestaande uit decoratief materiaal dat gericht is op de paasdagen en de feestdagen in december).
1.14 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.15 bedrijfswoning
Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
1.16 beroepsuitoefening aan huis
Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, dat in een woning of bedrijfswoning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.17 bestaand
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
- bij gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
1.18 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.19 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.20 bijgebouw
Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.
1.21 bijzondere boom
Een als zodanig aangeduide boom, die is vermeld op de krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening vastgestelde lijst van bijzondere bomen.
1.22 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.23 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.24 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 bruto vloeroppervlakte
De gezamenlijke vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels, horeca of andere bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnruimte en overige dienstruimten, exlusief parkeervoorzieningen.
1.27 Conferentiecentrum
een bedrijf, gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van onder andere (informatie- en andere)bijeenkomsten, vergaderingen, congressen, conferenties en recepties, met ondergeschikt de daarbij behorende voorzieningen.
1.28 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.29 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.30 erkend archeoloog
Een door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen archeoloog die voldoet aan de door en krachtens de Monumentenwet gestelde kwalificaties en eisen.
1.31 folly
Een bouwwerk bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.
1.32 gebouw
Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.33 hoge archeologische verwachtingswaarde
Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten hoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarden en/of vondsten hoog is.
1.34 hoofdverblijf
- a. Het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
- b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.
1.35 hotel
een bedrijf, gericht op het verstrekken van logies, met ondergeschikt de daarbij behorende voorzieningen.
1.36 kas
Een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.
1.37 kavel
De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.
1.38 kwekerij
Een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.
1.39 middelhoge archeologische verwachtingswaarde
Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten middelhoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarden en/of vondsten middelhoog is.
1.40 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.41 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.
1.42 peil
Het gemiddelde afgewerkte bouwterrein dat aansluit aan de naar de weg dan wel openbare ruimte gekeerde gevel.
1.43 permanente bewoning
Gebruik als hoofdverblijf als bedoeld in de Wet GBA, waaronder wordt verstaan:
- a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet GBA bepaalde noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente en/of
- b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een hoofdverblijfbeschikt.
1.44 prostitutie
Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.
1.45 publieksgerichte dienstverlening
Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.
1.46 restaurant
een bedrijf dat zich richt op het verstrekken van etenswaren en dranken voor gebruik ter plaatse.
1.47 risicovolle inrichting
Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit.
1.48 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:
- a. seksbioscoop
Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - b. seksclub
Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht. - c. seksautomaat
Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - d. sekswinkel
Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker. - e. prostitutiebedrijf
Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.
1.49 teeltondersteunende voorzieningen
Voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen, zoals tunnel- en boogkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen en regenkappen.
1.50 tunnelkas
Een kas dan wel platglasconstructie van geringe hoogte, bestaande uit lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.
1.51 verblijfsgebied
Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.
1.52 verblijfsrecreatie
Recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen en/of recreatiewoningen.
1.53 verkoopvloeroppervlakte
Het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.
1.54 woning
Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.55 zonnecollector
Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 het bebouwingspercentage
De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.
2.5 de vloeroppervlakte
Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische bedrijven;
- b. natuurbeheer;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. in en/of uitritten;
- g. tuin en/of erf;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 17 en de regels voor de gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3, gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema:
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | 2,50 m | - van de bouwhoogtebepaling zijn bruggen uitgezonderd |
3.3 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 18 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels:
Artikel 4 Agrarisch - Kwekerij
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Kwekerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een kwekerij;
- b. detailhandel als nevenactiviteit in de vorm van verkoop van op het desbetreffende bedrijf gekweekte producten;
- c. detailhandel in de vorm van verkoop van producten behorende tot uitsluitend het basisassortiment van een tuincentrum ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum';
- d. beroepsuitoefening aan huis;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. in en/of uitritten;
- i. tuin en/of erf;
met de daarbij behorende bouwwerken.
4.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 18 en de regels voor de gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3, gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 4.3 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte/ inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels | |||
Bedrijfsgebouwen en overkappingen, met uitzondering van bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning | bouwvlak, met inachtneming van het bebouwingspercentage, ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte(m) en maximum bebouwingspercentage (%)' | de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven waarde | de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven waarde | - de afstand van op te richten kassen tot niet bij het bedrijf behorende woningen bedraagt ten minste 30 m | |||
Bedrijfswoningen | 700 m3 | 4 m | - binnen een bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan - voor het bepalen van de inhoud worden de deel, inpandige garages en bergingen meegeteld - de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 5 m | ||||
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen | 75 m2 | 3 m | 5 m | - situering minimaal 3 m achter de lijn, waarin de voorgevel van de bedrijfswoning is gebouwd (4.3) - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis dan wel voor niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis meegeteld - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis dan wel voor de niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis toegestaan - de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m | |||
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | - bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde voor teeltondersteunende voorzieningen | ||||||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak of voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 2 m; | |||||
- antenne-installaties | 15 m | ||||||
- bouwwerken voor teeltondersteunende voorzieningen | 1,5 m | - het buiten het bouwvlak oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor teeltondersteunende voorzieningen is uitsluitend toegestaan op 5 m van de perceelsgrens | |||||
- overig | 6 m |
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Bedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. een aannemersbedrijf met werkplaats, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf met werkplaats';
- 2. twee bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen';
- 3. beroepsuitoefening aan huis;
- 4. nutsvoorzieningen;
- 5. tuin en/of erf;
- b. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn niet bestemd voor:
- 1. bedrijven die krachtens artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen als bedoeld in artikel 41, lid 3, van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;
- 2. risicovolle inrichtingen;
- 3. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van:
- I. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van nijverheid en industrie, in ter plaatse vervaardigde goederen, niet zijnde detailhandel in textiel, schoeisel en lederwaren, voedings- en genotmiddelen en huishoudelijke artikelen;
- II. niet voor particulieren toegankelijke detailhandelsbedrijven die zich uitsluitend toeleggen op postorderactiviteiten en/of verkoop via Internet.
met de daarbij behorende bouwwerken en parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 17 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 5.3 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte/inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen, met uitzondering van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen | - bouwvlak, met inachtneming van een maximale inhoud van 700 m³ per bedrijfswoning | de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven waarde | de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven waarde | |
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen | 50 m² | bijgebouw: 3 m | bijgebouw: 5 m overkapping: 3 m | - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht (5.3b) - de afstand van bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m (5.3a) - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis meegeteld - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis toegestaan |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | tuinmeubilair: 3 m antenne-installatie: 15 m voor de uitoefening van het bedrijf noodzakelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 10 m overig: 2 m | de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de naar de straat of openbaar verblijfsgebied georiënteerde gevel(s) bedraagt ten hoogste 1 m |
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 5.2 bepaalde dat bijgebouwen bij de bedrijfswoning niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan mogen worden gebouwd, indien dit uit stedenbouwkundig oogpunt niet onaanvaardbaar is.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Bos
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos, struikgewas, hakhout en afschermende groenbeplanting;
- b. behoud, bescherming en versterking van het bos met de aldaar voorkomende landschaps- of natuurwaarden;
- c. fiets-, voet- en ruiterpaden;
- d. in- en uitritten;
- e. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende bouwwerken.
6.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 17 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | 2,50 m | - van de bouwhoogtebepaling zijn bruggen uitgezonderd |
6.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op de bescherming van het bos nadere eisen stellen aan de omvang en situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 24 opgenomen procedureregels van toepassing.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Gemengd
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. hotel met maximaal 160 kamers;
- b. conferentiecentrum tot een maximum van in totaal 2.500 m² bruto vloeroppervlakte(bvo);
- c. restaurant tot een maximum van in totaal 1.000 m² bruto vloeroppervlakte;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. fiets- en voetpaden;
- f. in- en uitritten;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. tuin en/of erf;
met de daarbij behorende bouwwerken, niet zijnde bedrijfswoningen.
7.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 17 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 7.3 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen en bijgebouwen | de ter plaatse van de aanduidingen 'maximum vloeroppervlakte; bruto (m2)' en 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' aangegeven waarde | de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven waarde | - er is maximaal één hoogte accent toegestaan. - het hoogte accent bevat een maximum oppervlakte van 10% van het totale maximum bebouwd oppervlak en een bouwhoogte van ten hoogste 22,50 meter. | |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | tuinmeubilair: 3 m antenne-installaties: 15 m speel- en klimtoestellen: 4 m (7.3) lichtmasten: 5 m vlaggenmasten: 6 m overig: 2 m |
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 7.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen van speel- en klimtoestellen tot een bouwhoogte van 6 meter, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld en dit voor de omringende woningen geen onevenredige hinder oplevert.
7.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. fiets- en voetpaden;
- c. hondenuitlaatplaatsen;
- d. nutsvoorzieningen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. extensief grondgebonden agrarisch medegebruik;
- g. in- en uitritten;
- h. vijvers, watergangen en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder begrepen speel- en klimtoestellen.
8.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 17 en de regels voor de gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 8.4 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | speel- en klimtoestellen 4 m kunstobjecten, waaronder follies 5 m overige 2,50 m | - van de bouwhoogtebepaling zijn bruggen uitgezonderd |
8.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op de verkeersveiligheid, het in het plan beoogde straatbeeld en de bescherming van het openbaar groen nadere eisen stellen aan de omvang en situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 24 opgenomen procedureregels van toepassing.
8.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 8.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen van speel- en klimtoestellen tot een bouwhoogte van 6 meter, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd en dit voor de omringende woningen geen onevenredige hinder oplevert.
Artikel 9 Verkeer - Spoorweg
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Spoorweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorwegen;
- b. wegen;
- c. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, waaronder in ieder geval begrepen ongelijkvloerse kruisingen, tunnels, bruggen, taluds, bermen en bermsloten, waterhuishoudkundige voorzieningen, geluidwerende voorzieningen en afschermingen.
9.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 17 en de regels voor de gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3, gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
gebouwen en overkappingen, niet zijnde gebouwen en overkappingen ten behoeve van een station | 3 m | van de bouwhoogtebepaling zijn tunnels uitgezonderd | ||
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | antenne-installaties: 15 m overig: 7 m |
Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied;
- b. wegen;
- c. in- en uitritten;
- d. vijvers, watergangen en overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. verkeersvoorzieningen;
- g. tuin;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 17 en de regels voor de gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 10.3 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
gebouwen en overkappingen | 3 m | 5 m | ||
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | antenne-installaties: 15 m speel- en klimtoestellen: 4 m (10.3) een entree-poort (bestaande uit zuilen in samenhang met bijbehorende erf- en terreinafscheiding): 4,50 m lichtmasten 5 m overig: 3,00 m |
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 10.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen van speel- en klimtoestellen tot een bouwhoogte van 6 meter, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld en dit voor de omringende woningen geen onevenredige hinder oplevert.
Artikel 11 Leiding - Gas
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 11.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van de leiding worden gebouwd.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 11.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf schriftelijk advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 12 Leiding - Hoogspanningsverbinding
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding.
12.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 12.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd.
12.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 12.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
Artikel 13 Leiding - Riool
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse riooltransportleiding.
13.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 13.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van de riooltransportleiding worden gebouwd.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 13.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming, indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 14 Waarde - Archeologie Hoog
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een hoge archeologischeverwachtingswaarde.
14.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. Behoudens het onder c bepaalde dient, bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m2, de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
- 4. de verplichting om na beëindiging van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
- c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 15 Waarde - Archeologie Middelhoog
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een middelhogearcheologische verwachtingswaarde.
15.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. Behoudens het onder c bepaalde dient, bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2, de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de vergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
- 4. de verplichting om na beëindiging van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
- c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 17 Algemene Bouwregels
17.1 Algemene regels
- a. De bebouwing dient te voldoen aan de maatvoerings- en overige aanduidingen en aan het bepaalde in het bij de desbetreffende bestemming behorende bebouwingsschema.
- b. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen bouwvlakken, tenzij in deze regels anders is bepaald.
- c. Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming.
- d. Daar waar volgens deze regels bebouwing is toegestaan, mag tevens ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat uitsluitend zijn toegestaan ruimten die een functionele eenheid vormen met de ter plaatse toegestane functies, zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen, alsmede fiets- en voetgangerstunnels.
- e. In afwijking van het in dit lid onder b bepaalde is, ter plaatse van de op de weg c.q. de openbare ruimte georiënteerde gevel, overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen toegestaan, waaronder in ieder geval begrepen een erker, luifel, balkon of bouwwerk ten behoeve van de hoofdingang, waarvan de diepte niet meer dan 1,20 m (met dien verstande dat voor een luifel een overschrijding is toegestaan tot een maximum van 100 m²) en de bouwhoogte niet meer dan 5,50 m bedraagt.
- f. Daar waar in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen mogen bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zowel binnen als buiten het bouwvlak, worden opgericht, met dien verstande dat -indien het gebouwenbetreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 4 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken, geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.
- g. Voor zover legaal gebouwde (delen van) bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde maten gelden de dan aanwezige maten, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel.
17.2 Afdekking van gebouwen
Artikel 18 Algemene Gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening geldt in ieder geval:
- a. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting;
- b. de permanente bewoning van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
- c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
- d. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
- e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
- f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- g. het verstoren van archeologische waarden buiten vlakken met de bestemmingen 'Waarde- Archeologie hoog' en 'Waarde - Archeologie middelhoog' door het uitvoeren van grondwerkzaamheden in het kader van de natuurontwikkeling, het aanleggen van leidingen en het waterbeheer dieper dan 0,50 m onder het maaiveld over een oppervlakte van ten minste 1.000 m², tenzij blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden verstoord, hetgeen moet blijken uit een (voor)onderzoek ter plaatse begeleid door een erkend archeoloog aan de hand van een voor dit onderzoek namens het bevoegd gezag op te stellen Programma van Eisen. Indien het (voor)onderzoek daartoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag op advies van de archeoloog besluiten zonodig een opgraving te laten plaatsvinden. Het (voor)onderzoek is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
Artikel 19 A-watergang
19.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'a-watergang' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het instandhouden van de A-watergang.
19.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'a-watergang' mogen, in afwijking van de aldaar voorkomende bestemming, uitsluitend bouwwerken ten dienste van het beheer van de A-watergang worden opgericht. Zie tevens de algemene Keur van het Waterschap.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 19.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de daar voorkomende bestemming(en), indien vooraf advies van de waterbeheerder is ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden.
19.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'a-watergang' nadere eisen stellen omtrent de situering en afmetingen van bouwwerken in verband met het waarborgen van de waterbergende functie van gronden.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 24 opgenomen procedureregels van toepassing.
19.5 Strijdig gebruik
Als strijdig gebruik geldt het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'a-watergang':
- a. voor teelten die mest en bestrijdingsmiddelen gebruiken, met dien verstande dat bestaandgebruik mag worden voortgezet;
- b. op een wijze die leidt tot het belemmeren van de tijdelijke berging van water.
Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.
19.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 20 Bijzondere Boom
20.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'bijzondere boom' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van bijzondere bomen.
20.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'bijzondere boom' dient de afstand van bebouwing tot het hart van de als zodanig aangewezen boom tenminste 10 meter te bedragen.
20.3 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 20.2 bepaalde ten behoeve van het verkleinen van de genoemde afstand tot ten minste 5 meter uit het hart van de boom, mits dit geen wezenlijke negatieve gevolgen heeft voor de boom.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 21 Milieuzone - Gebruik Bestrijdingsmiddelen
21.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - gebruik bestrijdingsmiddelen' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het beschermen van het woon- en leefmilieu van onder meer de naastgelegen bedrijfswoningen.
21.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 22 Algemene Afwijkingsregels
22.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:
- a. voor het afwijken van deze regels ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voorzover deze -indien het gebouwen betreft- inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
- b. ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte voor antenne-installaties, voor zover de bouwhoogte daarvan niet meer dan 40 meter bedraagt en deze bouwhoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik;
- c. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
- d. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
- e. voor het afwijken ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het planvoorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat van de inhoudsmaat voor (bedrijfs)woningen, het maximum aantal hotelkamers, het maximum brutovloeroppervlakte voor congres- en conferentieruimte en restaurants en het maximum vloeroppervlakte; bruto (m2) niet kan worden afgeweken;
- f. voor het plaatsen van jeugd-ontmoetingsplaatsen, mits de oppervlakte niet meer dan 20 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.
22.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in dit artikel is alleen mogelijk:
- a. voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- b. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten;
- c. bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 22.1 onder b voor een antenne-installatie met een bouwhoogte van niet meer dan 40 meter boven NAP: voor zover de antenne-installatie niet leidt tot een onaanvaardbare vermindering van de werking van de radar, blijkend uit een advies ter zake van de beheerder van de radar.
22.3 Aangrenzende percelen
Afwijken als bedoeld in lid 22.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de omgevingsvergunning kan worden voorkomen.
22.4 Bouwwerken onder het overgangsrecht
Het in lid 22.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 26 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
23.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:
- a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
- b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het planvoorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
- c. teneinde voor antenne-installaties een grotere bouwhoogte dan 40 meter toe te staan indien dat noodzakelijk is voor het beoogde gebruik, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 60 meter mag bedragen.
23.2 Voorwaarden voor wijziging
Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit artikel mag alleen plaatsvinden voor zover:
- a. het in het plan beoogde stedenbouwkundig / landschappelijke beeld niet onevenredig wordt aangetast;
- b. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
- c. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
- d. er geen onevenredige (milieu)hinder voor de omgeving ontstaat;
- e. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
- f. geen belemmeringen optreden als gevolg van het groepsrisico (in het kader van externe veiligheid) dat van toepassing is op de A50;
- g. er, indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt overschreden;
- h. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.
Artikel 24 Algemene Procedureregels
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden gedurende twee weken, na publicatie van het voornemen tot het stellen van nadere eisen in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 25 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht Bouwwerken
26.1 Overgangsrecht
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
26.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
26.3 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 27 Overgangsrecht Gebruik
27.1 Overgangsrecht
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
27.2 Ander strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
27.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
27.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 28 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Barnewinkel.
Vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn
d.d. 21 maart 2013 nr. 18-2013
Mij bekend,
De griffier,
Namens hem:
John de Meij
manager Team Omgevingsrecht & Advies
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In 2006 is voor de locatie De Barnewinkel een structuurschets (bijlage 1 bij deze toelichting) opgesteld naar aanleiding van de ontwikkelingen in dit gebied. Het idee is om het gebied De Barnewinkel om te vormen tot een stadslandgoed waarin een transferium (en carpoolplaats), kantoren en een multifunctioneel complex (MFC) met hotel/vergaderfaciliteiten/food court/business units etc. een plaats krijgen.
Het landgoed gaat deel uitmaken van de groene wig Zonnehoeve, één van de groene wiggen die vanuit de stad tot in het buitengebied ten oosten en zuiden van Apeldoorn reiken. De komst van een nieuw stadslandgoed biedt de kans om de oostelijke ingang van Apeldoorn een visitekaartje te laten worden voor de stad. Tegelijk krijgt de wijk Groot Zonnehoeve, die tussen de Zutphensestraat en de spoorlijn naar Zutphen wordt gebouwd, een fraaie afronding.
Voor de kantoorlocatie heeft Agrifirm Group BV bij de gemeente Apeldoorn kenbaar gemaakt dat zij graag in De Barnewinkel haar hoofdkantoor wil vestigen. Hiervoor is inmiddels een bestemmingsplan opgesteld en de bouw is inmiddels gereed.
Daarnaast is er sprake van de ontwikkeling van een transferium en een carpoolplaats. Deze worden mogelijk gemaakt met het reeds onherroepelijke bestemmingsplan 'De Voorwaarts'.
1.1.1 Het initiatief
Onderhavig bestemmingsplan maakt een multifunctioneel complex, als onderdeel van het stadslandgoed als groter geheel, mogelijk. Dat wil zeggen een brede gemengde functie met onder andere de mogelijkheden voor een hotel, vergaderfaciliteiten (congres/conferentiefunctie), een foodcourt (zelfstandig restaurant) in een landgoed achtige setting met een statige laan als entree.
1.1.2 De omliggende gronden
De plangrens gaat verder dan uitsluitend de gronden voor het multifunctionele complex inclusief de laan. Het geldende bestemmingsplan voor de omliggende gronden is sterk verouderd. Omliggende gronden worden dan ook meegenomen om zo tijdig te kunnen worden voorzien van een actuele bestemmingsplanregeling. Hierbij is het goed om een drietal locaties, die zijn gesitueerd binnen deze gronden, expliciet toe te lichten. Dat gebeurt hierna.
Bedrijventerrein
De omliggende gronden zijn in eerste instantie meegenomen in het voorontwerpbestemmingsplan omdat werd gedacht aan uitbreiding van de mogelijkheden om daar een kleinschalig bedrijventerrein te realiseren (ten (zuid)westen van Woudhuizermark 100). De verwachting is dat deze ontwikkeling niet binnen de planperiode plaats zal vinden en is daarom in het (ontwerp)bestemmingsplan niet langer opgenomen. Voor deze gronden wordt aangesloten bij de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan.
De Felua-groep
Binnen het plangebied bevinden zich ook eigendommen van de Felua-groep (reïntegratie en arbeidsontwikkeling). Op korte termijn zullen vanuit het rijk veranderingen worden doorgevoerd met betrekking tot de taken van de Felua-groep. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan de samenvoeging van diverse regelingen Wsw, Wwb en Wajong. Hetgeen betekent dat de Felua-groep extra wettelijke taken krijgt toebedeeld om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te helpen reïntegreren. Om deze taken uit te kunnen voeren is onderzocht in hoeverre bestaande locaties beter benut kunnen worden voor scholing, het opdoen van praktijkervaring etc. Felua-groep heeft haar visie aan de gemeente kenbaar gemaakt. De plannen zijn er op gericht om in een kleinschalige opzet met een specifiek karakter te komen tot agrarische activiteiten met ondergeschikte verkoop van agrarische en aanverwante producten, kleinschalige horeca- en onderwijsruimte voor het verder professioneel ontwikkelen van mensen uit de doelgroepen op het gebied van groen- en technisch onderhoud. Aanpassing van de bebouwing maakt deel uit van het onderzoek. Op dit moment zijn de consequenties hiervan nog niet voldoende concreet om in het kader van onderhavige bestemmingsplan mee te kunnen liften. Voor deze gronden wordt aangesloten bij de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan. Door de gemeente is ambtelijk aangegeven voor het initiatief van de Felua-groep in te willen zetten op een separate procedure. Daarbij is er de bereidheid om in dat kader constructief mee te zoeken naar een optimale ruimtelijke vertaling. Aard en schaal van nieuwe initiatieven dienen door de gemeente als kansrijk te worden beoordeeld alvorens over te kunnen gaan tot een separate plan herziening. De ontwikkelingsrichting van dit gebied tot Stadslandgoed biedt hiervoor aanknopingspunten.
Woudhuizermark 100/104
De gronden van het bedrijf aan de Woudhuizermark (nummer 100/104) centraal in het plangebied zijn ook meegenomen. Dit in verband met de sterke relatie met omliggende gronden die geactualiseerd moeten worden en om te voorkomen dat gronden met dezelfde eigenaar in verschillende bestemmingsplannen komt te liggen. Voor deze gronden wordt aangesloten bij de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan.
De toelichting richt zich voornamelijk op de ontwikkeling van het MFC. Voor de overige gronden binnen het plangebied wordt voor de nieuwe regels aansluiting gezocht bij de vigerende rechten en is de onderbouwing dan ook verhoudingsgewijs beperkter.
1.2 Ligging En Begrenzing
De planlocatie ligt in het oosten van de stadskern Apeldoorn. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Zutphensestraat, het terrein van Agrifirm en het transferium. Aan de oostzijde door de (oprit naar de) A50 en aan de westzijde door de bestaande straat Barnewinkel. Aan de overzijde van de straat Barnewinkel ontwikkelt zich Zonnehoeve en aan de zuidzijde wordt het plan begrensd door de woonwijk De Maten. In figuur 1.1 is de locatie gevisualiseerd. De gronden binnen de plangrenzen worden grotendeels geactualiseerd. Het MFC wordt gemarkeerd door de rode vlek in de afbeelding, voor die gronden is sprake van een ontwikkelingsgericht karakter binnen onderhavige bestemmingsplan.
figuur 1.1: locatie plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
De locatie De Barnewinkel heeft in het geldende bestemmingsplan - het Uitbreidingsplan in Hoofdzaak - de bestemming 'Agrarische bedrijven, klasse B'. Op gronden met genoemde bestemming mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van een land- en tuinbouwbedrijf, veehouderij, pluimveehouderij en fruitteelt, met bijbehorende woning. Het realiseren van een multifunctioneel complex past niet binnen deze bestemming.
1.4 Werkwijze En Opzet Van De Toelichting
In hoofdstuk 2 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. De bestaande situatie wordt vervolgens in hoofdstuk 3 beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de nieuwe situatie weergegeven. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid beschreven, waarbij aandacht wordt geschonken aan de financiële haalbaarheid, de milieutechnische randvoorwaarden en de planologische randvoorwaarden. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 een toelichting gegeven op de regels.
2 Beleidskader
2.1 Structuurvisie Infrastructuur En Ruimte
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een nieuwe structuurvisie opgesteld Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". Deze is in werking getreden op 17 december 2011. Hierna wordt kort de doelstelling van dit nieuwe beleid samengevat.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om die nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De financiële middelen zijn de komende jaren beperkt en private investeerders zijn terughoudender. Hierdoor vertragen projecten, worden deze heroverwogen of zelfs gestopt. Daarnaast werkt de huidige wijze van financiering van gebiedsontwikkeling niet meer. Nieuwe verdienmodellen en andere kostendragers zijn nodig om gebiedsontwikkeling weer van de grond te krijgen. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid & veiligheid om rijksbetrokkenheid.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
Voor zover er raakvlakken zijn tussen de inhoud van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de onderhavige ontwikkeling Barnewinkel, moet worden vastgesteld dat de ontwikkeling past binnen de Structuurvisie (die overigens als uitgangspunt kent om het ruimtelijke beleid meer over te laten aan provincies en gemeenten). In dat kader kan er op worden gewezen dat de Structuurvisie ruimte wil bieden aan initiatieven vanuit de markt. Beoogd wordt de concurrentiekracht van ons land te vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. De onderhavige ontwikkeling van een multifunctioneel complex in de Barnewinkel past binnen deze aan de Structuurvisie ten grondslag liggende gedachte.
Verder kan erop worden gewezen dat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte de ladder voor duurzame verstedelijking is geïntroduceerd. Voor de toepassing van de ladder heeft het rijk de 'Handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' ontwikkeld. Op basis van deze Handreiking luidt de conclusie dat de ontwikkeling Barnewinkel ook in dit opzicht past binnen de Structuurvisie. Immers, de ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte en de ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied waardoor er een optimale benutting plaatsvindt van de ruimte in stedelijk gebied.
2.2 Provinciaal Beleid
Provinciale structuurvisie (voorheen: Streekplan Gelderland 2005)
Het Streekplan Gelderland 2005 (vastgesteld op 29 juni 2005) is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Naast het generieke beleid, het beleid dat geldt voor de gehele provincie, wordt in het streekplan dan ook uitvoerig ingegaan op het regiospecifieke beleid.
Generiek beleid
Hoofddoel van het streekplanbeleid is het scheppen van ruimte voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak. Om krachtige steden en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'. Bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Bundeling in Gelderland heeft met name de volgende doelen:
- handhaving/versterking van de economische en culturele functie van de steden;
- behoud/versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen;
- optimale benutting van infrastructuur, kansen voor openbaar vervoer en fietsgebruik.
In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor zijn nodig:
- een verhoging van de kwaliteit van de leefomgeving en openbare ruimte door fysieke aanpassingen;
- het oplossen en voorkomen van milieuproblemen en -knelpunten door een duurzame planontwikkeling;
- door kwalitatief woonbeleid bevorderen dat woonmilieus en de kwaliteit van de woningen aansluiten op de vraag van de inwoners;
- intensivering van het stedelijk grondgebruik, maar wel met behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met open ruimten daarbinnen.
Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is dat de gemeenten -samenwerkend in regio's- voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. Dit is vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma. Het aanbod aan woningen en woonmilieus moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners. Om deze reden bevordert de provincie vooral de realisatie van woningen voor ouderen en starters en van de woonmilieus centrum-stedelijk en landelijk wonen. Voorts wil de provincie een versnelling bevorderen van herstructurering en transformatie van bestaand bebouwd gebied, het aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie, het vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken en het versterken van verscheidenheid en identiteit.
De sociaal-culturele infrastructuur is een bepalende factor voor de kwaliteit van de samenleving. Uitgangspunt is om bij ruimtelijke inrichtingsplannen ook voorzieningen te realiseren die nodig zijn om een goede sociaal-culturele infrastructuur in stand te houden of op te bouwen. Functies moeten zo worden gesitueerd ten opzichte van aanwezige voorzieningen dat deze bereikbaar zijn en er voldoende draagvlak voor blijft bestaan.
Zowel in nieuw als in bestaand bebouwd gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Het water in de stad wordt met het omringend watersysteem als één geheel beschouwd. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel worden voorkomen.
Regiospecifiek beleid: de Stedendriehoek
Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is het streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Voor de regio Stedendriehoek refereert het streekplan dan ook sterk aan het structuurbeeld uit de regionale structuurvisie Stedendriehoek 2030.
Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidend principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk. Het overgrote deel van de woningbouwopgave ligt in de steden Apeldoorn, Zutphen en Deventer. Het regionale programma voor wonen en werken moet zoveel mogelijk gebundeld en gekoppeld aan knooppunten van infrastructuur worden gerealiseerd in het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. De verstedelijkingsopgave is zowel gericht op inbreiden binnen de steden als uitbreiden buiten de steden.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
In december 2010 is de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld door Provinciale Staten. De verordening vormt een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat.
De verordening hanteert, net als het streekplan, het beleid dat de nieuwbouw voor wonen en werken voor het overgrote deel binnen het bestaand bebouwd gebied, binnen de woningbouwcontour en zoekrichting van woningbouw van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen, binnen de zoekzones bedrijventerreinen van de Stadsregio Arnhem-Nijmegen en binnen de zoekzones wonen en werken plaatsvindt.
De vestiging van het MFC in De Barnewinkel vindt plaats binnen bestaand bebouwd gebied conform de beleidskaart behorende bij de Ruimtelijke Verordening Gelderland (zie figuur 2.1.). Daarnaast is het een ideale vestigingslocatie voor een MFC. De Barnewinkel ligt direct aan de A50. De vestiging van het MFC in de Barnewinkel sluit hiermee aan op bovengenoemd provinciaal beleid.
Figuur 2.1: Ruimtelijke Verordening Gelderland
2.3 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
In 2007 heeft de gemeenteraad de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 vastgesteld als intergemeentelijk structuurplan. In deze structuurvisie zijn de gemeenschappelijke ambities vastgelegd voor het bundelingsgebied: het gebied binnen de denkbeeldige lijn rondom de steden Apeldoorn, Deventer en Zutphen.
Als basis voor de structuurvisie is een duurzaam ruimtelijk structuurbeeld ontwikkeld voor de lange termijn 2030. Dit ruimtelijk structuurbeeld laat zien hoe de betrokken partners van de Stedendriehoek willen omgaan met de ruimtelijke ontwikkeling van het bundelingsgebied van de Stedendriehoek. Centraal staat: bundelen en concentreren van het stedelijk ruimtegebruik in en om de bestaande steden en dorpen.
De locatie Barnewinkel is een zichtlocatie aan één van de stedelijke invalswegen van Apeldoorn. Vestiging aan de A50 is voor een MFC uitermate geschikt.
2.4 Structuurplan Stedelijk Gebied
In februari 2002 heeft de gemeenteraad het structuurplan voor het stedelijk gebied vastgesteld. In het structuurplan zijn de ambities van de stad voor de langere termijn (tot 2020) geformuleerd.
Het is de ambitie van Apeldoorn in de komende periode verder uit te groeien tot centrumstad binnen de regio Stedendriehoek. Dat werkt naar twee kanten: enerzijds het leveren van een bijdrage aan de opvangfunctie van de stad voor de groei van de regionale bevolking en de regionale werkgelegenheid. Anderzijds meer uitstraling van de stad door meer en betere regionale voorzieningen en attracties.
Het structuurplan gaat uit van het concept van de complete stad. In de complete stad horen naast intensief gebruikte stedelijke ruimte ook openbare ruimte van hoge kwaliteit en speel- en recreatieruimte thuis. Compacte stedelijke toevoegingen zullen vooral in en om het centrum en de stadsdeelcentra een plek krijgen. Daardoor wordt niet alleen het draagvlak voor de voorzieningen aldaar vergroot, maar kan ook elders, bijvoorbeeld in ruimer opgezette woonwijken, ruimte gespaard blijven. Een MFC op de gedachte locatie past binnen de hiervoor geformuleerde uitgangspunten.
Figuur 2.2: structuurplankaart
2.5 Ontwerp Structuurvisie 2030
Deze structuurvisie (ontwerp heeft terinzage gelegen van 6 december 2012 tot en met 16 januari 2013) geeft een doorkijk richting 2030 en vervangt de structuurvisie stedelijk gebied uit 2002 en de structuurvisie voor het landelijk gebied uit 1993. Andere (meer specifieke) structuurvisies en sectornota's blijven van kracht, met dien verstande dat bij eventuele strijdigheden met de structuurvisie 2030, laatstgenoemde structuurvisie voorrang heeft.
Deze structuurvisie zet in op de verdere ontwikkeling van Apeldoorn als Buitenstad en wil zoveel mogelijk (beleids)ruimte bieden voor initiatieven die hieraan bijdragen. Het bieden van ruimte is dus niet vrijblijvend: initiatieven moeten bijdragen aan de kwaliteit van de Buitenstad. We bieden daarmee ruimte binnen kaders. Elk initiatief moet passen bij de Buitenstad.
Uitgangspunten van de structuurvisie 2030 zijn vooral dat (beleids)ruimte wordt geboden aan initiatieven uit de markt en dat initiatieven ook worden omarmd, zij het binnen bepaalde kaders. Een ontwikkeling die landschappelijk goed is ingepast, een bijdrage levert aan de voorzieningenstructuur van Apeldoorn en goed bereikbaar is, past binnen de filosofie van deze structuurvisie. Bovendien sluit de ontwikkeling van een multifunctioneel complex in de Barnewinkel goed aan bij twee van de ambities uit de structuurvisie: toeristisch toplandschap en veelzijdige economie.
2.6 De Groene Mal
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Figuur 2.3: kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de directe woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
Het plangebied is onderdeel van de groene wig Zonnehoeve. Deze groene wig leidt van de westzijde van het spoor naar Deventer via Omnisport, de nog te bouwen woonwijk Groot Zonnehoeve en De Barnewinkel naar Het Woudhuis, het landgoed ten oosten van de A50.
Aan de westelijke zijde van de snelweg wordt het stadslandgoed Barnewinkel ontwikkeld. Aan de oostelijke zijde van de rijksweg A50 ligt het landgoed Het Woudhuis. Door aan beide zijden van de snelweg eenzelfde landschapstype te ontwikkelen, wordt de snelweg een minder harde begrenzing van de stad.
Het MFC is onderdeel van dit stadslandgoed. Door een stevig groen raamwerk te maken van lanen, boomgroepen en bosstroken wordt een kader gevormd waarbinnen verschillende gebouwde ontwikkelingen, waaronder het kantoor, een plaats vinden.
2.7 Waterbeleid
2.7.1 Europees beleid
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) in werking getreden. De KRW geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:
- Aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed;
- Verbetering van het aquatisch milieu wordt bereikt, onder andere door een forse vermindering van lozingen en emissies;
- Duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
- Er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Voor de KRW zijn ecologische èn fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang en/of het beschermingsniveau van het grondwater. De KRW heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor bijvoorbeeld riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijk beleid.
2.7.2 Nationaal beleid
2.7.3 Provinciaal beleid
2.7.4 Waterbeheersplan Veluwe
Waterschap Veluwe is in zijn beheersgebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding en de waterkering. Het waterbeheersplan geeft de strategische visie op de waterschapstaken uitgewerkt in concrete doelen en een uitvoeringsstrategie. De doelen vloeien voort uit Europese, nationale en provinciale wet- en regelgeving. Zeven stroomgebiedsuitwerkings-plannen (SUP's) vormen het vertrekpunt van het nieuwe waterbeheersplan. Ze vormen de basis voor het beleid tot en met 2010. Het jaar 2015 is een markant ijkpunt. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel en in de Kaderrichtlijn Water is bepaald dat in dat jaar het watersysteem op orde moet zijn.
Apeldoorn is gelegen in vijf SUP's:
- Apeldoorns kanaal – Grift;
- Noordelijke IJsselvallei;
- Zuidelijke IJsselvallei;
- Harderwijk Nunspeet;
- Ermelo- Putten.
Waterschap Veluwe maakt in de SUP's, kenbaar waar werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. In ieder SUP staan de doelen beschreven voor het betreffende deelstroomgebied, alsmede de bijbehorende soorten maatregelen. Kortom: wat gaat het waterschap waar doen, op welke manier en wanneer? Het opstellen van de SUP's heeft plaatsgevonden samen met inwoners, mede-overheden en belangenorganisaties. De doelen in de plannen vloeien voort uit Europese, Nationale en provinciale wet-, regelgeving en beleid.
De soorten maatregelen om deze doelen te bereiken zijn in dit SUP genoemd; ze zijn echter nog niet concreet. Ze geven een indicatie over hoe en wanneer Waterschap Veluwe de doelen wil bereiken. Hierbij is een mate van flexibiliteit gewenst. Over deze soorten maatregelen en de uitvoeringsperiode is inspraak geweest.
2.7.5 Gemeentelijk beleid
2.8 Beleidsvisie Externe Veiligheid
De gemeente Apeldoorn wil haar burgers en bedrijven een veilige leef- en werkomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Apeldoorn het externe veiligheidsbeleid geformuleerd.
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich zowel voor bij risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en beleidsnota's, onder andere in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Invulling geven aan deze wettelijke verplichtingen vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Apeldoorn aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen, bij het nemen van besluiten.
Risicosituatie gemeente Apeldoorn
De gemeente Apeldoorn kent voor wat betreft het BEVI 37 risicobronnen. Enkele risicoveroorzakende inrichtingen bevinden zich op de bedrijventerreinen van de gemeente Apeldoorn, maar het merendeel bevindt zich verspreid over het grondgebied van de gemeente en zijn dus niet specifiek te herleiden tot één of meer industriegebieden. In de gemeente Apeldoorn is geen spoorwegemplacement aanwezig, er wordt niet gerangeerd met goederen
Uitgangspunten en gebiedsgerichte ambities gemeente Apeldoorn
Voor het plaatsgebonden risico in bestaande situaties geldt, dat deze moet voldoen aan de wettelijke grenswaarden.
In de bestaande situatie zijn er geen overschrijdingen van de oriënterende waarde van het groepsrisico aanwezig. Toename van de personendichtheid groter dan 1 x oriënterende waarde wordt voorkomen; opvullen van de personendichtheid tot 1 x oriënterende waarde is toegestaan.
De uitgangspunten voor het basisniveau externe veiligheid voor nieuwe situaties in woon- en gemengde gebieden zijn dat de realisering van een risicobron met externe veiligheidsconsequenties niet mogelijk is. De realisatie van een beperkt kwetsbaar object is gemotiveerd mogelijk tot 1x de oriënterende waarde.
2.9 I-cultuur
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidskaart doet op perceelsniveau een uitspraak over de trefkans van archeologische resten. De trefkans kent drie gradaties:
- Hoge trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
- Gemiddelde trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is archeologisch bureauonderzoek verplicht, afhankelijk van de uitkomsten kan veldonderzoek verplicht worden. Gestreefd wordt naar behoud van archeologische waarden.
- Lage trefkans: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een archeologische quick-scan vereist, afhankelijk van de resultaten wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Behoud van archeologische waarden wordt aanbevolen.
Cultuurhistorische beleidskaart
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
- Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
- Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
- Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
2.10 Beleidsnota Hoogbouw Ruimte Door Hoogte
In oktober 2008 is de beleidsnota hoogbouw vastgesteld. Deze nota geeft de koers aan voor hoogbouw in Apeldoorn. De nota heeft alleen betrekking op gebouwen hoger dan 25 m in het stedelijk gebied van Apeldoorn. De voorgenomen ontwikkeling beschikt over een maximale bouwhoogte van 16 meter met accenten tot 22,50 meter bouwhoogte en blijft daarmee onder de hiervoor genoemde maat en desbetreffende beleid is dan ook niet van toepassing op deze ontwikkeling.
2.11 Welstandsbeleid
Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.
In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
Voor het stadslandgoed De Barnewinkel is gebiedsgericht welstandsbeleid in de vorm van een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit gebiedsgerichte welstandsbeleid is inmiddels onderdeel geworden van de Welstandsnota, hetgeen het toetsingskader vormt voor het bouwplan behorende bij onderhavige initiatief.
2.12 Duurzaamheidsbeleid
De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de Gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in de nota's 'Apeldoorn Duurzaam, zo doen we dat hier', in de Woonvisie 2010, in het MOP 2005-2009 en in diverse collegebesluiten, waaronder die over het BANS-klimaatprogramma. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het besluit van de gemeenteraad om als stad energieneutraal te zijn in 2020.
Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energieinfrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, ondermeer door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang.
De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota 'Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015'. Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.
In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregels die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet.
Op grond van doelstellingen uit het Gelders Milieubeleidsplan en het Gelderse Grote Steden Ontwikkelingsbeleid heeft de provincie met gemeenten, waaronder Apeldoorn, afspraken gemaakt over duurzaamheid.
Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.
2.13 Hotelbeleid
Apeldoorn wordt alsmaar aantrekkelijker voor toeristen, zowel in de stad als op de Veluwe verblijven veel mensen. Dat zijn niet alleen kampeerders of mensen die een huisje huren, ook de hotels in stad en ommeland zijn goed bezet. In de kadernota toerisme 2004-2007 'Ontmoeten in Apeldoorn' (vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Apeldoorn) ( zie bijlage 2) staat aangekondigd dat er criteria en contouren geschetst zullen worden om hotelinitiatieven vanuit de markt te kunnen beoordelen. Hierop is in 2006 de gemeentelijke contourennota 'Welkom in Apeldoorn' (zie bijlage 3) opgesteld. Met deze contourennota, die ziet op de periode tot en met 2010, is beoogd een leidraad op te stellen voor zowel initiatieven uit de markt als voor gemeentelijk handelen. Het karakter van een leidraad maakt dat voor concrete plannen maatwerk vereist is, waarbij marktwerking een leidend begrip is. De contourennota bevat bijvoorbeeld geen locaties waar hotelontwikkelingen mogelijk zijn. Ook in kwantitatieve zin stelt de contourennota geen limiet aan het aantal nog toe te voegen hotelkamers.
De periode waarop de kadernota en de contourennota in eerste instantie betrekking hadden, zijn inmiddels voorbij. Er is in het kader van onderhavige bestemmingsplan niet voor gekozen om de contourennota voor een nieuwe periode vast te stellen. Dit houdt verband met de opdracht van de gemeenteraad 'Agenda voor herstel'. Hierin geeft de gemeenteraad aan vast te houden aan de koers van 'de andere overheid'. Hetgeen inhoudt dat in het algemeen het beleid wordt gevoerd dat gericht is op het bieden van ruimte voor nieuwe initiatieven en het omarmen van die initiatieven. Met het oog op dit beleid is inmiddels ook de ontwerp-structuurvisie 2030 opgesteld, waarop in paragraaf 2.5 is ingegaan.
Wel is vastgesteld dat de ontwikkeling van een multifunctioneel complex in de Barnewinkel voldoet aan de contourennota. Zo wordt met de ontwikkeling een aantrekkelijk en onderscheidend aanbod gecreëerd, dat getuigt van inzicht in de markt. De locatie Barnewinkel is voor een ontwikkeling als deze uitstekend geschikt: gelegen in een stadslandgoed en zeer goed bereikbaar (nabij een op- en afrit van de A50). Het hotel (in combinatie met de andere functies) heeft niet alleen een toegevoegde waarde voor de verdere totstandkoming van het stadslandgoed Barnewinkel, maar ook voor de bestaande markt van hotels.
3 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving
3.1 Historie
Op de kaart van 1846, toen Apeldoorn nog een dorp was waar vanuit alle richtingen wegen naar toe lopen, is rond de Zutphensestraat een gevarieerd maar vooral leeg landschap zichtbaar. Aan weerszijden van de kaarsrechte weg ligt het Apeldoornsche Bosch. Rondom liggen met houtwallen omgeven velden, bouwlanden en heides. Langs de zuidelijke bosrand bevindt zich een meertje in drassige gronden waarvandaan beekjes in oostelijke richting stromen. Oostelijker is een mozaïek te zien van lanen, bospercelen en velden, temidden waarvan enkele landhuizen liggen.
Aan het begin van de 20e eeuw is het merendeel van de gronden ten behoeve van de landbouw verkaveld. De spoorlijn richting Zutphen is aangelegd. Dwars op het spoor is De Barnewinkel, een verbindingsweg tussen de Zutphenseweg en de Traandijk, aangelegd. Her en der zijn boerenhoeves gebouwd. In het Apeldoornsche Bosch is een gesticht gevestigd. In de jaren 70 van de 20e eeuw is de A50 aangelegd. De snelweg heeft het dorp, dat stad is geworden, met de buitenwereld verbonden, via de Zutphensestraat takt Apeldoorn Oost op het snelverkeer aan. Tegelijk werpt de weg een barrière tussen de landgoederenstrook en Apeldoorn op. Het gesticht in het bos is vervangen door 's Heerenloo, een inrichting voor mensen met een verstandelijke beperking. Op het gebied langs De Voorwaarts en De Barnewinkel na is Apeldoorn tot aan de A50 volgebouwd.
3.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het plangebied kan als stadsrand gekenschetst worden: oud en nieuw liggen er gebroederlijk naast elkaar. De als radialen uitwaaierende Zutphensestraat en spoorlijn kaderen het gebied in, het bos van de instelling 's Heerenloo torent hoog boven de omgeving uit. Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels onbebouwd en doet voornamelijk dienst als grasland en maïsland. In het plangebied zitten verder nog twee kwekerijen waarbij de meest noordelijke (Barnewinkel 13) ook een verkoopfunctie heeft terwijl de meer zuidelijke kwekerij aan de Woudhuizermark zich puur richt op het kweken. Tevens zit er nog een bedrijfsfunctie midden in het plangebied, in de vorm van een aannemer met twee bedrijfswoningen. De gronden ten zuid/oosten van de aannemer zijn na de totstandkoming van de structuurschets Stadslandgoed de Barnewinkel gedurende een bepaalde periode aangemerkt als potentiële ontwikkelingslocatie voor bedrijven. De verwachting is dat deze ontwikkeling niet binnen de planperiode plaats zal vinden en wordt daarom nu nog niet meegenomen. Vooralsnog wordt deze locatie conform huidige – agrarische- bestemming in het onderhavige bestemmingsplan opgenomen.
3.3 Groenstructuur
Het gebied is in het beleidsplan De Groene Mal tot onderdeel van de groene wig Zonnehoeve benoemd. De Groene Mal legt een aantal belangrijke bestaande en nieuw te ontwikkelen groene hoofdlijnen voor de stad Apeldoorn vast. Voor de oostzijde van de stad zijn groene wiggen aangewezen die vanuit de woonwijken rondom het centrum tot in het buitengebied reiken. De wiggen geven lucht aan Apeldoorn Oost, ze begeleiden het langzaam verkeer op aangename wijze door de stad en naar buiten. De groene wig Zonnehoeve leidt van de westzijde van het spoor naar Deventer via Omnisport, de in aanbouw zijnde woonwijk Groot Zonnehoeve en De Barnewinkel naar Het Woudhuis, het landgoed ten oosten van de A50. Aan de oostzijde worden de groene wiggen via De Wetering met elkaar verbonden.
3.4 Kabels En Leidingen
Door de planlocatie lopen:
- 1. een hogedruk- aardgastransportleiding met een diameter van 12 inch, een werkdruk van 40 bar, een wanddikte van 7,1 mm en een diepteligging van circa 1,5 meter;
- 2. een hoogspanningslijn aanwezig met een indicatieve zone van 80 m aan weerszijden van de lijn. De berekende specifieke zone bedraagt 97 meter aan de westkant en 99 meter aan de oostkant van de lijn; (de zones worden in paragraaf 5.1.7 Elektromagnetische velden nader verklaard)
- 3. een rioolleiding.
Figuur 3.1 kabels en leidingen in het plangebied
4 Ruimtelijke En Functionele Opzet
Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied weer.
4.1 Groenstructuur
Uitgangspunt zoals geschetst in de Structuurschets De Barnewinkel (bijlage 1) is een flexibele en groene inrichting. De ontwikkeling op het plangebied maakt onderdeel uit van de ontwikkeling van Stadslandgoed Barnewinkel.
Het gebied Stadslandgoed Barnewinkel maakt onderdeel uit van de Groene Wig Zonnehoeve, die het stedelijk gebied van Apeldoorn in oostwest-richting verbindt met het buitengebied. Uitgangspunt is een landschappelijk raamwerk te realiseren dat ruimtelijk en functioneel aansluit op de groene wig in Zonnehoeve. In landschappelijk en thematisch opzicht sluit het gebied aan op de landgoederenzone. De basis hiervoor vormen de al aanwezige bospartijen en lanen. Door deze uit te breiden tot een raamwerk ontstaat in samenspel met de nieuw toe te voegen bebouwing de 'ingrediënten' voor een nieuwe buitenplaats; een stadslandgoed.
Figuur 4.1 Relatie Zonnehoeve, Stadslandgoed en Groene Wig
Door een stevig groen raamwerk te maken van lanen, boomgroepen en bosstroken wordt uitwerking gegeven aan de groene wig en worden de gebouwde ontwikkelingen landschappelijk ingepast. Het raamwerk van opgaande beplanting vormt een aantal groene kamers, waarbinnen bestaande bebouwing en nieuwe ontwikkelingen worden opgenomen. Uitgangspunt is dat het landschappelijk raamwerk de bebouwing een stevige groene omkadering geeft; bosstroken en lanen vormen de achtergrond voor de gebouwen, bij de entree, langs de snelweg en op de kavels geven boomgroepen diepte aan het terrein en begeleiden het zicht op de bebouwing. Ook worden (nieuwe) niveauverschillen op het terrein ingezet als middel om gebouwen en hun parkeervoorzieningen landschappelijk in te passen. Ten oosten van 's Heerenloo wordt een nieuwe bosstrook aangeplant die de overgang vormt tussen het instituut en het nieuwe landgoed en rugdekking biedt aan de nieuwe bebouwing.
De bossages afgewisseld met open ruimtes geven zicht in het gebied. De snelweg, die hier op maaiveld ligt, komt daarmee middenin de grotere landgoederenreeks te liggen en vormt geen beëindiging maar een doorsnijding van het gebied.
De Zutphensestraat vormt één van de hoofdentrees van Apeldoorn. Vanaf deze straat/het viaduct is de entree van het landgoed met het multifunctionele complex, mede door de hogere ligging, direct zichtbaar. Het landschap draag daarmee bij aan een markante ingang van Apeldoorn.
4.2 Bebouwing
Naast de inzet van landschappelijke middelen, wordt het landgoed ook met gebouwde elementen vormgegeven. Het landgoed bevat een hoofdgebouw en een bijgebouw. De hiërarchie tussen bijgebouw en hoofdgebouw is afleesbaar aan de positie van de gebouwen op het landgoed en aan de geringere omvang van het bijgebouw ten opzicht van het hoofdgebouw.
Het hoofdgebouw is het multifunctionele complex, dat komt te liggen aan de oprijlaan die aangesloten wordt op de Zutphensestraat.
Figuur 4.2 Oprijlaan van het Stadslandgoed
Het bijgebouw wordt gevormd door het kantoor van Agrifirm, waarvoor reeds een bestemmingsplan is opgesteld. Ook overige gebouwde elementen refereren aan elementen van een landgoed: een fietsenstalling/wachthuisje bij de carpoolstrook wordt een 'folly', de entree van het landgoed een 'poort'.
Ten behoeve van de evenementenfunctie (Americahal/Omnisport) zoals opgenomen in bestemmingsplan De Voorwaarts wordt op het aangrenzende terrein een transferium gerealiseerd. Dit transferium wordt groen vormgegeven, met dezelfde landschappelijke middelen als bij de overige delen van het landgoed.
Figuur 4.3: totale inrichting Stadslandgoed De Barnewinkel
4.3 Programma
Het programma van het MFC is inmiddels globaal bekend. Het bestemmingsplan voorziet in dit programma, waarbij het bestemmingsplan wel nadrukkelijk randvoorwaarden schept voor wat betreft de maximale invulling van het MFC. Op die manier is helder wat de maximale mogelijkheden zijn, en kon bovendien aan de hand van deze maximale mogelijkheden worden onderzocht of het plan ruimtelijk en milieutechnisch aanvaardbaar is.
Het plan biedt in grote lijnen ruimte aan een hotel met maximaal 160 kamers, een congrescentrum met een omvang van maximaal 2.500 m2 en een zelfstandig restaurant met een omvang van maximaal 1000 m2. Binnen deze grenzen is het gebruik van hotel (met daarbij behorende en daaraan ondergeschikte voorzieningen, zoals voorzieningen op het gebied van horeca, cultuur- en ontspanning, lobbyruimte etc.), congrescentrum (eveneens met daarbij behorende en daaraan ondergeschikte voorzieningen) en restaurant toegestaan.
De hiervoor genoemde functies zijn in de bestemmingsplan regels gekoppeld aan de hiervoor genoemde maxima, het op de plankaart opgenomen bouwvlak en bovendien gekoppeld aan:
- een maximum bebouwd oppervlak (voetprint) van 5.500 m2;
- een maximum vloeroppervlakte; bruto van 15.000 m2.
4.4 Verkeersontsluiting En Parkeren
Het multifunctionele complex dat in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt ontsloten op de Zutphensestraat, net ten oosten van de bestaande weg de Barnewinkel.
Op de locatie waar de ontsluiting op de Zutphensestraat plaatsvindt, wordt een nieuw kruispunt gerealiseerd in het kader van de bouw en ontsluiting van het Agrifirm kantoor, het transferium/carpoolplaats en voor het Stadslandgoed Barnewinkel.
Het Stadslandgoed Barnewinkel wordt voor het autoverkeer alleen ontsloten op de Zutphensestraat. Tussen de Woudhuizermark en de Barnewinkel komt geen rechtstreekse autoverbinding.
Verkeersbewegingen
Hieronder wordt het aantal verkeersbewegingen berekend die ontstaat als gevolg van het hiervoor onder 4.3. genoemde programma.
Dit wordt per functie in het stadslandgoed weergegeven, inclusief functies die niet met het onderhavige bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt maar die wel gebruik maken van dezelfde ontsluitingsweg.
Agrifirm
Op grond van de gemeentelijke parkeernormen worden 230 parkeerplaatsen ten behoeve van Agrifirm gerealiseerd. Aanname is dat op een gemiddelde werkdag elke parkeerplaats 1 keer bezet wordt. Op de werkdagen levert dat dan 460 autobewegingen op. Omgerekend naar de gemiddelde weekdag levert dat 330 autobewegingen op voor Agrifirm.
Transferium
Contractueel is afgesproken dat het transferium 69 dagen per jaar gebruikt kan worden als overloopparkeerplaats. De totale capaciteit van het transferium bedraagt 820 pp (de carpoolplaats vertegenwoordigt de overige 80 pp). Op elke dag dat het transferium in gebruik is betekent dit dat er 1640 autobewegingen plaatsvinden. Omgerekend naar de gemiddelde weekdag levert dat 310 autobewegingen op voor de transferiumfunctie.
Restaurant
Gerekend wordt met een restaurant van 1000 m² bvo. Op grond van de gemeentelijke parkeernormen (10 pp/100m² bvo) zijn daarvoor 100 pp noodzakelijk. Aanname is dat op een gemiddelde weekdag elke parkeerplaats iets meer dan 2.5 ritten genereert. Omgerekend naar de gemiddelde weekdag levert dat 250 autobewegingen op voor de restaurantfunctie.
Hotel
Gerekend wordt met een hotel van 160 kamers. Op grond van de gemeentelijke parkeernormen (1.5 pp/kamer) zijn daarvoor 240 pp noodzakelijk. Aanname is dat op een gemiddelde weekdag elke parkeerplaats 1 keer bezet wordt. Dit levert 480 autobewegingen op voor de hotelfunctie.
Conferentie
Gerekend wordt met 2500 m² bvo voor conferentieruimte. Op grond van de gemeentelijke parkeernormen (10 pp/100m² bvo) zijn daarvoor 250 pp noodzakelijk. Aanname is dat op een gemiddelde werkdag elke parkeerplaats 1 keer bezet wordt. Omgerekend naar de gemiddelde weekdag levert dat 360 autobewegingen op voor de conferentiefunctie.
Totaal
De totale verkeersproductie van de hierboven beschreven functies bedraagt: 330+310+250+480+360= 1730 mvt/etm.
Parkeren
Uitgangspunt is dat het parkeren wordt opgelost op eigen terrein, waarbij de bezoekers van de verschillende functies van het gehele parkeerterrein gebruik kunnen maken.
Om te bepalen hoeveel parkeerplaatsen noodzakelijk zijn voor het gehele complex wordt bepaald wanneer de grootste parkeervraag optreedt. Hiervoor is per functie in beeld gebracht wanneer de maximale behoefte aan parkeerplaatsen optreedt. In de onderstaande tabel 4.1 is deze 'aanwezigheid' weergegeven. Deze percentages zijn tot stand gekomen op basis van gemeentelijke ervaringscijfers.
Werkdag overdag | werkdagavond | Zaterdag | zaterdagavond | zondag | |
Restaurant | 30% | 90% | 90% | 100% | 100% |
Hotel | 50% | 100% | 90% | 100% | 50% |
Conferentie | 100% | 50% | 10% | 5% | 10% |
Tabel 4.1: aanwezigheidspercentages
Om de totale parkeervraag voor het complex te bepalen is eerst de parkeerbehoefte per functie op verschillende momenten bepaald (tabel 4.2). Vervolgens is ook af te leiden op welk moment de parkeerbehoefte van het gehele complex het grootst is. Dit is op de werkdag-avond. De parkeerbehoefte van het gehele complex bedraagt op dat moment 455 pp.
Werkdag overdag | werkdagavond | Zaterdag | zaterdagavond | zondag | |
Restaurant | 30 | 90 | 90 | 100 | 100 |
Hotel | 120 | 240 | 216 | 240 | 120 |
Conferentie | 250 | 125 | 25 | 13 | 25 |
parkeerbehoefte | 400 | 455 | 331 | 353 | 245 |
Tabel 4.2 : parkeerbehoefte
Op de gronden binnen de bestemming 'Gemengd' is fysiek gezien voldoende ruimte voor het aanleggen van een parkeerterrein met ten minste 455 parkeerplaatsen. Er kan dan ook in de benodigde parkeerbehoefte worden voorzien.
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Milieuaspecten
5.1.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
5.1.2 Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar. Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Ter plaatse van het plangebied, welke kadastraal bekend staat als Apeldoorn, sectie M, nummer 8074 is het volgende bodemonderzoek uitgevoerd:
- Verkennnend bodemonderzoek Barnewinkel 13, Verhoeve Milieu, kenmerk 79575, d.d.14-02-2000 (bijlage 2);
In het inventariserend bodemonderzoek van 2000 is in de bovengrond een lichte verontreiniging van PAK en minerale olie aangetoond. De ondergrond is licht verontreinigd met PAK en minerale olie. Het grondwater is sterk verontreinigd met nikkel en het is licht verontreinigd met chroom, arseen, zink, koper, naftaleen, tolueen, xlenen en minerale olie. Een deel van het gebied dat in 2000 is onderzocht, is in 2010 en 2011 opnieuw onderzocht in het kader van de ontwikkeling van het kantoor ten noorden van Barnewinkel 13 (ligt buiten plangebied). Uit deze onderzoeken (kenmerk 180083, d.d. 20 augustus 2010 en kenmerk 180083-4373, d.d. 1 februari 2011) blijkt dat de boven- en ondergrond niet zijn verontreinigd voor de onderzochte stoffen. Het grondwater is matig verontreinigd met nikkel en is licht verontreinigd met barium. Visueel is er geen asbest inde bodem of op het maaiveld aangetroffen. Omdat er voor de matige nikkel verontreiniging in het grondwater geen bron is aan te wijzen en er geen risico's (volksgezondheid en verspreiding) zijn, is een nader grondwateronderzoek niet noodzakelijk voor de bestemmingsplanwijziging. Voor het overige deel van het plangebied geldt dat op basis van het historische bodembestand, bedrijven/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem de locatie onverdacht is op het voorkomen van bodemverontreiniging. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er geen bezwaren zijn voor een bestemmingsplanwijziging.
Voor het afgeven van een bouwvergunning zal er een vooronderzoek op standaardniveau conform NEN 5725 uitgevoerd moeten worden met aandacht voor asbest. Tevens zal er een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd moeten worden. Als blijkt dat de locatie verdacht is op het voorkomen van asbest in de bodem, is het uitvoeren van een verkennend asbestonderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk.
5.1.3 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weining verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussenbedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen(hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebiedenmetfunctiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Voor de inventarisatie van bestemmingen in de omgeving van de planlocatie is onder andere veldonderzoek verricht. Het veldonderzoek bestaat uit een gevelinventarisatie en het ter plaatse vaststellen van het omgevingstype. Het plan betreft hier alleen milieubelastende functies. Er is hier dus sprake van uitwaartse milieuzonering. Gezien de invloed van onder andere de rijksweg A50, het spoor en de Zutphensestraatweg wordt het omgevingstype gemengd gebied gehanteerd.
Hotel/multifunctioneel complex
Voor het hotel/multifunctioneel complex dient een (niet gecorrigeerde) milieuzone van 10 meter rondom de inrichtingsgrens aangehouden te worden. In de onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de desbetreffende milieuzones per activiteit:
Milieu categorie | SBI-code ('93/'08) | Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Veiligheid |
1 | 5511,5512/ 5510 | hotels en pensions met keuken, conferentieoorden en congrescentra | 10 | 0 | 10 -1 stap* 0. | 10 |
1 | 553/ 561 | restaurants | 0 | 0 | 10 -1 stap* 0. | 0 |
* gecorrigeerd naar omgevingstype gemengd gebied. |
De dichtstbijzijnde woningen liggen op grotere afstand dan 10 meter en daarmee is er voldoende ruimtelijke scheiding.
Voor ondergeschikte, niet zelfstandige en geintegreerde functies, zoals een zwembad, fitnessruimte, een bar, die deel uit maken van de hiervoor genoemde milieucategorien/functies, is het in kaart brengen van een afzonderlijke milieuzonering niet aan de orde. Deze onderdelen passen namelijk binnen de zonering die wordt aangehouden voor de hoofdfuncties zoals hiervoor in de tabel opgenomen. Er is uitgegaan van een hotel/congresfunctie met onderschikte functies zoals onder meer het verstrekken van maaltijden en dranken, een museum, atelier, bioscoop, bowlingbaan, zwembad, fitness en sauna.
Barnewinkel 13, Groencentra de Barnewinkel
Op het perceel Barnewinkel 13 is Groencentra de Barnewinkel gevestigd. Dit is een heel kleinschalige kwekerij met zelfpluk en verkoop. De kwekerij krijgt de bestemming agrarisch – kwekerij. Gelet op het huidige gebruik en de aanwezigheid van woningen in de directe omgeving en de milieuwet- en regelgeving is uitbreiding van de huidige activiteiten tot een echt agrarisch bedrijf niet meer wenselijk en mogelijk. Daarom is de agrarische functie niet in ogenschouw genomen. Voor een kwekerij geldt op grond van de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 30 meter. Op grond van het feitelijke gebruik moet een afstand van ten minste 30 meter aangehouden worden tussen de kwekerij en woningen. In onderstaande paragraaf over Barnewinkel 21 wordt uitgebreid nader ingegaan op deze te hanteren afstand voor een kwekerij. Geconcludeerd kan worden dat de kwekerij, geen belemmering vormt voor de nabijgelegen woningen. Ook het omgekeerde is niet het geval.
Barnewinkel 21, kwekerij Felua-Groep
Op het perceel Barnewinkel 21 is een open-grond-kwekerij (substraat op doek) met kassen met een glasoppervlak groter dan 2.500 m2 met gasverwarming gevestigd. In het geldende bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming "Agrarisch" en de bestemming "Agrarisch - Kwekerij". Met het plan wordt beoogd om de gronden een eenduidige bestemming "Agrarisch - Kwekerij" te geven. De bestemming 'Agrarisch- Kwekerij' staat verschillende soorten tuinbouwbedrijven toe, zoals bedekte teelt in de vorm van tuinbouwkassen met gasverwarming en champignonkwekerijen, en open-grondteelt in de vorm van fruitteelt, teelt van boomkwekerijgewassen en overige teelt. De afstand van de perceelsgrens van de kwekerij tot het dichtstbijgelegen bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' is circa 12 meter; tot de bebouwingsgrens waar de woningen gebouwd mogen worden bedraagt deze afstand circa 18 meter. Voor bedekte teelt geldt een richtafstand van 30 meter. Gezien de ligging van de kwekerij en de dichtstbijzijnde nieuwe woningen (aan de overzijde van de Barnewinkel) in gemengd gebied zou deze afstand met 1 afstandsstap gecorrigeerd kunnen worden. De voor deze afstand bepalende milieuaspect is echter gevaar en daarvoor is correctie niet mogelijk. Voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen in bedekte teelt geldt op grond van jurisprudentie een aan te houden afstand tot gevoelige functies van 25 meter. Bedekte teelt vindt plaats in gebouwen. Het geldende bestemmingsplan biedt een bouwmogelijkheid voor gebouwen op zo'n 80 meter van het dichtstbijgelegen bestemmingsvlak met de bestemming Wonen''(binnen Groot Zonnehoeve) . Het aanhouden van een afstand van 30 meter tussen bedekte teelt en gevoelige functies is derhalve geen probleem. Open-grondteelt komt in de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' niet voor. Daarom is de aan te houden afstand bepaald op basis van jurisprudentie. Op grond daarvan dient tussen fruitteelt en gevoelige functies een afstand van 50 meter aangehouden te worden; voor overige teelt geldt een afstand van 30 tot 50 meter. Het maatgevende aspect voor deze afstand is het aspect gevaar, bestaande uit het gebruik van (chemische) bestrijdingsmiddelen. Ter plaatse van de Felua werden geen champignons en fruit gekweekt. Daarom volstaat op grond van het feitelijke gebruik het aanhouden van een afstand van 25 meter (voor het toepassen van bestrijdingsmiddelen) voor bedekte teelt en een afstand van 50 meter (eveneens voor het toepassen van bestrijdingsmiddelen) voor open-grondteelt tussen de grens van de kwekerij en de gevel van de nieuwe woningen. Op grond van het planologisch toegestane gebruik moet een afstand van ten minste 50 meter worden aangehouden tussen dat deel van de kwekerij waar (chemische) bestrijdingsmiddelen worden gebruikt en de grens van het bestemmingsvlak voor woningen. In het onderhavige bestemmingsplan is dat als volgt geregeld. Een deel van de kwekerij is in het plangebied Groot Zonnehoeve opgenomen. Het deel van de kwekerij dat op minder dan 30 meter uit de grens van het vlak met de bestemming Wonen ligt, heeft de bestemming Groen gekregen in bestemmingsplan Groot Zonnehoeve. Kwekerij-activiteiten zijn daar dan niet meer toegestaan. Het deel van de kwekerij dat op meer dan 30 maar minder dan 50 meter uit de grens van het vlak met de bestemming Wonen ligt, heeft de bestemming 'Agrarisch - Kwekerij' gekregen. In de bestemmingsregels is bepaald dat het zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden verboden is bestrijdingsmiddelen te gebruiken. Een dergelijke omgevingsvergunning kan worden verleend wanneer er niet-chemische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt en er geen afbreuk wordt gedaan aan het woon-en leefmilieu van de aangrenzende woningen. Voor de afstanden ten opzichte van de bedrijfswoningen van Woudhuizermark 100 worden dezelfde afstanden gegarandeerd met een specifieke milieuzone - gebruik bestrijdingsmiddelen. Geconcludeerd kan worden dat de kwekerij geen belemmering vormt voor de nabijgelegen woningen.
Woudhuizermark 100, aannemersbedrijf
Op het perceel Woudhuizermark 100 is een aannemersbedrijf gevestigd. Op grond van het geldende bestemmingsplan Woudhuizermark 100 is op het perceel uitsluitend een aannemersbedrijf toegestaan. Voor een aannemersbedrijf met een bedrijfsoppervlakte van meer dan 1.000 m2 geldt op grond van de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 50 meter. De werkelijke afstand tussen het aannemersbedrijf en de dichtstbijgelegen woningen bedraagt zo'n 170 meter. Geconcludeerd kan worden dat het aannemersbedrijf geen belemmering vormt voor de woningen. Ook het omgekeerde is niet het geval.
5.1.4 Geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen.
Wegverkeerslawaai
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Dit bestemmingsplan heeft geen betrekking op de realisatie van een geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder, maar op basis van jurisprudentie is inzicht in het akoestische klimaat wenselijk. Verder is het akoestische effect van de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe ontwikkelingen van belang.
Onderzoeksresultaten
In de rapportage d.d. 31-8-2010, opgesteld door DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V., is ten behoeve van het bestemmingsplan De Voorwaarts de geluidsbelasting van, onder andere, de nieuwe ontsluitingsweg van het gebied De Barnewinkel onderzocht (rapport V.2010.0507.00.R002, bijlage 3). Hierbij is rekening gehouden met het verkeer van een carpoolplaats, een transferium en eventuele toekomstige ontwikkelingen aansluitend aan het transferium. Dus inclusief de mogelijkheid van een hotel/MFC. Uit de berekende geluidscontouren van deze nieuwe weg (zonder rekening te houden met de afscherming van het kantoorpand van Agrifirm) blijkt dat de geluidsbelasting op de omliggende woningen in Groot Zonnehoeve ruimschoots beneden de voorkeurswaarde blijft. Ambtshalve is het gehanteerde akoestisch onderzoek beoordeeld op de actualiteit. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen veranderingen hebben plaatsgevonden (ten aanzien van bijvoorbeeld de uitgangspunten van dit onderzoek) waardoor er mogelijk sprake zou kunnen zijn van achterhaalde uitkomsten. Kortom: de uitkomsten uit het onderzoek worden nog steeds als actueel beschouwd.
Het hotel/MFC is geprojecteerd binnen de geluidzone van de Zutphensestraat, rijksweg A50 en ook de nieuwe ontsluitingsweg (welke slechts deels geluidgezoneerd is) is van invloed. De geluidsbelasting op het hotel/MFC ten gevolge van de nieuwe weg, Zutphensestraat en de Rijksweg A50 bedraagt tussen 48 dB en 60 dB. Ook zonder zeer ingrijpende gevelmaatregelen is bij een dergelijke functie een aanvaardbaar binnenniveau haalbaar.
5.1.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
- de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
- het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
- de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Niet in betekenende mate bijdragen
In de Regeling "niet in betekenende mate bijdragen" zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
- woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
- kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
In de rapportage d.d. 31-8-2010, opgesteld door DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V., is ten behoeve van het bestemmingsplan De Voorwaarts de luchtkwaliteit onderzocht (rapport V.2010.0507.00.R001, bijlage 6). Hierbij zijn alle relevante ontwikkelingen in en rond het plangebied van De Voorwaarts integraal meegenomen. Wat betreft de Barnewinkel is rekening gehouden met het verkeer van een carpoolplaats, een transferium en eventuele toekomstige ontwikkelingen aansluitend aan het transferium. Dus inclusief de mogelijheid van een MFC. Op geen enkele locatie en in geen enkel toetsjaar in of in de nabijheid van het plangebied van De Voorwaarts of de Barnewinkel komen overschrijdingen van de grenswaarden voor. Ambtshalve is het gehanteerde luchtkwaliteitsonderzoek beoordeeld op de actualiteit. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen veranderingen hebben plaatsgevonden (ten aanzien van bijvoorbeeld de uitgangspunten van dit onderzoek) waardoor er mogelijk sprake zou kunnen zijn van achterhaalde uitkomsten. Kortom: de uitkomsten uit het onderzoek worden nog steeds als actueel beschouwd.
5.1.6 Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt, afhankelijk van de ontwikkeling, een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid Apeldoorn vastgesteld. Doel van het milieu-veiligheidsbeleid is om een toetsingskader te hebben dat duidelijk maakt welke
milieu-veiligheidsrisico's in de gemeente Apeldoorn aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's dient te worden omgegaan.
Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Bevi
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen waarop het BEVI van toepassing is.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de directe omgeving van de planlocatie vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen over de Zutphensestraat en de rijksweg A50. Een reguliere spoorlijn waar gevaarlijke stoffen over vervoerd worden is niet in de directe omgeving van het MFC gelegen.
De PR 10-6-contour (ivm de rijksweg A50) op basis van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen ligt binnen de gemeente Apeldoorn niet buiten de rijbanen en derhalve ligt het plangebied buiten deze risicocontour. Wel geldt vanwege de A50 een invloedsgebied voor het groepsrisico van 200 meter. Het MFC is binnen dit invloedsgebied gelegen. Op grond van de Nota milieu-veiligheid gemeente Apeldoorn wordt de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico nergens overschreden en er is nergens binnen de gemeente een mogelijk knelpunt. Derhalve is er geen aanleiding om het groepsrisico nader te verantwoorden. Het MFC is buiten het invloedsgebied van de Zutphensestraat gelegen en ook deze weg vormt dus geen belemmering.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Binnen het plangebied ligt een aardgastransportleiding met een druk van 40 bar en een diameter van 12 inch. Gelet op de ligging van de leiding in het plan en in kader van de ontwikkelingen is een QRA uitgevoerd (zie advies Projectbureau externe veiligheid d.d. 3 augustus 2012 in bijlage 5). Deze QRA laat zien dat de beoogde activiteiten geen overschrijding van plaatsgebonden risico en het groepsrisico veroorzaken. Zodoende kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot de gasleiding.
Belemmerde Strook
Los van de bebouwingsafstand en de PR 10-6-contour geldt voor de leiding een Belemmerde Strook (BS) van 4 meter aan weerszijden van de leiding.
Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding(en), zijn onderstaande activiteiten in de BS niet toegestaan zonder voorafgaand overleg en schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder:
- het oprichten van enig bouwwerk
- het aanbrengen en/of rooien van diepwortelende beplanting.
- het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk; diepploegen;
- het aanbrengen van gesloten verhardingen;
- het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
- het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem.
Bovenstaande bepalingen zijn overgenomen in de regels van dit bestemmingsplan, ter bescherming van de leiding. Hierbij is tevens een voorrangsregel opgenomen.
5.1.7 Elektromagnetische velden
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
Hoogspanningslijnen
In het plangebied is een hoogspanningsleiding gelegen met een indicatieve zone van 80 aan weerszijden van de lijn. De berekende specifieke zone bedraagt 97 meter aan de westkant en 99 meter aan de oostkant van de lijn. Het gewenste hotel/MFC ligt binnen deze zones, maar vormt geen belemmering aangezien het niet gaat om gevoelige bestemmingen, dat wil zeggen, locaties waar sprake is van het langdurig verblijf van kinderen, zoals woningen, scholen en creches.
Zendmasten
De planlocatie is voor zover bekend niet gelegen binnen de veiligheidscontour van een zendmast.
5.1.8 Milieueffectrapportage
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
- 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
- 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Overigens is er in verband met het bestemmingsplan De Voorwaarts een Milieueffectrapportage (MER) opgesteld waarin tevens de ontwikkelingen van de Barnewinkel zijn meegenomen. In deze MER zijn de milieukundige gevolgen voor het geheel onderzocht. De omvang van het MFC is dan ook afgestemd op de uitkomsten uit de MER voor wat betreft het aantal motorvoertuigen per etmaal en het parkeren. In de MER en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken wordt uitgegaan van 1939 motorvoertuigen per etmaal. (Dit is ook terug te lezen in het akoestische onderzoek en het luchtkwaliteitsonderzoek zoals die zijn uitgevoerd voor onderhavige bestemmingsplan.) Gezien het hiervoor (paragraaf 4.4) berekende aantal motorvoertuigen per etmaal van 1730 motorvoertuigen per etmaal wordt met het programma zoals door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt aangesloten bij de uitkomsten van de MER(1939 mvt/etmaal).
5.2 Waterhuishouding
5.2.1 Algemeen
Het gebied de Barnewinkel is planologisch onderdeel van drie separate bestemmingsplannen. Voor de waterhuishouding is de ontwikkeling Barnewinkel in zijn geheel onderzocht (dus zowel de ontwikkeling van het transferium, de kantoren voor Agrifirm en de MFC). In 2011 is om die reden een waterstructuurplan opgesteld voor het gehele gebied Barnewinkel. Afgesproken is dat dit onderzoek als onderlegger dient voor de diverse planologische procedures. Het onderzoek is in juni 2011 afgerond en toegevoegd in bijlage 6.
De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn hieronder kort weergegeven. Een meer uitgebreidere omschrijving en onderbouwing kunt u in het waterstructuurplan vinden
5.2.2 Grondwater
De Barnewinkel is een nat gebied. De hoogste grondwaterstanden liggen op minder dan een halve meter onder maaiveld. Dit betekent dat er bij bouwwerkzaamheden aanvullende maatregelen genomen moeten worden (bijvoorbeeld ophogen). Uitgangspunt is in ieder geval dat er niet structureel grondwater zal worden afgevoerd.
Daarnaast komen op sommige plaatsen slecht doorlatende lagen voor waardoor regenwater soms moeilijk in de bodem kan wegzakken.
5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
De bestaande afwateringsstructuur wordt grotendeels gehandhaafd. Eventueel wordt de sloot langs de A50 verbreed om meer berging te creëren.
5.2.4 Afvoer van hemelwater
Sinds de introductie van het vernieuwde waterbeleid hanteert de gemeente Apeldoorn bij nieuwbouwplannen en herstructureringsprojecten het principe dat er geen hemelwater op de bestaande gemengde riolering mag worden aangesloten. Voor dit project worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Al het hemelwater afkomstig van daken en terreinverhardingen (zoals parkeerplaatsen en pleinen) en straten wordt geïnfiltreerd in de bodem of geborgen op het terrein, bijvoorbeeld door toepassing van infiltratiegreppels of wadi's, ondergrondse infiltratievoorzieningen, waterdoorlatende verhardingen of vijvers.
- Voor hemelwater afkomstig van afvoerende verharde oppervlakken dient een hemelwatervoorziening ter grootte van 36 mm per afvoerende m2 verharding aangelegd te worden.
Binnen het plangebied zijn voldoende mogelijkheden om het hemelwater afkomstig van de geplande ontwikkelingen te bergen en/of infiltreren.
De uiteindelijke keuzes en inrichting met betrekking tot de waterhuishouding dienen met Gemeente Apeldoorn te worden afgestemd.
Voor de nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen. Voorbeelden zijn zink en koper.
De uiteindelijke keuzes en inrichting met betrekking tot de waterhuishouding dienen met Gemeente Apeldoorn te worden afgestemd.
Voor de nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen (bouwbesluit/PvE infiltratievoorziening). Voorbeelden zijn zink en koper.
5.2.5 Afvoer van afvalwater
In de Barnewinkel ligt een gemeentelijk vuilwaterriool. Deze heeft voldoende capaciteit voor het extra aanbod van afvalwater vanuit de voorziene ontwikkelingen. Het afvalwater dient onder vrij verval te worden aangesloten op dit riool.
5.2.6 Watertoets
Waterschap Veluwe is nauw betrokken bij het opstellen van het waterstructuurplan. Zij hebben zich kunnen vinden in de conclusies uit dat rapport. Voor dit bestemmingsplan is geen apart vooroverleg gevoerd.
5.3 Natuurwaarden
5.3.1 Algemeen
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. Op grond van artikel 75 van de wet kan ontheffing van het verbod worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AmvB gelden enkele afwijkingen van het verbod. Het systeem werkt als volgt:
- algemene soorten
Voor de (met name genoemde) algemene soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod. - overige soorten
Voor de overige (met name genoemde) soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'. - soorten bijlage IV Habitatrichtlijn/bijlage 1 AmvB
Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AmvB artikel 75 is voor activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een ontheffing nodig. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:- 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (daaronder valt de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling); en
- 2. er is geen alternatief; en
- 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.
Vogels vormen een aparte groep: activiteiten die verstorend zijn gedurende de broedperiode van voorkomende broedvogels zijn niet toegestaan; een ontheffingsmogelijkheid ontbreekt dan ook. Daarnaast is voor aantasting van vaste verblijfplaatsen van vogels (nesten die jaarlijks terugkerend worden bezocht) buiten de broedperiode een ontheffingsprocedure van belang.
Gebiedsbescherming
Naast de hiervoor beschreven soortbescherming kan ook een gebiedsbescherming gelden. Gebiedsbescherming is aan de orde als het plangebied ligt binnen een Natura 2000- gebied en/of als sprake is van de Ecologische Hoofdstructuur. Het plangebied is niet gelegen binnen of in de directe nabijheid van deze gebiedscategorieën. Bovendien ligt het op zodanige afstand (minstens 5 km) van een Natura-2000 gebied dat ook van externe beïnvloeding geen sprake zal zijn. Om deze reden zal op de gebiedsbescherming niet verder worden ingegaan.
Bos- en natuurcompensatie
Bos- en natuurcompensatie is aan de orde wanneer bij bestemmingswijziging een bos- en/of natuurbestemming wordt omgezet in een andere bestemming waarin niet langer sprake is van behoud van de aanwezige bos-en of natuurwaarden. Dit geldt binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en daarnaast is daarbuiten ook de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998 van toepassing.
Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.
In het plangebied zelf is in beperkte mate sprake van een gewijzigde bestemming bos, namelijk daar waar een deel van de ontsluitingsweg is gelokaliseerd en ter plaatse van een deel van het bestemmingsvlak van het MFC, beide voor zover het bestaand bos betreft. De compensatie daarvoor (inclusief de overcompensatie zijnde 130%) vindt binnenplans plaats en is vastgelegd in de nieuwe bosbestemmingsstroken in het plangebied.
5.3.2 Onderzoeksresultaten
In de rapportage d.d. 5 maart 2010, opgesteld door Eelerwoude B.V. en opgenomen in bijlage 9 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het natuuronderzoek weergegeven. Hieronder wordt kort ingegaan op de resultaten. Dit onderzoek van Eelerwoude, 2010 omvat een groter onderzoeksgebied dan het huidige plangebied van het onderhavige bestemmingsplan. Het totale onderzoeksgebied omvatte het gebied tussen Zutphensestraat (noord), A50 (oost), spoorlijn (zuid) en Laan van Erica (west). Het huidige bestemmingsplanplangebied betreft daarvan alleen het westelijk deel, tussen de weg Barnewinkel en de A50. Zie ook onderstaande afbeelding.
Figuur 5.1. Onderscheid ecologisch onderzoeksgebied en initiatief.
De onderzoeksresultaten zijn hieronder dan ook specifiek vertaald naar het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan. Het plangebied van het bestemmingsplan omvat, in tegenstelling tot andere delen van het onderzoeksgebied overwegend agrarisch terrein. De voorziene toegangsweg en parkeerplaats omvat een klein deel van een aanwezige bosstructuur.
Soortenbescherming
In het totale onderzoeksgebied zijn diverse vogel- en zoogdier- en amfbieënsoorten aangetroffen.
Wat betreft de vogelsoorten gaat het in hoofdzaak om algemene soorten van bos en parkachtig landschap en soorten van een half open, agrarisch landschap. Tevens zijn een aantal karakteristieke en meer kritische soorten oud loofbos waargenomen zoals boomklever, boomkruiper, goudvink en holenduif. Soorten met vaste verblijfplaatsen zijn in het onderzoeksgebied niet aangetroffen.
Ingezoomd op het plangebied van het bestemmingsplan is te constateren dat ter plaatse geen broedgevallen zijn geconstateerd en dat soorten met vaste verblijfplaatsen ontbreken.
In zijn algemeenheid geldt met betrekking tot vogelsoorten dat door de (beperkte) kap buiten het broedseizoen te laten plaatsvinden van strijdigheid met de flora- en faunawet geen sprake zal zijn.
Wat betreft zoogdiersoorten gaat het binnen het onderzoeksgebied eveneens om algemeen voorkomende soorten, die overwegend licht beschermd zijn en ontheffingsvrij (mol, konijn, haas, egel). Daarnaast komt de eekhoorn voor; beschermde nesten zijn niet aangetroffen, maar komen naar verwachting wel voor in het bosgebied (v/h Groot Schuijlenburg) gelegen buiten het plangebied behorende bij onderhavige bestemmingsplan. In het plangebied zijn er geen effecten, en geldt de algemene zorgplicht in het kader van de flora- en faunawet.
Binnen het onderzoeksgebied zijn meerdere vleermuissoorten aangetroffen. Daarvan houden de baard- en gewone grootoorvleermuis zich op in het bosgebied van Groot-Schuilenburg (gesitueerd buiten het plangebied van onderhavige bestemmingsplan). De ontwikkelingen in het plangebied hebben geen effect op deze soorten. Van de laatvlieger en de ruige dwergvleermuis zijn geen verblijfplaatsen of belangrijke foerageergebieden waargenomen waardoor het effect van de voorgenomen plannen op deze soorten minimaal zal zijn. Van watervleermuis zijn in het verleden enkele foeragerende dieren waargenomen boven de spoorsloot ten zuiden van het plangebied. Ook hier blijft de situatie gehandhaafd en gezien de ligging van de watergang ten zuiden de spoorlijn is geen effect te verwachten op het voorkomen van watervleermuis.
Van rosse vleermuis is slechts een enkel dier waargenomen in of boven het bosgebied Groot-Schuylenburg. Gezien de waarnemingen wordt niet verwacht dat deze vleermuizen een verblijfplaats hebben binnen het plangebied. Negatieve effecten op deze soorten zijn dan ook uitgesloten.
De gewone dwergvleermuis kent verblijfplaatsen in het bosgebied van Groot Schuilenburg, een foerageergebied ter plaatse van de kwekerij en maakt gebruik van een vliegroute langs de Zutphensestraat. De ontwikkelingen in het plangebied zullen geen invloed hebben op vliegroute en verblijfplaatsen, daar deze daarbuiten zijn gelegen. Het foerageergebied ligt eveneens buiten de planlocatie, ten zuiden daarvan: dit gebied blijft ook ongewijzigd. De structuur van de beplanting blijft overwegend ongewijzigd en wordt bovendien nog aangevuld.
Tenslotte omvat het plangebied geen geschikt habitat voor soorten reptielen en amfibieën; kikkers en padden zijn ter plekke niet aangetroffen. Andere (strikt beschermde) soorten, waaronder plantensoorten zijn in het plangebied niet aangetroffen en worden hier door het ontbreken van geschikt leefgebied ook niet verwacht. Ook gedurende de eerdere onderzoeken zijn geen andere waarnemingen gedaan van beschermde soorten dan eerder genoemd. Ook uit de beschikbare literatuurbronnen zijn geen recente waarnemingen bekend van strikt beschermde soorten.
Gezien de looptijd van het initiatief is er voor gekozen om ambtshalve de uitgangspunten van het verrichte ecologische onderzoek te beoordelen op de actualiteit. Gegevens van de NDFF (Nationale Databank Flora en Fauna) laten begin 2013 geen indicaties zien dat de conclusies zouden moeten worden bijgesteld. Te melden valt de waarneming van een dode das (verkeersslachtoffer) op de nabijgelegen snelweg. Het gebied zelf kent geen verblijfplaatsen/burchten van de das en het gebied is ook niet geschikt als leefgebied. Te verwachten is dat het een zwervend exemplaar vanuit het aan de overzijde van snelweg gelegen landgoed Woudhuis is. Kortom het verrichte onderzoek is nog steeds actueel.
Concluderend kan worden gesteld dat er geen strijdigheid met de soortenbescherming kan worden voorzien, mits daarbij wel de algemeen geldende zorgplicht in acht wordt genomen.
Verder zullen natuur- en groenbestemmingen worden toegevoegd, passend binnen de landgoedachtige structuur die voor het gebied wordt nagestreefd, die ook op termijn zullen kunnen bijdragen aan geschikte leefgebieden voor de genoemde soorten. Die bestemmingen zijn tevens ruimschoots voldoende voor de opvang van het in het plangebied verloren gegane kleine bosareaal en dekken bovendien nog compensatiearealen uit belendende plangebieden.
5.4 Cultuurhistorie
5.4.1 Cultuurhistorische waarden
Het plangebied ligt in een gebied dat op de Cultuurhistorische beleidskaart, vastgesteld d.d. 26 februari 2006, is aangemerkt als een gebied met een lage attentiewaarde. Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen een cultuurhistorische quickscan naar objecten verplicht is. Aanbevolen wordt om de cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.
Uit de quickscan blijkt dat in de omgeving van het plangebied zich één waardevol object bevindt. Dit object ligt aan De Voorwaarts 61. De ligging van dit object is op een dermate grote afstand dat onderhavig plan de cultuurhistorische waarde van dit object niet beïnvloed.
5.4.2 Archeologische waarden
De gemeente Apeldoorn beschikt over een gemeentelijke archeologische beleidskaart. Deze archeologische beleidskaart, zoals hierna weergegeven, geeft inzicht in welke mate de kans bestaat om archeologische resten in de bodem aan te treffen. Het plangebied bestaat uit gebieden met een lage, middelhoge en hoge trefkans. Aan deze trefkans is een vorm van vervolgonderzoek gekoppeld, die bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen worden vereist. Bij een lage trefkans kan worden volstaan met een archeologische quickscan. Afhankelijk van de resultaten kan een vervolgonderzoek worden aanbevolen. Bij een middelhoge trefkans is een bureauonderzoek verplicht dat kan worden gevolgd door een verplicht veldonderzoek. Bij een hoge trefkans is een archeologisch onderzoek verplicht, waarbij wordt gestreefd naar het behoud van archeologische waarden.
Figuur 5.2: uitsnede archeologische beleidskaart
Op grond van de kaart blijkt dat het plangebied zich bevindt in een gebied met een middelhoge trefkans en voor een klein gedeelte in het gebied met een hoge trefkans. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk voor de planlocatie. Dit onderzoek heeft inmiddels plaatsgevonden. De onderzoeksresultaten worden in deze paragraaf besproken.
Onderzoeksresultaten Archeologie
In de rapportage d.d. 7 april 2006, opgesteld door Arcadis en opgenomen in bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het archeologisch onderzoek weergegeven. Voor dit onderzoek zijn op een oppervlakte van 16 hectare 76 karterende boringen en, omdat het grotendeels bouwland betreft, aanvullend is het gebied door middel van een veldkartering afgelopen.
Hieruit blijkt dat het oorspronkelijke bodemprofiel, globaal genomen, in het gehele plangebied ernstig verstoord is. De verstoring is veroorzaakt door landbouwactiviteiten. Wanneer zich in het plangebied archeologische indicatoren als aardewerk of vuursteen materiaal bevinden, zou dit materiaal zich door deze activiteiten ook aan het oppervlak manifesteren. Het feit dat er geen archeologische indicatoren van deze typen zijn aangetroffen betekent daarom waarschijnlijk dat er zich nooit archeologische waarden van deze aard in het plangebied hebben bevonden. Omdat bij dit onderzoek geen enkele archeologische indicatoren zijn aangetroffen kan de archeologische verwachting van het plangebied naar laag worden bijgesteld.
Selectiebesluit
In januari 2011 is het onderzoek door de gemeente archeoloog opnieuw getoetst. Hierbij is geconcludeerd dat, alhoewel tegenwoordig een dichtheid van slechts 5 boringen per hectare niet afdoende is voor een karterend booronderzoek, de conclusie dat de archeologische verwachtingswaarde naar laag kan worden bijgesteld toch gehandhaafd kan worden. Dit heeft vooral te maken met het feit dat het bouwland indertijd ook systematisch is afgelopen en ook hierbij geen enkele archeologische indicator is aangetroffen.
Concreet betekent dit dat voor het gebied dat in 2006 is onderzocht de archeologische verwachting naar laag kan worden bijgesteld. Voor de tot op heden nog niet onderzochte delen blijft de archeologische verwachtingswaarden staan zoals deze in de beleidskaart zijn weergegeven. Dit betekent dat voor deze gebieden in het bestemmingsplan respectievelijk een dubbelbestemming 'waarden-archeologie-hoog' en 'waarden-archeologie-middelhoog' opgenomen wordt met bijbehorende bestemmingsregels. Voor het gebied met een lage verwachting zal een algemene gebruiksregel in het bestemmingsplan worden opgenomen.
5.5 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
5.5.1 Kostenverhaal (wro)
Het gaat voorzover het de realisering van het MFC betreft om een particulier initiatief. Met de initiatiefnemer is in 2008 een aankoop- exploitatieovereenkomst gesloten. In 2011 zijn enkele wijzigingen/aanvullingen overeengekomen als gevolg van de aangepaste plannen in het kader van de komst van Agrifirm (Bestemmingsplan Barnewinkel naast nr 13). In het verlengde hiervan is 05-07-2012 nog een extra aanvulling/wijziging overeengekomen. Met deze overeenkomst en aanvullende brieven is het kostenverhaal op grond van de wro verzekerd. Er is dan ook geen exploitatieplan noodzakelijk voor dit bestemmingsplan. De initiatiefnemer is aan de gemeente een exploitatiebijdrage verschuldigd. Deze wordt voldaan in de vorm van de levering van een perceel grond waarop door de gemeente het transferium ten behoeve van het Omnisport en een carpoolplaats zullen worden gerealiseerd. Een deel van de met deze planherziening samenhangende kosten van de inhuur van gemeentelijke deskundigheid komt voor rekening van de gemeente in het kader van de actualisering van het bestemmingsplan. De overige met dit plan samenhangende (apparaats)kosten worden gedekt door een bijdrage uit de Algemene Reserve van het Grondbedrijf.
5.5.2 Financiele uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan voorziet in een multifunctioneel complex waarin de functies van congrescentrum, hotel en restaurant kunnen worden gecombineerd. Deze combinatie van functies levert een voor de omgeving unieke en aantrekkelijke situatie op, temeer gelet op het feit dat de locatie door de ligging aan snelwegen en nabij afritten uitstekend bereikbaar is. Vergelijkbare multifunctionele centra worden door het hele land geëxploiteerd.
De locatie zal worden geëxploiteerd door Van der Valk. Van der Valk exploiteert meerdere van dergelijke multifunctionele centra in het land, onder meer in Harderwijk, Duiven en Hengelo (Ov.), en kan derhalve als een ervaren exploitant op dit gebied worden beschouwd.
Gelet op dit alles kan worden aangenomen dat het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is.
5.5.3 Economische uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan voorziet in een multifunctioneel complex waarin de functies van congrescentrum, hotel en restaurant kunnen worden gecombineerd. Deze combinatie van functies levert een unieke en aantrekkelijke situatie op, mede gelet op de situering op een prominente locatie en de uitstekende bereikbaarheid van de locatie door de ligging pal aan de snelweg, direct nabij de op- en afrit en nabij een knooppunt met andere snelwegen. Deze unieke situatie maakt ook dat de ontwikkeling een aanvullende positie zal innemen ten opzichte van bestaande hotels en congresfaciliteiten in Apeldoorn en omgeving.
Zoals in par. 5.5.2 al is aangegeven, zal het multifunctionele complex worden geëxploiteerd door Van der Valk, die in den lande meerdere vergelijkbare centra exploiteert.
Uit recent onderzoek van de provincie Gelderland, 'Maak kennis met de vrijetijdseconomie in Gelderland' (december 2011) blijkt dat er voldoende vraag is naar (zakelijke) hotels en naar congresfaciliteiten (en dus zeker ook naar locaties waar deze functies gecombineerd worden). De conclusies van dit onderzoek zijn onder andere de volgende:
- Meer dan de helft van het aantal zakelijke overnachtingen in Gelderland vindt plaats in de regio De Veluwe (waar Apeldoorn onder valt).
- De meeste meerdaagse zakelijke reizen in de provincie Gelderland vinden plaats in de regio De Veluwe.
- Het bijwonen van vergaderingen, congressen, beurzen, seminars, opleidingen, trainingen en bedrijfsuitjes vertegenwoordigt meer dan de helft van de zakelijke overnachtingen in de regio De Veluwe.
- Ruim 6 op de 10 zakelijke reizigers vindt de provincie Gelderland een (zeer) aantrekkelijke zakelijke bestemming. Apeldoorn neemt daarbij de negende plaats in op de ranglijst van Nederlandse steden als zakelijke bestemming.
De bevindingen uit het hiervoor genoemde onderzoek zijn door de provincie Gelderland overgenomen in het Actieplan Vrijetijdseconomie Gelderland (2012). In dit actieplan wordt het gebied rond De Veluwe omschreven als een uitstekende locatie voor het zakelijk toerisme. De provincie geeft in het actieplan verder aan dat de noodzaak tot vernieuwing van locaties voor zakelijk toerisme groot is. De voorgestane ontwikkeling op Barnewinkel past uitstekend binnen deze provinciale uitgangspunten. Het vervult daarmee ook een regionale behoefte.
De Veluwe en daarmee Apeldoorn is vanwege landschappelijke kenmerken en centrale ligging al vanaf vanouds in trek bij toeristen. Jaarlijks vinden op De Veluwe ca. 10,5 miljoen overnachtingen plaats, waarvan een fors deel zakelijke overnachtingen is (CBS 2012). Binnen de provincie Gelderland vinden de meeste zakelijke overnachtingen plaats op De Veluwe.
Ondanks de sterke positie van Apeldoorn op De Veluwe beschikt Apeldoorn over relatief minder hotelkamers in het hogere segment per 1.000 inwoners dan gemiddeld in de regio De Veluwe/Veluwerand: volgens Horeca in cijfers 2012 beschikt Apeldoorn per 1.000 inwoners over 3,5 hotelkamers in het 4-sterrensegment, terwijl dit in de regio De Veluwe/Veluwerand 4,0 is. Dit geeft aan dat er ruimte is voor uitbreiding van het aantal hotelkamers.
Uit een recente publicatie van Horwath HTL (Hosta 2012, 35e editie) blijkt dat het herstel van de hotelmarkt zich verder voortzet. Dit komt tot uiting in hogere bezettingsgraden. Verder blijkt bijvoorbeeld uit de resultaten uit het Continu Vakantie Onderzoek waarover NBTC-NIPO Research in oktober 2012 publiceerde dat Nederlanders steeds vaker in eigen land op hotelvakantie gaan. Daarnaast is de verwachting (volgens CPB) dat de Nederlandse economie de komende jaren weer zal gaan groeien, hetgeen ook voor de hotelmarkt positief is.
Gelet op al het voorgaande heeft de ontwikkeling van een multifunctioneel complex op de onderhavige locatie om meerdere redenen een toegevoegde waarde. De ontwikkeling past in die zin ook erg goed in de ambitie van de gemeente om te komen tot een gevarieerder aanbod en een structuur die aansluit bij het economische profiel van de stad; een gevarieerd aanbod aan hotels en congrescentra is hier onderdeel van. Door de unieke kenmerken van het multifunctionele complex op Barnewinkel zal dit complex zijn eigen plek innemen.
Tot slot moet gesteld worden dat een bestemmingsplan geen instrument is om concurrentie te voorkomen of te beperken. Slechts in geval zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal voordoen, zodanig dat sprake is van een in planologisch opzicht onaanvaardbare situatie, is er ruimte om in het kader van een goede ruimtelijke ordening regulerend op te treden. Zoals hiervoor is onderbouwd, zal de ontwikkeling Barnewinkel niet leiden tot het sluiten van deuren bij bestaande hotels, restaurants en/of congreslocaties. Als zelfs sluiting niet aan de orde is, dan zal van duurzame ontwrichting zeker geen sprake kunnen zijn. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar en zal niet leiden tot een duurzame ontwrichting van het bestaande voorzieningenniveau.
6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. Paragraaf 6.2beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.3 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
6.2 Bestemmingen
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Agrarisch
De agrarische gronden die gelegen zijn in het actualiseringsdeel van het plangebied worden als zodanig bestemd. Daar waar specifieke regels van toepassing zijn worden deze net als de bestaande rechten als uitgangspunt genomen. De gronden die in eerste instantie werden meegenomen omdat werd gedacht aan uitbreiding van de mogelijkheden om daar een kleinschalig bedrijventerrein te realiseren (ten (zuid)westen van Woudhuizermark 100) beschikken samen met de gronden ten zuiden van de Woudhuizermark, over deze bestemming.
Agrarisch - Kwekerij
Voor deze gronden is een specifieke bestemming opgenomen om het bestaande gebruik op een goede wijze planologisch in te passen. Dit geldt voor 2 locaties: Felua en Barnewinkel 13. Door te werken met een specifieke bestemming worden deze functies ingepast in de omgeving. Hierbij is maatwerk nodig ten aanzien van chemische-spuit-activiteiten, voor wat betreft de Felua. Daarom is een specifieke zone opgenomen waar dit wordt uitgesloten met behulp van de "milieuzone - gebruik bestrijdingsmiddelen".
De toekomstige plannen zijn er op gericht om in een kleinschalige opzet met een specifiek karakter te komen tot agrarische activiteiten met ondergeschikte verkoop van agrarische en aanverwante producten, kleinschalige horeca- en onderwijsruimte. Dit voor het verder professioneel ontwikkelen van mensen uit de doelgroepen op het gebied van groen- en technisch onderhoud. Aanpassing van de bebouwing maakt deel uit van het onderzoek. Op dit moment zijn de consequenties hiervan nog niet voldoende concreet om in het kader van onderhavige bestemmingsplan mee te kunnen liften. Door de gemeente is ambtelijk aangegeven hiervoor in te zetten op een separate procedure. Deze gronden worden vooralsnog dan ook voorzien van de bestemming Agrarisch - Kwekerij.
Gezien de aanwezige kleinschalige verkoop, die verder gaat dan uitsluitend de verkoop van eigen producten, ter plaatse van Barnewinkel nr. 13 is op deze gronden tevens de aanduiding "tuincentrum" toegevoegd. Dit sluit aan bij het karakter van het bestaande bedrijf.
Bedrijf
De gronden met de bestemming bedrijf (betrekking hebbend op woudhuizermark 100/104) zijn gelegen in het actualiseringsdeel van het plangebied en worden bestemd conform de actualiseringsuitgangspunten. Daar waar specifieke regels van toepassing zijn worden deze net als de bestaande rechten als uitgangspunt genomen. Deze gronden zijn recent nog voorzien van een nieuw bestemmingsplan maar gezien de ligging (met rondom verouderde bestemmingsplannen(uit 1947)), de sterke relatie met deze recente bestemmingen ten opzichte van de omgeving en de eigendommen, zijn deze gronden meegenomen in plaats van een witte vlek te laten ontstaan in het plangebied.
Bos
Op de gronden met de bestemming Bos zijn bos, struikgewas, hakhout en afschermende groenbeplanting toegestaan. Daarnaast zijn de gronden mede bestemd voor het behoud, de bescherming en de versterking van het bos met de bijbehorende landschaps- en natuurwaarden. Verder zijn paden, in- en uitritten en nutsvoorzieningen toegestaan.
Gemengd
Deze bestemming maakt het MFC mogelijk. Het gaat hierbij om een hotel van maximaal 160 kamers. Daarnaast een congrescentrum/conferentie-oord van maximaal 2500 m2 bvo en een restaurant van maximaal 1.000 m2 bvo. Binnen de hotel/congres-functie zijn tevens de daarbijbehorende ondergeschikte voorzieningen toegelaten. Daarbij moet onder meer gedacht worden aan, ondergeschikte, onzelfstandige, geintegreerde, ruimte voor horeca-, cultuur- en onspanningsfuncties. Ook zijn binnen de toegestane functies business units / werkplekken realiseerbaar.
De functies zijn voorzien van maxima gebaseerd op het aantal kamers dan wel bvo om zo aan de ene kant flexibilliteit te houden en anderzijds helderheid te bieden mbt de toekomstige invulling. Net als voor het gebruik is deze balans ook gezocht in de bouwbepalingen. Enerzijds flexibiliteit in de maatvoering anderzijds wel de borging van stedenbouwkundige/landschappelijke kwaliteit. Het totaal aan gebouwen ten behoeve van de functies binnen de bestemming gemengd mag maximaal 15.000 m2 bvo zijn, dat is dus inclusief álle (ondergeschikte) functies. Daarnaast is er ook een maximale voetprint voor deze functies. De totale voetprint van gebouwen bestaat uit niet meer dan 5.500 m2 bebouwd oppervlak. Het parkeren moet binnen deze bestemming worden opgelost, op dan wel onder het maaiveld. De gronden bevatten tot slot de mogelijkheid om via een specifieke afwijking de toegelaten functies (hotel/conferentie/congres-ruimte en restaurant) uit te breiden, waarbij voor toetsing onder andere de apecten landschap/stedenbouw, externe veiligheid, verkeerskundige en milieukundige consequenties als voorwaarden worden gesteld.
Groen
Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, in- en uitritten, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter. Het stukje groen ten noord/oosten van Agrifirm was reeds opgenomen binnen de groen-bestemming van het bestemmingsplan voor Agrifirm maar deze is opnieuw opgenomen om een kleine correctie door te voeren voor deze gronden. Het betreft het eenduidig regelen van de gasleiding. Door extensief agrarisch medegebruik mogelijk te maken wordt het mogelijk gemaakt om het beheer en onderhoud van de groene inpassing van het MFC eventueel onder te brengen bij een agrarier zonder dat dit als strijdig gebruik zou kunnen worden aangemerkt.
Verkeer - Spoorweg
De bestemming Verkeer - Spoorweg is gegeven aan de gronden die de bestaande spoorwegverbinding omvatten in het zuiden van het plangebied.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht. De laan was reeds opgenomen binnen de verkeer - verblijfs-bestemming van het bestemmingsplan voor Agrifirm maar deze is opnieuw opgenomen om een kleine correctie door te voeren voor deze gronden. Het betreft de regeling mbt reclamemasten en het eenduidig regelen van de gasleiding.
Leiding - Gas/ Leiding - Hoogspanningsverbinding/ Leiding - Riool
De gronden met de hierboven genoemde dubbelbestemmingen zijn mede bestemd voor respectievelijk een ondergrondse gastransportleiding, een bovengrondse hoogspanningsverbinding en een rioolpersleiding. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de desbetreffende leiding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Voor de gasleiding en het riool is er een omgevingsvergunningvereiste voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen waarbij aan de aanleg van diepwortelende beplanting, grondwerken, het aanbrengen van verhardingen en heiwerkzaamheden, beperkingen worden gesteld.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
6.3 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 17 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid 3 is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 17.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 18 staan de algemene gebruiksregels. Hierin is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming.
De algemene regels bevatten tevens een bescherming van de bijzondere bomen (artikel 20) in het plangebied en de aanwezige A-watergang (artikel19 ).
Artikel 25 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
7 Inspraak En Overleg
7.1 Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de stadsdeelmanager. Tevens heeft afstemming plaatsgevonden met de relevante wijkraden.
7.2 Inspraak
Het bestemmingsplan is als voorontwerp gepubliceerd en in dat kader zijn instanties en bewoners betrokken bij de planvorming. De inspraakreacties die zijn binnengekomen zijn in bijlage 11 samengevat en beantwoord.
7.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Het overleg met diverse instanties is gevoerd in het kader van het voorontwerpbestemmingsplan. De reacties van deze instanties worden in bijlage 11samengevat en beantwoord.
Onbekend 1 Structuurschets Stadslandgoed De Barnewinkel
Bijlage toelichting 1 Structuurschets Stadslandgoed De Barnewinkel
Onbekend 2 Ontmoeten In Apeldoorn
Bijlage toelichting 2 Ontmoeten in Apeldoorn
Onbekend 3 Welkom In Apeldoorn
Bijlage toelichting 3 Welkom in Apeldoorn
Onbekend 4 Verkennend Bodemonderzoek Barnewinkel 13
Bijlage toelichting 4 Verkennend bodemonderzoek Barnewinkel 13
Onbekend 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage toelichting 5 Akoestisch onderzoek
Onbekend 6 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage toelichting 6 Onderzoek luchtkwaliteit
Onbekend 7 Kwantitatieve Risicoanalyse Aardgastransportleiding Barnewinkel
Bijlage toelichting 7 Kwantitatieve Risicoanalyse aardgastransportleiding Barnewinkel
Onbekend 8 Waterhuishoudkundig Onderzoek
Bijlage toelichting 8 waterhuishoudkundig onderzoek
Onbekend 9 Natuurwaardenonderzoek
Bijlage toelichting 9 Natuurwaardenonderzoek
Onbekend 10 Archeologisch Onderzoek
Bijlage toelichting 10 Archeologisch onderzoek
Onbekend 11 Nota Inspraak En Overleg
Bijlage toelichting 11 Nota inspraak en overleg
Onbekend 12 Procedureschema
Voorbereidingsbesluit datum van inwerkingtreding | - |
Voorbereidingsbesluit geldig t/m | - |
Voorontwerp ter inzage | 22-03-2012 - 18-04-2012 |
Ontwerpplan ter inzage | 23-08-2012 - 03-10-2012 |
Vaststelling door gemeenteraad | 21-02-2013 |
Terinzagelegging vastgesteld plan | 11-04-2013 - 22-05-2013 |
Aanwijzing GS/Minister | |
Beroep ingesteld bij Afdeling bestuursrechtspraak | |
Voorlopige voorziening gevraagd bij Voorzitter Afdeling bestuursrechtspraak | |
Essentie uitspraak Voorzitter Afdeling bestuursrechtspraak | |
Datum inwerkingtreding b.p. | |
Essentie uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak | |
Datum onherroepelijk worden bestemmingsplan | |
Opmerkingen |