Wenum Wiesel en buitengebied
Bestemmingsplan - gemeente Apeldoorn
Vastgesteld op 03-10-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
Het bestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied van de gemeente Apeldoorn.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.bp1092-vas1 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aanduidingsvlak
Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.
1.6 aan- of uitbouw
Een aan een woning toegevoegd visueel ondergeschikt bouwdeel, waarin woonfuncties zijn toegestaan.
1.7 aanvullend assortiment van een tuincentrum
Artikelen die door tuincentra worden gevoerd, niet behoren tot het basisassortiment van een tuincentrum, een relatie hebben met dat basisassortiment en in overeenstemming zijn met de doelstelling van een tuincentrum. Het aanvullend assortiment van een tuincentrum, dat integraal onderdeel uitmaakt van het tuincentrum, bestaat uit vissen en andere dieren, dierenbenodigdheden, zwembaden, hengelsportartikelen, tuinkleding en -schoeisel, tuinspeelgoed en cadeau- en sfeerartikelen (niet zijnde binnenmeubilair en dergelijke).
1.8 agrarisch bedrijf
Een bedrijf, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij en pensionstal, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarop een bedrijfsmatige, op de markt gerichte productie plaatsvindt, die een wezenlijke bijdrage aan de inkomensvorming levert.
1.9 ander werk
Een werk, geen bouwwerk zijnde.
1.10 antennedrager
Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.11 antenne-installatie
Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.12 A-watergang
Een watergang van overwegend belang voor de waterhuishouding en waterberging, met inbegrip van oevers, taluds, kaden en onderhoudspaden, die in beheer en onderhoud is bij het waterschap.
1.13 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.14 bedrijfsmatige exploitatie
Het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer dan wel exploitatie, dat in de logiesverblijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.
1.15 bedrijfswoning
Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.
1.16 begeleid wonen
Vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.
1.17 beroepsuitoefening aan huis
Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, dat in een woning of bedrijfswoning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.18 bestaand
- bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
- bij gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, met dien verstande dat bij veehouderijbedrijven wordt uitgegaan van de ammoniakemissie, de vloeroppervlakte aan stalruimte en het aantal dierplaatsen per bedrijf dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bij of krachtens de wet maximaal is toegestaan.
1.19 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.21 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.
1.24 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 bijgebouw
Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte.
1.27 bijzondere boom
Een als zodanig aangeduide boom, die is vermeld op de krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening vastgestelde lijst van bijzondere bomen.
1.28 dependance
Een voor de huisvesting van een zelfstandig huishouden geschikt gebouw, dat blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van het hoofdgebouw.
1.29 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.30 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.31 erkend archeoloog
Een door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen archeoloog die voldoet aan de door en krachtens de Monumentenwet gestelde kwalificaties en eisen.
1.32 evenementen
Periodieke en/of incidentele manifestaties zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, thematische beurzen en thematische markten. Onder evenementen worden in ieder geval niet begrepen activiteiten die zijn gericht op verkoop uit grote partijen met een beperkt assortiment door één of enkele aanbieders.
1.33 folly
Een bouwwerk bedoeld ter verfraaiing, als blikvanger of oriëntatiepunt, niet noodzakelijkerwijs functioneel van aard.
1.34 gebouw
Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 gebruiksgerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone waaronder begrepen een pensionstalling.
1.36 grondgebonden agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf dat overwegend gericht is op het houden van dieren en voor de bedrijfsvoering afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond die tot dat bedrijf behoort.
1.37 grondgebonden veehouderij
Een agrarisch bedrijf dat overwegend gericht is op het houden van dieren en voor de bedrijfsvoering afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond die tot dat bedrijf behoort.
1.38 hoge archeologische verwachtingswaarde
Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten hoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarde en/of vondsten hoog is.
1.39 hoofdgebouw
Een gebouw dat op een kavel door zijn ligging, constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.40 hoofdverblijf
- a. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
- b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.
1.41 intensieve kwekerij
Een intensieve kwekerij wordt een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan waar gewassen worden geteeld of dieren worden gekweekt (niet zijnde vee), waarbij nagenoeg geen gebruik wordt gemaakt van daglicht. Voorbeelden hiervan zijn de kweek van champignons, witlof, vis, wormen en maden.
1.42 intensieve veehouderij
Een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m² aan bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer voor het houden van vee, pluimvee en nertsen, waarbij dit houden van vee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet, het houden van melkrundvee, schapen of paarden en het houden van dieren uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij.
1.43 kamerverhuurbedrijf
Het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.
1.44 kampeermiddel
Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen recreatiewoning, trekkershut of stacaravan zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.
1.45 kantoor
Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.
1.46 kas
Een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.
1.47 kavel
De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.
1.48 kwekerij
Een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.
1.49 lawaaisporten
De autosport, de motorsport, de (model-)vliegsport, karting en soortgelijk geluidproducerende sporten.
1.50 manege
Een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geven tot het beoefenen van de paardensport, pensionstalling en als ondergeschikte activiteit al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden al dan niet gecombineerd met het fokken, africhten en verkopen van paarden.
1.51 middelhoge archeologische verwachtingswaarde
Een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten middelhoog is dan wel dat het belang van de mogelijke archeologische waarde en/of vondsten middelhoog is.
1.52 nevenactiviteit
Een activiteit die uitsluitend naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en uitsluitend door de bewoner en/of ondernemer van die hoofdfunctie uitgeoefend kan worden en wat betreft vloeroppervlakte ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.
1.53 Nederlandse Grootte Eenheid
Een rekeneenheid die wordt gehanteerd voor de vaststelling van de omvang van een agrarisch bedrijf, op basis van productiewaarde van oppervlakte, gewassen en dieren.
1.54 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.55 overkapping
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.
1.56 peil
Het peil gemeten vanaf het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte bouwterrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf de aansluitende, afgewerkte gemiddelde maaiveldhoogte.
1.57 permanente bewoning
Gebruik als hoofdverblijf als bedoeld in de Wet GBA, waaronder wordt verstaan:
- a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet GBA bepaalde noopt tot inschrijving in het persoonsregister van de gemeente, en/of
- b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf beschikt.
1.58 productiegerichte paardenhouderij
Een paardenhouderij waar handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.
1.59 prostitutie
Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.
1.60 publieksgerichte dienstverlening
Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.
1.61 recreatief medegebruik
Extensieve vormen van dagrecreatie, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.
1.62 recreatieverblijf
Een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, niet zijnde permanente bewoning en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.
1.63 recreatiewoning
Een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatieve doeleinden.
1.64 risicovolle inrichting
Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit en/of een inrichting waarbinnen een risicobron aanwezig is met een contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar berekend conform de uitgangspunten zoals vastgelegd in de Regeling externe veiligheid inrichtingen.
1.65 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische aard en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht; onder seksinrichting wordt mede begrepen:
- a. seksbioscoop
Een inrichting, bestemd voor het door middel van audiovisuele middelen doen plaatsvinden van voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - b. seksclub
Een inrichting, bestemd voor het doen plaatsvinden van vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel een gelegenheid waar seksuele handelingen worden verricht. - c. seksautomaat
Een inrichting, bestemd voor het door middel van automaten doen plaatsvinden van audiovisuele voorstellingen van erotische en/of pornografische aard. - d. sekswinkel
Een ruimte, bestemd voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van seksartikelen, waaronder begrepen pornografische lectuur en gegevensdragers, aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker. - e. prostitutiebedrijf
Een ruimte, bestemd dan wel in gebruik voor het daarin uitoefenen van prostitutie.
1.66 stacaravan
Onderkomens, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dienen of kunnen dienen tot het dag- en/of nachtverblijf van een of meer personen, die gedurende het hele jaar gebruikt worden voor recreatieve doeleinden door wisselende personen, en die door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand kunnen worden verreden, doch niet bestemd en/of geschikt zijn om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze onderkomens wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt zijn om te worden verreden, worden zij aangemerkt als stacaravan
1.67 teeltondersteunende voorzieningen
Voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen, zoals tunnelkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen en regenkappen
1.68 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Niet permanente voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen, zoals tunnelkassen, containerteelt, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen en regenkappen voor een periode van maximaal 3 aaneengesloten maanden per jaar.
1.69 trekkershut
Een gebouw al dan niet in de vorm van een bijgebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat niet voor permanente bewoning is bestemd en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatie, waaronder begrepen Bed&Breakfast.
1.70 tuinbouwbedrijf
Het bedrijfsmatig op commerciële basis telen van groenten, (sier-)bloemen, planten, bomen, bollen of zaden in de volle grond; onder tuinbouwbedrijf wordt in ieder geval niet verstaan een hovenier of tuincentrum.
1.71 tunnelkas
Een kas dan wel platglasconstructie van geringe hoogte, bestaande uit lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen.
1.72 verblijfsgebied
Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.
1.73 verblijfsrecreatie
Recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, trekkershutten, recreatiewoningen, groepsaccommodaties en/of stacaravans.
1.74 waarde
De aan een bouwwerk, gebied of specifiek element in een gebied toegekende kenmerkende waarde op het gebied van cultuurhistorie, archeologie, geografie, aardkunde, natuur, landschap en/of ecologie.
1.75 wezenlijke kenmerken of waarden
Hieronder worden verstaan de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied.
1.76 winkel
Een (deel van een) gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor de uitoefening van detailhandel en/of het verlenen van diensten, waaronder mede worden begrepen videotheken, kapsalons en buffetverkoop. Tot de winkel worden de voor publiek toegankelijke ruimte alsmede de bijbehorende magazijnruimte, kantoren en overige dienstruimten begrepen.
1.77 woning
Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.78 wooneenheid
Een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.
1.79 woonwagen
Een voor huisvesting van personen bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.80 woonwagenstandplaats
Terrein bestemd voor woonwagens en bijbehorende voorzieningen.
1.81 zakelijke dienstverlening
Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.
1.82 zonnecollector
Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.
1.83 zorgwonen
Het wonen in een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.
1.84 zorgboerderij
Een voorziening in hoofdzaak gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren door personen die niet zelfstandig kunnen werken en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 het bebouwingspercentage
De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.
Ingeval geen bouwvlak dan wel aanduidingsvlak is aangegeven wordt onder bebouwingspercentage verstaan de in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bestemmingsvlak tot de oppervlakte van het bestemmingsvlak, per kavel gemeten.
2.5 de vloeroppervlakte
Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische bedrijven, met dien verstande dat een gebruik als intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
- b. bedrijfswoningen;
- c. kwekerij als bedoeld in lid 1.48 en een tuinbouwbedrijf als bedoeld in lid 1.70, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
- d. zorgboerderij;
- e. dependances, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dependance';
- f. agrarisch hulp- en nevenbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf – agrarisch hulpbedrijf';
- g. hoveniersbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';
- h. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- i. wonen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning';
- j. beroepsuitoefening aan huis;
- k. nevenactiviteiten van categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelatennevenactiviteiten;
- l. agrarisch verwante bedrijvigheid tot en met categorie 2 van de Lijst van toegelatenbedrijfstypen met een maximale vloeroppervlakte van 75 m²;
- m. recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, wandelen en fietsen;
- n. kleinschalig kamperen, met een maximum van zes voor het plangebied;
- o. opslag van bouwmaterialen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag van bouwmaterialen;
- p. het trainen en berijden van paarden ten dienste van bestemmingsvlakken met de bestemmingen Bedrijf, Maatschappelijk of Wonen en in bestaande paardenbakken;
- q. natuurbeheer- en landschapsbeheer, in standhouding van natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- r. nutsvoorzieningen;
- s. parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
- t. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 25 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 3.4 genoemde afwijkingen.
Voor het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken geen gebouw zijnde gelden, ter plaatse van de aanduiding 'beschermd dorpsgezicht', de in artikel 28 opgenomen bouwbepalingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte /inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bedrijfsgebouwen en overkappingen | bouwvlak | 4 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | 12 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | - de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - de afstand van op te richten kassen tot niet bij het bedrijf behorende woningen bedraagt ten minste 30 m - rijhal is niet toegestaan - in afwijking van het het hiervoor en het in artikel 25 sublid 25.1.1 b bepaalde zijn bestaande gebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak toegestaan, met de bestaande oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte als maxima |
Bedrijfswoningen | 700 m3. | 4 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | geen, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | - per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-maximum aantal bedrijfswoningen' - voor het bepalen van de inhoud worden de deel, inpandige garages en bergingen meegeteld; - de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het in artikel 25 lid 25.3 bepaalde - de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande niet bij het betreffende bedrijf behorende kassen bedraagt ten minste 30 m |
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen | 75 m2 | 3 m | 5 m | - uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht (3.4.1a) - de afstand van bijgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis meegeteld - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis toegestaan |
schuur, hooiberg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding- schuur' | bestaande oppervlakte | bestaand | bestaand | |
Dependances | 65 m² | 3 m | 5 m | - de totale oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en dependances mag niet meer dan 75 m2 bedragen - een dependance heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen - bij een dependance zijn geen dakkapellen, erkers en balkons toegestaan |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | - bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde voor tijdelijketeeltondersteunende voorzieningen, bestaande sleufsilo's, bestaande mestsilo's, bestaande mestzakken (voor zover een bouwwerk zijnde) en bestaande paardenbakken met bijbehorende bestaande lichtmasten | |||
kassen | bestaande oppervlakte | ter plaatse van de aanduiding 'kas' | ||
- mestsilo's | 10 m | - voor bestaande mestsilo's buiten het bouwvlak gelden de bestaande oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte als maxima | ||
- sleufsilo's | 2500 m2 | 4 m | - voor bestaande sleufsilo's buiten het bouwvlak gelden de bestaande oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte als maxima | |
- mestzakken en mestopslagplaatsen | 2 m | - voor bestaande mestzakken en mestopslagplaatsen buiten het bouwvlak gelden de bestaande oppervlakte, goothoogte en bouwhoogte als maxima | ||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak of voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1,50 m (3.4.1e) | ||
- antenne-installaties | 15 m | |||
- bouwwerken voor permanente teeltondersteunende voorzieningen | bouwvlak | permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan | ||
- bouwwerken voor tijdelijketeeltondersteunendevoorzieningen | 1,5 m | maximale bouwhoogte voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen geldt uitsluitend buiten het bouwvlak(3.4.1j) | ||
paardenbakken: - omheiningen - lichtmasten | 2 m 6 m | voor zover het geen bestaande paardenbak betreft gelden de volgende regels: - indien de paardenbak geen onderdeel vormt van het agrarisch bedrijf als bedoeld in lid 3.1 is er ten hoogste één paardenbak per bedrijfswoning toegestaan - de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter; - uitsluitend in samenhang met het afwijken van de gebruiksregels als bedoeld in lid 3.6.4 zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een paardenbak buiten het bouwvlak toegestaan | ||
stapmolens | 6 m | |||
- overige bouwwerken | 6 m |
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 43 opgenomen procedureregels van toepassing
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 26 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
De in artikel 45 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn van toepassing.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit lid mag alleen plaatsvinden voor zover de de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied, waaronder begrepen die van het Natura 2000-gebied en van de Ecologische Hoofdstructuur, dan wel het in het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast. Voorts zijn de algemene criteria van artikel 42 lid 42.4 van toepassing.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:
- a. het realiseren van nieuwe waarden;
- b. het vergroten van een bouwvlak tot een totale oppervlakte van ten hoogste 1,5 hectare, mits:
- 1. dit voor een doelmatige en duurzame bedrijfsvoering aantoonbaar noodzakelijk is;
- 2. de omvang van het bedrijf ten minste 70 NGE bedraagt; en
- 3. aangetoond is dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura 2000-gebied niet significant worden aangetast vanwege de ammoniakdepositie, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- 1. bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Lijst vantoegelaten bedrijfstypen;
- 2. een bouwbedrijf (41, 42, 43), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf'
- 3. een goederenwegvervoerbedrijf (zonder schoonmaken) (494.0 ), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - goederenvervoer';
- 4. een meelfabriek p.c. < 500 t/u (1061.2), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - meelfabriek';
- 5. een drukkerij (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen) (1812), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - drukkerij';
- 6. een stamp-, pers-, dieptrek- & forceerbedrijf (255, 331.A), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – stamp-, pers-, dieptrek- & forceerbedrijf';
- 7. een groothandel in akkerbouwproducten & veevoeders (4621.0), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – groothandel in akkerbouwproducten & veevoeders';
- 8. een groothandel in chemische producten (46751), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in chemische producten';
- 9. een algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. >500 m² (016.0) en agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf -dienstverlening landbouw';
- 10. een installatiebedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf';
- 11. een autobedrijf en een autosloperij, b.o. <= 1000 m² (4677.1), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – autosloperij';
- 12. een goederenwegvervoerbedrijf (zonder schoonmaken van tanks) autowasserij reparatie van auto's (494.0,45205, 452), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – goederenwegvervoer';
- 13. een plantsoenendienst & hoveniersbedrijf b.o. >500m² (016.3), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – plantsoen- en hoveniersbedrijf';
- 14. een houtzagerij (16101), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – houtzagerij';
- 15. een metaalwarenfabriek n.e.g. (259, 331.B), ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf – metaalwarenfabriek n.e.g';
- 16. een groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen (46712.1), ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – groothandel in brandstoffen'' ;
- 17. opslag in bouwmaterialen, ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - opslag in bouwmaterialen';
- 18. opslag van zand, grond, puin of grind als los gestort materiaal, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
- 19. een verkooppunt voor motorbrandstoffen, daaronder begrepen lpg, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
- 20. vulpunt lpg, ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg';
- 21. nutsvoorziening, ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
- 22. hovenier, ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';
- 23. een landbouwmechanisatiebedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-landbouwmechanisatiebedrijf';
- 24. een detailhandelsbedrijf in machines, ijzerwaren, gereedschappen en tuinartikelen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - detailhandel in machines, ijzerwaren, gereedschappen en tuinartikelen;
- 25. een houthandel, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - houthandel';
- 26. een autobedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autobedrijf;
- 27. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- 28. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- 29. tuin en/of erf;
- 30. ontsluitingswegen;
- 31. groenvoorzieningen;
- 32. beroepsuitoefening aan huis;
- 33. nutsvoorzieningen;
- b. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn niet bestemd voor:
- 1. bedrijven die krachtens artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen als bedoeld in artikel 41, lid 3, van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, welke inrichtingen als zodanig zijn genoemd in de van deze regels deel uitmakende bijlage Inrichtingen Wet geluidhinder,inrichtingen
- 2. risicovolle inrichtingen, met uitzondering van bestaande risicovolle inrichtingen;
- 3. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van:
- I. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van nijverheid en industrie, in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte goederen, niet zijnde detailhandel in textiel, schoeisel en lederwaren, voedings- en genotmiddelen en huishoudelijke artikelen;
- II. niet voor particulieren toegankelijke detailhandelsbedrijven die zich uitsluitend toeleggen op postorderactiviteiten;
- III. bestaande detailhandelsbedrijven.
- c. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 25 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 4.4 genoemde afwijkingen.
Voor het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken geen gebouw zijnde gelden, ter plaatse van de aanduiding 'beschermd dorpsgezicht', de in artikel 28 opgenomen bouwbepalingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte /inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen | 120% van de bestaande oppervlakte per bouwvlak aan gebouwen en overkapping | 6 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | 8,5 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | - voor het bepalen van de oppervlakte worden bedrijfswoningen, bijgebouwen niet meegeteld - per verkooppunt motorbrandstoffen is een overkapping van 50 m2 toegestaan - de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - op het perceel Wieselse Kampweg 41 is maximaal 1.000 m² aan bedrijfsbebouwing toegestaan |
Bedrijfswoningen | 700 m3 | 4 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | nvt, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | - ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen' - voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld; - - de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het in artikel 25 lid 25.3 bepaalde - de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande kassen bedraagt ten minste 30 m |
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen | 75 m2 | 3 m | 5 m | - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht (4.4.1a) |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | ||||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m (4.4.1b) | ||
- antenne-installaties | 15 m | |||
- paardenbakken: - omheiningen - lichtmasten | 2 m 4 m | - één paardenbak toegestaan - de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter | ||
- stapmolens | 4 m | |||
- overig | 6 m |
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 43 opgenomen procedureregels van toepassing
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 26 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
De in artikel 45 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 5 Detailhandel
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. detailhandel;
- b. beroepsuitoefening aan huis;
- c. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- d. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- e. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- f. nutsvoorzieningen;
- g. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 25 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 7.4 genoemde afwijkingen.
Voor het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken geen gebouw zijnde gelden, ter plaatse van de aanduiding 'beschermd dorpsgezicht', de in artikel 28 opgenomen bouwbepalingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte /inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen | 120% van de bestaande oppervlakte per bouwlak aan gebouwen en overkappingen | 6 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | 8,5 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | - voor het bepalen van de oppervlakte worden bedrijfswoningen en bijgebouwen niet meegeteld - de uitbreiding ten opzichte van de bestaande oppervlakte mag per bestemmingsvlak in totaal niet meer dan 375 m2 bedragen - de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m |
Bedrijfswoningen | 700 m3 | 4 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | nvt, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | - ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen' - voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld; - de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het in artikel 25 lid 25.3 bepaalde - de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande kassen bedraagt ten minste 30 m - het in artikel 26 lid 26.1 onder f bepaalde is van overeenkomstige toepassing |
Bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning | 75 m² | 3 m | 5 m | - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht (5.4.1a) - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis meegeteld - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis toegestaan |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | 2,5 m | |||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m (5.4.1b) | ||
- antenne-installaties | 15 m | |||
- overig | 6 m |
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 43 opgenomen procedureregels van toepassing
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 26 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
Het gebruik van bedrijfswoningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening aan huis en voor niet-publiekgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- a. dit gebruik beslaat niet meer dan 40% van de oppervlakte van de woning en 100% van de oppervlakte van de bijgebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50 m2 per kavel;
- b. het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu;
- c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte;
- d. er wordt geen detailhandel uitgeoefend;
- e. de activiteiten veroorzaken geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg;
- f. het beroep respectievelijk de bedrijfsmatige activiteiten wordt respectievelijk worden in ieder geval door de bewoner uitgeoefend;
- g. bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen toegestaan voor zover deze zijn genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis dan wel naar hun aard en invloed vergelijkbaar zijn met de in deze Lijst genoemde activiteiten.
Artikel 6 Groen - Landschapselement
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - Landschapselement' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de instandhouding van ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting, groenvoorzieningen en natuur- en landschapselementen,
- b. instandhouding van cultuurhistorische waarden;
- c. water;
met de daarbij behorende bouwwerken.
6.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 25 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale bouwhoogte, oppervlakte | Bijzondere regels |
bouwwerken, geen gebouw zijnde | overig: 2 m | - van de bouwhoogtebepaling zijn bruggen uitgezonderd |
bijgebouwen | ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' | de bestaande gebouwen behorende bij de aangrenzende woonbestemming zijn toegestaan en mogen worden gebruikt ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming |
schuur | 75 m² ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-schuur | |
bestaande bebouwing | bestaand | - uitsluitend behorend en ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming |
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de bescherming van de bijzondere landschapselementen nadere eisen stellen aan de omvang en situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 43 opgenomen procedureregels van toepassing
6.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 7 Horeca
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horeca in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten horecatypen;
- b. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- c. beroepsuitoefening aan huis;
- d. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- e. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- f. nutsvoorzieningen;
- g. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 25 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 7.4 genoemde afwijkingen.
Voor het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken geen gebouw zijnde gelden, ter plaatse van de aanduiding 'beschermd dorpsgezicht', de in artikel 28 opgenomen bouwbepalingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte /inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen | 120% van de bestaande oppervlakte per bouwvlak aan gebouwen en overkappingen | 6 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | 8,5 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | - voor het bepalen van de oppervlakte worden bedrijfswoningen en bijgebouwen niet meegeteld - de uitbreiding ten opzichte van de bestaande oppervlakte mag per bestemmingsvlak in totaal niet meer dan 375 m2 bedragen - de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m |
Bedrijfswoningen | 700 m3 | 4 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | nvt, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | - ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen' - voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld; - de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het in artikel 25 lid 25.3 bepaalde - de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande kassen bedraagt ten minste 30 m - het in artikel 26 lid 26.1 onder f bepaalde is van overeenkomstige toepassing |
Bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning | 75 m² | 3 m | 5 m | - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht (7.4.1a) - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis dan wel voor niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis meegeteld - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis dan wel voor de niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis toegestaan |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | 2,5 m | |||
- erf- en terrein- afscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m (7.4.1b) | ||
- antenne-installaties | 15 m | |||
overig | 6 m |
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 43 opgenomen procedureregels van toepassing
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.5 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 26 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
Het gebruik van bedrijfswoningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening aan huis en voor niet-publiekgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- a. dit gebruik beslaat niet meer dan 40% van de oppervlakte van de woning en 100% van de oppervlakte van de bijgebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50 m2 per kavel;
- b. het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu en de cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
- c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte;
- d. er wordt geen detailhandel uitgeoefend;
- e. de activiteiten veroorzaken geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg;
- f. het beroep respectievelijk de bedrijfsmatige activiteiten wordt respectievelijk worden in ieder geval door de bewoner uitgeoefend;
- g. bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen toegestaan voor zover deze zijn genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis dan wel naar hun aard en invloed vergelijkbaar zijn met de in deze Lijst genoemde activiteiten.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 8 Maatschappelijk
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen;
- b. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- c. beroepsuitoefening aan huis;
- d. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- e. tuin en/of erf;
- f. speelplaatsen
- g. ontsluitingswegen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
8.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 25 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 8.4 genoemde afwijkingen.
Voor het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken geen gebouw zijnde gelden, ter plaatse van de aanduiding 'beschermd dorpsgezicht', de in artikel 28 opgenomen bouwbepalingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte /inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen | 120% van de bestaande oppervlakte per bouwvlak aan gebouwen en overkappingen | 6 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | 8,5 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | - voor het bepalen van de oppervlakte worden bedrijfswoningen en bijgebouwen niet meegeteld - de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m |
Bedrijfswoningen | 700 m3 | 4 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | nvt, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | - ter plaatse van de aanduiding ' bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen' - voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld - voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het in artikel 25 lid 25.3 bepaalde - de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande kassen bedraagt ten minste 30 m - het in artikel 26 lid 26.1 onder f bepaalde is van overeenkomstige toepassing |
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen | 75 m2 | 3 m | 5 m | - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht (8.4.1a) - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis meegeteld - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis toegestaan |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | 2,5 m | |||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m (8.4.1b) | ||
- antenne-installaties | 15 m | |||
- paardenbakken: - omheiningen - lichtmasten | 2 m 4 m | - één paardenbak toegestaan - de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter | ||
stapmolens | ||||
- overig | 6 m |
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 43 opgenomen procedureregels van toepassing
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.5 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 26 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
Het gebruik van bedrijfswoningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening aan huis en voor niet-publiekgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- a. dit gebruik beslaat niet meer dan 40% van de oppervlakte van de bedrijfswoning en 100% van de oppervlakte van de bijgebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50 m² per kavel ;
- b. het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu;
- c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte;
- d. er wordt geen detailhandel uitgeoefend;
- e. activiteiten veroorzaken geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg;
- f. het beroep wordt in ieder geval door de bewoner uitgeoefend.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 9 Maatschappelijk - Begraafplaats
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een begraafplaats;
- b. een inpandige bedrijfswoning;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
9.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 25 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte /inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen | 120% van de bestaande oppervlakte per bouwvlak aan gebouwen en overkappingen | 4 m | - de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m | |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | 2,5 m | |||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m | ||
antenne-installatie | 15 m | |||
overige voor de instelling noodzakelijke bouwwerken | 6 m |
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 43 opgenomen procedureregels van toepassing
9.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 10 Natuur
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos en natuurgebied;
- b. extensief grondgebonden agrarisch medegebruik;
- c. recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, wandelen en fietsen;
- d. hoogzitten ten behoeve van faunabeheer;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. instandhouding van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
- g. bosbouw en houtproductie;
- h. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen.
10.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 25 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte /inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | 2 m | - de bouwhoogte van een hoogzit mag ten hoogste 5 m bedragen | ||
Bouwwerken t.b.v. - beheeractiviteiten en natuureducatie - ecoducten | bestaand | bestaand |
10.3 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 26 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
10.4 Afwijken van de gebruiksregels
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
De in artikel 45 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 11 Recreatie - Verblijfsrecreatie
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie bieden van recreatief verblijf aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben, in kampeermiddelen en tot het bedrijf behorende recreatiewoningen, groepsaccommodaties en stacaravans, met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, voorzieningen en open terreinen;
- b. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- c. beroepsuitoefening aan huis;
- d. parkeren en ontsluitingswegen;
- e. nutsvoorzieningen;
- f. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
11.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 25 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 11.4 genoemde afwijkingen.
Voor het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken geen gebouw zijnde gelden, ter plaatse van de aanduiding 'beschermd dorpsgezicht', de in artikel 28 opgenomen bouwbepalingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte /inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen: | ||||
ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' uitsluitend: maximaal - 12 recrecreatiewoningen - 12 paardenboxen - 2 toiletgebouwtjes - 1 niet-overdekt zwembad - 13 verplaatsbare chalets - overige andere bouwwerken | 50 m² per recreatiewoning 10 m² per box 25 m² per gebouwtje 50 m² 40 m² per chalet | 4 m 3 m 3 m 3 m | 7 m 3 m 1 m 3,5 m 2 m | horecavoorziening is niet toegestaan - hippische evenementen of activiteiten welke zijn gericht op grotere groepen dan de maximale capaciteit van de verblijfsrecreatieve voorziening, zijn niet toegestaan. Deze bepaling geldt ook voor aangrenzende gronden/gebouwen, al dan niet gescheiden door wegen. |
- groepsaccommodaties | bestaande oppervlakte | - tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | 6 m, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | |
- voorzieningen | bestaande oppervlakte (11.4.1a,b) | 3 m, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | 6 m, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | - voor het bepalen van de oppervlakte aan voorzieningen worden bedrijfswoningen en bijgebouwen niet meegeteld |
- winkels | bestaande oppervlakte (11.4.1a,c) | 3 m | 6 m | |
- recreatieverblijven | 75 m2/300 m3 per recreatieverblijf | 4 m | 5 m | - het aantal recreatieverblijven mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'aantal' het aantal kampeermiddelen niet meer mag bedragen dan is aangegeven waarvan er ten hoogste drie sta-caravans mogen zijn - bij recreatieverblijven zijn geen bijgebouwen toegestaan - het in artikel 41 lid 41.1 onder e en artikel 42 lid 42.1 onder b bepaaldeis niet van toepassing op de maximale inhoud per recreatieverblijf |
Bedrijfswoningen | 700 m3 | 4 m, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | -, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | - ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen'; - voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld; - voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het in artikel 25 lid 25.3 bepaalde - de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande kassen bedraagt ten minste 30 m - het in artikel 26 lid 26.1 onder f bepaalde is van overeenkomstige toepassing |
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen | 75 m2 | 3 m | 5 m | - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning(en) of het verlengde daarvan worden opgericht (11.4.1e) - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis meegeteld - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis dan wel voor de niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis toegestaan |
Bijgebouwen bij stacaravans | 6 m² | 3 m | - bij de ingang van een stacaravan is een aanbouw toegestaan met een oppervlakte van ten hoogste 3 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 3,50 m | |
Bouwwerken, geen gebouw zijnde, met uitzondering van overkappingen | ||||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | |||
overig | 10 m |
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 43 opgenomen procedureregels van toepassing.
11.4 Afwijken van de bouwregels
11.5 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 26 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
Het gebruik van bedrijfswoningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- a. dit gebruik beslaat niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijgebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50 m2 per kavel;
- b. het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu;
- c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte;
- d. er wordt geen detailhandel uitgeoefend;
- e. de activiteiten veroorzaken geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg;
- f. het beroep respectievelijk de bedrijfsmatige activiteiten wordt respectievelijk worden in ieder geval door de bewoner uitgeoefend.
Artikel 12 Recreatie - Recreatiewoning
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Recreatiewoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. recreatiewoningen;
- b. nutsvoorzieningen;
- c. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
12.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 25 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 12.4 genoemde afwijkingen.
Voor gebouwen en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'beschermd dorpsgezicht' gelden de in artikel 28 opgenomen bouwbepalingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen | 50 m2 | 4 m | 5 m | - per bestemmingsvlak met de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' is één recreatiewoning toegestaan, - bij recreatiewoningen mogen geen bijgebouwen worden gebouwd |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van de recreatiewoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m (12.4.1a) |
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 43 opgenomen procedureregels van toepassing
12.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 13 Sport
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. sport in categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelatensportvoorzieningen;
- b. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- c. beroepsuitoefening aan huis;
- d. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- e. manege, ter plaatse van de aanduiding 'manege';
- f. schietinrichting, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - schietinrichting';
- g. nutsvoorzieningen;
- h. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met dien verstande dat een bedrijfswoning niet is toegestaan.
13.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 25 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 7.4 genoemde afwijkingen.
Voor het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken geen gebouw zijnde gelden, ter plaatse van de aanduiding 'beschermd dorpsgezicht', de in artikel 28 opgenomen bouwbepalingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte /inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Gebouwen en overkappingen | 120% van de bestaande oppervlakte per bouwvlak aan gebouwen en overkappingen | 6 m | 8,5 m | - voor het bepalen van de oppervlakte worden bedrijfswoningen en bijgebouwen niet meegeteld - de uitbreiding ten opzichte van de bestaande oppervlakte mag per bestemmingsvlak in totaal niet meer dan 375 m2 bedragen - de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m |
bedrijfswoning | 700 m³ | 4 m | - ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen' - voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld; - de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m -voor het splitsen van de bedrijfswoning in twee wooneenheden geldt het in artikel 25 lid 25.3 bepaalde - de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande kassen bedraagt ten minste 30 m - het in artikel 26 lid 26.1 onder f bepaalde is van overeenkomstige toepassing | |
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen | 75 m² | 3 m | 5 m | - bijgebouwen en overkappingen mogen niet voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan worden opgericht (8.4.1a) - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis meegeteld - in bijgebouwen is het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis toegestaan |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | 2,5 m | |||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | |||
- antenne-installaties | 15 m | |||
overige bouwwerken | 6 m |
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van de bebouwing binnen het bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 43 opgenomen procedureregels van toepassing
13.4 Afwijken van de bouwregels
13.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsgebied;
- b. watergangen;
- c. nutsvoorzieningen;
- d. tuin;
- e. instandhouding van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
met de daarbij bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 25 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | - antenne-installaties: 15 m - speel- en klimtoestellen: 4 m (14.2) - overig: 2 m |
14.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 14.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen van speel- en klimtoestellen tot een bouwhoogte van 6 meter, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het in het plan beoogde stedenbouwkundig beeld en dit voor de omringende woningen geen onevenredige hinder oplevert.
Artikel 15 Verkeer - Weg
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Weg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeersdoeleinden (met inbegrip van de nodige rijwegen, vluchtstroken, fiets- en voetpaden), met dien verstande dat per rijweg ten hoogste twee rijstroken zijn toegestaan;
- b. parkeerplaatsen en transferia;
- c. groenvoorzieningen;
- d. nutsvoorzieningen
- e. instandhouding van cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
- f. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen, waaronder in ieder geval begrepen ongelijkvloerse kruisingen, in- en uitritten, overkappingen, tunnels, bruggen, taluds, bermen en bermsloten, geluidwerende voorzieningen en afschermingen.
15.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 25 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | - antenne-installaties: 15 m - overkappingen: 3 m - overig: 2 m |
Artikel 16 Water
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterstaatsdoeleinden in de vorm van een watergang of waterplas met de daarbij behorende oevers;
- b. waterberging en waterhuishouding;
- c. water- en oeverrecreatie
- d. nutsvoorzieningen;
- e. voor zover aangeduid gelden tevens de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen, waaronder in ieder geval begrepen bruggen, taluds, oeverbeschoeiingen, faunapassages, onderhoudspaden en aanlegplaatsen.
16.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 25 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | zie tevens de algemene Keur van het Waterschap |
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen omtrent de plaats en afmetingen van bouwwerken geen gebouwen zijnde in verband met het waarborgen van de waterbergende functie van gronden.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 43 opgenomen procedureregels van toepassing.
Artikel 17 Wonen - 1
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, waaronder begrepen begeleid wonen;
- b. dependances, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dependance';
- c. beroepsuitoefening aan huis;
- d. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- e. tuin en/of erf;
- f. nutsvoorzieningen.
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
17.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 25 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema, waarbij geldt dat de in het schema voorkomende verwijzingen verwijzen naar de in lid 17.5 genoemde afwijkingen.
Bebouwing | Maximale oppervlakte /inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Hoofdgebouwen | 400 m3 | 4 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | 8 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' of 'maximale bouwhoogte (m)' | - voor het bepalen van de inhoud worden inpandige garages en bergingen meegeteld (17.5.1d) - per bouwvlak met de bestemming 'Wonen - 1' is één hoofdgebouw toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal hoofdgebouwen' - per hoofdgebouw is één woning toegestaan tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen' - de breedte van de voorgevel van de woning mag ten hoogste 7 m bedragen - de bestaande nokrichting van de woning mag niet worden gewijzigd - de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - voor het splitsen van de woning in twee wooneenheden geldt het in artikel 25 lid 25.3 bepaalde - de afstand van een op te richten hoofdgebouw tot bestaande kassen bedraagt ten minste 30 m - het in artikel 26 lid 26.1 onder f bepaalde is van overeenkomstige toepassing |
Bijgebouwen aan- of uitbouw en overkappingen | 50 m² per hoofdgebouw, tenzij anders aangegeven | 3 m | 5 m | - voor het bepalen van de oppervlakte worden alle op het perceel aanwezige gebouwen, niet zijnde het hoofdgebouw, meegeteld in afwijking van het het hiervoor en het in artikel 25 sublid 25.1.1 b bepaalde zijn bijgebouwen en aan- en uitbouwen en overkappingen buiten het bouwvlak toegestaan. - bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen moeten minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht (17.5.1b) - voor het bepalen van de oppervlakte worden bijgebouwen die worden gebruikt voor beroepsuitoefening aan huis dan wel voor niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis meegeteld - in bijgebouwen het aanbrengen van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening aan huis dan wel voor de niet-publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis niet toegestaan |
Dependances | 65 m2 | 3 m | 5 m | - een dependance heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen - bij een dependance zijn geen dakkapellen, erkers en balkons zijn toegestaan. |
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen | ||||
- erf- en terreinafscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m (17.5.1c) | ||
- antenne-installaties | 15 m | |||
- zwembaden | 75 m² per hoofdgebouw | 0,5 m | ||
- paardenbakken: - omheiningen - lichtmasten | 2 m 4 m | - per hoofdgebouw mag 1 paardenbak worden aangelegd, ten minste 5 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde hiervan - de afstand van een paardenbak tot (bedrijfs)woningen van derden bedraagt ten minste 50 meter | ||
stapmolens | 4 m | |||
- overig | 2 m | - uitsluitend in samenhang met het afwijken van de gebruiksregels als bedoeld in lid 17.7.1 onder a zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een tennisbaan toegestaan tot een hoogte van ten hoogste 5 m |
17.3 Afdekking van gebouwen
17.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van aan de van de bebouwing binnen het bestemmingsvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 43 opgenomen procedureregels van toepassing
17.5 Afwijken van de bouwregels
17.6 Specifieke gebruiksregels
Naast de algemene gebruiksregels van artikel 26 en de regels voor gebiedsaanduidingen van hoofdstuk 3 gelden de volgende specifieke regels.
- a. De aanleg van en het gebruik van gronden als tennisbaan met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde is niet toegestaan.
- b. De vloeroppervlakte ten behoeve van nevenactiviteiten in de vorm van Bed&Breakfast en/of recreatief rustpunt bedraagt niet meer dan 75 m², met dien verstande dat voorzieningen ten behoeve van Bed&Breakfast uitsluitend in het hoofdgebouw zijn toegestaan en buitenopslag ten behoeve van de nevenactiviteiten niet is toegestaan
- c. Het gebruik van woningen voor beroepsuitoefening aan huis en voor niet-publiekgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- 1. dit gebruik beslaat niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijgebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50 m2 per kavel;
- 2. het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu;
- 3. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte;
- 4. er wordt geen detailhandel uitgeoefend;
- 5. de activiteiten veroorzaken geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg;
- 6. het beroep respectievelijk de bedrijfsmatige activiteiten wordt respectievelijk worden in ieder geval door de bewoner uitgeoefend;
- 7. bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen toegestaan voor zover deze behoren tot categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteitenaan huis dan wel naar hun aard en invloed vergelijkbaar zijn met de in deze Lijst als categorie 1 aangemerkte activiteiten.
17.7 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 18 Wonen - 2
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, waaronder begrepen begeleid wonen tot maximaal 2 woningen per bouwvlak;
- b. woonwagens, woonwagenstandplaatsen en vrijstaande woningen, ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats';
- c. behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- d. dependances, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dependance';
- e. timmer- en aanneembedrijf met een maximale oppervlakte van 180 m², uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf';
- f. rioolontstoppingsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rioolontstoppingsbedrijf';
- g. seksinrichting, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting';
- h. beroepsuitoefening aan huis;
- i. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. nevenactiviteiten in de vorm van hobbymatig agrarisch gebruik (minder dan 20 NGE), Bed&Breakfast, recreatief rustpunt;
- l. tuin en/of erf;
met de daarbij behorende bouwwerken.
18.2 Bouwregels
18.3 Afdekking van gebouwen
18.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van aan de van de bebouwing binnen het bouwvlak en de oppervlakte per gebouw teneinde de bebouwing in een compacte eenheid te situeren, voor zover dit noodzakelijk is voor een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 43 opgenomen procedureregels van toepassing
18.5 Afwijken van de bouwregels
18.6 Specifieke gebruiksregels
- a. De aanleg van en het gebruik van gronden als tennisbaan met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde is niet toegestaan.
- b. De vloeroppervlakte ten behoeve van nevenactiviteiten in de vorm van Bed&Breakfast en/of recreatief rustpunt bedraagt niet meer dan 75 m², met dien verstande dat voorzieningen ten behoeve van Bed&Breakfast uitsluitend in het hoofdgebouw zijn toegestaan en buitenopslag ten behoeve van de nevenactiviteiten niet is toegestaan
- c. Het gebruik van woningen voor beroepsuitoefening aan huis en voor niet-publiekgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
- 1. dit gebruik beslaat niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijgebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50 m2 per kavel;
- 2. het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu;
- 3. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte;
- 4. er wordt geen detailhandel uitgeoefend;
- 5. de activiteiten veroorzaken geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg;
- 6. het beroep respectievelijk de bedrijfsmatige activiteiten wordt respectievelijk worden in ieder geval door de bewoner uitgeoefend;
- 7. bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen toegestaan voor zover deze behoren tot categorie 1 van de bij deze regels behorende Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteitenaan huis dan wel naar hun aard en invloed vergelijkbaar zijn met de in deze Lijst als categorie 1 aangemerkte activiteiten.
18.7 Afwijken van de gebruiksregels
18.8 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan ieder bouwvlak met de bestemming 'Wonen - 2' de aanduiding 'zorgwoning' toe te voegen teneinde zorgwoningen toe te staan indien:
- a. geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
- b. geen nadelige invloed ontstaat op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
- c. de bebouwing per bouwvlak maximaal 2.500 m3 bedraagt;
- d. de bebouwing voldoet aan de voor de betreffende locatie geldende maatvoerings- en bouwaanduidingen en aan de regels in het bebouwingsschema.
Artikel 19 Leiding - Gas
19.1 Bestemmingsomschrijving
19.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 19.1.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van de gastransportleiding worden gebouwd.
19.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 19.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies bij de leidingbeheerder is ingewonnen.
19.4 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet toegestaan.
19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
De in artikel 45 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 20 Leiding - Riool
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergrondse riooltransportleiding.
20.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 20.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van de riooltransportleiding worden gebouwd.
20.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 20.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
De in artikel 45 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 21 Waarde - Archeologie Hoog
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een hoge archeologischeverwachtingswaarde.
21.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. Behoudens het onder c bepaalde dient bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m2 de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarde in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
- 4. de verplichting om na beëindiging van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarde is omgegaan.
- c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
21.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarde van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 22 Waarde - Archeologie Middelhoog
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor gronden met een middelhogearcheologische verwachtingswaarde.
22.2 Bouwregels
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
- a. Behoudens het onder c bepaalde dient bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 100 m2 de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
- b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
- 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarde in de bodem kunnen worden behouden;
- 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door de erkend archeoloog;
- 4. de verplichting om na beëindiging van de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarde is omgegaan.
- c. Het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
22.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen, indien als gevolg van nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarde van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
Artikel 23 Waarde - Beken En Sprengen
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beken en sprengen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van landschappelijk, ecologisch en cultuurhistorische waardevolle beken en sprengen.
23.2 Bouwregels
Op de gronden als bedoeld in lid 23.1 mogen, in afwijking van de andere aldaar voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken ten dienste van het beheer van de beken en sprengen worden gebouwd.
23.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 23.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming, indien en voor zover:
- a. uit overleg met de beheerder van de beek of spreng blijkt, dat daartegen uit hoofde van dat beheer geen bezwaar bestaat;
- b. de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden van de beek of spreng niet worden aangetast.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 24 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 25 Algemene Bouwregels
25.1 Algemene regels
25.2 Afdekking van gebouwen
25.3 Woningsplitsing
Een woning respectievelijk een bedrijfswoning mag gesplitst worden in ten hoogste 2 zelfstandige (bedrijfs-)wooneenheden, mits:
- a. de wooneenheden tezamen de ten hoogste toegestane inhoud of oppervlakte van één (bedrijfs-)woning niet overschrijden;
- b. de oppervlakte aan bijgebouwen tezamen de ten hoogste toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen behorend bij één (bedrijfs-)woning niet overschrijden; er dient in ieder geval 20 m² aan bijgebouwen per wooneenheid aanwezig te zijn;
- c. het karakter van het gebouw als één (bedrijfs-)woning en de samenhangende bouwmassa van het gebouw behouden blijft;
- d. de cultuurhistorische dan wel karakteristieke waarde niet onevenredig wordt aangetast;
- e. de splitsing geen belemmering vormt voor omliggende (niet-)agrarische bedrijven,
- f. indien het betreft een woning ter plaatse van de aanduiding 'beschermd dorpsgezicht' is splitsing uitsluitend toegestaan voor zover de landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 26 Algemene Gebruiksregels
26.1 Strijdig gebruik bebouwde grond
Als gebruik in strijd met de bestemming geldt in ieder geval:
- a. het gebruik van bouwwerken voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken, of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij:
- 1. dit gebruik plaatsvindt ten behoeve van de (agrarische) productie binnen het bedrijf;
- 2. dit gebruik uitsluitend betrekking heeft op (agrarische) producten van het eigen bedrijf;
- 3. het betreft inpandige berging van caravans en kampeerauto's in al dan niet voormalige (agrarische) bedrijfsopstallen;
- 4. het betreft inpandige opslag van goederen, zonder dat sprake is van be- of verwerking daarvan (statische opslag);
- b. het gebruik van bouwwerken voor detailhandel, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse geteelde of geproduceerde producten;
- c. het gebruik van bouwwerken voor het beoefenen van lawaaisporten;
- d. het gebruik van bouwwerken voor wonen, met uitzondering van de aangegeven woningen, dependances en de ingevolge de bestemmingsregeling toegestane bedrijfswoningen;
- e. het gebruik van gebouwen voor een seksinrichting;
- f. het gebruik van bestaande gebouwen ten behoeve van geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder, met uitzondering van bestaand gebruik als geluidgevoelig object,
- g. het verstoren van archeologische waarden buiten vlakken met de bestemmingen 'Waarde- Archeologie hoog' en 'Waarde - Archeologie middelhoog' door het uitvoeren van grondwerkzaamheden in het kader van de natuurontwikkeling, het aanleggen van leidingen en het waterbeheer dieper dan 0,50 m onder het maaiveld over een oppervlakte van ten minste 1.000 m², tenzij blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden verstoord, hetgeen moet blijken uit een (voor)onderzoek ter plaatse begeleid door een erkend archeoloog aan de hand van een voor dit onderzoek namens het bevoegd gezag op te stellen Programma van Eisen. Indien het (voor)onderzoek daartoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag op advies van de archeoloog besluiten zonodig een opgraving te laten plaats vinden. Het (voor)onderzoek is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
26.2 Kleischotten
Voor het gebied ten westen van de Zwolseweg geldt als gebruik in strijd met de bestemming het verstoren van de kleischotten door het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 1,5 meter onder het maaiveld. Van strijdig gebruik is geen sprake indien uit onderzoek blijkt dat de hydrologische waarden niet onevenredig worden verstoord.
Artikel 27 A-watergang
27.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'a-watergang' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het instandhouden van de a-watergang.
27.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'a-watergang' mogen, in afwijking van de aldaar voorkomende bestemming, uitsluitend bouwwerken ten dienste van het beheer van de A-watergang worden opgericht. Zie tevens de algemene Keur van het Waterschap.
27.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 27.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de daar voorkomende bestemming(en), indien vooraf advies van de waterbeheerder is ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden.
27.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'a-watergang' nadere eisen stellen omtrent de situering en afmetingen van bouwwerken in verband met het waarborgen van de waterbergende functie van gronden.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 43 opgenomen procedureregels van toepassing.
27.5 Strijdig gebruik
Als strijdig gebruik geldt het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'a-watergang':
- a. voor teelten die mest en bestrijdingsmiddelen gebruiken, met dien verstande dat bestaand gebruik mag worden voortgezet;
- b. op een wijze die leidt tot het belemmeren van de tijdelijke berging van water.
Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.
27.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 45 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 28 Beschermd Dorpsgezicht
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- a. instandhouding van het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht,
- b. reliëf,
- c. kleinschaligheid,
- d. overige kenmerken zoals aangegeven in de redengevende beschrijving van het beschermd dorpsgezicht.
28.2 Bouwregels
Naast de algemene bouwregels van artikel 25 gelden de specifieke regels van het navolgende bebouwingsschema.
Bebouwing | Maximale oppervlakte/ inhoud | Maximale goothoogte | Maximale bouwhoogte | Bijzondere regels |
Bedrijfsgebouwen en overkappingen | 5 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | nvt, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | - de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - de afstand van op te richten kassen tot niet bij het bedrijf behorende woningen bedraagt ten minste 30 m - rijhal is niet toegestaan | |
bedrijfswoningen | 400 m³ | 4 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | 8,5 m, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' | - uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan - voor het bepalen van de inhoud worden de deel, inpandige garages en bergingen meegeteld; - per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen' of 'bedrijfswoning uitgesloten' - de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2,50 m - de afstand van een op te richten bedrijfswoning tot bestaande niet bij het betreffende bedrijf behorende kassen bedraagt ten minste 30 m |
Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen | 50 m² | 3 m | 5 m | |
erf- en terreinafscheidingen | 2 m | - de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak of voor de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 m | ||
overige bouwwerken geen gebouw zijnde | 1,5 m |
28.3 Afdekking van gebouwen
28.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 28.2 voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak of voor de voorgevel van de (bedrijfs)woning of het verlengde daarvan tot een bouwhoogte van 1,5 m voor zover het geen onevenredige nadelige gevolgen heeft voor de waarden als bedoeld in lid 28.1.
28.5 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de bescherming van de cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden zoals omschreven in het besluit tot vaststelling van het beschermd dorpsgezicht, nadere eisen stellen aan de omvang en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 43 opgenomen procedureregels van toepassing
28.6 specifieke gebruiksregel
- a. Als strijdig gebruik geldt het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van beroepsuitoefening aan huis en niet-publiekgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis.
- b. Het gebruik van gronden ten behoeve van nevenactiviteiten in de vorm van hobbymatig agrarisch gebruik (minder dan 20 NGE), Bed&Breakfast, recreatief rustpunt en/of kleinschalig kamperen.
28.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
De in artikel 45 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 29 Bijzondere Boom
29.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'bijzondere boom' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van bijzondere bomen.
29.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'bijzondere boom' dient de afstand van bebouwing tot het hart van de als zodanig aangewezen boom tenminste 10 meter te bedragen.
29.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 29.2 bepaalde ten behoeve van het verkleinen van de genoemde afstand tot ten minste 5 meter uit het hart van de boom, mits dit geen wezenlijke negatieve gevolgen heeft voor de boom.
29.4 Strijdig gebruik
Als strijdig gebruik geldt het agrarisch gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'bijzondere boom', met dien verstande dat bestaand gebruik mag worden voortgezet.
29.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
De in artikel 45 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 30 Cultuurhistorisch Gebied
30.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch gebied' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud en bescherming van cultuurhistorische waarden, waaronder in ieder geval wordt begrepen de ouderdom, zeldzaamheid en gaafheid van:
- historische laanstructuren;
- historische boomsingels;
- historische waterlopen;
- reliëf,
- kleinschaligheid.
30.2 Bouwregel
Ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch gebied' mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak of voor de voorgevel van de (bedrijfs)woning of het verlengde daarvan ten hoogste 1 m bedragen.
30.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 30.2 voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak of voor de voorgevel van de (bedrijfs)woning of het verlengde daarvan tot een bouwhoogte van 1,5 m voor zover het geen onevenredige nadelige gevolgen heeft voor de waarden als bedoeld in lid 30.1.
30.4 Strijdig gebruik
Als strijdig gebruik geldt het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorisch gebied' op een wijze die leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke cultuurhistorische kenmerken of cultuurhistorische waarden van het gebied.
Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.
30.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 45 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 31 Ecologisch Water
31.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'ecologisch water' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
31.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'ecologisch water' mogen, in afwijking van de aldaar voorkomende bestemming, uitsluitend bouwwerken ten dienste van het beheer van het water worden opgericht. Zie tevens de algemene Keur van het Waterschap.
31.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 31.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de daar voorkomende bestemming(en), indien vooraf advies van de waterbeheerder is ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden en dit niet leidt tot verlaging van de grondwaterstand, verslechtering van de waterkwaliteit, aantasting van de morfologie van beken, vennen en waterlopen en/of een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied.
31.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'ecologisch water' nadere eisen stellen omtrent de situering en afmetingen van bouwwerken in verband met het waarborgen van de waterbergende functie van gronden.
Op het stellen van nadere eisen zijn de in artikel 43 opgenomen procedureregels van toepassing.
31.5 Strijdig gebruik
Als strijdig gebruik geldt het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'ecologischwater':
voor teelten die mest en bestrijdingsmiddelen gebruiken, met dien verstande dat bestaand gebruik mag worden voortgezet;
- a. op een wijze die leidt tot het belemmeren van de tijdelijke berging van water;
- b. op een wijze die leidt tot verlaging van de grondwaterstand, verslechtering van de waterkwaliteit, aantasting van de morfologie van beken, vennen en waterlopen en/of een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied.
Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.
31.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 45 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 32 Geluidzone - Industrie
32.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bebouwing als gevolg van het industrielawaai.
32.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' is het -met uitzondering van herbouw ten behoeve van een bestaande geluidgevoelige functie- niet toegestaan om gebouwen ten behoeve van geluidgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder te bouwen dan wel het gebruik van gebouwen ten behoeve van niet-geluidgevoelige functies om te zetten in het gebruik van gebouwen ten behoeve van geluidgevoelige functies.
Artikel 33 Kleinschaligheid
33.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'kleinschaligheid' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van:
- a. beplanting-, groen- en landschapselementen,
- b. verkavelingspatroon, en
- c. afwisseling van open velden en opgaand groen.
33.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
De in artikel 45 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 34 Natte Natuur
34.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'natte natuur' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van de natte natuur.
34.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'natte natuur' mogen, in afwijking van de aldaar voorkomende bestemming, uitsluitend bouwwerken ten dienste van de natte natuur worden opgericht.
34.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 34.2 bepaalde ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de daar voorkomende bestemming(en), indien vooraf advies van de waterbeheerder is ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden en dit niet leidt tot verlaging van de grondwaterstand, verslechtering van de waterkwaliteit en/of aantasting van de morfologie van beken en waterlopen.
34.4 Strijdig gebruik
Als strijdig gebruik geldt het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'nattenatuur':
- a. voor teelten die mest en bestrijdingsmiddelen gebruiken, met dien verstande dat bestaand gebruik mag worden voortgezet;
- b. op een wijze die leidt tot verlaging van de grondwaterstand, verslechtering van de waterkwaliteit en/of aantasting van de morfologie van beken en waterlopen.
Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.
34.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 45 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 35 Natuur En Landschap
35.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'natuur en landschap' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van natuur- en landschapswaarden.
35.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
De in artikel 45 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 36 Onverharde Weg
36.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'onverharde weg' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het instandhouden van de zandwegen.
36.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
De in artikel 45 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn van toepassing
Artikel 37 Open Landschap
37.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'open landschap' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het instandhouden van de openheid van het landschap.
37.2 Bouwregel
Ter plaatse van de aanduiding 'open landschap' mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak of voor de voorgevel van de (bedrijfs)woning of het verlengde daarvan ten hoogste 1 m bedragen.
37.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 37.2 voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak of voor de voorgevel van de (bedrijfs)woning of het verlengde daarvan tot een bouwhoogte van 1,5 m voor zover het geen onevenredige nadelige gevolgen heeft voor de waarden als bedoeld in lid 37.1.
37.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
De in artikel 45 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 38 Reliëf
38.1 Aanduidingsregels
Ter plaatse van de aanduiding 'reliëf' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van de hoogteverschillen in het landschap.
38.2 Strijdig gebruik
Als strijdig gebruik geldt het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'reliëf' op een wijze die leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied.
38.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
De in artikel 45 opgenomen regels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn van toepassing.
Artikel 39 Veiligheidszone - Lpg
39.1 Aanduidingsregel
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' is geen nieuwvestiging of uitbreiding van de bestaande vloeroppervlakte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen toegestaan.
39.2 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 39.1 bepaalde teneinde de nieuwvestiging en/of uitbreiding van beperkt kwetsbare objecten toe te staan, uitsluitend voorzover daardoor geen onaanvaardbaar veiligheidsrisico optreedt.
39.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduidingsgrens van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' te wijzigen indien dat vanwege wijziging in de regelgeving omtrent externe veiligheid mogelijk of noodzakelijk is.
Artikel 40 Vrijwaringszone - Molenbiotoop
40.1 nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de bescherming van de cultuurhistorische waarde van de molen en ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de windvang van de betreffende molen, nadere eisen stellen aan de omvang en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 41 Algemene Afwijkingsregels
41.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:
- a. ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, indien deze redelijkerwijs niet kunnen worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing, een en ander voorzover -indien het gebouwen betreft- de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, en -indien het bouwwerken geen gebouwen zijnde betreft- de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt; van de bouwhoogtebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen; van de inhoudsbepaling zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen en van de oppervlaktebepaling zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
- b. ten aanzien van de voorgeschreven bouwhoogte voor antenne-installaties, voor zover deze de bouwhoogte daarvan niet meer dan 40 meter bedraagt en deze bouwhoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik;
- c. indien en voor zover het in geringe mate afwijken ten aanzien van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
- d. indien en voor zover het afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak noodzakelijk is, indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is, mits die afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 10 meter bedraagt;
- e. ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat van de inhoudsmaat voor (bedrijfs)woningen en het in artikel 3 lid 3.5.2 en lid 3.5.3 niet kan worden afgeweken;
- f. ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter.
- g. ten aanzien van de voorgeschreven hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bouwen van ooievaarsnesten, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 10 meter;
- h. ten behoeve van het in afwijking van artikel 25 lid 25.1.1 onder b, bouwen van een uitbreiding aan de woning/het bedrijfsgebouw buiten het bouwvlak waarbij de volgende regels gelden:
- 1. de uitbreiding is alleen toegestaan aan de zij- en achtergevels, mits dit uit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is en de cultuurhistorische waarde niet onevenredig wordt aangetast,
- 2. de maximale goot- en bouwhoogte die voor het bouwvlak/het hoofdgebouw/het bedrijfsgebouw gelden zijn van toepassing;
- 3. de uitbreiding is niet groter dan 20 m²;
- 4. de oppervlakte van de uitbreiding telt niet mee bij het bepalen van de maximaal toelaatbare oppervlakte voor bijgebouwen en aan- en uitbouwen.
41.2 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken als bedoeld in dit artikel is alleen mogelijk:
- a. voor zover het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld en de cultuurhistorische waarden niet onevenredig wordt aangetast;
- b. voor zover zich geen dringende redenen daartegen verzetten;
- c. bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in lid 46.1 onder b voor een antenne-installatie met een bouwhoogte van niet meer dan 40 meter boven NAP: voor zover de antenne-installatie niet leidt tot een onaanvaardbare vermindering van de werking van de radar, blijkend uit een advies ter zake van de beheerder van de radar.
41.3 Aangrenzende percelen
Afwijken als bedoeld in lid 41.1 is niet mogelijk indien enig aangrenzend terrein of gebouw in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met de regels van het plan en/of de verwezenlijking van de bestemming volgens het plan of de handhaving van de verwerkelijkte bestemming overeenkomstig het plan onmogelijk maakt en dit niet door het stellen van voorschriften aan de vergunning kan worden voorkomen.
41.4 Bouwwerken onder het overgangsrecht
Het in lid 41.1 onder e bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 46 van deze regels (Overgangsrecht bouwwerken).
Artikel 42 Algemene Wijzigingsregels
42.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen:
- a. indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt;
- b. indien en voor zover uit het oogpunt van doelmatig gebruik het noodzakelijk is af te wijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen meer bedragen dan 10%, doch minder dan 15% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages; met dien verstande dat de maat voor de inhoud van een (bedrijfs)woning niet gewijzigd kan worden;
42.2 Wijzigingsbevoegdheid naar bestemming Natuur
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de bestemming ´Agrarisch' om te zetten in bestemming 'Natuur' en 'Water', waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- a. de wijzigingsbevoegdheid vindt plaats ter uitvoering van de volgende natuurdoelen:
- 1. behouden en versterken van de het karakteristieke landschap en zijn cultuurhistorische waarde;
- 2. realiseren van de ecologische hoofdstructuur;
- b. wijziging vindt plaats met inachtneming van het provinciaal beleid inzake bos- en natuurcompensatie en de Boswet.
42.3 Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van dependance
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan vlakken met de bestemming 'Agrarisch', 'Bedrijf', 'Wonen - 1' of Wonen - 2 de aanduiding dependance toe te voegen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
- a. de oppervlakte van een dependance bedraagt niet meer dan 65 m²;
- b. de totale oppervlakte aan bijgebouwen, overkappingen en dependances bij een (bedrijfs)woning bedraagt niet meer dan 75 m2;
- c. een dependance heeft geen zelfstandig recht op bijgebouwen.
42.4 Voorwaarden voor wijziging
Toepassing van wijzigingsbevoegdheden mag alleen plaatsvinden voor zover:
- a. het in het plan beoogde stedenbouwkundig en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
- b. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
- c. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
- d. er geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
- e. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
- f. er, indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt overschreden;
- g. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.
Artikel 43 Algemene Procedureregels
Een beslissing omtrent het stellen van nadere eisen wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.
Artikel 44 Verwijzing Naar Andere Wettelijke Regelingen
Bij een verwijzing naar andere wettelijke regelingen is bedoeld de desbetreffende wet zoals die luidt op het tijdstip van terinzageleggen van het ontwerp van dit plan.
Artikel 45 Omgevingsvergunning Voor Het Uitvoeren Van Werken, Geen Bouwwerk Zijnde, En Werkzaamheden
45.1 Vergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende vergunning de hierna genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren. Bij het verlenen van de vergunning wordt getoetst aan de in onderstaand schema bij de desbetreffende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden aangegeven specifieke beoordelingscriteria en aan de in lid 45.3 opgenomen algemene beoordelingscriteria.
Bestemming/aanduiding | werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden | Specifieke beoordelingscriteria |
Agrarisch, behoudens binnen bouwvlakken | het aanleggen van recreatieve wegen, paden en parkeervoorzieningen. | - aangetoond wordt dat de werkzaamheid niet leidt tot een significante toename van de stikstofdepositie in een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. |
aanduiding 'karakteristiek'. | het geheel of gedeeltelijk slopen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing | - de kosten van het instandhouden van de bebouwing zijn, gezien de aanwezige bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van de bebouwing, aantoonbaar onevenredig in verhouding tot het cultuurhistorische belang van handhaving van de bebouwing; de aanvrager dient dit aan te tonen door een deskundigenrapport in te dienen dat ingaat op de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in relatie tot de economische waarde(daling) en de kosten van renovatie. Het overleggen van een deskundigenrapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag uit andere beschikbare informatie afdoende bekend is dat de bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw dermate slecht is respectievelijk zijn dat handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist |
aanduiding: - open landschap, -cultuurhistorischgebied -natuur en landschap - beschermddorpsgezicht | de aanleg van beplanting en het ophogen van gronden met meer dan 1 m | - er wordt aangesloten bij bestaande massa's (bebouwing en beplanting) waardoor gebieden met historische openheid, open blijven - er wordt geen aaneengesloten beplanting (bijv. bos, boomgaard, kwekerij) aangelegd - cultuurhistorische waarden - bescherming specifieke waarden van het beschermd dorpsgezicht |
aanduiding: -beschermddorpsgezicht | het aanleggen en/of verharden van wegen en paden | - bescherming specifieke waarden van het beschermd dorpsgezicht |
aanduiding: -kleinschaligheid | -het aanleggen, verwijderen en verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover groter dan 200 m² per ingreep - het verwijderen of wijzigen van perceelsgrenzen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden, landschapselementen en het verwijderen van paden of onverharde wegen | mag geen onevenredige aantasting van de waarde van deze gronden plaatsvinden. Bij deze afweging wordt ook de herstelbaarheid van de betreffende waarden betrokken. Onder de waarden van deze gronden wordt ondermeer verstaan de waarden van de samenhangende historisch-geografische elementen, zoals deze tot uiting komen in de kavelstructuur, zandwegenpatroon, kavelgrensbeplanting en slotenpatroon. |
aanduiding: -beschermd dorpsgezicht | het wijzigen van weg of straatprofielen en oppervlakte verhardingen | - bescherming specifieke waarden van het beschermd dorpsgezicht |
aanduiding: - reliëf, -onverharde weg, -cultuurhistorischgebied -beschermd dorpsgezicht | het egaliseren, ophogen, verharden en afgraven van gronden | - de aanwezige differentiatie in abiotische milieu-omstandigheden blijft behouden - de aanwezige hoogteverschillen blijven behouden - de bestaande kwetsbare vegetaties blijven behouden - de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het agrarisch gebruik van de gronden - cultuurhistorische waarden |
aanduiding: -bijzondere boom | het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, de aanleg van leidingen, het egaliseren, ophogen, verharden en afgraven van gronden binnen 5 meter uit het hart van een bijzondere boom | - de bijzondere boom blijft behouden |
bestemming: -Water aanduiding: -kleinschaligheid, -a-watergang, -cultuurhistorischgebied - natuur en landschap | het dempen, graven, vergraven, verleggen, afdammen of herprofileren van waterlopen, watergangen en/of waterpartijen | - de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en –kwantiteit wordt niet onevenredig aangetast - bij de waterbeheerder is advies ingewonnen omtrent de vraag of door de ingreep het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden - cultuurhistorische waarden - behoud van het patroon van beplanting, wegen, paden, waterlopen, verkaveling, wallen, kampen en enken en de daarbij behorende hoogteverschillen |
aanduiding ecologischwater | het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding, zoals de wateraan- en afvoer, beïnvloeden door bemaling en onderbemaling, het draineren van gronden, het verbreden en verdiepen, verbeteren en dempen van watergangen en greppels, en het slaan van putten | - de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en –kwantiteit wordt niet onevenredig aangetast |
bestemming: Natuur aanduiding: ecologisch water, nattenatuur, | het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding, zoals de water aan- en afvoer, beïnvloeden door bemaling en onderbemaling, het draineren van gronden, het verbreden en verdiepen, verbeteren en dempen van watergangen en greppels, en het slaan van putten | - de hoge grondwaterstanden alsmede het optreden van kwel blijven behouden - de differentiatie in abiotische milieu-omstandigheden blijft behouden - de waterkwaliteit blijft behouden - de morfologie beken en waterlopen blijft behouden - de bestaande kwetsbare vegetaties blijven behouden |
Bestemming: -Natuur aanduiding: -onverharde weg | het verharden van bestaande onverharde wegen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen | - de recreatieve betekenis en het landelijke karakter blijven behouden - de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zijn noodzakelijk voor het op de bestemming gerichte beheer en gebruik - de infiltratie in de bodem blijft behouden |
Bestemming: -Leiding -Gas | het planten of rooien van diepwortelende beplanting of bomen, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op een andere manier voorwerpen ingraven of indrijven, het egaliseren, ophogen en afgraven van gronden, het permanent opslaan van goederen, het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren | - de veiligheid - het doelmatig functioneren van de leiding - bij de leidingbeheerder is schriftelijk advies ingewonnen omtrent de vraag of door de ingreep de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht, alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden |
Leiding - Riool | het aanbrengen van diepwortelende beplanting, bomen of oppervlakteverhardingen, het uitvoeren van heiwerkzaamheden of op een andere manier voorwerpen ingraven of indrijven, het egaliseren, ophogen en afgraven van gronden | -de veiligheid - het doelmatig functioneren van de leiding - bij de leidingbeheerder is advies ingewonnen omtrent de vraag of door de ingreep geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding, alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden |
bestemming: -Natuur aanduiding: -kleinschaligheid -beschermd dorpsgezicht | het kappen van bomen | - het kappen is noodzakelijk voor het beheer van het natuurbos - er treedt geen significant negatief effect voor de waarden van het natuurbos en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden op - behoud van het patroon van beplanting, wegen, paden, waterlopen, verkaveling, wallen, kampen en enken en de daarbij behorende hoogteverschillen - bescherming specifieke waarden van het beschermd dorpsgezicht |
45.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in lid 45.1 opgenomen verbod geldt niet:
- a. voor werken en werkzaamheden die plaatsvinden binnen bouwvlakken, gronden met de bestemming Bedrijf, Detailhandel, Horeca, Maatschappelijk, Recreatie -Recreatiewoning,Sport, Wonen - 2 een en ander met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding beschermd dorpsgezicht;
- b. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, waaronder werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een normale agrarische bedrijfsexploitatie zoals spitwerkzaamheden, met dien verstande dat kwekerijen en boomgaarden niet onder normale agrarische bedrijvigheid worden begrepen, en werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer, waaronder mede begrepen houtproductie in de vorm van uitdunning van bos;
- c. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
- d. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die in redelijkheid slechts kunnen worden aangemerkt als zijnde van zodanig ondergeschikte aard en omvang dat enige wezenlijke invloed op de betreffende waarde en functies niet te verwachten is;
- e. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden binnen een afstand van 10 m uit bestaande gebouwen;
- f. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals waterontrekking, voor zover daarvoor een vergunning vereist is krachtens artikel 14 van de Grondwaterwet;
- g. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals het onttrekken van oppervlaktewater, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens artikel 24 van de Wet op de Waterhuishouding of voor zover deze worden uitgevoerd door of vanwege het waterschap;
- h. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een door gedeputeerde staten goedgekeurd natuurontwikkelingsplan;
- i. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten
- j. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in de vorm van het geheel of gedeeltelijk slopen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' voor zover:
- 1. deze plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag;
- 2. daarvoor eerder een vergunning is afgegeven;
- 3. de sloopwerkzaamheden in redelijkheid kunnen worden aangemerkt als zijnde van ondergeschikte aard en omvang, zodat enige wezenlijke invloed op de bedoelde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing niet te verwachten is.
45.3 Algemene beoordelingscriteria
Werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in artikel 45 lid 45.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in lid 45.1 bedoelde gronden, die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Deze algemene beoordelingscriteria zijn niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in de vorm van het slopen van cultuurhistorische bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 46 Overgangsrecht Bouwwerken
46.1 Overgangsrecht
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
46.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met ten hoogste 10%.
46.3 Afwijken bij bijgebouwen
Indien lid 46.1 van toepassing is op bijgebouwen als bedoeld in artikel 1 lid 1.26, kunnen burgemeester en wethouders eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het in lid 46.1 bepaalde ten behoeve van het geheel vernieuwen van een gedeelte van die bijgebouwen. Afwijken is alleen mogelijk wanneer gelijktijdig voor elke m2 waarvoor bij omgevingsvergunning wordt afgeweken 2 m2 aan bestaande bijgebouwen wordt afgebroken, met het doel om te komen tot een sanering van de aanwezige bebouwing.
46.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 47 Overgangsrecht Gebruik
47.1 Overgangsrecht
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
47.2 Ander strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
47.3 Onderbreken gebruik onder overgangsrecht
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
47.4 Overgangsrecht niet van toepassing
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
47.5 persoonsgebonden overgangsrecht
Indien het gebruik als bedoeld in lid 47.1 en in voorkomend geval het gebruik als bedoeld in lid 47.4 permanente bewoning van recreatiewoonverblijven betreft op het adres:
- Greutelseweg 25, 7345 CR te Wenum Wiesel
waarvoor een persoons- en objectgebonden gedoogbeschikking is afgegeven, dan mag dat gebruik worden voortgezet en wordt dat gebruik niet aangemerkt als een gebruik in strijd met het bestemmingsplan, zolang aan de voorwaarden van de gedoogbeschikking wordt voldaan.
Artikel 48 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied.
Vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Apeldoorn
d.d. 3 oktober 2013 nr. 96-2013
Mij bekend,
de griffier,
namens hem:
John de Meij
manager Team Omgevingsrecht & Advies
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de bebouwing van Wenum en Wiesel, inclusief het omliggende buitengebied in de gemeente Apeldoorn. De geldende bestemmingsplannen voor dit gebied zijn verouderd en aan vervanging toe. De hierin opgenomen beleidskaders sluiten niet meer aan op de huidige situatie en de plannen voorzien niet in regelgeving voor actuele ontwikkelingen.
Om een goede ruimtelijke kwaliteit te behouden, moet de gemeente over een instrumentarium beschikken om hierop actief te kunnen sturen. Ook is het op grond van de Wet ruimtelijke ordening verplicht dat de gemeenteraad iedere tien jaar opnieuw een bestemmingsplan voor een gebied vaststelt. Om deze redenen is de gemeente in 2010 gestart met de integrale herziening van de bestemmingsplannen voor Wenum en Wiesel, inclusief het omliggende buitengebied. Het nieuwe bestemmingsplan zal de bestaande waarden moeten beschermen, maar tegelijkertijd over voldoende flexibiliteit moeten beschikken om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen.
In deze toelichting is onderzocht wat de aanwezige waarden in het plangebied zijn en hoe deze binnen het bestemmingsplan zo goed mogelijk beschermd en ontwikkeld kunnen worden.
Daarnaast zijn er twee nieuwe ontwikkelingen opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld. In die planologische procedures is onderzoek uitgevoerd naar de diverse milieuaspecten en is dit onderzoek beschreven. Het betreft de percelen:
1.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied ligt ten noordwesten van de stad Apeldoorn en wordt begrensd door het Apeldoorns kanaal, bedrijventerrein Stadhoudersmolen, de stad Apeldoorn, de Amersfoortseweg, de grens van het bestemmingsplan Veluwe en de gemeentegrens. Het plangebied omvat zowel de dorpen Wenum en Wiesel als het omliggende buitengebied. Het Loo en omgeving maakt geen deel uit van het plangebied.
In figuur 1.1 is de planbegrenzing aangegeven. Er is aangesloten bij de grens van de bestemmingsplannen voor de aanliggende gebieden.
Figuur 1.1 - Ligging plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied zijn de volgende bestemmingsplannen momenteel geldend:
- bestemmingsplan Wenum (vastgesteld in november 1989) incl. herzieningen en wijzigingen
- bestemmingsplan Wenum Zuid (vastgesteld januari 1990) incl. herziening;
- buitengebied Wenum Wiesel (vastgesteld april 2001) incl. herzieningen en wijzigingen;
- De Haere (vastgesteld mei 2001).
Daarnaast gelden voor het landelijk gebied diverse vrijstellingen, die zijn verleend op basis van artikel 19, lid 2 van de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening. Deze worden in het nieuwe bestemmingsplan overgenomen.
1.4 Werkwijze En Opzet
Om tot een nieuw bestemmingsplan te komen, is als volgt te werk gegaan:
- In de Nota van Uitgangspunten is de ruimtelijke en functionele opbouw van het gebied geanalyseerd en is een visie op het plangebied geformuleerd. In de Nota van Uitgangspunten zijn de juridische uitgangspunten voor het bestemmingsplan vastgelegd. De Nota van Uitgangspunten vormt de basis voor de bestemmingsplantoelichting.
- Aan de hand van een veldinventarisatie en dossieronderzoek zijn de aanwezige functies in het gebied geïnventariseerd en als basis gebruikt bij het opstellen van de verbeelding (plankaarten).
- De Nota van Uitgangspunten en de 'standaardregels' van de gemeente Apeldoorn hebben de basis gevormd voor de planregels.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
- In hoofdstuk 2 wordt een overzicht gegeven van het Europese, landelijke, provinciale en (inter)gemeentelijke beleid, dat van toepassing is op het plangebied.
- Hoofdstuk 3 bestaat uit een analyse van de huidige opbouw en structuur van het plangebied, waaronder natuur, cultuurhistorie, archeologie wonen en agrarische sector.
- In hoofdstuk 4 komen de diverse milieuaspecten aan bod.
- In hoofdstuk 5 wordt in hoofdlijnen ingegaan op de keuzes die voor het plangebied zijn gemaakt om tot een nieuwe bestemmingslegging te komen.
- In hoofdstuk 6 is aangegeven hoe dit kan doorwerken in de planregels van het op te stellen bestemmingsplan.
- In hoofdstuk 7 wordt een juridische toelichting gegeven op de planregels.
- Tenslotte wordt in hoofdstuk 8 ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
2 Beleidskader
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het relevante ruimtelijke beleid voor het bestemmingsplan 'Wenum Wiesel en buitengebied' op Europees, rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleid vormt het kader waarbinnen het huidige gebruik en nieuwe ontwikkelingen in principe plaats dienen te vinden. Het beschreven beleidskader is daarmee één van de bouwstenen voor de planregels.
2.2 Europees Beleid
2.2.1 Natura 2000
Natura 2000 bestaat uit een Europees netwerk van belangrijke natuurgebieden. Het netwerk wordt beschermd door twee Europese richtlijnen, namelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van strikt te beschermen gebieden, zogenaamde ‘speciale beschermingszones’. In Nederland is de bescherming van de speciale beschermingszones geregeld via de Natuurbeschermingswet 1998. Er is voor gekozen één aanwijzingsbesluit te hanteren, dat de diverse vormen van bescherming van het gebied regelt. In dit besluit zijn de instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd, de doelen van de natuurbescherming in dit gebied.
Voor elke ruimtelijke ontwikkeling die kan leiden tot gevolgen voor een of meer van deze instandhoudingsdoelstellingen, is een 'passende beoordeling’ van de gevolgen van de ontwikkeling verplicht. In de passende beoordeling wordt inzichtelijk gemaakt welke gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen worden verwacht en hoe die schade wordt geminimaliseerd door het treffen van bepaalde maatregelen.
Een deel van het Natura 2000-gebied ‘Veluwe’ (nummer 57) valt binnen het plangebied. Van de begrenzing zijn ‘aaneengesloten bebouwing, kazernes, vliegveld Deelen en agrarische enclaves’ uitgezonderd (bron: gebiedendocument Veluwe). Op de kaart die een overzicht geeft van de begrenzing van het Natura 2000-gebied (deelkaart 9; eveneens nog in procedure) is aangegeven dat ‘bestaande bebouwing, bouwkavels, erven, verhardingen en spoorlijnen’ geen deel uitmaken van het aangewezen gebied.
Momenteel is het concept van het beheerplan Veluwe gereed, waarin het beheer van het Natura 2000-gebied Veluwe wordt geregeld. Het concept, dat door de provincie Gelderland is opgesteld, ligt bij de Minister van LNV ter goedkeuring.
Opgemerkt wordt dat de besluitvorming over de Natura 2000 nog niet definitief is en er nog zienswijzen over lopen bij de Minister.
In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de onderzoeksverplichtingen die samen hangen met de status van Natura 2000-gebied.
Figuur 2.1 - Begrenzing Natura 2000-gebied Veluwe en Ecologische Hoofdstructuur
2.2.2 Europese Kaderrichtlijn Water
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) in werking getreden. De KRW geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat:
- Aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed;
- Verbetering van het aquatisch milieu wordt bereikt, onder andere door een forse vermindering van lozingen en emissies;
- Duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
- Er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Voor de KRW zijn ecologische èn fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang en/of het beschermingsniveau van het grondwater. De KRW heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor bijvoorbeeld riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid.
2.2.3 Gevolgen Europees beleid voor het bestemmingsplan
- Het bestemmingsplan mag geen ontwikkelingen mogelijk maken die de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied significant kunnen aantasten.
- Aantasting van watersystemen moet worden voorkomen en waar mogelijk dienen watersystemen te worden versterkt (duurzaam waterbeheer).
2.3 Nationaal Beleid
2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter kan worden benut. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik. Daarom brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies (‘decentraal, tenzij…’). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Hoe de nationale structuurvisie doorwerkt naar de provinciale en gemeentelijke RO-instrumenten is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:
- Efficiënt gebruik van de ondergrond
In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en buisleidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit; - Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's
Het rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen; - Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten
Landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten geven identiteit aan een gebied. Bovendien zijn culturele voorzieningen en cultureel erfgoed van groeiend belang voor de concurrentiekracht van Nederland. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed, kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van landschap laat het rijk over aan de provincies; - Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt, blijven overeind; - Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
Het rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.
2.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Kern van de Wet ruimtelijke ordening is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende belangen:
- Rijksvaarwegen.
- Project Mainportontwikkeling Roterdam.
- Kustfundament.
- Grote rivieren.
- Waddenzee en waddengebied.
- Defensie.
- Hoofdwegen en landelijke spoorwegen.
- Elektriciteitsvoorziening.
- Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
- Ecologische hoofdstructuur (EHS).
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
2.3.3 Nationaal Waterplan 2009-2015
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding uit 1998 en hét rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. De beleidslijnen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal bestuursakkoord Water, die inspelen op de verwachte klimaatsveranderingen, zijn een belangrijke impuls voor de koers van het nieuwe waterbeleid. Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie.
2.3.4 Gevolgen nationaal beleid voor het bestemmingsplan
- Het bestemmingsplan dient een verstedelijking van het platteland te voorkomen door in het buitengebied alleen functies toe te staan die hier aan gebonden zijn. In de dorpen Wenum en Wiesel zijn functies van meer stedelijke aard in principe mogelijk.
- Het contrast in het plangebied van zeer open en besloten gebieden dient zoveel mogelijk te blijven bewaard dan wel te worden versterkt.
- Het bestemmingsplan dient op gepaste wijze om te gaan met water.
2.4 Provinciaal Beleid
2.4.1 Streekplan Gelderland
De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.
Met het ruimtelijk beleid beoogt de provincie bij te dragen aan de versterking van de ecologische, economische en sociaal-culturele positie van Gelderland als één van de Europese regio's. Hierbij hanteert de provincie, in wisselwerking met de beleidsinstrumenten van de andere omgevingsplannen, onder andere de volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling:
- sterke stedelijke netwerken en regionale centra bevorderen;
- de vitaliteit van het landelijk gebied en de leefbaarheid van daarin aanwezige dorpen versterken;
- de waardevolle landschappen verbeteren en de Ecologische Hoofdstructuur realiseren;
- de watersystemen veilig en duurzaam afstemmen op de veranderende water aan- en afvoer en de benodigde waterkwaliteit;
- een gezonde en veilige milieu(basis)kwaliteit bewerkstelligen;
- bijdragen aan een evenwichtige regionaal gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkeling, door de cultuurhistorische identiteiten en ruimtelijke kenmerken als inspiratiebron te hanteren in de ruimtelijke planning
- zoekzone kleine kern voor wat betreft Wenum.
Ecologische hoofdstructuur
De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de EHS is onderdeel van het streekplan. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zoals bouwprojecten, moeten afwegingen worden gemaakt. Om deze goed te kunnen maken is een gedetailleerde beschrijving van de eigenschappen van de ecologische hoofdstructuur in de streekplanuitwerking opgenomen. De streekplanuitwerking is daarmee voor gemeenten een middel waarmee zij weloverwogen afwegingen kunnen maken.
Voor de EHS geldt de 'nee tenzij'-benadering. Dit houdt in dat wijzigen van het bestemmingsplan uitsluitend wordt toegestaan als er groot maatschappelijk belang op het spel staat en er geen redelijke alternatieven zijn. De kernkwaliteiten en omgevingscondities vormen het toetsingskader.
Waardevol landschap
Binnen de waardevolle landschappen zijn ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, mits de kernkwaliteiten van het landschap worden behouden of worden versterkt ('ja, mits'-benadering). Binnen waardevolle landschappen is daarom 'behoud door ontwikkeling’ het uitgangspunt. Dit betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in overeenstemming moeten zijn met de kernkwaliteiten van het landschap.
Stedendriehoek
Om de afstemming met regionale ontwikkelingen te optimaliseren is het streekplan mede gebaseerd op regionale structuurvisies die zijn aangeleverd door de Gelderse regio's. Voor de regio Stedendriehoek refereert het streekplan dan ook sterk aan de structuurvisie Ruimtelijk structuurbeeld 2030 stedelijk netwerk Stedendriehoek.
Voor het versterken van het regionaal stedelijk netwerk Stedendriehoek is bundeling het leidende principe. Dit houdt in dat het regionale programma voor wonen, werken en voorzieningen zoveel mogelijk gebundeld moet worden gerealiseerd binnen het stedelijk netwerk.
2.4.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. Hierbij is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Op het provinciale niveau betekent de invoering van de nieuwe Wet dat het streekplan als beleidsdocument en het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen zijn komen te vervallen. Voor de formulering van het provinciale ruimtelijke beleid is de provinciale structuurvisie ingevolge artikel 2.2 Wro voor het streekplan in de plaats gekomen. Het streekplan Gelderland 2005 heeft op grond van het overgangsrecht de status gekregen van structuurvisie ingevolge artikel 2.2 lid 1 van de Wro.
Onder de Wro heeft de provincie geen bemoeienis meer met lokale belangen. Gemeenten worden vrij gelaten de lokale aspecten naar eigen inzicht te regelen. In het verleden diende ieder bestemmingsplan door GS te worden goedgekeurd. Onder de Wro is het instrument van de goedkeuring komen te vervallen en heeft deze plaats gemaakt voor algemene regels (ruimtelijke verordening). Gemeenten dienen deze algemene regels weliswaar in hun bestemmingsplannen te verwerken, maar behouden enige vrijheid in de wijze waarop zij dit doen. Deze algemene regels betreffen alleen onderwerpen met een duidelijk provinciaal c.q. nationaal belang.
Gedeputeerde Staten hebben op 3 november 2009 het ontwerp van de Ruimtelijke Verordening Gelderland vastgesteld. De volgende onderwerpen zijn hierin opgenomen:
- verstedelijking;
- wonen;
- detailhandel;
- recreatiewoningen en -parken;
- glastuinbouw;
- waterwingebied;
- grondwaterbeschermingsgebied;
- oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening;
- Ecologische Hoofdstructuur (EHS);
- waardevol open gebied;
- Nationale landschappen.
2.4.3 Reconstructieplan Veluwe
Het plangebied ligt in het Reconstructiegebied Veluwe. De reconstructieopgaven met de hoogste prioriteit voor het plangebied zijn het realiseren van de EHS, een kwaliteitsverbetering van recreatie en toerisme en het behouden en versterken van landschappelijke en natuurlijke overgangen tussen het Veluwemassief en de randgebieden.
Figuur 2.2 - Reconstructiezonering
In het verwevingsgebied is het beleid gericht op passende combinaties van bestaande intensieve veehouderij, andere vormen van landbouw, landschapskwaliteiten, natuur, recreatie en wonen. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is hier niet toegestaan. (Her)vestiging van intensieve veehouderij is uitsluitend mogelijk op bestaande agrarische bouwblokken. Uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijbedrijven is mogelijk tot maximaal 1 ha. Uitbreiding boven deze 1 ha is in principe niet mogelijk, tenzij dit noodzakelijk is om te voldoen aan de eisen van dierenwelzijn. Het aantal dierplaatsen neemt dan echter niet toe. Omschakeling van een grondgebonden naar een intensief agrarisch bedrijf is mogelijk, mits dit zich verdraagt met de omgevingskwaliteiten.
In het extensiveringsgebied wordt de natuur gevrijwaard van een (te) grote ammoniakbelasting. Uitbreiding, hervestiging en nieuwvestiging van intensieve veehouderijen is hier in principe niet mogelijk.
2.4.4 Waterplan Gelderland 2009-2015
Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan Gelderland op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. In het Waterplan Gelderland is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie wil inzetten.
2.4.5 Belvoir 3
De kadernota Belvoir 3 bevat het provinciaal cultuurhistorisch beleid voor de periode 2009 - 2012. In de nota is de provincie Gelderland verdeeld in enkele deelgebieden. Het plangebied valt binnen het deelgebied 'Veluwezoom'. Het streefbeeld voor 2016 van de Veluwezoom is dat de park- en landgoedachtige overgang van stuwwal naar rivierdal herkenbaar is. De landgoederen bieden een toegang naar zowel recreatie als een 'stepping stone' voor flora en fauna. De landgoederen zijn een duidelijke representant van de rijke bewoningsgeschiedenis en parklandschap en zijn (weer) vaste waarde geworden in de (ruimtelijke en economische) ontwikkeling.
Als het gaat om de identiteit 'strategische ligging', dan is de toegevoegde waarde van de vitale sprengen, (sprengen)beken en watermolens in 2016 duidelijk aanwezig als toonbeeld van een watereconomie.
De Veluwezoom bevat ook in 2016 nog steeds of weer zichtbaar gemaakte bewoningssporen uit de prehistorie en middeleeuwen, monumentale kastelen, landhuizen, villaparken en tuindorpen. De zeer grote concentratie aan monumenten, zowel rijks- als gemeentelijk is nog steeds duidelijk aanwezig.
2.4.6 Kwalitatief woonprogramma 2010-2019
In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het voorgaande KWP2 (2005-2014) was in formele zin een uitwerking ex artikel 4a, lid 10, Wet op de Ruimtelijke Ordening van het Streekplan Gelderland 2005. Sinds 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van het overgangsrecht is het Streekplan Gelderland 2005 gelijkgesteld met de in de Wro bedoelde verplichte provinciale structuurvisie. Op deze zelfde grond maakt het KWP3 – als opvolging van het KWP2 - deel uit van deze structuurvisie.
Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.
Afgesproken is tussen provincie en gemeenten dat in de periode 2010 t/m 2019 in de regio Stedendriehoek 8.500 woningen netto aan de woningvoorraad worden toegevoegd. Het betreft hier de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen en de woningcorporaties die in deze gemeenten actief zijn.
Het KWP3 geeft alleen een referentie- en afsprakenkader aan op regionaal niveau. Als vervolg op het KWP3 is het woonprogramma kwantitatief en kwalitatief binnenregionaal verdeeld over de gemeenten. Dit traject, dat moet leiden tot een regionaal woningbouwprogramma met het KWP3 als richtpunt, is inmiddels afgerond.
2.4.7 Gevolgen provinciaal beleid voor bestemmingsplan
- De Ecologische Hoofdstructuur dient in het bestemmingsplan te worden vastgelegd, zodat een adequate bescherming kan worden gewaarborgd.
- Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, moeten deze in overeenstemming zijn met de kernkwaliteiten van het landschap.
- Het provinciaal belang met betrekking tot thema's zoals verstedelijking, wonen, recreatiewoningen- en parken en nationale landschappen dient in het bestemmingsplan een passende vertaling te krijgen.
- De reconstructiezonering, in dit plangebied bestaande uit verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden, dient door te werken in het bestemmingsplan. Het gaat dan onder meer om regelgeving voor intensieve veehouderijen.
- Doelen voor het waterbeheer met betrekking tot functies als landbouw, natte natuur en waterbergingsgebieden, zoals geformuleerd in het Waterplan Gelderland, dienen voor zover relevant een vertaling te krijgen in het bestemmingsplan.
- Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is het van belang het bestemmingsplan onder meer aandacht besteed aan sprengen, beken, watermolens en historische landgoederen.
2.5 Regionaal Beleid
2.5.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030
In 2007 is door samenwerking tussen de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 tot stand gekomen. In de structuurvisie zijn de gemeenschappelijke ambities vastgelegd voor het zogenoemde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied. In 2009 is de visie aangevuld met een Regionale Structuurvisie De Voorlanden Stedendriehoek 2030. Daarin zijn de gemeenschappelijke ambities voor het gebied rondom de Stedendriehoek vastgelegd.
De Stedendriehoek zet in op het voortzetten van het bestaande beleid voor bescherming en ontwikkeling van de natuur-, landschap- en cultuurhistorische waarden en op het benutten van ruimtelijke dynamiek om die waarden verder uit te bouwen. Onder andere valt daarbij te denken aan (duurzame) economische activiteiten in vrijkomende agrarische bebouwing en zorgvuldige ontwikkeling van nieuwe, bij het profiel van de regio aansluitende toeristisch-recreatieve concepten.
2.5.2 Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies
De gemeenten Apeldoorn, Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen hebben het rapport “Waar de stallen verdwijnen” gemaakt, dat is vastgesteld in augustus 2008. In dit rapport is omschreven welke regels de gemeenten in de Stedendriehoek willen hanteren bij functieverandering van vrijgekomen en vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied.
Het plan biedt de mogelijkheid voor het bouwen van één of meer vrijstaande woningen naast de mogelijkheid van meerdere wooneenheden in één woongebouw. In alle gevallen van functieverandering moet de omgevingskwaliteit er per saldo op vooruit gaan.
Het is mogelijk om nieuwbouw te plegen ten behoeve van functieverandering naar werken en de combinatie wonen/werken. Dit in gevallen waarin sloop en nieuwbouw noodzakelijk zijn om bedrijfstechnische en bedrijfseconomische redenen en in gevallen waarin nieuwbouw beter is voor de ruimtelijke kwaliteit door het slopen van bestaande verpauperde bebouwing.
Binnen de mogelijkheden van het streekplan maken de gemeenten maatwerk mogelijk.
Voor de uitbreiding van woningbouw is de in november 2012 door de raad vastgestelde woningbouwprogrammering het beleidsmatig kader. Doestelling van de woningbouwprogrammering is om een realistisch en haalbaar programma te schetsen, gebaseerd op lange termijn prognoses en aansluitend bij de huidige woningmarkt.
Het woningbouwprogramma is vastgesteld als een vertrekpunt voor toevoeging van woningen tot 2029. Gedurende deze periode zullen de ontwikkelingen op de woningmarkt actief gevolgd worden. Dit kan leiden tot bijstelling van het programma. We noemen dit adaptief programmeren.
Anno 2013 wordt gekozen voor een restrictief beleid aangaande nieuwe vaak kleinschalige initiatieven. Dit betekent dat er een zwaar wegend maatschappelijk belang mee gediend moet worden en dat kans op realisatie op de korte- tot middenlange termijn realistisch wordt geacht. Er zal een kwalitatieve programmatische afweging worden gemaakt. Hierbij wordt gekeken naar de relatie met andere projecten en de bestaande bouw.
2.5.3 Waterbeheersplan Veluwe
Waterschap Veluwe is in zijn beheersgebied (onder meer de Veluwe en de IJsselvallei) verantwoordelijk voor de waterhuishouding en de waterkering. Het waterbeheersplan geeft de strategische visie op de waterschapstaken uitgewerkt in concrete doelen en een uitvoeringsstrategie. De doelen vloeien voort uit Europese, nationale en provinciale wet- en regelgeving. Zeven stroomgebiedsuitwerkingsplannen (SUP's) vormen het vertrekpunt van het nieuwe waterbeheersplan. Ze vormen de basis voor het beleid tot en met 2010. Het jaar 2015 is een markant ijkpunt. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel en in de Kaderrichtlijn Water is bepaald dat in dat jaar het watersysteem op orde moet zijn.
Apeldoorn is gelegen in vijf SUP's:
- Apeldoorns kanaal - Grift;
- Noordelijke IJsselvallei;
- Zuidelijke IJsselvallei;
- Harderwijk-Nunspeet;
- Ermelo- Putten.
Waterschap Veluwe maakt in de SUP's kenbaar waar werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. In ieder SUP staan de doelen beschreven voor het betreffende deelstroomgebied, evenals de bijbehorende soorten maatregelen. Kortom: wat gaat het waterschap waar doen, op welke manier en wanneer? Het opstellen van de SUP's heeft plaatsgevonden samen met inwoners, mede-overheden en belangenorganisaties. De doelen in de plannen vloeien voort uit Europese, Nationale en provinciale wet-, regelgeving en beleid.
De soorten maatregelen om deze doelen te bereiken zijn in dit SUP genoemd; ze zijn echter nog niet concreet. Ze geven een indicatie over hoe en wanneer Waterschap Veluwe de doelen wil bereiken. Hierbij is een mate van flexibiliteit gewenst. Over deze soorten maatregelen en de uitvoeringsperiode is inspraak geweest.
2.5.4 Conclusie regionaal beleid voor visie en planopzet
- Het bestemmingsplan dient nieuwe toeristisch-recreatieve concepten die bij het profiel van de regio aansluiten niet uit te sluiten.
- Het bestemmingsplan dient ruimte te bieden voor hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing. Ook kan het bestemmingsplan mogelijkheden bieden voor 'Ruimte voor ruimte' (sloop en herbouw onder voorwaarden).
- Het bestemmingsplan dient maatregelen die vanuit de diverse stroomgebiedsuitwerkingsplannen plaatsvinden, niet te belemmeren.
2.6 Gemeentelijk Beleid
2.6.1 Structuurvisie 2030
Voor het plangebied als geheel vormt op het gebied van de ruimtelijke ordening de gemeentelijke structuurvisie Buitenstad 2030 het integrale beleidskader. De structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en vervangt de structuurvisie voor het stedelijke gebied uit 2002.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. Door zo veel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare, krijgt Apeldoorn de ruimte zich te blijven ontwikkelen. Iedereen die een bijdrage kan leveren aan de Buitenstad Apeldoorn wordt uitgenodigd daaraan bij te dragen.
Ruimte bieden is niet vrijblijvend. Ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente; het beste van stad én landschap, het beste van modern én historisch, het beste van een centrale ligging én wonen in de luwte, het beste van bereikbaarheid én nabijheid, het beste van een solide én vernieuwende economie.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. Denk aan de Veluwe, de beken, sprengen en enken, de fijnmazige voorzieningenstructuur, het Weteringengebied, de spoor- en snelwegen en de parken & lanen. Zij maken Apeldoorn tot Buitenstad. Het fundament van Apeldoorn wordt gekoesterd en versterkt. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie.
Het plangebied behoort in zijn geheel tot het fundament van de Buitenstad. Nauw verbonden met de verschillende landschappen, kent Apeldoorn een hele reeks dorpen en buurtschappen met een sterke eigen identiteit. Op de Veluwe vormen Hoog Buurlo en Uddel al lang geleden agrarische nederzettingen. In Uddel is de overgang van het oude kampenlandschap naar de sterke moderne heideontginningen zeer markant.
In het fundament zijn de kernkwaliteiten van de Buitenstad samengebracht. Die kwaliteiten worden in bestemmingsplannen verankerd. Vanwege hun betekenis voor Apeldoorn als geheel investeert de gemeente in het op kwaliteit houden van het fundament (beheer) en zal dat waar mogelijk ook doen bij het uitbouwen ervan (ontwikkeling), bijvoorbeeld door het herstel van beken en sprengen en het versterken van de gebruikswaarde van het weteringenlandschap.
In veel dorpen moet de gemeente de komende jaren rekening houden met afname of stabilisatie van de bevolking. Handhaving van de (vaak relatief goede) voorzieningenniveau's in de dorpen zal vooral gedragen moeten worden door het inzetten op leefbaarheid, op het multifunctioneel maken van voorzieningen, door het maken van slimme combinaties en door versterking van het draagvlak dat toerisme en recreatie biedt. Daarom zet de gemeente in op:
- ontwikkeling van de dorpen gericht op het binden van inwoners (leefbaarheid);
- het verbeteren van de kansen voor dorpse voorzieningen door het bevorderen van multifunctionaliteit en het combineren van functies;
- versterking van het draagvlak voor winkelvoorzieningen door verhoging van de toeristische attractiviteit en verblijfstijd (meer toeristen die ook nog eens langer blijven).
De structuurvisie is opgesteld in een tijd van veel onzekerheden. Duidelijk is dat de gemeente rekening moet houden met minder groei en veel ruimere bandbreedten. Apeldoorn beschikt tot zeker 2030 over voldoende ontwikkelruimte. Nieuwe locaties worden in de structuurvisie dan ook niet aangewezen.
Aanpassingen aan de bestaande woningvoorraad worden belangrijker, bijvoorbeeld om woningen levensloopbestendig te maken of energiezuiniger. Ook omdat het aantal toe te voegen woningen op nieuwbouwlocaties terugloopt, neemt het accent op de bestaande stad en dorpen toe.
2.6.2 De Groene Mal
Het gemeentelijke groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Figuur 2.3 - De Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat vooral in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de directe woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijk gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem evenals het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
2.6.3 Wonen
Nieuwbouw
Voor de uitbreiding van woningbouw is de in november 2012 door de raad vastgestelde woningbouwprogrammering het beleidsmatig kader. Doelstelling van de woningbouwprogrammering is om een realistisch en haalbaar programma te schetsen, gebaseerd op lange termijn prognoses en aansluitend bij de huidige woningmarkt. Voor Wenum Wiesel betekent dit een toevoeging aan de woningvoorraad van 24 woningen.
Hiervoor zijn de volgende locaties in beeld:
- Pniëlkerk 16 woningen;
- Jonas 6 woningen;
- Kleine initiatieven 2 woningen.
Het woningbouwprogramma is vastgesteld als een vertrekpunt voor toevoeging van woningen tot 2029. Gedurende deze periode zullen de ontwikkelingen op de woningmarkt actief gevolgd worden. Dit kan leiden tot bijstelling van het programma. We noemen dit adaptief programmeren.
Anno 2013 wordt gekozen voor een restrictief beleid aangaande nieuwe vaak kleinschalige initiatieven. Dit betekent dat er een zwaar wegend maatschappelijk belang mee gediend moet worden en dat kans op realisatie op de korte- tot middenlange termijn realistisch wordt geacht. Er zal een kwalitatieve programmatische afweging worden gemaakt. Hierbij wordt gekeken naar de relatie met andere projecten en de bestaande bouw.
Bestaande bouw
De Apeldoornse dorpen kennen allemaal hun eigen karakteristieken die hen aantrekkelijk maakt en waarom mensen hier graag wonen. Deze karakteristieken die dorpen aantrekkelijk woonmilieu bieden, dienen in stand te blijven. De bestaande bouw concurreert hierbij met de meer duurzame nieuwbouwwoningen. De gemeente Apeldoorn streeft daarom ook naar een duurzame ontwikkeling van de bestaande woningvoorraad. Het gaat hierbij onder andere om isolatie en energieopwekking, maar ook om modernisering van de bestaande voorraad.
2.6.4 Functieverandering vrijkomende (agrarische) bedrijfsbebouwing
Voor woningbouwinitiatieven is het in november 2012 door de raad vastgestelde woningbouwprogramma het beleidsmatig kader. Dit heeft er toe geleid dat met nieuwe initiatieven van functieverandering van vrijkomende (agrarische) bedrijfsbebouwing naar wonen zeer terughoudend wordt omgegaan. Dit betekent dat er een zwaarwegend maatschappelijk belang mee gediend moet worden en dat kans op realisatie op de korte- tot middenlange termijn realistisch wordt geacht. Er zal een kwalitatieve programmatische afweging worden gemaakt. Hierbij wordt gekeken naar de relatie met andere projecten en de bestaande bouw.
2.6.5 Strategische economische beleidsvisie Apeldoorn 2000-2020
In dit document staan de belangrijkste uitgangspunten en ambities voor het economische beleid van Apeldoorn tot 2020. Voor verschillende economische sectoren zijn gedetailleerde uitvoeringsplannen gemaakt. Als ambitie kiest Apeldoorn voor verdere economische ontwikkeling. Speerpunten zijn:
- een evenwichtige economische basis behouden;
- de productiestructuur verbreden (clusterspecialisatie);
- de kwaliteit van toerisme en recreatie verbeteren;
- de binnenstad en vier wijkcentra versterken;
- de plattelandseconomie verstevigen.
2.6.6 Verkeersbeleid
Het gemeentelijke verkeersbeleid is vastgelegd in de 'Verkeerskaart' van 1999 en de actualisatie hiervan (augustus 2004). Voor verschillende facetten zijn deelnota's uitgewerkt en vastgesteld. In juli 2009 is de Verkeersvisie 2010 – 2020 vastgesteld. In de Verkeersvisie wordt geconstateerd dat zowel integrale trends (vergrijzing, afnemende bevolkingsgroei, klimaat) als binnen de mobiliteitssector (voertuigtechnologie, gebruikersinformatie) het speelveld veranderen. De rol van de auto in de maatschappij is en blijft echter niet weg te denken. De Verkeersvisie formuleert op basis hiervan een aantal uitgangspunten.
Apeldoorn wil voor alle modaliteiten bereikbaar en bereisbaar zijn op een veilige en efficiënte manier. Tegelijkertijd wil Apeldoorn de negatieve effecten beperken. Bij mobiliteit is qua organisatie samenwerking geboden tussen overheidslagen en tussen aangrenzende beleidsvelden binnen de ruimtelijke ordening. Door een optimaal afgestemd aanbod en heldere voorlichting kan iedereen hier een bewuste keuze in maken. In de Verkeersvisie wordt als doel gesteld het huidige niveau van verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid te behouden en liefst nog te vergroten. Uitgangspunten zijn per modaliteit optimaal faciliteren, autoverkeer bundelen op hoofdwegen en het slim verdelen en gebruiken van de bestaande ruimte.
Conform de duurzaam veilige aanpak zijn gemeentebreed alle nog niet genoemde wegen binnen de komgrenzen onderdeel van een verblijfsgebied, met een richtsnelheid van 30 km/uur. Voor het gebied rond de dorpen wordt vanuit dezelfde filosofie gestreefd naar een regime van 60 km/uur.
In de Parkeernota 1999, geactualiseerd in 2004, zijn parkeernormen voor woningen, bedrijven en diverse voorzieningen opgenomen, die bij nieuwe ontwikkelingen in acht genomen moeten worden.
2.6.7 Waterbeleid
Sinds 1 november 2003 is de watertoets wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2005 is 'Werken aan water', het Apeldoorns waterplan 2005 - 2015, vastgesteld. Het waterplan beschrijft de visie van de Apeldoornse waterpartners Vitens, Waterschap Veluwe en gemeente op water in de stad en de dorpen. Het plan stelt de kaders voor het onderhoud en voor toekomstige plannen met water. Tevens dient het plan als basis voor communicatie en als toetsingskader voor de watertoets.
De hoofdlijnen van het waterplan zijn:
- afkoppelen en bergen
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzone naast iedere beek. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen. - herstel van beken en sprengen
Het beken- en sprengensysteem in het stedelijk gebied van de stad en de dorpen wordt hersteld. De naast de beek liggende waterbergingen krijgen ook een recreatieve functie voor wandelaars en fietsers. De cultuurhistorische waarde van de beken wordt hersteld en de hoge natuurwaarde wordt beschermd. Het sprengenwater wordt verzameld in de Grift en kan ten noorden van Apeldoorn geïnfiltreerd worden op de Veluwe voor drinkwaterbereiding. - saneren en beheersen van verontreinigd diep grondwater
Het verontreinigde diepe grondwater wordt gesaneerd en beheerst. Dit water, samen met grondwater dat vrijkomt bij het bestrijden van wateroverlast, wordt zo veel mogelijk benut. De prioriteitsvolgorde daarbij is: eerst aanwenden voor duurzame energie, vervolgens als voeding naar de beken, daarna naar het kanaal, en tot slot is het bestemd voor infiltratie voor de drinkwaterbereiding. Hiertoe wordt een grondwaterbank in het leven geroepen.
2.6.8 Beleidsvisie externe veiligheid
De gemeente Apeldoorn wil haar burgers en bedrijven een veilige leef- en werkomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Apeldoorn het externe veiligheidsbeleid geformuleerd.
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich zowel voor bij risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in landelijke wet- en regelgeving en beleidsnota's, onder andere in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Invulling geven aan deze wettelijke verplichtingen vormt een belangrijk onderdeel van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
Doel van het externe veiligheidsbeleid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico's in de gemeente Apeldoorn aanwezig zijn en hoe met deze en toekomstige risico's om dient te worden gegaan. Dit betekent dat onder meer invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting om het groepsrisico en plaatsgebonden risico te overwegen, bij het nemen van besluiten.
Voor het plaatsgebonden risico in bestaande situaties geldt, dat deze moet voldoen aan de wettelijke grenswaarden.
In de bestaande situatie zijn er geen overschrijdingen van de oriënterende waarde van het groepsrisico aanwezig. Toename van de personendichtheid groter dan 1 x oriënterende waarde wordt voorkomen; opvullen van de personendichtheid tot 1 x oriënterende waarde is toegestaan.
De uitgangspunten voor het basisniveau externe veiligheid voor nieuwe situaties in woon- en gemengde gebieden zijn dat de realisering van een risicobron met externe veiligheidsconsequenties niet mogelijk is. De realisatie van een beperkt kwetsbaar object is gemotiveerd mogelijk tot 1x de oriënterende waarde.
2.6.9 Duurzaamheidsbeleid
De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de Gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in de nota's 'Apeldoorn ontwikkelt Duurzaam, Aanpasbaar en Flexibel' (DAF-nota) en 'Apeldoorn Duurzaam, zo doen we dat hier', in de Woonvisie 2010, in het MOP 2005-2009 en in diverse collegebesluiten, waaronder die over het BANS-klimaatprogramma. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het besluit van de gemeenteraad om als stad energieneutraal te zijn in 2020.
Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energie-infrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, onder meer door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang.
De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota 'Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015'. Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.
In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening.
Maatregels die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet.
2.6.10 Geurbeleid
Het geurbeleid van de gemeente Apeldoorn komt tot uiting in de ‘Handreiking geurbeleid en milieuvergunningen’ (maart 2004) en de ‘Beleidsnotitie Industrieel Geurbeleid Apeldoorn’ (april 2004).
Een nieuwe woonlocatie, of een anderszins geurgevoelige bestemming, kan op een zodanige afstand van stankbronnen (en andersom) worden gepland, dat geen of slechts acceptabele mate van hinder te verwachten is. Indicaties voor aan te houden afstanden met betrekking tot een bedrijventerrein zijn onder meer te ontlenen aan vergelijkbare activiteiten of bedrijven uit de VNG publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering’. In bijzondere situaties kan maatwerk nodig zijn, waarbij diverse vormen van geuronderzoek kunnen worden uitgevoerd. Van de VNG-publicatie mag slechts worden afgeweken indien dit niet leidt tot een milieuhygiënisch onwenselijke situatie. Gezien het type bedrijven dat in Apeldoorn is gevestigd, evenals het aantal ontvangen klachten omtrent stankoverlast, is een lokaal gemeentelijk geurbeleid slechts voor een handvol bedrijven van toepassing. Als voorbeeld kan worden gedacht aan enkele bedrijven in Apeldoorn die vallen in de branche kunststofverwerkende industrie.
2.6.11 Beleidsvisie Cultuurhistorie
Beleidsbrief modernisering monumentenzorg
De modernisering van de monumentenzorg is verwoord in een brief van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2009). De modernisering is gestoeld op drie pijlers:
- 1. borging van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening;
- 2. krachtiger en eenvoudiger sectorale regelgeving;
- 3. en het bevorderen van herbestemming.
De cultuurhistorie wordt verankerd in de ruimtelijke ordening. De tijd is voorbij dat ruimtelijke plannen worden gemaakt zonder dat wordt nagedacht over wat de betekenis is van een plek, over wat zich daar heeft afgespeeld, hoe daar mensen hebben gewoond en gewerkt, en wat daarvan zichtbaar moet blijven in de ruimte.
Enerzijds wordt een deel van de sectorale regelgeving overbodig, omdat er veel in de ruimtelijke ordening geregeld zal worden. Anderzijds zal de sectorale energie anders ingezet moeten worden. Daar waar procedures geen of slechts een geringe meerwaarde leveren voor het monument, maar wel een aanzienlijke last zijn voor de eigenaar, zal flink worden ingegrepen. Dit betekent dat er minder en eenvoudiger procedures komen.
De nota I-cultuur
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Archeologische beleidskaart
Op de archeologische beleidskaart staan bekende archeologische vindplaatsen en terreinen waarbij reeds is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn. Daarnaast is het gehele grondgebied van de gemeente Apeldoorn verdeeld in zones met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachtingswaarde. Deze verdeling is gebaseerd op onder andere bodemkundige, geo(morfo)logische, archeologische en historische kaarten en kennis.
Deze verwachtingswaarden geven geen feitelijke vindplaatsen weer, maar de kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats bij het uitvoeren van bodemingrepen. Concreet betekent dit dat de kans op het aantreffen van archeologische sporen en/of vondsten binnen een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde wel aanwezig is, maar dat deze kans veel kleiner is dan binnen een zone met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde.
Het verschil in de zogenaamde trefkans heeft ertoe geleid dat er verschillende grenzen van bodemingrepen zijn opgesteld, waarbij het uitvoeren van archeologisch onderzoek nodig is. Deze grenswaarden zien er als volgt uit:
- Hoge archeologische verwachting, bebouwde kom: Bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm.
- Hoge archeologische verwachting, buitengebied: Bij bodemingrepen groter dan 50 m² en dieper dan 35 cm.
- Middelhoge archeologische verwachting, bebouwde kom: Bij bodemingrepen groter dan
100 m2 en dieper dan 50 cm. - Middelhoge archeologische verwachting, buitengebied: Bij bodemingrepen groter dan
100 m2 en dieper dan 35 cm. - Lage archeologische verwachting, bebouwde kom: Bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 50 cm.
- Lage archeologische verwachting, buitengebied: Bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 35 cm.
De archeologische beleidskaart zal, in overeenstemming met de Apeldoornse standaardregels, worden doorvertaald naar bestemmingen en planregels.
Cultuurhistorische beleidskaart
Op deze kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
- Bij een hoge attentiewaarde geldt het streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht.
- Bij een gemiddelde attentiewaarde geldt het streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht.
- Bij een lage attentiewaarde wordt aanbevolen om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en/of versterken. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quickscan naar objecten verplicht.
Bij toekomstige ontwikkelingen kan op grond van de attentiewaarde specifieker onderzoek vereist zijn.
Figuur 2.4 - Cultuurhistorische beleidskaart (Bron: www.apeldoorn.nl)
Het bestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied ligt in een zone met zowel hoge, middelhoge als lage attentiewaarden op de beleidskaart. Op basis daarvan is een cultuurhistorische analyse gemaakt (CHA).
In de nota is vastgelegd dat gebieden met een hoge attentiewaarde een beschermende regeling in het bestemmingsplan krijgen.
2.6.12 Cultuurhistorische analyse Wenum Wiesel
In opdracht van de gemeente Apeldoorn is begin 2010 een cultuurhistorische analyse opgesteld van het plangebied. Het project is uitgevoerd door Het Landschap in samenwerking met BBA en Vista landscape en urban design. In het onderzoek zijn cultuurhistorisch waardevolle elementen, structuren en ensembles geïnventariseerd en zijn aanbevelingen gedaan voor het behoud en de ontwikkeling van de aangetroffen waarden.
Geconcludeerd kan worden dat het plangebied een waardevol cultuurlandschap bevat, dat is opgebouwd uit verschillende lagen, die allemaal hun eigen stempel op het gebied hebben gedrukt. De belangrijkste hiervan zijn het natuurlijk substraat (reliëf, bodem, waterhuishouding), de prehistorie, de middeleeuwse ontginningen, de watermolens en sprengen, de landgoederen en buitenplaatsen, de ontginningen uit de 19de eeuw en de ontwikkelingen in de 20ste eeuw. In de komende decennia zal het gebied te maken krijgen met natuurontwikkeling, veranderd landbouwkundig gebruik, toename van het recreatief medegebruik en woningbouw. Deze ontwikkelingen bieden goede kansen voor het versterken van de essentiële landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het gebied.
2.6.13 Welstandsbeleid
Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.
Niet voor elke gebied in Apeldoorn gelden gelijke welstandseisen. Voor grote delen van Apeldoorn is een welstandsthema en een welstandsniveau vastgesteld. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing.
In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
Voor het plangebied zal gebiedsgericht welstandbeleid worden opgesteld. Het streven is om hier in het najaar van het jaar 2011 een start mee te maken.
2.6.14 recreatie en toerisme
Recreatie en toerisme zijn beeld bepalende sectoren in de Apeldoornse economie, de gemeente kent een zeer brede variatie aan toeristische activiteiten. De sector is zeer positief voor de leefbaarheid van kleine dorpen. Het biedt werk aan mensen, is mede drager voor het voorzieningenniveau en zorgt voor nieuwe investeringen. Zeker in agrarische gebieden is het een alternatief voor ondernemers die de agrarische bedrijfsvoering beëindigen, danwel willen verbreden. De gemeente hecht er dus veel waarde aan ontwikkelingsmogelijkheden hieromtrent te bieden en geeft met het (nog vast te stellen) kader ruimte voor nieuwe initiatieven. Het vrijetijdsgedrag tijdens dagtochten wordt gevarieerder, actiever, sportiever,educatiever en meer natuurgericht. Er is een trend naar meerdere kortere vakanties per jaar. Er is een toenemende belangstelling voor cultuurhistorie en er is meer aandacht voor actieve/sportieve, educatieve, milieubewuste en natuurgerichte vormen van
vrijetijdsbesteding. Agro en plattelandstoerisme worden steeds populairder. Dit biedt kansen voor nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven.Door de groei van Apeldoorn, met name in de nabijheid van het plangebied, zal het aantal recreanten toenemen. Op basis daarvan en een actiever vrije-tijdsgedrag, zal de vraag naar landrecreatie (wandelen, fietsen) groeien. De afschaffing van de Wet op de openluchtrecreatie (WOR) heeft ook betrekking op de verblijfsrecreatieterreinen in het plangebied. Momenteel is gemeentelijk beleid in ontwikkeling.
2.6.15 Notitie Woningsplitsing in het Buitengebied
Het college van burgemeester en wethouders heeft in 2006 een beleidsnotitie “Woningsplitsing in het Buitengebied” vastgesteld. Splitsen leidt tot efficiënt gebruik van de bestaande oppervlakte/inhoud van woningen en maakt bijvoorbeeld het geheel zelfstandig wonen van kinderen bij ouders (of andersom) mogelijk. Wel geldt dat gesplitste woningen tezamen de maximale toegestane inhoud of oppervlakte van één woning niet mogen overschrijden. Voorts ontstaat er geen groter recht op oppervlakte aan bijgebouwen. Het karakter van de woning als één woning en samenhangende bouwmassa dient behouden te blijven en de extra woning mag geen belemmering vormen voor naastgelegen (niet-) agrarische bedrijven.
2.6.16 Notitie Paardenbakken, Stapmolens (en Lichtmasten)
Het college van burgemeester en wethouders heeft in 2006 een beleidsnotitie inzake paardenbakken, stapmolens (en lichtmasten) vastgesteld. Binnen de woonbestemmingen is een paardenbak juridisch vaak wel toegestaan, maar praktisch vaak onmogelijk. Buiten die vlakken is een paardenbak strijdig met de bestemming (dat geldt voor veel bestaande paardenbakken). De beleidsnotitie maakt een paardenbak buiten de woonbestemming ook mogelijk. Hierbij geldt een afstand tot andere woningen van 50 m. Voorts dient de gehele bak zich binnen een afstand van 75 m van de woning te bevinden. Voor stapmolens en lichtmasten geldt een maximale hoogte van 2 m.
De bestaande paardenbakken en lichtmasten worden als gegeven aanvaard (ook wanneer deze strijdig zijn met het nieuwe beleid), met uitzondering van paardenbakken waar handhavingsprocedures voor zijn gestart.
2.6.17 Stad & Land in Apeldoorn
De startnotitie is vastgesteld door de Raad van Apeldoorn op 17 december 2009. In deze startnotitie hanteert het College een Leidmotief: de relatie tussen de stad en het landelijk gebied wordt gekenmerkt door twee tegengestelde begrippen: contrast en verbinding. Concreet betekent dit dat de verdichting van Apeldoorn vooral in het stadscentrum wordt gerealiseerd. Maar daarbuiten wordt vooral het groene en luchtige karakter van Apeldoorn versterkt. Kortom: laat zien dat er een verschil is tussen stad en land, maar zoek ook voortdurend de verbinding door middel van groenstructuren, routes en een ontspannen overgang tussen de wijken en het landelijk gebied.
2.6.18 Groot Apeldoorns Landschaps Kookboek
In het Groot Apeldoorns Landschap Kookboek is onderstaande landschapsvisie opgenomen (zie figuur 2.6).
Figuur 2.6 - Landschapsvisie
De visie is opgebouwd uit verschillende landschappelijke eenheden. Voor het bestemmingsplangebied zijn de volgende eenheden van belang:
- Enken: Deze worden open gehouden. Dorpen en bosrand moeten niet aan elkaar groeien. De enkwallen zullen opgewaardeerd worden.
- Beekdalen: De beekdalen zullen open worden gehouden en toegankelijk worden gemaakt. De continuïteit wordt gewaarborgd. De randen naast de beekdalen kunnen verdicht worden.
- Kampenlandschap: De essen worden open gehouden. De lage delen tussen de essen verdichten, onder andere met wegbeplanting.
- Broeklanden: Ook de broeklanden worden open gehouden, aan de randen van het kampenlandschap is verdichting passend.
- Kamerstructuren: De wegen en kavelgrenzen beplanten.
- Veluwe: Streven naar een aangesloten natuurgebied door 'onthekken'.
- Het kanaal en de weteringen: Indien hier geen paden aanwezig zijn, worden deze toegevoegd. Het gewenste beplantingspatroon is afhankelijk van de locatie.
2.6.19 Gevolgen gemeentelijk beleid voor bestemmingsplan
- Het bestemmingsplan dient de aanwezige natuur in het plangebied te beschermen.
- De recreatieve sector moet de ruimte krijgen om zich kwalitatief te kunnen ontwikkelen.
- Ontwikkeling van kleinschalig kamperen is binnen de aangewezen gebieden onder voorwaarden mogelijk. Dit zal door middel van een ontheffingsbevoegdheid in de planregels worden geregeld.
- De beken en sprengen in het plangebied dienen te worden beschermd en waar mogelijk te worden versterkt.
- Het bestemmingsplan zal in het kader van de externe veiligheid moeten voorkomen dat nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt binnen zoneringen van gevaarlijke inrichtingen en buisleidingen.
- Bij nieuwe ontwikkelingen van gevoelige bestemmingen (in het kader van de Wet geurhinder) dient rekening gehouden te worden met geurhinder van agrarische bedrijven.
- De verschillende archeologische verwachtingswaarden voor het plangebied zullen moeten worden doorvertaald in het bestemmingsplan. Hieraan worden specifieke voorwaarden gekoppeld in relatie tot de mate van verwachting en de toegestane ingrepen. Aantasting van de verwachtingswaarden wordt voorkomen door middel van een aanlegvergunningstelsel.
- Cultuurhistorisch waardevolle objecten, structuren en gebieden worden in het bestemmingsplan beschermd.
- Waardevolle enken, essen, broeklanden en beekdalen dienen hun kenmerkende openheid te behouden.
3 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk vindt een analyse plaats van de verschillende functies en waarden die voor het plangebied van belang zijn. Daarbij wordt per thema ingegaan op de huidige situatie en de ontwikkeling tot heden, de te verwachten ontwikkelingen en eventuele knelpunten. De beschreven thema's vormen samen met het beleidskader de basis voor de gebiedsvisie.
3.2 Historie
De ondergrond van het plangebied is gevormd gedurende de ijstijden. In het Saalien stuwde het landijs rivierafzettingen vanuit het IJsseldal op. Zo ontstond de stuwwal van de Veluwe, waarvan in het plangebied een uitloper aanwezig is. Tijdens de daarop volgende ijstijd, het Weichselien, ontstonden brede, ondiepe dalen in west- en oostelijke richting. De stuwwalhelling is hierdoor afgevlakt. Tijdens het laatste deel van het Weichselien werden onder invloed van de wind oost-west gerichte jonge dekzandruggen afgezet (Formatie van Twente). Deze zijn in het plangebied zichtbaar als langgerekte duinen, zoals in het Wieselsche Veld.
Figuur 3.1 - Wieselsche Veld en Wenumsche Veld in 1915 (bron: Cultuurhistorische Analyse)
De mens heeft ook zijn stempel op het ontstaan van het gebied gedrukt. De eerste nederzettingen werden gesticht op de overgang van de lage naar de hoge gronden. Op de hoger gelegen dekzandruggen werden de gronden als akkerland gebruikt. Hier ontstonden essen en enken (akkercomplexen die door bemesting werden opgehoogd). De lager gelegen beekdalgronden werden als weide en hooiland gebruikt. De verder gelegen heide- en bosgebieden werden benut als weidegebied voor de schapenteelt (Wenumsche en Wieselsche Veld), voor het plaggensteken en voor de houtproductie (Wieselsche Bos).
Figuur 3.2 - Buurtschappen Wiesel en Wenum in 1915 (bron: Cultuurhistorische Analyse)
In de periode van de 14de tot de 18de eeuw zijn de sprengenbeken en waterbekkens aangelegd. Dit gebeurde ten behoeve van het opwekken van energie door middel van watermolens voor onder andere papierfabrieken en koperpletterijen. In de 19de eeuw raakte waterkracht in onbruik, en werd het schone water vaak door wasserijen gebruikt.
In de 19de eeuw werd de ontsluiting van de stad Apeldoorn uitgebreid. De verbinding over het Wenumse Veld werd rechtgetrokken in de vorm van de Zwolseweg. Het Apeldoorns kanaal en de spoorlijn Apeldoorn-Hattemerbroek werden aangelegd. In de jaren 30 van de 20ste eeuw werd begonnen met de aanleg van een nieuwe Rijksweg, die niet werd voltooid en nu nog beleefbaar is in de vorm van de verkaveling, de taluds en de houtopstanden.
Het overgrote deel van de woeste heidegebieden is in de loop der tijd ontgonnen en in gebruik genomen als cultuurgrond. Vooral de omgeving van de Zwolseweg is langzamerhand steeds dichter bebouwd met woningen en bedrijfsgebouwen (landelijk woongebied).
De bodemtypologie in het plangebied is zeer divers. Zo kunnen onder meer de volgende bodemtypen worden aangetroffen:
- holtpodzolgronden ten plaatse van het paleispark;
- overige podzolgronden ten plaatse van de (voormalige) heidegronden;
- enkeerdgronden ten plaatse van de (voormalige) akkers;
- goor- en beekeerdgronden en veengronden ten plaatse van de beekdalen en overige laagtes;
- duinvaaggronden ter plaatse van de stuifzanden.
3.3 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Kenmerkend voor het plangebied is de grote diversiteit aan landschappelijke structuren. Dit wordt veroorzaakt doordat het plangebied is gelegen op de overgang van het bosgebied van de Veluwe naar het rivierdal van de IJssel.
De Veluwerand loopt geleidelijk over in een fraai kleinschalig mozaïeklandschap: een afwisseling tussen wei- en hooilandjes, bosschages, essen, houtwallen, houtsingels en beken. De essen zijn veelal minder goed herkenbaar doordat deze steeds meer begroeid raken, zowel door natuurlijke opslag als door aanplant met (naald)bomen. Dit deel van het plangebied is rijk aan cultuurhistorische waarden, waaronder grafheuvels en karakteristieke (voormalige) boerderijen.
Een opvallend element in dit deel van het plangebied is de hoge stuifwal (ongeveer 6 m hoog) die werd aangelegd om verstuiving van de zandduinen van de Veluwe naar de essen tegen te gaan. Deze wal is nog steeds duidelijk in het landschap zichtbaar.
Een ander opmerkelijk element zijn de sprengen, die zijn aangelegd ten behoeve van de industrie. Het grondwater komt aan de randen van de Veluwe dicht aan de oppervlakte. Op laaggelegen plaatsen aan de rand van de Veluwe werd een gat gegraven tot op grondwaterniveau. Zo ontstond een kunstmatige bron, de sprengkop. Vanaf de sprengkop werd het water door een kunstmatig aangelegde beek (de spreng) naar een molen gevoerd om daar een waterrad aan te drijven.
Het kleinschalige landschap gaat naar het oosten toe geleidelijk over in een meer open agrarisch landschap. Kenmerkend zijn de essen: de hoger gelegen percelen waarop de (voormalige) boerderijen zijn gesitueerd. In het open gebied (in het oosten van het plangebied) vallen deze essen goed op door de hogere ligging ten opzichte van het omliggende landschap.
Opvallend is dat ook de bebouwing een grote diversiteit aan maten en vormen kent: niet alleen verspreid liggende solitaire bebouwing, maar ook min of meer lintvormige concentraties in het zuidelijke deel van het plangebied langs de Zwolseweg en Oude Zwolseweg en omgeving en ter plaatse van de kern van Wenum. Hoewel de meeste bebouwing van oorsprong een agrarisch karakter had, zijn door het economisch klimaat en de ligging aan de rand van de stad Apeldoorn steeds meer burgerwoningen aan de rand van het plangebied gekomen (grenzend aan de stad Apeldoorn) .
Samenvattend kan het plangebied op hoofdlijnen worden onderverdeeld in de volgende 'gebiedstypen' (zie figuur 3.3):
- a. Cultuurhistorisch waardevol gebied: Dit gebied betreft de gronden die deel uitmaken van het beschermd dorpsgezicht Wiesel en het gebied rond de Wenumse Beek en de enk van Wenum.
- b. Natuurgebied: Het gaat om die gebieden die nog relatief ongerept zijn en geen productiefunctie meer kennen. Hierbij gaat het om delen van de Veluwerand.
- c. Gemengd agrarisch gebied: Het gebied ten westen van de Zwolseweg kent nog de kleinschaligheid van het oorspronkelijke essenlandschap.
- d. Open agrarisch gebied: Het gebied tussen de Zwolseweg / Wenum en het Apeldoorns kanaal bestaat vooral uit een vlak, open agrarisch gebied. Hier zijn vooral burgerwoningen en (voormalige) agrarische bedrijven gevestigd. Grote beplantingselementen ontbreken, met uitzondering van erfbeplanting.
- e. Landelijk woongebied: De dorpen Wenum en Wiesel kunnen worden gekarakteriseerd als een landelijk woongebied. Wenum en Wiesel worden gescheiden door de Zwolseweg. Aan de oostkant ligt Wenum en in het westen Wiesel.
Figuur 3.3 - Landschappelijke hoofdstructuur
Het cultuurhistorisch waardevol gebied strekt zich verder oostwaarts uit langs het beekdal van de Wenumse Beek tot aan het kanaal (met daarin het landgoed De Rotterdamse Kopermolen, de Wenumse watermolen e.o. en tevens inbegrepen de enk van Wenum). Zie de rode gebieden in CH beleidskaart (fig.2.4 paragraaf 2.6.11 Beleidsvisie Cultuurhistorie en het beleid met voor het gebied met gebiedsaanduiding 'cultuurhistorische waarden')
3.4 Hydrologie
3.4.1 Grondwater
Het plangebied maakt deel uit van het stroomgebied Apeldoorns Kanaal-Grift. In dit stroomgebied infiltreert regenwater in de hoge delen van de Veluwe en komt als kwelwater in de lage gebieden tussen de Veluwe en het Apeldoorns Kanaal weer te voorschijn. Door de kwel is hier waardevolle, watergebonden natuur ontstaan.
Grote delen van het plangebied zijn aangewezen als risicogebied voor grondwateroverlast. In en rond het plangebied komt waterafhankelijke natuur voor.
3.4.2 Oppervlaktewater
Het stroomgebied wordt gekenmerkt door de aanwezige sprengen en beken. In het verleden, voordat de randgebieden werden ontgonnen, was de grondwaterstand op de Veluwe waarschijnlijk hoger dan nu. Sprengenbeken zijn beken die vanaf de Middeleeuwen, vooral tussen 1600 en 1750, aan de oost- en zuidkant van de Veluwe zijn verdiept of aangelegd op plekken waar kwelwater uittrad. Het water werd gebruikt om molens aan te drijven (onder andere voor papierindustrie) en om vijvers en kasteelgrachten van water te voorzien. De sprengenbeken vertegenwoordigen een cultuurhistorische en ecologische waarde. In het plangebied bevinden zich diverse sprengenbeken, zoals de Koningsbeek.
In het gebied bevinden zich tevens diverse andere beken.
- De Egelbeek in het noorden van het plangebied stroomt van de Veluwe naar het Apeldoorns Kanaal. Deze beek is aangewezen als water van het Hoogste Ecologische Niveau (HEN).
- Ter hoogte van Wenum Wiesel stromen de Wenumse Beek (sprengenbeek) en de Papegaaibeek vanaf de Veluwe naar het Apeldoorns Kanaal. Beide zijn aangewezen als water met een Speciale Ecologische Doelstelling (SED). Voor de Wenumse Beek is ten noorden van de Papegaaiweg recentelijk een vistrap aangelegd.
- Parallel aan het Apeldoorns Kanaal loopt De Grift. Deze wetering is in de 14de eeuw aangelegd om de drassige broekgebieden te ontwateren. Het is een van de grote Veluwse weteringen die aangelegd zijn om het drassige gebied tussen de hoge gronden van de Veluwse stuwwal en de IJssel te ontwateren. De Grift is een KRW waterlichaam, waarvoor eveneens speciale ecologische doelstellingen gelden.
- De Koningsbeek is aangewezen als water met een Speciale Ecologisch Doelstelling (SED)
In en langs de beken vinden verschillende maatregelen plaats die zijn gericht op beekherstel, sanering van vervuilde waterbodems, verminderen wateroverlast voor de landbouw, verbetering van de waterkwaliteit en realisatie van ecologische verbindingszones.
De oostelijke grens van het plangebied wordt gevormd door Apeldoorns Kanaal, dat in de 19e eeuw werd aangelegd. Het kanaal zelf maakt geen deel uit van het plangebied.
De provincie Gelderland heeft in de streekplanuitwerking 'Waterberging' aangegeven dat het Apeldoorns Kanaal, noorden van de stad Apeldoorn, kan worden benut voor waterberging door de watergang te verruimen. De gemeente heeft in haar Waterplan aangegeven dat wordt beoogd om ten westen van het Apeldoorns Kanaal het regenwater zoveel mogelijk vast te houden in een groenzone.
3.4.3 Afvoer hemel- en afvalwater
Op een enkele uitzondering na is het gehele gebied voorzien van een gemengd rioolstelsel. Hierin wordt het verzamelde afvalwater en hemelwater gezamenlijk getransporteerd naar de rioolwaterzuivering.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
3.4.4 Watertoets
De watertoets is ingesteld om het aspect water in een vroeg stadium mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is wettelijk verplicht en heeft als doel om gezamenlijk met de waterbeheerders de waterhuishoudkundige doelstellingen in een zo vroeg mogelijk stadium in ruimtelijke ontwikkelingen op te nemen. De gemaakte afspraken worden in de waterparagraaf van het bestemmingsplan opgenomen.
Het voorontwerp van bestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied wordt in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan het Waterschap Veluwe. De reactie van het waterschap wordt, indien noodzakelijk, verwerkt in de waterparagraaf.
3.5 Natuurwaarden
3.5.1 Gebiedsbescherming
Natura 2000
De Europese Unie heeft een gevarieerde natuur, die van biologische, esthetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de Europese Unie het initiatief genomen voor Natura 2000. Dit is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Voor Nederland gaat het in totaal om 162 gebieden. Voor het plangebied is relevant dat Veluwe is aangewezen als Natura 2000-gebied (Vogel- en Habitatrichtlijn).
De natuur op de Veluwe is vooral door de mens bepaald. Door menselijk gebruik in het verleden zijn er onder meer droge bossen, droge en natte heide, vennen en stuifzanden gekomen met de bijbehorende flora en fauna.
Wanneer er activiteiten plaatsvinden (zowel in of nabij het gebied), die een negatief effect op de Veluwe kunnen hebben, kunnen deze alleen doorgaan als dit effect niet de waarden van het Natura 2000-gebied wezenlijk aantast. Het beheerplan biedt hiervoor een toetsingskader. Dit beheersplan is momenteel in ontwikkeling.
Het noordelijke deel van het Natura 2000-gebied dat binnen het plangebied ligt is tevens aangewezen als stiltegebied.
Figuur 3.4 - Zonering Natura 2000
Ecologische hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur ( EHS) van Nederland.
Bij de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) werken verschillende overheden samen. Het Rijk heeft in 1995 in grote lijnen de grenzen van de EHS vastgesteld. De provincies bepalen om welke gebieden het precies gaat. Deze gebieden zijn in het provinciaal omgevingsplan opgenomen.
Figuur 3.5 - Ligging Ecologische Hoofdstructuur
Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat in een bestemmingsplan in een gebied dat binnen de EHS ligt geen bestemmingen worden toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. De provincie Gelderland heeft deze wezenlijke kenmerken en waarden beschreven in de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur' en het 'Waterplan Gelderland 2010 - 2015'. Voor EHS-natuur kan een ontheffing hiervan worden verleend wanneer er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang, de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd. Voor EHS-verweving en EHS-verbindingszones kan een ontheffing hiervan worden verleend, mits de bestemmingsherziening en de op basis daarvan mogelijk gemaakte ontwikkelingen bijdragen aan de realisering van natuurdoelen, waarbij de kernkwaliteiten zoveel mogelijk worden ontzien.
EHS-natuur bestaat uit bestaande natuurgebieden, en voor een kleiner deel uit natuurontwikkelingsgebieden die momenteel agrarische cultuurgrond zijn.
EHS-verweving omvat landgoederen onder de Natuurschoonwet (daarop aanwezige grotere natuur- en bosgebieden zijn tot de EHS-natuur gerekend), landbouwgebieden met natuurwaarden en landbouwgebieden met een hoge dichtheid aan natuur- en boselementen. Door natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer wordt de natuurwaarde van het gebied als geheel versterkt.
Ter verbinding van EHS-natuur en EHS-verweving worden in de streekplanperiode ecologische verbindingen gerealiseerd. Deze verbindingszones bestaan uit een schakeling van natuurelementen (stapstenen) die multifunctioneel gebied doorsnijdt. Aangezien het gaat om smalle zones met een strategische ligging, is voor de realisering van de verbindingszones specifiek ruimtelijk beleid aan de orde. Het betreft een combinatie van planologische bescherming van aanwezige waarden en planologische reservering (zoekzone) voor versterking van de natuurwaarde voor de doelsoorten die in het Gelderse gebiedsplan Natuur en landschap zijn aangegeven. De zones, waar de ecologische verbindingsfunctie wordt versterkt, bestaan uit landbouwgronden en verspreid gelegen kleine natuur- en boselementen, waarbij veelal beken en andere watergangen de as van de ecologische verbindingszone vormen.
Nationaal landschap Veluwe
De Veluwe is door het Rijk aangewezen als één van de Nationale Landschappen om de kwaliteit van het landschap te behouden en te versterken. De provincies zijn verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor de Nationale Landschappen.
Doel van de aanwijzing van de Nationale Landschappen is dat de kwaliteit van het landschap in deze gebieden wordt behouden en versterkt. Dat gebeurt door investeringen te doen in de ontwikkeling van het landschap zelf, in de cultuurhistorie en in de toegankelijkheid van het landschap.
Een Nationaal Landschap is geen ‘museumlandschap’. Economische functies in het landschap kunnen zich –binnen de grenzen van het beleid zoals dat is vastgelegd in het Streekplan- blijven ontwikkelen. 'Behoud door ontwikkeling' is dan ook het uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid in de Nationale Landschappen.
Figuur 3.6 - Ligging Nationaal Landschap 'Veluwe' (groene kleur = Nationaal Landschap)
3.5.2 Soortbescherming
Behalve de bescherming van natuurgebieden, zijn bepaalde planten- en diersoorten ook wettelijk beschermd op basis van de Flora en Faunawet. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten.
Op grond van de Flora en faunawet is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. Op grond van artikel 75 van de wet kan ontheffing van het verbod worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB gelden enkele ontheffingen van het verbod. Het systeem werkt als volgt:
- algemene soorten
Voor de (met naam genoemde) algemene soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod. - overige soorten
Voor de overige (met naam genoemde) soorten geldt (onder andere) voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing van het verbod, mits die activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Wanneer er geen (goedgekeurde) gedragscode is, is voor die soorten een ontheffing nodig; de ontheffingsaanvraag wordt voor deze soorten getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort'. - soorten bijlage IV Habitatrichtlijn/bijlage 1 AMvB
Voor de soorten die zijn genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van de AMvB artikel 75 is voor activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een ontheffing nodig (onder andere alle in Nederland voorkomende vleermuizen). De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria:- 1. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (daaronder valt de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling); en
- 2. er is geen alternatief; en
- 3. doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.
Vogels vormen een aparte groep: activiteiten die verstorend zijn gedurende de broedperiode van voorkomende broedvogels zijn niet toegestaan; een ontheffingsmogelijkheid ontbreekt dan ook. Voor het broedseizoen wordt echter geen standaardperiode gehanteerd in het kader van de Flora en faunawet. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Van een aantal vogelsoorten zijn vaste verblijfsplaatsen (nesten die meerdere broedseizoenen worden gebruikt of nesten van standvogels die hun verblijfsplaats het hele jaar gebruiken, zoals holen van spechten) jaarrond beschermd. Voor het verwijderen van dergelijke verblijfplaatsen is te allen tijde een ontheffing vereist.
3.6 Archeologie
De buurtschappen Wenum en Wiesel behoren tot de oudste dorpen in de gemeente. De naam Wenum is een 'heimnaam', dat op een Saksische oorsprong wijst (6de, 7de eeuw n. Chr.). Archeologisch onderzoek in Wiesel heeft aangetoond dat in dit gebied al sprake van bewoning is in de late bronstijd en vroege ijzertijd (circa 1200 v. Chr.). De eerste schriftelijke vermelding van beide buurtschappen is het begin van de 14de eeuw (1313 Wenum en 1335 Wiesel). Ook zijn op enkele locaties sporen aangetroffen van bewoning uit de Middeleeuwen (vanaf 450 n. Chr.).
Binnen het plangebied bevinden zich verschillende archeologische monumenten (AMK-terreinen). Ten westen van de dorpskern liggen verschillende grafheuvels uit het neolithicum (5300 – 2000 v. Chr.) en/of de bronstijd (2000 – 800 v. Chr.). Deze AMK-terreinen hebben een zeer hoge archeologische waarde en zijn beschermd. In en naast het Prins Hendrikpark ligt een AMK-terrein met een hoge archeologische waarde. Hier liggen verschillende grafheuvels, daterend uit het neolithicum (5300 – 2000 v. Chr.) en/of de bronstijd (2000 – 800 v. Chr.). Ten westen van de dorpskern van Wenum ligt een AMK-terrein met een hoge archeologische waarde. Het betreft de Wieselse Enk met sporen van bewoning vanaf het neolithicum (5300 – 2000 v. Chr.) tot en met de ijzertijd (800 tot 12 v. Chr.). Voor deze AMK-terreinen geldt dat behoud van de bestaande situatie gewenst is en gelden dezelfde regels als voor gebieden met een hoge archeologische verwachting.
Het plangebied ligt in een daluitspoelingswaaierlandschap, deels bedekt met dekzand. Vanwege de gevarieerde ligging en goede bewoonbaarheid van hogere dekzandruggen en –koppen en kleine daluitspoelingswaaiers zijn deze vanaf het laat-paleolithicum als woon-, begraafplaats en/of akkerland gekozen. In het plangebied wordt in deze zones een hoge dichtheid aan archeologische vindplaatsen verwacht. De hoge trefkans is daarnaast gebaseerd op de aanwezigheid van een aantal oude esgronden (of enken). Door een langdurige toepassing van plaggenbemesting zijn hoge zwarte enkeerdgronden ontstaan. Eeuwenlang werd de vruchtbaarheid van de akkers op peil gehouden door deze te bemesten met poststalmest, een mengsel van mest en plaggen. Het opbrengen van potstalmest leidde tot het ontstaan van dikke humeuze lagen, of esdekken. Essen zijn ontstaan op gronden die geschikt zijn voor akkerland, vaak de vruchtbare en iets hoger gelegen delen van het landschap (dekzandruggen). Deze locaties waren vaak in de prehistorie ook aantrekkelijke vestigingsplaatsen. Door het dikke esdek worden eventueel aanwezige archeologische resten doorgaans goed geconserveerd. Hierdoor hebben deze gronden een hoge archeologische verwachtingswaarde.
3.7 Cultuurhistorie
Het bestemmingsplangebied 'Wenum Wiesel en buitengebied' is bijzonder rijk aan waardevol cultuurhistorisch erfgoed. Qua cultuurhistorie is het zelfs een van de meest waardevolle gebieden van de gemeente Apeldoorn. In de Cultuurhistorische Analyse (CHA) die in het voorjaar van 2010 is opgesteld, zijn de cultuurhistorische waarden geïnventariseerd en beschreven.
Het blijkt dat de waarden veelvormig zijn en verspreid liggen over een groot deel van het gebied. Er zijn waardevolle objecten (zoals boerderijen, woonhuizen, bedrijfsgebouwen, bruggen en molens), waardevolle structuren (zoals sprengenbeken, een oud spoortraject, groenstructuren en de restanten van een nimmer voltooide rijksweg) en ook zijn er deelgebieden die een hoge integrale cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen.
De belangrijkste en meest in het oog springen cultuurhistorisch waardevolle ensembles worden hieronder kort beschreven.
3.7.1 Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht Wiesel
Wiesel wordt gekenmerkt door een kleinschalig coulisselandschap met hoge cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden. Binnen het gebied is sprake van een waardevol historisch nederzettings- en landschapsbeeld, dat een grote samenhang vertoont tussen de historische ruimtelijke structuren, de karakteristieke historische bebouwing en de groenelementen. Dit alles vormt een geheel, dat van algemeen belang is voor de gemeente Apeldoorn door zijn schoonheid, cultuurhistorische waarde en markante eigen karakter. Voorts is er binnen het gebied Wiesel sprake van gebieden met een hoge archeologische verwachting.
Er is daarom sprake van historisch-ruimtelijke, situerings-, cultuurhistorische en archeologische waarden. De binnen het gebied aanwezige historische componenten kenmerken zich door hun onderlinge samenhang, gaafheid en herkenbaarheid.
Figuur 3.7 - Grens gemeentelijk beschermd dorpsgezicht Wiesel
3.7.2 Apeldoorns kanaal
Het Apeldoorns kanaal vormt een markant, langgerekt lint op de overgang van de Veluwezoom naar het stroomgebied van de IJssel en is gelegen in zes gemeenten. Het is een van de vele kanalen die in de 19de eeuw in Nederland zijn gegraven met de bedoeling de nieuw ontsloten gebieden tot ontwikkeling te brengen. Als zodanig is het een belangrijk cultuurhistorisch monument.
Voor de toevoer van water zijn enkele aquaducten aangelegd om het water van verschillende beken over de Grift te leiden en in het kanaal te laten stromen. Deze waterstaatkundige voorzieningen verlenen het ensemble van Grift en kanaal een grote cultuurhistorische betekenis.
Het kanaal vormt de oostelijke grens van het bestemmingsplan.
3.7.3 Historische industrie
Tot in de 9de eeuw kende de oostelijke Veluwe, in het bijzonder het gebied tussen Apeldoorn en de Veluwezoom, een bloeiende ijzerindustrie. Het ijzer werd gewonnen uit klapperstenen, die in de stuwwal werden opgegraven in zogenaamde ijzerkuilen. Voor de productie van ijzer was veel houtskool en dus hout nodig. In het plangebied zijn nog diverse locaties aanwezig die herinneren aan de ijzerindustrie, zoals die van de voormalige Rotterdamsche Kopermolen en het Gerfa-Nemef fabrieksterrein.
De Wenumse watermolen (Rijksmonument) dateert uit de 14de eeuw. Oorspronkelijk was er sprake van een korenmolen, maar in de 18de eeuw werd de molen verbouwd tot kopermolen, waarbij tevens de molenvijver werd aangelegd. In 1917 werd het huidige gebouw opgericht en werd er uitsluitend graan gemalen. In 1972 werd de gemeente Apeldoorn eigenaar van de molen.
Op de Wenumsche Enk is nog een oude korenmolen uit de 19de eeuw aanwezig, genaamd 't Haasje (Rijksmonument).
De Huygensmolen is een voormalige papiermolen, gelegen aan de Meibeek. De molen stamt uit de 17de eeuw en is in 1886 verbouwd tot wasserij. Ook de Dijksgraafsmolen was een papiermolen. De molen werd door de Wieselsche beek aangedreven. In 1934 werd de molen afgebroken. Op de plek van de molen ligt nu restaurant De Sprengenhorst.
In het plangebied zijn ook nog enkele locaties aanwezig die herinneren aan de ijzerindustrie, zoals die van de voormalige Rotterdamsche Kopermolen en het Gerfa-Nemef fabrieksterrein.
3.7.4 Historische buitenplaatsen
Buitenplaats de Rotterdamsche Kopermolen (thans Eikenhorst) is ontstaan in de 18de eeuw bij de toen nog bestaande watermolen. Op het terrein werd een eenvoudig buitenhuis gebouwd, bestaande uit een koepel en twee zijkamers. Later zijn twee kleine vleugels toegevoegd. Ten oosten van het huis is een park in formele stijl aangelegd, met lanen en een klein sterrenbos langs de Zwolseweg. Later is een nieuwe vijver aangelegd. Rondom de nieuwe vijver verscheen een park in landschapsstijl. Het landhuis is in 1916 gesloopt en vervangen door een huis dat dichter bij de Zwolsche Weg lag. Ook dit is inmiddels gesloopt, op de plaats is recent een nieuwe villa gebouwd. Bewaard gebleven zijn het koetshuis uit 1803 en de boerderij uit 1728. Beiden zijn aangewezen als Rijksmonument. Belangrijke delen van het landschapspark en mogelijk ook elementen van het formele park zijn nog steeds aanwezig. Het geheel is van grote cultuurhistorische waarde.
Rond 1900 zijn nog drie buitenplaatsen aangelegd. De buitenplaats Aurora is aangelegd op een voormalig heideveld aan de Zwolseweg en past in het beeld van ontginningslandgoederen dat op veel plaatsen in ons land aangetroffen kan worden. Voor zover bekend zijn geen gebouwen of resten van de landschappelijke aanleg op het terrein meer aanwezig. Wel is een landhuis uit 1978 aanwezig, dat waarschijnlijk een ouder landhuis verving.
Bij Wiesel zijn twee buitenplaatsen gesticht, beide aan de Greutelseweg. Het rond 1900 gebouwde landhuis De Zandhegge is door brand verwoest in de Tweede Wereldoorlog en niet meer opgebouwd. Het koetshuis werd verbouwd tot woonhuis van de jachtopziener en kreeg de naam 't Jachthuis. Tot de buitenplaats behoorde ook het woonhuis Het Olde Loover (Greutelseweg 52) uit 1935. Landhuis De Ploeg tenslotte is gebouwd in 1911. Alle drie deze panden zijn aangewezen als gemeentelijke monumenten.
3.7.5 Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
In het gebied bevindt zich een groot aantal panden dat is aangewezen als Rijksmonument, Gemeentelijk Monument, als Beeldbepalend Pand in het beschermde dorpsgezicht van Wiesel of als Karakteristiek pand in het vigerende bestemmingsplan. Naast reeds genoemde Rijksmonumenten betreft het onder andere een molenaarswoning uit 1708 en diverse boerderijen en woonhuizen uit de 19de en 20ste eeuw.
Naast de aangewezen monumenten en beeldbepalende panden zijn er nog diverse gebouwen en objecten in het plangebied aanwezig die geen specifieke status genieten, maar wel aanmerkelijke cultuurhistorische waarde hebben en karakteristiek zijn voor het gebied. Het betreft bijvoorbeeld oude boerderijen, landarbeiderswoningen en een voormalige wasserij.
3.7.6 Wenumsche Beek en Wenumsche Enk en omgeving
De Wenumsche Beek is een grotendeels kunstmatig aangelegde sprengenbeek, bedoeld om watermolens aan te drijven. De bovenloop van de beek met de sprengkoppen ligt in het beschermd gezicht van Wiesel, van waaraf de benedenloop oostwaarts naar de Grift toe loopt via het landgoed De Rotterdamsche Kopermolen (Eikenhorst) en de Wenumse watermolen. Rondt de beek bevind zich nog een grotendeels gaaf historisch cultuurlandschap, met daarin diverse monumenten en waardevolle objecten. Ook is in dit gebied sprake van aanzienlijke natuurwaarden. Min of meer direct ten noorden van het beekdal ligt het historische akkergebied van de Wenumsche Enk, waarvan het historische reliëf en openheid nog vrijwel intact zijn. Op de enk staat de windmolen 't Haasje.
3.7.7 Cultuurhistorisch waardevolle historische infrastructuur
Behalve het Apeldoorns Kanaal de Wenumsche Beek is er in het plangebied nog veel meer cultuurhistorisch waardevolle historische infrastructuur (of de relicten daarvan) te vinden. Voorbeelden zijn diverse eeuwenoude wegen, het nog in het landschap herkenbare tracé van de nooit voltooide rijksweg ten westen van de Zwolseweg, de voormalige spoorlijn ten oosten van de Oude Zwolseweg, de Koningsbeek en de in de 14e eeuw gegraven Grift. Enkele wegen zijn onverhard.
3.8 Agrarische Bedrijvigheid
Voor gegevens over de agrarische sector in Apeldoorn is gebruik gemaakt van diverse gegevens:
- de StatLine Database van het Centraal bureau voor de Statistiek. De cijfers zijn per gemeente beschikbaar. Het is dus niet mogelijk om uitsluitend de gegevens van de agrarische bedrijven uit het plangebied te bekijken. De meest recente gegevens van het CBS stammen uit 2009;
- gegevens van de LTO;
- gegevens uit het milieuvergunningenbestand van de gemeente.
Aantallen bedrijven en bedrijfstypen
In de gehele gemeente Apeldoorn (dus niet uitsluitend het plangebied) is het aantal landbouwbedrijven afgenomen. In het jaar 2000 waren er nog 456 bedrijven, in 2004 waren er 397 bedrijven en in 2009 was dit aantal gedaald tot 342 agrarische bedrijven. Het gaat om bedrijven met een agrarische productie en hoofdvestiging in Nederland, en een economische omvang van 3 of meer nge.
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het type agrarische bedrijvigheid binnen de gehele gemeente.
Type bedrijf | 2000 | 2001 | 2004 | 2006 | 2008 | 2009 |
Akkerbouw | 288 | 251 | 235 | 222 | 213 | 202 |
Vollegrondstuinbouw | 39 | 42 | 41 | 28 | 25 | 24 |
Glastuinbouw | 26 | 21 | 21 | 21 | 17 | 15 |
Graasdierbedrijven | 401 | 357 | 345 | 329 | 314 | 304 |
Hokdierbedrijven | 108 | 81 | 67 | 57 | 58 | 51 |
Figuur 3.8 - Agrarische bedrijven in Apeldoorn
In de gehele gemeente komen voornamelijk akkerbouw, graasdierbedrijven en hokdierbedrijven voor. Alle typen agrarische bedrijven zijn in vergelijking met het jaar 2000 in aantal afgenomen.
- Graasdierbedrijven: Opvallend aan de gegevens over de veestapel van graasdierbedrijven is dat het 'reguliere' vee in aantal is afgenomen. Het gaat dan om melk- en fokvee en vlees- en weidevee. Ook het aantal schapen en geiten is afgenomen. Bijzonder is dat het aantal paarden en pony's is toegenomen (van 777 stuks in 2000 naar 911 stuks in 2009). Dit is geheel in overeenstemming met de landelijke trend van de 'verpaarding' van het landschap. Door meer vrije tijd en meer bestedingsruimte neemt de vraag naar paarden toe. Dit leidt ertoe dat er meer paardenbedrijven in het landelijk gebied komen (paardenfokkerijen), maar ook het hobbymatige gebruik door particulieren is sterk in opkomst.
- Hokdierbedrijven: Het aantal hokdieren is vooral afgenomen als het om kippen gaat. In 2000 waren er 542.002 kippen bij hokdierbedrijven. In 2009 waren dit er nog maar 105.942. Over het algemeen kan worden aangenomen dat de hokdierbedrijven door de strenge regels op milieu- en dierenwelzijngebied onder druk staan. Dit betekent dat deze bedrijven veelal in het verleden noodgedwongen zijn gestopt. De overgebleven hokdierbedrijven proberen hun bedrijfsvoering te continueren door het aantal dierplaatsen te verruimen (meer dierplaatsen bij minder bedrijven, oftewel schaalvergroting).
- Akkerbouw: Alhoewel het aantal akkerbouwbedrijven in de gemeente Apeldoorn is afgenomen, is het areaal aan akkerbouwgrond vrijwel gelijk gebleven (schaalvergroting). In 2000 was 1.943 ha grond in gebruik bij akkerbouwbedrijven, in 2009 ging het om 1.893 ha. De belangrijkste akkerbouwgewassen in de gemeente in 2009 waren groenvoedergewassen zoals maïs (1.440 ha) en granen (228 ha).
Volgens opgave van de LTO zijn er in het plangebied ongeveer 12 bedrijven waar nog sprake is van agrarische bedrijvigheid als hoofdtak. Het gaat om intensieve en grondgebonden veehouderijen.
Volgens het gemeentelijk milieuvergunningenbestand zijn er in het plangebied, al dan niet als hoofd- of nevenactiviteit:
- 7 akkerbouw- en fruitteeltbedrijven;
- 8 paardenfokkerijen en -houderijen;
- 21 rundveefokkerijen en -houderijen;
- 3 varkensfokkerijen en -houderijen;
- 12 hobbymatige veehouderijen (niet Wmb-plichtig);
- 1 schapen- en geitenhouderij.
Opvallend is dat het gemeentelijk milieuvergunningenbestand qua aantallen afwijkt van de opgave van LTO. Vermoedelijk wordt dit veroorzaakt doordat er mogelijk een aantal inactieve bedrijven zijn: bedrijven die nog wel een milieuvergunning hebben, maar waar feitelijk geen agrarische bedrijvigheid meer plaatsvindt.
Verbrede landbouw
Verbrede landbouw houdt in dat het agrarisch bedrijf het inkomen aanvult met andere activiteiten, die vanuit de boerderij worden verricht. Er zijn geen cijfers beschikbaar over verbrede landbouw op gemeenteniveau. Wel is het op basis van Statline mogelijk om provincieniveau naar verbrede landbouw te kijken. De meest voorkomende vormen van verbrede landbouw in de provincie Gelderland in 2009 waren agrarisch natuur- en landschapsbeheer, agrotoerisme, verkoop aan huis en stalling van goederen of dieren. Het aantal bedrijven met verbrede landbouwactiviteiten wisselt sterk, waardoor er geen algemene trend waarneembaar is.
Reconstructie
Het plangebied maakt onderdeel uit van Het Reconstructieplan Veluwe. Dit betekent dat bij wijziging van de agrarische bedrijfsvoering of bij uitbreiding van het intensieve agrarische bedrijf de regels uit het Reconstructieplan van toepassing zijn. In paragraaf 2.4.3 en 6.2.3 van de toelichting wordt hier nader op ingegaan.
3.9 Wonen En Werken
Wonen en werken vindt zowel plaats in het buitengebied als in de dorpen. In het buitengebied is sprake van een verspreidde ligging, met enige concentratie langs de Zwolseweg. Naast individuele woningen in het buitengebied zijn er ook diverse voormalige agrarische bouwpercelen aanwezig, waarbij de bedrijfswoning inmiddels functioneert als burgerwoning. De dorpen Wenum en Wiesel vormen een dichtere concentratie aan woonbebouwing. De westzijde van het plangebied (Veluwe, Het Loo) is voor een deel gevrijwaard van woningen.
Er zijn een beperkt aantal bedrijven aanwezig, zoals een bakkerij, groothandel, een slijterij, restaurant, garage en loonbedrijf. Tevens bevindt zich aan de Papegaaiweg de Nemef-bedrijfslocatie. Het bedrijf is van plan om naar een andere locatie te verhuizen, waardoor de locatie vrijkomt voor andere functies. Concrete plannen zijn echter nog niet gemaakt en zullen te zijner tijd een eigen bestemmingsplanprocedure doorlopen.
Aan de Astaweg bevindt zich een voormalige kuikenbroederij. De locatie staat al een aantal jaar leeg en zal op den duur plaatsmaken voor een nieuwe functie. Hier zijn eveneens nog geen concrete plannen voor en een mogelijke herontwikkeling zal te zijner tijd een eigen bestemmingsplanprocedure moeten doorlopen.
De meeste bedrijvigheid is geconcentreerd op het bedrijventerrein Stadhoudersmolen, net buiten het plangebied aan de zuidoostzijde.
In de dorpskern zijn een Buurtvereniging/ Dorpsraad en de Oranjevereniging actief. Er is één school aanwezig, de Beatrix basisschool.
In het noorden van het plangebied ligt het woonwagenpark De Haere. Dit park is recentelijk heringericht.
3.10 Sport En Recreatie
Wenum Wiesel kent een voetbalvereniging. Ook wordt de paardensport veel beoefend. De omgeving van Wenum Wiesel leent zich verder voor het maken van paardrijtochten, iets dat terug te zien is in de aanwezigheid van vele paardenbakken in het buitengebied. Ook is in het plangebied een manege aanwezig.
Aan de Oude Zwolseweg bevindt zich de schietvereniging 'De Veluwse Schutters'. Er is een accommodatie aanwezig met 43 schietbanen.
Het gebied leent zich verder uitstekend voor extensief recreatief medegebruik in de vorm van wandelen, fietsen en paardrijden. Op verschillende plaatsen lopen routes door het gebied en zijn er voorzieningen voor picknicken. Langs het kanaal zijn enkele plekken geschikt gemaakt als visstek. De belangrijkste recreatieve routes zijn:
- een regionaal lange-afstandswandelpad tussen Deventer en Harderwijk; het tracé doorkruist het plangebied via de Huisakkers en de Marleweg en is niet gemarkeerd;
- een regionaal lange-afstandswandelpad 'Maarten van Rossumpad' van Arnhem naar Hattem, in het plangebied over het oude wegtracé;
- een fietspad langs de westzijde van het Apeldoorns kanaal;
- een fietspad over het oude spoorwegtracé;
- een ruiterroute aan de westzijde van het plangebied;
- de 'Veluwetrail', een lange-afstandsroute voor ruiters en menners in Nederland.
Ook bevinden zich in het plangebied diverse verblijfsrecreatieve terreinen en accommodaties, variërend van groepsaccommodaties, bungalows en appartementen, (mini)campings en bed & breakfast.
3.11 Verkeer En Vervoer
De belangrijkste verkeersweg is de noord-zuid lopende Zwolseweg. Direct aan de zuidgrens van het plangebied ligt de oost-west lopende provinciale Amersfoortseweg (N344). Daarnaast is er een aantal lokale wegen met een doorgaande functie, zoals de Elburgerweg. Het plangebied wordt, mede vanwege de agrarische functie, ontsloten door een groot aantal wegen met een bescheiden profiel (vaak onverhard), waarvan een aantal ook voor recreatief verkeer van belang zijn.
Wiesel wordt ontsloten door de Wieselse Kampweg en de Wieselse Enkweg. Wenum wordt door diverse wegen ontsloten, waaronder de Oude Zwolseweg en de Papegaaiweg.
Ten oosten van de Oude Zwolseweg lag in het verleden een spoorlijn. Deze spoorlijn is inmiddels gesaneerd en vervangen door een fietspad, dat zorgt voor een veilige route voor langzaam verkeer langs de autoweg. Het kaarsrechte karakter van het fietspad sluit aan bij het verleden als spoorlijn.
Aan de westzijde van de Zwolseweg ligt een lange 'laan', met aan weerszijden opgaande beplanting. In de jaren '30 van de vorige eeuw was het plan hier rijksweg A50 aan te leggen. Dit is echter nooit gerealiseerd. Het traject is later meer naar het oosten gelegd, maar de laan is grotendeels herkenbaar en beleefbaar gebleven door de openheid van het traject en de bijbehorende laanbeplanting aan weerszijden van het tracé.
Het Apeldoorns kanaal werd in 1972 gesloten vanwege de concurrentie van de spoorwegen en het vervoer over de weg. In 1997 droeg Rijkswaterstaat het kanaal met toebehoren over aan het Waterschap Veluwe. Het kanaal wordt nu op diverse plaatsen gebruikt voor pleziervaart.
3.12 Kabels En Leidingen
Rioolpersleiding en gasleiding
Vanaf het rioolgemaal ten westen van Vaassen loopt een rioolpersleiding door het gebied De Poel en vanaf de Marleweg langs het Apeldoorns kanaal naar de zuiveringsinstallatie op het bedrijventerrein Stadhoudermolen. Deze persleiding komt (via de Wenumsedwarsweg) ook een zijtak uit, afkomstig van een klein rioolgemaal aan de Oude Zwolseweg. Er geldt een bebouwingsvrije afstand van 4 m aan weerszijden van de hartlijn van de persleiding. Ook is een gasleiding in het plangebied aanwezig. In het plangebied bevinden zich geen ruimtelijk relevante hoofdwaterleidingen.
Straalpad
Door het gebied loopt in noord-zuidelijke richting een straalpad met een hoogte van 67 - 89 m boven N.A.P. Een straalpad is nodig voor telecommunicatie. Bij berichtenverkeer wordt gebruik gemaakt van straalverbindingen. Tussen de zend- en ontvangststations moet een vrije baan aanwezig zijn. Dit wordt het straalpad genoemd. Voor een onbelemmerd gebruik mag bebouwing deze straalpaden niet negatief beïnvloeden.
Het nieuwe bestemmingsplan maakt het niet mogelijk dat hoge gebouwen of bouwwerken worden opgericht, die mogelijk een belemmering kunnen vormen voor het straalpad. Het straalpad zal daarom op de verbeelding van het bestemmingsplan buiten beschouwing worden gelaten.
Overige kabels en leidingen
Er lopen verder geen ruimtelijk relevante kabels en/of leidingen door het plangebied.
4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
Bestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied is een beheerplan. Er zijn alleen nieuwe ontwikkelingen in opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld. In die planologische procedures is onderzoek uitgevoerd naar de diverse milieuaspecten en is dit onderzoek beschreven. Het betreft onder andere de percelen:
- Ridderweg 36 (toevoeging twee vrijstaande woningen, bijlage 7);
- Wieselse enkweg 51 (toevoeging dependance, bijlage 8).
Voor dit bestemmingsplan is het verder niet nodig nader onderzoek uit te voeren en wordt volstaan met een beschrijving van de milieuaspecten.
4.2 Bodem
Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Kleischotten
Ten westen van de Zwolseweg zijn diverse kleischotten in de grond aanwezig. Deze kleischotten staan bijna verticaal en zorgen voor compartimenten. Hierdoor ontstaan er al hoog op de helling van het Veluwemassief kwelsituaties met veenvorming en de mogelijkheid om die kwel af te tappen via sprengkoppen. Het doorsnijden/-boren van de kleischotten heeft mogelijk consequenties voor de watervoerendheid en de omringende sprengen. Het gaat dan om ontgravingen dieper dan 1,5 meter en ten westen van de Zwolseweg. In de regels is een gebruiksbepaling opgenomen op basis waarvan men rekening dient te houden met de aanwezigheid van de kleischotten, artikel 26 lid 26.2.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De legaal aanwezige functies zijn positief bestemd. Daarom is het niet nodig onderzoek te doen naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater.
4.3 Geluidhinder
Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone van (rail)verkeerswegen, terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van een dergelijk bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. Dit is alleen het geval van nieuwe ontwikkelingen die geluidgevoelig zijn in de zin van de Wet geluidhinder.
Indien er nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige objecten in het bestemmingsplan opgenomen worden, zal door middel van akoestische onderzoeken aangetoond moeten worden dat de voorkeursgrenswaarde (48 dB) niet wordt overschreden. Mocht blijken dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar niet de maximale grenswaarde (53 of 63 dB), dan kan er een hogere grenswaarde worden aangevraagd bij Burgemeester en Wethouders. Voorwaarde is wel dat er een ontheffingsgrond aanwezig is.
Rondom het industrieterrein Stadhoudersmolen ligt een (planologische) geluidzone op basis van de Wet Geluidhinder. Een deel van deze geluidszone ligt over het plangebied en zal worden opgenomen.
Het bestemmingsplan laat geen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige functies toe. Bovendien worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of bedrijventerreinen aangelegd. Op grond van de Wet geluidhinder hoeft daarom geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Figuur 4.1 - Ligging stiltegebied Noordoost Veluwe
In het westelijk deel van het plangebied is een stiltegebied aanwezig (zie de uitsnede op figuur 4.1)
4.4 Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
Milieucategorie | Richtafstand |
1 | 10 m |
2 | 30 m |
3.1 | 50 m |
3.2 | 100 m |
4.1 | 200 m |
4.2 | 300 m |
5.1 | 500 m |
5.2 | 700 m |
5.3 | 1.000 m |
6 | 1.500 m |
Figuur 4.2 - Richtafstanden tot omgevingscategorie 'rustige woonwijk'.
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Als input voor de Nota van Uitgangspunten zijn met behulp van de Viewer alle inrichtingen binnen het plangebied geselecteerd. Per inrichting zijn met de niet-gecorrigeerde milieucategorieën en milieuzones bepaald.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”, kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Deze wetgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Deze afstandscriteria zijn in dit onderzoek niet meegenomen en dienen in een later stadium mogelijk nog nader onderzocht te worden.
In het kader van dit quickscan-onderzoek voor de Nota van Uitgangspunten is geen veldonderzoek uitgevoerd. Het is dus mogelijk dat bedrijven of gevoelige objecten, die niet zijn geïnventariseerd maar wel aanwezig zijn, mogelijk nog belemmeringen vormen voor de bovengenoemde planlocatie.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
- a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
- b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
- c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
- d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard: het legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het daarom niet nodig de luchtkwaliteit te onderzoeken. Er wordt immers voldaan aan artikel 5.16 onder b Wm: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.6 Geurhinder
Rondom het industrieterrein Stadhoudersmolen ligt een geurcontour vanwege de aanwezigheid van de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het lokale geurbeleid voor het industrieterrein Stadhoudersmolen is opgenomen in de notitie 'Geurzonering Stadhoudersmolen' (december 2005). Dit beleid zal echter binnenkort worden geactualiseerd. Daarnaast heeft de provincie in november een nieuwe vergunning verleend voor de RWZI met een aangepaste geurcontour. Binnen deze zone zijn geen nieuwe geurgevoelige functies toegestaan.
4.7 Externe Veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
- Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
- Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
4.7.1 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het lokale externe veiligheidsbeleid is vastgelegd in de 'Beleidsvisie Externe Veiligheid Apeldoorn (juni 2008).
Ter plaatse van het adres Zwolseweg 364 is het LPG-tankstation 'Esso Raap' gevestigd. Dit bedrijf valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen vanwege de aanwezigheid van een LPG-vulpunt en -reservoir. Het bedrijf heeft een PR 10-6-contour (plaatsgebonden risico) rondom vulpunt en reservoir. Het invloedsgebied voor de bepaling van het groepsrisico (GR) betreft het gebied binnen een straal van 150 m rondom het LPG-vulpunt en -reservoir. De PR 10-6-contouren dienen opgenomen te worden op de verbeelding.
4.7.2 Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel wordt van het Basisnet.
Binnen het plangebied is de Zwolseweg gelegen. Over deze provinciale weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De PR 10-6-contour op basis van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is voor zover bekend niet aanwezig. Toename van bevolkingsdichtheid binnen 200 m van de weg dient berekend en mogelijk verantwoord te worden.
4.7.3 Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd. Zie verder paragraaf 3.12.
4.7.4 Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
4.8 Elektromagnetische Straling
De minister van het voormalige ministerie VROM (thans: Infratstructuur en Milieu) heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT-magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Er zijn geen hoogspanningslijnen in het gebied. Binnen het plangebied zijn ter hoogte van de Papegaaiweg en de Loseweg zendmasten aanwezig.
4.9 Energie
Het streven is om in 2020 enkel lokaal opgewekte duurzame energie te verbruiken in de bebouwde kom van Apeldoorn (energieneutraal). Het energiebeleid van de gemeente is op drie speerpunten gebaseerd (Trias energetica):
- 1. Beperking energie aanvraag (isolatie);
- 2. Efficiënt gebruik van eindige energie bronnen (WKO -Warmte Koude Opslag- en restwarmte);
- 3. Gebruik van duurzame energie (zon en wind).
Investeringen in duurzame energie worden steeds meer rendabel. Dat maakt duurzame energie één van de meest groeiende markten. Verder is bij de bouw, verkoop en verhuur van een gebouw een energielabel (energieprestatiecertificaat, EPC) noodzakelijk. Dit label geeft inzicht in de benodigde hoeveelheid energie voor de woning of het gebouw, zoals voor verwarming, warmwatervoorziening, koeling, ventilatie en verlichting.
Vooral bij nieuwe ontwikkelingen liggen kansen voor energie. Maar ook binnen bestaande gebieden zijn er mogelijkheden. In een later stadium zal bekeken moeten worden of WKO, gebruik van zonne- en windenergie mogelijk zijn.
5 Gebiedsvisie
5.1 Inleiding
Uit de gebiedsanalyse is gebleken dat het plangebied diverse kwaliteiten bevat, waarvoor een passende bescherming door middel van het bestemmingsplan dient te worden geregeld. Vooral het landschap, de aanwezige natuur en de cultuurhistorie van het gebied dragen bij aan deze kwaliteiten van het plangebied. Naast het 'rechtstreeks' beschermen is het ook mogelijk om indirect bepaalde kwaliteiten te beschermen door het uitsluiten van niet gewenste ontwikkelingen of door middel van binnenplanse wijzigings- of afwijkingsbevoegdheden. In de gebiedsvisie worden de belangrijkste bestaande waarden van het plangebied beknopt verwoord en wordt aangegeven op welke wijze dit wordt vertaald naar bestemmingen op de verbeelding. Figuur 5.1 geeft indicatief de 'hoofdbestemmingen' aan. Er zijn twee ontwikkelingen meegenomen in het plan, te weten:
- Ridderweg 36 (toevoeging twee vrijstaande woningen, bijlage 7);
- Wieselse enkweg 51 (toevoeging dependance, bijlage 8).
Figuur 5.1 - Globaal overzicht voorstel hoofdbestemmingen
5.2 Landschap
Het plangebied ligt op de flanken van de Veluwe, dat de overgang vormt van het Veluwemassief naar de IJsselvallei. Dit maakt, in combinatie met het grondgebruik en de ontginningsgeschiedenis, dat er een variatie aan landschappelijke waarden bestaat die de gemeente wil behouden.
De hoofdbestemming voor het 'agrarische deel' van het buitengebied vindt plaats door middel van de bestemming 'Agrarisch'.
Binnen deze bestemming speelt de openheid een belangrijke rol in de beleving van het landschap (in het gedeelte tussen de Zwolseweg en het Apeldoorns Kanaal). Deze openheid dient zoveel mogelijk te blijven bestaan, omdat het de ontginningsgeschiedenis van het landschap laat zien. Toen het gebied werd ontgonnen, werden de beekdalgronden als weide en hooiland gebruikt. Ook valt het reliëf van de enken en esjes goed op binnen het open gebied. Om de openheid te bewaren, wordt dit met een aanduiding op de verbeelding weergegeven. Het bestemmingsplan dient ontwikkelingen te voorkomen die een afbreuk doen aan de openheid. Erven binnen open gebieden zullen daarom in principe niet ruimer worden bestemd dan in de huidige situatie het geval is.
Daarnaast speelt in delen van het plangebied de kleinschaligheid een belangrijke rol in de landschappelijke beleving vanwege de aanwezigheid van wei- en hooilandjes, essen, houtwallen, houtsingels en beken. Hiervoor zal een aanduiding 'kleinschaligheid' worden opgenomen. Om de beslotenheid te bewaren, dient het bestemmingsplan ontwikkelingen te voorkomen die daaraan afbreuk doen.
Het reliëf in het gebied, waaronder zowel de op natuurlijke wijze ontstane stuwwallen als de kunstmatig aangelegde wallen tegen het oprukken van stuifzand, zal worden beschermd door een specifieke aanduiding. Ook de enken en diverse eenmansesjes dienen te blijven bestaan en zullen op dezelfde wijze worden beschermd. Hetzelfde geldt voor de gemeentelijk aangewezen 'bijzondere bomen'.
5.3 Cultuurhistorie En Archeologie
Het verloren gaan van de diverse cultuurhistorische en archeologische waarden in het plangebied dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Dergelijke waarden kunnen bijvoorbeeld verloren gaan, wanneer in een gebied met archeologische verwachtingswaarden graafwerkzaamheden plaatsvinden, of een boer zijn weiland diep ploegt. Overigens worden archeologie en cultuurhistorie niet alleen met behulp van het bestemmingsplan beschermd, maar ook via sectorale wet- en regelgeving.
Behoud van de cultuurhistorische en archeologische waarden via het bestemmingsplan dient te gebeuren door in de regels voor de bescherming van deze waarden te zorgen (voor zover dit geen deel uitmaakt van andere wettelijke regelingen).
Archeologie
Voor de hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarden in het gebied betekent dit dat deze door middel van een dubbelbestemming op de verbeelding en bijbehorende regels dienen te worden beschermd.
De grafheuvels in het plangebied zijn aangewezen als Archeologisch Monument en genieten de bescherming van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Dit maakt een beschermende regeling in het bestemmingsplan overbodig.
Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht Wiesel
Het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht Wiesel wordt in het bestemmingsplan planologisch beschermd. Hiertoe wordt een gebiedsaanduiding 'Beschermd dorpsgezicht' op de verbeelding opgenomen. In de regels zal de bescherming worden gewaarborgd, voor zover dit nog niet in de gemeentelijke monumentenverordening is geregeld.
Waardevolle cultuurhistorische objecten: monumenten en karakteristieke panden
Voor objecten die zijn aangewezen als Rijks- of gemeentelijk monument geldt dat deze op basis van bestaande wet- en regelgeving al een bescherming kennen. Daarom wordt geen regeling in het bestemmingsplan opgenomen. Wel is een aangepast bouwvlak getekend. In bijlage 1 is een lijst opgenomen met de Rijks- en gemeentelijke monumenten binnen het plangebied.
Door het Monumenten Advies Bureau is het rapport 'Cultuurhistorische waardering van de karakteristieke bebouwing in Wenum en Wiesel, Apeldoorn' opgesteld (april 2011). Het rapport is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting. Deze rapportage bevat de resultaten van een cultuurhistorische inventarisatie van niet beschermde bebouwing in het bestemmingsplangebied. De panden zijn getoetst aan de hand van vijf ruimtelijke en cultuurhistorische criteria. Panden die als totaalscore een hoge waardering hebben gekregen, zijn op de verbeelding aangeduid als 'karakteristiek'.
Overige cultuurhistorische elementen
De overige deelgebieden met hoge cultuurhistorische waarden krijgen een passende bescherming in het bestemmingsplan. Het gaat daarbij onder andere om:
- buitenplaats 'De Rotterdamsche Kopermolen';
- het gebied rond de watermolen, beek, windmolen en enk van Wenum;
- beken en sprengen.
In paragraaf 6.5 wordt de bestemmingsregeling voor cultuurhistorische waarden uitvoerig toegelicht.
Grindbermen
Bijzonder aandachtspunt voor de openbare ruimte vormt het behoud en terugbrengen van de historische grindbermen in het gebied. De grindbermen die vroeger langs veel wegen lagen, dragen bij aan het typische karakter van het gebied.
De bijzondere cultuurhistorische en landschappelijke waarde van grindbermen is beleidsmatig verankerd in de Visie Grindbermen (2008). Uitgangspunt van de visie is dat grindbermen in zowel stad als landelijke kernen behouden blijven en waar mogelijk weer worden hersteld en onderling verbonden. Hiermee wordt een voor Apeldoorn uniek cultuurhistorisch gegeven in het straatbeeld teruggebracht, wat een bijdrage levert aan het versterken van de lokale identiteit.
Voor het plangebied Wenum Wiesel gaat het daarbij concreet om behoud van de grindbermen in het zuidelijk deel van het gebied langs de Wieselseweg, Oude Zwolseweg, Papegaaiweg, Hoekweg, Houtentorenweg en de Fluitersweg. Daarnaast wordt gestreefd naar uitbreiding van het areaal grindbermen. Een vertaling naar regels en verbeelding zal echter niet plaatsvinden.
5.4 Natuur
De aanwezige waardevolle natuurgebieden in het plangebied dienen te blijven bewaard en waar mogelijk te worden versterkt. De Veluwe - en daarmee een deel van het plangebied - is aangewezen als Natura 2000-gebied en EHS en dus belangrijk voor flora en fauna. Het oprichten van bijvoorbeeld nieuwe woningen of agrarische bedrijven in of nabij dit gebied is strijdig met het natuurbeleid en kan daarom niet worden toegestaan (tenzij er bijvoorbeeld sprake is van een groot maatschappelijk belang). Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van gebouwen, maar ook om de activiteiten die binnen of buiten de gebouwen plaatsvinden. Te denken valt aan de invloed van bijvoorbeeld de emissie van stikstof- en ammoniakdeposities door vee, een ongewenste toename van het aantal verkeersbewegingen, het verdwijnen van duisternis door (erf)verlichting en het verstoren van rustplaatsen door geluid vanuit bedrijven en woningen. Het uitbreiden van agrarische bedrijven in de nabijheid van het Natura 2000-gebied is door de externe werking ervan doorgaans ook geen mogelijkheid, tenzij kan worden aangetoond dat er geen (significante) aantasting van de natuurwaarden plaatsvindt. De gemeente heeft een MER-onderzoek verricht om hier meer inzicht in te krijgen. In paragraaf 6.4 wordt hier nader op ingegaan.
Aangezien de delen van het plangebied die binnen de zonering van Natura 2000 en de EHS vallen grotendeels uit bos, natuur en grotere landschapselementen bestaan, worden deze gronden bestemd voor 'Natuur'. Het gaat dan om bestaande natuurgebieden en/of gebieden, waarvan vast staat dat deze binnen de planperiode worden omgezet naar natuur.
Naast de Natura 2000-zonering is een deel van het plangebied ook aangewezen voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Er vindt overlap plaats met de Natura 2000-zonering, maar de EHS omvat een groter gebied, waaronder de (gronden langs de) Egelbeek en de Wenumse beek. Deze gronden worden op de verbeelding mede 'bestemd' voor 'Beken en sprengen' of 'Ecologisch water', waardoor ontwikkelingen die de natuurwaarden significant zouden kunnen aantasten, worden tegengegaan en er ruimte wordt gecreëerd voor eventuele versterking en ontwikkeling. Gebieden die zijn aangewezen voor 'EHS verweving' krijgen geen aparte natuurbestemming, maar behouden hun vigerende bestemming ('Agrarisch').
Natuurontwikkeling wordt mogelijk gemaakte door een wijzigingsbevoegdheid, waarmee de bestemming van agrarische gebieden gewijzigd kan worden naar 'Natuur' of 'Water'.
Het Apeldoorns Kanaal is, samen met de aangrenzende gronden binnen het plangebied, aangewezen als 'ecologische verbindingszone'. In deze gebieden is het de bedoeling dat het dieren en planten gemakkelijk wordt gemaakt van het ene naar het andere gebied te komen. Dit blijft binnen de hoofdbestemming 'Agrarisch' mogelijk.
5.5 Landbouw
Voor de landbouw wordt zoveel mogelijk uitgegaan van de vigerende bestemming, waarbij ook de bestaande bouwvlakken worden gehanteerd. Eventuele bebouwing die in huidige situatie buiten het bouwvlak ligt, wordt buiten het bouwvlak gehouden.
Binnen het verwevingsgebied wordt nieuwvestiging van intensieve veehouderijen uitgesloten, overeenkomstig het Reconstructieplan Veluwe. Omschakeling van een grondgebonden veehouderij naar een intensieve veehouderij is mogelijk, zolang dit zich verdraagt met de omgevingskwaliteiten en wordt door middel van een wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming 'Agrarisch' opgenomen. Om aantasting van omgevingskwaliteiten te voorkomen, zou bijvoorbeeld aandacht kunnen worden besteed aan moderne staltechnieken en een erfinrichtingsplan.
Omschakeling van een grondgebonden veehouderij naar een intensieve veehouderij wordt binnen extensiveringsgebied uitgesloten, om een (te) grote ammoniakbelasting op de natuur te voorkomen.
Uit paragraaf 3.8 is gebleken dat ook in Apeldoorn het aantal agrarische bedrijven afneemt. Dit betekent dat er sprake zal zijn van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (VAB). Over het algemeen blijft het voormalige bedrijfshoofd op de boerderij wonen. De stallen komen veelal leeg te staan of worden gebruikt door derden voor niet agrarische, bedrijfsmatige activiteiten. Omdat dit hergebruik ongewenste neveneffecten kan hebben, zoals een verkeersaantrekkende werking of verrommeling, zal voorzichtig worden omgegaan met de mogelijkheden voor hergebruik.
Behalve een hergebruik van de vrijkomende agrarische bebouwing kan het in sommige gevallen ruimtelijk wenselijk zijn dat de overtollige bebouwing wordt gesloopt. Wanneer een aanzienlijke hoeveelheid bebouwing wordt gesloopt, kan ten compensatie de mogelijkheid worden geboden om een nieuwe burgerwoning op te richtten. In paragraaf 6.2.7 wordt hier nader op ingegaan.
5.6 Wonen En Bedrijvigheid
Voor de toe te kennen woonbestemmingen heeft de gemeente diverse mogelijkheden onderzocht. Daarbij is onder meer gelet op de ligging van de woning (binnen of buiten het beschermd dorpsgezicht), de vigerende bestemming en of een woning een 'beeldbepalend' pand is.
De gemeente heeft ervoor gekozen om twee woonbestemmingen op te nemen: 'Wonen 1' voor het beschermd dorpsgezicht en 'Wonen 2' voor het overige deel van het plangebied.
Wonen 2 is een 'algemene' woonbestemming, vergelijkbaar met andere woonbestemmingen uit Apeldoornse buitengebiedplannen. Voor de woningen die in het beschermd dorpsgezicht liggen, zal om de cultuurhistorische waarde te behouden niet alleen een bestemmingsvlak, maar ook een bouwvlak worden opgenomen. Daarnaast zullen er in het kader van het gemeentelijke MoMo-beleid specifieke regels gaan gelden voor beeldbepalende (karakteristieke) panden, onder meer met betrekking tot sloop.
De kern Wenum is in de huidige situatie bestemd als 'Landelijk gebied met gemengde woon- en werkfuncties'. Dit is een globale bestemming, waarbinnen ruime mogelijkheden gelden. Het vigerende plan is dusdanig oud, dat bestaande rechten voor een deel niet actueel meer zijn. Aangezien er weinig regulering van functies mogelijk is binnen een dergelijke globale bestemming, wordt hier een specifieke bestemming opgenomen. Bestaande en legale woningen krijgen een positieve bestemming, net als bedrijven (bestemming 'Bedrijf') en locaties ten behoeve van het maatschappelijk nut, zoals de school (bestemming 'Maatschappelijk'). Op deze manier wordt zoveel mogelijk voorkomen dat bestemmingen elkaar belemmeren.
In paragraaf 6.6 wordt nader op de woonbestemmingen ingegaan.
5.7 Recreatie
Het plangebied is door de aanwezige natuurgebieden, cultuurhistorische elementen, rust en ruimte zeer geschikt voor recreatieve activiteiten. Vooral het extensieve recreatie medegebruik van bos, natuur en (zand)wegen speelt een grote rol, waarbij te denken valt aan de diverse fiets- en wandelroutes door het plangebied. Waar mogelijk wordt extensief recreatief medegebruik binnen de bestemmingen mede toegestaan.
Voor de meer intensieve vormen van recreatie, zoals voetbal, de schietvereniging of paardensport op maneges, wordt de bestemming 'Sport' opgenomen. Met deze bestemming kan invulling worden gegeven aan de benodigde bijbehorende voorzieningen zoals een kantine, kleedruimten, parkeergelegenheid en de hoogte van omheiningen en lichtmasten.
6 Vertaling Gebiedsvisie Naar Regels
6.1 Inleiding
In het vorige hoofdstuk is aangegeven hoe de keuze voor de 'hoofdbestemmingen' is gemaakt. De naam van de bestemming is echter niet bepalend voor de gebruiks- en bouwmogelijkheden. Er is in de Nota van Uitgangspunten een voorstel gedaan voor een invulling van de bestemmingen. In het najaar van 2010 is de Nota van Uitgangspunten goedgekeurd door de gemeenteraad en is dit verwerkt tot plantoelichting.
Het bestemmingsplan heeft een 'conserverend' karakter hebben: de waarden van het buitengebied en Wenum en Wiesel, waaronder het beschermde dorpsgezicht, worden behouden. In principe is het geldende recht uit het huidige, geldende bestemmingsplan overgenomen, tenzij er ruimtelijke argumenten zijn om hiervan af te wijken.
6.2 Landbouw
6.2.1 Agrarische bestemmingen
Het plangebied vervult van oorsprong een belangrijke agrarische functie. De landbouw staat echter niet op zichzelf als waarde binnen het plangebied: de samenhang met de landschappelijke en cultuurhistorische waarden is minstens zo kenmerkend. Besloten is daarom aan delen van het plangebied de bestemming 'Agrarisch' te geven, en de specifieke waarden een gebiedsaanduiding te geven. Het gaat om terreinen met een agrarische gebruikswaarde die tevens bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwaarden kennen.
6.2.2 Agrarische productietakken
Binnen de Agrarische bestemming zijn diverse vormen van agrarische bedrijvigheid toegestaan:
- I. Grondgebonden veehouderij: veehouderij is de tak van landbouw waarbij men vee houdt voor het verkrijgen van melk, eieren, vlees of bont. Wanneer de productie hoofdzakelijk afhankelijk is van de bij het bedrijf behorende gronden, spreekt men van een grondgebonden veehouderij. Deze bedrijven hebben een agrarische bestemming gekregen. Grondgebonden bedrijven zijn voor hun bedrijfsvoering afhankelijk van het producerend vermogen van de grond, welk tot dat bedrijf behoort. Onder een grondgebonden veehouderij worden ook paardenhouderijbedrijven verstaan, die zich richten op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het fokken van paarden en/of pony's. Het gaat dan veelal om paardenfokkerijen, opfokbedrijven en stoeterijen. Deze paardenfokkerijen maken onderdeel uit van de agrarische bestemming en krijgen daarom geen aparte aanduiding op de verbeelding. In die gevallen dat er sprake is van een niet-agrarisch paardenbedrijf als hoofdactiviteit, is een bedrijfs- of recreatieve bestemming opgenomen.
- II. Intensieve veehouderijen: Het betreft het houden van vee zoals dat in de Wet Milieubeheer staat aangegeven. Het gaat dan vooral om het houden van slacht-, fok-, of legdieren in gebouwen zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de grond als productiemiddel. Voor intensieve veehouderijen geldt het beleid zoals dat in het Reconstructieplan is opgenomen. Daarom hebben intensieve veehouderijen een functieaanduiding op de verbeelding gekregen.
- III. Akkerbouw: Akkerbouw is het bedrijfsmatig (op commerciële basis) telen van gewassen. Het bedrijf is afhankelijk van de grond als productiefactor. Voorbeelden van akkerbouwgewassen zijn suikerbieten, aardappelen, graansoorten, snijmais, vezelvlas, koolzaad en cichorei. Voor akkerbouwbedrijven geldt hetzelfde beleid als voor grondgebonden veehouderijen.
- IV. Tuinbouw, kwekerij en glastuinbouw: Tuinbouw en/of kwekerij is het bedrijfsmatig (op commerciële basis) telen van groenten, (sier)bloemen, -planten, -bomen, bollen of zaden. Binnen de vollegrondstuinbouw worden tuinbouwgewassen, groenten, snijbloemen, fruit of bloembollen buiten (in de volle grond) geteeld. Binnen de Agrarische bestemming worden nieuwe tuinbouwbedrijven niet als recht toegestaan, maar via een afwijkingsmogelijkheid. Bestaande bedrijven kunnen uiteraard voortbestaan.
De groeiperiode van de gewassen bedraagt veelal meerdere jaren. Binnen één perceel kunnen dus zowel jong als verkooprijp materiaal staan. Dit kan, sterker dan bij akkerbouw, een zeer wisselend ruimtelijk beeld geven. Vanwege deze landschappelijke impact is een afwijkingsregeling opgenomen. Via de afwijking kunnen de gevolgen voor de aanwezige landschaps- en natuurwaarden worden afgewogen.
In de glastuinbouw wordt in een kas geteeld. Het gaat dan vaak om de teelt van groenten, snijbloemen of potplanten. Voor glastuinbouwbedrijven geldt dat de landschappelijke impact groot is. Daarom is in het provinciale beleid opgenomen dat nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven in principe alleen in concentratiegebieden is toegestaan (buiten het plangebied). Het bestemmingsplan maakt glastuinbouw niet mogelijk, dus ook niet nieuwvestiging of het doorgroeien van glastuinbouw als neventak naar hoofdtak. Het oprichten van een kas is alleen ter plaatse van de desbetreffende functieaanduiding toegestaan.
Hoveniersbedrijven en tuincentra zijn géén agrarische bedrijven. Een hovenier is immers hoofdzakelijk bezig met het ontwerpen, aanleggen en onderhouden van tuinen. Een tuincentrum is vooral gericht op de verkoop van (elders gekweekt) plantmateriaal. - V. Intensieve kwekerij: Onder een intensieve kwekerij wordt een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf verstaan waar gewassen worden geteeld of dieren worden gekweekt (niet zijnde vee), waarbij nagenoeg geen gebruik wordt gemaakt van daglicht. Voorbeelden hiervan zijn de kweek van champignons, witlof, vis, wormen en maden. Het bestemmingsplan maakt het oprichten van dergelijke bedrijven niet mogelijk, overeenkomstig de gemeentelijke standaard.
6.2.3 Reconstructieplan en intensieve veehouderij
Het Reconstructieplan Veluwe heeft voor wat betreft het aspect intensieve veehouderij een rechtstreekse doorwerking in het bestemmingsplan. Dit betekent dat alle veehouderijen met een intensieve hoofd- of neventak onder de regels van het Reconstructieplan vallen. De in het Reconstructieplan vastgelegde zonering (verwevingsgebied, extensiveringsgebied) is bepalend voor de regeling van intensieve veehouderij in het bestemmingsplan. Deze zonering wordt op de verbeelding weergegeven.
Op de verbeelding is in het verwevingsgebied en in het extensiveringsgebied aangegeven waar (in welke bouwvlakken) intensieve veehouderij plaatsvindt en is toegestaan. Dat zal gebeuren door het opnemen van de aanduiding 'intensieve veehouderij' in de betreffende bouwvlakken. In het extensiveringsgebied komen geen intensieve veehouderijen voor.
In figuur 6.1 is aangegeven welke regels in het bestemmingsplan voor intensieve veehouderijen zijn opgenomen.
Regeling intensieve veehouderij in bestemmingsplan | Verwevingsgebied |
Nieuwvestiging (op nieuw agrarisch bouwvlak) | Nee |
Hervestiging (op bestaand agrarisch bouwvlak met aanduiding iv) | Ja |
Hervestiging (op bestaand agrarisch bouwvlak zonder aanduiding iv) | Alleen via een wijzigingsbevoegdheid met nadere voorwaarden. |
Uitbreiding van de intensieve bedrijfsbebouwing (op bestaand agrarisch bouwvlak) | Alleen via een afwijkingsbevoegdheid met nadere voorwaarden. |
Vergroten bouwvlak | Alleen via een wijzigingsbevoegdheid met nadere voorwaarden (uitbreiding tot maximaal 1,5 ha). |
Figuur 6.1 - Regeling voor intensieve veehouderijen in het verwevingsgebied
6.2.4 Agrarische bouwvlakken
6.2.5 Bouwmogelijkheden
6.2.6 Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven
Van oudsher zijn agrarische bedrijven gericht op het verkrijgen van een gezinsinkomen door middel van de teelt van gewassen en/of het houden van vee. De laatste jaren richten agrarische bedrijven zich in toenemende mate ook op andere dan deze reguliere agrarische activiteiten. Te denken valt aan bed & breakfast, een boerderijwinkel of verhuur van fietsen. Ook kan het gaan om de levering van 'groene' en 'blauwe' diensten ten gunste van natuur en waterbeheer. Tevens wordt met deze nieuwe activiteiten ingespeeld op veranderende wensen van de consument. Dit wordt ook wel landbouw met verbrede doelstelling genoemd en vormt een wezenlijk onderdeel van plattelandsvernieuwing. Door deze verbreding kan de sociaal-economische basis van de agrarische sector en van het buitengebied over het algemeen worden versterkt.
Een neventak hoeft niet per definitie agrarisch gelieerd te zijn. Een neventak kan voor de agrariër een welkome aanvulling betekenen op het inkomen en hem zo in staat stellen om de agrarische activiteiten (de kernactiviteiten) voort te zetten.
Nevenactiviteiten die kleinschalig zijn en geen wezenlijke effecten op de omgeving hebben, kunnen rechtstreeks worden toegelaten. Het gaat daarbij om de volgende activiteiten (tot een vloeroppervlak van maximaal 75 m2), binnen bestaande agrarische bouwvlakken:
- (agrarisch) natuurbeheer;
- opslag- en stallingbedrijven;
- atelier, tentoonstellingsruimte, bezoekerscentrum, cursusruimte, galerie;
- zorgboerderij (als nevenactiviteit, de hoofdfunctie blijft dus agrarisch!);
- vervaardigen en verkopen van streekeigen agrarische producten (bijvoorbeeld wijn, zuivel, honing);
- agrarisch verwante bedrijvigheid tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (paardenpension, hoefsmid, rietdekker, veehandel);
- zakelijke dienstverlening (adviesbureau, computerservice);
- dagrecreatieve voorzieningen (recreatief rustpunt, fietsverhuur, speeltuin);
- verblijfsrecreatieve voorzieningen, bed & breakfast (maximaal drie eenheden van maximaal 25 m2 elk);
- en overige functies die hieraan ruimtelijk, functioneel en milieuhygiënisch gelijkgesteld kunnen worden.
Van overige nevenactiviteiten kan niet bij voorbaat worden gesteld dat deze geen wezenlijk effect op de omgeving hebben. Daarom wordt voor deze nevenactiviteiten een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Aan deze afwijking worden onder meer de volgende voorwaarden verbonden:
- de hoofdtak dient agrarisch te blijven;
- de neventak mag niet meer dan 25% van het vloeroppervlak van de hoofdfunctie in beslag nemen, met een maximum van 350 m2;
- er mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking ontstaan;
- de belangen van de omliggende functies mogen niet onevenredig worden geschaad;
- in het geval van dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten mag de nevenactiviteit mag niet meer dan 75 m vanaf de rand van het agrarisch bouwvlak plaatsvinden;
- er moet worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
6.2.7 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (VAB)
Daarnaast zullen er in het plangebied ook situaties voorkomen waarin agrarische bedrijven zullen stoppen. De vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen raken hun agrarische functie kwijt. Met deze vrijkomende bedrijfsgebouwen (functieverandering) kan als volgt worden omgegaan:
- de gebouwen komen beschikbaar voor hergebruik door een andere, niet-agrarische functie
- de gebouwen worden gesloopt, wanneer er een aanzienlijke hoeveelheid bebouwing wordt gesloopt kan hier een nieuwe burgerwoning voor in de plaats worden opgericht.
Voor de Stedendriehoek is hier beleid voor opgesteld in de nota 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' (2008), zie ook paragraaf 2.5.2. In dit bestemmingsplan wordt op het beleid uit deze nota aangesloten. Dit betekent dat wanneer de gemeente verzoeken voor functieverandering krijgt, en de gemeente hier in aan wil meewerken, deze verzoeken een eigen (buitenplanse) procedure zullen doorlopen. Voor het initiatief wordt dan een eigen bestemmingsplan opgesteld. Hiervoor is gekozen omdat het veelal om maatwerk gaat: medewerking hangt af van het bouwvoornemen, de gebiedstypologie, de aanwezige natuur- en landschapswaarden, etc.
6.3 Natuur En Landschap
6.3.1 Natuur- en landschapsbestemmingen
De bestaande bos- en natuurgebieden hebben de bestemming 'Natuur' gekregen. Deze bestemming is onder meer opgenomen voor de bos- en natuurgebieden die in eigendom en beheer zijn van natuurbeherende organisaties. Het ruimtelijk beleid is gericht op de instandhouding en beheer van de natuurwaarden.
Binnen de bestemming 'Agrarisch' worden door middel van specifieke aanduidingen de landschappelijke waarden vastgelegd, waaronder de openheid (zie paragraaf 6.3.2).
De bestaande, grotere landschapselementen (zoals houtwallen en –singels, bosschages) worden bestemd als 'Groen - Landschapselement'. Deze elementen vertegenwoordigen vooral een cultuurhistorische en landschappelijke waarde. De groenelementen, die te klein zijn om op de verbeelding op te nemen, maken onderdeel uit van de bestemming Agrarisch.
6.3.2 Gebiedsaanduidingen ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden
In die situaties dat er binnen de bestemming Agrarisch ook plaatselijke, locatiespecifieke landschapswaarden voorkomen, is dit aangegeven door middel van een (gebieds)aanduiding. Hieronder worden de gehanteerde aanduidingen nader toegelicht.
- Bijzondere bomen: De gemeente Apeldoorn kent een eigen beleid voor bijzondere bomen, dat in dit bestemmingsplan is overgenomen.
- Ecologisch water: De HEN- en SED-watergangen hebben een aanduiding 'ecologisch water' gekregen, waardoor de ecologische waarde medebeschermd wordt.
- Kleinschaligheid: Kenmerkend is de afwisseling tussen opgaande beplanting (landschapselementen) en open perceeltjes ('kamers').
- Onverharde weg: Het betreft de beschermenswaardige zandwegen.
- Open landschap: Het gaat om delen van het buitengebied waar de openheid deel uitmaakt van de landschappelijke waarden, waaronder de essen en enken. Het beplanten van de essen en enken alsmede grondverzetwerkzaamheden zullen omgevingsvergunningplichtig worden gesteld.
- Reliëf: Hierbij gaat het om karakteristieke hoogteverschillen in het landschap, die veelal een cultuurhistorische oorsprong hebben (beekdalen, essen en enken, stuwwalletjes) en daarom beschermingswaardig zijn. Een aantal ingrepen dat dit reliëf kan beïnvloeden is daarom aanlegvergunningplichtig.
Deze aanduidingen zullen niet van toepassing zijn op de bestemmingen op perceelsniveau buiten het beschermd dorpsgezicht.
6.3.3 Aanlegvergunningen (omgevingsvergunning)
Ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden zal een aantal werken en werkzaamheden eerst moeten worden getoetst op hun effect op de natuur- en landschapswaarden. Door een aanlegvergunning te eisen heeft de gemeente een dergelijk toetsingsmoment. Deze werkzaamheden zijn dus niet bij voorbaat strijdig met de natuur- en landschapswaarden. Wanneer de werkzaamheden geen blijvende, wezenlijke invloed hebben op de natuur- en landschapswaarden, zal een aanlegvergunning worden verleend.
Een aanlegvergunning hoeft niet te worden aangevraagd wanneer er sprake is van een normaal onderhoud of beheer. Onder normale onderhoudswerkzaamheden worden werkzaamheden verstaan die periodiek moeten worden uitgevoerd ter instandhouding van de binnen een gebied aanwezige functies en waarden, zoals deze blijken uit de opgenomen bestemming.
Per 1 oktober 2010 is de aanlegvergunning onderdeel geworden van de omgevingsvergunning.
6.3.4 Natuurontwikkeling
De gemeente streeft naar een verdere versterking van de natuurwaarden en wil in het bestemmingsplan hiervoor de nodige ontwikkelingsruimte opnemen. In de regels van het bestemmingsplan zullen de volgende mogelijkheden worden opgenomen:
- een algemene wijzigingbevoegdheid voor het omzetten van gronden met een Agrarische bestemming in de bestemming “Natuur” of “Water”. De realisatie kan alleen plaatsvinden met instemming van de betrokken eigenaren. In de voorwaarden bij wijziging zal worden opgenomen dat dit niet de cultuurhistorische waarden mag aantasten (waaronder de essen en enken). Wanneer de natuurontwikkeling plaatsvindt in het beschermd dorpsgezicht of in het gebied met de aanduiding 'cultuurhistorisch gebied', zal een positief advies moeten zijn verleend door de gemeente en/of Kroondomeinen.
- de dubbelbestemming 'Waarde - beken en sprengen' voor de beken en de aanliggende gronden, overeenkomstig de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van de natuur- en cultuurhistorische waarden.
Realisatie van ecologische verbindingszones kan ook plaatsvinden door middel van het nemen van specifieke beheermaatregelen op agrarische gronden. De agrarische gronden worden zo beter geschikt als verspreidingsroute voor planten en dieren. Hiervoor hoeft echter geen regeling in het bestemmingsplan te worden opgenomen, zolang het hoofdgebruik agrarisch blijft.
6.3.5 Natura 2000
Bij de voorbereidingen van de bestemmingsplannen is sprake van de m.e.r.-plicht. Deze plicht geldt voor wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen (zoals bestemmingsplannen) waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet.
Op basis van de Natuurbeschermingswet wordt het Natura 2000-gebied 'De Veluwe' beschermd. Wanneer een ingreep gepland is in of nabij een Natura 2000-gebied, dient voor de ingreep onderzocht te zijn of er een significant effect wordt verwacht op de gestelde doelen. Wanneer een dergelijk effect, als gevolg van de ingreep, niet uitgesloten kan worden, dient een vergunning aangevraagd te worden bij de provincie. Het bestemmingsplan kan een degelijke ingreep/ontwikkeling mogelijk maken.
In paragraaf 6.4 wordt hier nader op ingegaan.
6.3.6 Ecologisch waardevolle wateren
In het plangebied is een aantal beken aanwezig met een bijzondere ecologische waarde. Het gaat om de Egelbeek (water van het Hoogste Ecologische Niveau), de Koningsbeek, Wenumse Beek en de Papegaaibeek (water met een Speciale Ecologische Doelstelling) en de Grift (KRW waterlichaam). Voor deze beken zal een gebiedsaanduiding worden opgenomen ter bescherming van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarde. Oever- en watergebonden faunapassages (zoals vistrappen) zijn rechtstreeks binnen de bestemming 'Water' mogelijk.
6.3.7 Nieuwe landgoederen
Nieuwe landgoederen zijn een vorm van een “win-win” situatie in het landelijk gebied. Aan de ene kant kunnen natuur en landschap erbij gebaat zijn dat er op een bepaalde locatie (openbaar toegankelijke) nieuwe natuur wordt gecreëerd, aan de andere kant ontstaat de mogelijkheid om in het buitengebied woonbebouwing van allure op te richten. De gemeente is dan ook een voorstander van nieuwe landgoederen, mist er sprake is van voldoende verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Deze 'ruimtelijke kwaliteit' is onder andere afhankelijk van:
- de mate waarin de nieuwe natuur- en landschapswaarden passen bij de gewenste natuurdoeltypen;
- de afstemming tussen de landschappelijke inpassing en de kernkwaliteiten van het landschap;
- de wijze waarop de cultuurhistorische waarden bij de inrichting van het landgoed een rol hebben gespeeld;
- de wijze waarop de inrichting van het landgoed (gebouwen en groene elementen) een architectonische eenheid vormt die past binnen de gemeentelijk beeldkwaliteitseisen;
- de wijze waarop de recreatieve (mede)gebruiksmogelijkheden aansluiten bij bestaande recreatieve routes en voorzieningen.
Gelet op de vele (kwalitatieve) randvoorwaarden die aan een nieuw landgoed worden gesteld, is het geen eenvoudige opgave om dit in de bestemmingsplanregels te vatten. Of een nieuw landgoed mag worden opgericht is van tal van factoren afhankelijk, onder meer de aard, ligging, inrichting en inpassing in de omgeving. Dit dient via maatwerk te worden bepaald, waarop een wijzigingsbevoegdheid niet voldoende is toegesneden. Nieuwe landgoederen zijn daarom niet via het bestemmingsplan geregeld, ook omdat de realisatie van nieuwe landgoederen binnen de planperiode niet regelmatig zal voorkomen. Wanneer er een aanvraag komt voor een nieuw landgoed, en deze voldoet aan de gemeentelijke kwaliteits- en kwantiteitseisen, dan kan dit via een aparte planologische procedure ruimtelijk worden ingepast.
6.4 Planmer
Bij de voorbereidingen van de bestemmingsplannen is sprake van de m.e.r.-plicht. Deze plicht geldt voor wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen (zoals bestemmingsplannen):
- waarvoor een passende beoordeling nodig is op grond van de Natuurbeschermingswet;
- die het kader vormen voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten (zoals agrarische bedrijven van een bepaald type en minimale omvang).
Op basis van de Natuurbeschermingswet wordt het Natura 2000-gebied 'De Veluwe' beschermd. Wanneer een ingreep gepland is in of nabij een Natura 2000-gebied, dient voor de ingreep onderzocht te zijn of er een significant effect wordt verwacht op de gestelde doelen. Wanneer een dergelijk effect, als gevolg van de ingreep, niet uitgesloten kan worden, dient een vergunning aangevraagd te worden bij de provincie. Het bestemmingsplan kan een degelijke ingreep/ontwikkeling mogelijk maken.
Het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor zowel grondgebonden als intensieve veehouderijen kan leiden tot extra ammoniakdepositie op de Veluwe. Deze toename aan ammoniakdepositie kan leiden tot een significant negatief effect op de instandhoudingdoelen van de Natura 2000-gebieden. Daarnaast kan extra ontwikkelingsruimte voor recreatiebedrijven leiden tot een toename aan recreatiedruk op de Natura 2000-gebieden. Ook dit kan leiden tot een significant effect op de instandhoudingdoelen.
De gemeente heeft voor al haar 'buitengebied-bestemmingsplannen' (zie figuur 6.3) middels een planMER onderzocht in hoeverre de geboden ruimte in de nieuwe bestemmingsplannen kan leiden tot significante effecten. Het planMER is als bijlage 4 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Een aanvullende memo op het planMER is opgenomen als bijlage 5.
Figuur 6.3 - Ligging onderzochte buitengebied-bestemmingsplannen
De resultaten van het PlanMER zijn doorvertaald in de Apeldoornse 'Standaard Landelijk Gebied, versie vertaling planMER', d.d. 15 december 2011. Deze standaardregels zijn toegepast op voorliggend bestemmingsplan.
De doorvertaling van het planMER in de regels heeft ertoe geleid dat uitbreiding van het aantal dierplaatsen -voor zowel grondgebonden agrarische bedrijven als intensieve veehouderijen- alleen mogelijk is onder stricte voorwaarden. Middels een afwijkingsbevoegdheid in de regels is dit opgenomen in artikel 3.6.2 en 3.6.3.
6.5 Archeologie En Cultuurhistorie
6.5.1 Archeologische waarden
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
In de bestemmingsplanregels is conform de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg een regeling voor de omgang met archeologische waarden opgenomen. Deze regeling sluit aan op de Apeldoornse standaardregels.
6.5.2 Beschermd dorpsgezicht
De grens van het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht Wiesel wordt als aanduiding 'beschermd dorpsgezicht' op de verbeelding opgenomen. Deze aanduiding is bedoeld om de samenhang van de cultuurhistorische, landschappelijke en ruimtelijk-visuele dimensies te behouden. Binnen het beschermd dorpsgezicht gelden onder andere eisen met betrekking tot de inhoudsmaat van woningen. Hier wordt in paragraaf 6.6.2 nader op ingegaan.
6.5.3 Monumenten en karakteristieke gebouwen en bouwwerken
De bescherming van de rijks- en de gemeentelijke monumenten is afdoende geregeld in het kader van respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening. Het bestemmingsplan bevat hier geen regels voor. Wel is de bestaande monumentale bebouwing 'strak omkaderd' door hier middels maatwerk een bouwvlak aan toe te kennen, waarbuiten uitbreiding niet mogelijk is. Zie ook bijlage 1.
De gemeente heeft daarnaast nog extra gebouwen en bouwwerken aangewezen die een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen (zie bijlage 2). Deze hebben op de verbeelding de bouwaanduiding 'karakteristiek' gekregen. Ook hiervoor geldt dat de maatvoering voor de bouw- en nokhoogtes op de verbeelding is opgenomen. Het bouwvlak is beperkt. Ook is een specifieke sloopregeling opgenomen.
6.5.4 Cultuurhistorisch gebied
Op de verbeelding komt een specifiek gebied voor, waarbij er sprake is van een bijzonder cultuurhistorische waarde. Dit gebied heeft een gebiedsaanduiding 'cultuurhistorisch gebied' gekregen. Binnen dit gebied zijn onder andere de buitenplaats 'De Rotterdamse Kopermolen' en de Wenumse Enk en omgeving gelegen.
De molenbiotoop van de molen op de Wenumsche Enk is separaat op de verbeelding aangeduid. Voor de molenbiotoop zijn regels opgenomen waardoor de open ruimte en vrije toegankelijkheid om de molen behouden blijft.
In het cultuurhistorisch gebied is eveneens sprake van een waardevol reliëf en kenmerkende kleinschaligheid.
6.5.5 Cultuurhistorisch waardevolle infrastructuur
Het nog in het landschap herkenbare tracé van de nooit voltooide rijksweg ten westen van de Zwolseweg, dient ook ten noorden van het beschermde gezicht herkenbaar te blijven in reliëf en houtopstanden/openheid. Hier wordt door een aanduiding 'open landschap voorkomen dat het doorzicht verdwijnt en zijn de houtopstanden ter weerszijden positief bestemd.
Voor de voormalige spoorlijn ten oosten van de Zwolseweg, die thans als fietspad functioneert, zal geen aanduiding worden opgenomen, omdat het gebruik (verhard fietspad) het ontstaan van opgaande beplanting en bebouwing al bij voorbaat uitsluit.
De historische wateren met een kunstmatig (gegraven of opgeleid/bedijkt) karakter, zoals de sprengen, opgeleide beken, wijers, en de Grift, dienen dit karakter te behouden. Hier is de dubbelbestemming 'waarde - beken en sprengen' opgenomen.
Zandwegen hebben een specifieke aanduiding gekregen, waarmee wordt voorkomen dat de landschappelijk en cultuurhistorische waarden kunnen worden aangetast door het verharden ervan.
6.6 Wonen
6.6.1 Inleiding
Bepalend voor de woonmogelijkheden is of de woning:
- is gelegen binnen het beschermd dorpsgezicht Wiesel;
- is gelegen in het 'buitengebied';
- en/of cultuurhistorisch van belang is (rijksmonument, gemeentelijk monument of door de gemeente aangewezen als beeldbepalend/karakteristiek pand).
In figuur 6.3 zijn de verschillende bestemmingsmogelijkheden voor de woonfuncties samengevat.
Ligging | Woon- bestemming | Aanduiding | Bestemmingsvlak en/of bouwvlak | Goot- en bouwhoogte |
Beschermd dorpsgezicht, zie paragraaf 6.5.2 en 6.6.2 | Wonen 1 | gebieds- aanduiding 'beschermd dorpsgezicht' | Bestemmingsvlak met beperkt bouwvlak | Specifieke hoogtematen op de verbeelding |
Buitengebied, zie paragraaf 6.6.3, zonder karakteristieke bebouwing | Wonen 2 | n.v.t. | bestemmingsvlak waaraan bouwvlak gelijk is, m.u.v. situaties waarin er een zeer ruim bestemmingsvlak geldt (dan ook bouwvlak opgenomen). | Algemene hoogtematen in planregels |
Buitengebied en karakteristieke bebouwing (buiten het beschermd dorpsgezicht), zie paragraaf 6.5.3 en 6.6.3 | Wonen 2 | bouwaan- duiding 'karakteris- tiek' 1 | Bestemmingsvlak met beperkt bouwvlak | Specifieke hoogtematen op de verbeelding |
1. = Omdat rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten een eigen beschermingsregime kennen, zijn deze niet op de verbeelding middels een aanduiding weergegeven.
Figuur 6.3 - Bestemmingsregeling voor woonfuncties
6.6.2 Wonen 1
Om recht te doen aan de beschermde status van het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht Wiesel, mag de inhoud van burgerwoningen die binnen de grens van het beschermd dorpsgezicht vallen, maximaal 400 m3 bedragen. Voor bijgebouwen geldt een maximale oppervlaktemaat van 50 m2. Dit in verband met de bestaande kleinschaligheid van het te beschermen landschap. Bestaande woningen met een groter volume kunnen de bestaande maatvoering handhaven.
Om het visueel-ruimtelijke beeld te bewaren is binnen het bestemmingsvlak een bouwvlak opgenomen. Het oprichten/wijzigen van bebouwing is alleen binnen de grenzen van dit vlak mogelijk.
Vanwege de beschermde status mag beroep aan huis niet in de bijgebouwen plaatsvinden. Nevenactiviteiten worden niet bij recht toegestaan. Tenslotte geldt voor de dakopbouw de verplichting dat deze de vorm van een 'kap' moeten hebben.
6.6.3 Wonen 2
Onder het 'buitengebied' van dit bestemmingsplan wordt het deel van het plangebied verstaan, dat geen deel uitmaakt van het beschermd dorpsgezicht Wiesel.
Dit geldt ook voor het 'bestaand bebouwd gebied' zoals dit is aangeduid in de (ontwerp) Ruimtelijke Verordening Gelderland. In het vigerende bestemmingsplan kende dit gebied een gemengde bestemming. Gelet op de huidige ruimtelijke inzichten is een dergelijk bestemming niet meer van deze tijd. Om de leefbaarheid van dit gebied te beschermen en een goede ruimtelijke inpassing te garanderen is het van belang dat niet op willekeurige locaties nieuwe activiteiten kunnen plaatsvinden. Dit kan verrommeling in de hand werken. Daarom is voor dit gebied aangesloten bij de bestemmingswijze van 'Wonen 2'.
De bouwvlakken die in gebruik zijn voor burgerwoondoeleinden, zijn bestemd voor 'Wonen 2'. Het bouwvlak is veelal gelijk aan het bestemmingsvlak. Binnen het bouwvlak is één woning toegestaan (en eventuele aan- en uitbouwen) ook bijgebouwen, tuin en erf toegestaan. Deze systematiek (een algemene woonbestemming) sluit aan bij de overige buitengebieden binnen de gemeente. Het geldend recht wordt in principe bij de bestemmingslegging gerespecteerd.
In die situaties waar een onevenredig groot bestemmingsvlak 'Wonen 2' is opgenomen, of wanneer er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol pand, is de keuze gemaakt om binnen het bestemmingsvlak een kleiner bouwvlak op te nemen. De woning dient binnen het bouwvlak te staan. De bijgebouwen, erf en tuin mogen binnen het bestemmingsvlak worden gerealiseerd.
Per bouwvlak is één hoofdgebouw toegestaan, meestal is dit de woning. Daar waar meerdere burgerwoningen zich binnen hetzelfde bouwvlak bevinden, is dit aangegeven met een vierkant symbool. Als het gaat om twee aaneengesloten woningen is dit aangeduid middels de aanduiding 'twee-aaneen'. Er is dan sprake van één hoofdgebouw en twee woningen. Gaat het om twee vrijstaande woningen dan is de aanduiding 'maximum aantal hoofdgebouwen' opgelegd.
De inhoud van burgerwoningen mag maximaal 700 m3 bedragen. Voor de oppervlakte aan bijgebouwen geldt een maximale oppervlaktemaat van 75 m2.
Kleinschalige nevenactiviteiten in de vorm van bed & breakfast en recreatief rustpunt zijn rechtstreeks toegestaan binnen de bestaande bebouwing op het bouwvlak, tot een maximale oppervlaktemaat van 75 m2.
6.6.4 Woningsplitsing
Het gemeentelijk beleid voor woningsplitsing is vastgelegd in de notitie “Woningsplitsing in het buitengebied” (2006). Onder het splitsen van woningen wordt verstaan:
'Het treffen van voorzieningen in bestaande (al dan niet gedeeltelijk/geheel te vernieuwen) woningen zodanig dat binnen de bestaande (of te vernieuwen/te vergroten) bouwmassa meerdere zelfstandige woningen/wooneenheden ontstaan. De zelfstandigheid blijkt uit de aanwezigheid per woning van een eigen toegang (eventueel voor- en achterdeur), keuken, badkamer, woon- en slaapkamers. In de bouwmassa is dus een geheel gesloten woningscheidende wand(en) aanwezig.'
Beide delen van de splitsing vormen dus geheel zelfstandige woningen met zonodig een eigen toegangspad, brievenbus, tuin en erf. Wel dient er sprake te blijven van behoud van het karakter van het gebouw als één woning en samenhangende bouwmassa van het hoofdgebouw.
In het bestemmingsplan worden regels opgenomen die woningsplitsing onder voorwaarden mogelijk maken binnen de bestemming 'Wonen-1' en 'Wonen-2'. Voor de inhoud wordt aangesloten bij de gemeentelijke beleidsnota. De regels voor woningsplitsing gelden zowel voor burgerwoningen, agrarische bedrijfswoningen en niet-agrarische bedrijfswoningen.
6.6.5 Dependances (mantelzorg)
In bijzondere omstandigheden kan er behoefte zijn aan het verlenen van zorg vanuit de woning. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de verzorging van oudere of gehandicapte familieleden. De gemeente biedt hier mogelijkheden voor in de vorm van 'dependances'. Er is sprake van een dependance indien een woondeel wordt betrokken bij een woning dat daar in eerste instantie niet primair voor bedoeld is, bijvoorbeeld een bijgebouw. Een dependance woning is een voor de huisvesting van een zelfstandig huishouden geschikt gebouw, dat (juridisch) onderdeel blijft uitmaken van een woning en dat ondergeschikt is aan de hoofdwoning. Voor een dependance-woning gelden een aantal voorwaarden, waaronder een maximaal toegestane oppervlakte. In het bestemmingsplan worden dependance-woningen onder voorwaarden mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Er wordt aangesloten met de gemeentelijke standaardregeling.
6.7 Niet-agrarische Bedrijvigheid
6.7.1 Bedrijfsbestemmingen
Alle niet-agrarische bedrijven die legaal en bij wijze van hoofdactiviteit worden uitgeoefend (niet zijnde beroep of bedrijf aan huis), hebben een bedrijfsbestemming gekregen. Het gaat daarbij veelal om ambacht, handel en nijverheid.
Binnen de bestemming 'Bedrijf' is bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Een uitbreiding van de bestaande bebouwing is overeenkomstig het provinciale beleid met ten hoogste 20% binnen het bestaande bouwvlak toegestaan, met een maximum van 375 m2.
Wanneer er zich op dit moment bedrijven in het plangebied voorkomen die hiervan op basis van geldende rechten afwijken, dan wordt deze 'afwijking' specifiek aangeduid op de verbeelding. Het kan daarbij gaan om bedrijven in categorie 3.1 of hoger van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, of een ander uitbreidingspercentage.
Wanneer een bedrijf met meer dan 20% wil groeien, biedt het bestemmingsplan hiervoor geen mogelijkheden. Bij een dergelijke omvangrijke uitbreiding wordt aanbevolen om te overwegen of het bedrijf nog op zijn plek is in het plangebied, of dat verplaatsing naar een bedrijventerrein een betere optie is.
6.7.2 Nieuwvestiging
Het oprichten van een niet-agrarisch bedrijf op een nog niet bestaand bestemmingsvlak wordt in dit plan niet mogelijk gemaakt. Dit omdat een niet-agrarisch bedrijf in principe niet aan het buitengebied is gekoppeld en ook in stedelijk gebied of vanaf een bedrijventerrein kan worden uitgeoefend. Extra bedrijfslocaties in het buitengebied leiden tot een niet-noodzakelijk 'verstening' van het landschap.
In bepaalde situaties kunnen uitzonderingen mogelijk zijn (maatwerk). Hiervoor zal een aparte buitenplanse planologische procedure moeten worden gevolgd. De gemeente kan dan een gedegen afweging maken tussen de ruimtelijk-economische belangen en die van de leefomgeving.
6.7.3 Functieverandering
In geval van bedrijfsbeëindiging, dan wel in die gevallen waarin handhaving van de bestaande bedrijfsfunctie minder wenselijk is, is het mogelijk om een ander soort bedrijf toe te staan, zonder dat daarvoor een aparte procedure hoeft te worden doorlopen. Voorwaarde hierbij is dat daardoor in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht geen ongunstiger situatie mag ontstaan dan voorheen het geval was. Bedrijfsactiviteiten worden in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering ingedeeld naar categorieën. Bedrijven in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn in het algemeen inpasbaar in het landelijk gebied. Bij beëindiging van de bedrijfsfunctie kan zonder meer worden omgeschakeld naar een bedrijfsfunctie in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
6.8 Recreatie
6.8.1 Recreatie- en sportbestemmingen
Alle aanwezige recreatie- en sportvoorzieningen zijn als zodanig bestemd. Voor de uitbreidingsmogelijkheden geldt dat het bestaande oppervlakte gehandhaafd dient te blijven.
Een sportbestemming is opgenomen voor de paardenbedrijven, die als hoofdactiviteit bijdragen aan de dag- of verblijfsrecreatieve uitoefening van de paardensport. Het gaat dan vooral om maneges of paardrijscholen.
6.8.2 Recreatiewoningen
De solitaire recreatiewoningen hebben de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' gekregen. In de regels is opgenomen dat de maximale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2, en de goot- en nokhoogte maximaal 4 m en 5 m mogen bedragen.
Het is niet toegestaan om recreatiewoningen permanent te bewonen. Wanneer dit in het verleden toch heeft plaatsgevonden, betekent dit niet dat hierdoor een “recht” is ontstaan op een reguliere woonbestemming.
6.8.3 Kamperen
Reeds bestaande, legale campings krijgen een passende bestemming 'Recreatie'.
Nieuwvestiging of uitbreiding van kampeerterreinen wordt niet geregeld in het bestemmingsplan. Initiatieven hiertoe worden specifiek afgewogen en, voor zover aanvaardbaar, ingepast middels een nieuw bestemmingsplan.
Kleinschalig kamperen (minicampings of 'kamperen bij de boer', maximaal 25 standplaatsen) wordt onder voorwaarden mogelijk gemaakt tenzij er sprake is van het beschermd dorpsgezicht. De voorwaarden richten zich onder meer op de bescherming van eventueel aanwezige waarden in een gebied en het voorkomen van onevenredige hinder voor aanwezige functies in de omgeving.
Kamperen is alleen mogelijk in de periode 15 maart tot en met 31 oktober. Er wordt geen extra bebouwing toegestaan. Een sanitairunit moet worden geplaatst binnen de toegestane gebouwen.
Uitgangspunt bij het opzetten van de planMER is dat er maximaal 6 minicampings zijn toegestaan.
6.8.4 Extensief recreatief medegebruik
Extensief recreatief medegebruik houdt in dat een gebied mede kan/mag worden benut voor wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, skaten, etc. Het uitgangspunt is om dit rechtsreeks mogelijk te maken binnen de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Natuur', tenzij dit vanwege bijzondere omstandigheden niet mogelijk is.
Overigens betekent een dergelijke medebestemming niet dat een gebied ook vrij toegankelijk is. De eigenaar van de gronden is degene die bepaald of de geboden mogelijkheden uit het bestemmingsplan ook daadwerkelijk benut kunnen worden.
6.8.5 Paardenbakken
Bij de bewoners en gebruikers van het buitengebied bestaat een toenemende belangstelling voor het houden van paarden. Dit betekent dat ook de behoefte aan paardenbakken toeneemt. Omdat paardenbakken een “rommelige” uitstraling kunnen hebben, zijn deze niet overal toegestaan. Binnen het agrarisch bouwvlak of binnen het bestemmingsvlak 'Bedrijf' of 'Maatschappelijk' is maximaal één paardenbak mogelijk ten behoeve van een hobbymatig gebruik. Via een afwijkingsmogelijkheid is het mogelijk om de paardenbak buiten het bouwvlak, maar wel in de nabijheid van de bebouwing op te richten. Hierbij dient de paardenbak binnen een maximale afstand van 75 m van het agrarisch bouwvlak te liggen en op een zorgvuldige manier in het landschap te worden ingepast, bijvoorbeeld door afschermende gebiedseigen beplanting. Het oprichten van een paardenbak is niet mogelijk in de bestemming 'Natuur'. Daarnaast wordt 50 m als minimale afstand tussen een paardenbak en een (bedrijfs)woning van derden gehanteerd. Deze maat wordt, ter bescherming van het woongenot van derden, als minimale maat noodzakelijk geacht.
Stapmolens, paddocks, longeercirkels en andere 'paardgerelateerde' voorzieningen kunnen nodig zijn bij bedrijven waar paarden bedrijfsmatig worden gehouden. Omdat dit bij burgerwoningen niet het geval is, zullen deze hier worden uitgesloten.
7 Juridische Planopzet
7.1 Inleiding
In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. Dit heeft geleidt tot de gebiedsvisie in hoofdstuk 5, met een vertaling naar de planregels in hoofdstuk 6. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de verbeelding beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
7.2 Karakter Bestemmingsplan
Bestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied is een beheersplan, waarin de bestaande situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen. Daarmee wordt bedoeld dat de bestaande situatie is vastgelegd en is voorzien van een actuele regeling en dat er alleen nieuwe ontwikkelingen in zijn opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld. Er zijn twee nieuwe ontwikkelingen meegenomen:
- Ridderweg 36 (toevoeging twee vrijstaande woningen, bijlage 7);
- Wieselse enkweg 51 (toevoeging dependance, bijlage 8).
Er is een vrij gedetailleerde bestemmingssystematiek toegepast. De verschillende functies zijn daarbij op perceelsniveau voorzien van een passende bestemming. Er is, waar mogelijk, gestreefd naar een uniforme manier van bestemmen, zodat vergelijkbare planologische mogelijkheden gelden voor vergelijkbare situaties. Tegelijkertijd is gestreefd naar een bepaalde flexibiliteit binnen de verschillende bestemmingen. Het groen binnen de wegprofielen is bijvoorbeeld niet bestemd als Groen, maar is opgenomen in de bestemming Verkeer - Weg respectievelijk Verkeer - Verblijfsgebied. Hierdoor wordt voorkomen dat voor elke beperkte wijziging het bestemmingsplan moet worden herzien.
Voor de regels en de verbeelding is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008.
7.3 Bestemmingen
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Agrarisch
De gronden binnen deze bestemming zijn bedoeld voor agrarische bedrijvigheid, met inachtname van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Voor intensieve veehouderijen gelden vanwege het reconstructiebeleid specifieke regels. De intensieve veehouderijen hebben een aparte aanduiding op de plankaart gekregen. Glastuinbouwbedrijven, tuinbouwbedrijven en intensieve kwekerijen en pelsdierhouderijen in de open lucht zijn niet toegestaan. De agrarische bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen en overige verhardingen dienen binnen het agrarisch bouwvlak te worden opgericht.
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. De agrarische bedrijfswoning mag maximaal 700 m3 bedragen. Voor de bedrijfsgebouwen geldt een algemene maatvoering (maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 10 m).
Bedrijf
De bedrijven die in het plangebied voorkomen hebben de bestemming Bedrijf. Op gronden met deze bestemming zijn altijd bedrijven van milieucategorie 1 en 2 toegestaan.
Daar waar een bedrijf in een hogere milieucategorie aanwezig is dat niet naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven in de milieucategorie die op grond van de richtafstand toegelaten kan worden, is aangegeven dat naast die op grond van de richtafstanden toelaatbare categorie bedrijven ook het aanwezige bedrijfstype is toegelaten. Dit heeft tot gevolg dat het bestaande legaal aanwezige bedrijfstype kan worden voortgezet maar niet kan worden omgezet in een ander bedrijfstype met een hogere milieucategorie dan ter plaatse aanvaardbaar is. In de regels wordt voor de bedrijfsactiviteiten van categorie 1 en 2 die zijn toegelaten, verwezen naar de bijlage die bij de regels is opgenomen.
Ten opzichte van de basislijst van de VNG is de hier gehanteerde Lijst van toegelaten bedrijfstypen nader ingeperkt. Dit is gebeurd vanwege milieuhygiënische en planologische redenen.
Per bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan. Om alle twijfel weg te nemen is bepaald dat beroepsuitoefening aan huis is toegestaan.
Door middel van het verlenen van een afwijkingsmogelijkheid kunnen ook bedrijven die niet voorkomen op de Lijst en bedrijven uit een hogere categorie dan bij recht is toegestaan worden toegelaten, mits ze naar aard en invloed op hun omgeving vergelijkbaar zijn met de bij recht toegestane bedrijven. In de daartoe opgenomen procedure van afwijking kan worden bezien of de benodigde hinderbeperkende maatregelen mogelijk zijn (bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe technieken). Criterium voor het verlenen van afwijking is in dit geval dat de hinder die resulteert na het nemen van maatregelen niet groter is dan van de ter plekke wel bij recht toegelaten bedrijven zou kunnen worden verwacht.
Binnen de bestemming Bedrijf is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.
Detailhandel
In het bestemmingsplan komen enkele detailhandelsbestemmingen voor. Deze zijn bestemd volgens de gemeentelijke standaard.
Groen - Landschapselement
Deze bestemming is opgenomen voor alle groenvoorzieningen en beplantingen van enige omvang. Hier mogen geen gebouwen worden opgericht, maar wel bouwwerken van maximaal 2 m hoog.
Horeca
Op gronden met de bestemming Horeca zijn horecavormen in categorie 1 van de 'lijst van toegelaten horecatypen' toegestaan. Middels een afwijkingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders ook andere horecatypen worden toelaten. Criterium is dat de dan toegelaten horecavorm naar aard en invloed vergelijkbaar is met de bij recht toegelaten vormen. Per bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan.
Maatschappelijk
Binnen deze bestemming zijn de in het plangebied aanwezige maatschappelijke voorzieningen ondergebracht. Om de nodige flexibiliteit te kunnen bieden is binnen deze bestemming een vrije uitwisseling tussen de verschillende maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Welke voorzieningen dat zijn staat in de die in de bijlagen bij de regels is opgenomen. Per bedrijf is een bedrijfswoning toegestaan.
Maatschappelijk - Begraafplaats
Binnen deze bestemming valt de in het plangebied aanwezige begraafplaats. Omdat de ruimtelijke uitstraling van een begraafplaats een heel andere is dan die van andere maatschappelijke voorzieningen, is hier niet gekozen voor het toelaten van vrije uitwisseling tussen de verschillende maatschappelijke voorzieningen, maar is een specifieke bestemming voor de begraafplaats gehanteerd.
Natuur
Deze bestemming is toegekend aan alle gronden waar de hoofdfunctie bos- of natuurgebied is.
Recreatie - Verblijfsrecreatie
Op de gronden met de bestemming Recreatie zijn verblijfsrecreatieve functies mogelijk, inclusief bouwwerken en parkeervoorzieningen.
Recreatie - Recreatiewoning
Deze bestemming is opgenomen voor de separate recreatiewoningen die verspreid door het gebied staan.
Sport
Op de gronden met de bestemming Sport zijn evenementen, nutsvoorzieningen, sport en sportvoorzieningen tot en met categorie 1 van de Lijst van toegelaten sportvoorzieningen toegestaan. Deze bestemming is gegeven aan de sportcomplexen, sportzalen en maneges in het plangebied.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.
Verkeer - Weg
De wegen met primair een functie voor het doorgaande verkeer hebben de bestemming Verkeer - Weg gekregen.
Wonen - 1
Voor de burgerwoningen is voor twee woonbestemmingen gekozen: 'Wonen-1' en 'Wonen-2'. Wonen-1 is opgenomen voor de woningen die liggen binnen het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht.
Voor de woningen Wonen-1 is op de verbeelding een bouwvlak gegeven. Daar waar vanuit cultuurhistorisch oogpunt de open ruimte tussen de woningen behouden moet blijven, is gewerkt met kleinere bouwvlakken.
Elke woning is op de verbeelding een goot- en bouwhoogte opgenomen, daarnaast geldt nog een maximale inhoud van 400 m³. Voor alle gebouwen geldt een kapverplichting.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is ten hoogste 50 m2.
Wonen - 2
Deze woonbestemming is toegekend aan de burgerwoningen die buiten het gemeentelijk beschermde dorpsgezicht liggen. Er geldt een minder strikte regime dan voor woningen die in het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht liggen, de maximale inhoud bedraagt 700 m³ en er is uitsluitend een maximale goothoogte opgenomen. Uitzonderingen hierop staan op de verbeelding.
Op een aantal plaatsen komen woonwagenstandplaatsen met woonwagens voor. Ook dezen hebben de bestemming Wonen gekregen. Deze locaties zijn aangeduid met de aanduiding woonwagenstandplaats. In de regels is bepaald dat ter plaatse van die aanduiding woonwagens en vrijstaande woningen zijn toegelaten. Hiermee is het mogelijk gemaakt een woonwagen te vervangen door een vrijstaande woning. In het bebouwingsschema is een gedetailleerde regeling voor de maatvoering van woonwagens (en vervangende vrijstaande woningen) opgenomen.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van (een deel van) woning ten behoeve van beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. In bijgebouwen is het gebruik alleen toegestaan in Wonen-2. Er worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de 'Lijst van toegelaten bedrijfsmatige activiteiten aan huis' zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Leiding - Gas en Leiding- Riool
De gronden met de dubbelbestemming Leiding – Gas en Leiding - Riool zijn mede bestemd voor een ondergrondse gastransportleiding en rioolleiding. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de leiding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van een afwijkingsbevoegdheid. Deze kan pas worden verleend wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Er is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen waarbij aan de aanleg van diepwortelende beplanting, grondwerken, het aanbrengen van verhardingen en heiwerkzaamheden, beperkingen worden gesteld.
Waarde - Archeologie hoog en Waarde - Archeologie middelhoog
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als gebied met hoge trefkans op archeologische resten hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als gebied met middelhoge trefkans op archeologische resten hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog gekregen. Voor beide bestemmingen geldt dat bij het indienen van een bouwaanvraag voor een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (Hoog) respectievelijk 100 m2 (Middelhoog) tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Als uit dit rapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk zullen worden verstoord kunnen burgemeester en wethouders bepaalde voorwaarden aan de bouwvergunning verbinden. Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren. Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt in beide bestemmingen een aanlegvergunningvereiste.
Beschermd dorpsgezicht
Aan het beschermde dorpsgezicht van Wiesel is een gebiedsaanduiding toegekend. Hierdoor kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de omvang en situering van de gebouwen. Met uitzondering van burgerwoningen welke in de bestemming Wonen-1 zijn opgenomen gelden voor het beschermd dorpsgezicht de bouwbepalingen die in dit artikel staan zoals goothoogte en bouwhoogte en een verplichte dakhelling. Binnen het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht geldt verder een beperking voor een aantal gebruiksmogelijkheden zoals nevenactiviteiten als bed and breakfast, kamperen bij de boer. Daarnaast geldt er een aanlegvergunning voor het planten van opgaande beplanting en voor grondverzet-werkzaamheden.
Waarde - Beken en sprengen
De dubbelbestemming Waarde - Beken en sprengen is gegeven aan de beken met een cultuurhistorische en/of ecologische waarde. De gronden zijn, naast de daar voorkomende andere bestemmingen, mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van de landschappelijk en ecologisch waardevolle beken en sprengen. De dubbelbestemming beoogt ook de beekoevers te beschermen. Daarom is het bestemmingsvlak beduidend breder dan de beek zelf. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van het beheer van de beken of sprengen worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van ontheffing. Er kan pas ontheffing worden verleend wanneer vooraf advies van de beheerder van de beek of spreng is opgenomen. Als voorwaarde is daarnaast opgenomen dat de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van de beek of spreng niet mogen worden aangetast. Ook deze bestemming kent voor een aantal werken en werkzaamheden een aanlegvergunningvereiste.
Cultuurhistorisch gebied
Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding van de cultuurhistorische waardevolle / karakteristieke objecten en structuren. Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de bescherming van de cultuurhistorische waarden, nadere eisen stellen aan de omvang en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Aan de aanduiding is een aanlegvergunning gekoppeld voor opgaande beplanting en voor grondverzetwerkzaamheden.
7.4 Algemene Regels En Overgangs- En Slotregels
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. In artikel zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. In lid is onder andere de bepaling over ondergronds bouwen opgenomen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele pangebied is toegestaan. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 25.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf die bouwhoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 26 staan de algemene gebruiksregels. Hierin is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming en daarmee onder het gebruiksverbod van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening vallen. Onderdeel g hiervan verdient bespreking. De archeologische beleidskaart geeft voor het gehele grondgebied van Apeldoorn aan hoe hoog de trefkans op archeologische resten per gebied is. Gebieden met een hoge trefkans hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog gekregen, gebieden waar die trefkans middelhoog is hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog gekregen. De overige gebieden, waar de trefkans op archeologische resten laag is, hebben geen dubbelbestemming gekregen. Daarvoor geldt onderdeel g van de Algemene gebruiksregels. Daarin is bepaald dat het verstoren van archeologische waarden in die gebieden door het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden over een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld in strijd is met de bestemming, tenzij uit archeologisch onderzoek is gebleken dat die waarden niet onevenredig worden verstoord. Indien de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bij voorbeeld eerder uitgevoerd onderzoek) bij de gemeente bekend is, is het niet nodig nieuw archeologisch onderzoek uit te voeren.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de gebiedsaanduidingen opgenomen. Dit zijn regels voor gebiedsaanduidingen die in meerdere bestemmingen voorkomen. Hier is onder andere een regeling opgenomen voor de bomen die door burgemeester en wethouders als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de verbeelding aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan ontheffing worden verleend voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een aanlegvergunning is verleend.
In artikel 40 staan de procedureregels die bij nadere eisen in acht genomen moeten worden. Artikel 41 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
8 Maatschappelijke En Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Vooroverleg
Het concept van dit bestemmingsplan is voor overleg voorgelegd aan de dorpsraad WWNNA. De reactie van de dorpsraad is hierna samengevat. De gemeentelijke reactie op de opmerkingen is cursief afgedrukt.
Reactie dorpsraad WWNNA
Dorpsraad heeft met name gekeken naar of het bestemmingsplan onderdelen bevat die strijdig zijn met de bijna afgeronde dorpsvisie Wenum Wiesel.
- 1. De dorpsraad heeft aangegeven het niet eens te zijn met de begrenzing van het bestemmingsplan in relatie tot Stadhoudersmolen. De dorpsraad is van mening dat de grens van het bestemmingsplan moet aansluiten bij het vorige vastgestelde bestemmingsplan.
Reactie gemeente:
Destijds is naar aanleiding van het vooroverleg met de provincie de geluidscontour opgenomen in bestemmingsplan Stadhoudersmolen.
Er is geen reden om de planbegrenzing te wijzigen. Met name omdat er onlosmakelijke ruimtelijke samenhang is tussen de geluidszones en de Stadhoudersmolen.
- 2. De dorpsraad wenst dat een aantal locaties die nu de bestemming 'Bedrijf' hebben, wordt gewijzigd naar 'Wonen', zoals het voormalige terrein van Gerfa, Nemef en kuikenbroederij.
Reactie gemeente:
Voor de genoemde locaties is er nog geen zekerheid of de woningbouw doorgaat. Er zijn nog geen concrete plannen. Zo zijn de verplichte onderzoeken naar o.a. milieu en financiële haalbaarheid nog niet mogelijk. Daarom is opname in het bestemmingsplan voorbarig. De planologische en financiële uitvoerbaarheid kan niet worden aangetoond. - 3. De dorpsraad wenst dat er meer gekeken wordt naar de landschappelijke inpassing van woningen.
Reactie gemeente:
De gemeente streeft naar een verbetering van de landschappelijke waarden. Hiervoor is onder meer het ‘Landschapskookboek’ opgesteld. Het bestemmingsplan kan geen eisen stellen aan bestaande situaties. Wel is bij diverse nieuwe ontwikkelen de eis gesteld dat er ook rekening moet worden gehouden met het landschap. - 4. Er moet meer ruimte komen voor goedkoper wonen en goedkopere bouwkavels.
Reactie gemeente:
Dit bestemmingplan voegt niet direct nieuwe bouwkavels of woningen toe. Het heeft dan ook geen invloed op de prijsbepaling van woningen en bouwkavels. - 5. Woningsplitsing en dependance moeten ook in het beschermd dorpsgezicht mogelijk worden
Reactie gemeente:
Met deze reactie kan worden ingestemd. De regels zijn op dit punt aangepast. - 6. Met betrekking tot de wijzigingsbevoegdheid voor het toevoegen van een 'zorgwoning' is niet duidelijk of met de inhoud van 2.500 m³ de uiteindelijke situatie wordt bedoeld of de oorspronkelijke.
Reactie gemeente:
De uiteindelijke situatie wordt bedoeld. Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag de inhoud niet meer dan 2.500 m³ bedragen. - 7. De dorpsraad vindt niet dat antennes zijn toegestaan in het beschermd dorpsgezicht.
Reactie gemeente:
Akkoord, in artikel 28 'Beschermd dorpsgezicht' was deze bouwmogelijkheid niet opgenomen. Aanvullend is de bepaling ook in 'Wonen-1' geschrapt. - 8. Met betrekking tot Natuur en landschap merkt de dorpsraad op dat zij graag zien dat provinciaal beleid met betrekking tot landbouw, natte natuur en waterbergingsgebieden wordt overgenomen.
Reactie gemeente:
Het bestemmingsplan sluit aan bij het provinciaal beleid. Zo heeft bijvoorbeeld de provincie Gelderland in haar de streekplanuitwerking 'Waterberging' aangegeven dat het Apeldoorns Kanaal kan worden benut voor waterberging door de watergang te verruimen. Dit is vertaald in het Waterplan van de gemeente waarin is aangegeven dat wordt beoogd om ten westen van het Apeldoorns Kanaal het regenwater zoveel mogelijk vast te houden in een groenzone.
De Koningsbeek wordt aangewezen als SED-water overeenkomstig provinciaal beleid. Er wordt tegemoet gekomen aan de reactie van de dorpsraad. Op de verbeelding krijgt de Koningsbeek de aanduiding 'ecologisch water'.
In het bestemmingsplan worden diverse natuurwaarden en cultuurhistorische waarden beschermd. Zo is in artikel 42 van de regels de verplichting opgenomen om bij diverse werkzaamheden een omgevingsvergunning aan te vragen. - 9. Uitkomsten Watertoets ontbreekt.
Reactie gemeente:
De uitkomsten van de watertoets wordt opgenomen na overleg met het Waterschap en de overige vooroverlegpartners. - 10. cultuurhistorische tracé Rijksweg 50 en voormalig fietspad spoorbaan naar Zwolle niet in bestemmingsplan opgenomen.
Reactie gemeente:
Door de een aanduiding 'open landschap wordt voorkomen dat het doorzicht verdwijnt tevens zijn de houtopstanden ter weerszijden positief bestemd. Hierdoor blijft het tracé herkenbaar en is het voldoende beschermd.
Het gebruik als fietspad (verhard) van de voormalige spoorlijn ten oosten van de Zwolseweg voorkomt bebouwing en opgaande beplanting. Dit is voldoende bescherming op het tracé herkenbaar te houden. - 11. Rol van de agrariër bij natuurbeheer etc. wordt niet voldoende genoemd.
Reactie gemeente:
De toelichting wordt overeenkomstig deze reactie aangepast. Er wordt opgenomen dat agrariërs een functie kunnen vervullen voor agrarisch natuurbeheer.
8.2 Inspraak En Overleg
Het voorontwerp van bestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voor vooroverleg toegezonden naar de betreffende instanties. In totaal zijn 4 reacties ontvangen. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota Inspraak & Overleg, die als bijlage 6 is opgenomen bij het bestemmingsplan.
Daarnaast is het voorontwerp overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegd, waarbij de mogelijkheid is geboden om inspraakreacties in te dienen (zie 8.4Inspraak).
Na inspraak en vooroverleg zal het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. De resultaten van deze procedures zullen te zijner tijd in deze toelichting worden vermeld.
8.3 Bespreking Voorontwerp Tijdens Politieke Markt
Het voorontwerp is door de gemeenteraad besproken in de politieke markt.
8.4 Inspraak
Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft het voorontwerp van dit bestemmingsplan met ingang van 1 maart 2012 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen met de mogelijkheid een inspraakreactie in te dienen. Er zijn 109 reacties ontvangen. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota Inspraak & Overleg, die als bijlage 6 is opgenomen bij het bestemmingsplan.
8.5 Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerp van bovengenoemd bestemmingsplan heeft met ingang van 21 maart 2013 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tegen het ontwerp zijn 47 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn tijdig ontvangen en zijn ontvankelijk.
Iedereen die een zienswijze heeft ingediend heeft de gelegenheid gehad deze voor leden van de Politieke Markt Apeldoorn (PMA) mondeling toe te lichten. Hiervan is door een aantal reclamanten gebruik gemaakt. In voorkomend geval is de zienswijze al dan niet op verzoek, ambtelijk doorgesproken met de reclamant.
De nota zienswijzen is bij dit bestemmingsplan gevoegd als onderdeel van het document Vaststellingsbesluit en zienswijzennota.
8.6 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan is overwegend een actualisatie van het geldende bestemmingsplan. In dit plan is een enkele nieuwe ontwikkeling opgenomen waarvoor een anterieur contract is aangegaan. Het verhaal van kosten is daardoor verzekerd. Omdat het bestemmingsplan verder geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig.
Bijlage 1 Lijst Van Toegelaten Nevenactiviteiten
SBI | OMSCHRIJVING | CATEGORIE |
Bed&Breakfast | 1 | |
Recreatief rustpunt | 1 | |
Natuurbeheer | 1 | |
Detailhandel, verkoop van op het betreffende agrarisch bedrijf vervaardigde agrarische producten | 1 | |
Detailhandel, verkoop van voor de streek kenmerkende en als zodanig herkenbare, ter plaatse vervaardigde agrarische producten | 2 | |
Kleinschalig kamperen, bestaande uit ten hoogste 25 standplaatsen uitsluitend ten behoeve van kampeermiddelen, uitsluitend in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, waarbij de afstand van ten minste 200 m tussen kampeerterreinen moet worden aangehouden | 2 | |
Recreatieverblijven, uitsluitend in bestaande gebouwen; het aantal recreatieverblijven per kavel mag niet meer dan 3 bedragen en de oppervlakte per recreatieverblijf mag niet meer dan 25 m2 bedragen | 2 | |
Recreatieve outdoor-activiteiten, waaronder boerengolf, paintball | 2 | |
Educatiecentrum, museum | 2 | |
Verhuur paarden, fietsen, kano's | 2 | |
Huifkarcentrum | 2 | |
gebruiksgerichte paardenhouderij | 2 | |
Semi-agrarische bedrijvigheid (agrarische hulpbedrijf, hoveniersbedrijf, bosbouwbedrijf, paardenpension, dierenasiel) | 2 |
Bijlage 2 Lijst Van Toegelaten Bedrijfstypen
Deze bijlage is ontleend aan 'Bedrijven en milieuzonering', Sdu Uitgevers bv, Den Haag (2009).
Categorale bedrijfsindeling AmerAdviseurs bv R.O. Amersfoort (v1; d.d. 2009)
AFSTANDEN IN METERS | INDICES | ||||||||
SBI-CODE | OMSCHRIJVING | GEUR | STOF | GELUID | GEVAAR | CATEGORIE | VERKEER | BODEM | LUCHT |
Tabel 1: Bedrijven | |||||||||
016 | Dienstverlening t.b.v. de landbouw: | ||||||||
016 | - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||
016 | - plantsndiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² | 30 | 10 | 30 | 10 | 2 | 1 | ||
0162 | KI-stations | 30 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | ||
16 | HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. | ||||||||
162902 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken | 10 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | ||
46 | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | ||||||||
4622 | Grth in bloemen en planten | 10 | 10 | 30 | 0 | 2 | 2 | ||
4635 | Grth in tabaksprodukten | 10 | 0 | 30 | 0 | 2 | 2 | ||
46735 | zand en grind: | ||||||||
46735 | - algemeen: b.o. <= 200 m² | 0 | 10 | 30 | 0 | 2 | 1 | ||
4674 | - algemeen: b.o. < = 2.000 m² | 0 | 0 | 30 | 0 | 2 | 1 | ||
46752 | Grth in kunstmeststoffen | 30 | 30 | 30 | 30 | 2 | 1 |
Bijlage 3 Lijst Van Toegelaten Horecatypen
SBI | Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand | Categorie |
5511 5512 | Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra | 10 | 0 | 10 | 10 | 10 | 1 |
553 | Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding | 10 | 0 | 10 | 10 | 10 | 1 |
554.1 | Café's, bars | 0 | 0 | 10 | 10 | 10 | 1 |
554.2 | Discotheken, muziekcafé's | 0 | 0 | 30 | 10 | 30 | 2 |
Bijlage 4 Lijst Van Toegelaten Bedrijfsactiviteiten Aan Huis
SBI-CODE | OMSCHRIJVING | CATEGORIE |
221 | Uitgeverijen (kantoren) | 1 |
2223 | Grafische afwerking | 1 |
223 | Reproduktiebedrijven opgenomen media | 1 |
361 | Meubelstoffeerderijen | 1 |
511 | Handelsbemiddeling (kantoren) | 1 |
527 | Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) | 1 |
61, 62 | Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) | 1 |
6322, 6323 | Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) | 1 |
634 | Expediteurs, cargadoors (kantoren) | 1 |
633 | Reisorganisaties | 1 |
642 | Telecommunicatiebedrijven | 1 |
65, 66, 67 | Banken, verzekeringsbedrijf/kantoor | 1 |
70 | Verhuur van en handel in onroerend goed | 1 |
72 | Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d. | 1 |
732 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 1 |
74 | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren | 1 |
9302 | Schoonheidsspecialist op afspraak | 1 |
9302 | Kapper op afspraak | 1 |
9305 | Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd | 1 |
Bijlage 5 Lijst Van Toegelaten Maatschappelijke Voorzieningen
SBI | Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand | Categorie |
5231 | Apotheken | 0 | 0 | 0 | 10 | 10 | 1 |
75 | Openbaar bestuur (kantoren e.d.) | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 |
8512 8513 | Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 |
8514 8515 | Consultatiebureaus | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 |
9251 | Bibliotheken | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 |
9303.1 | Uitvaartcentra | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 |
801 802 | Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 |
803 804 | Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs | 10 | 0 | 30 | 10 | 30 | 2 |
8511 | Ziekenhuizen | 10 | 0 | 30 | 10 | 30 | 2 |
853.1 | Verpleeghuizen | 10 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 |
853.2 | Jeugd-, kinder- en naschoolse opvang | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 |
9131 | Kerkgebouwen e.d. | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 |
9131.1 | Buurt- en clubhuizen | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 |
7525 | Brandweerkazernes | 0 | 0 | 50 | 0 | 50 | 3.1 |
9305 | Dierenasiels en -pensions | 30 | 0 | 100 | 0 | 100 | 3.2 |
9303.3 | Crematoria | 100 | 10 | 30 | 10 | 100 | 3.2 |
Bijlage 6 Lijst Van Toegelaten Sportvoorzieningen
SBI | Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand | Categorie |
9261.2 | Golfbanen | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 |
92622 | Schietinrichtingen binnenbanen: boogbanen | 0 | 0 | 10 | 10 | 10 | 1 |
926211 | Schietinrichtingen buitenbanen met voorzieningen: boogbanen | 0 | 0 | 30 | 30 | 30 | 2 |
9262F | Sportscholen, gymnastiekzalen | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 |
9261.2E | Maneges | 50 | 30 | 30 | 0 | 50 | 3.1 |
9261.2F | Tennisbanen (met verlichting) | 0 | 0 | 50 | 0 | 50 | 3.1 |
9261.2G | Veldsportcomplex (met verlichting) | 0 | 0 | 50 | 0 | 50 | 3.1 |
9261.2I | Kunstskibanen | 0 | 0 | 30 | 50 | 50 | 3.1 |
9261.2C | Overdekte kunstijsbanen | 0 | 0 | 100 | 50 | 100 | 3.2 |
9261.12 | Zwembaden niet overdekt | 30 | 0 | 200 | 10 | 200 | 4.1 |
92621 | Schietinrichtingen binnenbanen: geweer- en pistoolbanen | 0 | 0 | 200 | 10 | 200 | 4.1 |
92627 | Schietinrichtingen vrije buitenbanen: boogbanen | 0 | 0 | 10 | 200 | 200 | 4.1 |
9261.2D | Stadions en openlucht-ijsbanen | 0 | 0 | 300 | 50 | 300 | 4.2 |
92623 | Schietinrichtingen: vrije buitenbanen: kleiduiven | 0 | 0 | 200 | 300 | 300 | 4.2 |
9272.2 | Modelvliegtuigvelden | 10 | 0 | 300 | 100 | 300 | 4.2 |
Bijlage 1 Monumentenlijst
Bijlage 2 Cultuurhistorische Waardering Karakteristieke Bebouwing
Bijlage 2 Cultuurhistorische waardering karakteristieke bebouwing
Bijlage 3 Kaart Cultuurhistorisch Waardevolle Bebouwing
Bijlage 3 Kaart cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
Bijlage 4 Mer Bestemmingsplannen Buitengebied Gemeente Apeldoorn
Bijlage 4 MER bestemmingsplannen buitengebied gemeente Apeldoorn
Bijlage 5 Aanvulling Memo Mer Bestemmingsplannen Buitengebied Gemeente Apeldoorn
Bijlage 5 Aanvulling memo MER bestemmingsplannen buitengebied gemeente Apeldoorn
Bijlage 6 Nota Inspraak & Overleg
Bijlage 6 Nota Inspraak & Overleg
Bijlage 7 Ridderweg 36
Bijlage 8 Wieselse Enkweg 51
Bijlage 9 Procedureschema
Voorbereidingsbesluit datum van inwerkingtreding | - |
Voorbereidingsbesluit geldig t/m | - |
Voorontwerp ter inzage | 01-03-2012 - 11-04-2012 |
Ontwerpplan ter inzage | 21-03-2013 - 01-05-2013 |
Vaststelling door gemeenteraad | 03-10-2013 |
Terinzagelegging vastgesteld plan | 14-11-2013 - 27-12-2013 |